PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/21191
Please be advised that this information was generated on 2016-02-12 and may be subject to change.
ABSTRACT
What determines the waiting periods for cataract operation, arthroscopic knee operation and total hip operation? Objective . To gain an insight into the waiting periods for
cataract, arthroscopic knee and total hip operations and the patients’ opinion on this subject. Design . Retrospective study. Setting . The district of Groningen, the Netherlands. Method. A study population of 300 national health insurants who underwent a cataract operation ( 100), an arthroscopic knee operation ( 100) or a total hip operation ( 100) in 1992 and 50 private insurants who underwent a cataract operation in 1992, was obtained by aselect sampling. By a structured ques tionnaire, information about basic variables (age, gender, edu cation, occupation, perceived urgency and form of insurance), waiting periods and opinions on the waiting periods was gath ered. Results. The waiting periods between the specialist consul tation and the operation were 5 , 2 and 7 months for eye, knee and hip patients respectively. The waiting period per hospital varied from 4-7 months for an eye operation, 1-4 months for a knee operation, and 2 .5-12 months for a hip operation. The waiting period was not affected by basic variables, except the waiting period for hip operation which benefited from a high urgency declaration by the specialist. 60% of the eye patients, 45 % of the knee patients and 47 % of the hip patients were satisfied about the waiting period. 15 % of all patients were dissatisfied about it. Conclusion . Waiting periods for operations in this study were
not determined by patient-specific basic variables, varied strongly between hospitals and did not cause discontent among the majority of the patients, despite durations of mostly several months.
LITERATUUR
1 Commissie Keuzen in de Zorg. Kiezen en delen, advies in hoofd
zaken van de commissie Keuzen in de Zorg. ’s-Gravenhage: Staats uitgeverij, 1991. 2 A nkoné A. R apport ‘Gezondheidszorg in tel’. O ude vooroordelen m et nie 11we cijfers ontzenuwd. M ed Contact 1993:48: 1225-8. 3 Stokx L, Kersten D. Huisarts en wachtlijst voor het ziekenhuis. Poortw achter en spit o p de m arkt van vraag en aanbod. Med C ontact 1991;46 :1471- 5 . 4 Jellem a A, M eyboom -de Jong B, Tijm stra Tj. W achtlijsten staar operaties, Evaluatieproject dagbehandeling inhaalslag cataracten A Z G . Groningen: Rijksuniversiteit, V akgroep H uisartsgenees kunde, 1992. 5 Tijmstra Tj, Busch M C H , Scaf-Klomp W, Keuzen in de zorg: me ningen van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Resultaten van een onderzoek o n d e r verpleegkundigen, fysiotherapeuten, huis artsen, specialisten, sociaal geneeskundigen en verpleeghuisartsen, verricht in opdracht van de commissie Keuzen in de Zorg. V akgroep G ezondheidsw etenschappen R U G , Groningen: Styx, 1991. 6 V osbeek RW M , K roonen A P M G , Roscam A bbing EW . Wachtlijs ten in ziekenhuizen: een symptoom met vele oorzaken (onderzoeks rapport, literatuurstudie). Nijmegen: Katholieke Universiteit, 1991. 7 Casparie AF. Kwaliteit in de gezondheidszorg. Huidige inzichten en toekom stige ontwikkelingen. Meel Contact 1989;44 :477 -82. A anvaard op 25 januari 1995
Sterfte door longkanker daalt bij mannen en stijgt bij vrouwen K . T . D E N B O E R , M. K A L L E W A A R D , P . H . M . F E E T E R S E N A . L . M . V E R B E E K
In 1985 stond in dit tijdschrift een artikel over de trend in sterfte door longkanker in de periode 195M 982.1 Voor mannen leek de longkankersterfte aan het eind van die onderzochte periode (1982) na een decennia-lange stij ging nauwelijks meer toe te nemen; er werd een daling verwacht. Voor vrouwen daarentegen werd een verdere stijging van de longkankersterftecijfers voorspeld. Wij onderzochten hoe de sterftecijfers zich tot en met 1992 in Nederland ontwikkelden. Daarbij keken wij of de verwachte daling van de sterftecijfers voor mannen en de opwaartse trend voor vrouwen in de tussenliggende 10 jaar hebben doorgezet, G E G E V E N S EN M E T H O D E
Voor de bestudering van de longkankersterfte over de periode 1951-1992 ontleenden wij, net als in het artikel Universiteit Utrecht, faculteit Geneeskunde, afd. Epidemiologie, Post bus 80.035, 3508 TA Utrecht. Mw.K.T.den Boer, medisch student; mw.drs.M.Kallewaard, epidem io loog in opleiding; mw.clr.P.H.MPeeters, arts-epidemioloog. Katholieke Universiteit, Faculteit der Medische W etenschappen, afd* Epidemiologie, Nijmegen. Prof.dr.A.L.M.Verbeek, arts-epidemioloog. Correspondentie-adres: mw.drs.M.Kallewaard.
