I
Pf&'$~:ctp~an Schuitenbeek t
I
september 1992
BOVAR Bestrijding Overmatige Algengroei Randmeren Deelprojectgroep 1
Pro jectplan Schuitenbeek
september 1992
BOVAR Bestrijding Overmatige Algengroei Randmeren
SAMENVATTING
Overzicht maatregelen deelprojektgroep 1 Doel:
verbetering van de waterkwaliteit Nuldernauw
brongerichte
in het Wolderuijd/-
effektgerichte
e l
GI Watersch.
Rijks-
financiering
1
Algemeen 1.1 Het BOVAR-project 1.2 Kader 1.3 Samenstelling van de deelprojectgroep
2
Probleemstelling 2.1 Huidige situatie 2.2 Autonome ontwikkeling
3
Beschrijving van het gebied 3.1 Algemeen 3.2 Appelsche Maalschap en Kruishaarse Heide 3.3 Stroomgebied van de Veldbeek 3.4 Halvinkhuizerveld 3.5 Gebied ten noorden van de weg Nijkerk-Putten
4
Relatie met het rijks- en provinciaal beleid 4.1 Vierde Nota Extra (VINEX) 4.2 Natuurbeleidsplan en Derde Nota Waterhuishouding 4.3 Nationaal Milieubeleidsplan en Structuurnota Landbouw 4.4 Wet Bodembescherming en Meststoffenwet 4.5 Provinciaal Waterhuishoudingsplan 4.6 Intentie Programma Bodembeschermingsgebieden en Gelders Milieu Plan 4.7 Grondwaterbeschermingsgebieden 4.8 Fosfaatgevoelige gebieden 4.9 Overige plannen
5
Relatie met andere projecten 5.1 ROM-project Gelderse Vallei 5.2 Deelproject 3 van BOVAR (onderzoek) 5.3 Project ~ilieubeschermingsgebieden, Noordelijke Gelderse Vallei 5.4 Landinrichtingsprojecten Nijkerk-Putten en HuinenPutten
6
Visie op te nemen maatregelen 6.1 Reeds genomen maatregelen 6.2 Resultaten van de genomen maatregelen 6.3 Nog te nemen maatregelen
7
Maatregelen bij de bron 7.1 Algemeen 7.2 Voorloopbedrijf Mineralenbenutting 7.3 Maatregelenpakket op bedrijfsnivo 7.4 Niet bemesten op een strook langs de Schuitenbeek 7.5 Kosten en tijdplanning
8
~ffectgerichtemaatregelen 8.1 Algemeen 8.2 Aanleg en onderhoud van bezinkplaatsen in de Schuitenbeek 8.3 Natuurontwikkeling in en/of langs de beken 8.4 (Tijdelijk) afleiden van de Schuitenbeek 8.5 Kosten en tijdplanning
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
1.1
Het BOVAR-~roiect
Het BOVAR-project heeft zich tot doe1 gesteld een pakket maatregelen te ontwikkelen die zullen resulteren in een verbetering van de gebruiksmogelijkheden en de ecologische waarden van de randmeren. Om te beoordelen of de maatregelen effect hebben zijn beoordelingscriteria geformuleerd. Deze criteria zijn met name gekozen in relatie tot zwemwaternormen en ecologische waarden (zie tabel 1). De doelstellingen kunnen bereikt worden door vermindering van externe fosfaatbelasting (tot een gehalte van 0,10 0,15 mg P/1 op de korte termijn en 0,05 0,10 mg P/1 op de lange termijn).
-
Tabel 1: Beoordelingscriteria maatregelen BOVAR criterium
eis
algensamenstelling
geen blauwalgendominantie
doorzicht
>0,5 m (korte termijn) >1,0 m (lange termijn)
In haar vergadering van 23 mei 1991 heeft de stuurgroep van BOVAR besloten tot herstructurering van de BOVAR-projectorganisatie, waarbij naast de Stuurgroep en de MBO drie deelprojectgroepen actief zijn, te weten dpg 1 . Schuitenbeekgebied Actief visstandbeheer en begeleidende inrichting van dpg 2 het Wolderwijd/Nuldernauw dpg 3 Begeleiding onderzoek Staring Centrum De taakomschrijving van deelprojectgroep 1 luidt als volgt: a uitwerken en begeleiden van de uitvoering van maatregelen gericht op de reductie van emissie van de door de beken aangevoerde nutrienten (op basis van het uitgangspunt afleiden onder gelijktijdige zuivering) b uitwerken van concrete voorstellen ten behoeve van afleiding van de Schuitenbeek, gecombineerd met natuurontwikkeling c rapporteren van voorgestelde maatregelen aan de Stuurgroep, met tussenkomst van de MBO. Uit de taakomschrijving kan worden afgeleid dat dpg 1 zich primair zal richten op het bereiken van de doelstelling voor het fosfaatgehalte. 1.3
Samenstellina van de deeloroiectaroe~
Het waterschap Noord-Veluwe levert de voorzitter en vertegenwoordigt hiermee een belangrijke rol in de voortgangsbewaking. Het secretariaat ligt bij de provincie Gelderland; zij ver-
zorgt de projectadministratie en onderhoudt de directe contacten met extern ingehuurden. De inhoudelijke werkzaamheden zullen deels worden uitbesteed. Specifieke onderdelen kunnen door de leden van de deelprojectgroep geschieden. De samenstelling van de deelprojectgroep is als volgt: - Dhr. K. van de Langemheen (voorzitter), Waterschap Noord Veluwe - Mw. Y. Geelen (secretaris), Provincie Gelderland, dienst RWG Dhr. H. van Amstel, Rijkswaterstaat directie Flevoland Mw. E. Blaauw, Rijkswaterstaat directie Flevoland Dhr. W. Brenkman, Provincie Gelderland, dienst H&W - Dhr. R. Gerritsen, Zuiveringschap Veluwe Dhr. A. Griffoen, RWS/RIZA Dhr. G.J. Koerselman, Ministerie van LNV/GLD Dhr. G. Polman, Rijkswaterstaat directie Flevoland - Dhr. H. v.d. Streek, Waterschap Noord Veluwe
-
2.1
Huidiae situatie
De fosfaatbelasting van het Wolderwijd/Nuldernauw (WW/NN) vanuit de Schuitenbeek bedroeg 11,85 ton fosfaat per jaar in 1988. 65% van die fosfaatbelasting is afkomstig uit beken, daarvan komt 60% uit de Schuitenbeek. Dit betekent dat 39% van de fosfaatbelasting van het WW/NN afkomstig is van de Schuitenbeek en 26% van de andere beken. De stikstof en fosfaatbelasting van de Schuitenbeek is afkomstig direct uit de beken en van het land. De relatieve bijdrage van de landbouw aan de fosfaatbelasting van de Schuitenbeek ligt waarschijnlijk gemiddeld in de orde van 60 tot 80%. Uit een studie van het Staring Centrum (lit 2) is gebleken dat de fosfaatverzadigingsgraad bij ongeveer 70% van de landbouwgronden groter is dan 35%. Bij deze gronden overschrijden de fosfaatgehalten in het grondwater op GHG-nivo volgens een theoretisch model de kwaliteitsnorm voor het oppervlaktewater. Bij een fosfaatverzadigingsgraad groter is dan 35% zal naar verwachting alle fosfaat die op de bodem wordt gebracht en niet door een gewas opgenomen, uit- of afspoelen. 2.2
Autonome ontwikkelinq
Het Staring Centrum (lit 2) heeft aangetoond dat het fosfaatgehalte van de bodem sterk is toegenomen en dat de bijdrage van de landbouw aan de fosfaatbelasting daardoor vooral een gevolg is van uitspoeling via de bodem. Uit de literatuur is bekend dat een deel van het opgehoopte fosfaat weer langzaam vrij kan komen (desorptie). Gevreesd moet worden dat het daardoor nog zeer lang zal duren voor de fosfaatuitspoeling zal afnemen. De invoering en verscherping van de mestnormen (rijksbeleid) leiden voorlopig alleen tot een geringere toename van de uitspoeling.
