RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011
AR : 11/368/C IN DE ZAAK VAN : 1. de Stad Gent, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, met kantoren te 9000 Gent, Botermarkt 1; 2. de heer Daniël TERMONT, handelend in zijn hoedanigheid van Burgemeester van de Stad Gent, met kantoren te 9000 Gent, Botermarkt 1; EISERS, vertegenwoordigd door Mr. Henry Van Burm, advocaat met kantoor te 9000 Gent, Cyriel Buyssestraat 12 TEGEN INFRABEL, naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel te 1070 Sint-Gillis, Marcel Broodhaersplein 2, en ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder het nummer 0869.763.267; EERSTE VERWEERSTER, Bijgestaan en vertegenwoordigd door Mter Pierre-M. LOUIS, advocaat, met kantoor te 1170 Brussel, Terhulpsesteenweg 177/7 NMBS LOGISTICS – SNCB LOGISTICS, naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel te 1060 Sint-Gillis, Hallepoortlaan en ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen Brussel, onder het nummer 0822.966.806; TWEEDE VERWEERSTER, Bijgestaan en vertegenwoordigd door Mter. Frank STEVENS, advocaat, met kantoor te 2000 Antwerpen, De Burburestraat 68; FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR NUCLEAIRE CONTROLE (FANC), openbare instelling, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Ravensteinstraat 36, ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen Brussel onder het nummer 0254.487.220;
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 DERDE VERWEERSTER,
De BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken, Federale Overheidsdienst Binnenlandse zaken met kabinet gevestigd te 1000 Brussel, Wetstraat 2; VIERDE VERWEERSTER, Beide bijgestaan en vertegenwoordigd door Mters. Jan BOUCKAERT, Jan ROGGEN en Karen VAN ALSENOY, advocaten, met kantoor te 1000 Brussel I.
PROCEDURE
Op de openbare terechtzitting van 6 juni 2011 werden de partijen in hun middelen gehoord, waarna de debatten gesloten werden en de zaak in beraad werd genomen. De stukken werden ingezien, in het bijzonder : -
De regelmatig en mits verkorting van dagvaardingstermijn betekende dagvaarding d.d. 3 juni 2011; De door de verweersters ter terechtzitting d.d.6 juni 2011 neergelegde conclusies; De door de eisers en de derde en vierde verweersters neergelegde stukkenbundels.
II.
FEITEN EN VOORGAANDEN
2.1. De eisers houden voor dat zij op informele wijze langs de milieubeweging Greenpeace, en vervolgens per e-mail van 31 mei 2011 verstuurd door de diensten van de Provincie OostVlaanderen (stuk 1 eiser), vernamen dat er op dinsdag 7 juni 2011 een nucleair transport van uit Nederland naar Frankrijk zal plaatsvinden.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 Dit transport zou gebeuren per spoor en doorkruist het grondgebied van o.a. de Stad Gent. Tweede eiser heeft omtrent dit transport aan de Gouverneur van de Provincie Oost-Vlaanderen toelichting gevraagd. Dit gaf aanleiding tot een rondschrijven van de diensten van de Gouverneur aan de burgemeesters van de gemeenten in de Provincie Oost-Vlaanderen waar het transport zou langskomen (stuk 1 eisers). Volgens deze toelichting zou het traject van het transport op het Belgisch grondgebied zijn gekozen door de eerste verweerster en zou het in België worden uitgevoerd onder de vervoersvergunning van de tweede verweerster. Blijkens deze toelichting zal er een inspecteur van de derde verweerster aanwezig zijn op de trein, om in geval van incident met de bevoegde overheden de nodige maatregelen te nemen. Bij aangetekende brief van 1 juni 2011 hebben de eisers aan de derde en vierde verweersters om inzage van de vergunning gevraagd. Op heden wordt de inzage van de vergunning aan de eisers geweigerd. De eisers verzetten zich tegen het transport van radioactieve stoffen over het grondgebied van de Stad Gent, zolang niet is aangetoond dat er een vergunning voorhanden is en niet is nagegaan of deze vergunning voldoet aan de wettelijke voorwaarden. 