NEDERLANDS JURISTENBLAD
Patiëntenrechten in Europa ž Misdaad en Straf ž Aanbestedingsrichtlijnen ž De levenslange gevangenisstraf P. 2708-2768 JAARGANG 86 18 NOVEMBER 2011
10169230
40
The world of tomorrow starts today! Faculty of Law The Faculty of Law, an inspiring organisation with over 250 employees and 3000 students, is looking for three senior researchers to develop an international line of research within (one of) the faculty’s research programmes or research centres. For more information on the Faculty’s research programmes and centres, see http://www.rechten.vu.nl/en/research/index.asp. Sharing knowledge increases its worth. That is why we, as a research university with a broad focus, consciously maintain a position at the heart of society. By dealing with current social problems and issues we lay the foundation for the future. We are a leading international research institution that offers high quality educational programmes. We have a modern campus and always strive for a composition of students and staff that reflects our diverse society. If you would like to contribute to the world of tomorrow, and are looking for the best environment for your own development,
3 Senior research positions in Law and/or Criminology f/m For each 1.0 fte Vacancy number 1.2011.00279 Please respond before December 19, 2011. For more information, see www.workingatvu.nl.
VU University Amsterdam is the place to be. Acquisition as a result of this ad is not appreciated.
A wider perspective
! "
#
! " #
$% & ' ( " ) * + + " , - .! ' ' " / "
"" ""0
.1) 2342 5 4 663 7 6'% ' 6% 8 9 : .1) 2342 5 23522
!
Inhoud
2711
Prof. mr. J.E.J. Prins Camera’s en het product van de rechtspraak
Wetenschap 2049
2712
Mr. A.P. van der Mei De nieuwe Richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg
Essay 2050
2720
Mr. dr. J.A.A.C. Claessen Tegen de bestaande opvattingen omtrent Misdaad en Straf: L’ Histoire se répète
Praktijk 2051
2727
Mr. S. Meijer Prof. dr. B.M.C. Raes De levenslanggestrafte in beeld
O&M 2053
2730
Mr. F. Verploegen Levenslang gevecht?
Reacties 2054
2731
Mr. F.W.H. van den Emster Reactie op bijdrage mr. A. Quik-Schuijt Mr. A. Quik-Schuijt Naschrift 2055
Rubrieken 2056-2070 Rechtspraak 2071 Boeken 2072-2081 Tijdschriften 2082-2085 Wetgeving 2086-2089 Nieuws 2090 Universitair nieuws 2091 Personalia 2092 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
zet naar CAMERA’S en
live uitzendingen komt het
ž Misdaad en Straf ž Aanbestedingsrichtlijnen ž De levenslange gevangenisstraf P. 2708-2768 JAARGANG 86 18 NOVEMBER 2011
erop aan waar de rechter
zich door het oog van de samenleving laat beïnvloeden: bij de INHOUD of bij de VERPAKKING Pagina 2711
2724
A. Molina LL.M Modernisering van de aanbestedingsrichtlijnen
Opinie 2052
Als de rechtspraak de stap
10169230
Vooraf 2048
Het MKB heeft moeite om TOEGANG te krijgen tot aanbestedingsprocedures
Pagina 2724
Het pakket aan rechten voor PATIËNTEN op Europees niveau omvat uiteindelijk VEEL MEER dan alleen een recht op kostenvergoeding voor grensoverschrijdende zorg
Pagina 2712
Omslag: Doctors hands using stethoscopes, on red background © ImageZoo/Corbis
Onder het publiek is brede STEUN voor de WERKSTRAF, ook voor zwaardere delicten
Pagina 2762
2732
2733 2744 2745 2749 2759 2765 2766 2767
Wichmann begint haar manifest met de nog altijd geldige constatering dat de meeste mensen zich geen REKENSCHAP geven van de VRAAG waarom er wordt Pagina 2721 gestraft
De geconsulteerde organisaties zijn in grote MEERDERHEID van mening dat het wetsvoorstel het belang van de rechtspraak voor de rechtsstaat MISKENT en de toegang tot het recht sterk BELEMMERT
Pagina 2760
Een HUMANE uitvoering van de LEVENSLANGE gevangenisstraf houdt in dat de veroordeelde niet zonder omkijken achter slot en grendel Pagina 2729 verdwijnt
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden
Erevoorzitter J.M. Polak.
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het abonne-
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
ment automatisch met een jaar verlengd.
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel (vz.).
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
recht, Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected], www.njb.nl en
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
www.kluwer.nl.
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Else Lohman
Advertentie-exploitatie Ria Blokland, tel. (0172) 466568,
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Adjunct-secretaris Berber Goris
email
[email protected]
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Kluwer/Media Order Services Tel. (0172) 466565,
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Guus J.J.
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
fax (0172) 466639
Heerma van Voss, sociaal recht (socialezekerheidsrecht),
Uitgever Simon van der Linde
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking en
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internationaal
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
tel. (0570) 673 555.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Sierd J. Schaafsma, internationaal privaatrecht, Nico J.
Abonnementsprijs Inclusief toegang tot het besloten deel
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
van www.njb.nl en inclusief automatisch te ontvangen
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Ben Schueler, omgevingsrecht, J.M. van Slooten, arbeids-
banden € 274,- inclusief BTW en verzendkosten.
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Thomas Spijkerboer, migratierecht, Elies Steyger,
Studenten 50% korting! Losse nummers € 19,75.
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbintenissenrecht,
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser, intellectuele
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel
periode, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht.
Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor
VACATURE-INDEX In de vacature-index treft u een overzicht aan van de belangrijkste vacatures die deze week zijn opgenomen in het NJB en/of op www.njb.nl Gemeente Binnenmaas
senior juridisch adviseur
www.njb.nl
Gemeente Gennep
ervaren planjurist ruimtelijke ordening
www.njb.nl
Gemeente Leerdam
coördinator juridische zaken glz
www.njb.nl
Gemeente Veldhoven
juristen ruimtelijke ordening
www.njb.nl
Openbaar Ministerie
rechterlijk ambtenaar in opleiding (raio)
www.njb.nl
VU Amsterdam
3 senior research positions in law and/or criminology
elders in deze njb
Wilt u ook optimaal bereik in de juridische sector? Plaats dan uw vacature in het Nederlands Juristen Blad en sta ook op www.njb.nl, www.binnenlandsbestuur.nl en www.jobnews.nl. Bel voor meer informatie Ria Blokland. Telefoon 0172-466568, email
[email protected]
Vooraf
2048
Camera’s en het product van de rechtspraak
40
“Samenleving en rechtspraak zijn gebaat bij een zo groot mogelijke openbaarheid van de rechtspraak”, aldus de Commissie Van Rooy in het rapport Rechtspraak in beeld. Is dat werkelijk zo? Is onze democratie er inderdaad op vooruitgegaan met de introductie van camera’s in het parlement en live uitzendingen van het aldaar gevoerde debat? We hebben allemaal kunnen constateren dat allerhande externe mechanismen hun intrede deden. Politiek heeft een andere inhoud gekregen. Politici verhouden zich op een andere manier tot hun achterban: veel meer dan in het verleden spreekt de achterban. Natuurlijk is dat in positieve zin te duiden, maar we kunnen ook niet om de negatieve neveneffecten heen. Het volksgericht sluipt binnen. Het gaat meer over het proces, dan de inhoud. En de fundamentele vraag blijft liggen of onze democratie er daadwerkelijk mee geholpen is. Dat openbaarheid als zodanig nastrevenswaardig is, lijkt voor de Commissie Van Rooy niet ter discussie te staan. Het credo moet zijn “Openbaar? Ja, mits”. Beperkingen zijn slechts dan aan de orde wanneer bekende belangen in het geding zijn: privacy van de procesdeelnemers, veiligheid en goede rechtspleging. Het zijn de noemers van de Persrichtlijn voor de Rechtspraak 2008. Het zijn ze ook voor de Commissie Van Rooy. Het rapport buigt zich niet over de uitwerkingen die het streven naar een transparantere rechtspraak via het instrument van camera’s in de rechtszaal kunnen hebben. Rechtszaken zullen onherroepelijk meer in the picture komen te staan. Zaken lopen het risico door de samenleving te worden uitvergroot. En soms zullen we het een en ander waarnemen in het gedrag van rechters, zoals hier onlangs nog door Arlman beschreven aan de hand van de Wilders-zaak (NJB 2011/1817, afl. 36). Zal de komst van camera en live uitzending over enkele jaren ook betekenisvol blijken te zijn voor de inhoud van het rechterlijk oordeel? Voor het ‘eindproduct’ van de rechtspraak? Zoals deze transparantie-instrumenten dat bleken te zijn voor de inhoud van het Haagse politieke debat? Natuurlijk, politici hebben te debatteren en rechters weten zich redelijk geborgen door een primair eenrichtingverkeer. Maar toch, ook een rechter en zeker een rechter in een enkelvoudige kamer, die volcontinu voor de gehele samenleving in de schijnwerpers staat en zijn werk heeft te doen onder het toeziend oog van de kijker, zal soms de behoefte voelen daar ‘iets’ tegenover te stellen. Bij het onderzoek ter terechtzitting, toch in belangrijke mate procedureel bepaald, lijkt de rechter weinig ruimte gegeven om anders te handelen dan hij momenteel doet. Of het zou moeten zijn dat hij eerder dan in de huidige situatie de deuren sluit (!), omdat wat zich ter terechtzitting afspeelt de toeschouwer in de huiskamer niet aangaat. Maar zodra het oordeel van de rechter in beeld is, liggen de zaken anders. Hier heeft de rechter immers meer ruimte zijn ‘gezicht’ te laten zien. En dan
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
komt het erop aan waar exact de rechter zich door het oog van de samenleving laat beïnvloeden: bij de inhoud of bij de verpakking. De behoefte van de rechter om ‘iets’ tegenover het oog van de samenleving te willen stellen, kan en mag niet anders dan de verpakking betreffen. Maar dat betekent dat rechters voor het oog van de camera niet langer kunnen volstaan met het uitspreken (voorlezen) van het juridisch oordeel. Die versie vindt z’n weg wel via de gebruikelijke kanalen. Nee, wie a zegt, zal ook b moeten zeggen. Als de rechtspraak inderdaad de stap wenst te zetten naar camera’s en live uitzendingen, zal dat consequenties moeten hebben voor de presentatie. Heldere taal, invoelend en betrokken zijn dan de trefwoorden. Dat zal een allesbehalve eenvoudige opgave zijn. Maar als men veronachtzaamt dat camera’s en live uitzendingen onherroepelijk betekenis hebben voor het eindproduct en volstaat met mediatraining op houding of pose ter terechtzitting, is er een serieus risico dat niet de verpakking maar de inhoud in beeld komt. En dan ten slotte nog het volgende: als het aan het kabinet ligt gaan de griffierechten flink omhoog vanuit de ambitie ze meer kostendekkend te maken. Voor de burger als procespartij wordt de rechtspraak dus flink ontoegankelijker. Voor de burger als toeschouwer daarentegen mogen kennelijk kosten noch moeite worden gespaard om toegankelijkheid te garanderen. Ik heb het rekensommetje niet gemaakt, maar wat is de verhouding tussen de bezuinigen op de griffierechten enerzijds en de noodzakelijke investeringen voor camera’s en niet te vergeten het (technisch en organisatorisch) beheer van deze camera’s en de live uitzendingen anderzijds? Een belangrijk argument van het kabinet bij de plannen voor de griffierechten is dat het gerechtvaardigd is de rechtspraak te laten bekostigen door degenen die er gebruik van maken. Zullen we ‘Rechtspraak TV’ dan maar achter de decoder zetten? Corien Prins
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2711
Wetenschap
2049
De nieuwe Richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg Anne Pieter van der Mei1
Decker en Kohll veroorzaakten een omwenteling in de kijk op de rechten van patiënten die zorg ontvangen in een andere lidstaat. Was het daarvoor zo dat verzekerden slechts aanspraak konden maken op vergoeding van de zorgkosten gemaakt in die lidstaat indien vooraf toestemming was verleend door de verzekeraar terwijl die toestemming ook nog een slechts zelden verleende gunst was, in die uitspraken bepaalde het Hof van Justitie dat een dergelijk toestemmingsvereiste in beginsel in strijd is met de EU-regels inzake het vrij dienstenverkeer. Daarmee werd de aanzet gegeven voor het vastleggen van een pakket aan rechten voor patiënten op Europees niveau dat uiteindelijk veel meer omvat dan een recht op kostenvergoeding alleen.