L1-
6
Cbh
3
BESCHRIJVING VAN HET GEBIED
3.1
Alaemeen
Het project heeft betrekking op het gebied dat afwatert op de Schuitenbeek (zie bijlage 1). De oppervlakte van het stroomgebied bedraagt ongeveer 8000 ha. Het oostelijk deel van het stroomgebied, ca. 3300 ha op het hoge deel van de Veluwe, is we1 grotendeels voor agrarische doeleinden in gebruik, maar heeft geen zichtbare afwatering. Aangezien de taak van dpg 1 is gericht op de reductie van emissie van door de beken aangevoerde nutrienten, zal dit deel van het stroomgebied vooralsnog niet in het projectplan worden meegenomen. Ook de gebiedsbeschrijving richt zich dus op de overige 4700 ha, waar we1 een zichtbare afwatering (0.a. via beken) plaatsvindt. De Schuitenbeek begint ter hoogte van de Prinsenkamp bij Voorthuizen en komt ter hoogte van Motel Nulde in het Nuldernauw uit. De bovenloop van de beek heeft hoofdzakelijk een stromingsrichting van oost naar west. Het zijn gegraven waterlopen en genormaliseerde beken die voor een groot gedeelte op de westflank van de Veluwe ontspringen. De Schuitenbeek zelf loopt van zuid naar noord en staat dus haaks op de stromingsrichting van de zijbeken. In de zestiger en zeventiger jaren hebben hier geen i~grijpende verbeteringswerken plaatsgevonden, zoals in andere Gelderse zandgebieden het geval was. Hierdoor zijn de afmetingen van de waterlopen over het algemeen beperkt gebleven en zijn er nog maar weinig onderhoudspaden aangelegd. Het gebied ligt aan de noord-west zijde ongeveer op N.A.P-nivo en loopt in zuid-oostelijke richting op tot 17 A 18 m boven N.A.P. Binnen dit oplopend vlak komen veel glooilngen en steilranden voor. De hogere delen bestaan uit podzolgronden en enkeerdgronden met een grondwatertrap V, VI of VII*. In de lagere delen overheersen de beekeerdgronden met een grondwatertrap 111. In de kwelzones is de kwelintensiteit 0,l tot 0,3 mm per dag. ~odemkundig en landschappelijk is het een gebied met veel afwisseling. De beken worden gevoed door diepe kwel en, met name in een nat voorjaar, via de ondiepe grondwaterstroming. De afvoeren van de beken varieren sterk. In perioden met weinig neerslag vallen de bovenlopen droog. Bij zware regenval kunnen bij de uitmonding van de Schuitenbeek in het Nuldernauw afvoerpieken van 330.000 m3/dag optreden. Het gemiddelde debiet in het zomerhalfjaar bedraagt ongeveer 10.000 m3/dag voor normale en 33.000 m3/dag voor natte zomers. Voor een nadere detaillering van het gebied wordt het stroomgebied van de Schuitenbeek onderverdeeld in een viertal deelstroomgebieden. De mogelijkheden van een gerichte aanpak van de problematiek in dit gebied hangen namelijk nauw samen met de kenmerken van de verschillende deelgebieden. Voor de begrenzing van de deelgebieden wordt verwezen naar bijlage 2.
3.2
g A e sche ide
De belangrijkste waterloop in dit gebiedsonderdeel is de Waterleiding Appelsche Maalschap.. Daarnaast liggen hier nog twee veel kortere bovenlopen van de Schuitenbeek. De afwaterende oppervlakte bedraagt ongeveer 1190 ha. Het zijn bijna in zijn geheel veldpodzolgronden met de grondwatertrappen I11 en V. De waterlopen zijn destijds gegraven om de natte en vochtige heidegronden, die hier lagen, te kunnen ontginnen. De Appelsche en Kruishaarse Heide vormen duidelijke restanten van enige omvang van het oorspronkelijke landschap. Ongeveer 20% van de oppervlakte bestaat uit natuurterreinen, bosjes en houtwallen. De rest wordt in beslag genomen door min of meer intensief gebruikte landbouwgronden.
Het waterlopensysteem in dit gebiedsonderdeel bestaat uit de Veldbeek zelf en een viertal beken die hiermee samenvloeien. De drie meest zuidelijk gelegen takken hebben voor een deel nog een natuurlijk karakter. Zij lopen door een landgoederengebied, dat voor het grootste gedeelte uit bossen, bosjes en houtwallen bestaat. De landbouw, die hier wordt bedreven, is over het algemeen tamelijk extensief. Het is een wisselend landschap van beekeerdgronden met een grondwatertrap I11 en enkeerdgronden met een grondwatertrap VI en VII. De afwaterende oppervlakte bedraagt ongeveer 1310 ha. Het stroomgebied van de twee noordelijke zijtakken, langs de Goorsteeg en de Knapzaksteeg heeft duidelijk een ander karakter. Het is ongeveer 700 ha groot en bestaat bijna in zijn geheel uit cultuurgronden, die voor een belangrijk deel intensief worden gebruikt. Bodemkundig gezien is het een afwisseling van enkeerdgronden met een grondwatertrap VI en VII, veld- en laarpodzolgronden met een grondwatertrap V en VI en beekeerdgronden met een grondwatertrap 111. 3.4
Halvinkhuizerveld
De afwatering van dit gebiedsonderdeel vindt plaats via twee waterlopen, die met elkaar zijn verbonden door een koppelleiding. De oppervlakte bedraagt ongeveer 860 ha. Het meest westelijk gelegen gedeelte, ca 200 ha groot, vertoont veel gelijkenis met het zuidelijk gedeelte van het Veldbeekgebied. Dit geldt zowel voor het landschap en de bodem als voor het landbouwkundig gebruik. De rest van het gebiedsonderdeel wordt intensief door de landbouw gebruikt. De oostelijke helft hiervan bestaat bijna geheel uit enkeerdgronden met een grondwatertrap VII en laarpodzolgronden met een grondwatertrap V. De westelijke helft uit beekeerdgronden met een grondwatertrap I11 en veld- en laarpodzolgronden met afwisselen de grondwatertrappen 111, V en VI.
3.5
.. 4 Ge 'ed
Dit gebiedsonderdeel is ongeveer 640 ha groot. Het vertoont veel overeenkomst met het oostelijk gedeelte van het vorige gebiedsonderdeel. Landbouwkundig wordt het intensief gebruikt. Verhoudingsgewijs zijn er weinig natuurgebieden, bosjes en houtwallen. Bodemkundig gezien is het voornamelijk een afwisseling van laarpodzolgronden met een grondwatertrap V en VI en beekeerdgronden met een grondwatertrap 111. De afwatering vindt plaats via enkele korte zijtakken van de Schuitenbeek.
4
RELATIE MET HET RIJKS- EN PROVINCIAAL BELEID
Om de ruimtelijke kwaliteit van de landelijke gebieden duurzaam te handhaven en/of te ontwikkelen worden in de Vierde Nota Extra (VINEX) vier mogelijke ontwikkelingskoersen voor het landelijk gebied onderscheiden. Met geen van deze koersen wordt een monofunctionele ontwikkeling beoogd. De functies en de combinaties van functies krijgen per koers een verschillende invulling en er worden per koers verschillende accenten gelegd voor de ontwikkeling van de ruimtelijke structuur. In het stroomgebied van de Schuitenbeek is gekozen voor de zogenaamde blauwe koers. Binnen de gebieden met een blauwe koers bevinden en ontwikkelen zich verschillende functies in onderlinqe samenhang. Daarbij zal de nadruk liggen op economisch interessante combinaties van agrarische produktie met bepaalde vormen van recreatie en toerisme, natuurbeheer, bosbouw, landschapbeheer en waterbeheer. De deelgebieden waarin en de mate en het tempo waarmee deze vormen van functiecombinaties tot ontwikkeling komen is onder meer afhankelijk van de bedrijfsstijl van de individuele agrariers in deze gebieden. Om specifieke functies en landschappelijke kwaliteiten in stand te kunnen houden en te ontwikkelen is per gebied een qoede arstemming van hydroloqische condities nodig. Hiertoe zal waterretentie worden bevorderd en zal gebiedsvreemd water in principe worden geweerd. In gebieden met een relatief hoge milieubelasting is het beleid gericht op het terugdringen van de belasting tot het niveau van de algemene milieukwaliteit en in delen de bijzondere milieukwaliteit. Daarnaast worden de provincies gevraagd deze gebieden prioriteit ts geven bij aanwijzing van bodembeschermingsgebieden, voor zover deze niet reeds als fosfaatgevoelige gebieden zijn of worden aangewezen.
Het Schuitenbeekgebied en de Randmeren maken deel uit van de ecologische hoofdstructuur. Het Schuitenbeekgebied maakt tevens deel uit van het ROM-gebied Gelderse Vallei. De uitwerking van het ROM beleid zal moeten leiden tot een substantiele verbetering van de milieukwaliteit en het ruimtegebruik in de Gelderse Vallei. In het Natuurbeleidsplan staat het gebied deels aangegeven als zogenaamd kerngebied "gebied met in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen". Voorts is de eutrofierings-problematiek in de Randmeren een van de speerpunten uit de Derde Nota Waterhuishouding
.