SAMENVATTING
D o e i Het bepalen van de trend in de sterfte door longkanker over de periode 1951-1992 voor mannen en vrouwen in Neder1and. Op zet. Descriptief onderzoek. M ethode . In een eerdere publikatie werd de iongkankersterfte voor de periode 1951-1982 nagegaan met behulp van gege-
vens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de bevolkingsopbouw en sterfteaantallen. E r werd direct gestan daardiseerd voor leeftijd met de Nederlandse sompopulatie van 1951-1982 als standaard. Dezelfde methode werd gevolgd voor het bepalen van de longkankersterfte voor mannen en vrouwen tot en met 1992 . Resultaten . Het direct voor leeftijd gestandaardiseerde longkankersterftecijfer voor mannen daalde vanaf 1987 , terwijl dit cijfer voor vrouwen voortdurend toenam. Voor mannen was een daling van het leeftijdsspecifieke longkankersterftecijfer te zien in de kalenderperioden vanaf 1983-1987 en in de geboortencohorten vanaf 1916 -1920. Voor vrouwen daarentegen was er een continue stijging tot en met de recentste kalenderperiode 1988-1992 en tot en met de jongste bestudeerde geboorten* cohort 1931-1935. Conclusie. De longkankersterfte bij mannen blijkt over een top te zijn, bij vrouwen neemt deze voortdurend toe.
Ned Tijdschr Geneeskd 1995 22 juli;r 39 (ag)
1493
RESULTATEN
kalenderjaar
Voor leeftijd direct gestandaardiseerde longkankersterftecijfers per 100.000 mannen (A) en vrouwen (B). f i g u u r i.
uit 1985 was gebeurd, de gegevens over bevolkingsop bouw en sterfteaantallen aan publikaties van het Cen traal Bureau voor de Statistiek (CBS); ook werden de sterftecijfers direct gestandaardiseerd voor leeftijd .1'7 (Door deze standaardisatie zijn gevonden verschillen niet meer toe te schrijven aan verschillen in leeftijdsop bouw tussen de kalenderjaren.) Hierbij diende de sompopulatie van mannen en vrouwen over de periode 19511982 als standaardpopulatie. Overlijden primair door longkanker werd, net als in het eerdere artikel, gedefi nieerd als 'carcinoom van long en pleura’ (‘International classification of diseases’ (ICD)- 9 : nummer 162 en 163).1 De splitsing in deze twee doodsoorzaken was aan het be gin van de onderzochte periode veelal niet te maken en bij de registratie werd daarom geen onderscheid ge maakt. Om redenen van vergelijkbaarheid werd dus sterfte door pleuracarcinoom meegeteld bij de primaire longkankersterfte. Sterfte door pleuracarcinoom maak te gedurende de hele periode minder dan 5 % uit van de longkankersterfte .2 3 Voor de berekening van de sterftecijfers werden 13 leeftijdscategorieën van 5 jaar gebruikt ( 25-29, 30-34 en zovoorts, tot en met 85+) en de geschatte bevolkingsom vang in het midden van het kalenderjaar.