Inleiding Op 9 maart 2011 namen het Europees Parlement en de Raad van Ministers van de Europese Unie Richtlijn 2001/24/EU over de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg (hierna: Patiëntenrichtlijn of Richtlijn) aan.2 De Richtlijn is het product van een beleidsproces dat zo’n tien jaar geleden in gang werd gezet in respons op de befaamde arresten van het Hof van Justitie van de EU (hierna: Hof) in de zaken Decker3 en Kohll.4 In deze uitspraken maakte het Hof uit dat nationale regels die de vergoeding van de kosten van in andere lidstaten (te) ontvangen zorg afhankelijk stellen van voorafgaande toestemming, in beginsel, in strijd zijn met de EU-regels inzake het vrij dienstenverkeer. De lidstaten waren bezorgd over de gevolgen van de toepassing van deze economisch gedetermineerde regels op hun sociale zorg- en zorgverzekeringstelsels. Zij achtten een politieke respons van de EU-wetgever noodzakelijk – formeel – om rechtszekerheid te bevorderen en – informeel – om het, in hun visie, wat ‘al te voortvarende’ Hof te temmen. Het meest opvallende aan de discussies en onderhandelingen die uiteindelijk tot de Patiëntenrichtlijn hebben geleid, is evenwel dat zij niet beperkt bleven tot de vergoeding van grensoverschrijdende zorg. Geleidelijk aan strekte het proces zich ook uit tot de zorg zelf, en de veiligheid, kwaliteit en efficiëntie ervan. De Patiëntenrichtlijn bevat naast ver-
2712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
goedingsregels ook bepalingen die voorzien in een aantal ‘nieuwe’ rechten die toekomen aan alle, en dus niet alleen grensoverschrijdende, patiënten en een aanzet geven tot verdere grensoverschrijdende samenwerking. Het gehele proces dat tot de nieuwe richtlijn heeft geleid, laat een neofunctionalistische ontwikkeling zien: de toepassing van verdragsvrijheden op gezondheidszorg, een beleidsterrein dat traditioneel binnen de bevoegdheidssfeer van de lidstaten valt en waarop de EU niet of nauwelijks bevoegdheden bezit, heeft indirect tot gevolg dat de EU wel degelijk een beleid inzake zorg en patiëntenrechten in het leven roept.5
Achtergrond Voor een goed begrip van het proces dat heeft geleid tot, alsook de concrete inhoud van, de Patiëntenrichtlijn is het nodig kort terug te gaan naar de periode vóór 28 april 1998, dat is de dag waarop het Hof arrest wees in de zaken Decker end Kohll. Grensoverschrijdende zorg werd gereguleerd door de sociale zekerheidsverordeningen 1408/716 en 574/72,7 en het nationaal zorg(verzekerings)recht. De bepalingen van de twee verordeningen hadden, kort gezegd, tot doel de uitoefening van het vrij verkeer van personen te bevorderen door aan publiek verzekerden die gedurende een bezoek aan of verblijf in een andere lidstaat ziek werden of om andere reden zorg behoefden, de
garantie te bieden dat zij, op kosten van hun verzekeringsorgaan, de benodigde zorg konden ontvangen. Anders gezegd, uitoefening van het vrij verkeer mocht niet leiden tot een verlies van verzekeringsdekking. De twee verordeningen hadden echter niet tot doel toegang tot zorg in andere lidstaten aan te moedigen. Integendeel. Verzekerden die naar een andere lidstaat wilden gaan enkel en alleen om een behandeling te ondergaan, hadden enkel recht op vergoeding van de kosten indien zij daar vooraf toestemming van hun verzekeringsorgaan voor hadden gekregen. Verordening (EG) nr. 1408/71 voorzag enkel in een recht op toestemming voor dergelijke ‘geplande zorg’ in de uitzonderlijke gevallen waarin een bepaalde behandeling of verstrekking die in het eigen ‘verzekeringspakket’ was opgenomen op het nationale grondgebied niet kon worden gegeven binnen de termijn die daar gewoonlijk voor nodig was.8 In essentie: de EU-wetgever had het aan de lidstaten overgelaten te bepalen wanneer, en voor welke behandeling, toestemming zou worden gegeven. Lidstaten voerden een restrictief ‘toestemmingsbeleid’. Toestemming was niet een recht, maar een slechts zelden verleende gunst. Patiënten dienden in de regel zelf voor de kosten van geplande zorg op te draaien. Decker en Kohll veroorzaakten een omwenteling. Ten eerste door uit te maken dat nationale regels die de vergoeding van geplande zorg afhankelijk stellen van vooraf verleende toestemming een verboden belemmering van het vrij verkeer vormen. Daarmee transformeerde het Hof het genoemde privilege in een juridisch afdwingbaar recht. Het was niet langer aan de lidstaten en hun organen te bepalen of, en wanneer, een verzekerde in aanmerking kwam voor vergoeding van geplande zorg. Verzekerden konden nu in beginsel zelf besluiten om naar een andere lidstaat te gaan om zorg te ontvangen. In de tweede plaats impliceerden de arresten een institutionele omwenteling. Tot aan Decker en Kohll was de veronderstelling dat grensoverschrijdende zorg exclusief werd gereguleerd door de sociale zekerheidsverordeningen. Het betrof een taak voor de EU-wetgever, die in de Raad enkel bij unanimiteit kon besluiten9 en er uitdrukkelijk voor had gekozen het aan de lidstaten over te laten aan verzekerden al dan niet een recht op vergoeding van ‘geplande zorg’ toe te kennen. In de twee arresten negeerde het Hof deze keuze. Het Hof, zo leek het, had zich zelf gepromoveerd tot de belangrijkste besluitvormer aangaande grensoverschrijdende zorg. De arresten vielen in de meeste lidstaten dan ook niet in goede aarde. Lidstaten waren de controle kwijt. Zij leken niet langer in staat grensoverschrijdende zorg te reguleren. Het Hof had weliswaar erkend dat de lidstaten,
in geval de kosten elders hoger waren, een plafond mochten stellen aan het terug te betalen bedrag en het vrij verkeer mochten beperken waar noodzakelijk om adequate zorgvoorzieningen in stand te houden,10 maar dit nam de kritiek op het Hof en de angst voor de mogelijke gevolgen van de moeilijk te controleren patiëntenstromen tussen de lidstaten niet weg. De lidstaten konden niet stil blijven zitten. Zij wisten echter niet goed wat te doen. Zij beperkten zich in eerste instantie tot het zo beperkt mogelijk uitleggen van de twee de arresten en het in gang zetten van een ‘denkproces’, dat zich richtte op het in kaart brengen van de mogelijke gevolgen en het vinden van een antwoord op de vraag hoe het best te reageren op de nieuwe ontwikkelingen.
Het Hof transformeerde het privilege in een juridisch afdwingbaar recht Echt daadkrachtig beleid kwam echter niet tot stand. Dat kwam ook omdat het met de negatieve gevolgen van Decker en Kohll wel mee leek te vallen. In de eerste plaats kwam het Hof zelf tot het inzicht dat een ongeconditioneerd, geheel vrij patiëntenverkeer gevaren met zich zou kunnen brengen. Het Hof bouwde in het vrij verkeersregime enige bescherming voor de lidstaten in. Meer specifiek, in Geraets-Smits en Peerbooms accepteerde het Hof dat toestemmingsregels gerechtvaardigd zijn en mochten worden toegepast op medische verstrekkingen die niet in het verzekeringspakket van de betrokken lidstaat zijn opgenomen, niet-gecontracteerde zorg en ziekenhuiszorg. Voor dergelijke zorg mochten toestemmingsregels worden toegepast; enkel de aan het verlenen van toestemming gestelde voorwaarden dienden te worden gerechtvaardigd.11 Vrij vertaald: de lidstaten bleven in beginsel bevoegd zelf hun verzekeringspakket samen te stellen, zorgverzekeraars waren in beginsel niet verplicht zorgaanbieders met wie zij geen contract hadden te betalen en de kosten van in een andere lidstaat ontvangen geplande ziekenhuiszorg hoefden enkel te worden vergoed in geval er voor de betrokken behandeling op het eigen grondgebied onredelijk lange wachtlijsten bestonden. In de tweede plaats bleek in de loop der jaren dat de toename in het grensoverschrijdend patiëntenverkeer beperkt bleef. Patiënten bleken niet zo mobiel als gevreesd. De kosten van grensoverschrijdende patiëntenmobiliteit bleven beneden de 1% van de totale nationale zorgbudgetten.12 In de derde plaats kwamen tal van lidsta-
Auteur
3. Nr. C-120/95, Jur.1998, p. I-1831 (Deck-
6. PbEG 1997, L28, p. 1.
A.P. van der Mei, ‘Cross-Border Access to
1. Mr. A.P. van der Mei is universitair
er).
7. PbEG 1972, L74, p. 1.
Health are within the European Union:
docent aan het Maastricht Centre for Euro-
4. Nr. C-158/96, Jur.1998, p. I-1931
8. Art. 22 lid 2 Verordening (EG) nr.
Some Reflections on Gereats-Smits and
pean Law, Capaciteitsgroep Internationaal
(Kohll).
1408/71.
Peerbooms and Vanbraekel’, 9 Maastricht
en Europees Recht, van de Universiteit
5. Zie S. Greer & S. Rauscher, ‘Destabiliza-
9. Art. 42 EG-Verdrag.
Journal of European and Comparative Law
Maastricht.
tion and Restabilization Politics: Policy and
10. Nr. C-158/96, Jur.1998, p. I-1931
2002, p. 189-213.