Zowel het Nationaal Milieubeleidsplan (Plus) als de Structuurnota Landbouw bevatten algemene beleidsdoelstellingen en -acties voor milieu en landbouw. Omdat in deze plannen geen gebiedsgericht beleid is geformuleerd wordt hier niet op deze plannen ingegaan. Wet Bodembeschermina en Meststoffenwet
4.4
De Wet Bodembescherming en de Meststoffenwet zijn beide op 1 januari 1987 in werking getreden. Het zijn raamwetten, dat wil zeggen dat de nadere invulling hiervan plaatsvindt via diverse uitvoeringsbesluiten en ministeriele regelingen. Via de Meststoffenwet wordt mestkwaliteit, afvoer van mest, mestboekhouding-en overschotheffing geregeld. De mestnormering en het uitrijvegbod worden via de Wet Bodembescherming geregeld. In het Besluit Gebruik Dierlijke Meststoffen (25 maart 1987, Wet Bodembescherming) en de wijzigingen van dit Besluit ( 6 oktober 1989 en 13 juli 1991), wordt de maximale hoeveelheid dierlijke mest die jaarlijks gebruikt mag worden aangegeven door middel van fosfaatbemestingsnormen. Deze worden uitgedrukt in kilogrammen P,O, per hectare per jaar en is gedifferentieerd naar grondgebruik, Tabel 2: Maximaal gebruik van dierlijke mest volgens het (Gewijzigd) Besluit Gebruik Dierlijke Meststoffen in kg P,& per hectare per jaar
=
1991
1992
1993
1994
1995
eindnorm' na 1995
200
200
200
200
175
110
250
250
200
150
125
75
125
125
125
125
70
70
naar verwachting
De Wet Bodembescherming onderscheidt een algemeen beschermingsnivo en een bijzonder beschermingsnivo. Voor twee soorten gebieden, namelijk bodembeschermingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden kan een bijzonder beschermingsnivo gerealiseerd worden. Bij de invulling van het beleid voor deze gebieden staat de provincie centraal. Hierop wordt in de paragrafen 4.6 en 4 - 7 verder ingegaan. Hiernaast wordt in het Besluit Gebruik Dierlijke Meststoffen (art. 9 ) het college van Gedeputeerde Staten aangewezen als bevoegd gezag terzake van de aanwijzing van fosfaatverzadigde gronden. Hierop wordt in paragraaf 4.8 verder ingegaan.
4.5
Provinciaal Waterhuishoudinas~lan
Begin 1991 is het Provinciale Waterhuishoudingsplan door Gedeputeerde Staten van Gelderlanu vastgesteld. Het gebied benedenstrooms van de Schuitenbeek heeft daarin de functie "water voor landbouww gekregen. Het meer bovenstrooms gelegen gebied heeft de functie "water voor landbouw en kwelafhankelijke landnatuur". In dit plan is m.b.t. de randmeren als beleidsuitgangs,punt opgenomen dat de provincie medewerking verleent aan pqojecten ter oplossing van de eutrofieringsproblematiek van de Veluwerandmeren. 4.6
Zntentie Proaramma Bodembescherminasaebieden en Gelders Milieu Plan
Hej: Gelderse Intentie Programma Bodembeschermingsgebieden zal naar verwachting samen met het Gelders Milieu Plan begin 1992 worden vastgesteld. Een deel van het gebied valt binnen het in het ontwerp-Intentie Programma Bodembeschermingsgebieden (IPB) aangewezen potentiele bodembeschermingsgebied Noordelijke Gelderse Vallei, welke tevens in het ontwerp-Gelders Milieu Plan (GMP) is aangewezen als milieubeschermingsgebied (zie ook 5.3). In deze gebieden wordt een integrale aanpak nagestreefd waarbij de instrumenten uit de verschillende sectorale sporen gebundeld zullen worden ingezet om zodoende de algemene milieukwaliteit eerder te realiseren dan volgens de rijksregelgeving.
Met betrekking tot de grondwaterbeschermingsgebieden hebben de aan de provincie toegedeelde bevoegdheden in Gelderland geresulteerd in een grondwaterbeschermingsplan en een Verordening grondwaterbeschermingsgebieden Gelderland (VgG). Het plan geeft de algemene uitgangspunten voor de bescherming van het grondwater met het oog op de waterwinning. Tevens zijn in het plan de gebieden vastgelegd waarbinnen extra bescherming ten behoeve van de waterwinning nodig is. De verordening is sinds 1 juli 1988 van kracht. Zij stelt de gedetailleerde regels, waaronder regels voor het gebruik van dierlijke mest welke strenger zijn dan de (rijks)regels voor het algemene beschermingsnivo. Binnen het stroomgebied van de Schuitenbeek ligt geen grondwaterbeschermingsgebied. 4.8
Fosfaataevoeliae aronden
Bij de opstelling van artikel 9 van het Besluit Gebruik Dierlijke Meststoffen werd er op basis van de toen bekende informatie van uit gegaan dat het areaal voor fosfaatuitspoeling gevoelige gronden beperkt zou zijn. Om die reden is er toen voor gekozen om deze percelen op basis van een bemonsteringsprotocol te laten aanwijzen door de provincies. Hangende de voorbereiding van het protocol is dit artikel 9 nog niet in
werking getreden. Inmiddels is gebleken dat het areaal voor fosfaatuitspoeling gevoelige gronden aanmerkelijk groter is dan in eerste instantie werd gedacht. Als onverkort zou worden vastgehouden aan de uitvoering van artikel 9 zou een effectieve aanpak op korte termijn niet mogelijk zijn. Dit vanwege de omvang van de bemonsterings- en aanwijzingsinspanning en de daarmee samenhangende handhavings- en controle-problematiek. Dit brengt ook voor de betrokken agrariers veel onzekerheden met zich mee. Afgezien van de consequenties in de sfeer van de extra mestoverschotten zou de aanwijzing van percelen vele jaren vergen en zou in de tussentijd niet tot een gericht en effectief beleid kunnen worden overgegaan. Tegen deze achtergrond bezien bestaat het voornemen om in de toekmst op grond van een nieuw vast te stellen artikel 9 bepaalde gebieden aan te wijzen die dienen te worden beschermd tegen de nadelige gevolgen van een verhoogde fosfaatuitspoeling. Aanwijzing als fosfaatgevoelig gebied betekent dat in dit gebied de maximale fosfaatgift in de vorm van dierlijke mest zal worden teruggebracht tot 70, 75 en 110 kg fosfaat per hektare voor resp. bouw-, mars-, en grasland. 4.9
Overiae ~lannen
In een later stadium, bij de concrete uitwerking van maatregelen in een bepaald (deel)gebied, zullen voornemens en beperkingen uit overige plannen (STIBRIJ/CIBRIJ, streekplan, bestemmingsplannen, gemeentelijke verordeningen e.d.) worden meegenomen.
5 RELATIE HET ANDERE PRCNEePEN
5.1
ROM-~roiectGelderse Vallei
In het kader van het ROM-project Gelderse Vallei vindt er momenteel een onderzoek plaats in het stroomgebied van de Veldbyek. Doe1 van dat project is te komen tot een inrichtings7 en beheersplan voor het stroomgebied van de Veldbeek. Het,plan geeft concrete inrichtings- en beheersmaatregelen die n?ar verwachting binnen een termijn van 10 jaar gerealiseerd kunnen worden. Het accent zal liggen op het optimaliseren van de ecologische waarden binnen het kader van het vigerend beleid (NMP, NBO, WHP etc.) en de lange termijn visie. In principe kan dit project zelfstandig voortgezet worden. Afstemming tussen het Schuitenbeekproject en het Veldbeekproject vindt plaats doordat een aantal werkgroepleden bij beide projecten betrokken is. De .rerwachting is dat het inrichtingsplan voor de Veldbeek in de zomer van 1992 gereed zal zijn. 5.2
9Dee
derzoe 1
De taakomschrijving van deelproject 3 van de BOVAR is het begeleiden van het onderzoek naar de vermindering van fosfaatuitspoeling uit landbouwgronden als gevolg van chemische en/of waterhuishoudkundige maatregelen op het land. Dit onderzoek, dat momenteel door het Staring Centrum, in opdracht van BOVAR, wordt uitgevoerd bestaat uit onderzoek naar het effect op de fosfaatuitspoeling van ijzer/aluminium toediening en van fijnregeling van de grondwaterstand op perceelnivo. Ook de eventuele negatieve effecten van deze maatregelen op de bodem- en grondwaterkwaliteit worden door het Staring Centrum onderzocht. Afstemming vindt plaats via de MBO en de Stuurgroep BOVAR. Voorstellen uit deelproject 3 worden door deelproject 1 nader uitgewerkt en uitgevoerd.
In het ontwerp-Gelders Milieu Plan (GMP) van de Provincie Gelderland is de Noordelijke Gelderse Vallei aangewezen als milieubeschermingsgebied. Een deel van het stroomgebied van de Schuitenbeek maakt deel uit van dit milieubeschermingsgebied (zie bijlage 3 In de milieubeschermingsgebieden wordt een versnelling gemaakt ten opzichte van het landelijke beleid om de algemene milieukwaliteit eerder te realiseren. In deze gebieden heeft de Provincie het voornemen om een actief beleid te voeren om de verzuring en vermesting terug te dringen. Afstemming vindt plaats via de secretaris van dpg 1 (i.c. prov. Gelderland).