Longkankersterfte bij mannen . De direct gestandaardi seerde sterftecijfers zijn grafisch weergegeven in figuur 1 . Na een decennia-lange stijging trad sinds begin jaren tachtig eerst een stabilisering en vanaf 1987 een daling op. In tabel 1 staan sterftecijfers opgesplitst naar leeftijd en kalenderperiode. In figuur 2a zijn deze leeftijdsspeci fieke sterftecijfers voor 8 kalenderperioden weergege ven ( 1953-1957 tot en met 1988-1992). Daaruit blijkt dat voor de twee laatste kalenderperioden ( 1983-1987 (curve G in figuur 2a) en 1988-1992 (curve H)) de sterftecijfers voor alle leeftijdsklassen niet verder stegen (de curve H is vrijwel identiek aan curve G) met uitzondering van de oudste leeftijdsklassen (vooral 75 +). Het hoogste leef tijdsspecifieke sterftecijfer, dat in 1953-1957 rond de leef tijd van 65 jaar lag, verschoof gedurende de onderzochte tijdsperiode naar oudere leeftijdsklassen. In 1988-1992 lag de top van de leeftijdsspecifieke sterfte bij de leeftijd van 80 jaar. Deze verschuiving van de top naar oudere leeftijdsklassen is te verklaren uit de verdeling van de leeftijdsspecifieke sterftecijfers in verschillende geboortencohorten. De overledenen in één kalenderjaar waren immers afkomstig uit verschillende geboortencohorten. Elke geboortencohort had haar eigen leeftijdsspecifieke sterftecijfers, zoals diagonaalsgewijs uit tabel 1 is af te le zen. In figuur 2b zijn voor 10 verschillende geboortencohorten (van 5 jaar) de leeftijdsspecifieke sterftecijfers weergegeven. Uit deze figuur blijkt dat met het cohort 1916-1920 (curve P) een daling van de leeftijdsspecifieke sterfte inzette en deze daling zette zich voort in de vol gende cohorten. Longkankersterfte bij vrouwen . In figuur 1 zijn de di rect gestandaardiseerde longkankersterftecijfers tot en met 1992 weergegeven. Dit sterftecijfer nam sinds 1970 voor vrouwen toe. In tabel 2 en in figuur 2c zijn de leef tijdsspecifieke sterftecijfers weergegeven voor 8 kalen derperioden (opeenvolgende perioden van 5 jaar; 19531957 tot en met 1988- 1992). In figuur 2c is te zien dat van af 1973-1977 voor elke volgende kalenderperiode de leeftijdsspecifieke sterftecijfers toenamen. In figuur 2d, waarin voor 10 verschillende geboortencohorten (van 5 jaar) de leeftijdsspecifieke sterftecijfers zijn uitgezet, is ook te zien dat de stijging voor deze sterftecijfers door zette tot en met de laatste cohort van 1931-1935 (curve S).
