Preek over Maleachi 1: Als God liefde is, waar blijft dan onze toewijding? Ik neem jullie mee naar de tijd van Maleachi. [dia 1] Het eerste vers van het bijbelboek Maleachi luidt: Profetie. De woorden die de HEER tot Israël heeft gesproken bij monde van Maleachi.
Maleachi betekent mijn knecht/boodschapper. Wie Maleachi is, weten we niet. Sommigen denken aan een profeet met de naam Maleachi. Anderen denken aan iemand anders die hier Maleachi genoemd wordt (Ezra?). Voor de uitleg maakt het niet uit. Het gaat om de boodschap. En die boodschap wordt getypeerd als profetie. In andere vertalingen kan je lezen: Godsspraak (NGB ’51). Of: last (HSV). Die laatste vertaling is behoorlijk letterlijk. De boodschap van Maleachi is een last, een juk. Het is geen prettige boodschap. Maleachi profeteerde in de tijd ná de ballingschap. [dia 2] In 539 v. Chr. kwam de eerste groep ballingen terug in Jeruzalem onder leiding van Zerubbabel. Zij herbouwden de tempel. Onder Ezra (458) keerde een tweede groep Israëlieten terug uit ballingschap. Nehemia herbouwde de muren van de stad Jeruzalem. Dat klinkt prachtig. Maar wat bleek? Veel Israëlieten die in Jeruzalem woonden, waren helemaal niet zo blij. Ook al woonden ze weer in de heilige stad, ze gedroegen zich zelf helemaal niet zo heilig. Ze gaven bijvoorbeeld geen tienden, bekommerden zich niet om wezen en weduwen en ze waren ontrouw in relaties. Ontrouw tegenover God, door relaties aan te gaan met de verkeerde mensen. En ontrouw tegenover elkaar. Er kwamen veel echtscheidingen voor. Hoe kon dat gebeuren? [dia 3] De tijd waarin Maleachi profeteerde was een tijd van teleurstelling. Een deel van het volk was terug in Jeruzalem, de tempel was herbouwd en de muren van de stad hersteld. Toch was de glorie van weleer verdwenen. Er heerste bittere armoede, er was spot (lees Nehemia 3). En er was ook voortdurende dreiging van aanvallen door vijanden van dichtbij én ver weg. [dia 4] De mensen waren ook cynisch geworden. De niet-gelovigen hadden het in veel opzichten beter dan de mensen van Gods eigen volk. Dat was pijnlijk. Uiteindelijk leidde dit tot een bekrompen godsdienst.
[dia 5] In plaats van God met meer inzet te dienen leidden ze een lauw, halfslachtig godsdienstig leven. Dat is het principe van de neergaande spiraal in tijden van crisis. Als het slecht gaat houden mensen de hand op de knip. Dat deden de mensen van toen ook. Ze gingen wel naar de tempel maar ze hielden het beste voor zichzelf. [dia 6 – leeg scherm] [lezen Maleachi 1]
Preek De profetie van Maleachi bestaat voor een groot deel uit vragen die Maleachi namens God aan zijn volk stelt. In het eerste hoofdstuk lezen we er vier (vs. 2,6,9 en 13). De vraag die ik samenvattend als thema boven het eerste hoofdstuk zou willen zetten is deze [dia 7]: ALS GOD LIEFDE IS, WAAR BLIJFT DAN JULLIE TOEWIJDING?
Als God liefde is … Als God liefde is … [dia 8] God ís liefde. Maar wat betekent dat? Maleachi daagt ons uit daar nog eens goed over na te denken. Vers 2: ‘Ik heb jullie lief – zegt de HEER.’ Waarom vond God het nodig om dat te zeggen. Waren de mensen dat vergeten? Nou, ja en nee. Ze wisten wel: God is liefde. Maar ze hadden tegelijk een verkeerd idee bij Gods liefde. Laten we eens kijken naar die eerste vijf verzen. Daaruit blijkt dat de mensen van Jeruzalem bang waren, geïntimideerd door de grote mond van Edom (vs. 4). Even wat achtergrond. De Edomieten waren een buurvolk van Israël. Het waren nakomelingen van Esau, de oudere tweelingbroer van Jakob. Van Ezau weten we vooral dat hij zijn eerstgeboorterecht minachtte. Eigenlijk vooral de zegen die daarbij hoorde. Ezau vond het niet echt belangrijk wat God van hem vond. Uit Esau kwam uiteindelijk, net als uit Jakob, een volk voort: Edom. En, zo vader zo zoon. Ook Esaus nakomelingen minachtten en bespotten Gods verlossingswerk. Bij de verwoesting van de tempel bijvoorbeeld, stonden de Edomieten te lachen. Dat weten we uit psalm 137: Gedenk, HEER, de dag van Jeruzalems val, toen het volk van Edom zei: ‘Neer met die stad, neer, maak haar met de grond gelijk.’