5.4
Landinrichtinas~roiectenNiikerk-Putten en Huinen-Putten
De Schuitenbeek vormt over een grote lengte de oostgrens van het herinrichtingsgebied Nijkerk-Putten. Voor een klein deel doorsnijdt de beek dit gebied (zie bijlage 4 ) . De herinrichting is in voorbereiding en verkeert op het ogenblik in de schetsontwerpfase. Er zal moeten worden nagegaan in hoeverre en op welke manier de problematiek rond de beek in de herinrichting zal worden meegenomen. Het project Nijkerk-Putten is uitgekozen als gebied voor onderzoek van de mogelijkheden van milieumaatregelen in het kader van landinrichting. Voor een oppervlakte van ca 1370 ha in het noord-oosten van het stroomgebied is landinrichting aangevraagd. Inmiddels is voor dat gebiedsonderdeel, "HuinenPutten" genaamd, een positieve zienswijze gepubliceerd (zie bijlage 4 ) . Afstemming vindt plaats via de vertegenwoordiger van het ministerie van LNV in dpg 1.
6 VISIE OP DE TE NEHEN HAATREGELEN
6.1
Reeds aenomen maatreaelen
Ten einde de door BOVAR gestelde doelstellingen te bereiken is, ter verbetering van de waterkwaliteit van de Randmeren, in BOVAR-kader reeds een aantal maatregelen genomen, te weten: - defosfatering van de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Harderwijk en Elburg; riolering van vrijwel het gehele buitengebied in de betreffende regio; - doorspoelen van het Veluwemeer/Drontermeer en het Wolderwijd/Nuldernauw ,met fosfaatarm en algenarm water uit de Flevopolders; - actief biologisch beheer, waarbij wordt gestreefd naar een ecologisch evenwicht in de biotische componenten, zodat de hoeveelheid algen vermindert, het areaal waterplanten toeneemt en de helderheid van het water wordt vergroot - aanleggen van een bergbezinkbassin in Putten om te voorkomen dat overstortingen uit het gemeentelijke riool op het Wolderwijd plaatsvinden. Tevens is het besluit genomen andere riooloverstorten (oa. van Harderwijk en Elburg) op korte termijn te saneren; - plaatsen van schotten in enkele beken waardoor de beekafvoer via bermsloten en andere beken wordt afgeleid. Een en ander met het oog op een betere zwemwaterkwaliteit nabij de stranden in het WW/NN; - saneren van een aantal bedrijfsmatige lozingen; - het in gebruik nemen van een kalvergiervoorzuiveringsinstallatie in Putten. Het effluent wordt nabehandeld in de rwzi Harderwijk.
-
6.2
Resultaten van de aenomen maatreaelen
Deze maatregelen hebben ertoe geleid dat het fosfaatgehalte in de loop van de jaren in zowel het Veluwemeer als in het Wolderwijd drastisch is afgenomen (varierend van een zomerhalfjaargemiddelde van resp. 0,lO en 0,15 mg P/1 in 1989 naar resp. 0,013 en 0,07 mg P/1 in 1991). Tevens is het chlorofylgehalte, dat een maat vormt voor de hoeveelheid algen, flink afgenomen (van een zomerhalfjaargemiddelde van resp. 50 en 75 mug/l in 1989 naar 50 en 25 mug/l in 1991). Het doorzicht is toegenomen van een zomerhalfjaargemiddelde van resp. 40 en 30 cm in 1989 tot resp. 40 en 70 cm in 1991. Met het oog op de zwemwaterkwaliteit heeft Rietveld (lit 7) het effect van de maatregelen geevalueerd en komt tot de conclusie dat de frequentie waarmee grote aantallen bacterien in het water ter hoogte van de stranden voorkomen duidelijk is afgenomen en dat meestal aan de WHVZ- en WVO-normen voor zwemwater wordt voldaan. Zwemwaterkwaliteit wordt afgemeten aan onder andere de hoeveelheid en de samenstelling van de bacterien en het doorzicht.
Zowel in het fosfaatgehalte als in het aantal bacterien worden in bepaalde perioden pieken geconstateerd. Dit verschijnsel treedt met name op in of vlak na perioden met hoge neerslagintensiteit. De verontreiniging word'; veroorzaakt door afspoeling (en directe lozingen) van meststoffen, die via de beken in de randmeren terecht komt, alsmede door de resterende overstortingen uit rioolstelsels. Omdat deze pieken een grots invloed hebben op het algemene beeld van de fosfaatbelasting van het Wolderwijd/Nuldernauw, kan wellicht worden aangenomen dat de invloed van de Schuitenbeek groter is dan eerder werd verondersteld. Uit de resultaten van de genomen maatregelen kan het volgende worden geconcludeerd: Op dit moment wordt de doelstelling voor het P-gehalte gehaald voor zover het de korte termijn betreft; incidenteel voldoet het P-gehalte aan de eisen voor de lange termijn. Onzeker is echter of de eisen voor de lange termijn in de toekomst blijvend gehaald zullen worden. Dit komt doordat de fosfaatbelasting van Schuitenbeek in belangrijke mate wordt bepaald door het fosfaatfront dat zich nu in de bodem bevindt. Naar verwachting zal de fosfaatbelasting van het Wolderwijd/Nuldernauw hierdoor in de toekomst weer toenemen. In het doorzicht is als gevolg van de genomen maatregelen een lichte verbetering opgetreden; de doelstelling op korte termijn is echter nog niet gehaald. In het kader van het projectplan zal geen evaluatie plaatsvinden van de'resultaten op het verbeteren van het doorzicht; deze evaluatie zal worden opgesteld door dpg 2. Uit bovenstaande blijkt dat de taak van dpg 1 met name zal zijn gericht op het bereiken en handhaven/waarborgen van de fosfaatdoelstellingen op lange termijn. In het onderhavige projectplan wordt het plan van aanpak beschreven.
Om de fosfaatdoelstelling voor de lange termijn te bereiken kunnen diverse maatregelen worden genomen. Onderscheid moet worden gemaakt tussen maatregelen die de bron van de verontreiniging aanpakken en daardoor eerst op lange termijn effect hebben (brongerichte maatregelen) en maatregelen die direct het symptoom bestrijden en daardoor reeds op korte termijn effect hebben (effectgerichte maatregelen). Bij de brongerichte maatregelen wordt gedacht aan maatregelen in de landbouw (op het oude land); deze maatregelen worden in hoofdstuk 7 uitgewerkt. Effectgericht zijn die maatregelen die in en langs de beken en bij de uitmonding van de Schuitenbeek genomen worden. Ze komen in hoofdstuk 8 aan de orde.
~ o j o -~ t rti j d l q P O . ~ Y . am, s
o v - ~ r l q e~lge-oel AP Lslyarsa. rslsr-n
ma
nan-ren 03-
-
(eov*n) 9 7 1 ~
7 UAATREGELEN BIJ DE BRON
7.1
Alaemeen
Op korte termijn kan een aanvang worden gemaakt met de aanpak bij de bron (maatregelen bij de landbouw), immers de landbouw is de belangrijkste bron van fosfaatbelasting van de Schuitenbeek. De verscherping van de mestnormen, zoals onder het huidige rijksbeleid plaatsvindt, leidt voorlopig slechts tot een geringere toename van de uitspoeling. Uitgaande van de hoeveelheid fosfaat die zich op dit moment nog in de bodem bevindt, zal, indien alleen de mestregeling van het rijk wordt uitgevoerd, het fosfaatgehalte van grond- en oppervlaktewater in de toekomst weer toenemen. Mogelijk zal zelfs de nu bereikte korte termijn doelstelling weer worden overschreden. Door uitvoering van bronmaatregelen kan de stijging in de toekomst zo beperkt mogelijk worden gehouden of zou wellicht een afname van het fosfaatgehalte op de lange termijn kunnen worden bewerkstelligd. Verlaging van het fosfaatgehalte kan mogelijk ook plaatsvinden, indien een methode wordt ontwikkeld om het nu in de bodem aanwezige fosfaat vast te leggen, waardoor de uitspoeling van fosfaat wordt verminderd. Op dit moment doet het Staring Centrum onderzoek naar mogelijke maatregelen ter voorkoming van uitspoeling van fosfaat dat nog onderweg is. Aangezien dit onderzoek nog in een beginfase verkeert, zullen de resultaten van dit onderzoek op dit moment nog niet in het projectplan kunnen worden meegenomen. In tegenstelling tot de effectgerichte maatregelen is van deze bronmaatregelen op korte termijn geen waterkwaliteitsverbetering te verwachten. Dit feit en de termijn waarop ze worden geeffectueerd zullen mede bepalend zijn voor de beslissing om de Schuitenbeek a1 dan niet (tijdelijk) af te leiden. In hoofdstuk 2 werd reeds vermeld dat 39% van de fosfaatbelas- I S $ S ting van het WW/NN afkomstig is van de Schuitenbeek en dat de relatieve bijdrage van de landbouw aan de fosfaatbelasting van de Schuitenbeek waarschijnlijk gemiddeld in de orde van 6 0 tot 8 0 % ligt. Uit onderzoek van het Staring Centrum (lit 2) blijkt dat het fosfaatgehalte van de landbouwgronden in het Schuitenbeekgebied over het algemeen hoog tot zeer hoog is. De gehaltes zijn het hoogst bij maisland. Ook bij grasland werden hoge gehalten aangetroffen als gevolg van recente overbemesting. De fosfaatverzadigingsgraad is bij ca. 70% van de landbouwgronden groter dan 35%. Bij deze gronden overschrijden de fosfaatgehalten in het grondwater op GHG-nivo volgens een theoretisch model de kwaliteitsnorm voor het oppervlaktewater. In de volgende paragrafen wordt een aantal maatregelen aan de bron uitgewerkt.
