Rentezoekend Gedrag en Transfers bij Echtscheiding Auteur: Sietse Bracke i.s.m. Prof. K. Schoors en Prof. G. Verschelden Onderzoeksvraag Wordt rentezoekend gedrag gecompenseerd door middel van transfers bij echtscheiding? Als transfers beschouwen we kinderalimentatie en partneralimentatie. Transfers onder de vorm van vastgoed kunnen we (nog) niet in beschouwing nemen.
Beschrijving Project Het IPOS project beoogt scheidingstrajecten te optimaliseren met als doel de levenskwaliteit van gezinnen tijdens en na een scheiding te verhogen. Hiervoor worden gedurende vier jaar personen in scheiding, hun kinderen en scheidingsdeskundigen bevraagd en opgevolgd aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten.
.004 0
.002
Density
Tussen 17 maart 2008 en 16 maart 2009 werd in de rechtbanken te Antwerpen, Mechelen, Gent en Kortrijk aan alle personen in scheiding via folders met antwoordkaarten gevraagd om deel te nemen aan het IPOS project. Van de 8896 kaarten kwamen er 3924 (44%) terug met bereidheid tot deelname, waarvan uiteindelijk 1850 (20,8%) volwassen de vragenlijst volledig invulden. Van deze 1850 volwassenen namen ook 182 kinderen deel aan het onderzoek.
.006
.008
Steekproef
0
200
400 600 Onderhoudsbijdrage per Kind
800
In de dataset waren ook koppels aanwezig. Om statistische redenen werd steeds slechts één observatie per koppel gebruikt (op random wijze bepaald). Dit geeft ons een steekproef van 1594 volwassenen; 709 mannen en 885 vrouwen. Als transfers beschouwen we onderhoudsbijdragen voor de kinderen en partneralimentatie. Vastgoed transfers kunnen we helaas (nog) niet in beschouwing nemen, aangezien we hiervoor gedetailleerde informatie nodig hebben over de waarde van het huis en het bedrag waartegen de inkoop gebeurt. Dit zal aan bod komen in toekomstig onderzoek.
Ruim 75% van de ex-koppels gaf aan 1 of meerdere kinderen samen te hebben. Bij 37% van de ex-koppels werd ook een onderhoudsbijdrage voor de kinderen betaald. Partneralimentatie wordt slechts zelden betaald (in 10.6% van alle gevallen in onze dataset).
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de variabelen van belang in deze factsheet.
Resultaten We spreken over rentezoekend gedrag wanneer er functiespecialisatie binnen een huwelijk optreedt en de carrièregerichte partner het huwelijkscontract verbreekt eens de persoonlijke winsten uit het huwelijk gehaald zijn. Dit is tevens het moment dat de (financieel) zwakkere partner relatief meer haalt uit het huwelijk. In een vorige fact sheet vonden we al dat koppels met een hoger loonsverschil en hoger opofferingsverschil meer geneigd waren het EOOtraject te volgen. De vraag is nu of we precies bij deze koppels hogere transfers terugvinden. Eerst bekijken we de determinanten van de onderhoudsbijdrage voor kinderen. De wet beschrijft dat ex-partners moeten bijdragen ‘naar evenredigheid van hun middelen’1. Dit is een vrij vaag concept. Echter, uit de data blijken duidelijke patronen in de bepaling van de onderhoudsbijdrage. We vinden ietwat verbazend dat niet zozeer het loonsverschil, maar vooral het loon van de betaler de hoogte van de onderhoudsbijdrage bepaalt: per €1000 dat het loon van de betaler stijgt, stijgt de onderhoudsbijdrage met 19.4% (zie tabel 2). Verder vinden we dat de onderhoudsbijdrage stijgt naargelang het verblijf (hoger, indien verblijf niet 50/50 is), het aantal kinderen en de duur van het huwelijk. Variabelen gerelateerd aan rentezoekend gedrag (loonsverschil, opofferingsverschil en trajectkeuze) spelen ogenschijnlijk geen rol van betekenis. Onderstaande tabel geeft deze resultaten weer. Enkel de coëfficiënten met 1 of meerdere asterisken zijn significant verschillend van nul.
1
Art. 203 §1. Vanaf 1/08/2010 is echter een nieuwe wet in voege, die poogt de onderhoudsbijdrage meer te objectiveren.