2.2. Uit de voorliggende stukken en de behandeling ter terechtzitting d.d. 6 juni 2011 is verder gebleken dat reeds voorafgaand aan alle officiële briefwisseling gevoerd door de eisers, er reeds belangrijke indicaties waren van de te verwachten transporten. Het eigen stukkenbundel van de eisers (stuk 5) toont inderdaad dat het reeds sedert begin mei 2011 van algemene bekendheid was dat nucleaire transporten van Nederland (Borssele) naar Frankrijk (La Hague) noodzakelijk zijn. Ter terechtzitting geconfronteerd met de vraag of de eisers afwisten van de drie nucleaire transporten welke reeds sedert begin van dit jaar en eveneens op 12 mei 2011 plaatsvonden via een traject dat evenzeer over het grondgebied van de Stad Gent liep, stelt de raadsman van de eisers niets af te weten. Hij zou
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 desbetreffend zijn cliënten moeten raadplegen, doch zulks zou evident tijd in beslag nemen. Nu het transport wellicht plaats zal hebben binnen de 48 uren na de neerlegging van de inleidende dagvaarding, en teneinde een beschikking te verlenen welke nog enig gevolg kan ressorteren heeft de rechtbank willens nillens niet de voorlegging van de bijkomende stukken kunnen vragen. De snelheid waarmee op heden van de rechtbank een beschikking wordt gevraagd, zorgt er derhalve voor dat niet alle aspecten van voorliggend dossier kunnen worden gestaafd door schriftelijke stukken, doch enkel mits deductie kunnen worden getoetst. III.
VORDERINGEN
3.1. De eisers vorderen in een bij voorraad uitvoerbaar vonnis : -de verweersters te veroordelen om aan hen af te geven binnen de 48 uur na betekening van deze beschikking : 1/ een afschrift van de krachtens art.57 ARBIS voorafgaandelijk door de derde verweerster af te leveren vergunning voor het op dinsdag 7 juni 2011 en navolgende dagen tot en met 15 oktober 2013 geplande transport(en) over het Belgisch grondgebied van gebruikte splijtstof van de kerncentrale van Borssele (Nederland) naar La Hague (Frankrijk); 2/ een exacte beschrijving van het over het grondgebied van de Stad Gent gevolgde traject; 3/ een verslag van de studie van alternatieve vervoermiddelen, en van alternatieve trajecten met vermijding van het grondgebied van de Stad Gent, met opgave van de redenen waarom deze gebeurlijke alternatieven in casu niet werden weerhouden; 4/ een verslag van een in concrete termen gestelde risicoanalyse van het geplande transport/de geplande transporten onder de vergunning voormeld; 5/ een beschrijving van de concrete noodplannen tijdens deze geplande transporten, met opgave van de rol en opdracht van de lokale overheden en hulpdiensten bij gebeurlijke ongevallen; - de zaak voor verder inhoudelijk debat op basis van de voor te leggen stukken te verdagen op korte termijn; -in afwachting van een eindbeschikking, aan de verweersters verbod op te leggen tot het stellen van elke welkdanige handeling van vervoer of doorvoer van nucleair materiaal van welke aard ook en op welke wijze ook over het grondgebied van de Stad