7.2
Voorloo~bedriifMineralenbenutting
Het Voorloopbedrijf Mineralenbenutting is een agrarisch bedrijf welke representatief is voor het Schuitenbeekgebied. Op dit bedrijf worden diverse maatregelen uitgevoerd die naar verwachting een betere benutting van de mineralen tot gevolg hebben dan zonder deze extra maatregelen, waardoor de emissie naar bodem, lucht en water afneemt. Op basis van de ervaring op dit bedrijf wordt een maatregelenpakket op bedrijfsnivo samengesteld, waarvan toepassing in het hele gebied wordt nagestreefd (zie 7.3). Om inzicht te krijgen in de mate van verbetering van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit en het effect hiervan op de Randmeren is op het Voorloopbedrijf een monitoringsysteem opgezet. Hierbij wordt fosfaat en stikstof in het bovenste grondwater en in het oppervlaktewater gemeten. Het Voorloopbedrijf Mineralenbenutting is in 1991 opgestart. Het is een 5-jarig project en loopt dus tot 1996. De maatregelen die het bedrijf neemt worden begeleid door de Dienst Landbouw Voorlichting en het Consulentschap Landbouw Gelderland. Het project wordt gefinancierd door Rijkswaterstaat directie Flevoland en de Provincie Gelderland. Door de positieve uitstraling van dit bedrijf naar de rest van het gebied is de bereidwilligheid bij de overige bedrijven om zorgvuldiger met mineralen om te gaan nu reeds toegenomen. 7.3
Maatreaelen~akketOD bedriifsnivo
Uitgaande van de ervaringen opgedaan bij het Voorloopbedrijf Mineralenbenutting zal getracht worden dat alle agrarische bedrijven in het onderzoeksgebied een mineralenbalans gaan bijhouden. Door middel van een enquete op alle agrarische bedrijven zal worden geprobeerd inzicht te krijgen in de mestproductie, de bemestingspraktijk (van zowel dierlijke mest als kunstmest) en de daarmee samenhangende problemen op bedrijfsnivo. Op basis van deze gegevens en een bodembemonsteringsprogramma zal per bedrijf een maatregelenpakket worden samengesteld om te komen tot een milieu-hygienisch en landbouwkundig verantwoorde bemesting. Het project Maatregelenpakket op Bedrijfsnivo Schuitenbeek start naar verwachting in 1993. Het concept-projectvoorstel is weergegeven in bijlage 6. 7.4
Niet bemesten OD een strook lanas de Schuitenbeek
Uit onderzoek van het Staring Centrum (lit 2) blijkt dat de fosfaatbelasting van het oppervlaktewater voor het overgrote deel een gevolg is van ondiepe uitspoeling via de bodem. Ook via oppervlakkige afspoeling komt er veel fosfaat in de beek terecht
.
Een mogelijkheid is dat het Waterschap Noord Veluwe een strook van ongeveer 5 meter langs de sloten aankoopt. Deze strook kan gebruikt worden als schouwpad en wordt dan niet meer bemest. Uitgaande van 5 0 km sloot waarvan een kant in gebruik is als cultuurgrond, bedraagt de oppervlakte 25 ha. Deze maatregel is nader onderzocht in de inventarisatiefase (zie paragraaf 8.5 en lit 9 ) . Volgens Haskoning is het effect van het niet bemesten van slootranden op de verbetering van de waterkwaliteit verwaarloosbaar in vergelijking met de uit- of afspoeling van de aangrenzende percelen. Volgens het Staringcentrum is het onzeker welke concentratie fosfaat in de bodemoplossing ontstaat als gevolg van bemesting, en welke als gevolg van desorptie. Het vermoeden bestaat dat als gevolg van desorptie nog demate hoge concentraties fosfaat vrijkomen dat het niet bemesten op korte termijn een verwaarloosbaar effect zal hebben. Gezien de doelstelling van deelprojectgroep 1 , namelijk verbetering van de waterkwaliteit van het Wolderwijd/Nuldernauw, is de deelprojectgroep van mening dat deze maatregel op dit moment onvoldoende rendement oplevert. Wellicht dat deze maatregel in andere kaders we1 zinvol kan zijn. 7.5
Kosten en tiid~lanning
De netto kosten voor het onderdeel Voorloopbedrijf Mineralen (bijlage 5 ) voor de jaren benutting zijn geraamd op f l O O . O O O , 1 9 9 1 t/m 1 9 9 5 . Het rijk en de Provincie Gelderland zijn overeengekomen deze kosten gezamenlijk te dragen, in de verhouding 80/20.
Tabel
3:
Kosten-overzicht (in guldens) Ri jk
Voorloopbedrijf
Mineralenbenutting
Provincie
1991
10.976
2.744
13.720
1992
19.656
4.914
24.570
1993
16.456
4.114
1994
16.456
4.114
1995
16.456
4.114
totaal
80.000
20.000
100.000
In tabel 4 zijn de kosten voor de maatregelen op bedrijfsnivo weergegeven. Deze zijn begroot 1 , 2 mln voor 5 jaar. Omdat het hier gaat om maatregelen bij de landbouw welke passen binnen het gebieden-beleid van de provincie stelt dpg 1 voor dat de Provincie Gelderland en het Ministerie van Landbouw gezamenlijk de kosten dragen en dat het voortouw bij de provincie komt te liggen. Ambtelijk is door beide partijen de bereidheid hiertoe uitgesproken. De financiering van rijkszijde zal
worden aangevraagd via het Project Gelderse Vallei. Tabel 4: Kosten-overzicht
maatregelenpamet
op
bedrijfsnivo
Provincie 90.000
150.000
1997
100.000
100.000
135.000
135.000
135.000
135.000
200.000
270.000
600.000
De tijdplanning van de twee brongerichte maatregelen is weergegeven in tabel 5. Tabel 5: Tijdplanning van Voorloopbedrijf Mineralenbenutting (VM) en Maatregelenpakket op bedrijfsnivo Schuitenbeek (MBS)
VM MBS voorber uitvoer
. .
1991
1992
1993
1994
1995
XXXXXXXX
XXXXXXXX
XXXXXXXX
XXXXXXXX
XXXXXXXX
xxxxxxxx
xxxxxxxx xxxxxxxx
xxxxxxxx
xxxxxxxx
8 EFFECTGWICHTE MAATREGELEN
8.1
Alaemeen
Onder deze maatregelen vallen alle ingrepen die ten doe1 hebben de gevolgen van de uitspoeling en de afspoeling van fosfaat en stikstof naar het oppervlaktewater terug te dringen. Op veel plaatsen in het stroomgebied van de Veldbeek kunnen dergelijke maatregelen op een goede manier worden gecombineerd met natuurontwikkeling in en langs de beken. De volgende algemene methoden zouden in aanmerking kunnen komen: - het lokaliseren en het veilig stellen van de brongebieden van het beeksysteem - het veiligstellen van de waterlopen tegen negatieve invloeden van buiten af en plaatselijk hergebruik van oude waterlopen - herverdeling en retentie van de beschikbare hoeveelheid water - het inbouwen van natuurlijke zuiveringssystemen - afleiden en omleiden, soms tijdelijk, van vervuild water water van goede kwaliteit zo goed mogelijk benutten
-
Als voorbeeld kan de Waterleiding Appelsche Maalschap dienen. Deze waterloop begint in een agrarisch gebied en loopt vervolgens door het gebied van de Appelsche Heide. De vraag kan nu worden gesteld of het water gezuiverd moet worden voordat het in het natuurgebied komt. Indien het inderdaad gezuiverd wordt dient vervolgens te worden nagegaan of het water van goede kwaliteit moet worden afgeleid naar de Veldbeek of opnieuw belast moet worden met vervuilende stoffen in het stroomafwaarts gelegen gedeelte van dit deelstroomgebied. In de volgende paragrafen wordt een aantal concrete effectgerichte maatregelen nader uitgewerkt. 8.2
Aanlea en onderhoud van bezink~laatsenin de Schuitenbeek
Ten behoeve van peilhandhaving zijn in de Schuitenbeek bodemvallen aanwezig. Ter plaatse van deze bodemvallen vindt bezinking plaats van zwevend stof/zand. Inrichting van nieuwe bezinkplaatsen in de Schuitenbeek en/of Veldbeek, eventueel in combinatie met helofytenfilters, en een systematisch onderhoud van deze bezinkplaatsen, -regelmatige verwijdering van bezinkmateriaal- vermindert de fosfaatbelasting van de meren. Uit de "Haalbaarheidsstudie saneringsmaatregelen Veluwerandmeren" (lit 5) blijkt dat er voor slibbezinkingplaatsen ca. 16.7 ha nodig is.