I'abel i. Leeftijdsspecifieke sterfte door longkanker per roa.ooo mannen, verdeeld naar kalenderperiode periode
1988-1992 1983-1987 3978-1982 1973-1977 1968-1972 1963-1.967 1958-1962 1953-1957
teef tijd {in jaren)
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
0,12
0,87
0,39 0,27 0,33 0,41 0,62 0,51 1,04
1,02 1,22
12,27 13,76 15,55 16,44 17,41 15,22
32,96 37,92 44,99 43,4.1 42,25
2,11
3,35 4,55 4,88 5,47 5,54 5,53 4,46
16,50*
2,07
6,74*
15,19
40,01 39,56
1,13 1,37 1,82
43,40*
50-54 76,50 95,01 96,09 93,18
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85 i'
167,76 187,10 184,45
294,85 319,16
471,33
701,64*
909,76 964,17 898,00 727,25t 520,44 342,65 245,69 177,67
1001,98 998,80 856,57t 641,96 410,99 284,34 199,15 133,58
826,56
97,88 93,25 75,80
352,61* 551,20
204,48* 356,14
102,77*: 199,03
542,93* 758,12
347,53 295,21
194,83 159,68
242,90*\
J31J3-\
173,49
551,18 485,12
786,76 655,95
564,90'\
402,631 395,46 272,84 175,08
270,41 180,49
767,231 642,53 468,71 317,97 222,28 151,48 116,75 •
*Deze cursieve cijfers geven de diagonaal aan m et de leeftijdsspecifieke sterftecijfers voor de geboortencohort 1916-1920. fD eze cursieve cijfers geven de diagonaal aan m et de leeftijdsspecifieke sterftecijfers voor de geboortencohort 1896-1900.
1494
Ned Tijdschr Geneeskd 1995 22 juli;i 39 ( 29)
1200
1200
1000
1000
o o o♦
800
o
600
o
o
o 800 o o
o o w o
O
§
400
£
200
200
0
a
400
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
b
80 85+
0
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
leeftijd (in jaren)
75
80 85+
Jecitijd (in ja r e n )
80
80 70
o
o
60
60
O o
50
o om
o oo U U
o
1*K
S 1 40 d
40 -
U« OJ
20
30
20
-
10 0
C
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
d
80 85+
0
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80 85+ (in jaren)
leeftijd (in ja r e n )
f i g u u r 2, Leeftijdsspecifieke longkankersterftecijfers voor m annen (boven: a, b) en voor vrouw en (onder: c, d), links aangegeven
p e r kalenderperiode (a, c) en rechts per geboortencohort ( b , d): de k alen d erp erio d en zijn 1 9 5 3 - 1 9 5 7 ( A ) , 1:9 5 8 - 1 9 6 2 ( B ) , 1 9 6 3 - 1 9 6 7 ( C ) , 1 9 6 8 - 1 9 7 2 (D), 1 9 7 3 - 1 9 7 7 ( E ) , 1 9 7 8 - 1 9 8 2 ( F ) , 1 9 8 3 - 1 9 8 7 ( G ) en 1 9 8 8 - 1 9 9 2 ( H ) ; de g eb o o rten co h o rten zijn: 1 8 7 6 - 1 8 8 0 ( I ) , r 8 8 i 1 8 8 5 (K), 1 8 8 6 - 1 8 9 0 (L), 1 8 9 1 - 1 8 9 5 (M), 1 8 9 6 - 1 9 0 0 (N ), 1 9 0 6 - 1 9 1 0 (O ), 1 9 1 6 - 1 9 2 0 (P), 1 9 2 1 - 1 9 2 5 (Q ), 1 9 2 6 - 1 9 3 0 (R ) en 1931-1935 (S) de geboortencohorten 1 9 0 1 - 1 9 0 5 en .1 9 1 1 - 1 9 1 5 zijn n iet afgebeeld. B E S C H O U W IN G
Incidentiecijfers van longkanker zijn het geschiktst voor het bestuderen van de ontwikkeling van deze ziekte in de loop van de tijd, maar incidentiecijfers worden in Ne derland pas sinds 1989 landelijk geregistreerd. Indien de t a b e l
onderzochte ziekte bij een hoog percentage van de pa tiënten letaal verloopt, weerspiegelen de sterftecijfers echter in hoge mate de onderliggende incidentiecijfers. Bij longkanker is de 5 -jaarsoveiievingskans nog steeds gering (io%).HSterftecijfers lijken daarom geschikt voor
2. Leeftijdsspecifieke sterfte door longkanker per 100.000 vrouwen, verdeeld naar kalenderperiode
