PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/26426
Please be advised that this information was generated on 2015-12-14 and may be subject to change.
D O
Z
w CO W P - 4
3 ÇÙ O < J
0 0
zw z
o tq
z
o
jj "si
CO O)
o
o
CD
LIBELLI N O V IO M A G EN SES N R . 4
EX I I B R I S
U N ' \ / E R S > T ATI S WO V I O M ^ G P M S I S
-S, 5W/ 43$
c i i >-g e c ;e v e n s k o n i n k l i j k e h ib l i o t h e e k . d e n h a a g
Ars
Ars creta ria. N ijm e g e n eii La Grauieseuque. Enkele w^ed.icliten betreffende de organisatie w VMii de Handel eil de produktiv van terra sigillata in La G raufesenque / J.K. Haalebns; [tek.; E.J. P o n te n /M . Poiak; fotos: P. Berseli et al.]-— N ijm eg en : Katholieke Uliiversiteit N ijm e g en . Afdeling Provinciaal-Roiiieinse archeolngie. - F o to ’s, tek. (Libelli Noviomageiisiïs;4) M e t lit, opg. ISB N
12647-2-5
Omslagfoto: Detail van de versiering van een Ztiidgallische beker Dmgendoiff 30, gevonden op de Hunerberg te Nijmegen Foto H. van de Sluis.
ARS CRETARIA Nijmegen en La Graufesenque Enkele gedachten betreffende de organisatie van de terra sigillata-produktie en -handel in La Graufesenque
J . K . Haakbos
R ed e uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de Provinciaal-Romeinse archeologie aan de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Nijm egen op 7 februari 1997
Nijmegen 1997
MAGISTRO AMICO PRÀECESSORI
INHOUD
ínhoud
5
Inleiding
7
La Graufesenque
11
Pottenbakkers in Egypte
16
De baksteenindustrie
19
Grondbezit in de provincie
23
Zuidgallische pottenbakkerijen
23
Nogmaals La Graufesenque
25
Handel
26
De organisatie van het pottenbakkersbedrijf in La Graufesenque
27
Terug naar Nederland
29
Dankwoord
33
Samenvatting
35
Aantekeningen
36
Litteratuur
39
5
Mijnheer de R ector magnificus, dames en heren, INLEIDING
Opgravingen van Romeinse nederzettingen en legerplaatsen leveren meestal een overstelpende hoeveelheid vondsten op. Vooral de massa aardewerk neemt voor de archeoloog die zijn taak tot een goed einde wil brengen en niet tevreden is m et de magazinering van dit materiaal, vaak een bedreigende omvang aan.Tijdens de opgra vingen die door de afd. Provinciaal-Romeinse archeologie van deze Universiteit sinds 1987 worden uit gevoerd op de terreinen van het voormalige Canisiuscollege te Nijmegen (afb. 1), zijn op dit moment een half miljoen vondsten te voorschijn gebracht. Registratie en beschrijving hiervan is een vorm van dwangarbeid, die alleen door het uiteindelijk doel kan worden gerechtvaardigd. De vondsten zijn voor het grootste gedeelte afkomstig uit een nederzetting die zich in de laatste decennia van de 1ste eeuw na Chr. heeft ontwikkeld buiten de wallen van de legerplaats van de Legio X Gemina. Ze moeten bijdragen aan de reconstruc tie van de geschiedenis van een der gelijk kamp dorp o f canabae,'
’ V r.: *>••• • t « m.-, '
ft /'f‘
■• • to-, , ' •• ' J -v> .l'.—.................................................................................... ->-• 1 . . ^ : ■'
■: , vr'. ■
•'
■■•' '
*./<• bV .
. „• .
'S ■ ’^
‘
’
■
,
- ' . . . ’i ’ ■ -r. , *’ . é’J 1 ■ ,y ' ■ • r • '■ . >>7. ’V ' m .. .. ' J . f / ■: *. ' ) ■ ♦ • — ■■-V >«. .. . -fT , . AA? 4 —► *.,v-
*. •
,¡ ,
/y » .*
• -sf ' • / s, , .. ' V’ tA : ^ > • V .^ V •
‘r--/* -i*
-V
> V . ■''* '- - .„ v , ' T.' 1 jt
i: V , # .•j’i.Y.r.«;. ..
* •
tüfi
vv ¿5
l-.r
*il.; isí (sIU . ,b«vir£: ■C-:■;:.r,v;.v¿;
:
. /. • : ri
1ííí'i-r'i-'.- '.i-Ji1v
*4>: **jrj I
• ¡ .; . .. 5•**
!f>
¡
*•.•• .«i P ié
é é* !
.
' - ' í > ' A' -' s' /
/ . I ». f / . ^
/ ’•..¿•-U'ilVtó’AP»« Í; '■ : : r .. •».■«
%
v > . ***■ -.v..
1
YT-’ :'
*AV;
■••• . • \ »* s» •'
Vv^/Avr. « >p j ,> • • * > , >
>.
> Jflu
■-í Ll;'á'£Éá4í. '••1,1!'
. • |-s
'•
Aflx 1. Nijmegen Hurí erberg, 1990. Gezi in de zuidwestelijke hoek van het Lage Veld van het voormalige Canisiuscollege (werkputten xxx-xxxv). Vanwege de grote droogte is de hulp van de brandweer ingeroepen om de opgravingsvlakken vochtig te maken en Ui . Opname uit het oosten. Foto Anjolein Zw art. ,
o
L?
1
Traditioneel richt de studie van Romeins aardewerk zich vooral op de typologie en de chronologie. Vormen worden gedefinieerd, gedateerd en gebruikt om de ouder dom van de op ge graven resten van nederzettingen en andere sporen te bepalen. In dit opzicht is in de laatste honderd jaar veel gedaan, zodat we voor de Germaanse pro vincies van het Romeinse rijk beschikken over een uitgewerkte aardewerk-typologie, die in vele gevallen dateringen binnen tien o f twintig jaar mogelijk maakt. D e chronologie van de Nijmeegse canabae is betrekkelijk eenvoudig. Het ontstaan van deze nederzetting moet samenhangen met de vestiging van de Legio X Gei.ni.na op de Hunerberg, in het jaar 71 na Chr., kort na het einde van de opstand der Bataven.Waarschijnlijk is het kampdorp grotendeels ontruimd bij het vertrek van dit legioen naar het Donaugebied in 103 o f 104 in verband met de Dacische oorlog van keizer Trajanus.
I :
!>{’ ■' I
A A
ï’*1
9 r
V ! V ; «\
¿A t
P\
A. ^ V\. I
f
A* £ A »Vn
%
A
• L
v,.
I
■
; A
*
*
1
«
•
.
V- •*C3^
U
-
-
i
"
•.
A -’"
;
\
\
'
■
* .
« —
'■ r
o
'
•• A . u
A
■
-
■
"
■J T
■ a
.
■■
,
' -:A
\
.
r A
*■
-T\
' f ;r «
V
'J
t
V,.!
"i
s
-
A
v
r
"
A
,
X—■
.W '1'
V«
^
o—
.li*- —
* I
IH m
V L
1 Pb
I -
A V 'V ■\
n
;
* t\ \ ~
«r
i ^ >/»-
"■
\
•
• L_>
M
u
a
À
' ' ' >. •-
l-i
]%f
»
a
A
A
'
a
i > *
»
& .v.
■
- - ;
Js.
.
V < 3 \
a
w
A -Vì, » * # p
Tr
/
A
*
.
- ‘
t
••
\ A
» ,> -T .. - A - ' •w ~a-4 ;' ì;
1-
’
V
1
A Ä V. *
■
A
A
A
'
■ ..........■ 4
,
A
'l
I
>
,
ì Vi’'r¿A^V1'?’Ì\- \ i A’’ì \— T" S-V*‘è*’*1 - ^ ''mA_V_3 i r ^ r j , ' j \ \\\ \àà * * * Vr
-I
Lí
J
A A
Ä ;«
:.A r*
- - T ^ v
A *
» 1
•
■
—
«I
N ijm e g e n / Coserà / 1987-1996 V erspreiding 2 d e -e e u \v s e terra sigillata
61
-.1
' L-
*• y**é
: 157VV ' ” c .' A -
• V - t a t f - . - v V " '« *
I
-'X
lB\ >
v
' *ì
r v . ^ ’5-^ 'k\-
* , - f , .• / i
A -r
i»T ' % %
■
••
V>Li xp
;
\-\
■
r-
‘ ClJJ I
^ 1
-r w ‘VVw »
*
I
1 *
•'.éSrA
'U ,
■ •I ■ v .1 i
• I ir. * ‘
•B,A,
' é\ • ' ! • I
.
À j
,
1-
I
*
^
' ‘ i
»
i
» ’ ■ f
■
I
• ^ ^
-
%
,
V
A ß. 2. Nijmegen, Hunerberg, 1987-1996. Overzichtstekening van de gevonden sporen uit de Romeinse tijd (in grijs) wet daarop in rood aangegeven de vindplaatsen van Midden- en Oostgallische terra sigillata. Tek. E J . Ponten/M. Polak.
8
3
4
7
AJb. 3. Zitid-Fmnkrijk met de ligging van La Graufesenque en andere in de tekst genoemde plaatsen. Tek. M . Polak. 1: terrein beneden 200 m boven zeeniveau. 2: tussen 200 en 500 m. 3: boven 500 m. 4: grote verbindingswegen in de Romeinse tijd. 5: grote en kleinere potten bakkerijen. 6; mijnen. 7: (moderne) steden.
Een periode van dertig jaar is zeer kort. Toch lijken er mogelijkheden aanwezig om de geborgen vondsten te verdelen in verschillende chronologische groepen. Een voorlopige kartering van enkele van de jongste vondsten laat een eigen verspreidingspatroon zien dat/afwijkt van dat van oudere voorwerpen (afb. 2). Verdere studie zal het wellicht mogelijk maken typen scherper te dateren, nieuwe vormen te leren kennen en verspreidingspatronen te interpreteren. D at is specialistisch werk en weinig geschikt om U te boeien. Andere zaken doen dat mogelijk meer. Ik denk daarbij aan economische aspecten als de organisatie van pottenbakkersbedrijven en de handel, en aan de waardering van de produkten door de consumenten, die door hun keuze uit het beschikbare assortiment hun graad van romanisering kunnen ver raden. Het begrip Romeins aardewerk suggereert een uniformiteit die nooit heeft bestaan. Het aardewerk in de afzonderlijke provincies van het Romeinse rijk toont een grote variatie. Produktie vond op geheel verschillende schaal plaats. Bij grote bedrijven als de ateliers, waar het luxe rode aardewerk, de terra sigiUata werd vervaardigd,2 is men
9
van een grote oven uit het einde van de istc
eeuw. Foto J .K . Haalebos.