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 Gent, onder verbeurte van een te bepalen dwangsom per vastgestelde overtreding; -de verweersters te veroordelen tot de kosten van het geding. 3.2. De eerste verweerster concludeert tot de onontvankelijkheid, minstens de ongegrondheid van deze vordering, minstens vraagt zij te zeggen voor recht dat de Heer Voorzitter geen rechtsmacht heeft om over de vorderingen uitspraak te doen. 3.3. De tweede verweerster concludeert tot de onontvankelijkheid, minstens de ongegrondheid van de vordering en vraagt dat minstens zou worden gezegd voor recht dat de Voorzitter geen rechtsmacht heeft. Bij tegenvordering vraagt zij te horen zeggen voor recht dat aan de eisers een verbod zou worden opgelegd om enige maatregel te nemen of daad te stellen die ertoe strekt het geplande transport te verhinderen of dergelijke maatregel te laten nemen of een dergelijke daad te laten stellen door hun organen, aangestelden dan wel personen die zij terzake zouden engageren, onder verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00 per dag vertraging dat het transport door dergelijke maatregelen zou oplopen. 3.4. De derde en vierde verweerster concluderen - In hoofdorde: de vordering te verwerpen bij gebrek aan rechtsmacht omdat geen schending van subjectieve rechten wordt aangevoerd; -
Ondergeschikt: de vordering onontvankelijk te verklaren bij gebrek aan belang;
-
Uiterst ondergeschikt: de vordering ongegrond te verklaren omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het kort geding;
-
Meer ondergeschikt, en enkel indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat overlegging van de gevorderde stukken vereist zou zijn, op zeer korte termijn, zijnde vandaag, een zitting vast te stellen om over de prima facie wettigheid van deze stukken te oordelen, teneinde het voorziene transport van morgen 7 juni 2011 niet in het gedrang te brengen;
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 -
Bij tegenvordering de eisers verbod op te leggen om enige maatregel te nemen of daad te stellen die er toe strekt het geplande transport dat het voorwerp uitmaakt van voorliggende procedure te verhinderen of een dergelijke maatregel te laten nemen of een dergelijke daad te laten stellen door hun organen, aangestelden, dan wel andere personen die zij ter zake zouden engageren, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 EUR per dag vertraging dat het transport door dergelijke maatregelen of daden zou oplopen; IV.
BEOORDELING
IV.1. Nopens de nietigheid van de dagvaarding De eerste verweerster werpt op dat de dagvaarding nietig zou zijn omdat zij naast de Nederlandse benaming van de tweede verweerster, eveneens de Franstalige benaming ervan zou vermelden. De eerste verweerster is van oordeel dat dit een inbreuk uitmaakt op de taalwetgeving, en met name op artikel 2 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken dat bepaalt : “Voor de burgerlijke rechtbanken (...) die hun zetel hebben in de provincie(...) Oost-Vlaanderen (...) wordt de gehele rechtspleging in betwiste zaken in het Nederlands gevoerd”. Artikel 40 van de Taalwet bepaalt bovendien dat het hierboven geciteerde artikel voorgeschreven is op straffe van nietigheid, die (desnoods) ambtshalve door de bevoegde gerechtelijke instantie wordt uitgesproken. Nazicht van de officiële vennootschapsgegevens, zoals gehecht aan de inleidende dagvaarding, toont aan dat de volledige benaming van de tweede verweerster “NMBS LOGISTICS – SNCB LOGISTICS NV” is, zodat de eiseres enkel de tweede verweerster heeft gedagvaard volgens haar officiële gegevens. Er is dan ook geen sprake van enige overtreding van de taalwetgeving. Eigennamen, zoals namen van een onderneming behoeven nu éénmaal geen vertaling. De dagvaarding is niet behept met enige nietigheid. IV.2. Nopens de rechtsmacht/ hoedanigheid
het
belang
en
de
