Petrus Donders: priester.....voor Suriname!
Precies 120 jaar geleden stierf een man die zich op heldhaftige wijze vele jaren onvermoeibaar had ingezet voor de Surinaamse samenleving. Hij was zo’n inspirerend mens, dat wij hem in dit artikel beter willen leren kennen. God heeft hem ons gegeven als een groot voorbeeld, waar wij ook in onze tijd nog steeds heel veel inspiratie uit kunnen putten. Laten we dus een kijken wie hij was. Petrus Donders werd op 27 oktober 1809 geboren als zoon van een arme familie in Nederland, in de stad Tilburg. Al vroeg wilde hij priester worden, maar het gezin was erg arm. Direct na de lagere school, al op 12-jarige leeftijd, is hij gaan werken om zijn vader te helpen. Zijn moeder was al gestorven toen Petrus nog klein was. Hij wilde heel graag priester worden, maar zijn vader kon het weinige geld niet missen dat Petrus Donders bijdroeg door thuis wollen stof te weven.
Ouderlijk huis waar Petrus Donders opgroeide
Pas op 23 jarige leeftijd, toen zijn vader gestorven was en zijn broertje die gehandicapt was, op een goede plaats terecht gekomen was, kon Petrus zijn grote ideaal proberen na te streven: priester worden! Maar bij verschillende kloosters waar hij aanklopte werd hij afgewezen omdat hij te oud was en alleen maar de lagere school gedaan had. Gelukkig werd hij geholpen door een pastoor die het voor hem kon regelen dat hij bij een seminarie (opleidingscentrum voor priesters) als knecht kon gaan werken, om als loon de colleges te mogen volgen. In 1839 kwam er bezoek in het seminarie! Mgr. Grooff, die de leiding had van de R.K.Missie in Suriname, was op zoek naar priesters die hem zouden willen helpen in Suriname. Na de preek van Mgr.Grooff meldde Petrus Donders zich als enige. Zijn priesterwijding werd met het oog op zijn vertrek naar de missie vervroegd. Zo vertrok hij in 1842 naar Suriname. In een brief kort na zijn aankomst, schreef Petrus Donders dat hij nooit had durven verwachten dat arme bevolking van Paramaribo hem met zoveel hartelijkheid aan de marinetrap zouden verwelkomen. Hij voegde eraan toe: “Ik ondervind nu reeds dat degene die vader en moeder verlaat on Zijn naam, het hondervoudig zal terug ontvangen”. Mgr.Grooff sprak in zijn welkomstpreek over een ‘ijzeren kruis’. Hij wist waarover hij sprak. Er heerste in Suriname in 1842 nog volop slavernij, met zoveel ellende, onrecht, en armoede voor de slaven. Daarnaast waren er al enkele priesters vóór Petrus Donders reeds na twee, drie jaren in Suriname gewerkt te hebben, overleden door de hitte en vochtigheid, en door in die tijd onbekende ziekten zoals gele koorts en malaria. De omstandigheden waaronder de priesters hun werk moesten doen waren zwaar. Hard was het ook voor de priesters, dat vele plantage-eigenaren vijandig en ruw tegen hen waren. Zij behandelden de slaven als werkvee en wilden niet dat priesters zich met de slaven zouden gaan bemoeien. Ze voelden er niets voor dat de slaven het christelijk geloof zouden leren kennen, want in hun ogen waren de slaven al lui genoeg en moesten gewoon voor hen werken en zich niet bezig houden met andere dingen. Deze blanke plantage-eigenaren zagen daarom de priesters als lastige mannen die zich bemoeiden met zaken die hen
niet aangingen en liever ver uit hun buurt moesten blijven. Ze waren vaak grof tegen de priesters wanneer ze hun in de buurt van de slaven aantroffen. De eerste 14 jaren in Suriname werkte Petrus Donders in Paramaribo. Daar kon hij de taal van de gewone bevolking, het Sranantongo, leren. Hij bracht in deze periode ook geregeld bezoeken aan enkele plantages, om de slaven te vertellen over de liefde van Christus. Op de plantages heeft hij talloze wrede taferelen meegemaakt. Hij was diep verontwaardigd en koos krachtig partij voor de slaven. In een van zijn vele brieven schreef hij: “O, had men hier zoveel zorg voor het behoud en het welzijn der slaven als men in Europa voor de lastdieren heeft, dan zou het er beter uitzien. Wilde ik alles verhalen, wat ik ervan gezien en gehoord heb...ik ijs, als ik eraan denk en roep met medelijden uit: Wee, wee, Suriname in de grote oordeelsdag. Wee, wee, ja