10
geneigd om over industrieën te spreken, hoewel dat in strikte zin niet schijnt te mogen. Meestal verzorgden deze ondernemingen m eer dan een provincie m et hun pro du kt en. Het aardewerk van grote pottenbakkerscentra, zoals Arezzo in Italië en La Graufesenque in Zuid-Frankrijk (afb. 3), werd afgezet over grote delen van het Romeinse rijk en zelfs ver buiten de grenzen daarvan. In de loop van de keizertijd verplaatste de sigillata-industrie zich van Italië steeds ver der naar het noorden en bereikte uiteindelijk in de 2de eeuw de grensprovincies langsde Rijn en de Donau. De verspreiding van de daar gemaakte terra sigillata bleef over het algemeen veel beperkter.3 De handel in gewoon aardewerk overschreed betrekkelijk zelden cie grenzen van een provincie. De produktie vond zowel plaats in steden en vici, als op de terreinen van villae. Er bestond een duidelijk verschil in grootte. Sommige bedrijven lijken slechts over een enkele oven te hebben beschikt, andere zijn onderdeel van nederzettingscomplexen waar de pottenbakkerij de belangrijkste activiteit m oet zijn geweest. In het meest simpele geval kan voor het bakken van het aardewerk ook gebruik zijn gemaakt van een open vuur, dat weinig sporen behoeft te hebben achter gelaten. De ovens (afb. 4) in La Graufesenque waren grote gecompliceerde bouwwerken, die tien duizenden potten konden bevatten. Tijdens het onderzoek op het terrein van het Canisiuscollege te Nijmegen werden bijna 30.000 fragmenten van terra sigillata gevonden, die met weinig uitzonderingen afkomstig zijn uit La Graufesenque bij Mi 11au (dép. Aveyron) in Zuid-Frankrijk (afb. 3). Hierop werden meer dan 1.600 stempels van pottenbakkers aangetroffen (afb. 5).
Aß). 5. Stempel van de Zuidgallische pottenbakker Loginius ( l ö g i r n i ) op een term sigillatabord Dragendorff 18, gevonden op het Lage. Veld van het voormalige Canisiuscotlege te Nijmegen. Vondstnr. c a . 1988.014.01494.a. Schaal 2 : 1 . Foto M . van Beers.
Deze getallen demonstreren het belang van de pottenbakkei’ijen in La Graufesen que, zeker wanneer men bedenkt dat de ca. 3 ha grote opgraving niet veel meer vormt dan 2% van het in de late 1ste eeuw bewoonde areaal op de Hunerberg. E r zouden dus alleen al in de Flavische tijd zo’n 80.000 gestempelde stukken vaatwerk uit La Graufesenque naar de legioensvesting in Nijmegen kunnen zijn geëxporteei'd. LA G R A U F E S E N Q U E
De pottenbakkerijen van La Graufesenque (afb. 6) zijn in archeologische kring allang en terecht beroemd.4 De zorg voor dit terrein, dat een plaats zou verdienen op de Werelderfgoedlijst van de Unesco, was lang een t&ak van verdienstelijke amateurs,
11
», ;-V.b:v %'. • t ••v ’•
>*
j
xmm .*». ,-i>-,s'-,*s ï^y*. * 1
' ■ \' ■":? s/ ' '•>* 'V■ ’■. 1.*!(: ■'■f•1- >; \ : VJ■/.’.
*:}.■:kA '>-J. ■; :'•:'• ^ ^ v<'•
•' ■;{:} •V* >'•'■V/S' t •':: ’'/• - .;'•v
•V:I'sr
A fh 7. La Graafesenque. Gedeelte van de afmlkuil van Gallicanus tijdens de opgmvinq in 't c\n o r ? _ t ts t r f t J <-s 1 9 7 8 . Foto J.K. Haalebos.
12
zoals de pastoor Herm et in het begin van de 20ste eeuw. Pas in de jaren zeventig zijn systematische opgravingen op gang gekomen die ons een gedeelte van dit pottenbakkerscentrum uit de Romeinse tijd hebben leren kennen. H et had kennelijk de vorm van een klein dorp met langs straten gelegen werkplaatsen, ovens, tempels en een eigen theater. De hoeveelheid aangetroffen pottenbakkersafval is onvoorstelbaar groot en leidde bij de deelnemers aan deze opgravingen snel tot een devaluatie van dit soort aardewerk, dat elders met zoveel zorg gekoesterd wordt. Twee groepen van vondsten uit La Graufesenque helpen ons in het bijzonder ver der betreffende de organisatie van deze pottenbakkerijen. Een enkele maal zijn mis lukte ovenladingen in grote afvalkuilen gedumpt. Deze ‘dépotoirs’ geven een wel zeer bijzondere momentopname van het pottenbakkersbedrijf (afb. 7) en laten zien dat ovens door groepen van pottenbakkers gezamenlijk werden gevuld met vele duizen den, zo niet tienduizenden stuks terra sigillata. Dit gegeven wordt bevestigd door een tweede categorie van vondsten, de z.g. pottenbakkersrekeningen of om een wat ouderwets woord te gebruiken borderellen, op aardewerk ingekraste lijsten waarin de inhoud van ovens voor het bakken werd vastgelegd. Deze lijsten bestaan uit reeksen namen van mensen met opgave van de door hen geleverde stukken aardewerk. Daarbij zijn de benamingen, afmetingen en exacte aantallen van de geregistreerde potten aangegeven. De vermelde totalen liggen dikwijls in de buurt van de 30.000 potten. De lijsten kunnen zijn voorzien van een in het Latijn o f Keltisch gestelde kop, waaruit valt op te maken dat ze betrekking hebben op het laden van ovens. Deze zijn genummerd van 1 tot 10; enkele lijken nog hogere nummers te hebben gehad. Er kunnen dus minimaal 300.000 potten per jaar zijn gefabriceerd. De produktie kan aanzienlijk hoger hebben gelegen, als er meer dan een oven in gebruik is geweest. In dat geval moet de produktie in de miljoenen stuks hebben gelopen.
Afb. 8. Woerden, Kruittoremveg, '1976. Stempel van de Zuidgallische pottenbakker Daribitus ( d a r i b i t v s ) op een kom Drag. 29. Vondstnr. VVRD.i976A08.ad. Schaal 2 : 1 . Foto P. Bersch.
Naast deze bronnen van informatie zijn het vooral de honderdduizenden in vele opgravingen in West-Europa aan ge troffen naamstempels, die ons over de structuur van de in La Graufesenque gevestigde bedrijven kunnen inlichten. D e namen in deze stempels beschouwt men als de namen van pottenbakkers, die om ons niet duidelijke reden hun produkten hebben voorzien van een merk. De formulering van de tekst van de stempels kan uiteenlopen. Sommige merken lijken aan te geven dat individu ele pottenbakkers verantwoordelijk zijn geweest voor de produktie (afb. 5 en 8), ande-
13
\
Afb. 9. Woerden>Kmittorenweg, ¡976. Stempel van de Zuidgallische pottenbakker Aquitanus met de vermelding van een of(f)idiia ( OF. A Q V I T A N l ) .
Vondstnr: VVRDJ976A08.qf, Schaal 2 : t. Foto P. Bersch
Aft, 10. La Graiifesenque. Fragment van een vonnschotel met een voor het bakken, ante cocturani> ingekmst graffito van de vormschotelmaker Albinus (a l b i n i ) . Foto J.K . Haalebos.
re wijzen op het bestaan van werkplaatsen of of(f)icinae (afb. 9). Polak heeft op grond van de vondsten uit Vechten vastgesteld dat de produktie van dergelijke ofFicinae over het algemeen groter is geweest dan die van de andere pottenbakkers. Officinae wor den vooral in de jongere stempels vermeld. Dit kan betekenen dat de omvang van de bedrijven in de loop van de tijd is toegenomen. De naamstempels geven ook aanwijzingen voor de relatief complexe structuur van de bedrijven, waarbij kennelijk voor bepaalde activiteiten specialisten konden worden ingezet. Dit komt vooral tot uitdrukking bij de met reliëf versierde terra sigillata. Deze werd vervaardigd met behulp van negatieve vormen of mallen (afb. 10). Dergelijke vorm schotels konden, evenals de daaruit afgevormde kommen, worden voorzien van een stempel; soms ook werd tussen of onder de versiering met de hand een signatuur of graffito in de mal ingekrast. Deze merken die in verschillende produktiestadia wer den aangebracht, kunnen soms van een en dezelfde man afkomstig zijn, maar behoe ven dat niet. In het laatste geval kan er sprake zijn geweest van een verdeling van de werkzaamheden of anders gezegd van specialisatie en moet m en zich afvragen wat de betekenis is van de verschillende merken. Er lijkt een onderscheid te kunnen worden gemaakt tussen de merken van bedrijven, de signaturen en stempels van vormschotelniakers en die van arbeiders, die de te bakken potten hebben vervaardigd. Kennelijk werd op zijn minst een gedeelte van het werk door slaven verricht. Een uitzonderlijk graffito (afb. 11) somt de werkzaamheden op van de slaven van de dame
14
AJh 11, La Graufesenque. Voor het bakken op een bord van de p ottenbakker Cosius Rujinus ingekrast overzicht van de werkzaamheden van cle slaven van Atelia. Naai Marichal 1988, 221, nr. 169. De tekst luidt: Atcliae puerorum ex X I August[is] / in X K(alendas) Septe(m)bres / Jcundiis, Agileius dies X II II s(emis) arfgilam] / [--] dieruin X X X } I I I I ad Capuries, X I[- ~ ] / [Cajlistus / [OJnesimus ad Sabros III, ad Cmu[cinani Onesimus [— ] i [ntatjcriem engenda(m) I / [-—] dierum X X X / f— ]ae I I I , Calistus ad samiandum [— ] / [— ]nos, Vigedos I I I mercatu a[d — ] / cm / [— ]s materi(em) erigendatn [— ] / ƒ-—ƒ argilam [[III]] di[es] / [— ]s ad a [— ]\ ‘Werkzaamheden van de slaven van Atelia in de periode van 22 ju li / tot 23 augustus / ƒ—-jcundus en Agileius, 14,5 dag om klei (te halen} bereiden?) / [---] totaal dertig dagen, hiervan vier naar Capuries, elf naar [— ] / Calistus en Onesimus drie dagen naar Sabri, naar Cmujcina — ] / [Calistus] drie dagen naar Craucina, Onesimus voor eenzelfde periode naar [— ] / [— ] 1 dag om hout op te stapelen / [— ] totaal dertig dagen / ƒhiervan Onesimus te ---]a drie dagen, Calistus om aarde werk te polijsten [ — dagen] / [— ]nos, Vigedos drie dagen naar de markt te [— ] /a ]— ] om hout op te stapelen ]— ] / [— ] drie dagen om klei te [—-] /[— ]s naar [— ] j.
