PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
The following full text is a preprint version which may differ from the publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/122738
Please be advised that this information was generated on 2015-11-17 and may be subject to change.
Kroniek van het strafrecht 2012 Relevante normeringen Nationale ombudsman Mr.drs. S.M.A. Lestrade 1. Opsporen Evenals voorgaande jaren heeft de Nationale ombudsman zich dit jaar uitgelaten over het opnemen van aangiftes. De ombudsman herhaalt in No 2012/062 dat aangiftes moeten worden opgenomen, tenzij al op voorhand, zonder verder onderzoek en zonder de minste twijfel duidelijk is dat er geen sprake is van een strafbaar feit (zie ook rapport 2008/183). Het standpunt van de politie dat het een civiele kwestie betreft, ontslaat de politieambtenaar in beginsel niet van het voldoen aan de plicht om een aangifte op te nemen. In diverse onderzoeken heeft de Nationale ombudsman zich uitgelaten over de voortvarendheid en de behoorlijkheid van het opsporingsonderzoek. In No 2012/010 acht de ombudsman de reden voor het vragen naar het identiteitsbewijs van een man onvoldoende. De politie zocht in het park naar een man die even daarvoor een kind had mishandeld. De politieauto stond op het gras en een langsfietsende man heeft daar opmerkingen over gemaakt. De situatie is uit de hand gelopen, en de man wordt gevraagd zich te identificeren, dat weigerde hij en met dwang heeft de politie zijn identiteitsbewijs uit zijn hand gehaald. De ombudsman is van oordeel dat het enkele feit dat de man zich irritant gedroeg, onvoldoende reden was om naar zijn identiteitsbewijs te vragen. Ook vindt hij het geweldgebruik disproportioneel. De politie heeft zich teveel laten provoceren door het gedrag van de man. Ook in No 2012/173 acht de ombudsman de klacht van verzoeker dat hij zonder geldige reden is staande gehouden voor identiteitscontrole gegrond. De politie houdt verzoeker, een advocaat staande en vraagt hem zicht te identificeren. De politie heeft gezien dat een bij hen bekende alcoholverslaafde man in de omgeving van de dagopvang voor drugs- en alcoholverslaafden uit de auto van verzoeker is gestapt. De politie wil weten wie degene is die verzoeker daar heeft afgezet. De Nationale ombudsman vindt dat de politie geen reden had om de advocaat te vragen om zich te identificeren. Hij vindt dat willekeur voorkomen moet worden en dat de politie zich er goed van bewust moet zijn dat in elk geval afzonderlijk feiten en omstandigheden de identificatieplicht moeten rechtvaardigen. In No 2012/084 was de politie op zoek naar een hennepplantage in een loods. Ze troffen niemand aan, forceerden de deur in de hal en gingen een ruimte binnen boven de loods. Daar bleek zich de woning van verzoeker te bevinden. Dit was de politie niet bekend. Verzoeker stond niet in het GBA ingeschreven. De ombudsman vindt het onder deze omstandigheden niet onbehoorlijk dat de politie zonder machtiging de woning is binnengegaan. In No 2012/089 acht de ombudsman de klacht dat de politie disproportioneel en intimiderend heeft gereageerd op de melding van verzoekers vrouw ongegrond. Na een melding van verzoekers vrouw, heeft de politie verzoeker, een oud-militair met posttraumatisch stresssyndroom, ´s avonds eerst gevolgd buiten en ´s nachts met hem gepraat in zijn woning. Na dit gesprek is besloten de man te laten overmeesteren door een arrestatieteam en hem over te brengen naar het bureau waar een arts van de crisisdienst hem heeft beoordeeld. Deze heeft vastgesteld dat er wel sprake is van een psychiatrische stoornis maar niet van gevaar, waarna de man weer naar huis mocht. De ombudsman vindt dat de politie voor een lastige keuze stond, maar dat zij juist heeft gehandeld door te kiezen voor de veiligheid van de kinderen en doordat er onvoldoende zekerheid was over de situatie van de man. Daarbij speelde mee dat de psychiater niet bereid was de man te bezoeken in zijn woning. Ook in No 2012/156 acht de ombudsman de klacht dat de politie disproportioneel te werk is gegaan en een verkeerde inschatting heeft gemaakt ongegrond. In deze zaak is de vrouw van verzoeker van de trap gevallen, mogelijk door alcoholgebruik en met ernstig letsel naar het ziekenhuis overgebracht. De politie heeft verzoeker aangehouden wegens verdenking van huiselijk geweld. De volgende middag wordt hij in vrijheid gesteld omdat hij onterecht als verdachte is aangemerkt. De 1