duizendmaal wee over de Europeanen, de eigenaars van plantageslaven, de administrateurs, de directeuren, de blankofficieren en allen die over de slaven heersen!!! Ongelukkig zij, die zich verrijken met het zweet en bloed van die arme slaven, die geen verdedigers vinden tenzij God!” De liefde van Christus brengen tot de slaven; Een eerste kennismaking met Batavia Hoe bracht Petrus Donders het evangelie van de liefde van Christus over aan de slaven van de paar plantages waar de directeuren hem wel toestonden de slaven te bezoeken? In een brief van 1871 schreef hij: “Men moet de plantage om de vier, of minstens om de zes weken bezoeken. Om met vrucht te werken, moet men met veel geduld en op de eenvoudigste manier onderwijzen”. De reizen naar de plantages legde Petrus Donders af per roeiboot. Meestal was hij dagen onderweg. ’s Nachts sliep hij meestal in de boot. Zijn roeiers hebben later verteld hoe goed hij altijd voor ze was. Hoewel hij van alles meekreeg om onderweg voor zichzelf een redelijk middagmaal te laten klaarmaken, gebruikte hij zelden of nooit warm eten, maar gaf alles aan zijn roeiers. Hij was een man van diep gebed. Ook ’s nachts bad hij veel. Dikwijls gebeurde het, dat de roeiers, die op de oever gingen slapen, licht in de tent zagen branden. Eens gingen zij kijken en zagen Petrus Donders in gebed verdiept. Al die opofferingen, zijn diepe geloof en zijn grote vriendelijkheid en liefdevolle houding naar een ieder, wonnen hem de achting van iedereen. In een brief schreef een van de plantagedirecteuren: “Ofschoon wij op onze plantage allen protestant waren, beschouwden wij Vader Donders als een groot heilige”. In de eerste 14 jaar in Suriname, toen Petrus Donders in Paramaribo woonde, bezocht hij ook steeds vaker het melaatsenoord Batavia. Batavia was een verlaten plantage aan de monding van de Coppename-rivier. In die tijd duurde het twee dagreizen om vanuit de stad naar Batavia te gaan.
De ellende die Petrus Donders daar aantrof was onbeschrijflijk. De melaatsheid is een ziekte die nu gelukkig beheerst en genezen kan worden, maar in die tijd was er geen geneesmiddel. De ziekte sloopte in de loop der jaren de melaatse. De huid werd knobbelig. Vingers, tenen en neus en oren kregen akelige zweren en na enige tijd bleven er alleen nog stompen over. Vaak trokken de benen krom. Ook de zenuwen en spieren van de melaatsen raakten aangetast. Velen werden daardoor blind. Dokter van Hasselaar, lid van een geneeskundige commissie, bezocht Batavia en schreef het volgende verslag: “Nooit vergeet ik de indruk, die Batavia op mij maakte, toe wij enige huizen waren binnengeleid en ik daar de verwoesting zag, welke door de melaatsheid in haar grootste woede wordt aangericht. Wij vonden er, van wie de lichamen zodanig met grote verheven knobbels waren bezet, dat de huid meer op de bast van een oude wilgenboom dan op het bedeksel van een mens geleek. Er waren er verscheidenen, die noch handen noch voeten meer hadden. Wij vonden er twee, van wie de armen bij de ellebogen afgevallen waren en die niets van de bovenarmen meer overhadden. Bij anderen was het grootste gedeelte van het verhemelte en de neusbeenderen verloren, waardoor de stemmen zo hees waren, het geluid dat zij voortbrachten zo onverstaanbaar was, dat men geen woordenklank kon ondersteiden. In één woord: het was de grootste verwoesting in menselijke lichamen, die ik ooit in mijn leven gezien heb en nooit meer hoop te zien. De stank in de huizen bij enigen, door hun wegterend vlees, was zo verschrikkelijk, dat enige heren van de Commissie naar buiten vluchtten om te braken. Wij waren na afloop allen verblijd onze onaangename taak te hebben afgedaan en verlangden nu niets meer dan dan zo spoedig mogelijk dit rijk de jammeren te verlaten. Wij scheepten ons wederom zo spoedig mogelijk op onze sloepen in, God dankend voor de gezondheid die wij nog genoten”. Petrus Donders zou op Batavia later 27 jaar wonen te midden van de melaatsen en hen verzorgen, bemoedigen en begeleiden. Dat feit alleen al geeft aan wat een heldhaftige liefde voor deze lijdende mensen er in zijn hart leefde.