Atelia in een periode van 22 juli tot 23 augustus, in een niet nader bepaald jaar aan het einde van de 1ste eeuw na Chr. Hiertoe behoren het spitten, transporteren of toe bereiden van klei ([— ] argilam), het stapelen van brandhout (materiem erigendam), het polijsten van aardewerk (? ad saniiandum) en het gaan naar de markt (mercatu) en ande re plaatsen. Op de achterkant van het bord waarop deze tekst is in gekrast, staat nog meer geschreven en wordt o.a. een muilezeldrijver van Candidus vermeld. M en neemt aan dat het overzicht betrekking heeft op voor de pottenbakkerij gehuurde slaven, hoewel dat niet nadrukkelijk is vermeld. Een andere in juridische zin keurig geformuleerde tekst heeft betrekking op de aanschaf van een slaaf. Kennelijk beschikte men in de pottenbakkerij over eigen slaven. Ondanks-deze rijkdom aan gegevens blijft de structuur van de bedrijvigheid in La Graufesenque verre van duidelijk. Op essentiële vragen ontbreken de antwoorden. Wat is een officina? Wie bezat de ovens? Was het geheel één groot bedrijf of een aan eenschakeling van kleine zelfstandige bedrijfjes? De gegeven oplossingen lijken sterk te verschillen. Sommigen spreken over een tamelijk vrijblijvende en losse organisatie, waarvoor de term artisanat groupé wordt gebruikt; de leiding zou in handen hebben gelegen van een collegium dat ook de eigenaar van de oven geweest zou moeten zijn. Anderen geloven niet dat een collegium zich met dergelijke praktische zaken bezig hield en denken aan een sturende rol van de grondeigenaar. In dit verband is het nuttig enige bronnen te bekijken van buiten La Graufesenque, enkele documenten uit Egypte en een reeks stempels op baksteen uit Italië. POTTENBAKKERS IN EGYPTE
Een in 1981 in The Journal of Roman Studies gepubliceerd contract uit Oxyrhynchus bevat verrassende gegevens betreffende de positie van pottenbakkers in Egypte gedu rende de Romeinse tijd. Het contract werd in het jaar 243 gesloten tussen twee dames Aurelia Leontarous (?) en Aurelia Plousia en de pottenbakker Aurelius Paesis, produ cent van wijnvaten. Deze pachtte voor de tijd van twee jaar de pottenbakkerij van wijnvaten die de beide dames toebehoorde en gelegen was in de grote hofstee op hun landgoed bij Senepta, tezamen met de bergruimten (Kajxapca), de oven (Kafxeivocr), het stenen potten bakkers wiel ( \ l0 o
16
laatste maand slechts de helft van het gebruikelijke bedroeg. De verhuurders kregen het recht 0111 bij een eventuele overproduktie desgewenst extra wijnvaten tegen dezelfde prijs als de rest af te nemen. Aan het einde van de contractperiode moest de pottenbakkerij (to KepajiieXov) ‘vrij van as en scherven’ worden op geleverd. Deze laatste bepaling lijkt niet overbodig te zijn geweest, als men zich realiseert hoeveel afval pottenbakkerijen produceren. De zojuist geparafraseerde tekst doet de pottenbakker kennen als een ambachtsman zonder eigen werkplaats, die in hoge mate afhankelijk was van zijn opdrachtgever en zijn bedrijf kennelijk in formele zin van deze pachtte. Hij beschikte klaarblijkelijk over onvoldoende kapitaal en mogelijkheden voor een zelfstandige onderneming. Hoeveel mensen hij in dienst had, blijft onduidelijk, maar gezien de jaarlijkse opbrengst - 48.000 drachmae - kan het aantal werknemers relatief hoog zijn geweest. Het moeten er - gelet op de drie in het meervoud opgesomde specialisaties - m in stens zes zijn geweest. Anderzijds wordt de omvang van het bedrijf beperkt door het voorhanden zijn van slechts een pottenbakkerswiel. Het lijkt gezien de fluctuerende maandbetalingen aannemelijk dat het aantal arbeiders wisselde. Andere papyri laten zien dat soms ook slechts een gedeelte van een pottenbakkerij gepacht kon worden1“ en dat bij gelegenheid ook een slaaf als contractant kon optre den, die een gedeelte van zijn inkomsten aan zijn meester moest afdragen. De verhuurders behoorden ongetwijfeld tot de lokale notabelen, die enerzijds vaten nodig hadden 0111 de op hun landerijen geproduceerde wijn in te bergen en ander zijds niet ongenegen waren 0111 het profijt van hun domeinen te verhogen door de verkoop uit hun pottenbakkerijen. Pachtcontracten zijn in vele vormen uit Egypte bekend, waar de op papyrus geschreven teksten door de klimatologische condities vaak uitstekend bewaard zijn gebleven. Elders waren de omstandigheden minder gunstig. Er bestaan echter vol doend e aanwijzingen 0111 aan te nemen dat dit soort overeenkomsten ook in andere delen van het rijk gebruikelijk was. Zelfs uit Nederland is hiervan een voorbeeld bekend. De conductores piscatus, visserij pachters, die worden vermeld in een aan het einde van de vorige eeuw op de terp van Beetgum in Friesland gevonden inscriptie (afb. 12) moeten onder een dergelijk contract hebben gewerkt.20 Dit daar wel in de middeleeuwen als bouwmateriaal uit het Rijngebied aangevoerde altaar voor de godin Hludana21 laat zien dat conductores zich konden aaneensluiten onder leiding van een manceps, zo men wil de beheerder van het viswater of de verhuurder van de vissers.^ De gecompliceerde structuur van grotere ondernemingen wordt toegelicht door een reeks documenten, waaronder de lex Vipascensis, die de werkzaamheden en het dagelijkse leven regelde in het mijngebied van Vipasca in Zuid-Portugal.23 O ok hier berust de gehele organisatie op het werk van de conductores, die onder het gezag stonden van een keizerlijke procurator. 1 1
17
A Jli 12. Beetgum. Fragment van een aan de D EAE HLVDANAE
CO ND VCTO RES
P IS C A T V S M A N C IP E
/
/
Q . V A L E R IO S E C V N D O
/
Jegens de godin Hludana hebben de 7 van pissen gaarne en met rede. Foto Fries Museum, Leeuwarden.
'" « V . t
'
Ají). 13. Dobreta (Roemenië). t de inseri:
van voert over een aantal soldaten in een pannenbakkerij: a v r e l i v s m e / r c v r i v s m i l e s c ( o h o r ) / T i s p(nmae) s A G iT T ( a r io n m ) IN / FIGUNIS M AG IS/TER SVPER M l/lJT E S IX (LX? q f X ? ) SCRIPSir / AVREUVS IV IJ A N VS / Ml LIS CO(lw)RTIS PRlMA(e),
Aurelius Mercurius soldaat van de Eerste A fd . Boogscli i/tters, in de pannenbakkerij opzichter over 9 (60 of 10?) soldaten, Aurelius ïu l ia nus soldaat van de cohors ï heeft dit geschreven.
18
f
>
s& k
;, vv,
* ir »f
ir
.t '
DE BAKSTEENINDUSTRIE
Baksteen was een belangrijk bouwmateriaal in de Romeinse wereld. H et Rom einse leger heeft bij veel legioensvestingen grote steenbakkerijen ingericht die een aanzien lijke omvang moeten hebben gehad. In Nederland vormen de ovens die in de jaren dertig op het landgoed De Holdeurn zijn opgegraven, daarvan een goed voorbeeld.24 Het aantal soldaten dat in een dergelijk bedrijf was ingezet wordt min of m eer dui delijk uit een op een baksteen ingekraste inscriptie uit Dobreta in Roem enië (afb. 13), waarin Aurelius Mercurius, soldaat van een afdeling boogschutters, vermeldt dat hij in de steenbakkerij het toezicht heeft over mogelijk wel 60 of misschien ook eerder 9 a 10 soldaten.25Veel bakstenen dragen de naam van een legioen of een afdeling van de hulptroepen, als eigenaar van het bedrijf of als producent. Soms is de tekst van het stempel uitgebreid met de vermelding van een ccnturia,2(' een bevelvoerend officier of een naam, die wordt opgevat als die van een in de steenbakkerij werkzame soldaat.
Meer informatie verschaffen de stempels van de civiele steenbakkerijen in Italië (afb. 14).28 Deze waren kennelijk groot en de daar werkzame ambachtslieden en andere personen hadden de behoefte of noodzaak hun positie in het bedrijf nauwkeurig vast te leggen. De stempels bieden een schat aan gegevens betreffende de organisatie van der gelijke ondernemingen. Ze zijn vaak gedateerd door de vermelding van de con suls en maken een onderscheid tussen het domein, aangeduid als ¡media offundus, de steenbakkerij of misschien beter het industriegebied, aangegeven m et het woord f i g l i n a e 2<J en de kleinere werkplaatsen of qfficinae (afb. 15),30 Het geheel laat zich in een eenvoudig schema vatten (afb. 16).31 D e grond en de werkterreinen behoorden aan de grootgrondbezitters. Deze besteedden het werk uit aan qfficinatores, die zich vaak alleen met de organisatie zullen hebben bemoeid en voor het handwerk over het nodige personeel moeten hebben beschikt. Men kan zich afvragen o f een gedeelte van de namen van die mensen, waarbij in de stempels geen functie is aan ge geven, niet van deze arbeiders afkomstig kan zijn. Naast de grondei-
19
0
EX-PR-STATILI MAXIM! OPVS MA CEDON • FORTVNAT
0
EX PRAE • T • SATIL • MAXIMI OP VS-DOL-EX-FIG FORT
,<e
circi a. 123~138
tridens inter duos ramos palmac
0
EX FIG MACEDON STATIL MAX OF MVl SER SERVIANO III ET VARO spicn iacens
Y in medio
EX- PR. PLOT ISAVRICÆ CEÎ’O PECVLIÆ.
0
DE F CAES N PAG STEL DE CON CETES EX OFIC TROPHIMATIS equus dextrorsura currens (in exemple) Parisino Infra equum incertum quid)
De /(iglinis) Caes(aris) n(ostri) p a g (i ) Stel(latini Cethes ve l Ge(
0
)
9
de con(duetioné)
) Thes(ei)P ex ofic(ina ) Trophimatis
EX PRAED HORT • PAVLINI DE FIGV PROPET • NEG • AVR • ANTONIA-
aetatis fere Commodianae
Ajb. 15. Teksten van stempels op Italische baksteen, met de begrippen praedia (landgoed), figli-' nae ('pannenbakkerij, kleigebied), officina (werkplaats)J n mus (oven), conductio (pacht) en nego tiator (handelaar, ondernemer), overgenomen uit a i X V .
a (298): e x PR(aediis) STATiu(i) m a x im i (Severi Hadriani) o pv s m a /c b d o n f o r t v n a t (i), afkomstig van het landgoed van Statilius Maximus (Sevents Hadrianus), baksteen uit de steenbakkerij Macedonianae, produkt van Fortiinatus.
b (299): e x PRAE(diis) r. s(t)ATJL(ii) m a x im i (Severi Hadriani) o p / vs DOL(iare) EX FIG (luns) FORr(unati), ajkomstig van het landgoed van Statilius Maximus (Sevems Hadrianus), baksteen uit de steenbakkerij van Fortiinatus.
c (288):
ex
FiG(linis) m acedon(us) s ta til(U ) MAX(imi) o f MVii(ini) SER(vi)
/ se rvia n i III
e t VARO / c o (n )s(u lib u s)} uit de steenbakkerij Macedonianae van Statilius M a x i m u s (Sevems Hadrianus), uit de werkplaats van de slaaf Murinus, uit het consulaat van Servianus en Varus ( 1 3 4 na C lm ),
d (63 c): e x PR(aediis) PLOT(iae) is a v r ic a e CEPio(na) / e x f v r (hu) PECVUAR(is), afkom stig van het landgoed van Flotia Isauricci, baksteen uit de steenbakkerij Ccpionae, uit de oven van 1'ecutiarts.
e (390): d e F(iglinis) CAEs(aris) N(ostri) pa g (i) STEL(latim), DE coN(ductione) c e t h e s (— ), e x OFic(ina) THROPHiMATis, uit de keizerlijke steenbakkerijen in het district Stellatinus, uit de pachterij van Cethes(— ) f uit de werkplaats van Throphimas.