ombudsman vindt dat de politie een zorgvuldige afweging heeft gemaakt om de man aan te merken als verdachte van huiselijk geweld. Aanpak van huiselijk geweld is een speerpunt van de politie en volgens de Aanwijzing moeten verdachten meteen worden aangehouden. In No 2012/206 wordt de klacht dat het Openbaar Ministerie en de politie op onzorgvuldige en vooringenomen wijze onderzoek hebben verricht verworpen. Verzoeker, een leidinggevende politieambtenaar, wordt beticht van mishandeling door een vrouw waar hij woorden mee heeft gehad in de privésfeer. De ombudsman stelt echter vast dat de normale procedure voor dit soort gevallen is gevolgd en ziet geen reden waarom daar in dit geval van moest worden afgeweken. Hij vindt dat het onderzoek op voldoende professionele en objectieve wijze is verricht. In No 2012/208 vindt de ombudsman dat een bezoek aan verzoekers woning gerechtvaardigd was gelet op de anonieme melding via MMA in 2008 dat verzoeker foto's maakte van meisjes van 10 tot 12 jaar in uitdagende poses in combinatie met een mutatie uit 2007 met aanvullende informatie. De ombudsman vindt geen aanwijzingen voor de klacht dat deze mutatie later zou zijn opgemaakt om het bezoek te rechtvaardigen. De ombudsman acht het echter niet behoorlijk dat de politie de man pas geruime tijd na de klachtprocedure heeft geïnformeerd over deze aanvullende gegevens. In No 2012/101 wordt de klacht van verzoekster, medewerker van het Gerechtshof Den Haag, over het feit dat informatie over haar aan haar werkgever is verstrekt ongegrond verklaard. Verzoekster had aangifte gedaan tegen haar zwager en daarbij een afschrift van de justitiële documentatie van haar zwager getoond. De politie heeft dit voorval bij het Openbaar Ministerie gemeld die het Gerechtshof heeft geïnformeerd. Het Hof heeft de vrouw na een tuchtrechtelijk onderzoek ontslagen. De ombudsman vindt dat de vrouw een inbreuk op de privacy van een ander heeft gemaakt door de justitiële gegevens van haar zwager te raadplegen en deze aan de politie te tonen bij haar aangifte in haar privésfeer. Hij oordeelt dat iemand die de persoonlijke levenssfeer van een ander schendt in zo'n gevoelige context, zelf geen beroep op bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan doen. Het OM heeft terecht de gegevens doorgegeven aan haar werkgever. De onderzoeken No 2012/184 en No 2012/204 gaan allebei over de communicatie naar verzoekers omtrent een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg. In beide zaken acht de ombudsman de klachten gegrond. In No 2012/184 klaagt verzoekster over het feit dat er onvoldoende grond was voor de politie om over haar twee (minderjarige) kinderen een zorgmelding te doen bij Bureau Jeugdzorg zonder haar dit te laten weten. Aanleiding voor de politie tot de melding was het feit dat de bijna 15jarige zoon van verzoekster tijdens een logeerpartij 's nachts belletje had getrokken en dat een van de politieagenten bij een bezoek aan het gezin is opgevallen dat het dochtertje een grote blauwe plek op haar been had en een lusteloze indruk maakte. De ombudsman vindt dat de politie niet professioneel heeft gehandeld. Ze hadden de situatie met de moeder moeten bespreken en moeten uitleggen dat ze een zorgmelding gingen doen. In No 2012/204 meent verzoeker dat een politieambtenaar in het kader van een zorgmelding aan Bureau Jeugdzorg op subjectieve wijze informatie over hem heeft verstrekt: hij zou obsessief en dwangmatig gedrag vertonen en als gevaarlijk kunnen worden aangemerkt. De ombudsman vindt dat de politieambtenaar de te verstrekken informatie eerst met de man had moeten bespreken om hem in de gelegenheid te stellen zijn kant van het verhaal te vertellen. Weliswaar moet de politie een zekere ruimte hebben om persoonlijke indrukken in een melding te verwerken, maar in dit geval ging het om informatie die eenzijdig aan de ex-echtgenote was ontleend. Daardoor was de schijn van partijdigheid gewekt. In No 2012/109 en No 2012/116 klagen verzoekers als slachtoffer van een strafbaar feit over de deugdelijkheid van het opsporingsonderzoek. In het eerstgenoemde onderzoek wordt verzoeker in het gelijk gesteld, in het tweede onderzoek wordt de klacht verworpen. In No 2012/109 vindt de ombudsman dat de politie niet snel genoeg ter plaatse is gekomen en onbehoorlijk heeft gehandeld in de aanpak van discriminatie. Het betrof in deze zaak een moeder en dochter van Iranese afkomst die discriminerend zijn uitgescholden en getrapt door een onbekende jonge man. Ze hebben dit gemeld via 112 bij de politie. De meldkamer heeft het als een prioriteit 2 melding genoteerd, binnen een half uur ter plaatse, en niet als een prioriteit 1 melding. De 2