De offers die van de priesters gevraagd waren in die tijd, waren zeer zwaar. In 1849 dus zeven jaar na aankomst van Petrus Donders in Suriname, was er grote opschudding! Een verdrietig bericht had de stad bereikt: pater Heinink, nog maar 35 jaar oud, was plotseling op Batavia overleden. Mgr.Grooff reisde direct naar Batavia af. Toen de bisschop bezig was zich voor te bereiden op de uitvaartsmis, kwam de directeur van Batavia hem zeggen dat het onderzoek uitgewezen had dat pater Heinink door vergiftiging om het leven was gebracht, Een dienstbode, Truitje, had de melk die pater Heinink gebruikte, vergiftigd. Deze mededeling schokte Mgr.Grooff zo diep en hij was zo verontwaardigd, dat hij de uitvaartsmis niet wilde beginnen Hij liet alle gelovigen in de kerk bijeenroepen en hield hen voor, hoe zwaar deze misdaad was. De zieken werden hevig opgewonden en sleurde de medeplichtige Truitje tot voor de woning van de directeur. Zij bekende dat zij medeplichtig was en dat de hoofdschuldige de basja Andries was. Pater Heinink had Andries al verschillende keren ernstig vermaand over zijn veelvuldige dronkenschap en slecht gedrag. Andries had openlijk bedreigingen geuit tegen de priester. Toen Andries de volgende dag uit de stad terug kwam, werd hij door de directeur al op de rivier aangehouden en geboeid naar Batavia gebracht. De melaatsen wilden hem ter plaatse doden, maar Mgr.Grooff bracht hen tot bedaren. Tijdens het onderzoek bekende Andries al spoedig schuldig te zijn aan de vergiftiging. De officier van justitie kwam met zijn beambten uit Paramaribo om het onderzoek voort te zetten en Andries werd veroordeeld tot gevangenisstraf met dwangarbeid. Kort daarna stierf hij in het militair hospitaal
van Paramaribo. De medeplichtige Truitje werd naar het fort Nieuw Amsterdam verbannen. De moord bracht grote verslagenheid te weeg. Velen in Paramaribo vonden dat de melaatsen het niet verdienden dat zich ooit weer een priester op Batavia zou vestigen, maar alle priesters verklaarden zich bereid om de plaats van pater Heinink in te nemen. Petrus Donders tijdens de gele koorts epidemie in Paramaribo In 1850, nog maar vijf maanden na de vergiftingen van pater Heinink te Batavia, trof de R.K. missie weer een zwaar verlies. Pater Rutten, die nog maar 26 jaar oud was en pas twee jaar priester gewijd was, stierf na een ziekbed van drie dagen aan malaria. Nu waren er nog maar drie priesters voor het werk in de stad en op de plantages: Mgr.Grooff, pater Schepers en Petrus Donders. Gelukkig kwam er het daar erop, 1850, versterking met de benoeming van een nieuwe priester, Charles Mangée. Het jaar erop, in 1851, brak een epidemie van gele koorts uit in Paramaribo. Het aantal doden liep hoog op. Ofschoon de dokters vermoeiende arbeid afraadden, ontzag Petrus Donders zich niet. Telkens wanneer Mgr.Grooff hem vroeg voorzichtig te zijn, was zijn antwoord: ‘Ik ben in Gods handen en het is mijn plicht de gelovigen bij te staan’. Uiteindelijk kreeg ook Petrus Donders deze gevaarlijke ziekte. Hij doorstond het gelaten, bad veel in stilte, en kon naar vier weken weer het bed verlaten. Het blad ‘De Tijd’ gaf in 1851 in zijn bericht over de gele koorts epidemie in Suriname het volgende getuigenis: ‘De ijvervolle