ƒ (415):
e x p r a e d (Us)
HORT(ensii) p a v lin i d e FiGV(linis) / PROPET(ianis) NEC(otiatone) AVR(eliae) ANTONiA(e), afkomstig van het landgoed van Hortensius Paulinus} uit de steenbakkerij Prop etianae, uit de ondemetni ng van A urelia A //tonia.
21
praedia dominus procurator figlinae actor
landgoed eigenaar beheerder steenbakkerij beheerder
officina officinator conductor furnus, fuvnax negotiator
werkplaats beheerder pachter oven handelaar, ondernemer
Aft). 16. Schematische voorstelling van de organisatie van de Italische steenbakkerijen.
22
genaren en de beheerders van de werkplaatsen moet men rekening houden m et het bestaan van vertegenwoordigers van de eigenaar en pachters of aannemers (afb. 15, e),33 die bepaalde taken op zich genomen kunnen hebben. Een speciale rol schijnt te zijn weggelegd voor de negotiatores, die in een kleine i*elatief jonge groep stempels worden genoemd (afb. 15, f).34Als we dit woord werkelijk zoals gebruikelijk - mogen vertalen met handelaar en daarbij denken aan iemand van buiten het bedrijf, ligt het voor de hand te vermoeden dat op bestelling voor de han del geproduceerd kon worden. Een dergelijke gang van zaken lijkt niet uitgesloten. Het te velde staande gewas op landbouwbedrijven kon worden opgekocht door spe culanten. H et lijkt echter niet geheel onmogelijk dat het woord negotiator in een bete kenis is gebruikt, die veel dichter bij het begrip negotium ligt dan wij gewend zijn. Negotium is het tegengestelde van otium vrije tijd. Het kan activiteit, bezigheid o f onderneming betekenen en men mag dus misschien veronderstellen dat negotiator in de baksteenindustrie iets aangeeft in de trant van aannemer, ondernemer of uitvoer der. Tevens dient men te bedenken dat in vele bedrijven uit de oudheid het verschil tussen fabrikant en handelaar op zijn zachts gezegd onduidelijk is.35 GRONDBEZIT IN DE PROVINCIE
Het beeld van de organisatie van de Italische steenbakkerijen dat valt op te maken uit de stempels, komt tot op grote hoogte overeen met de gegevens uit de eerder besproken Egyptische contracten. Twijfel of een dergelijk systeem in de westelijke provincies van het rijk heeft bestaan, lijkt niet gerechtvaardigd en kan door enkele vondsten worden weggenomen. De bewoners van villae zijn over het algemeen slecht bekend. Een gunstige uitzon dering vormt de villa van Großbottwar (Kr. Ludwigsburg) in Zuid-Duitsland, Hier werd in 1710 een inscriptie gevonden waarin een veteraan van het 22ste legioen u.it Mainz, Gaius Longinins Speratus, een tempel wijdt aan het godenpaar Apollo en Sirona, die hij en zijn familie hebben opgericht op eigen grond, in suo (afb. 17).3f’ Dezelfde man gaat waarschijnlijk schuil achter de initialen g l s p , Gaius Longinius SPeratus, in stempels op dakpannen, die in groten getale zijn gevonden in een badgebouw bij Großbottwar (afb. 18). Bij dit badgebouw lag een steenoven. De stempelszijn voorts van een aantal andere vindplaatsen in de omgeving bekend. O f Longinius Speratus zelf als producent is opgetreden37 of het werk heeft uitbesteed, is moeilijk uit te maken. H et belang dat hij als grondeigenaar in deze onderneming had, komt ech ter duidelijk tot uitdrukking in de vermelding van zijn naam. Het bedrijf was in staat tot een produktie, die groot genoeg was om een kleine klantenkring te voorzien van bouwmateriaal. ZUID GALLISCHE POTTENBAKKERIJEN
Na het voorafgaande behoeft het weinig verbazing te wekken dat bij een aantal pot tenbakkerijen in Zuid-Frankrijk wordt aangenomen dat deze op het terrein van vil-
23
-JPVM ‘d S lD SJDHDj Op WU V¡n$JJ lldd do p d u iD JS \iPni}0(j{} 0J Q -S i¡¡(jtô u n / jn j 'g j. ’( ¡ j y
vu l o z ) snuvt(]vt i no sm iv p n ffl uun inujusuoi un¡ m u di u?p)JD(¡ m u p d u m UDd vuodfs ud o j j o d y Aoon puoÆ uoSp ////// do snuviiiiiods no miun/n-j ‘sujivvrf uMDpuièj uinj ud m o q muii¡ muoM u ñ z m
s n jv jo d s stuuj^uo^
tm¡(pi¡ smipozp?) oyfipppoF m ¡ uva oao adì f(snci}jn)s(ti)oD o n v h i v i j j í o n v i o a i v / ( ojij,j) iv (SDJimjl)l ( r m ) l (jUmM[o)s (tunjo)A ¿N A U Z A S O d OAS / NI ( } ) n i d SA N V LlV W IdS S V L M / V I I H VlANlJldVPV SAJ.VDVd (j)lN ID N O l J l l XNAINOD VAHO VINAI J.H /
(s¡pp!)d (Mi)*! (O U jti^
-UUl) >/ri IIXX (SUIOí)0 3 7 (SMWAD)lHA SAlVÍIHdS / S A I N I D N O l \0 SIND1S IVAD M K W V / :IVN
- o m s ,LH i N i n o d V (jvuiai)a (simio)a u liz lid stijVAdd$ smuiSuoq snw q
(u íd a o u o )h ni
:jsyw op m u
v iio a i$
no o j j o d y nvv ojjfuiuf
uva d i í d w s u h ñ / ^ '¡ñncjsémpii'j uyj UoatjoijrjojQ
7/
r¡Jy
lae hebben gelegen. Het beste voorbeeld hiervan is wel het ten zuiden van La Graufesenque gelegen Aspiran (afb. 3). Hier zou onder keizerTiberius (14-37 na Chr.) zijn begonnen met de produktie van terra sigillata op het terrein van een villa, waar reeds lang amforen werden vervaardigd. Een van de pottenbakkers produceerde zowel amforen als terra sigillata/™ De export van dergelijke kleine bedrijven zoals dat van Aspiran lijkt zeer beperkt te zijn gebleven. NOGMAALS LA GRAUFESENQUE
La Graufesenque valt op door de om vang van de bedrijvigheid en de grote ver spreiding van de produkten, die door geen enkel jonger pottenbakkerscentrum wor den benaderd. De ligging in relatief ontoegankelijk gebied te midden van de plateaus van de Causses en met slechte verbindingen over water maken dit eigenlijk onbegrij pelijk (afb. 19). De grote export is begonnen onder de regering van keizer Claudius (41-54) o f enkele jaren eerder, in een periode dat in het Rijngebied en Britannia grote militaire activiteit werd ontwikkeld en in het Neder-Rijngebied de limes ont stond. Het einde van de produktie kwam in het eerste kwart van de 2de eeuw en m oet betrekkelijk plotseling zijn gewe est.3yVerklaringen hiervoor worden gezocht in de toegenomen concurrentie van geografisch gunstiger gelegen werkplaatsen in M idden- en Oost-Gallië o f in andere economische factoren als uitputting van de benodigde grondstoffen.
Afb. 19. Gezicht op Millau en La Graufesenque met de samenvloeiing van de Tarn en de Dourbie, genomen vanaf de rand van de Larzac. Foto J.K. Haalebos.
25
Aß). 20. Bonn. Altaar van de aardewerkhandelaar C. Victoriiis Liberalis, gevonden in het Matronenheiligdom onder de Münster, inet de tekst: d e o MER(ciirio) g e b r i n ( w ) / C.