politieman is vervolgens vergeten de aangifte op te nemen, dit is drie weken later gebeurd. Nieuwe aanknopingspunten zijn een jaar blijven liggen. De ombudsman heeft er kennis van genomen dat inmiddels op elk politiebureau de taakaccenthouders discriminatie een training hebben gevolgd en binnen de basiseenheden voorlichting geven. Ook heeft hij er kennis van genomen dat er samenwerking is tussen de beleidsadviseur discriminatie, de discriminatieofficier en het Meldpunt Discriminatie. De ombudsman doet de aanbeveling om binnen het betreffende korps actief aandacht te besteden aan zijn stop discriminatie kaart. In No 2012/116 klaagt verzoeker dat politie onvoldoende moeite heeft gedaan om de oplichter die hem een gestolen auto heeft verkocht te traceren. De ombudsman constateert echter dat de politie alle noodzakelijke opsporingswerk heeft gedaan. Het valt de politie niet te verwijten dat de man zijn schade niet kan verhalen. 2. Aanhouden Opnieuw zorgt het aanhouden van burgers tot klachten. Op grond van art. 53 Sv kan een burger pas worden aangehouden indien er ten aanzien van hem een redelijke verdenking van een strafbaar feit bestaat. In No 2012/009 was er volgens de ombudsman onvoldoende reden om verzoeker A als verdachte aan te houden. In deze zaak ging de politie achter een melding van poging tot inbraak in een auto aan. Het enkele feit dat verzoeker A zich in deze buurt bevond van de auto en met drie andere jongens, waarvan één jongen aan het (zeer summiere) signalement voldeed, zou zijn weggerend bij het zien van de politieauto, levert geen redelijk vermoeden van schuld op aan een strafbaar feit op grond waarvan de politie hem mocht aanhouden. De ombudsman verwijst daarbij naar het arrest "Hollende kleurling" (NJ 1978, 601/LJN AB7142). In de rapporten No 2012/117, No 2012/141, No 2012/169 en No 2012/157 was er wel voldoende grond voor aanhouding gelet op het gedrag van verzoekers, onder de omstandigheden waarin zij verkeerden. In No 2012/141 had verzoeker, een monteur die werkzaamheden verrichtte aan een geldautomaat, onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat hij als verdachte werd aangemerkt. De ombudsman vindt het begrijpelijk dat de politie hem heeft aangehouden en overgebracht naar het politiebureau om uit te zoeken of zijn verhaal klopte. In No 2012/117 ging het om een motorrijder die tegen een bestelwagen had geschopt, nadat hij had geroepen en getoeterd dat de wagen moest stoppen. Er zat een deuk in de wagen en de motorrijder wordt bij terugkomst aangehouden en meegenomen naar het bureau. Volgens de ombudsman was de politie bevoegd om dit te doen omdat ze meteen ter plekke waren, ze hadden verzoeker derhalve niet in de gelegenheid hoeven stellen zich op een later moment op het bureau te melden. De aanhouding was voorts niet onbehoorlijk, mede gelet op het feit dat de motorrijder is weggelopen na de trap en niet met de bestuurder heeft overlegd over de schade. In No 2012/169 acht de ombudsman het meenemen van verzoeker naar het politiebureau omdat hij zich niet op straat kon identificeren terecht. Verzoeker liep door een afgezet opsporingsgebied heen, ook nadat de politie hem tegenhield. Het leverde grond op voor de politie om het naar zijn identiteit te vragen om hem een bekeuring te geven. Tot slot vindt de ombudsman in No 2012/157 de aanhouding van een man wegens verdenking van inbraak gepast. De man was om 1 uur ’s nachts bij het paardenpension in Vijfhuizen en rende weg nadat de politie ter plaatse kwam. 3. Geweld tijdens aanhouden
3
Ook het geweld van politie waarmee het aanhouden soms gepaard ging, heeft dit jaar wederom tot klachten geleid. In de rapporten No 2012/014, No 2012-020, 2012/157 en 2012-207 acht de nationale ombudsman de klachten dat de politie de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit bij het aanhouden heeft overschreden ongegrond. In deze zaken hadden verzoekers zelf de hand gehad in het hardhandige optreden van de politie. In No 2012/179 en No 2012/068 was het gewelddadig optreden voorts gerechtvaardigd gelet op de ernst van de vermeende strafbare feiten. In No 2012/014 wilden motoragenten een jongen die zonder helm op een scooter reed, aanhouden, maar ging de jongen ervandoor. Met een 'low kick' en door hem bij de keel te pakken wordt hij uiteindelijk gestopt. Dit is niet disproportioneel: de slagen op het hoofd en trappen waren niet zo hard dat de jongen de scooter niet meer onder controle kon houden en de low kick was redelijk omdat duidelijk was dat de jongen niet zou stoppen. De ombudsman zet echter wel kritische vraagtekens bij de snelheid waarmee de politie de