kapelaan van Paramaribo, de eerwaarde heer Donders, is er bijna het slachtoffer van geworden. Onvermoeibaar zwoegde hij onder en tobde hij met de zieken, zo in het hospitaal als overal elders, waar hij van dienst kon zijn. Zijn vurige en liefderijke ijver wekte de hoogachting en de bewondering van de ganse kolonie, zo van katholieken als van anders-gezinden, totdat hij uitgeput van krachten op het ziekbed neerviel, door de epidemische ziekte aangetast, die hem plotseling aan de rand van het graf bracht’. Toen hij weer op krachten gekomen was, hervatte Petrus Donders gelijk weer zijn priesterlijke arbeid. Jaren later, bij de lijkrede van Petrus Donders, verwees de toenmalige bisschop, Mgr.Schaap, naar deze epidemie: ‘De oudsten onder u zullen zich nog herinneren, hoe hij reeds in die dagen door allen, rooms en nietrooms, om zijn brandende ijver als een heilige werd beschouwd’. 27 jaar Batavia: Apostel onder de melaatsen Het jaar na de gele koorts epidemie, op 29 april 1852, stierf Mgr.Groof. Mgr.Schepers, zijn opvolger kwam in 1854 weer naar Suriname terug en vroeg aan de priesters wie bereid zou zijn naar Batavia te gaan. Petrus Donders bood
zichzelf direct aan. Mgr.Schepers was blij met dit aanbod. Hij vertrouwde deze post met een gerust hart aan Petrus Donders toe. De 14-jarige werktijd in Paramaribo kwam daarmee voor Petrus Donders tot een einde. In 1854 werd Peerke Donders dus definitief overgeplaatst naar Batavia. Dagelijks trok hij rond om de zieken te bezoeken, hen te verzorgen en te bemoedigen. Hij begeleidde de stervenden en bereidde hen voor op hun dood. Telkens had hij weer doden te begraven.
Hoe zwaar de situatie was, waar Petrus Donders 27 jaar lang vrijwillig en met liefde in woonde, kunnen we proeven in een brief van Mgr.Swinkels, die Batavia bezocht om het vormsel toe te dienen: “Ik deelde het vormsel toe aan een melaatse vrouw, die neerlag op de planken vloer van haar hut. Er was aan haar lichaam niet één deel, dat niet door de ongeneeslijke ziekte was aangetast. De stank was even sterk en weerzinwekkend als die van een lijk in volle ontbinding. Ik ben op dit punt niet erg gevoelig, maar toen moest ik mij toch tussen twee openstaande buitendeuren opstellen om mijn functie te kunnen voleinden”. In een brief van een pater, die enige tijd met Petrus Donders te Batavia werkte, lezen we: “De melaatsen wonen nog in kleine hutten. Elke hut van pallisaden getimmerd en met bladeren bedekt, wordt door een laag schot in tweeën gedeeld, en elk van deze twee hokken is bestemd voor twee mannen of twee vrouwen, die aan elkaar vreemd zijn en toch elkaars lasten dag en nacht moeten dragen. En welke verzorging hebben zij? De volstrekt hulpeloze hebben een oppaser, dat wil zeggen, een ander minder aangetaste melaatse, die voor een dubbeltje hen komt aankleden, hun eten koken en hen verder helpt in al hun behoeften. Welk een verzorging men voor een dubbeltje mag eisen, laat zich beter denken dan beschrijven”. Petrus Donders heeft deze omstandigheden 27 jaar, met toewijding en met een groot geloof in God, op zich genomen. Allen die hem meemaakten te Batavia, spraken over hem als een levende heilige, zo groot waren de liefde en de overgave die hij voor de melaatsen had.