periode
1988-1992 1983-1987 1978-1982 1973-1977 1968-1972 1963-1967 1958-1962 1953-1957
leeftijd (in jaren)
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85+
0,19
1,47 0,81 0,77 0,35 0,72 0,69 0,52 0,57
3,32 2,39 1,71 1,83 1,69 1,37
6,58 6,50 3,75 3,26 2,16 2,09
14,47
23,27 21,26 16,24 9,33
39,13 30,00 18,82
56,91 35,76
57,92
6187* 47,59 36,88 32,31
67,70 67,89
68,80
38,75*
63,98 57,91 46,87
58,29-f
0,68
1,91*
0,92*
1,76
67,22 54,00 49,08 42,18 34,72 39,80
0,10
0,50 0,18 0,22
0,41 0,10
0,16
11,66
8,87 5,88 4,48
4,43* 3,55 2,46
14,13*
8,22* 5,40 5,54 4,50
10,01
9,63 9,62 7,2«t
24,22* 16,46 16,49 12,81
J4,30t 11,08
31,50 23,22 18,82
17,411 16,22 19,23
26,32f 23,64 24,34 24,70
39,664 34,25 32,71 27,07 34,87
46,06 40,28 34,74 36,04 32,24
72J0Ï
*D eze cursieve cijfers geven de diagonaal aan met de leeftijdsspecifieke sterftecijfers voor de geboortencohort 19164920. f D e z e cursieve cijfers geven de diagonaal aan met de leeftijdsspecifieke sterftecijfers voor de geboortencohort 1896-1900.
N e d T ijd s c h r G e n e e s k d 1995 22 ju li; 139 ( 219)
1495
trendanalyse ,1 Enige voorzichtigheid bij de interpretatie van de resultaten is echter wel geboden. Het CBS ba seert zijn sterfteaantallen op de door artsen ingevulde overlijdensverklaringen. Een zekere onbetrouwbaar heid door bijvoorbeeld misclassificatie valt niet uit te sluiten; deze zou tot enige over- of onderrapportage kunnen leiden. Het ligt voor de hand dat de onderken ning van longkanker in de loop van de beschreven perio de, vooral in de jaren vijftig, verbeterd is. Mogelijk heeft dit geleid tot. een overschatting van de toename van de longkankersterfte in de beginperiode van de analyse. Het is echter onwaarschijnlijk dat het geconstateerde verloop van de ziekte een gevolg is van registratieverschillen gedurende diverse kalenderjaren. Er worden verschillende morfologische typen long kanker onderscheiden. Men veronderstelt dat plaveiselcelcarcinoom en kleincellig carcinoom van de long voor al samenhangen met het roken van sigaretten *9 Met een toename van longkanker bij vrouwen door het roken van sigaretten zou verwacht mogen worden dat het aan deel van plaveiselcelcarcinoom en kleincellig carcinoom zou toenemen. Bij mannen daarentegen zou een afname van deze tumor typen verwacht mogen worden, Vooralsnog kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan. Het CBS kan voor de longkankersterftecijfers geen on derscheid maken in morfologische typen. De Nederland se Kankerregistratie onderscheidt wel de verschillende morfologische typen, maar de gegevens daarvan zijn nog te kort beschikbaar om het mogelijk te maken op dit punt veranderingen waar te nemen. Van longkanker gediagnostiseerd bij mannen in 1989 kwam het plaveisel celcarcinoom het vaakst voor (4 5 %), gevolgd door het kleincellig carcinoom ( 17 ,5 %). Bij vrouwen kwam het adenocarcinoom het frequentst voor (26 %), gevolgd door het kleincellig carcinoom ( 25 %) en het plaveisel celcarcinoom ( 22,5 % ).9 Longkankersterfte bij mannen. Volgens opgave van het CBS overleden in 1992 in Nederland 7356 mannen aan longkanker .2 Dit is 35 ,1 % van de totale sterfte aan kanker; longkanker is de belangrijkste oorzaak van over lijden aan een