achtervolging door de woonwijk heeft ingezet. In No 2012/020 betrof het een vader die ´s nachts met kinderen te hard in een auto reed, slingerde op de weg en niet reageerde op stoptekens van de politie. Toen verzoeker uiteindelijk was gestopt, gaf de politieambtenaar een attentieklap op de achterruit van de auto. Omdat de kinderen in de auto daar erg van schrokken, werd verzoeker boos en weigerde iedere medewerking aan een blaastest. De situatie is vervolgens geëscaleerd: er werd tweemaal pepperspray tegen verzoeker gebruikt, waarna hij met fysiek geweld onder controle werd gebracht om handboeien aan te leggen. Gelet op de dreigende en niet meewerkende houding van verzoeker vindt de ombudsman niet dat de betrokken politieambtenaren in strijd met het vereiste van evenredigheid en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam hebben gehandeld. Ook heeft de politie de kinderen, die last hadden van pepperspray, voldoende nazorg geboden. In het (tevens hiervoor besproken ) rapport No 2012/157 vindt de ombudsman de inzet van een politiehond niet onrechtmatig aangezien de man midden in de nacht wegrent als de politie hem buiten wil aanhouden wegens verdenking van poging tot inbraak. In No 2012/207 wordt verzoekster, moeder van een aangehouden zoon, geboeid afgevoerd nadat zij de stadswacht uit heeft gemaakt voor "matennaaier" en weigerde mee te werken. De ombudsman vindt dat de politie geen disproportioneel geweld heeft gebruikt door de vrouw stevig vast te pakken toen zij niet vrijwillig mee wilde gaan. Wel vindt hij dat er geen reden was de vrouw te boeien omdat er geen sprake was van een veiligheidsrisico of van vluchtgevaar. In No 2012/179 valt de politie met een AT de woning binnen. In deze zaak worden een echtpaar en zoon aangehouden aangezien zij ervan worden verdacht de meerderjarige dochter te gijzelen omdat zij een relatie heeft met een Nederlandse jongen die zij niet geschikt voor haar vinden. De inval is gebaseerd op informatie van de dochter en haar vriend dat er sprake was van doodsbedreigingen tegen hen beiden. Na drie dagen worden zij vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs van gijzeling. De ombudsman vindt dat er voldoende aanwijzingen waren om de inval door het arrestatieteam te rechtvaardigen. Hij vindt het terecht dat de politie en justitie de belangen van de dochter in deze kwestie boven die van haar ouders hebben gesteld. Tot slot vindt de ombudsman in No 2012/068 de aanhouding van verzoeker met geweld gerechtvaardigd aangezien informatie bekend was dat de man een uzi in zijn auto zou hebben en hij een justitieel verleden had. In No 2012/009 en No 2012/103 acht de ombudsman de klachten dat disproportioneel is opgetreden bij de aanhouding wel gegrond. In (het tevens hiervoor besproken rapport) No 2012/009 brengt het feit dat verzoekers aanhouding niet behoorlijk was met zich dat geweldtoepassing tegen hem om die reden evenmin kan worden gerechtvaardigd. Indien de aanhouding wel gerechtvaardigd zou zijn, was het niet nodig verzoeker met de vlakke hand op het achterhoofd te slaan aangezien niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het niet mogelijk was om verzoeker A op een andere, minder ingrijpende manier, zoals aangeleerd tijdens de Integrale Beroepsvaardigheidstraining, en eventueel met behulp van de aanwezige collega van de betrokken politieambtenaar aan te houden. Ook ten aanzien van verzoeker Y acht de ombudsman het slaan tegen het hoofd buitenproportioneel. In No 2012/103 reed verzoekster, een acht maanden zwangere vrouw, zonder gordel in haar auto 4
omdat deze te kort was geworden. Verzoekster geeft de politie een ander adres door dan haar GBAadres en zij wordt vervolgens aangehouden wegens het opgeven van een onjuist adres en geboeid naar het politiebureau gebracht. De vrouw wordt later door de rechter vrijgesproken. De ombudsman vindt dit een schoolvoorbeeld van disproportioneel en niet-professioneel handelen. Dat de opstelling van verzoekster door de politie als arrogant is ervaren en irritatie heeft opgewekt vormt geen rechtvaardiging voor dit politieoptreden. 4. Zorg voor ingeslotenen Als burgers worden ingesloten heeft de politie een zorgplicht ten opzichte van deze mensen. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen of personen die kwetsbaar zijn tengevolge van een bepaalde aandoening of een slechte gezondheid. De hierna te bespreken onderzoeken No 2012/017, N0 2012/009 en N0 2012/144 gaan over de zorg voor ingesloten kinderen. In No 2012/017 vormen diverse algemene signalen en de individuele klacht dat verzoekers hun in verzekering gestelde minderjarige zoon slechts konden bezoeken in een ruimte waarin zij volledig van elkaar waren gescheiden door een glazen wand, de aanleiding voor de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman tot een uitgebreider onderzoek naar de wijze waarop het bezoek van ouders aan minderjarigen in politiecellen plaatsvindt. De ombudsman concludeert allereerst - op grond van geldende verdragen en (inter-)nationale regelgeving - dat onbeperkt fysiek contact mogelijk moet zijn bij bezoek van ouders aan minderjarige kinderen in politiecellen. De politie moet onbeperkt fysiek contact als uitgangspunt nemen bij bezoek. De klacht van verzoekers is dan ook gegrond. De Nationale ombudsman en de Kinderombudsman hebben aanbevelingen geformuleerd om onbeperkt fysiek contact tot uitgangspunt te maken, minderjarige ingeslotenen hierover duidelijk te informeren en hen op de hoogte te stellen dat onbeperkt fysiek contact met hun ouders met zich mee kan brengen dat ze naderhand aan veiligheidscontroles kunnen worden onderworpen. In (het tevens hiervoor aangehaalde) No 2012/009 wordt de klacht dat verzoekster op het politiebureau geen toegang had tot haar minderjarige zoon eveneens gegrond geacht. De ombudsman heeft begrip voor het feit dat er op het politiebureau een gebrek was aan ruimte vanwege de drukte, dat het erg laat was en dat de sfeer in en om het politiebureau (zeer) grimmig en agressief was. Dit neemt echter niet weg dat de politie het recht van een ingesloten kind op toegang tot zijn ouders diende te waarborgen. In No 2012/144 acht de ombudsman de klacht dat verzoeker, een minderjarige jongen, te lang (drie dagen) in een cellencomplex ingesloten is geweest, terwijl al eerder had kunnen worden geconcludeerd dat er van enig vermoeden van schuld geen sprake was, gegrond. Gelet op het Kinderrechtenverdrag had verzoeker eerder moeten worden heengezonden. Voorts gaat de ombudsman in No 2012/037 in op de nazorg bij overleden gedetineerden en in No 2012/068, No 2012/118 en No 2012/201 op de vereiste zorg bij aangehouden kwetsbare volwassenen. In No 2012/037 heeft de ombudsman uit eigen beweging een onderzoek uitgevoerd naar de manier waarop de overheid handelt rond overlijden in penitentiaire inrichtingen. De ombudsman geeft aan dat behoorlijk overheidsoptreden vereist dat bij overlijden in detentie onafhankelijk onderzoek wordt verricht naar de toedracht hiervan. Hier moet open en duidelijk over worden gecommuniceerd en er dient voldoende aandacht te zijn voor de nabestaanden. De ombudsman komt tot de conclusie dat de wijze waarop een overlijden in detentie nu wordt onderzocht, niet op alle punten voldoet aan de behoorlijkheidsnormen die hij stelt aan een dergelijk onderzoek. In het rapport wordt nader ingegaan op de punten waar verbetering plaats moet vinden. In (het tevens hiervoor aangehaalde) No 2012/068 krijgt de aangehouden verzoeker op het politiebureau pijn op zijn borst en moet hij met een ambulance worden vervoerd naar het ziekenhuis. De politie weigert hem de letselschade te vergoeden omdat hij niet door een medische verklaring heeft aangetoond dat de kneuzingen en de ribbreuk door de aanhouding zijn ontstaan. Het 5
letsel kan ook zijn ontstaan toen hij gevallen is in de penitentiaire inrichting. De ombudsman doet de aanbeveling om de kosten van het ambulancevervoer en de ziekenhuisopname te betalen indien de man de nota’s overlegt, want dit heeft plaatsgevonden toen hij onder de zorg van de politie viel. In No 2012/118 wordt de klacht dat de politie geen rekening heeft gehouden met de gezondheid van verzoeker (zij lijdt aan PTSS), ongegrond verklaard. De politie heeft juist gehandeld omdat zij bij de eerste aanhouding de hartmedicatie van de vrouw heeft genoteerd en haar in een speciale claustrofobiecel heeft geplaatst. Ook bij de tweede aanhouding heeft de politie adequaat gehandeld door meteen een GGD-arts te waarschuwen. In No 2012/201 wordt de klacht van verzoekster dat zij niet tijdig en onvoldoende voorzien is van eten tijdens haar insluiting, terwijl zij had aangegeven dat zij aan diabetes lijdt, gegrond verklaard. De politie laat de ombudsman weten dat er over de maaltijden miscommunicatie is geweest en zal met de verantwoordelijke leidinggevende spreken om zulke misverstanden in de toekomst te voorkomen. 