De ene keer ziet hij een melaatse pijnlijk kijken. Hij heeft last van sica’s, die hem een ondraaglijke jeuk en ontstekingen in de voeten bezorgen. Petrus Donders knielt bij hem neer, neemt een scherpe doorn en haalt de sica’s, die een nest onder de tenen hebben gevormd, weg. Een andere hut is vies. “Hier moet nodig eens geveegd worden, maar dat kunt u niet doen’. En Petrus Donders schraapt het vuil van de grond en draagt het naar buiten. In een volgende hut treft hij een melaatse aan die nog niet gedoopt is, maar ze kan niet naar het onderricht van de doopleerlingen in de kerk komen, want ze kan niet meer lopen. Pater Donders gaat zitten en begint haar les te geven. Ze getuigde later: “Ik kende alles gauw, want al ben je nog zo dom, als Vader Donders je les geeft, leer je het vlot”. Petrus Donders bezocht eens een melaatse, wiens voet aan het wegrotten was. Het verband zat vol etter, had losgelaten en was afgezakt. ‘Maar zo kan dat toch niet’, zegt hij, ‘wacht ik zal u eens helpen’. Hij knielt op de vieze kleigrond neer, neemt het vuile verband van de voet, reinigt die van etter en doet er schoon verband om. Petrus Donders heeft zich zo met ongelooflijke overgave geheel aan de melaatsen gegeven. Na zijn sterven heeft de toenmalige bisschop een onderzoek laten inzetten, om van de mensen die hem gekend hadden, meer te leren over deze uitzonderlijke mens. Vele melaatsen vertelden deze talloze voorvallen die zij hadden meegemaakt met pater Donders. Steeds besteedde hij al het geld dat hij als maandelijkse toelage van het gouvernement kreeg, om zaken te kopen voor zijn melaatsen. Maar hij besloot ook om alles in het werk te stellen om van het gouvernement verbetering te verkrijgen in de omstandigheden van Batavia. Door zijn aanhoudend schrijven en aandringen, kreeg hij het klaar dat het gouvernement de vloeren van de hutten, die bij zijn aankomst slechts bestonden uit aangestampte kleigrond, te laten overdekken met houten vloeren. Er kwamen later fatsoenlijke bedden. Ook bewerkte hij dat er uiteindelijk gezond dienstpersoneel op Batavia kwam om de kleren en de verbanden van de melaatsen te wassen, om graven te delven en de doden naar het kerkhof te dragen. Petrus Donders, apostel onder de inheemsen In 1865 werd de Surinaamse R.K. Missie toevertrouwd aan de Redemptoristen, een van de kloosterorden binnen de Kerk. Vanaf toen kwamen er meer priesters naar Suriname en namen de Redemptoristen de opbouw van de R.K.Missie met grote toewijding op zich. Al snel besluit Petrus Donders bij de Redemptoristen in te treden, al was hij toen al 55 jaar oud. Een van de redenen daarvoor was, dat er de leefregel van de
congregatie geschreven stond: “De Redemptoristen zullen vooral werken onder de meest verlatenen.” De redemptoristen waren erg blij hij bij hun congregatie wilde intreden, want hij werd overal gerespecteerd. Tijdens de acht maanden van voorbereiding op zijn intreding in de kloosterorde, schrijft de overste over Petrus Donders: “Hij heeft hier de naam van een heilige. Bidden, zich ontzien, aalmoezen geven is zijn genoegen. De armste, afzichtelijkste en zwaarste zondaars bewerkt hij bij voorkeur. Zijn inborst is zeer levendig, onverstoorbaar in gemoedsstemming, minzaam in de omgang met zijn medebroeders. Hij heeft hier bij een ieder, bij rijk en arm, zelfs bij de gouverneur en bij de hoogste ambtenaren de grootste invloed”. Nu er onder de redemptoristen meer priesters in Suriname kwamen voor het werk van de missie, werd het voor Petrus Donders gemakkelijker om ook nog de missionering te beginnen onder de indianen langs de rivieren van het gedeelte van het binneland dat vanuit Batavia door hem te bereiken was. Wanneer hij dan voor enkele weken de rivieren optrok, was er nu namelijk een andere priester redemptorist, die zijn werk te Batavia overnam. Petrus Donders toonde veel belangstelling voor de inheemsen. Hij is de eerste missionaris die notities heeft nagelaten over de gewoonten en leefstijl van de inheemsen. Als bijna 60-jarige stond hij als een pionier voor nog onbekend werkgebied. Hij kende de verblijfplaatsen van de inheemsen niet. Ook zijn roeiers kende die niet. In de tentboot ging hij de rivieren en kreken op en als hij een opengekapt bospad zag, stapte hij meteen uit om te kijken of het naar een inheems