Waterlandstichting Professionele vrijzinnigheid vanuit islamitisch perspectief Mohamed Ajouaou Vrijzinnigheid is in mijn opvatting niet zozeer een religieuze instelling of religieuze richting, maar eerder een bepaalde mentale houding. Dat neemt niet weg dat de wenselijkheid van een vrijzinnige blik op religieus en levensbeschouwelijk vlak vaak urgenter is dan in andere domeinen, zoals bijvoorbeeld de economie. Dat komt omdat het bij religies en levensbeschouwingen om absolute waarheden gaat die voor buitenstaanders opdringerig kunnen overkomen. Met het woord ‘waarheid’ geef ik ook meteen aan waar het bij vrijzinnigheid in de eerste plaats om draait: om de waarheidsclaim. Hier zijn twee vragen aan de orde: Waar wordt deze waarheid aan gemeten (de maat der dingen)? En hoe stelt men deze waarheid vast? Het antwoord op de tweede vraag is: door middel van rationaliteit. Dat is: consequent denken, logisch denken, kritisch relativerend en hermeneutisch. Rationaliteit beschouw ik hier niet als een waardeoordeel, als een reactie op wat als ‘irrationaliteit’ wordt aangeduid. Ik zie het hier als een wiskundige formule waarbij aannames en feiten, de (interne) logica, de oorzaken en gevolgen van bepaalde opvattingen en handelingen in kaart worden gebracht, om vervolgens een weloverwogen standpunt te formuleren. Ik zal deze termen straks aan de hand van concrete voorbeelden illustreren. Met ‘professioneel’ doel ik op professionals die hun diensten aanbieden en opereren in het publieke domein. In mijn geval gaat het om vrijzinnigheid in het publieke domein vanuit islamitisch perspectief. De stelling die hier achter schuilgaat is dat men het zich in particuliere aangelegenheden kan permitteren om wat minder vrijzinnig te zijn dan bij optredens in een publieke domein. Een kerk of moskee beschouw ik als een particuliere omgeving, een ziekenhuis of justitieomgeving als een publieke aangelegenheid. Een tweede stelling is dat een religieuze professional best minder vrijzinnige opvattingen kan huldigen in zijn particuliere omgeving, maar dat de publieke omgeving een meer vrijzinnige opstelling eist. Op welke professionals doel ik hier? Ik spreek vanuit de islam, dus ik heb het over
pagina 1 van 5 - www.waterlandstichting.nl
de justitie-imams voor wie ik werk. Ik wil aan de hand van enkele concrete voorbeelden illustreren hoe professionele vrijzinnigheid in onze praktijk voorkomt. Maar laat ik eerst verfijnen waarom deze vrijzinnigheid in onze praktijk, de islamitische geestelijke verzorging, een vereiste is: 1. zoals eerder aangegeven: wij werken in een publiek domein. In het publieke domein doet de justitie-imam dienst in een breder en complexere werkomgeving dan de eigen vertrouwde moskee. 2. justitie-imams werken religieus inhoudelijk in opdracht van een zendende instantie. Hiervoor krijgen ze een ‘zendingsbrief’. De islamitische zendende instantie, het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), is als zodanig door de overheid op 23 oktober 2007 erkend. Het CMO bestaan uit een palet van islamitische koepels die een breed spectrum van de islamitische gemeenschap vertegenwoordigen. Werken in haar opdracht betekent werken conform de ‘ambtsopvatting’ en ‘beleidsinstructies’ die de zendende instantie opstelt. Bij het opstellen van deze ambtsopvatting is consensus richtinggevend, gelet op de diversiteit van de CMOkoepels. De ambtsopvatting gaat over de identiteit van het ambt van justitie-imam (wie de justitie-imam is en wat hij doet) en over religieuze opvattingen, uitgangspunten en standpunten in brede zin. 3. justitie-imams werken voor een doelgroep met een zeer diverse religieuze, culturele en etnische achtergrond. De wet schrijft voor dat de gedetineerde de geestelijke verzorging (religieuze of levensbeschouwelijke begeleiding) moet krijgen die aansluit bij zijn of haar religieuze achtergrond. De imam dient zich dus in te leven in de religieuze achtergrond van de gedetineerde en zoveel mogelijk van daaruit geestelijke bijstand te verlenen. 4. justitie-imams maken onderdeel uit van een team geestelijke verzorgers met uiteenlopende religieuze en levensbeschouwelijke achtergronden, de zogeheten ‘denominaties’. Al deze factoren vragen om een brede oriëntatie en een rekkelijke houding. ‘Rekkelijkheid’ is het derde trefwoord bij vrijzinnigheid. Een rekkelijke houding geeft mentale veerkracht en stelt mensen in staat om ontspannen om te gaan met de relativerende werking van al deze factoren op de eigen waarheid en de eigen traditie. Tegelijkertijd zorgt vrijzinnigheid ervoor dat men de durf heeft te beseffen dat de eigen kijk slechts één kijk, één interpretatie is temidden van vele andere. Vrijzinnigheid stelt mensen in staat om wat zich aandient vanuit bovengenoemde factoren (kritiek, opmerkingen, waarheidsclaims enzovoort) te vergelijken, te wegen, en er zijn eigen voordeel mee doen.