Waar de Edomieten konden, werkten ze Israël tegen. Tijdens de woestijnreis van het volk Israël weigerde Edom de over hun grondgebied zodat Israël er omheen moesten trekken (Num. 20). Doëg, een Edomiet, slachtte eigenhandig 85 priesters af bij de tabernakel in Nob (1 Sam. 22).1 Om al die redenen had God bij monde van verschillende profeten (te veel om ze even op te noemen – vooruit, de profetie van Obadja gaat erover) de ondergang van Edom voorzegt. Niet alleen voorzegd maar ook vervuld. Want: Edom wás verwoest. Maar toch hadden ze op het moment dat Maleachi profeteert nog steeds een grote mond. Ze zouden de boel wel weer even opbouwen. Mal. 1 vs. 4: ‘Edom kan zeggen: ‘Al zijn we verslagen, we bouwen de puinhopen weer op (…).’ Ik houd van jullie, zegt God tegen de Israëlieten in Jeruzalem. Maar de Jeruzalemmers zeiden tegen God: daar merken we anders niks van; ‘Waaruit blijkt die liefde dan?’ (vs. 2) Als U van ons houdt, waarom hebben die gasten dan nog steeds zo’n grote mond, God?! Dat zeiden de mensen. En nu God. God zegt heel duidelijk: met al die profetieën van Mij is niks mis. Edom ís gevallen – ze zullen nooit meer opstaan. Het is ook niet gebeurd, sindsdien. Edom ís gevallen. Zien jullie dat dan niet? Kijk, je kunt kijken én kijken. Edom is overal – we zullen straks nog zien: ook hier, in de kerk. Edom, dat zijn die machten en mensen die geen interesse hebben in God en die spotten met de kerk. En daarin hebben ze een punt. Zeker in de tijd van Maleachi. Maar ook in die van ons. De kerk vergrijst. De kerk is klein. In de kerk is misbruik, ruzie. Toch zegt God: Edom ís gevallen. Het is misschien moeilijk te geloven maar de kerk is het enige instituut, het enige volk met toekomst. De inwoners van Jeruzalem zijn bang. Maar God laat zien dat angst ongeloof is. En ongeloof is: geen zicht op wat God aan het doen is in deze wereld. Als je een beetje nieuws leest of kijkt hoor je dagelijks van crisis. Van het milieu. Van voedsel. Van grondstoffen. Van banken. Van landen. Je bent dagelijks getuige van de grootspraak en arrogantie van bankdirecteuren en wereldleiders. Tegelijk lees en hoor je ook over de kerk. Maar dat zijn vaak de kleine berichtjes. Ik las laatste in een rapport van ontwikkelingswerkorganisatie Tear dé enige manier om hulp effectief op de plaats van bestemming te krijgen is via lokale kerken: ze zijn altijd en overal! God regeert. De kerk valt niet om. Edom wankelt. Wie gelooft, ziet dat en die zál het ook zien. Die twee dingen (vs. 3 verl. tijd; vs. 5 toek. tijd) 1
Koning David onderwierp de Edomieten maar onder het bewind van Joram kwamen zij in opstand en werden weer zelfstandig.
Maar het gaat verder, wat Maleachi hier namens God zegt. In die vraag (waaruit blijkt Gods liefde dan?) zit méér dan het ongeloof uit angst waar ik het net over had. Het is ook een vraag die erg vanuit zichzelf redeneert. Waaruit blijkt die liefde dan? Alsof er mensen zijn die … Gods liefde verdiend hebben! Zie je dat God eigenlijk twee dingen doet? God zegt: zeker, nog even en je zult mijn oordeel zien – je ziet het nu al, als je oplet. Geen enkele macht kan Mij ongestraft blijven bespotten. Jullie zullen zien dat ik machtig ben in Israël. Je kunt ook vertalen tot over de grenzen van (vs. 5) In ieder geval, Israël betekent: God vecht. God laat niet met zich spotten. Maar God wijst tegelijk op de overeenkomst tussen Jakob en Esau. Zijn Jakob en Esau geen broers? Toch heb ik Jakob liefgehad en Esau gehaat. Daarmee bedoelt God niet: mijn liefde is willekeurig. We hebben gezien dat Esau bepaald niet onschuldig was. Wat hier staat, in die eerste verzen, is een boodschap richting Jakob. God is liefde, ja. Maar bedenk goed dat jullie relatie met Mij is gegrond in mijn vrije, soevereine, verkiezende liefde! [dia 9] Paulus herhaalt de waarschuwing van Maleachi in Romeinen 9 v.a. vs. 13: Zo staat er ook geschreven: ‘Jakob heb ik liefgehad, Esau heb ik gehaat.’ Moeten we dan zeggen dat God onrechtvaardig is? Natuurlijk niet. Hij zegt immers tegen Mozes: ‘Ik ben barmhartig voor wie ik barmhartig wil zijn, ik schenk genade aan wie ik genade wil schenken.’ Alles hangt dus af van God en zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens.