Als 2de vorm van transfer bij echtscheiding bekijken we partneralimentatie. Onder de oude wet was het zo dat de schuldige partner moest betalen zodat de andere zijn/haar standaard van leven zou kunnen behouden. Sinds de invoering van de EOO kan enkel de ‘behoeftige’ partner aanspraak maken op alimentatie. Dit wordt echter sterk afgezwakt door Art. 301§3 lid 2 dat stelt dat de terugval in levensstandaard niet te groot mag zijn. Om deze terugval te waarderen moet de rechter zich baseren op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. Met andere woorden verwijst de wet expliciet naar koppels met functiespecialisatie waar rentezoekend gedrag zou kunnen
voorkomen. De vraag is nu of we dit ook in de data terugvinden. Partneralimentatie is econometrisch iets moeilijker te schatten aangezien er slechts in een beperkt aantal gevallen partneralimentatie betaald wordt. Daarom schatten we eerst de kans op al dan niet partneralimentatie, en vervolgens de determinanten ervan. Tabel 3 geeft de kans op partneralimentatie weer. Bekijken we tabel 3 dan zien we dat een wijziging van het loonsverschil met €1000 leidt tot een 6.8% verhoging van de kans op alimentatie. Het volgen van een EOO-traject verhoogt de kans met 4.6%. We vinden dus dat de variabelen die wijzen op rentezoekend gedrag – met uitzondering van opofferingsverschil – leiden tot een grotere kans op partneralimentatie. De volgende stap is het schatten van de determinanten van partneralimentatie. De coëfficiënten in tabel 4 kunnen op dezelfde manier als deze in de vorige tabellen geïnterpreteerd worden. We vinden dat per €1000 loonsverschil, de alimentatie met 39.1% verhoogt. Koppels in een EOO traject betalen 48.9% meer (wat neerkomt op een €290). Ook het verschil in de verdeling van huishoudelijke taken voor de scheiding (opofferingsverschil) blijkt significant: wanneer alimentatie betaald wordt bij een koppel met een volledig ongelijke verdeling is deze 77.2% hoger dan een koppel met een volledig gelijke verdeling (ceteris paribus). We vinden dus duidelijk bewijs dat rentezoekend gedrag bestraft wordt bij de bepaling van de hoogte van partneralimentatie.
Besluit Uit onze resultaten blijkt dat kinderalimentatie vooral bepaald wordt door variabelen die eigen zijn aan het kind zelf zoals verblijf en leeftijd, en het loon van diegene die betaalt. Dit laatste is eerder verbazend aangezien de wet duidelijk voorschrijft dat de koppels betalen naar evenredigheid van middelen. Rentezoekend gedrag lijkt volledig los te staan van
2500
onderhoudsbijdragen voor kinderen.
0
500
1000
1500
2000
Partneralimentatie heeft daarentegen alles te maken met rentezoekend gedrag. De wetgever voorzag hiervoor echter Art. 301§3 lid 2. Dit bleek ook duidelijk uit de data. We vonden dat de kans op alimentatie vergroot: 1) hoe hoger het loonsverschil, 2) als het EOO traject gevolgd werd. Het verschil in de verdeling van huishoudelijke taken speelt hier geen rol. Verder vonden we ook dat familiaal inkomen en de huwelijksduur een 0 1 2 3 4 5 loonsverschil rol spelen. Bij de bepaling van de hoogte van Partneralimentatie Fitted values partneralimentatie zijn zowat alle variabelen die wijzen op rentezoekend gedrag van belang: de alimentatie zal hoger zijn naarmate het loonsverschil groter is, het EOO traject gevolgd werd, het opofferingsverschil groter is. Verder vonden we dat ook hier huwelijksduur en familiaal inkomen van betekenis zijn.
Mogelijke implicaties In onze vorige fact sheet testten we de hypothese dat het EOO traject rentezoekend gedrag zou vergemakkelijken en konden we deze hypothese niet verwerpen. De vraag bleef toen: is dit daarom een slecht traject? Is het zo dat hierdoor de (financieel) zwakkere partner benadeeld wordt? De analyses hier gedaan tonen aan dat het rentezoekend gedrag (gedeeltelijk) gecompenseerd en dus bestraft wordt bij het bepalen van de transfers bij echtscheiding.