V IC rO R IV S
/
Ü BERAU S
N E G O /T IA T O R
v(otum) s(ohit) L(ibens) in(erito), jegens de god Merci iritis Gebrinius heeft C. Victorius Liberalis, handelaar in aardewerk, z ijn gelofte Ingelost, gaarne en inet, reden. c r e t a r iv s
H ANDEL
D e handel is slecht gedocumenteerd. De resultaten zijn duidelijk.Voor Nederland is aan te tonen dat terra sigillata aanvankelijk vooral in de militaire nederzettingen werd afgezet en pas na de opstand der Bataven meer algemeen verspreid begon te raken. W ie er achter de handel en het transport zaten blijft daarbij onzeker. De bekende negotiatores artis cretariae o f aardewerkhandelaren en de meeste rivierschippers (nautae) waren actief in de 2de en 3de eeuw /0 De door hen achtergelaten inscripties geven dus een beeld van de handel in latere tijd. Daarbij valt de belangrijke rol van het R hönedal en de Rijnzóne op. Er m oet een onderscheid worden gemaakt tussen de regionale handel en de handel over grote afstand.41 De eerste kan via lokale markten hebben gefunctioneerd42 en vond in Gallia Narbonensis een rijk afzetgebied.43 Voor de tweede lag La Graufesenque - zoals gezegd - ogenschijnlijk zeer ongunstig. Het probleem voor de handel kan om schreven worden als het bereiken van geschikt vaarwater. Transport over water was immers vele malen goedkoper dan dat over land. D e handel is gebruikt als een verklaring voor de bloei en het plotselinge einde van La Graufesenque. Deze zou geprofiteerd hebben van het vervoer van zilver uit de bezijden de weg naar de Middellandse Zee gelegen mijnen bij Ceilhes.44 Te zamen
26
met het zilver zou de terra sigillata als een bijkomstigheid in deze door de staat geor ganiseerde transporten zijn meegenomen naar de overslagplaats Narbonne o f beter gezegd de bij deze stad gelegen haven van La Nautique aan het meer van Sigean.43 Het einde van de mijnbouw en de zilvertransporten zouden de genadeslag hebben betekend voor de handel van de pottenbakkerijen in La Graufesenque. Tegen deze voorstelling van zaken lijken toch wel ernstige bezwaren naar voren te moeten worden gebracht. De datering van de mijnbouwactiviteiten in Ceilhes is verre van duidelijk. De export uit La Graufesenque zal niet alleen naar het zuiden gericht zijn geweest,40 maar ook naar het oosten, naar Nîmes47 aan de grote via Domitia™ de heerbaan die deze stad inet de aan de R hône gelegen overslagplaats Beaucaire ver bond. De weg over land naar Beaucaire is niet veel langer dan die naar Narbonne. De Rhône vormde de belangrijkste verbindingsweg in West-Europa. DE ORGANISATIE VAN HET BEDRIJF IN LA GRAUFESENQUE
De zilvermijnen kunnen op een andere manier misschien wel helpen de organisa tie en geschiedenis van de pottenbakkerijen in La Graufesenque beter te begrijpen. Ze waren niet beperkt tot de streek rond Ceilhes, maar lagen verspreid door het gebied van de R uteni en Gabali. Mijnen waren in de Romeinse tijd meestal eigen dom van de staat.Voor Aveyron is keizerlijk toezicht aan te tonen aan de hand van een in de vorige eeuw te Ville-Franche-de-Rouergue (ten westen van Rodez) gevonden inscriptie, die de fam ilia™ de slaven en vrijgelatenen, van keizer Tiberius voor de vilicus Zmaragdus heeft opgericht (afb. 21).51 De inscriptie laat vermoeden dat de fami lia georganiseerd was onder een eigen bestuur en dat de mijnen gelegen waren op een keizerlijk domein.52 Dergelijke door procuratores bestuurde gebieden zijn ook van elders bekend en worden wel beschouwd als een eerste stap op weg naar een bestuur lijke indeling van een nieuw veroverd gebied.53 Als de mijnen keizerlijk bezit zijn geweest,54 kunnen ook de pottenbakkerijen deel hebben uitgemaakt van een dergelijk domein. In de omgeving van La Graufesenque zijn bovendien sporen gevonden van mijnen in Creissels en ten noorden van de Tarn in het stadsgebied van Millau.ss Staatsbemoeienis met La Graufesenque zou men ook kunnen afleiden uit de in de stempels op terra sigillata vermelde namen. Van bijzonder belang zijn een aantal lie den die hun volledige, officiële naam, de trici nomina, hebben vermeld en hun fami lienaam delen met een van de keizers:56 zeven Iulii (afb. 22),57 een of twee Claudii , 5H een Sulpicius5y en drie o f vier Flavii/^Te zamen vormen deze ongeveer een kwart van de aangetroffen tria nomina.61 Het is zeer goed mogelijk dat dit keizerlijke slaven zijn geweest, die bij hun vrijlating de familienaam van hun meester hebben overgenomen. Een enkele maal lijkt de nieuw verworven status van de vrijgelaten slaaf in zijn nieu we naam tot uitdrukking te komen, zoals in het opvallende, beschadigde stempel LIBERTI (afb. 23) /’2
27
Afb, 21, Ville-Franchc-de-Rouergtte, Ere-inscriptie voor de vilicus Zmaragdus met de tekst; ZMARAGDO VILICO / QVAEST(ori) MAGISTRO / EX DECVRION(um) DECR(eto) / FAMILIAE Tl CAESARIS / Q VAE e s t in m e [ tal] LIS, voor Zmaragdus, beheerder; administrateur, werkbaas, volgens besluit van de raad van de slapen van keizer Tiberius, die werkzaam zijn in de mijnen. Foto Musée des Antiquités Nation ales, St. Gerrnain-en-Laye.
Schaal 2 : 'L Foto P Bersch.
Nijmegen. Vonstnr. CA. 1987.016.854. a. Schaal 2:1. Foto M . van Beers.
28
Als de pottenbakkerijen van La Graufesenque werkelijk in een keizerlijk domein hebben gelegen, zouden we verschillende dingen beter kunnen begrijpen. D e keizer lijke administratie zou de export bevorderd kunnen hebben door leveranties aan het leger. De hergroepering van de troepen in de 2de eeuw zou het besluit uitgelokt kun nen hebben om de bevoorrading op andere wijze in te richten, wat voor de industrie in La Graufesenque de ondergang betekende. De Egyptische papyri laten vermoeden dat er naast het in contracten vastgelegde werk ruimte kan zijn overgebleven voor extra produktie, waarmee ook de vrije markt van terra sigillata kon worden voorzien.63 TERUG N A A R N ED ER LA N D
Nederland is in de periode waarin de pottenbakkerijen van La Graufesenque actief waren, een provincie van het Romeinse rijk geworden, ten minste voorzover het be zuiden de grote rivieren was gelegen. De toename van de Romeinse invloed en de versterking van het gezag worden weerspiegeld door verspreiding van de terra sigil lata. Waren het aanvankelijk vrijwel uitsluitend de militaire steunpunten waar het aar dewerk uit La Graufesenque werd afgezet, in de late 1ste eeuw werden deze produkten op relatief grote schaal in de provincie verspreid. Dit behoeft niet zo zeer op een toenemende mate van romanisering te wijzen als wel op het ontstaan van een infra structuur die een romanisering langzaam aan mogelijk ging maken. Er bleven nog steeds aanzienlijke verschillen bestaan tussen de grote hoeveelheden terra sigillata die in de militaire versterkingen en vici als Maastricht en Heerlen werden afgenomen, en de kleine aantallen Zuidgallische terra sigillata die op het platteland zijn terechtgeko men. Over romanisering - een onderwerp waarop vooral prehistorici zich met enthou siasme hebben geworpen - wil ik hier slechts weinig zeggen. De zojuist geconsta teerde verschillen lijken voor grote delen verklaard te kunnen worden door handels mechanismen en onderscheid in rijkdom. H et eerste wordt wel zeer goed gedem on streerd door de vondsten uit Hospitalet-du-Larzac, een begraafplaats op slechts wei nige kilometers ten zuiden van La Graufesenque, waar aan de doden grote hoeveel heden terra sigillata zijn meegegeven van gedeeltelijk uitzonderlijke vormen. Deze plaats heeft de langste Keltische tekst opgeleverd die we kennen.M Slechts zelden lukt het om inzicht te verwerven in het culturele peil dat in het Beneden-Rijngebied werd bereikt.Twee voorbeelden die in recente tijd te voorschijn zijn gekomen en de kennis van de antieke litteratuur in onze streken gedurende de Romeinse tijd lijken te illustreren, zijn jammer genoeg afkomstig uit zuidelijkere stre ken, Noord-Frankrijk en het Rliönedal. Ik wil ze tenslotte hier nog kort vermelden. Enkele jaren geleden werd door het Provinciaal Museum G.M. Kanx een wel zeer bijzondere mal voor het maken van medaillons verworven (afb. 24)/ ’5 H e t stuk is afkomstig uit de stad Ulpia Noviomagus in het huidige Nijmegen-West en beeldt een verhaal af uit de Historiae van de Griekse schrijver Herodotus, de geschiedenis van Kleobis en Biton, aan wie door de godin Hera op verzoek van hun moeder het beste
29
A fli 24. Nijmegen-west. M al voor het ver vaardigen van een medaillon met de voor stelling van de geschiedenis van Kleobis cn Biton, gevonden aan de Weurtseweg in t959} thans in het Provinciaal Museum G .M . Kam. Foto R . Gras.
Afh. 25. Münzenberg-Gam bach 1996. Medaillon met een scene uit de geschiedenis i van van de gewonde PhilocteteSj rechts op een schq
Odysseus met uitgestrekte rechterarm.
30
A fi. 26. Woerden, Oranjesingel. Op een terra sigillata-bord van de pottenbakker Cracuna voor het bak ken ingekraste versregel van Vergi-
I
lius. Schaal 2 : 3 . Tek. E J. Ponten.
werd geschonken dat de mens op aarde mag verwachten, de dood. De afbeelding van dit verhaal, dat van een pessimistische levenshouding getuigt en in de oudheid ken nelijk bijzonder gewaardeerd werd, Ís niet in Nijmegen tot stand gekomen, maar in Lyon ofVienne. Daar zijn talrijke dergelijke medaillons gemaakt. Vele daarvan illus treren beroemde verhalen van Homerus en andere Griekse auteurs (afb. 25)™ en laten zien dat hierop gebaseerde toneelstukken in het Rhónegebied geliefd waren. Soms zijn ook citaten uit de Latijnse dichtwerken in de afbeelding opgenomen. De tekst in het Nijmeegse medaillon is onleesbaar. De mal moet zijn afgevormd van een geïm porteerd stuk aardewerk en geeft aan hoe de mediterrane cultuur Nijmegen heeft bereikt: copiesfrom copiesfrom original imitation. H et tweede voorbeeld komt uit Woerden, een vrijwel onleesbaar graffito (afb. 26), waarvan het eerste woord direct in het oog springt en het hele citaat laat herkennen: CO NTICVERE OMNES / INTENTIQ UE O K A T E N E /B A N T . INDE ( ...)
Stil vielen allen en hielden gespannen hun blikken gericht. Vervolgens...... het beroemde eerste vers van boek II van Vergilius’ heldendicht waarmee het verslag van Aeneas over de val vanTroje en zijn verdere lotgevallen aan koningin Dido wordt ingeleid. De versregel is niet in Woerden geschreven, maar in Noord-Frankrijk in een werkplaats in de Argonnen, waar een pottenbakker de letters voor het bakken op een terra sigillata-bord heeft in gekrast. De tekst genoot kennelijk een zekere populariteit en is op een aantal plaatsen, o.a. in Pompeji en Silchester aangetroffen/’7 M en kan zich afvragen of de schrijvers meer van Vergilius hebben gekend dan deze ene regel en of men in deze graffiti schrijfoefeningen dan wel magische formules m oet zien. Dat laatste lijkt in ons geval verre van onmogelijk. H et pottenbakkers am bacht - de aw cretaria - was een bedrijf vol risico’s, waartoe tovenarij van de kant van de concurrentie ook behoorde/’* Tegenmaatregelen waren dus niet ongepast, zoals
31
* " 5
Ö
» 'o g -5 5 \
-a¿ < 3
o
o
£ *3' G/l &*
Cj G £ r\ CN *é
tu r>
.5 3
'S
-s¿ _ r~ \
V.