kamp leidde. Soms drong hij zo diep het oerwoud in, dat de duisternis hem overviel. Dan maakte hij zijn hangmat aan een paar bomen vast en overnachtte daar. Op een keer had hij gehoord dat zich aan de Maratakkarivier, op circa 80 uur roeien van Batavia, een groot inheems dorp bevond. Hij ging op weg en na 7 à 8 dagen varen bereikte hij het kamp inderdaad. Sindsdien maakte hij deze lange reis ieder jaar opnieuw, zelfs toen hij al 77 jaar was. Dit Arrowaks dorp was hem zeer lief. Hij was in zijn brieven altijd vol lof over ze en noemde ze zijn ‘lievelingen’. Als hij aankomt, houden zij onmiddelijk op met werken, leggen het zes dagen stil, om maar niets van het godsdienstonderricht te missen. Ze willen leren en kennen al gauw alle gebeden. “Ik wilde, dat u hun geloof en eerbied eens had kunnen zien. Ja, die eenvoudige, goede Indianen hebben een groot geloof”, schreef hij eens. In sommige Caraïbse dorpen was het moeilijker voor hem en waren de dorpelingen onverschilliger. Op een keer zagen de inheemsen, dat de roeiers een klein orgeltje hadden meegenomen. Pater Donders ging er voor zitten en speelde een voorspel. Toen begon hij met de roeiers in het Sranantongo enkele liederen te zingen. De muziek lokte de inheemsen naderbij. Toen begon Petrus Donders zijn onderricht, maar veel belangstelling was er nog niet. Toen deelde hij bier, kleding en levensmiddelen uit. Dat pakte beter, maar veel vrucht leverde
zijn eerste bezoek nog niet op. Hij beloofde over een bepaalde tijd terug te komen. Hij gaf hun een touw met een bepaald aantal knopen. Elke dag moesten zijn één knoop losmaken. Als zij ze allemaal ontknoopt hadden, zal hij weer bij hen zijn. Op de afgesproken dag is hij er weer, na intussen veel voor de zaak gebeden te hebben. “ik heb”, schreef hij, “een klein harmonium op Batavia. Deze neem ik mee naar de Indianenkampen. Zij houden veel van muziekinstrumenten. Zo trek ik hen naar de kerk en wanneer wij wat gespeeld en gezongen hebben, als allen nieuwsgierig erbij tegenwoordig zijn, begin ik hen te onderwijzen, gedeeltelijk in hun taal, doch het meest in het negerengels”. Hij had ook een groot boek meegebracht met gekleurde platen van het Oude en Nieuwe Testament. Dat vergemakkelijkte zijn onderwijs. Vaak was het werk onder de inheemsen zwaar voor Petrus Donders, en met wisselend succes onder de volwassenen. In sommige dorpen was er grote openheid, op andere plaatsen was er onder de volwassenen veel onerschilligheid, maar liet men wel hun kinderen door hem dopen en onderrichten. Ook was er in sommige dorpen een probleem met de drank. Maar ondanks tegenslagen, zette Petrus Donders zich onvermoeibaar in voor de inheemsen. Hij was ook duidelijk geen man, die louter en alleen met het missionariskruis in de hand door de bossen trok om ‘zielen te winnen’. Hij was erg betrokken bij de sociale situatie van de mensen en probeerde een goede gemeenschap op te bouwen. Toen Mgr.Swinkels een met hem een reis naar de inheemsen gemaakt had, om hen het vormsel toe te dienen, schreef hij: “Het geduld, dat Pater Donders bij hun onderricht aan de dag legt, heb ik niet genoeg kunnen bewonderen”. Pater Mols, die later lange tijd gewerkt heeft onder de inheemsen, getuigt: “Alle inheemsen, die pater Donders gekend hebben, spraken met de grootste eerbied over de Dienaar Gods. Altijd hebben zij iets bijzonders aan hem gezien, iets meer en beters dan aan ons. Bijna alle inheemsen in het kustgebied van Suriname zijn katholiek. De missie heeft dat te danken aan de onvermoeibare zielenijver, het heilig leven en het onafgebroken gebed van Petrus Donders”. Het geloof van Petrus Donders: een bron van liefde en kracht Petrus Donders heeft 27 jaar te Batavia gewoond en gewerkt met een ongelooflijke inzet, die alleen door een diep geloof mogelijk was. Naast alle concrete zorg voor de verwoeste, verminkte melaatsen, trachtte Petrus Donders de mensen tot een persoonlijke liefde tot Christus te brengen. In bijna al zijn preken sprak hij over het lijden en sterven van Christus. Hij spoorde hen aan, dagelijks in de morgen de eucharistie te komen vieren. Elke avond bracht hij hen bijeen voor een woord- en gebeddienst in de kerk. Hij wees hen op
de liefde van Christus, zoals die gesymboliseerd is in zijn Heilig Hart. En hij leerde hen bidden.