Political Reactions to European Union
(Kohll) punten 26 en 50-51.
12. Communication from the Commission,
Noten
Healthcare Services Law’, 18 Journal of
11. Nr. C-157/99, Jur.2001, p. I-5473
‘Consultation regarding Community action
2. PbEU 2011, L 88/45.
European Public Policy 2011, p. 220-240.
(Gereats-Smits and Peerbooms). Zie verder
on health services’, SEC(2006)1195/4, p. 6.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2713
Wetenschap
ten, en vooral die met de relatief dure zorgstelsels, tot het inzicht dat grensoverschrijdende zorg niet enkel een bedreiging vormde maar ook nieuwe mogelijkheden bood. Zorg over de grens kan capaciteitstekorten op het nationale grondgebied opvangen of gewoonweg goedkoper zijn. De gemoederen bedaarden. Het Hof had een voor het gros der lidstaten acceptabel evenwicht gevonden tussen het vrij patiëntenverkeer en behoud van nationale zorg(verzekerings)stelsels. De noodzaak om een beleidsrespons te ontwikkelen verdween echter niet helemaal. Er bestond vooral behoefte aan meer rechtszekerheid. De door Decker en Kohll nieuw ingevoerde ‘verdragsprocedure’ voor de vergoeding van geplande zorg had de procedure van Verordening (EG) nr. 1408/71 niet vervangen. De twee procedures bestonden naast elkaar, en verschilden. Kort gezegd, onder de verdragsprocedure bestond geen toestemmingsvereiste, maar de verzekerde diende de buitenlandse zorgaanbieder wel eerst zelf te betalen en kreeg bij terugkeer mogelijk slechts een deel van de betaalde rekening terugbetaald. Onder het regime van de verordening vergoedde het verzekeringsorgaan het orgaan in de lidstaat van behandeling rechtstreeks en volledig, maar enkel als er toestemming was verleend. Het was voor de lidstaten, verzekeringsorganen, zorgaanbieders en zeker ook patiënten onduidelijk wanneer toestemming was vereist, wanneer deze moest worden gegeven en dus hoe, en tot op welke hoogte, de kosten dienden te worden vergoed. Een eerste mogelijkheid meer duidelijkheid te scheppen diende zich aan toen de Commissie in december 1998 een voorstel indiende om Verordening (EG) nr. 1408/71 te vereenvoudigen en te moderniseren. Dit voorstel kwam echter te vroeg. De precieze betekenis en gevolgen van Decker en Kohll waren nog te ongewis. De nieuwe Verordening (EG) nr. 883/2004,13 die per 1 mei 2010 Verordening (EG) nr. 1408/71 heeft vervangen, codificeert de verdragsprocedure niet. Ook een tweede poging bleek niet succesvol. In het in 2004 ingediende voorstel voor wat later de (Bolkestein) Dienstenrichtlijn zou worden, had de Commissie ook gezondheidsdiensten opgenomen en de rechtspraak gecodificeerd.14 De Raad en het Europees Parlement verzetten zich omdat dit voorstel onvoldoende rekening hield met de specifieke, niet-economische eigenschappen van gezondheidsdiensten. Daarop ging de Commissie in 2006 over tot een publieke raadpleging,15 waarin organisaties van zorgaanbieders, overheden, verzekeraars, enz. werden gevraagd welke onderwerpen in een toekomstig initiatief dienden te worden opgenomen en gereguleerd. Uit die raadpleging kwam bovenal naar voren dat er behoefte was aan een specifiek op de gezondheidszorg toegespitst instrument waarin naast verduidelijking van de vergoedingsprocedures, ook tal van zaken betreffende de kwaliteit van zorg zouden worden opgenomen.16 Na tevens deskundigenadvies te hebben ingewonnen,17 kwam de Commissie in juli 2008 uiteindelijk met een voorstel voor een ‘Richtlijn over de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg’.18 Het wetgevingsproces verliep echter verre van gemakkelijk. In eerste lezing kwam het Parlement met talloze amendementen en de Raad bleek intern verdeeld. Sommige lidstaten, waaronder tal van de nieuwe Oost-Europese lidstaten, waren beducht voor de financiële en infrastructurele gevolgen en eisten grotere bescherming voor hun stelsels.
2714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Andere lidstaten, waaronder Nederland, waren minder ‘opstandig’. De insteek van Nederland tijdens de onderhandelingen was in feite een vrij neutrale.19 Uitgangspunt was dat zorg en zorgverzekering in beginsel aangelegenheden van de lidstaten zijn en dat de (toekomstige) richtlijn de principes van subsidiariteit en proportionaliteit zou dienen te eerbiedigen. Meer specifiek, de verworvenheden van de in 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (bijv. gereguleerde marktwerking in de zorg en mogelijkheden voor gecontracteerde zorg) dienden behouden te blijven. Omdat Nederland de jurisprudentie van het Hof reeds had gecodificeerd, heeft het zelfs meerdere
De bevoegdheid toestemmingsregels toe te passen, is wel beperkt keren uitgedragen dat de richtlijn niet echt nodig was. Niettemin, Nederland ‘werkte mee’ omdat het begrip had voor het feit dat de meeste andere lidstaten de Richtlijn als een aansporing aanvatten voor codificatie van de rechtspraak en omdat Nederland de behoefte aan rechtszekerheid betreffende de toe te passen procedures deelde. Na twee jaar, in de zomer van 2010, leken de onderhandelingen muurvast te zitten. Twijfel bestond of het voorstel überhaupt wel zou worden aangenomen. Dit gebeurde uiteindelijk toch. In december 2010 werd, in de tripartiete onderhandelingen tussen Commissie, Raad en Parlement een doorbraak geforceerd die er uiteindelijk toe heeft geleid dat de Richtlijn op 9 maart 2011, bij meerderheidsbesluit in de Raad, kon worden aangenomen.20 De Richtlijn is op 24 april in werking getreden21 en zal 25 oktober 201322 moeten zijn omgezet.