kwaadaardige aandoening .10 Voor Neder land was, volgens opgave van de Wereldgezondheidsor ganisatie (WHO), over de periode 1985-1989 het voor leeftijd gestandaardiseerde longkankersterftecijfer (sterfte aan pleuracarcinoom niet meegeteld) 65,7 per 100.000 mannen .11 Nederland neemt hiermee een derde plaats in op de wereldranglijst na Schotland (66,0 per 100.000) en België (65,8 per ioo.ooo).1112 In de V.S. was het sterftecijfer over dezelfde periode 48,8 per 100.000 mannen .11 Als standaard diende telkens de wereldpopulatie. Uit onze resultaten blijkt dat in Nederland de top van de longkankersterfte bij mannen bereikt is. De gra fieken wijzen er zelfs op dat de mannen over de top heen zijn en dat sinds 1987 de longkankersterfte aan het af nemen is. Het verloop van de longkankersterfte wordt in ver band gebracht met het rookgedrag van de bevolking.1314 Volgens de Stichting Volksgezondheid en Roken rookt sinds 1958 een steeds lager percentage van alle mannen .15 Rookte in 1958 nog bijna 90 % van alle mannen van 15 1:496
Ned Tijdschr Geneeskd 1995 22 juli;i 39 ( 29)
jaar en ouder, in 1992 was dit 43,5 % .15-17 Dit percentage varieert voor verschillende leeftijden; in 1992 rookte 33 ,4 % in de oudste leeftijdscategorie (70 jaar en ouder) en 48,4 % in de leeftijdscategorie van 30-39 jaar .17 Tevens varieert het percentage regionaal: in Zuid-Nederland is het in gemeenten met veel tabaksverwerkende industrie en in steden hoger dan op het platteland .18 De daling in de tabaksconsumptie van mannen vanaf 1958 is gevolgd door een daling in de longkankersterfte onder mannen vanaf 1987. Deze vertraging van 30 jaar komt overeen met de latentieperiode tussen het beginnen met roken en het manifest worden van longkanker.19 Recentelijk toonden Doll en Peto aan dat het roken van sigaretten ook een risicofactor is voor veel andere ziekten .2021 De helft van degenen die regelmatig roken loopt de kans te sterven ten gevolge van dit rookge drag.20 21 Indien men stopt met roken vóór of zelfs nog op middelbare leeftijd, voordat men een ernstige ziekte heeft, blijkt dat dit verhoogde risico in elk geval aanzien lijk gereduceerd kan worden .20*22 Longkankersterfte bij vrouwen . Volgens opgave van het CBS overleden in 1992 in Nederland 1440 vrouwen aan longkanker.2 Dit is 8,9 % van de totale sterfte aan kanker bij vrouwen in Nederland en hiermee komt long kanker op de derde plaats .10 Borstkanker staat nog steeds op de eerste plaats in Nederland met een percen tage van 22,1% .10 Voor vrouwen was, volgens opgave van de WHO, het voor leeftijd gestandaardiseerde longkankersterftecijfer voor de periode 1985-1989 in Nederland 7,8 per 100.000. In de V.S. was dit cijfer 19,2 en in Schotland 23,0 per 100.000 vrouwen.11 Hieruit blijkt dat de longkankersterf te bij vrouwen in de V.S. en Schotland veel hoger is dan
1950
I960
1970
1980
1990 0 kalenderjaar
FIGU u r
3 , Rookgedrag en sterfte aan longkanker voor mannen
en vrouw en in Nederland. W eergegeven zijn: het percentage sigaretten-rokende mannen (A) en vrouwen (B) van 15 tot 65 jaar in N ederland (periode 1958 - 1993 ) (rechter verticale as ),25 en de direct gestandaardiseerde longkankersterftecijfers bij m annen (C) en vrouwen (D) in N ederland (linker verticale as).11