Kerk te Batavia ten tijde van Petrus Donders
Zelf was hij een man van gebed. Pater van Vlokhoven verklaarde eens: “’s Nachts hoort men pater Donders zeer zachtjes de trappen afdalen om in de kerk te bidden”. Wanneer men ook nu nog de vele brieven doorbladerd die er van Petrus Donders bewaard zijn gebleven, dan valt één ding boven alles op: steeds weer spreekt hij over het gebed. Uit zijn brieven komt duidelijk naar voren, dat hij ten diepste leefde vanuit een persoonlijke verhouding tot ‘de goede God’, zoals hij zelf altijd zei. Hij had een diep geloof en een onwankelbaar vertrouwen. Hij zag graag dat er in elke hut van de melaatsen wijwater aanwezig was, en als hij binnenkwam, maakte hij er gelovig een kruisteken mee. Uit dat geloof kwam ook zijn goedheid, zijn vriendelijkheid, en zijn respect voort, die hij vooral aan de armen toonden. Soms werd hij zelfs door medebroeders een beetje geplaagd om dat diepe respect waarmee hij elke melaatse groette die hij tegenkwam als hij rondliep te Batavia. Petrus Donders wist zijn eigen diepe gebedsleven over te brengen op anderen. Toen op vrijdag 9 september 1881 Mgr.Schaap, de nieuw gewijde bisschop van Suriname, samen met pater Currier en meester Borret, lid van het Hof van Justitie te Paramaribo, pater Donders te Batavia kwam bezoeken, vermeldden zij in een verslag wat hen bijzonder trof: de wijze van bidden van de melaatsen. Zo schreef Mr.Borret: “Onder de H.Mis werd hardop voorgebeden.Voor mij, die de taal [het Sranantongo] niet geheel versta, ik hóórde in hun gebed een gevoel van geloof, dat niet overal te vinden is”. Pater Currier schreef na dat bezoek: “Zij bidden! Ik durf zelfs zeggen, dat ik nergens, dat ik nooit zo hartelijk, zo vurig heb horen bidden als deze arme melaatsen doen. Het ging mij door merg en been”. Het was een compliment voor de melaatsen, maar indirect misschien nog veel meer voor pater Donders, die in totaal 27 jaar met zoveel toewijding als priester onder hen werkte.
Het is bijzonder dat Petrus Donders na al die jaren onder de melaatsen gewerkt te hebben, zelf niet melaats is geworden. Lepra is namelijk besmettelijk, vooral door contact met open wonden en bloed. Minstens drie paters, een broeder en enkele kloosterzusters zijn in Suriname melaats geworden. Pater Donders stond dus ongetwijfeld bloot aan het gevaar besmet te worden. Hij verzorgde en vepleegde hen zonder reserve. Op plantagereizen vanuit Batavia waren melaatsen zijn roeiers. Lange tijd woonde hij met een melaatse medebroeder in hetzelfde huis. Ondanks dat alles heeft pater Donders die verschrikkelijke ziekte zelf nooit opgelopen. Misschien is het feit dat hij zelf nooit melaats geworden is, wel een bijzondere genade van God, die Petrus Donders als zo’n helder licht heeft laten schijnen in Suriname. Op 1 januari 1887 meldde pater Bakker aan Mgr.Schaap: “Ik heb op deze eerste dag van het jaar een onaangename plicht te vervullen, namelijk u te berichten: de Eerw.Pater Donders is ernstig ziek”. Pater Donders ging steeds meer achteruit. In de nacht van 5 op 6 januari vroeg hij pater Bakkers hem de laatste sacramenten toe te dienen. De dokter van Batavia, Dokter Groot, was een onwaardig man die aan de drank verslaafd was. Zo lag pater Donders met zijn nierkwaal van alle medische hulp verstoken. Op een vrijdag 14 januari 1887, ongeveer om drie uur ’s middags, overleed Peerke Donders, tot het laatste moment bij kennis en in stilte biddend, na een acute nierontsteking. Al spoedig was de gehele bevolking van Batavia op de been. Allen weenden en waren massaal aanwezig bij de begrafenis. Zo werd op zijn geliefd Batavia een heilige begraven, die de liefde van God geloofwaardig maakte voor hen die slechts een ongeneeslijke ellende kende. Hij werd begraven waar hij verdriet, wanhoop en wreedheid had veranderd door gebed, geloof en grote menselijke goedheid.
Op 23 mei 1982 werd Petrus Donders door paus Johannes Paulus II te Rome zaligverklaard.