Terugbetaling van de Kosten van Grensoverschrijdende Zorg Wat betreft de terugbetaling van de kosten van grensoverschrijdende zorg blijft het duale regime bestaan. De Pati-
entenrichtlijn codificeert de ‘verdragsprocedure’ en doet geen afbreuk aan de procedure van Verordening (EG) nr. 883/2004.23 De (nu) in de Richtlijn opgenomen procedure is het uitgangspunt. De ‘lidstaat van aansluiting’ betaalt, zonder daar de voorwaarde van voorafgaande toestemming aan te stellen,24 de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg aan verzekerde terug25 tot het bedrag dat die lidstaat zou hebben betaald indien betrokken verzekerde de zorg gewoon ‘thuis’ had ontvangen. Deze procedure is van toepassing tenzij het orgaan waarbij verzekerde is aangesloten aan hem/haar toestemming heeft gegeven voor behandeling in een andere lidstaat. Is dat het geval, dan is de procedure van Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing en zal het orgaan waar verzekerde bij is aangesloten het orgaan in de lidstaat van behandeling rechtstreeks en volledig vergoeden. Het antwoord op de vraag of toestemmingsregels mogen worden toegepast en, zo ja, wanneer toestemming moet worden gegeven blijft dus doorslaggevend voor de te volgen procedure. De Patiëntenrichtlijn maakt duidelijk dat de voorwaarde van voorafgaande toestemming mag worden gesteld voor zorg die niet in het ‘verzekeringspakket’ van de lidstaat van aansluiting is opgenomen26 alsmede zorg die dat wel is, maar: a. die is onderworpen aan eisen inzake planning die nodig is om een evenwichtig aanbod van zorg te waarborgen of kosten in de hand te houden en waarvoor 1. de patiënt ten minste één nacht in het ziekenhuis moet verblijven, of 2. zeer gespecialiseerde en kostenintensieve medische infrastructuur is vereist; b. die een behandeling met zich mee brengt die een bijzonder risico voor de patiënt of de bevolking inhoudt, of c. die wordt verstrekt door een zorgaanbieder die aanleiding zou kunnen geven tot ernstige bezorgdheid over de kwaliteit of veiligheid van de zorg.27 Punt a (1) vormt een welkome verduidelijking van de onduidelijkheid die in de rechtspraak bestond over wat als ‘ziekenhuiszorg’ (waarvoor toestemmingsregels mochten worden past) en als ‘niet-ziekenhuiszorg’ (waarvoor dat dus niet mocht) diende te worden beschouwd. De richtlijn bevat deze termen niet meer en voorziet nu in een op
13. PbEU 2004, L 166.
heid en Consumentenbescherming, Luxem-
overschrijdende Zorg’, Nederlands Tijd-
bilities and competences of the Member
14. COM(2004)2 def., art. 23.
burg, 1-2 juni 2006.
schrift voor Europees Recht 2009, p. 1-7.
States in relation to the organisation and
15. Mededeling van de Commissie, ‘Con-
17. Zie W. Palm et al, ‘Towards a Renewed
19. Brief van 4 maart 2011 van Minister
planning of national health systems.’ Raad
sultation regarding Community Action on
Community Framework for Safe, High-
Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en
van de Europese Unie, 23 februari 2011,
Health Services’, SEC(2006)1195/4 van 26
Quality and Efficient Cross-Border Health
Sport aan de Tweede Kamer, IZ3053582.
Interinstitutional file: 2008/0142 (COD).
september 2006.
Care within the European Union’, in: M.
20. Oostenrijk, Polen, Portugal en Roeme-
21. Art. 22 Richtlijn 2011/24.
16. Werkdocument van de Commissie bij
Wismar et al (Eds.), Cross-Border Health
nië stemden tegen; Slowakije onthield zich
22. Art. 21 lid 1 Richtlijn 2011/24.
het voorstel voor een richtlijn betreffende
Care in the European Union – Mapping and
van stemming. Persbericht 7056/1 Raad
23. Art. 2 onderdeel m Richtlijn 2011/24.
de toepassing van de rechten van patiënten
Analysing Practices and Policies, European
van de EU, 28 februari 2011. Polen, Portu-
24. Art. 7 lid 8 Richtlijn 2011/24.
bij grensoverschrijdende gezondheidszorg
Observatory on Health Systems and Policies
gal en Roemenië voegden een ‘statement’
25. Art. 7 lid 1 Richtlijn 2011/24.
– Samenvatting van de Effectbeoordeling,
2011, 23-46, 37.
toe waarin deze lidstaten stelden dat zij
26. Art. 8 lid 5 jo. art. 7 lid 1 Richtlijn
SEC(2008)2163. De Commissie zou dienen
18. COM(2008)414 def. Over dit voorstel
‘regret that the Directive on the application
2011/24.
uit te gaan van de ‘Conclusies van de Raad
zie J. van de Gronden, ‘De Conceptpatiën-
of patients’ rights in cross-border healthcare
27. Art. 8 lid 2 Richtlijn 2011/24.
betreffende de gemeenschappelijke waar-
tenrichtlijn: Wat zijn de Consequenties voor
does not provide a sufficient guarantee of a
den en beginselen van de gezondheidsstel-
het Nederlandse Zorgstelsel?’, Tijdschrift
high level of quality and safety to patients
sels van de EU’, 2733e zitting van de Raad
voor Gezondheidsrecht 2009, p. 504-516
wishing to receive cross-border healthcare
Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Gezond-
en W. Sauter, ‘Patiëntenrechten bij Grens-
and does not entirely respect the responsi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2715
Wetenschap
zich heldere, in de praktijk eenvoudig28 toe te passen regel van minstens één overnachting.29 De voornoemde punten b en c zijn nieuw. Tijdens het onderhandelingsproces had een aantal lidstaten er op aangedrongen dat private zorgaanbieders die niet worden betaald door of zijn uitgesloten van wettelijke zorg(verzekerings)stelsels buiten het bereik van de richtlijn zouden dienen te vallen. De angst was dat deze aanbieders mogelijk niet aan kwaliteits- en/of veiligheidseisen voldoen en dat lidstaten mogelijk zouden worden verplicht dergelijke op hun eigen grondgebied gevestigde aanbieders te betalen. Een totale uitsluiting van nietgecontracteerde aanbieders bleek niet haalbaar en het bereikte compromis op dit punt is dat ten aanzien van door dergelijke verstrekkers verleende zorg toestemmingsregels mogen worden toegepast en dat toestemming mag worden geweigerd.30 De bevoegdheid toestemmingsregels toe te passen is, in navolging van de rechtspraak, echter wel beperkt.31 Er bestaat namelijk een plicht, die vooral voor op wachtlijsten geplaatste patiënten van belang is, tot het verlenen van toestemming wanneer deze zorg op het nationale grondgebied niet kan worden verleend binnen ‘een termijn die medisch verantwoord is, op basis van een objectief medisch oordeel over de gezondheidstoestand van de patiënt, de voorgeschiedenis en het te verwachten verloop van zijn ziekte, de mate van pijn en/of de aard van zijn handicap op het tijdstip waarop het verzoek om toestemming is ingediend of opnieuw is ingediend’.32 Het Europees Parlement had voorgesteld patiënten die lijden aan een zeldzame ziekte33 vrij te stellen van het toestem-
Wat betreft de kwaliteit en veiligheid van de zorg zelf was het probleem dat de Europese Unie harmonisatiebevoegdheden ontbeerde mingsvereiste, zelfs voor verstrekkingen die niet in het verzekeringspakket van de lidstaat van aansluiting zijn opgenomen, maar dat voorstel heeft het niet gehaald. De richtlijn stelt nu enkel dat patiënten, gezondheidswerkers en de instanties die de gezondheidszorg financieren worden gewezen op de mogelijkheden die Verordening (EG) nr. 883/2004 biedt om patiënten met een zeldzame ziekte te verwijzen naar andere lidstaten, ook voor diagnosen en behandelingen die niet beschikbaar zijn in de lidstaat van aansluiting.34 In gevallen waarin geen toestemming wordt verleend heeft een verzekerde recht op terugbetaling van de betaalde rekening tot het bedrag waarop hij/zij recht had indien dezelfde zorg in de eigen lidstaat was ontvangen. Voor patiënten zal het veelal onduidelijk zijn hoeveel zij terugbetaald zullen krijgen. De Richtlijn staat het lidstaten toe een vrijwillig35 stelsel van voorafgaande melding aan te bieden waarbij de patiënt, in ruil voor melding, een