in Nederland. De longkankersterfte heeft in de V.S. en Schotland de borstkankersterfte in dezelfde periode (respectievelijk 19,2 en 23,7 per 100.000 vrouwen) vriiwel ingehaald.1112‘23 24 Een verklaring voor de lagere sterfte aan longkanker onder vrouwen in Nederland is niet eenvoudig. Opmer kelijk is bijvoorbeeld dat bij vergelijking van het rook gedrag in de V.S. en Nederland het percentage rooksters in de V.S. vanaf eind jaren vijftig tot eind jaren tachtig steeds 5 -10% lager leek te zijn dan in Nederland .1115 25 De resultaten laten zien dat de longkankersterfte bij vrouwen met een factor 3 is toegenomen over de periode van 1951 tot en met 1992. Bij deze procentueel sterke toe name moet wel bedacht worden dat het nog 0111 relatief kleine absolute aantallen gaat. De grafieken wijzen erop dat de top nog niet bereikt is. Integendeel, de longkan kersterfte voor vrouwen neemt steeds toe. Het is moei lijk te voorspellen of de longkankersterfte bij vrouwen ooit zo hoog zal worden als bij mannen. Ook is niet dui delijk of de longkankersterfte even hoog zal worden als de borstkankersterfte. Zoals eerder beschreven is de continue daling van het percentage mannelijke rokers van 15 jaar en ouder sinds de jaren vijftig vanaf 1990 gevolgd door een daling in de sterfte aan longkanker onder mannen (figuur 3 ). Het rookgedrag in Nederland bij de vrouwen onderging niet zo’n extreme verandering als het rookgedrag bij de mannen. Figuur 3 laat zien dat in 1958 het percentage roken de vrouwen in de leeftijdsgroep van 15 tot 65 jaar 29 bedroeg .15'17 Dit percentage liep op tot 40 in 1975 en was in 1993 weer gedaald tot 30.15 De daling 11a 1975 in het rook gedrag van vrouwen zou gevolgd kunnen worden door een daling in de longkankersterfte na een latentietijd van ongeveer 30 jaar .19 Wanneer wij deze rookgegevens kun nen vertrouwen, mag verwacht worden dat tot 2005 de longkankersterfte bij vrouwen zal toenemen en dat daar na een stabilisering of daling zichtbaar zal worden.
ABSTRACT
L u n g cancer mortality rate falling among men , rising among women. Objective . To determine the trend in lung cancer mortality
rates among men and women in the Netherlands during the period 1951 to 1992. Design. Descriptive research. M eth od In a previous paper the lung cancer mortality rates of men and women during the period 1951 to 1982 were ana lysed using the Netherlands Central Bureau of Statistics (CBS) population data and the CBS mortality data. The mortality rates were directly standardized for age using as a standard the Dutch sum population of 1951 to 1982. The current study de scribes the lung cancer mortality for men and women until 1992 using exactly the same methods. Res 111is. The direct standardized mortality rates for men had decreased since 1987. For women, on the contrary, these rates had increased further, The age-specific mortality rates for men have decreased since the calender period 1983-1987 and since
the birth cohort 1916- 1920. The age-specific mortality rates for women have increased until the latest calender period 19881992 and until the latest birth cohort 1931 - 1935 . Conclusions . Lung cancer mortality in men has peaked, in women it is still rising.