C ^ r ^jv J n
%
^ 4
S £ _\
'S
¡5 ro Q -a¿
ÇJ
C r,
«*
v J
s j
c
û cd Ch CN »-à X Ê
CN cO
ook kan blijken uit de alfabetten die pottenbakkers in Heerlen (afb. en op De H oldeurn bij Berg en Dal (afb. 28)7Uop hun produkten hebben ingegrift om de lading van hun ovens te beschermen. N u ik met deze laatste inscriptie ben terechtgekomen bij wat men wel de basis vande Faculteit der Letteren mag noemen, rest mij verder slechts het uitspreken van een dankwoord.71 DANKWOORD
Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar College van Bestuur en het Bestuur van de Stichting Katholieke Universiteit, die kans hebben gezien om de leerstoel ProvinciaalRom eins archeologie opnieuw in te stellen, waardoor een lange onderzoektraditie aan de Nijmeegse Universiteit gecontinueerd kan worden. Dat mij deze taak is opge dragen stemt dankbaar. Het zou echter een zware opgave zijn geweest zonder de steun van de Stichting Utopa die het mogelijk heeft gemaakt een team samen te stellen om het vele werk dat in de komende jaren op ons afkomt het hoofd te bieden en de wetenschappelijke discussie levend te houden. ík heb dus goede hoop dat wij in staat zullen zijn om onze opdracht uit te voeren die als volgt mag worden geformuleerd: op internationaal niveau bijdragen aan de regionale profilering van onze Universiteit. Nijm egen biedt daarvoor ook alle gelegenheid. H et bestuur en de leden van de Faculteit der Letteren mag ik hier danken voor hun vaak w arm e belangstelling voor mijn vak, dat met zijn praktische kanten de verheven rust van de literaire wetenschap misschien al te vaak lijkt te verstoren. D e Vakgroep GLTC ben ik veel verschuldigd voor de ruimte die mij gedurende de afgelopen 25 jaar is geboden om te doen wat een archeoloog in Nijmegen m oet doen. H et is mijn overtuiging dat de studie van de Provinciaal-Romeinse archeolo gie nergens meer mee is gebaat dan met een degelijke basis in de beide Klassieke Talen, de O ude Geschiedenis en de Klassieke archeologie. H et realiseren van een der gelijk ideaal is in de huidige structuur met een studieduur van slechts vier jaar een bijna onniogelijke opgave. U zult begrijpen dat het streven van de Vakgroepen GLTC in den lande om te komen tot een verlengde studieduur door mij wordt toegejuicht. Alleen zo kunnen de verschillende specialismen binnen onze vakgroep voldoende tot hun recht komen. Studenten die in Nijmegen archeologie willen studeren, hebben het moeilijk, gezien de opbouw van de verschillende pakketten, waarin hun studie moet worden onder gebracht. Voor hen zou de verlenging van de cursusduur voor de studie GLTC een uitkomst bieden. Als een verbetering mag ook worden beschouwd het archeologischhistorisch studiepad dat in het afgelopen jaar in samenwerking met de afdelingen O u d e Geschiedenis en Klassieke Archeologie kon worden ontwikkeld. Binnen de stu dierichting Kunstgeschiedenis en archeologie heeft de Provinciaal-Romeinse archeo logie reeds lang een royale plaats verworven. De gemeenschappelijke belangen en
33
interesses worden met de dag duidelijker, zoals o.a. mag blijken uit de collegereeks over het Valkhof die in de afgelopen tijd is gegeven. Een universitair instituut is geen eiland, maar behoort zijn plaats te hebben in de maatschappij. Het zou te ver voeren hier allen te danken die hebben bijgedragen tot het welzijn van de afd. Provinciaal-Romeinse archeologie. Speciaal wil ik echter ver melden de samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder zoek, met de Provincie Gelderland en het Provinciaal Museum Kam, en met de Gemeente Nijmegen en de gemeentelijke Sectie archeologie. D e komende zomer zal de grootste opgraving die door de afd. PR A is ondernomen, worden beëindigd. Deze zal dan 11 jaar hebben geduurd. De uitwerking zal nog veel energie vergen. Dat betekent echter niet er voor nieuwe ondernemingen geen belangstelling meer zal bestaan. In gezamenlijk overleg zullen we dus na moeten gaan, wat de rol van Nijmeegse Universiteit op het praktisch terrein van de Nederlandse archeologie zal zijn. H et is gewoonte om in een dankwoord als dit ook de thuisbasis te betrekken. Dus Annetje, Annigje of onder welke naam je door mijn leven gaat, zetje schrap. Ik zal je hier niet danken voor al het goeds dat je hebt gebracht o f al je goede kwaliteiten opsommen, maar geloof dat ik je bij deze gelegenheid toch wel heel speciaal m oet danken. Het was jouw keuze om onze vakantie in 1973 in Millau door te brengen. Ik wist toen amper waar dat lag. Jij overzag de consequenties van je keuze niet, maar hebt gedurende vele jaren kunnen leren dat voor sommige mensen Millau het cen trum van de wereld is. Ik hoop d atje het nog steeds een goede vakantiebestemming vindt. Tenslotte dank ik U allen die hier vanmiddag bent bijeengekomen. In P R -term en moet ik U - geloof ik - betitelen als een breed publiek, een uitdrukking die ik veraf schuw. Ik hoop dat U een geïnteresseerd publiek bent, dat ik U een klein probleem geschetst heb om over na te denken en vooral dat ik de liefde voor mijn vak met U heb kunnen delen. Ik dank U.
34
SAMENVATTING
De afgelopen 11 jaar (1987-1997) is vanwege de Katholieke Universiteit Nijmegen een grootscheeps archeologisch onderzoek verricht op de terreinen van het voorm a lige Canisiuscollege te Nijmegen. Hier lag o.a. het kamp dorp (canabae) van het 10de Legioen met de bijnaam Gemina. Dit Romeinse legerkorps vormde tussen 71 en 103/4 het garnizoen van Nijmegen. Tijdens de opgravingen zijn ca. 500.000 vondsten geborgen. Aardewerk vormt hier van het omvangrijks te gedeelte. Dit is niet alleen van belang voor de datering van de gevonden sporen, maar biedt ook mogelijkheden om inzicht te verwerven in de antieke economie. Speciale aandacht wordt in de oratie gewijd aan de terra sigillata, luxueus rood aar dewerk. Hiervan zijn ca. 30.000 fragmenten gevonden. Ca. 1,600 scherven dragen fabrieksmerken, die duidelijk maken dat het merendeel van deze waar in onze stre ken geïmporteerd is uit La Graufesenque bij Millau (dép. Aveyron) in Zuid-Frankrijk. Aan de hand van Egyptische papyri en stempels op bakstenen uit Italië wordt gepro beerd de organisatie van pottenbakkerijen in de Oudheid te begrijpen. U it deze dokumenten komt de pottenbakker te voorschijn als een ambachtsman zonder eigen werkplaats, die in hoge mate afhankelijk was van zijn opdrachtgever en zijn bedrijf kennelijk in formele zin van deze huurde. Hij beschikte klaarblijkelijk over onvol doende kapitaal en mogelijkheden voor een zelfstandige onderneming. De produktie in La Graufesenque was omvangrijk. Ovens lijken over het algemeen ca. 30.000 potten te hebben bevat. De export omvatte de westelijke helft van het Romeinse rijk metWest-Europa en Noord™Afrika. De stempels vermelden de namen van pottenbakkers en eigenaars van kleine werkplaatsen of ofEcinae. De aanwezigheid van zilver- en kopermijnen in het zuidelijke gedeelte van het Centraal Massief, die reeds in de vroege 1ste eeuw onder keizerlijk toezicht werden geëxploiteerd, laat vermoeden dat ook in La Graufesenque de grond van de potten bakkerijen keizerlijk bezit is geweest, en de pottenbakkers ofwel keizerlijke slaven en vrijgelatenen waren ofwel pachters die hun bedrijven voor kortere o f langere tijd huurden. Een dergelijke - gewaagde - veronderstelling zou een verklaring kunnen bieden voor het enorme succes van deze pottenbakkerijen en het abrupte einde van de export aan het begin van de 2de eeuw. De keizerlijke administratie zou ter bevoorrading van het leger langs de Rijnlimes contracten met de pottenbakkerijen kunnen hebben afge sloten en de export hebben beëindigd toen in de 2de eeuw het militaire gewicht van de Rijn naar de Donau verschoof
35
A A N T E K E N IN G E N
1 2 3
Vgl. Haalebos 1995 en 1996. O sw ald/P ry ce 1920; B ém ont/Jncob 1986. Een globale in d ru k hiervan geven de kaarten Mees 1995* 40-43, Abb. 7-9. De plaats lag naar m e n tegenw oordig meestal aannet'nu in de provincie Gallia Aquitania, vgl, König 1970, 10 en V ernhet 1986, 96: “ La si tu at ion dc la limiie nord de la Narbon naisc resic mal résolue dans cc
18
sectcur: plusieurs gcagntphes dc fa Gaule , dep ais lc X I X c y.t situent cette limife sur )a mllcc du Tarn, si bien que les ateliers de la Gmufeseaquc, cn nVc surf de hi rivièrc, auniient appiiriam a la Narboirnnisc et nou a
19
l ’Aquitaiuc. Saus pret wc cpi^raphnjue jbnnclle, on préfè-
j'l’ intjouni’inii reporter cel íe lint ite a uue quarantaine de kilontcnes au surf de M il fo u '.
5
7
8
9
10
u
12 13
14
15 16 1 7
Een dergelijke nederzetting w ordt tegenwoordig vaak aangedm d nis een conciliabttium en zou op het land e e n centrum functie h eb ben vervuld. D e min o f m e e r stedelijke luxe zou te danken zijn aan loka le notabelen, vgl. D rin k w a te r 1983, 179-181. Marichal 1988; Polak 1995, 79-84; vgl. voor de meest recente vondsten B é tn o n t/V e rn h e t 19921993, 19-23 en 1992, 39-42. Marichal 1988,97. Dit w o r d t verondersteld d o o r Strobel 1987, 108, die h e t in de graffiti gebruikte w oord fitrnus (Kel tisch; tuthos) niet wil begrijpen als de lading van een batterij ovens m aar als een enkele oven. O tïicina is bij een aantal verschillende ambachten als b e n a m in g voor een werkplaats gebruikt, vgl. Mayet 1984, 214: wapens, loden buizen, baksteen, aarden lam pen, bronzen vaatwerk, m u n te n en in scripties. In N ed erlan d is een pottenbakkersatelier in H eerlen als ofïieina aan geduid vgl. n o o t 69. Polak 1995,85-87. Ingestempelde en ingek vaste n a m e n dienen scherp te w o rd en onderscheid en. Voor de eerste wordt het woord stempel gebruikt, voor h e t tweede de term signatuur o f graffito. Beide samen kunnen worden aangeduid als m erken. Vgl. voor de moeilijkheden bij de interpretatie van dit soort m erken Haalebos 1991 en Mees 1995. M arichal 1988, 2 2 6 -2 2 8 , nr. 169. Twijfel aan cle juistheid van de opvatting dat het in dit overzicht gaat om gelniurde slaven lijkt gerecht vaardigd. Bij mijn w eten is deze alleen door M id d le to n 1980, 189 uitgesproken. Atelia kan gezien de rol die R o m e in s e vrouw en kennelijk hebb en gespeeld op econom isch gebied, de eige naar van de gro n d zijn geweest o f zelfs van een werkplaats. M arichal 1988, 243, nr. 211. Ja c o b /L e re d d e 1982, 89-94; Jacob 1984, 349-360; Ja c o b /L e re d d e 1986, 2 1 -23 . H elen 1975, 113; Iiürgin 1984, 126; Strobel 1992, 4 0 - 4 1. H e t G rieks gebruikt tw ee w o o rd e n voor bakken, {VïTTav en vttokS v . H e t onderscheid hiertussen is
36
20
21
niet duidelijk. Misschien is het dienstig er aan te herinneren dat in papyrus P. Lon. 67110 (25 juli 565 na Chr.) een woord mamKa|JLivo<j voor kom t, dat er op wijst dat voor het niet pek bestrij ken van de vaten op een o f andere m a n ie r van een oven gebruik werd gemaakt, mogelijk o m de pek te smelten o f om de vaten te verwannen en de teer daardoor beter te laten intrekken. H e t woord w o rd t vertaald m et “JiinjiHï Jor extm aing pitch". C o c k le 1981, 90; P. Lon. III, 9 9 4 , p. 259 (Hermopolis, 517 na Chr.; 1/14 deel van een pot tenbakkerij) en P. Cairo Masp. I 67110 (Aphroditopolis, 565 na Chr.; 1/3 deel van een bedrijf). Strobel 1992, 49: P. Oxy. 50, Loiidon 1983, 241244, nr. 3597. C IL XIII, 8830 = E R II, 399; vgl. Bruns 1909,374. Inscripties voor deze godin zijn bekend van De H old eu rn , uit Iversheim, Calcar en X an ten, vgl. E R II, 105, nr. 107, 355, nr. 777 en 538, nr. 14541455 en CIL XIII, 8611,8661 en 8723, Een manceps is in beginsel iemand die iets van het R o m e in se volk koopt o f huurt. Vandaar kan het w o o rd aannemer, pachter, beheerder o f b o e r gaan betekenen. Sommige mancipes beheerden bedrij ven, zoals de door Plinius, Nat. Hist, 10, 60, § 122, genoem de ntanceps sutrinac, de beheerder van een schoenmakerij, anderen traden op als arbeids bem iddelaars en verhuurden g e c o n tra c te e rd e arbeidskrachten, vgl. Siietonius, Vespasianus, 1, 4: “ Pctronis pat rem c regione Transpadatiafuissi’ inaucipcm openmun, quae e.x Undma in
ad
a$ro-
rttin quotannis connneare soleant."