5. Verhoor van verdachten en recht op consultatie In het (tevens hiervoor besproken) No 2012/009 benadrukt de Nationale ombudsman dat een verdachte die van zijn vrijheid is beroofd het recht heeft om voorafgaand aan het (politie)verhoor een advocaat te raadplegen. Verzoeker A, die minderjarig was, had bovendien het recht om onverwijld te beschikken over juridische bijstand. Door de advocaat van verzoekers, ondanks de met haar gemaakte telefonische afspraak, niet (direct) toe te laten tot verzoekers dan wel op andere wijze overleg te laten hebben met verzoekers heeft de politie het recht op rechtsbijstand onvoldoende gerespecteerd. De ombudsman heeft begrip voor het feit dat er op het politiebureau een gebrek was aan ruimte vanwege de drukte, dat het erg laat was en dat de sfeer in en om het politiebureau (zeer) grimmig en agressief was. Dit neemt echter niet weg dat de politie het recht op rechtsbijstand diende te waarborgen. In No 2012/151 acht de ombudsman de klacht dat verzoeker na zijn aanhouding zijn raadsman niet heeft kunnen consulteren voor het verhoor eveneens gegrond. Het lukte niet om de piket advocaat te pakken te krijgen en de politie is vervolgens om 9:29 uur het verhoor gestart. De Nationale ombudsman vindt dat de politie volgens de toen (in augustus 2009) geldende instructies tot 10:00 uur had moeten wachten totdat de advocaat contact opnam alvorens met het verhoor te beginnen. In No 2012/071 acht de ombudsman de klacht van verzoekster gegrond dat zij na haar aanhouding onredelijk lang (tweeëneenhalf uur) op het politiebureau heeft moeten wachten voordat zij werd verhoord wegens een relatief klein vergrijp (overtreden winkelverbod). 6. Vervolgingsbeslissing Ook dit jaar heeft de ombudsman zich gebogen over klachten waarbij de verzoekers meenden dat sepotcode 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt) had moeten worden gebruikt in plaats van sepotcode 02 (onvoldoende bewijs), code 07 (onrechtmatig verkregen bewijs), code 20 (opportuniteit) of code 52 (beleidssepot) zie No 2012/048, No 2012/171, No 2012/072, No 2012/119 en No 2012/162. In No 2012/048 en No 2012/072 acht de ombudsman deze klachten gegrond. In de overige zaken worden verzoekers in het ongelijk gesteld. In No 2012/048 ging het om een journaliste en oordeelt de ombudsman dat haar strafzaak ten onrechte is afgedaan met code 07 (onrechtmatig verkregen bewijs). Hij doet de minister van Veiligheid en Justitie de aanbeveling de sepotcode te wijzigen in code 01. In No 2012/072 vindt de ombudsman het niet behoorlijk dat het OM de zaak niet heeft afgedaan met code 01 omdat na onderzoek voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker zich niet aan strafbare feiten (WAO fraude en verzekeringsfraude) heeft schuldig gemaakt. Hij doet de aanbeveling de sepotcodes te heroverwegen.
6
In No 2012/171 vindt de ombudsman dat het OM in redelijkheid sepotcode 02 (onvoldoende bewijs) heeft gehanteerd in een drugszaak en sepotcode 52 (beleidssepot) in een meineedzaak (ten aanzien van dezelfde drugszaak). Ook in 2012/119 vindt de ombudsman code 02 terecht aangezien de verdenking van verzoekster van cocaïnesmokkel niet helemaal is ontkracht. Tot slot vindt de ombudsman in NO 2012/162 sepotcode 02 in plaats van 01 begrijpelijk aangezien er voldoende aanwijzingen waren om verzoekster als verdachte van uitkeringsfraude aan te merken. In No 2012/092 klaagt verzoeker, directeur van een stichting, over het feit dat hem geen duidelijkheid is verschaft over de stand van zaken rondom de aangiften van fraude, en met name dat er geen beslissing is genomen of er een strafrechtelijk onderzoek naar hem zou worden ingesteld. Vanwege de complexe materie vindt de ombudsman het echter begrijpelijk dat het OM niet sneller een beslissing kon nemen over het instellen van onderzoek. Dat de directeur reputatieschade heeft opgelopen als gevolg van het feit dat de stichting de aangifte in de publiciteit heeft gebracht kan het OM niet worden verweten. In No 2012/040 is verzoeker, leraar, het niet eens met de beslissing tot voorwaardelijk sepot. Verzoeker heeft bij de begeleiding van een sportdag een leerling een zetje onder haar billen gegeven toen volgens hem bleek dat zij van een grote bal dreigde te vallen. Het meisje heeft dit opgevat op als een seksuele handeling en haar moeder heeft aangifte gedaan bij de politie. De leraar vindt niet dat hij strafbaar is, hij had geen enkele seksuele bijbedoeling. De ombudsman vindt, gelet op het strafdossier, de beslissing van de officier van justitie om de zaak voorwaardelijk te seponeren te verdedigen. Hij vindt het begrijpelijk dat er een duidelijk signaal aan de leraar is gegeven, dat hij zich er goed van bewust moet zijn dat hij een bijzondere positie heeft als docent tussen opgroeiende tieners. Wel heeft de officier de leraar niet tijdig geïnformeerd over het sepot en de proeftijd is te laat ingegaan door een administratieve onzorgvuldigheid. 