Het afleiden van de Schuitenbeek en het inrichten van slibvangen/helofytenfilters kan gecombineerd worden met natuurontwikkeling in en langs de beken voorzover deze natuurontwikkeling een bijdrage levert aan verbetering van de waterkwali-
teit. Aspecten die hierbi j aan de orde komen zijn plas/drasbermen en natuurvriendelijke oevers. 8.4 1Tiideliikl afleiden van de Schuitenbeek Het effect van zowel de maatregelen aan de bron als de effectgerichte maatregelen zal niet op korte termijn merkbaar/meetbaar zijn in het WW/NN, misschien zelfs niet in de Schuitenbeek. De enige mogelijkheid om toch op korte termijn te komen tot een verbetering van de waterkwaliteit van het WW/NN is dus het -a1 dan niet tijdelijk- afleiden van de Schuitenbeek. In opdracht van Rijkswaterstaat directie Flevoland heeft Haskoning (lit 5) een aantal ontwerpen voor afleiding van de Schuitenbeek op een rij gezet a1 dan niet in combinatie met rietgorzen of slibvang. 8.5
Kosten en tiid~lanninq
Voor de mogelijkheden van effectgerichte maatregelen zijn a1 veel ideeen geopperd en maatregelen en plannen voorgesteld (0.a. lit 1, 4 en 5). Om een weloverwogen keuze te maken tussen de maatregelen is, op basis van bestaande gegevens, een inventarisatie gemaakt van de mogelijke effectgerichte maatregelen, met uitzondering van afleiding. Daarbij is tevens het bijbehorende rendement (kosten en milieueffect) in beeld gebracht en is een inschatting gegeven van de termijn waarop de maatregelen effect zullen gaan hebben. Dit laatste is tevens gedaan voor de brongerichte maatregel niet bemesten van slootranden. Deze inventarisatie is uitbesteed aan Haskoning en inmiddels afgerond (lit 9). Momenteel is bij Rijkswaterstaat een onderzoek gaande naar de concrete mogelijkheden voor (tijdelijke) afleiding van de Schuitenbeek inclusief de daaraan verbonden effectiviteit met betrekking tot de waterkwaliteit van het WW/NN. Met behulp van de resultaten van het onderzoek van zowel Haskoning als Rijkswaterstaat zal een afweging plaatsvinden, waarbij een keuze wordt gemaakt voor de te nemen effectgerichte maatregelen. In vervolg hierop kan in een tweede fase (1992) een inrichtingsplan worden opgesteld. Hierin worden de gekozen maatregelen zo concreet mogelijk uitgewerkt voor het gebied. Het inrichtingsplan is de basis voor een daarna op te stellen bestek voor de uitvoering. Naar verwachting zal in de loop van 1993 een overzicht met de kosten van de gekozen maatregelen worden gemaakt en aan u worden aangeboden. Aldus dienen de volgende fasen te worden doorlopen: fase 1: Inventarisatie (1991/1992) fase 2: Opstellen inrichtingsplan (1992) fase 3: Opstellen bestek (1993) fase 4: Realisatie
Tabel 6: Tijdplanning fase 1 t/m 4 (effectgerichte maatr.)
1
.
1991
1992
1993
1994
1995
xxxxxxxx
xxxxxxxx
xxxx
fase 1
xxxxxxxx
fase 2
xxxxxx
fase 3
xx
fase 4
De kosten voor het opstellen van de inventarisatie door Haskoning bedroegen f 25.000,-. Op basis van ervaring in het Veldbeekprojekt zijn de kosten van fase 2 (opstellen inrichtingsplan) geraamd op f 100.000,-. Dpg 1 stelt voor dat de kosten worden verdeeld tussen Rijk, Provincie Gelderland, Waterschap Noord Veluwe en het Zuiveringschap Veluwe in de verhouding 80/10/5/5. Ten behoeve van het opstellen van de inventarisatie heeft de Stuurgroep BOVAR reeds toestemming gegeven aan bovengenoemde verdeling. Een voorstel met kostenraming voor fase 3 en 4 volgt naar verwachting eind 1992. Dpg 1 zal jaarlijks een voortgangsrapportage voor de MBO en Stuurgroep opstellen. Tabel 7: Kosten-overzicht inventarisatie en inrichtingsplan
1 -
Ri jk
Prov.
W'schap
Z'schap
fase l*
20.000
2.500
1.250
1.250
fase 2
80.000
10.000
5.000
5.000
100.000
12.500
6.250
6.250
*
Project --US
earrrljains 600, 8 -
we-r1qs *1gmgroel n - b e r m &P m l Y . t A a . Tolee-n 03200
-
(eov*n, 97144
Totaal
125.000
-
GERAADPLEEGDE LITERATUUR 1 Akkerman, S.S en J.L. Fiselier; Centrum voor Milieukunde ~ijksuniversiteitLeiden, CML mededelingen 36, 1988. Rietgorzen in de randmeren; ontwerpen van natuurzuiveringssystemen bi j de RWZI van Harderwijk en bi j de mondingen van de Hierdense beek en Schuitenbeek. 2 Breeuwsma, A, J.G.A. Reijerink, O.F. Schoumans, D.J. Brus en H. van het Loo; Staring Centrum, rapport nr 10, 1989. Fosfaatbelasting van bodem, grond- en oppervlaktewater in het stroomgebied van de Schuitenbeek. 3 Centrale Landinrichtingscommissie, 24 juni 1988. Verzoek om landinrichting Ermelo-Putten en Huinen-Putten, zienswijze. 4 Dijkstra, H, Y. Geelen en J. Paas; Provincie Gelderland, dienst Ruimte Wonen Groen, april 1990. Dee1 A: inventarisatie van mestgegevens in veluwse randmeergemeenten; deel B: mogelijke maatregelen ter bestrijding van overmatige algenbloei in de randmeren. 6 Haskoning,.1 maart 1990. Haalbaarheidsstudie~saneringsmaatregelen veluwerandmeren. 7 Riemsdi jk, W.H. van, Th. M. Lexmond en F.A.M. de Haan; Landbouw Universiteit Wageningen, december 1983. Fosfaat- en kopertoestand van de cultuurgrond in de provincie Gelderland. 7 Rietveld, W; Provincie Gelderland, dienst Milieu en Water, 1988. Evaluatie beheersmaatregelen ten behoeve van de zwemwaterkwaliteit Wolderwijd/Nuldernauw. 8 Ruygh, E.F.W, C.F. Hopstaken en P.S. Grashof; Waterloopkundig Laboratorium, oktober 1990. Effecten van de regeling fosfaatverzadigde gronden op de nutrientenbelasting van het oppervlaktewater. 9 Haskoning, februari 1992. Inventarisatie van effectgerichte saneringsmaatregelen waterkwaliteit Schuitenbeek. Uitgevoerd in opdracht van BOVAR, deelprojectgroep 1.
VERKLARING
1-1
STROOMGEBIED VAN DE SCHUlTENBEEK
I
1
STROOMGEBIED VAN DE SCHUITENBEEK
1
APPELSCHE MAALSCHAP EN KRUISHAARSE HElDE
2
STROOMGEBIED VAN DE VELDBEEK
MILIEUBESCHERMINGSGEBIED
VERKLARING
1-1
STROOMGEBIED VAN DE SCHUITENBEEK
MILIEUBESCHERMINGSGEBIED NOORDELIJKE GELDERSE VALLEI
I
I
STROOMGEBIED VAN DE SCHUITENBEEK
1
NIJKERK-PUTTEN
2 3
HUINEN-PUTTEN GEEN LANDlNRlCHTlNG
Bi jlage 5 Begroting behorende bij Voorloopbedrijf Mineralenbenutting bedrijfskosten 1991: - grondonderzoek - mestonderzoek - ruwvoeronderzoek - afstellen kunstmeststrooier - besparing kunstmestkosten - deelnamekosten BAP (eenmalig) - afvoer extra organische mest - meerkosten emissiearme aanwending" - tegemoetk. in extra admin. ko~ten'~ Totaal bedrijfskosten 1992: - grondonderzoek mestonderzoek ruwvoeronderzoek - afvoer extra organische mest - meerkosten emissiearme aanwending - begeleiding DLV" - tegemoetkoming in extra admin. kosten Totaal
5.000,3.500.16.200,-
bedrijfskosten 1993 t/m 1995: - grondonderzoek - mestonderzoek - ruwvoeronderzoek - afvoer extra organische mest - begeleiding DLV - tegemoetkoming in extra admin Totaal per jaar
3.500. 12.200,-
1.000,500,200, 2.000,-
-
-
4.000,-
kosten
bedrijfskosten 1991 t/m 1995 open dag/excursies/PR-plan 1991 t/m 1995" monitoring/meetsysteem 1992 t/m 1995., TOTALE KOSTEN 1991 t/m 1995
"
64 -400,10.600,25.000.100.000,-
Bovengronds uitrijden (niet emissie-arm) kost f1,00 per m3. Dit geeft een Emissiearm aanwenden kost f 8,15 per m'. besparing op de kunstmestkosten van f1,20 per ma. Dus de extra kosten van emissiearme mest-aanwending bedragen f5,95 per m3. Ervan uitgaande dat 704 ton emissiearm wordt aangewend bedragen de extra kosten f4189,OO. Naar verwachting zal het emissiearm aanwenden in 1993 van rijkswege verplicht zijn. Als deze verplichting er is (mogelijk a1 in 1992), dan worden deze extra kosten niet meer vergoed.