2716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
schriftelijke bevestiging krijgt met een vermelding van het geraamde bedrag dat zal worden terugbetaald.36 Wel is het zo dat lidstaten de administratieve en andere formaliteiten die gelden voor zorg op het eigen grondgebied ook op grensoverschrijdende zorg mogen toepassen. Dit betekent bijvoorbeeld dat lidstaten (bijv. Nederland) die voor zorg op het eigen grondgebied de voorwaarde toepassen dat een verzekerde eerst een huisarts of eerstelijnsarts dient te raadplegen alvorens een specialist te kunnen consulteren, deze voorwaarde ook mogen stellen ten aanzien van de vergoeding van specialistische hulp over de grens.37 Dergelijke voorwaarden dienen echter wel op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze te worden toegepast en vooraf bekend te worden gemaakt. In meer algemene zin, en in navolging van de rechtspraak van het Hof,38 eist de Patiëntenrichtlijn dat lidstaten waarborgen dat alle administratieve procedures betreffende grensoverschrijdende zorg, berusten op objectieve, nondiscriminerende en transparante criteria.39 Ten slotte hebben lidstaten de – opvallende – mogelijkheid de in de Richtlijn opgenomen terugbetalingsregeling te beperken indien zij dit nodig achten om de kwaliteit en toegankelijkheid van hun zorgstelsel te waarborgen of ‘kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zoveel mogelijk te voorkomen’.40 Deze mogelijkheid, die pas aan het eind van het wetgevingsproces is overeengekomen en waarschijnlijk bedoeld was om de grootse tegenstanders in de Raad over de brug te halen, is potentieel problematisch, maar het gevaar voor al te ‘lichtvaardig gebruik’ lijkt niet zo groot. De mogelijkheid tot beperking geldt niet voor de procedure van Verordening (EG) nr. 883/200441 en zal dus veelal de terugbetaling van niet-ziekenhuiszorg betreffen. Het Hof heeft echter al duidelijk gemaakt dat het het argument dat grensoverschrijdend verkeer een bedreiging kan vormen voor de financiering en organisatie van extramurale zorg niet steunt.42 Al met al brengt de Richtlijn op detailpunten enige verduidelijking en aanpassingen aan, maar tast zij, in essentie, het door het Hof eerder gevonden evenwicht tussen het vrij patiëntenverkeer en behoud van nationale zorg(verzekerings)stelsels niet wezenlijk aan. De Richtlijn vormt voor lidstaten die de rechtspraak nog niet in hun nationale wetgeving hadden verankerd een aanzet (plicht) dat alsnog te doen, maar voor lidstaten die dat al hadden gedaan, waaronder Nederland, lijken de gevolgen gering.
Verantwoordelijkheden van de Lidstaat van Behandeling: de Nieuwe Patiëntenrechten Zoals hiervoor geschreven, werd in de loop van de ‘postDecker-Kohll discussies’ duidelijk dat er naast grotere duidelijkheid betreffende de procedures voor de vergoeding van grensoverschrijdende zorg ook behoefte bestond aan maatregelen aangaande de kwaliteit, veiligheid en efficientie van zorg. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Patiëntenrichtlijn naast de ‘oude’ rechten van verzekerden inzake vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende zorg ook een aantal ‘nieuwe’ patiëntenrechten bevat,43 waarvoor bovenal de lidstaat van behandeling een verantwoordelijkheid heeft. Met inachtneming van de beginselen van ‘universaliteit, toegang tot kwaliteitsvolle zorg, rechtvaardigheid en solidariteit’,44 draagt deze lidstaat er
De erkenning van rechten voor mobiele patiënten leidt tot erkenning van nieuwe rechten voor alle patiënten onder andere zorg voor dat er transparante klachtenregelingen45 en mechanismen bestaan in geval patiënten schade ondervinden als gevolg van ontvangen zorg, er systemen van beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikbaar zijn, het grondrecht op eerbiediging van het privéleven ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens wordt beschermd en dat patiënten recht hebben op een schriftelijk of elektronisch dossier om de continuïteit van zorg te waarborgen.46 Wat betreft de kwaliteit en veiligheid van de zorg zelf bestond het probleem dat de Europese Unie harmonisatiebevoegdheden ontbeert.47 De Commissie had daarom voorgesteld de lidstaten te verplichten zelf normen vast te leggen en mechanismen in te stellen om er voor te zorgen dat zorgaanbieders aan die normen voldoen ‘met inachtneming van de internationale medische wetenschap en de algemeen erkende goed medische praktijken’.48 Ook dat kwam echter dicht bij een (minimum)harmonisatie, en de lidstaten gaven daarom de voorkeur aan plichten tot informatieverschaffing om patiënten ‘te helpen om met kennis van zaken’ een ‘weloverwogen keuze’ (informed choice)49 te maken wanneer zij overwegen zorg in een andere lidstaat te ontvangen.50 De lidstaat van behandeling dient zorgaanbieders te verplichten individuele patienten informatie te geven over, onder meer, de beschikbaarheid, de kwaliteit en veiligheid van de zorg die zij verlenen en hun verzekeringsdekking.51 Daarnaast zullen patiënten zich kunnen wenden tot nieuw op te richten
‘nationale contactpunten voor grensoverschrijdende zorg’. Het contactpunt in de lidstaat van behandeling dient informatie te verschaffen over de kwaliteits- en veiligheidsnormen en -richtsnoeren, inclusief bepalingen over toezicht op zorgaanbieders en de toegankelijkheid van ziekenhuizen voor personen met handicaps.52 Het contactpunt in de lidstaat van aansluiting dient informatie te verschaffen over de procedures voor vergoeding, waarbij zij een duidelijk onderscheid dienen te maken tussen de procedures van de richtlijn en die van Verordening (EG) nr. 883/2004.53 Op zich zijn bovenstaande informatieplichten positief te beoordelen.54 Toch zal het voor patiënten niet altijd eenvoudig zijn deugdelijke informatie te verkrijgen over de beschikbaarheid en kwaliteit van zorg in andere lidstaten. Relevante informatieverschaffing is in veel lidstaten vaak beperkt en de richtlijn verplicht zorgaanbieders niet patiënten uit andere lidstaten meer informatie te verschaffen dan patiënten uit de eigen lidstaat.55 Voorts zijn lidstaten niet verplicht informatie te verschaffen in andere talen dan de eigen taal.56 Een opvallend aspect is dat de reikwijdte van de bepalingen die zien op ‘nieuwe’ patiëntenrechten niet duidelijk is omschreven. De bepalingen zijn opgenomen in een hoofdstuk dat in de titel verwijst naar grensoverschrijdende zorg, maar zij zijn algemeen geformuleerd. De betrokken rechten worden toegekend aan patiënten, waaronder wordt verstaan ‘een natuurlijk persoon die in een lidstaat gezondheidszorg wenst te ontvangen of ont-
28. Men kan overigens niet uitsluiten dat er
bezien of aan de voorwaarden van Verorde-
36. Art. 9 lid 5 Richtlijn 2011/24.
2011/24.
geschillen zullen ontstaan over wie bepaalt
ning (EG) nr. 883/2004 is voldaan. Art. 20
37. Art. 7 lid 7 Richtlijn 2011/24.
47. Art. 168 lid 5 VWEU.
wanneer een overnachting noodzakelijk is.
van die verordening stelt dat toestemming
38. Zie bijv. nr. C-385/99, Jur. p. I-4509
48. COM(2008)414 def., art. 5.
29. Punt a (2) is in overeenstemming met
niet mag worden geweigerd in gevallen die
(Müller-Fauré en van Riet) en nr. C-56/01,
49. Art. 4 lid 2 onderdeel b jo. overweging
datgene wat het Hof recentelijk heeft uitge-
mijns inziens overeenkomen met die in art.