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 Het begrip “rechtsmacht” heeft betrekking op de uitoefening van de rechterlijke macht. De rechter kan slechts recht spreken, voor zover hij hiertoe macht heeft. De grondwetgever heeft de beslechting van geschillen waarbij subjectieve of materiële rechten betrokken zijn expliciet aan de hoven en rechtbanken toevertrouwd behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen. Wanneer een gedingpartij van oordeel is dat een geschil geen subjectief recht betreft werpt ze een betwisting omtrent de rechtsmacht van de geadieerde rechter op. (Laenens J., Broeckx K.,Scheers D. en Thiriair P., Handboek gerechtelijk recht, p. 227 e.v.) De rechter in kort geding, kan in spoedeisende gevallen en binnen de perken van zijn opdracht, maatregelen nemen of verbodsbepalingen opleggen om een ogenschijnlijk foutieve inbreuk vanwege de administratieve overheid op subjectieve rechten, waarvan de bescherming onder de bevoegdheid van de hoven en de rechtbanken ressorteert, te voorkomen of te doen ophouden (Kort. Ged. Rb. Brussel, 13 april 2001, Juristenkrant 2001, Afl. 29, 3). Opdat de rechter in kort geding bevoegd zou zijn, dient met andere woorden het werkelijke en rechtstreekse voorwerp van het geschil een aantasting van subjectieve rechten te zijn. De eisers stellen dat zij het welzijn van de gemeente wensen te vrijwaren nu een transport van nucleair afval een aantasting van de openbare veiligheid tot gevolg kan hebben. De procespartij die beweert houder te zijn van een subjectief recht heeft, ook al wordt het betwist, belang en hoedanigheid om in rechte op te treden. Het onderzoek naar het bestaan of de draagwijdte van het aangevoerde subjectief recht betreft niet de ontvankelijkheid maar de gegrondheid van de vordering (art. 17 en 18 Ger.W.) (Laenens J., Broeckx K.,Scheers D. en Thiriair P., Handboek gerechtelijk recht, p. 88 nr.138)
De verweersters zijn van oordeel dat een aantasting van subjectieve rechten niet wordt aangetoond. Zij verwijzen naar de diverse wetgevingen inzake nucleair transport waaruit blijkt dat de gemeentelijke overheden desbetreffend niet bevoegd zijn.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011
Zulks neemt evenwel niet weg dat eerste verweerster overeenkomstig art. 2 Gemeentedecreet op lokaal niveau o.a. moet bijdragen tot het welzijn van haar burgers, en dat zij daartoe inderdaad alle nodige initiatieven moet nemen voor de verwezenlijking van aangelegenheden van gemeentelijk belang. Voornoemde bepaling is mogelijks slechts een intentieverklaring naar de burger, doch kan bezwaarlijk als volkomen inhoudsloos ten aanzien van de daarin voornoemde overheid worden afgedaan. Tweede verweerster is krachtens art. 64 § 1 Gemeentedecreet en art. 135 Gemeentewet verantwoordelijk voor aangelegenheden van lokale politie en openbare veiligheid. Zij dient eveneens de noodzakelijke maatregelen te nemen welke hieronder ressorteren. Hoewel de eisers inderdaad en op grond van de door de verweersters geciteerde wetgeving geen directe zeggenschap hebben in de beoordeling en bepaling van de maatregelen ter organisatie en begeleiding van het transport, kan niet worden ontkend dat elk mogelijk incident (en de raadsman van de eisers verwijst terecht naar de Japanse toestand waar het onmogelijke eveneens mogelijk is gebleken) onvermijdelijk implicaties kan hebben voor de veiligheid in en van de Stad Gent en haar burgers, waarvoor de eisers wel degelijk instaan. Zij hebben aldus een subjectief recht en de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang bij het instellen van de voorliggende vordering. Deze rechtbank heeft dan ook de rechtsmacht om tot de beoordeling ervan over te gaan en de vordering is evenzeer ontvankelijk. IV.3. Urgentie 4.3.1. Overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie bepaalt de “urgentie” zowel de bevoegdheid van de voorzitter als de gegrondheid van de vordering. De rechter in kort geding is daarbij slechts bevoegd wanneer de eisers (zoals in voorliggend geval) in hun dagvaarding aanvoeren dat de vordering dringend is. De kort geding rechter is in casu bevoegd.