23 24 25 26
27
28 29
30
31
C IL II, 5181; Flach 1979. H ohverda/ Bra at 1946. AE 1939, 19; vgl.M oga 1977,205 en A u b ert 1994, 242, n o o t 141. Vergelijk voor de vermelding van een centuria van de legio X G em ina onder leiding van Paiilus in de tegularia transrhenana CIL XIII/6, 12529, Andere stempels van deze steenbakkerij vermelden solda ten m et de aanduiding van hun rang (iniks). Vgl. Bogaers 1969, 30-31 met de in n o o t 21-31 g en o em d e inscripties. Hieraan zijn enkele stempels op dakpannen met officieren van de praetoriani uit R o m e toe te voegen, vgl. Helen 1975, 110 m et CIL XV, 1136 en" 1380"(vgl. H 37 en 1181), die betrekking hebben op de praefïctus praetorio L. Eaenius Rufus en C. Pontius Crescens, tribnuus van de C o h o rs I Praetoria. H elen 1975. Afgeleid van het woord ftgultis, potten- o f steen bakker (afgeleid van de stam van het w erkw oord f i n g e i t \ v o r men). Vim fig(u)lina is een n ie u w w oord figlinator gevormd, eigenaar, beheerder van een figlinae. D e baas van een ofticina heette ojjlcinator, vgl. H elen 1975, 131, n o o t 1 met de stempels C IL XV, 1697 en X IV S 1, 5308, 27. Vgl. voor een dergelijk, maar veel meer uitgewerkt schema voor de produktie van amforen R o d rig u e z Almeida 1993,97,fig. 1.
32
33
CIL XV, 705 (jnvcunUor Augitsii) en 1047 en 1049 (actor van Lucilla).Vgl. voor het verschil tussen een procurator en een actor Plinius, Epistulae 3, 19, 2. Vgi. H elen 1975, 92, nr. 5 1 = CIL XV, 390 en CIL XV, 542: d(e) p(raedis) Subortn(nis) inip(eratoris) cae(saris)
N e(nw e) T(raicini) Aug(usti)
51
52
Ger(inanici)
Dac(id), q{uae) c(onduxi() L , Labcrius.
34
35
Helen 1975,92 m e t CIL XV, 415-419, 430-432 en 879. Mayet 1984,218-219 heeft de mogelijke rol van de negotiatores in de Spaanse terra sigillata-industrie besproken. Deze zouden de grondstoffen hebben verschaft en daardoor als m o to r hebben gefungeerd voor het produktieproces. Zij om schrijft de rol van de negotiatores als volgt (p. 236): ‘E n cffct, les nego
53
tiatores sont essentiellenicnt des hommes d'qfficves exer(iint leurs activitcs dans les donuüncs financiers, fonciers, connnercianx et industriels, alors que les mercatores ne sont que des mairhands, petiis ct grands'. Voor anderen
36 37 38
39
40
41 42
43 44
45
46 47 48 49 50
is het verschil tussen negotiatores en conductores kennelijk gering, vgi, W hittaker 1994, tOK. CIL XIII, 6458; v g i Filtzinger 1980, 37, 103-104 und 106, nr. 55, u n d K u h n en 1994, 16-30. Zo K uhnen 1994, 23. Bém ont/Jacob 1986, 116. Stempels in de vorm van een driepas en m et een in Aspiran zeldzame tekst, I.AETIM, zijn echter bekend uit de nabij gelegen pottenbakkerijen van Jonquières en Saint-Saturnin, vgi. B eeniont/Jacob 1986, 119. Dit beeld is vooral ontstaan doordat de meeste aan dacht in de m o d e rn e tijd is uitgegaan naar de Gallische provincies en Britannia. In Spanje kwam de export van La Graufesenque al onder de Flavii tot een abrupt einde. D e Spaanse produkten zou den de Gallische dnar van de markt hebben verdre ven “fiwr mi syiichronisinc tel qn'il dénonce mie action concertce des negotiatores", vgi. Mayet 1984, 235. Schlippschuh 1974, 61 -64; M iddleton 1979, 81 -97 met spec. fig 1 en 2; Aubert 1994, 213. Dit verschil w o rd t duidelijk gedemonstreerd door de verspreiding van stempels van Arretijnse potten bakkers, vgi. Ettlinger 1987, 5-19. Vgi. de mogelijke vermelding van een markt (ifirrcdtu) in het eerder besproken graffito betreffende de slaven van Atelia. Vgi. Fiches 1974 en Fiches 1979. Middleton 1980,186-191. Zie voor de ligging van deze en andere mijnen aan de rand van het territo rium van de stad Daeterrae (Béziers) Rivet 1988, 153, 15; König 1970, kaart 1, rekent Ceilhes tot Aquitania. Vgi. voor opgravingen ter plaatse o.a. Gal 1ia 43, 1985, 527. Fiches 1978, 185-219. Vgi. voor in N oord-A frika aangetroffen terra sigillata uit La Graufesenque Laubenheirner 1979 en Guéry 1979. Deze stad was; vanuit La Graufesenque bereikbaar langs een weg over de Larzac.vgl. Fiches 1974, pl. I. Vgi, voor de via Domiria K önig 1970, 57-62. Strabo IV, 2, 2 en Davies 1935,80-83. Vgi. voor de familia Caesar is Weaver 1972, spec.
54
55
56
57
58
59 60
61
62
299-300. C IL XIII, 1550; vgi. Davies 1935,3 en 81 en Weaver 1972, spec. 299-300. Hierbij mag m en bedenken dat pottenbakkerijen niet alleen aan villa-eigenaren toebehoord lijken te hebben, maar soms ook op militaire territoria k u n n en hebben gelegen, zoals dit het geval geweest kan zijn in R heinzabern en Sinzig, vgL Strobel 1992, 35-37 en Bernhard 1981, 127-137; ze lijken o o k h e t eigendom van steden geweest te k u n n e n zijn, zoals zou blijken uit de Spaanse stempels c (olotiiae) I(uiiae) A(nj£ijsf
37
om geving m et veel slaven en liberd. Vgl. voor liet samengaan van staatstransporten en particuliere handelswaar W hittaker 1994, 111-113. Lejeune 1985 met op p. 96-97 verwijzingen naai de eerste opgravingsberichten over deze vindplaats; vgl. ook Lambert 1995, 160-172. Haalebos/Swinkels 1997. Vgl. voor dit medaillon uit M iinzenberg-Gam bach R u p p 1996, 19, Abb. 11. Bogaers 1989,221-224. Aubert 1994, 215 en Plinius, Nat. Hist. 28, 19: ‘Hinc — OUiilli (iptul nos, pw xim eque Vergilii incanta nwntornin amatoria iwitatio (vgl. Buc. 8,64). M u ftiftg linnrtini opcm nwipi crcdunt tali tnodo'.
Bogaers 1 9 7 1 ,9 3 - 105 en Jamar 1988, 14-16. O p de kruik zijn voor het bakken drie inscripties aange bracht: a . A B C n E P G H K l M O I* Q R S T V X AMAKA FIICIT LIIGONAM ,
b.
LVCIVS V DIKT VS M I I T C 1VS IL(/)i FIICIT
/
IN O F I -
CINA, C. LVCIVS FIUUINIO D li E I I' DIKO.
Steures 1995, 24. Een mens presteert weinig zonder de hulp van anderen. Aan het totstandkomen van dit artikel hebben m et foto’s, raadgevingen en verdere o n d er steuning bijgedragen: P, Bersch (Cuijk), R . Gras (Nijmegen), Thea Heres (Huissen), Annelies Koster (N ijm eg en ), S.T.A.M. Mols (N ijm egen), E.J. Ponten (Nijmegen), V. Moga (Alba Iulia), M . Polak (Nijmegen).Vera R u p p (Friedberg), R.P. Salomons (Nijmegen), H. v.d. Sluis (Nijmegen), F.A.Q.M, Vermeer (Nijmegen) en A.Vernhet (Millau).
38
LITTERATUUR
Montpellier (ongedrukte dissertatie).
Àubert,J,-J., 1994: Business managers in Ancient R o m e . A Social and Econom ic Study o f Institores, Columbia Studies in the Classical Tradition 21, L e id e n /N e w York/Köln.
Fiches, J.-L., 1978: Les coupes Drag. 29 en L a n g u e d o c Rousillon, Figlina 3, 43-70.
Démotit, Colette/J,H Jacob 1986: La terre sigillée galloromaine. Lieux de production du H au t Empire: implanta tions, produits, relations, D o c u m e n ts d’archéologie française 6, Paris,
Fiches, J .-L ./M . G uy en M, Poncin 1978: U n lo t de vases sigillés des premières années d u règne de N é ro n dans Tuii des ports de N arbonne, Archaeonautica 2, 185-219. Filtzinger, Ph. u.a. (red.), 1976: D ie R ö m e r in B adenW ü rttem b erg , Stuttgart/A alen (2de dr.)
üém o n t, C olette/A . Vernhet 1992-1993: Les graffiti des noues d ’octobres, Annales de Pegasus 2, 19-21.
Filtzinger, Ph., 1980: H ic saxa lo q u u n tu r - H ie r reden die Steine, Kleine Schriften zur K enntnis der röm ischen Besetzungsgeschichte Südwestdeutschlands 25, Stuttgart.
Bernhard, H., 1981: U n tersuchungen im frührömischen Rheinzabern, Archäologisches Korrespondenzblatt 11, 1981,127-137.
Flach, D , 1979: Die Bergwerksordnungen v o n Vipasca, Chiron 9 ,4 0 1 -4 4 8 .
Blanchet, A., 1944: C arte archéologique de la Gaule romaine IX (Aveyron), Paris.
Guéry, R ., 1979: Les marques de potiers sur terra sigillé ta découvertes en Algi*rie I, sigillées provinciales (hispanique et gallo-romaine), Antiquités africaines 1 3 ,2 3 -9 7 .