Maleachi zet ons vanochtend weer recht voor God. Gods liefde is in geen enkel opzicht onze verdienste. Gods liefde is gegrond in de vrije, soevereine, verkiezende wil van God. Dat is prachtig. Want omdat het van God afhangt zal God het ook af maken. Maar het maakt ook nederig. Er is niemand van ons – ook hier vanochtend niet – die kan zeggen: ‘ik hoor bij de kerk omdat ik beter ben dan de rest.’
… waar is dan jullie toewijding? Na deze reality check gaat Maleachi verder. [dia 10] Uit de eerste vijf verzen bleek dat de inwoners van Jeruzalem van toen Gods genade goedkoop hadden gemaakt door ervan uit te gaan dat zij Gods liefde verdiend hadden. Maar goedkope genade leidt tot een gebrek aan toewijding. Daarover gaat het tweede deel. Luister maar. Maleachi zegt namens God: ‘als ik jullie Vader ben (zoals jullie zeggen) waar is dan jullie eerbied voor Mij!’
Vader betekent zorg, liefde. Natuurlijk! Maar het bijbelse Vader is ook: HEER, Meester! Ook het nieuwtestamentische Abba is geen pappie, maar Vader! Dat is wat anders. Pappie is in kleutertaal vaak ook: mijn pappie. Maar let op. De inwoners van Jeruzalem hadden niet alleen een verkeerd idee over Gods liefde (zelf verdiend) maar ook een te beperkt idee van Gods liefde. Vers 11 is een belangrijk vers hier. Het zet een volgende stap in de redenering vanaf van vers 1-5. Dáár was het: jullie hebben mijn liefde niet verdiend. In vers 11 is het: mijn liefde is ook niet beperkt tot de inwoners van Jeruzalem. [dia 11] Van waar de zon opgaat tot waar ze ondergaat staat mijn naam bij alle volken in aanzien, overal brengt men mij reukoffers en reine offergaven. Mijn naam staat bij alle volken in aanzien – zegt de HEER van de hemelse machten.
Ook dit vers wordt verschillend vertaald. De HSV bijvoorbeeld vertaalt: ‘zal […] groot zijn’. Het kan allebei. God waarschuwt het volk. Hij zegt aan de ene kant: kijk nu eens om je heen. Mijn Naam wórdt al op verschillende plaatsen vereerd. Het volk Israël was door de ballingschap verstrooid onder vele volken, waar zij God bleven vereren. Dat is de tegenwoordige tijd (NBV). Tegelijkertijd gaat het over de toekomst. Het OT is niet af. Maleachi heeft duidelijk een open einde. Let maar eens op, zegt God hier dus ook, wat ik zal doen als ik mijn Geest uitstort op alle volken, zodat ze mij kennen en zullen gaan vereren. Wij zijn er een bewijs van. Van de waarheid van het woord van Maleachi. Maar deze boodschap gaat verder. Want vervolgens moeten wij niet net als de joden toen gemakzuchtig gaan worden. Er komt een dag waarop alle ogen van alle mensen Jezus zullen zien komen op de wolken en Hem zullen aanbidden, de eer zullen brengen die Hem toekomt. [dia 12 – leeg scherm] Zo is de boodschap –het juk/de last, behoorlijk rechtstreeks toepasbaar op ons. En die gaat zo. Als de hele wereld vol zal zijn van Gods majesteit – van zijn liefde, van zijn eer – waar is dan onze toewijding? Onze eerbied? Zal God zijn evangelie niet van ons wegnemen – de kandelaar uitdoen – en ergens anders nieuw planten zoals Hij dat ook op andere plaatsen heeft gedaan waar mensen niet meer warm liepen voor God maar lauw werden? Misschien denk je nu hetzelfde als de inwoners van Jeruzalem van toen. Hoezo, gebrek aan eerbied? Hoezo minachten wij Gods Naam? Doen wij dat? Hoe dan?