7. Schadeafdoening In diverse onderzoeken heeft de ombudsman zich gebogen over schadeafdoening als gevolg van bepaald politieoptreden. De rapporten No 2012/084, No 2012/168 en No 2012/183 gaan over (vermeende) schade na het binnentreden van een woning door politie. In No 2012/084 acht de ombudsman de klacht van verzoeker dat onrechtmatig zijn woning is binnengetreden en schadevergoeding is afgewezen deels gegrond. Dat de woning van verzoeker zonder machtiging is betreden, is begrijpelijk aangezien het om een loods ging, het de politie niet bekend was dat daar iemand woonde en verzoeker niet in het GBA stond ingeschreven. Wel vindt de ombudsman dat de politie de afwijzing van de schadevergoeding niet voldoende heeft gemotiveerd. Hij doet de aanbeveling alsnog het verzoek te bekijken met inachtneming van o.a. zijn rapporten 2009/135 en 2011/025 (zie ook ‘Kroniek van het Strafrecht 2011’, p. 166-167). In No 2012/168 acht de ombudsman de klacht over schadebehandeling ongegrond. In deze zaak heeft de politie de voordeur van een woning geforceerd wegens verdenking van hennepkweek. Nadat de politie 20 hennepplanten in beslag heeft genomen, is de voordeur gerepareerd. Maar de politie heeft de achterdeur niet goed afgesloten en de eigenaar zegt dat hij nadat hij thuiskomt €7.000, een laptop en een schilderij mist. De ombudsman vindt dat de diefstal niet aan de politie verweten kan worden omdat de achterdeur al niet goed sloot voordat de politie kwam. Wel vindt hij dat de politie meer moeite had moeten doen om de aangifte op te nemen. Als laatste vindt de ombudsman in No 2012/183 de klacht dat verzoekers geen tegemoetkoming is geboden voor de immateriële schade die zij hebben geleden als gevolg van de inval van een arrestatieteam en het gebrek aan nazorg, gegrond. De politie was in deze zaak op zoek naar de meerderjarige zoon en zware vuurwapens. De zoon en vuurwapens werden niet aangetroffen, wel waren de moeder en drie minderjarige kinderen aanwezig. Zij hebben het politieoptreden als zeer beangstigend ervaren en zeggen dat het tot psychische schade heeft geleid. De politie heeft weliswaar excuses aangeboden maar om bewijsstukken van de immateriële schade gevraagd (o.a. een verklaring van een psycholoog). De ombudsman vindt dat de politie een te juridische insteek heeft gekozen. Hij neemt er kennis van dat 7
de politie inmiddels een protocol voor nazorg bij een inval van een AT heeft gemaakt en dat zij het gezin een concreet aanbod heeft gedaan om de schade te vergoeden. In No 2012/032 wordt verzoeker, bestuurder van een quad, staande gehouden door de politie om naar het kenteken te vragen. Dat heeft de man niet, want de quad is aangepast voor gebruik als landbouwvoertuig en is om die reden niet kentekenplichtig volgens de man. De politieman neemt de quad in beslag, ondanks het verzet van de kweker, die hem nodig heeft voor zijn bedrijf. Zes weken later geeft de officier van justitie opdracht de quad terug te geven. De man wordt door de rechter vrijgesproken van overtreding van de kentekenplicht. De ombudsman vindt dat de politie de quad te snel in beslag heeft genomen. De politie had moeten begrijpen dat inbeslagneming ingrijpende gevolgen had voor de bedrijfsvoering van de kweker. Hij doet de Raad van Korpschefs de aanbeveling om landelijk meer duidelijkheid te scheppen over de kentekencontrole van een quad. In No 2012/131 erft verzoeker drie wapens van zijn vader en brengt ze in bewaring bij de politie omdat hij nog geen wapenvergunning heeft. Na drie jaar vertelt de politie hem dat één van de drie wapens niet meer in de wapenkluis ligt. De politie biedt hem een schadevergoeding aan, maar de man wil weten hoe het wapen is kwijtgeraakt. De korpsbeheerder kan hem geen antwoord geven. De Nationale ombudsman vindt het een kwalijke zaak dat wapens die bij de politie in bewaring worden gegeven zoekraken. Hij heeft er met instemming kennis van genomen dat de politie de werkwijze heeft aangescherpt. 