"
3,5 uur per maand overleg met DLV plus een uur per week extra besteding aan de boekhouding plus geven van rondleidingen en excursies vraagt 100 uur per jaar extra tijd. De uurvergoeding bedraagt f35,-.
'
Het maken van een bemestingsplan, graslandgebruiksplan e.d. door de DLV valt onder voorlichting. Hiervoor rekent de DLV geen kosten. Echter, regelmatig bedrijfsbezoek vanwege overige door 'de provincie gestelde eisen valt onder bedijfsbegeleiding. Hiervoor rekent de DLV f116,- per uur. Uitgaande van 3,5 uur bedrijfsbezoek per maand bedragen deze kosten ongeveer f5000,-.
'
Een PR-plan (inclusief open dagen en excursies) zal in 1992 nader worden uitgewerkt. De begrote f10.600,- is dan ook een schatting zonder nadere onderbouwing.
..
Aan het voorloopbedrijf zal een monitoring/meetsysteem worden gekoppeld. De kosten hiervoor zijn geraamd op f25.000,- voor de jaren 1992 t/m 1995.
Bijlage 6 Concept-Projektvoorstel Schuitenbeek
Maatregelenpakket
op
Bedrijfsnivo
1.1 Kader Een van de projekten van BOVAR (Bestrijding Overmatige Algengroei Randmeren) is het deelprojekt Schuitenbeek. De Schuitenbeek is een van de beken die uitmonden in het Randmeer. Dit deelprojekt heeft als doe1 om door middel van gerichte maatregelen de vermesting van de bodem in het stroomgebied van de Schuitenbeek terug te dringen en daardoor de waterkwaliteit van de beek te verbeteren en een vermindering van de belasting van de Randmeren te realiseren. Het is de bedoeling dat zo snel mogelijk konkrete maatregelen worden genomen in dit gebied
.
Het stroomgebied van de Schuitenbeek komt overeen met het milieubeschermingsgebied Noordelijke Gelderse Vallei. In het deelprojekt Schuitenbeek zijn vertegenwoordigd: het Waterschap Noord Veluwe (voorzitterschap), de Provincie Gelderland (secretariaat), Rijkswaterstaat (directie Flevoland en RIZA), het Ministerie van LNV, en het Zuiveringschap Veluwe. Deze groep heeft een projektplan opgesteld voor het stroomgebied van de Schuitenbeek. Dit projektplan bevat voorstellen voor konkrete maatregelen in het gebied; hierbij zijn onderscheiden maatregelen bij de bron (op het vasteland, bij de landbouw) - effektgerichte maatregelen (watermaatregelen in en aan de beken) - saneringsmaatregelen (maatregelen voor het geval de bron- en effektgerichte maatregelen onvoldoende blijken).
-
De deelprojektgroep is van mening dat de maatregelen bij de bron zo spoedig mogelijk dienen te worden uitgevoerd. Het (te verwachten) resultaat van de bronmaatregelen zal mede bepalend zijn voor de keuze van de effectgerichte maatregelen. Onder de maatregelen bij de bron vallen het "Voorloopbedrijf Mineralenbenuttingaten een "Maatregelenpakket op bedrijfsnivolt. Op het Voorloopbedrijf worden de te nemen gebieds-maatregelen in een eerder stadium uitgevoerd. De kosten van het Voorloopbedrijf (flOO.OOO,- voor een periode van 5 jaar) worden gefinancierd door het Rijk (Rijkswaterstaat) en de Provincie Gelderland in de verhouding 80/20.
1.2 1 In maart 1992 is in het stroomgebied van de Hierdense Beek (milieubeschermingsgebied Enclave Uddel-Elspeet) het Proefproject Mineralen Advies Programma (MAP) gestart, met als doe1 om op vrijwillige basis te komen tot een landbouwkundig en milieuhygienisch verantwoorde bemesting. Bij de opzet van het proefprojekt MAP wordt gebruik gemaakt van de resultaten van het Voorloopbedrijf Mineralenbenutting. Het Proefprojekt MAP is een van de vier deelprojekten in het kader van het IrEutrofieringsprojekt Hierdense Beek". Het proefprojekt MAP wordt opgezet en begeleid door de werkgroep MAP, waarin vertegenwoordigd de Provincie Gelderland (voorzitterschap en sekretariaat), het Ministerie van LNV, de Dienst Landbouw Voorlichting, de Stichting Regionale Mestbank Midden Nederland, en het landbouwschap. Het Proefprojekt MAP wordt voor 50% gefinancierd Goor REGIWA (de ministeries van VROM, V&W en LNV) en voor 50% door Provincie Gelderland. De opzet van het projekt Maatregelenpakket op Bedrijfsnivo Schuitenbeek (MBS) is vergelijkbaar met met die van het Proefprojekt MAP. Echter, in het stroomgebied van de Hierdense Beek zitten vrij extensieve (me1kvee)bedrijven met relatief lage mestproduktie per hektare. Dit gebied is daardoor uitermate geschikt als proefgebied voor de methodiek waarbij weinig logistieke problemen worden verwacht (mestafvoer). In het stroomgebied van de Schuitenbeek zitten meer intensieve (grondloze en grondgebonden) bedrijven, waardoor in dit gebied gehaald kan worden dan in het stroomgebied meer 1rmilieu-winst8t van de Hierdense Beek. 1.3 Oraanisatie Evenals voor het Proefprojekt MAP zal voor het Projekt Maatregelenpakket op Bedrijfsnivo Schuitenbeek een werkgroep worden geformeerd welke zorg draagt voor de voortgang van het projekt. In deze werkgroep worden vertegenwoordigd de Provincie Gelderland, het Ministerie van LNV, de Dienst Landbouw Voorlichting, de Stichting Regionale Mestbank Midden Nederland en het landbouwbedrijfsleven. 2
DOEL VAN HET HAATREGELEN-PAKKET OP BEDRIJFSNIVO
Het doe1 van het maatregelen-pakket op bedrijfsnivo is om in het stroomgebied van de Schuitenbeek via een landbouwkundig en milieuhygienisch verantwoorde bemesting (op vrijwillige basis) op korte termijn te komen tot een geringere toename van de uit- en afspoeling van stikstof en fosfaat dan volgens het rijksbeleid, en op de langere termijn tot een geringere uiten afspoeling van nutrienten dan volgens het rijksbeleid. Dit wordt schematisch weergegeven op de volgende pagina.
De afrekenbare doelen op korte termijn (tot 1995) zijn: - afname van het gebruik van dierlijke mest en kunstnest tot minimaal de eindnorm, en efficienter gebruik van dierlijke mest en kunstmest (door tijdstip van aanwenden, gebruik wintergewas, betere afstelling kunstmeststrooier).
-
3
INHOUD VAN HET HAATREGELENPAKKET OP BEDRIJFSNIVO
3.1 Alaemeen De Schuitenbeek ligt binnen de Gelderse Vallei in het gebied "Noordelijke Gelderse Vallei", dat door de Provincie Gelderland is aangewezen als milieuzorg/beschermingsgebied. In deze gebieden stimuleert de provincie agrarische bedrijven tot het bijhouden van een mineralenbalans. Door het bijhouden van een mineralenbalans krijgt een boer inzicht in de mineralenstromen op zijn bedrijf. Het bijhouden van de mineralenbalans garandeert echter niet dat er minder verliezen naar het milieu gaan optreden. De mate van inspanning om tot een verbetering van de balans te komen verschilt per bedrijf. Via het maatregelenpakket op bedrijfsnivo wordt getracht om de situatie daadwerkelijk te verbeteren, waardoor er minder verliezen zullen optreden.
Bij de opzet van het maatregelenpakket op bedrijfsnivo wordt gebruik gemaakt van de resultaten van het Voorloopbedrijf ~ineralenbenuttingen het Proefprojekt MAP. Het maatregelenpakket op bedrijfsnivo bestaat in ieder geval uit een bemestingsplan, een aktie kunstmeststrooier en een aktie wintergewas. Deze onderdelen worden hieronder uitgewerkt. Mogelijk wordt het projekt tussentijds uitgebreid met andere onderdelen.