Jur. p. I-12403 (Inizan).
20 van de preambule van de Richtlijn
maakt in zijn arrest van 5 oktober 2010 in
8 lid 5 Richtlijn 2011/24 worden vermeld.
39. Art. 9 Richtlijn 2011/24.
2011/24.
zaak nr. C-512/08, n.n.g. (Commissie vs.
Het lijkt niet erg waarschijnlijk dat aan het
40. Art. 7 lid 9 Richtlijn 2011/24.
50. W. Palm et al, infra noot 16, p. 39.
Frankrijk). Zie verder A.P. van der Mei,
verschil in de bewoordingen van deze twee
41. Art. 7 lid 10 Richtlijn 2011/24.
51. Art. 4 lid 2 onderdeel b Richtlijn
‘Zorg over de Grens: De Arresten Commis-
bepalingen materiële betekenis dient te
42. Nr. C-385/99, Jur. p. I-4509 (Müller-
2011/24.
sie t. Frankrijk en Elchinov’, in: Nederlands
worden toegekend. Vgl. nr. C-56/01, Jur.
Fauré en van Riet). Zie verder A.P. van der
52. Art. 4 lid 2 onderdeel a Richtlijn
Tijdschrift voor Europees Recht 2011, p.
p. I-12403 (Inizan).
Mei, ‘Cross-Border Access to Health Care:
2011/24.
88-94. Een voorstel van de Commissie om
33. Dit zijn ziekten die ernstig, chronisch en
Non-Hospital Care and wating-Lists’, 31
53. Art. 5 onderdeel b jo. art. 6 lid 4 Richt-
de toepassing van toestemmingsregels voor
vaak levensbedreigend zijn en een preva-
Legal Issues of Economic Integration 2004,
lijn 2011/24.
dergelijke zorg te beperken tot zorg die op
lentiedrempel halen van maximaal vijf
p. 57-68.
54. Ook al is niet duidelijk hoe ver de infor-
een door de Commissie zelf op te stellen en
patiënten per 10 000 inwoners. Zie punt 55
43. W. Sauter, Harmonisation in Healthca-
matieplichten reiken. Zie verder D. Delnoij
bij te houden lijst zou zijn opgenomen,
van de considerans van Richtlijn 2011/24.
re: The EU Patients’ Rights Directive, TILEC
& W. Sauter, ‘Patient Information under the
heeft het niet gehaald.
34. Art. 13. Zie ook art. 8 lid 4.
Discussion Paper no. 2011-0030, available
EU Patients’ Rights Directive’, European
30. Art. 8 lid 2 Richtlijn 2011/24.
35. Nederland heeft zich tijdens de onder-
on: http://papers.ssrn.com/sol3/papers.
Journal of Public Health 2011, 21(3), p.
31. Daarnaast dienen de relevante regels
handeling sterk gemaakt voor het faculta-
cfm?abstract_id=1859251##.
271-272.
publiekelijk bekend te worden gemaakt.
tieve karakter van het systeem, onder meer
44. Art. 4 lid 1 Richtlijn 2011/24.
55. Art. 4 lid 2 onderdeel b tweede zin
Art. 8 lid 7 Richtlijn 2011/24.
vanwege het beheersen van de administra-
45. Een voorstel van het Europees Parle-
Richtlijn 2011/24.
32. Art. 8 lid 5 Richtlijn 2011/24. Op dit
tieve lastendruk. Brief van 4 maart 2011
ment om een Europese Ombudsman te
56. Art. 4 lid 5 Richtlijn 2011/24.
punt verdient de Richtlijn geen schoon-
van Minster Schippers van Volksgezond-
introduceren, heeft het uiteindelijk niet
heidsprijs. Art. 8 lid 3 bepaalt dat bij verzoe-
heid, Welzijn en Sport aan de Tweede
gehaald.
ken om toestemming eerst moet worden
Kamer, IZ3053582.
46. Art. 4 lid 2 onderdeel c-f Richtlijn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2717
Wetenschap
vangt’.57 Dit betreft dus niet enkel patiënten die in een andere lidstaat een behandeling willen of moeten ondergaan, maar ook zij die dat gewoon ‘thuis’ willen doen. We lijken hier dus van doen te hebben met een vorm van ‘sluimerende harmonisatie’.58 De erkenning van rechten op vergoeding van de kosten voor mobiele patiënten leidt tot erkenning van nieuwe rechten, waarop alle patienten aanspraak op kunnen maken. Ten slotte legt de Patiëntenrichtlijn lidstaten op het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit te respecteren.59 Dit betekent bovenal dat zorgaanbieders patiënten uit de eigen lidstaat en die uit andere lidstaten dezelfde prijzen in rekening moeten brengen.60 Het belang van dit gebod mag niet worden onderschat. Het beschermt niet alleen mobiele patiënten tegen een ‘financiële uitbuiting’ door zorgaanbieders in andere lidstaten. Het gebod voorkomt ook dat zorgaanbieders niet een financieel motief hebben eventueel de voorkeur te geven aan patiënten uit andere lidstaten boven de ‘eigen’ lidstaten. De non-discriminatiebepaling voorkomt een mogelijke commercialisering van in het kader van wettelijke stelsels verschafte zorg,61 die mogelijk de belangen van de ‘eigen’, immobiele patiënten zou kunnen ondermijnen. Dat laatste wordt ook voorkomen door een nieuwe bepaling volgens welke de lidstaat van behandeling, ‘in het kader van zijn wezenlijke taak (…) te zorgen voor voldoende en permanente toegang tot gezondheidszorg op zijn grondgebied’, maatregelen mag nemen betreffende de toegang tot behandeling.62 Deze bepaling, die een afwijking van het gebod van gelijke behandeling vormt, geeft lidstaten die als een ‘netto-importeur’ van patiënten kunnen worden beschouwd (bijv. België) het recht eventueel, en waar echt nodig, de toegang van patiënten uit andere lidstaten te beperken. Ook wat betreft de ‘nieuwe’ patiëntenrechten lijkt de Nederlandse wetgeving in het algemeen wel ‘EU-proof’ te zijn, ook al zal goed moeten worden bezien hoe invulling te geven aan de plichten die nodig zijn om het recht van patiënten op het kunnen maken van een informed choice te garanderen en aan de instelling van de voorgeschreven contactpunten.
Samenwerking op het Gebied van Gezondheidszorg De Patiëntenrichtlijn bevat ten slotte bepalingen die tot doel hebben samenwerking op het terrein van de gezondheidszorg te bevorderen. Dat gebeurt reeds en die samenwerking is zeer divers van aard. Het kan gaan om samenwerking tussen specialisten, zorgaanbieders, verzekeraars en/of overheden en zien op tal van zaken als uitwisseling van informatie, kennis, onderzoeksresultaten of specialisten, ambulance samenwerking en het effectieve gebruik van medische faciliteiten. De richtlijn bevat een algemene plicht voor lidstaten elkaar bijstand te verlenen voor de uitvoering van de richtlijn,63 en de Commissie dient lidstaten, en vooral buurlanden, aan te moedigen onderling overeenkomsten te sluiten. De Commissie zal dat vooral doen in grensregio’s,64 waar grensoverschrijdende zorg de meest efficiënte wijze kan zijn om gezondheidszorg voor de lokale bevolking te organiseren.65 Daarnaast wordt samenwerking nader uitgewerkt voor een aantal specifieke onderwerpen.