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 Slechts wanneer kan worden vastgesteld dat de aangevoerde urgentie ook daadwerkelijk aanwezig is kan de beslissing gegrond worden verklaard. Spoedeisendheid bestaat dan wanneer een onmiddellijke beslissing wenselijk is om schade van een bepaalde omvang of ernstige ongemakken te voorkomen. (Cass. 21 mei 1987, R.W. 1987-88, 1425). Deze urgentievereiste is van openbare orde en de kort gedingrechter gaat desnoods ambtshalve na of de dagvaarding het urgent karakter van de vordering aanvoert en of deze urgentie aan de werkelijkheid beantwoordt. Het is dan ook uitgesloten dat partijen onderling overeenkomen dat de zaak spoedeisend is en bijgevolg in kort geding kan worden opgelost. (Kort Ged. Rb. Luik 25 oktober 1995, Rev.not.b. 1998, 53, met noot G. Deleval). Een zaak vertoont het vereiste urgente karakter bij vrees voor ernstige schade of aanzienlijke ongemakken. Ter beoordeling van het urgentievereiste wordt doorgaans verwezen naar de vergelijking met de duur van de gewone rechtspleging doch ook naar het gedrag van de eiser zelf. De eiser mag m.a.w niet zelf de oorzaak zijn van de ingeroepen urgentie. 4.3.2. De dagvaarding in voorliggend dossier, werd met toelating van de voorzitter betekend met verkorting van dagvaardingstermijn. De eisers putten hun urgentie uit het (niet betwiste) feit dat het transport voor morgen gepland staat. Zij stellen verder dat zij nog maar sedert 31 mei 2011 weten dat het genoemde transport over hun grondgebied zal rijden. Dit is niet ernstig te noemen. Uit de eigen stukken van de eisers blijkt dat reeds minstens sedert begin mei 2011 in de pers is bekend gemaakt dat de nucleaire transporten vanuit de kerncentrale in Borssele naar Frankrijk zullen worden hervat. Klaarblijkelijk waren reeds voorafgaand aan deze beslissing in Nederland procedures ingesteld door milieuorganisaties, welke door de Raad van State aldaar niet gegrond werden bevonden (stuk 4 eisers).
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 De eisers stellen dat zij op informele wijze door milieuorganisaties op de hoogte werden gebracht van de genoemde transporten. Op de vraag die de rechtbank ter terechtzitting d.d. 6 juni 2011 stelde omtrent het tijdstip van deze (informele) kennisname bleef de raadsman van de eisers het antwoord verschuldigd. De eisers stellen verder dat, zelfs al zouden zij kennis hebben gehad van de noodzaak van transporten van Nederland naar Frankrijk, zij daarom niet noodzakelijk wisten dat dit transport over hun grondgebied loopt. Ook dit is niet ernstig te noemen. Sedert de jaren negentig gebeuren klaarblijkelijk gelijkaardige transporten, die nu, omwille van een sedert 2006 in Frankrijk gewijzigde wetgeving, enige jaren hebben stilgelegen. Sedert begin 2011 hebben zich blijkbaar reeds 3 gelijkaardige transporten voorgedaan. De eisers kunnen dan ter terechtzitting d.d. 6 juni 2011 doen alsof hun neus bloedt, het is toch bijzonder onwaarschijnlijk dat de kennisgeving van deze transporten, zoals zij klaarblijkelijk aan alle burgemeesters van de gemeenten waar het transport passeert gebeurt (stuk 1 eisers), in het verleden niet heeft plaatsgevonden. In elk geval kan toch niet anders dan dat een overheidsinstantie – die toch niet te vergelijken is met de modale burger- maar waarvan een meer dan gewone diligentie wordt verwacht, zich van dergelijke zaken van algemeen belang op de hoogte houdt. Dat zij dit in realiteit deed, bewijst zij trouwens zelf door te verwijzen naar de informele contacten met milieuorganisaties. Nergens wordt op heden aangegeven waarom transport problematischer zou zijn dan de vorige.