pagina 2 van 5 - www.waterlandstichting.nl
Dit is ook de praktijk in het korps van justitie-imams. Hieruit kan echter niet worden opgemaakt dat vrijzinnigheid een opportunistisch geforceerde onderneming is die tot stand komt om de externe factoren die dit nu eenmaal vereisen te behagen. Dat geldt in ieder geval niet voor de justitie-imams voor wie ik werk. Zowel uit mijn dagelijkse contacten met hen als uit mijn dissertatie over De praktijk van de islamitische geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen die ik binnenkort verdedig aan de Universiteit van Tilburg, is mij gebleken dat vrijzinnigheid in bovengenoemde zin een innerlijke emotie is die van binnenuit wordt ontwikkeld en uitgedragen. Hermeneutiek Hoe wordt vrijzinnigheid nu toegepast in onze praktijk? Hiervan geef ik enkele illustraties. Allereerst de hermeneutiek: de activiteit waarmee de Schrift en de traditie op een aansprekende manier in verbinding wordt gebracht met het hedendaagse. Zij kenmerkt zich door de cruciale inbreng van de hermeneut (hier de justitie-imam) in het verstaan van de Schrift en de traditie. De justitie-imam is voortdurend bezig deze verbinding te leggen tussen de traditie en de eigen tijd. Alhoewel de justitie-imams verschillende wegen bewandelen, zijn zij allen voortdurend bezig met het afwegen, herijken en reconstrueren van de traditie om antwoord te geven op hedendaagse contexten. Zo helpen ze hun doelgroep om onnodige spanningen tussen de religieuze traditie en de beleefde werkelijkheid op te heffen. De positie van de vrouw als religieus ambtsdrager Op een bestand van circa 60 geestelijken waren er bij mijn aantreden als hoofd Islamitische Geestelijke Verzorging in juni 2007 slechts vier vrouwelijke geestelijke verzorgers, ook nog met een beperkte formatieplaats. De Islamitische Zendende Instantie gaf mij de opdracht dit aantal te verhogen. De vraag of de vrouw geschikt zou zijn als collega voor een geestelijk ambt is nauwelijks gesteld. De overweging dat een betere vertegenwoordiging van vrouwen in het korps maatschappelijk gewenst is was al doorslaggevend. Wel speelde de vraag over de grenzen van haar functioneren. Kan de vrouw als geestelijk ambtsdrager de islamitische vrijdagse dienst verzorgen? En moet zij voor beide geslachten werken? Soortgelijke discussies komen ook in andere religies voor. Nadat werd vastgesteld dat vrouwen het geestelijke ambt kunnen bekleden (een praktijk die al in bepaalde islamitische landen voorkomt), volgt dat een vrouwelijke geestelijke in staat moet zijn alle diensten die een geestelijk verzorger dient uit te voeren, te verzorgen. Wat haar mannelijke collega kan, dient ze ook te kunnen. En
pagina 3 van 5 - www.waterlandstichting.nl
dus dient ze ook de vrijdagse dienst in haar pakket te hebben, zowel voor mannelijke als voor vrouwelijke gedetineerden. Met het feit dat ze de vrijdagse dienst verzorgt is echter niet gezegd dat ze ook voorgaat in het gebed. Zij moet de coördinatie op zich nemen en doen wat binnen die marge kan. Zij kan de hulp van een mannelijke collega inroepen om het ritueel gebed te leiden, zij kan een gedetineerde (man) laten voorgaan in het gebed, of ze houdt gewoon een alternatieve religieuze samenkomst in plaats van de eredienst. Zo gaat de discussie verder. Maar het uitgangspunt is dat ze op vrijdag voor de gedetineerden staat en linksom of rechtsom ervoor zorgt dat ze de vrijdag met elkaar vieren. Dat de vrouw ook voor de mannen moet werken is evident. Een