3.2 BemeStinaS~lan In het stroomgebied van de Schuitenbeek zal bij de deelnemende bedrijven de bodem worden bemonsterd op fosfaat, stikstof en kali. Er wordt een milieuhygienisch en landbouwkundig verantwoord stikstof- en fosfaatbemestingsadvies opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de in de bodem aanwezige mineralen. De diverse bemestingsadviezen vormen de basis voor het bemestingsplan. In het bemestingsplan wordt aangegeven het tijdstip, de hoeveelheid en soort mest welke in het betreffende jaar wordt aangewend. Bij het opstellen van het bemestingsplan wordt geprobeerd de mest zoveel mogelijk toe te dienen in de vorm van dierlijke mest en zo weinig mogelijk gebruik te maken van kunstmest, dit om de afvoer van dierlijke mest zoveel mogelijk te beperken. Deelname minimaal 3 jaar. Voor het opstellen van een bemestingsplan ontvangt de boer een premie. Wanneer hij zich aan.het bemestingsplan houdt zal het overschot op de mineralenbalans verminderen waardoor er minder verlies van mineralen optreedt. De boer ontvangt een beloning, de hoogte hiervan wordt bepaald door de mate van verbetering van de mineralenbalans.
Uit het bemestingsplan wordt duidelijk hoeveel mest er van het bedrijf dient te worden afgevoerd. Uit de mestboekhouding (afleveringsbewijzen) is af te leiden hoeveel mest daadwerkelijk is afgevoerd. Als een boer zich zonder goede reden niet heeft gehouden aan het bemestingsplan, dan komt hij niet in aanmerking voor de beloning. Deze aanpak kan gezien worden als een proef voor het door de Projektgroep Mineraal Centraal voorgestelde heffing op vermijdbare mineralenverliezen. In plaats van het instellen van een heffing voor bedrijven met vermijdbare verliezen wordt hier een beloningssysteem uitgewerkt voor bedrijven die deze vermijdbare verliezen verminderen. 3.3
p
Onderdeel van het bemestingsplan vormt de aktie kunstmeststrooier, dat betekent dat deelname aan de aktie kunstmeststrooier slechts mogelijk is bij deelname aan het bemestingsplan. Nauwkeurig kunstmeststrooien is namelijk slechts nuttig als tevens de dierlijke mest optimaal wordt aangewend. Als een boer zijn kunstmeststrooier laat afstellen en/of een kunstmestdosator aanschaft, krijgt hij de kosten hiervan vergoed. Te weten in 1993 80%, in 1994 60%, in 1995 40%, in 1996 20% en in 1997 10%. Bij aanschaf van een doseerkomputer wordt een subsidie gegeven ter hoogte van de subsidie voor de kunstmestdosator. Deelname aan de aktie kunstmeststrooier is alleen mogelijk wanneer men tevens deelneemt aan de aktie wintergewas en het bemestingsplan. 3.4 Aktie winteraewas Als een boer een wintergewas inzaait, krijgt h i j in 93/94 70% van de zaaikosten vergoed, in 94/95 60%, in 95/96 50%, in 96/97 40% en in 97/98 30%. Deelname aan de aktie wintergewas is alleen mogelijk wanneer men tevens deelneemt aan het bemestingsplan.
4 TIJDPAD
4.1 1 Met ingang van maart 1993 zal de werkgroep haar werkzaamheden starten. Dit betekent het uitwerken van de onderdelen bemestingsplan, aktie wintergewas en aktie kunstmeststrooier voor dit gebied en vervolgens hierover voorlichting geven in het gebied en de aanmelding voor de diverse onderdelen regelen. 4.2 Tweede fase: uitvoerina. ian94-ian99 Grondonderzoek bij degenen die hebben aangemeld voor bemestingsplan. Opstellen bemestingsplannen. In voorjaar en najaar N-mineraal-onderzoek bij (een deel van) degenen die hebben aangemeld. In het tweede kwartaal van 1995 zal er een tussenevaluatie worden gehouden. 4.3 Derde fase: evaluatie. 1999 Nadat afloop van het projekt zal er een eindevaluatie plaatsvinden. 5
FINANCIELE ASPKRPEN
5.1 Bearotinq De kosten van de diverse onderdelen van het maatregelenpakket op bedrijfsnivo zijn als volgt begroot ( x f1000,-). 11993
1
1994
1
1995 11996
1
1997 11998
1 1 taal
nistr. ^' voorl./begeleidinga2
40
40
55
premie/ subsidie.'
40
60
95
80
110
130
180
250
250
100
20
20
20
20
20
130
150
200
270
-1 monitoring"
270 160
220
565
200
*1 De uitvoering van het projekt vraagt nogal wat administratief werk, zoals het uitbetalen van premie's en het berekenen en uitbetalen van beloningen en subsidie8s. Dit werk wordt uitbesteed aan een administratie-buro. De kosten van het administratie-buro worden op uur-basis afgerekend en zijn begroot op f500,- per week. Het administratie-bur0 declareert de gemaakte kosten elk kwartaal bij de provincie.
*2 Een aantal van de werkzaamheden van de DLV vallen onder voorlichting. Hiervoor rekent de DLV geen kosten. Echter, regelmatig bedrijfsbezoek vanwege overige door het projekt gestelde eisen valt onder bedrijfsbegeleiding. Hiervoor rekent de DLV f116,- per uur. De hier begrnte kosten zijn gebaseerd op basis van ervaring in het Proefprojekt MAP. *3 Vanaf het moment dat de in dit projekt gevraagde aktiviteiten verplicht zijn wordt hiervoor uiteraard geen subsidie meer gegeven. *4
De mate van kwaliteitsverbetering van de bodem wordt zichtbaar door de regelmatige bodembemonstering welke onderdeel uitmaakt van het hierboven beschreven bemestingsplan. Op enkele percelen zal tweemaal per jaar het gehalte aan mineraal stikstof in de bodem worden bepaald. Om inzicht te krijgen in de mate van kwaliteitsverbetering van grond- en oppervlaktewater als g,evolg van de verschillende maatregelen, zal in overleg met het Zuiveringsschap Veluwe vanaf 1993 een monitoringsysteem worden opgezet. Hierbij zal het fosfaat- en stikstofgehalte in het bovenste grondwater en in het oppervlaktewater op een of meerdere lokaties worden gemeten.
5.2 Financierinq Omdat het hier gaat om maatregelen bij de landbouw welke passen binnen het gebieden-beleid van de provincie is ambtelijk in BOVAR-kader voorgesteld dat de Provincie Gelderland en het Rijk (Ministerie van Landbouw) gezamenlijk de kosten dragen en dat het voortouw bi j de provincie komt te liggen. Ambtelijk is binnen het deelproject Schuitenbeek door beide partijen de bereidheid hiertoe uitgesproken.
5 1993
rijk
90
65
75
100
135
prov
90
65
75
100
135
135
5.2.1 orovinciaal deel Met ingang van 1992, in ieder geval tot 1996, ontvangt de provincie jaarlijks een bijdrage van de Minister van VROM voor de uitvoering van provinciaal gebiedsgericht bodembeschermingsbeleid van naar schatting 3 a 4 miljoen gulden. Gedeputeerde Staten zijn voornemens om het provinciale aandeel in het "Maatregelen-pakket op bedrijfsnivo Schuitenbeekw in principe te financieren uit deze gelden. Ten behoeve van de voortgang van het project is het noodzakelijk dat de provincie aangeeft dat zij de noodzakelijke middelen (50% van de totale kosten, zijnde f 600.000,- voor de jaren 1993 t/m 1997) heeft gereserveerd. De provincie kan zich nu slechts garant stellen op grond van eigen provinciale middelen uit het Milieukrediet. Wanneer in 1993 en volgende
jaren bodembeschermingsgelden beschikbaar komen, zullen de in dit kader uit het Milieukrediet voorgefinancierde maatregelen ten laste komen van de bodembeschermingsgelden die jaarlijks beschikbaar komen. Mocht van rijkszijde worden besloten het "Maatregelen-pakket op bedrijfsnivo Schuitenbeek" niet mede te financieren, dan vervalt dit voorstel. 5.2.2 Financierina riiks-aelden
p.m. 5.3 Afhandelina van de semaakte kosten In eerste instantie worden alle uitbetalingen t.b.v. het projekt (aan agrariers, DLV, Zuiveringsschap) verricht door het administratiekantoor. Het administratiekantoor deklareert de gemaakte kosten (inclusief eigen uurloon) elk kwartaal bij de provincie. De helft van de gedeklareerde kosten wordt (uit het milieukrediet) overgemaakt aan het administratiekantoor. Vervolgens stuurt de provincie de rekening door naar het rijk met het verzoek de overige 50% aan het administratiekantoor over te maken.
Wanneer vanaf 1993 bodembeschermingsgelden beschikbaar komen voor dit projekt, zullen deze naar het Milieukrediet worden geboekt.