LITERATUUR
1 V erbeek ALM , Peeters PH M , Sturm ans F. Is tie top van de long-
kanker-epiclemie in N ederland in zicht? N ed Tijdschr G eneeskd 1985;129:2365- 9. 2 Centraal B u re a u v o o rd e Statistiek (CBS). O verledenen n aar doods oorzaak, leeftijd en geslacht. Serie A i 1975- 1992. Voorburg: CBS, *975" l992* 3 Centraal Bureau voor de Statistiek. Sterfte n a a r belangrijke doods oorzaken 1950- 1977 . ’s-G rav e nhage: Staatsuitgeverij, 1980. 4 Centraal Bureau voor de Statistiek. Statistisch zakboek. Bevolking naar geslacht en leeftijd. 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1975- 1989, 5 Centraal Bureau voor de Statistiek. Statistisch jaarboek. Bevolking naar geslacht en leeftijd, 's-G ravenhage: SD U , 1990- 1994. r’ Maas PJ van der, H ab b em a JDF. Standaardiseren van ziekte- en sterftecijfers: m ogelijkheden en beperkingen. Tijdschr Soc G e neeskd 1981;59:259-70 . 7 Veling SHJ, Sturmans F. Standaardisering van m orbiditeits- en m ortaliteitscijfers en indices. Tijdschr Soc G eneeskd 1981;59 :271 -8 . 8 Coebergh JW W , Heijden L H van der. C ancer incidence and survival 1975- 1987. Eindhoven: Integraal K ankercentrum Zuid, 1991. 9 Landelijk Overlegorgaan K ankercentra (LOK). Incidence of cancer in the N etherlands 1989. Utrecht: L O K , 1992. In Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Kan kers te rite in N eder land 1970- 1992. Voorburg: CBS, 1994. 11 World H ealth Organization (W H O ). World H ealth Statistics annual 1993. Geneva: W H O , 1994. 12 Levi F, Lucchini F, La Vecchia C. W orldwide patterns of cancer mortality, 1985- 89. E u r J Cancer 1994;3 : 109-43 . 13 Stevens R G , M oolgavkar SH. A coh ort analysis of lung cancer and smoking in British males. A m J Epidem iol 1984; 119:624-41 . 14 Harris JE. Cigarette smoking among successive birth cohorts of men and women in the United States during 1960- 80. J Natl Cancer Inst 1983;71 :473 - 915 Stichting Volksgezondheid en Roken, Jaarverslag 1992. ‘s-Gravenhage: Stichting Volksgezondheid en Roken, 1993* 16 C entraal Bureau voor de Statistiek, Statistisch Z akboek. R okers naar leeftijd en geslacht, V G rav en h ag e: Staatsuitgeverij, 1975- 1989. 17 Centraal Bureau voor de Statistiek, Statistisch Jaarboek, R okers naar leeftijd en geslacht ’s-Gravenhage: SD U , 1990- 1994. ]ii Heijnen M LG , C oebergh JW W , N ah HW, R e e k J van, H eijden L H van der. Incidentie van longkanker en rookgew oonten in ZuidoostN ederland sinds i 960. Tijdschr Soc G ezondheidsz 1994;72 :194-7 . 19 Doll R, Peto R. M ortality in relation to smoking: 20 y e a rs’ obser vations on male British doctors. B M J 1976 ;!!: 1525- 36 . 2(1 Doll R, Peto R, W heatley K, Gray R, Sutherland Ï. M ortality in r e lation to smoking: 40 years' observations on male British doctors. BMJ 1994;309:901- 11 . 21 Peto R. Smoking and death: the past 40 years and the next 40. BM J 1994;309:937-9. 22 Lubin JH , Blot W J, B errino F, Flam ant R, Gillis CR, K unze M, et aí. Modifying risk of developing lung cancer by changing habits of ciga rette smoking. BM J 1984;288:1953- 6. 23 Itri L. W omen and lung cancer. Public H ealth R ep i 987;Suppl: 92- 6, 24 Gillis CR, Hole D J, L am ont DW L, G raham A C , R am age S. The in cidences of lung cancer and breast cancer in women in Glasgow. BMJ I992;305:i33i. 25 US D epartm ent of H ealth and H um an Services (US D H H S ). T he health consequences of smoking: a report of the Surgeon G eneral 1988. Atlanta: US D H H S , Public H ealth Service, Office on Smoking and H ealth, 1988. A anvaard op 27 januari 1995
Ned Tijdschr Geneeskd 1995 22 juli;i 39 ( 29 )
1497