voorliggend
Waar verder aan de hand van de stukken van de eisers zelf vaststaat dat de eisers op dinsdag 31 mei om 11.56 u werden ingelicht omtrent het transport, en zij vervolgens wachten tot vrijdag 3 juni 2011 (toevallig de vrijdag van het Hemelvaartweekend) om dan na de middag een verzoekschrift tot verkorting van de dagvaardingstermijn neer te leggen, rest de rechtbank alleen maar de vaststelling dat de eisers, door onvoldoende diligent te handelen de eigen urgentie hebben gecreëerd. Hun vordering dient om die reden als ongegrond te worden afgewezen.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011
IV.4. Nopens de tegenvordering van tweede, derde en vierde verweerster
De voornoemde verweersters vorderen dat de eisers het verbod zou worden opgelegd om enige maatregel te nemen of daad te stellen die er toe strekt het geplande transport dat het voorwerp uitmaakt van voorliggende procedure te verhinderen of een dergelijke maatregel te laten nemen of een dergelijke daad te laten stellen door hun organen, aangestelden, dan wel andere personen die zij ter zake zouden engageren, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 EUR per dag vertraging dat het transport door dergelijke maatregelen of daden zou oplopen. Zij stellen deze vordering in op grond van de door burgemeester Termont verstuurde brief gericht aan de Minister van Binnenlandse zaken evenals aan het FANC waarbij hij aankondigde dat hij niet zou aarzelen om desgevallend alle middelen uit te putten om het transport te verhinderen. (stuk 5 eisers). Het komt evident aan de burgemeester van een stad toe om op officiële wijze kennis te geven aan de betreffende instanties dat hij de noodzakelijke maatregelen zal treffen teneinde datgene te bekomen wat hij vordert. Klaarblijkelijk, en zulks valt toch uit te maken uit datzelfde schrijven, heeft deze stelling betrekking op de voorliggende kort geding procedure. In elk geval kan bezwaarlijk worden vermoed dat de burgemeester van de Stad Gent op illegale wijze het transport zou verhinderen (in welk geval er nog steeds de strafwet is welke hem dit – in het ondenkbare geval- zou verhinderen). Het opleggen van het gevraagde verbod zou aan de eisende partijen het instellen van elke rechtmatige vordering verhinderen, wat uiteraard aan deze rechtbank niet toekomt. De tegeneis dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011 OP DEZE GRONDEN, DE VOORZITTER, ZETELEND IN KORT GEDING, RECHTDOENDE OP TEGENSPRAAK, Zegt dat de voorzitter de nodige rechtsmacht bezit om over voorliggende vorderingen te oordelen Verklaart de vordering van de eisers ontvankelijk doch wijst deze af als ongegrond bij gebrek aan urgentie. Verklaart de tegenvordering van de tweede, derde en vierde verweersters ontvankelijk, doch wijst deze evenzeer af als ongegrond. Zegt dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad, niettegenstaande voorziening en zonder zekerheidstelling. Veroordeelt de eisers tot de gerechtskosten verbonden aan deze procedure en stelt deze kosten vast als volgt : -
aan de zijde van de eisers: * rolrecht/dagvaarding:
€
456,21
-
aan de zijde van de eerste verweerster: * rechtsplegingsvergoeding:
€ 1.320,00
-
aan de zijde van de tweede verweerster: * rechtsplegingsvergoeding:
€ 1.320,00
-
aan de zijde van de derde en vierde verweerster: * rechtsplegingsvergoeding: € 1.320,00
Aldus gewezen en uitgesproken in de openbare terechtzitting van de kort gedingen, in het gerechtsgebouw te Gent door Ann Vermeir, rechter, in vervanging van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de ondervoorzitters en de ouder benoemde rechters, allen wettelijk verhinderd, en bijgestaan door Josiane De Temmerman, griffier, op zes juni tweeduizend en elf.
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT IN KORT GEDING OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI 2011
J. De Temmerman
A. Vermeir