ambtenaar kan niet weigeren om categorisch een man of vrouw uit te sluiten van dienstverlening. Wel staat het de gedetineerden vrij om al dan niet contact te hebben met een man of vrouw als geestelijk verzorger. De viering van de vrijdagse dienst Vóór de erkenning van de islamitische zendende instantie werd er grofweg in zo’n 30% van de penitentiaire inrichtingen geen vrijdagse (ere)dienst aangeboden. Allerlei redenen liggen hieraan ten grondslag. In sommige gevallen ging het om een theologisch motief. Men vond dat gedetineerden ‘gevangenen’ waren en dus niet ‘vrij’ zijn; hierdoor zou de vrijdagse plicht vervallen. Schriftgeleerden zouden immers hebben vastgesteld dat vrijheid één van voorwaarden is voor het bijwonen van de dienst. Met deze redenering zouden justitie-imams weigering van dienst op vrijdag kunnen legitimeren. Los van deze opvatting is voor ons het uitgangspunt echter niet de ‘plichtgedachte’, maar het grondwettelijk ‘recht’ van gedetineerden om hun godsdienst en levensbeschouwing ‘individueel en in gemeenschap’ te belijden. Vele vrijheden worden immers tijdens de detentie ingeperkt, behalve de godsdienstvrijheid. Daarnaast gaan we in ons professionele handelen uit van het zogeheten ‘integrale aanbod’ van geestelijke bijstand. Dat wil zeggen: een sluitende geestelijke bijstand zal meer slagen als alle mogelijke vormen van religieuze begeleiding inclusief erediensten worden aangeboden. Tot zover is iedereen het ermee eens: ‘het móet dus doen we het.’ Maar wat als een gevangene de gewetensvraag stelt of hij verplicht is om de vrijdagse eredienst bij te wonen? Dan wordt het een stuk lastiger. De vrijzinnigheid blijkt uit de wijze waarop we hier met elkaar omgaan en met elkaar theologisch debatteren. De meningen zijn verschillend. Sommige collega’s hebben het antwoord klaar: ‘Ik zeg dat ze in religieus opzicht niet verplicht zijn. Dat is immers vastgesteld door de schriftgeleerden.’ Als hoofd van dienst heb ik hier vrede mee, al denk ik er anders over. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de vrijdagse dienst hier niet onder lijdt,
pagina 4 van 5 - www.waterlandstichting.nl
bijvoorbeeld door een ontmoedigende uitstraling van imams die de redenering van bovengenoemde schriftgeleerden volgen. Maar andere collega’s gaan verder: ‘Laten we het vrijheidsbegrip waar de schriftgeleerden het over hebben eens onder de loep nemen. Met “onvrij” zouden de schriftgeleerden niet zozeer doelen op gevangenschap op zichzelf, maar op het feit dat er binnen deze gevangenschap geen mogelijkheden zijn om religieuze plichten te vervullen. Als deze mogelijkheid wel bestaat, zoals in een land als Nederland, dan is er geen sprake van onvrijheid, al zit men vast.’ Zo gaat het theologische debat verder. Op dezelfde manier behandelen we ook kwesties als het principe van de scheiding tussen Kerk en Staat, de verhouding van particuliere religieuze wetten tot de Grondwet, loyaliteitskwesties (de verhouding tussen staat, zendende instantie, God en de schriftgeleerden), maar ook andere zaken die te maken hebben met de concrete zorg en begeleiding van gevangenen naar een beter leven. Mohamed Ajouaou is hoofd Islamitische Geestelijke Verzorging bij Justitie (zie www.gevangenisimam.nl) en auteur van De moslim die ik ben. Notities over een rekkelijk geloof (2006). Dit was zijn inleiding op het symposium ‘De Nieuwe Vrijzinnigheid’ aan de Universiteit Leiden op 5 april 2008.
pagina 5 van 5 - www.waterlandstichting.nl