Bogaers, J.E., 1969; C ohortes Breiicorum, Berichten van de Rijksdienst voor bet O u d h e id k u n d ig B odem onderzoek 19,27-50. Bogaers,J.E., 1971 : Latijii van Lucius, H e t Land van Herle 21, 93-105. Bogaers, J.E., 1989: Boodschap p er bord aan een onbekende, We.sterbeem 38, 221-224, Bruns, C.G., 1909: Fontes iuris R o m a n i antiqui.Tubingae (7de druk verzorgd d o o r O. Grademvitz). Bürgin, P., 1984: Figuli im römischen R echt, R e i cretariae R om anae acta 2 3 /2 4 , 123-127, Cauuet, B. e.a., 1993: U n centre sidérurgique romain de la Montagne Noire. Le domaine des Forges (Les Martys, Aude), R evue archéologique de Narbonnaise, suppl. 27, Paris. Cockle, Helen, 1981: Potüery manufacture in R o m a n Egypt, T h e Journal o f R o m a n Studies 71, 87-97. Ctippers, H. (red.), 1990: Die R ö m e r in Rheinland-Pfalz, teart. Davies, O., 1935: R o m a n mines in Europe* Oxford (herdr. N e w York 1979). D rinkw ater, J.E , 1983: R o m a n Gaul. T h e Provinces, 58 B C -A D 260, Londen etc.
Haalebos, J.K. e.a., 1991: Ü b e r T ö p fe r und Fabriken ver zierter Terra-sigillata des ersten Jahrhunderts, A rchäolo gisches Korrespondenzblatt 2 1 ,7 9 - 9 1 . Haalebos, J.K. e.a., 1995: Castra und Gmabne. Ausgra bungen a u f dem H u n e r b e r g in N ijm egen, 1987-1994, Libelli Noviomagenses 4, N ijm egen. Haalebos, J.K ,, 1996: O pgravingen op het terrein van het voormalige Canisiuscollege, 1994-1996,Jaarboek N u m a ga 4 3 ,7 -4 1 . Haalebos,J.K./L. Swinkels 1997: F ro m Katendreclit b ack to Nijm egen: a group o f pottery m oulds an d relieftablets from Ulpia Noviomagus, in: feestbundel B .R . H artley (ter perse), Harris, W.V., 1993: T h e inscribed economy. P roduction and distribution in the R o m a n em pire in the light o f itistn m a U n m d o m e sticu m .T h e proceedings o f a conference held at T h e Am erican Academy in R o m e o n 10-11 January, 1992, Journal o f R o m a n Archaeology suppl. 6, Ann A rbor 1993. H elen, T., 1975: O rg an iz a tio n o f R o m a n B rick Production in the First and Second Centuries A.D. An Interpretation o f R o m a n Brick stamps, Annales Academiae Scientiarum Fennicae, Dissertationes H u m a n a r u m Litterarum 5, Helsinki.
T h ree
Ettlinger, Elisabeth, 1987: H o w was Arretine ware sold? R e i cretariae R o m a n a e fautorum acta 25-26, 5-19. Fiches, J.-L., 1974: Recherches sur la céramique sigillée ornée de la Gaule du Sud des origines à l’époque flavienne d’après les vases découverts en Languedoc Rousillon,
H ohverda,J./W .C , Braat 1946: D e H o ld eu rn bij Berg en Dal, cen tru m van pannenbakkerij en aardewerk indus trie in den R o m e in sch e n tijd, Leiden. Jacob, J.-P., 1984: R éflexion sur le choix d u lieu d ’i m plantation des ateliers de potiers gallo-romains, in: H. Walter (red.), H om m ages a Lucien Lerat, Annales littérai res de ^université de Besançon 294, Besançon.
39
Jacob,J.-H/1~I. Leredde 1982: U n aspect de l’organisation des centres de production céramique: Le mythe du “ C artel”, R ei cretariae R o m an ae acta 21-22, 89-94.
Oswald, F./T.D. Prycc 1920: An Introduction tu the Study o f Terra Sigillata, London (herdr, met voorwoord en aan vullingen verzorgd door Grace Simpson, London \96(i).
Jacob, J.-P ./H . Leredde 1986: Pour une étude socio-pro fessionnelle des ateliers de potiers gallo-romains, in: Bémonts/Jacobs 1986, 21-23.
Polak, M ., 1995: De gestempelde Zuidgallische terra sigiilata uit Vechten, Nijm eyen (ongedrukte disseratie).
Jamar, J.T.J., 1988: O ver de Grens 11. K om eins Leven in Heerleu, Miinchengladbach (met D ni tse vertaling do or Ellen Schwill?er). König, L, 1970: Die Meilensteine der Gallia Narbonensis, Studien zum Strassen wesen der Provincia Narbonensis, Itinera R o m ana, Beiträge zur Strassengeschichte des römischen Reiches 3, Bern. K uhnen, H.-P., 1994: Die Privatziegelei des Gaius Longinius Speratus in C»rossbottwar, Ldkr. Ludvvigsburg. Ein Beispiel ftir den wirtschaftlichen Wandel im röm i schen SiidWestdeutschland, Miinstersche Beiträge zur antiken Wandelsgeschichte 13, 16-30. Lambert, P.-Y, 1995: La langue gauloise. Description lin guistique, com m entaire d ’inscriptions choisies, Paris, Lanbenheimer, Fanette, 1979: La collection de céramiques sigillées gallo-romaines estampillées du M usée de Rabat, Antiquités africaines 13,99-225. Lejeune, M ., 1985: Le plomp magique du Larzac et les sorcières gauloises, Paris (eerder versehenen in: Études celtiques 22, 88-177). Mayet, Françoise, 1984: Les céramiques sigillées hispani ques. C o n trib u tio n s à l'histoire é c o n o m iq u e de la Péninsule Ibérique sous l’IHmpire R o m ain , Publications du centre Pierre Paris 12. Marichal, R ., 1988: Les graiïites de la Graufesenque, ( ¡allia suppl. 47, Paris. Mees,A.W ., 1995: Modelsignierte Dekorationen au f siidgallischer Terra Sigillata, Forschungen und Berichte zur Vor- und Frühgeschichte in B aden-W ürttem berg, Stutt gart. M iddleton, P.S., 1979: Army Supp] y in R o m a n Gaul: An I ïypothesis for R o m a n Britain, in: Invasion and R e s p o n se. The Case o f R o m a n Britain, British Archaeological R ep o rts 7 3 ,8 1 -9 7 . M iddleton, P.S., 1980: La Graufesenque: a question o f marketing, Athenaeiim. Studii di Letteratura e Storia cleirAn(tc'hi(a, n.s. 58, 186-191. Moga.V., 1977: La briqueterie de la X llle légion Gemina d'A p u lu m , Rei cretariae R o m a n a e acta 17 -18 ,204 -2 10. Nieto
Prieto, J. e,a., 1989: Excavations a r q u e o l o g i q u e s
s u b a q u a t i q u e s a Cala C u l i p I . G i r o n a .
40
R eutti, F., 1983:Tonverarbeitende Industrie im römischen R heinzabern. Vorbericht für die Grabungen der Jahre 1978-1981, Germania 61, 33-69, R eutti, F., 1984: N e u e archäologische Forschungen im römischen R heinzabern, Rheinzabern. Rivet, A.L.F., 1988: Gallia Narbonensis with a chapter on Alpes Maritimae. Southern France in Roman Times, London. Rodriguez-Alm eida, E., 1993: Graffiti e produzione anforia della Betica, in: Harris 1993,95-106. Rupp.Vera, 1996: Der römische Gutshof “Brückfeld" in M ünzenberg-G am bach, Wetteraukreis. Rettungsgrabung b rin g t antike Baubefunde ans Tageslicht, in: Denkmalpflege in Flessen 1&2/1996, 15-19. Schlippschuh, O-, 1974: Die Händler im römischen Kaiserreich in Gallien, Germanien und den Donaupro vinzen Rätien, N o ric u m und Pannonien, Amsterdam. Steines, D.C., 1995: Geletterde Nijmegenaren, Museum stukken 5, Nijmegen. Strobel, K., 1987: Einige Bemerkungen zu den historischarchaologischen Grundlagen einer Neuformulierung der Sigillatachronologie für Germanien und Riitien und zu wirtschaftlichen Aspekten der römischen Keramik industrie, Miinstersche Beiträge zur Antiken Handelsgesdiichtc 6/2, 75-115. Strobel, K., 1992: Produktions- und Arbeitsverhältnisse in der südgallischen Sigillata-industrie: Zu Fragen der Massenproduktion in der römischen Kaiserzeit, Specimi na nova dissertationum ex Institute Historica Universitatis Quinqueeccclesiensis de Iano Pannonio nominatae 8 /1 , 27-57. Vernhet,A., 1986: Centre de production de Millau, atelier de la Graufesenque, in: Bemont/Jacob 1986,96-HO. Vernhet.A., 1990-1991: Signatures de décorateurs decouverts a la Graufesenque, Annales de Pegasus 1,53-56. Weaver, P.R.C., 1972: Familia Caesaris.A Social Study of the Emperors Freedmen and Slaves, Cambridge. Wilmnnns, Juliane C., 1981: Die Doppelurkunde von R ottw eil und ihr Beitrag zum Städtewesen in Oberger manien, M. Ludwig (red.), Epigrafische Studien 12, K ö ln /B o n n , 1-180. Whittaker, C .R ., 1994: R om an Empire. A Social and Econom ic Study, Baltimore/London.
LIBELLI N O V I O M A G E N E S
[1] J.E. Bogaers,J.K. Haalebos e.a., Opgravingen op het terrein van het voormalige Canisiuscollege, 1987-1989, verzamelde overdrukken uit Numaga 35, 1988, 25-41; 36, 1989, 49-60 en 37, 1990, 73-84. Prijs f. 10,[2] J.K. Haalebos e.a., Gastra en canabae. Opgravingen op het terrein van het voor malige Canisiuscollege te Nijmegen, 1987-1992. Overdruk uit Jaarboek Numaga 40, 3,7-43. Prijs f. 15,[3] J.K. Haalebos e.a., Castra und Canabae. Ausgrabungen auf dem Hunerberg in Nijmegen, 1987-1994, Nijmegen 1995. Prijs f. 17,50 [4] J.K. Haalebos, Ars cretaria. Nijmegen en La Graufesenque. Enkele gedachten betreffende de organisatie van de handel en de produktie van terra sigillata, Nijmegen 1997. Prijs f. 20,De Libelli Noviomagenses zijn te bestellen via het secretariaat van de vakgroep GLTC van de Katholieke Universiteit Nijmegen (Erasmusplein 1, Postbus 9103, NL-6500 HD Nijmegen) en via het Provinciaal Museum G,M. Kam (Museum Kamstraat 45, NL 6522 GB Nijmegen). Ze zijn ook te bestellen door het betreffende bedrag (ver hoogd met f. 3,50 verzendkosten) over te maken op Girorekening 623684 t.n.v. Katholieke Universiteit Nijmegen, Vakgroep GLTC-Beheer.