Nou, zegt Maleachi dan: door verwerpelijk, dat is: vervloekt, ongewijd voedsel naar het altaar te brengen. Heel concreet, vertaald naar nu: door God te dienen met wat er overblijft. Met de restjes bijvoorbeeld die jij denkt te kunnen missen aan het einde van de maand na alle uitgaven aan eten, drinken, kleren, verzekeringen, sport, hobby’s, benzine, uitgaan en je eigen spaarpot. Door lauw, met een half hart God te dienen. Door – vers 13 – je neus op te halen voor de dienst aan God. Door te zeggen: te veel moeite. Door ritualisme in de dienst aan God. Dan gaat het om de uiterlijk dingen. Zoals het volk wel bij de tempel kwam maar met het hart niet bij God was. Ritualisme is: je zit er wel maar niet heus. Ritualisme is onzorgvuldigheid in de voorbereiding op de kerkgang. Het is: belangrijke dingen overlaten aan anderen. Ritualisme is ook prettig in je eigen kerk te zitten zolang jij je prettig voelt zonder rekening te houden met vreemdelingen en weduwen. Ritualisme is eigenlijk een religieus sausje over je leven: Je hebt het té goed en, o ja, God is er ook nog. Om je te vergeven als dat nodig is. Voor later. Het is de HERE beschouwen als een optie, een app waar jij (iets) gelukkiger van wordt en zo niet, dan afhaken of luidruchtig je beklag te doen. Gods Naam minachten kan ook door geen rekening te houden met wat God wil in afspraken en relaties. Gods Naam is Jahwe / HERE: Ik Ben er altijd. Eigenlijk: Ik ben trouw. Dan vraagt God: hoe trouw ben jij? We moeten, schat ik in, twee valkuilen die automatisch opkomen in ons denken over toewijding, God en de kerk, omzeilen. Een gebrek aan toewijding is niet persé te weinig doen (in de kerk). Of laat ik het zo zeggen: méér toewijding begint niet door overal, altijd aan alles mee te doen en anderen te laten zien dat je er bent. Meer toewijding is óók niet altijd alles doen zoals het (ongeveer) is geweest. Maleachi zegt niet voor niets: kijk eens naar mensen op al die andere plaatsen, volken die de HERE dienen. Er zijn andere manieren van het inrichten van de kerkdienst, bijvoorbeeld. Maar het gaat om de vraag: ben je onder de indruk van God, of niet? En hoe is dat te zien in jouw leven? Toewijding is: onder de indruk zijn van Gods vrije, souvereine liefde. Voor jou! Wie de schoen past, trekken hem aan. Maleachi spreekt zowel het volk aan als de priesters. Beiden hebben hun verantwoordelijkheid in het heilig houden van de tafel van de HERE. Het volk in het aanbieden van gebrekkige offers. De priesters in het accepteren ervan.
De vraag is, en daarmee wil ik afsluiten: het wijden van je leven aan God, kost dat iets. Of kost het je eigenlijk niks? Dat is precies het punt met die offerdieren: blind, kreupel, ziek. Kost je niks! Gestolen: het kost jou niks, maar de ander wel natuurlijk! De mensen zeggen: ‘wat maakt het uit?!’ (vs. 8). Maar dan zegt God: probeer dat eens bij de belastinginspecteur! Als het zo moet – let op dit huiveringwekkende vers (vs. 10 – een vers dat doet denken aan de tempelreiniging door Jezus in dezelfde stad, een paar honderd jaar later.) – doe dan de tempeldeuren maar weer dicht. Is jouw leven een huis van God? Is ons leven een godshuis? Een plek waar alles draait om Hem en waar dat ook wat mag kosten (geld, tijd, echt contact, talenten – je beste)? Een goede aanwijzing is hoeveel er gemopperd wordt (let op: dat is iets anders dan klagen, dat mag je doen, Bij God!) Maar mopperen is iets anders. Mopperen gaat altijd over anderen. Die niet doen wat jíj graag wilt. M.a.w.: jij bent tevreden zolang de ander jou in staat stelt te bouwen aan je eigen kleine koninkrijk? Waarin jij je prettig voelt. Omdat het jou weinig kost … God daagt jou uit. Wil je prettig leven voor even? Of wil je toegewijd leven, voor altijd? [amen]