8. Bejegening nabestaanden en slachtoffers In No 2012/039 en No 2012/130 klagen verzoekers over de manier waarop politie hen als nabestaanden heeft benaderd. In No 2012/036 acht de ombudsman deze klacht ongegrond. Het ging in deze zaak om de bejegening van ouders van een overleden dochter en de teruggave van haar spullen die bij haar vriend lagen. De ouders voelden zich niet gesteund door de politie. De ombudsman vindt echter dat de politieambtenaar zich terecht buiten het conflict tussen de ouders en de familie van de vriend van hun overleden dochter heeft gehouden. Wel vindt hij dat de korpsbeheerder het bezwaar had moeten behandelen. In No 2012/130 worden verzoekers wel in het gelijk gesteld. Verzoekers, eveneens ouders van een overleden dochter, klagen in deze zaak dat de politie direct is uitgegaan van suïcide terwijl het ook een treinongeval zou kunnen zijn. Pas na het indienen van een klacht heeft de politie uitgebreid informatie gegeven. De ombudsman vindt dat in zo'n ernstige situatie de overheid twijfel moet voorkomen door de burger voortvarend en zo volledig mogelijk te informeren. Hij is van oordeel dat de politie de ouders uiteindelijk wel voldoende heeft geïnformeerd maar dat deze informatieverstrekking te laat op gang is gekomen. In de rapporten No 2012/197, No 2012/200, No 2012/102 en No 2012/159 staat de bejegening van slachtoffers centraal. In 2012/197 wordt de klacht van verzoeker, slachtoffer van diefstal met geweld, dat hij niet goed op de hoogte is gehouden van het strafproces tegen de dief en geweldpleger gegrond verklaard. Verzoeker vraagt de rechtbank en het parket herhaaldelijk om het proces-verbaal van de terechtzitting, het vonnis en het requisitoir, maar hij krijgt nul op het rekest omdat hij dat verzoek te laat zou hebben gedaan. Later hoort hij dat de verdachte is vrijgesproken, maar hij weet nog steeds niet waarom. De ombudsman vindt deze zaak een zorgelijk beeld schetsen van de positie van slachtoffers van geweldsmisdrijven. Hij vraagt het bestuur van de rechtbank de verzoeken van de man alsnog te behandelen en de officier van justitie de gang van zaken tijdens de terechtzitting met hem te bespreken in een persoonlijk gesprek. Rapport No 2012/200 is een onderzoek van de ombudsman uit eigen beweging. De ombudsman merkt op dat mensen die slachtoffer zijn van misdrijven nog te weinig merken van de Wet versterking positie slachtoffers. Daarom heeft de ombudsman spelregels opgesteld voor het behoorlijk omgaan met slachtoffers in het strafproces door de overheid, zoals: informeer een slachtoffer over relevante zaken, laat hem zijn verhaal vertellen, luister actief en behandel hem met respect. Door een goede omgang ervaart het slachtoffer dat het strafrecht en het strafproces er ook 8
voor hem zijn, niet alleen voor de verdachte. Die ervaring kan een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het slachtoffer ('remedy'). De spelregels vullen de bestaande wetgeving (Wet versterking positie slachtoffers) aan. De ombudsman vraagt de instanties om met de spelregels op een menselijke wijze invulling te geven aan wettelijke verplichtingen. Ook vraagt de ombudsman van instanties dat zij zo samenwerken dat het slachtoffer niet van het kastje naar de muur moet (principe van 'no wrong door'). Rapport No 2012/102 is eveneens een onderzoek uit eigen beweging. Hierin staat de vraag centraal of de verwachtingen die het Meldpunt Internetoplichting wekt, aansluiten bij de mogelijkheden die het Meldpunt heeft. Daarbij heeft de ombudsman gekeken naar de manier waarop de politie en in het bijzonder het Meldpunt met gedupeerden communiceert. De ombudsman benadrukt nogmaals dat het van groot belang is dat de overheid open en duidelijk communiceert met de burger en verstandig dient om te gaan met het scheppen van verwachtingen. Geconcludeerd wordt dat het Meldpunt inmiddels zelf tot het inzicht is gekomen dat gedupeerden actief en adequaat geïnformeerd dienen te worden. Iedereen die nu aangifte doet, wordt op de hoogte gehouden van de stand van zaken. Voorheen was daar niets voor geregeld. Ook kan nu elke gedupeerde direct aangifte doen, en hoeft er niet eerst melding te worden gedaan. In No 2012/159 wordt de klacht van verzoeker dat hem is geweigerd de gegevens te verstrekken die hij nodig had voor verhaal van de schade gegrond verklaard. Verzoeker wordt op zijn fiets aangereden door een taxi waardoor hij letsel oploopt. De taxichauffeur is weggereden zonder zijn gegevens achter te laten en verzoeker heeft aangifte gedaan tegen de (hem onbekende) taxichauffeur. Het OM besluit de taxichauffeur niet te vervolgen wegens onvoldoende bewijs voor het verlaten van de plaats van het ongeval. De man wil de schade verhalen op de taxichauffeur maar het OM weigert hem het proces-verbaal met daarin de gegevens van de taxichauffeur te geven. De Nationale ombudsman vindt dat het OM de gegevens van de taxichauffeur had moeten verstrekken, ondanks het feit dat deze niet vervolgd werd. Het privacybelang van de taxichauffeur woog immers niet op tegen het belang van de aangereden fietser om over diens persoonsgegevens te beschikken voor het verhaal van de schade.
9