2718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Het eerste betreft geneesmiddelen en de erkenning van in andere lidstaten verstrekte recepten. Het verlenen van zorg omvat veelal ook de verstrekking van geneesmiddelen, die onderdeel zijn van het behandelprotocol dat een patiënt moet kunnen blijven volgen ook als hij naar een andere lidstaat gaat. Aangezien geneesmiddelen die op het grondgebied van een lidstaat rechtmatig worden verstrekt aan (geharmoniseerde EU) normen aangaande kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid voldoen,66 moeten zij ook in een andere lidstaat kunnen worden verstrekt. Het afgege-
De toegevoegde waarde van de Patiëntenrichtlijn ligt in de uitbreiding en intensivering van het grensoverschrijdend beleid ven recept dient dan wel echt, en de inhoud duidelijk, te zijn. Om de continuïteit van behandeling te waarborgen, poneert de Patiëntenrichtlijn het ‘erkenningsbeginsel’: in een lidstaat verstrekte recepten moeten in een andere lidstaat kunnen worden gebruikt.67 Beperkingen zijn verboden tenzij deze noodzakelijk zijn om de menselijke gezondheid te beschermen, niet discriminerend zijn of er gegronde twijfel bestaat omrent de echtheid, inhoud of begrijpelijkheid van een bepaald recept. Het erkenningsbeginsel, dat ook geldt voor medische hulpmiddelen, doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van lidstaten te bepalen of een bepaald geneesmiddel voor vergoeding in aanmerking komt en het recht van apothekers de afgifte van een middel te weigeren om ethische redenen. De Commissie is opgedragen nadere maatregelen vast te stellen om onder meer de controle van de echtheid van recepten en de correcte identificatie van in andere lidstaten voorgeschreven middelen te vergemakkelijken.68 In de tweede plaats voorziet de Patiëntenrichtlijn in zgn. Europese referentienetwerken. Het gaat hier om samenwerkingsverbanden tussen zorgaanbieders en expertisecentra, met name op het gebied van zeldzame ziekten, die bijv. tot doel hebben kennis te bundelen, betere diagnoses te ontwikkelen en het verstrekken van zorg voor patiënten met een ziekte waarvoor een bijzondere concentratie van deskundigheid is vereist te bevorderen.69 Zowel de lidstaten als de Commissie dienen maatregelen te nemen de ontwikkeling van dergelijke referentienetwerken aan te moedigen,70 zonder echter over te gaan tot harmonisatiemaatregelen.71 Ten derde richt samenwerking zich op ‘e-gezondheidszorg’,72 waarmee wordt gedoeld op grensoverschrijdende zorg waarbij noch de zorgaanbieder noch de patient zich naar een andere lidstaat begeeft en gebruik wordt gemaakt van informatie- en communicatietechnologie.73 Dergelijke dienstverlening is in opkomst maar levert nog problemen op omdat de gebruikte technologieen vaak niet op elkaar aansluiten. De Richtlijn streeft er naar de ‘interoperabiliteit’ van stelsels van e-zorg te bevor-
deren door de verantwoordelijke nationale autoriteiten in een vrijwillig netwerk met elkaar te verbinden. Richtsnoeren zullen worden opgesteld voor het samenstellen van een lijst van patiëntgegevens die worden uitgewisseld en teneinde de overdraagbaarheid van medische informatie te bevorderen.74 Ten slotte voorziet de richtlijn in de oprichting van een vrijwillig netwerk voor de evaluatie van gezondheidstechnologie.75 Bij dergelijke evaluaties bestaan vaak grote verschillen en overlappingen tussen en binnen de lidstaten ten aanzien van de gebruikte methoden, en daaruit voortvloeiende toepassing van innovaties. Om het vrij verkeer van deze technologieën te bevorderen en het vertrouwen in de veiligheid en kwaliteit van innovaties te bevorderen, worden gemeenschappelijk activiteiten ontwikkeld, die mogelijk door de EU financieel worden ondersteund.76 Uitgaande van het beginsel van goed bestuur (dat wil zeggen transparantie, objectiviteit, onafhankelijkheid van deskundigen en eerlijke procedures), beoogt het netwerk samenwerking te bevorderen en overlap van evaluaties te voorkomen.
Slotopmerkingen De Patiëntenrichtlijn is het eindresultaat van een denk- en onderhandelingsproces dat meer dan een decennium terug in gang was gezet om een deugdelijke beleidrespons te ontwikkelen op de baanbrekende arresten van het Hof in de zaken Decker en Kohll. Wat betreft de kern van de problematiek betreffende de terugbetaling van de kosten van grensoverschrijdende zorg, kan men stellen dat er een beter evenwicht is gevonden tussen de belangen van mobiele patiënten en de op de lidstaten rustende plichten tot het in stand houden van adequate zorg(verzekerings)
stelsels. Dat evenwicht was echter reeds gevonden door het Hof en de Patiëntenrichtlijn voegt daar in beginsel niet zo gek veel aan toe. Voor (Nederlandse) patiënten zal er in concrete zin niet ontzettend veel veranderen, zij het dat zij wel beter zullen (moeten) worden geïnformeerd over de mogelijkheden voor grensoverschrijdende zorg en de toepasselijke procedures. De toegevoegde waarde van de Patiëntenrichtlijn lijkt bovenal te liggen in de voorziene uitbreiding en intensivering van het grensoverschrijdend beleid. De in de Richtlijn voorziene netwerken voor zeldzame ziekten, e-gezondheidszorg en evaluatie van zorgtechnologie, bijvoorbeeld, bieden de relevante actoren nieuwe mogelijkheden en uitdagingen die in belangrijke mate kunnen bijdragen aan de verdere ontwikkeling van onderzoek, nieuwe behandelmethoden, enz. en dus kwaliteit van nationale zorgstelsels kunnen verbeteren. Vrij vertaald, het zijn niet zozeer de juristen (ook al moeten zij er wel voor zorgen dat de Richtlijn op tijd en correct wordt omgezet), maar vooral de beleidsmakers in de nationale hoofdsteden en in de zorgsector die nu vooral aan zet zijn. Het gehele proces dat tot de nieuwe richtlijn heeft geleid, laat een neofunctionalistische ontwikkeling zien. De toepassing van verdragsvrijheden op gezondheidszorg, een beleidsterrein waarop de lidstaten zich van oudsher sterk hebben gekant tegen EU-bemoeienis, leidt uiteindelijk wel degelijk tot de ontwikkeling van EU-gezondheidszorgbeleid. Formeel zijn het nog steeds de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de organisatie van zorg(verzekerings) stelsels, maar de erkenning van eerst oude patiëntenrechten, dan nieuwe patiëntenrechten en voorts het verder ontwikkelen van grensoverschrijdend beleid maken duidelijk dat het nationale beleid in toenemende mate door het EU-beleid wordt beïnvloed.
57. Art. 3 onderdeel h Richtlijn 2011/24.
246.
geneesmiddelen voor menselijk gebruik,
Health Systems Governance in Europe,
58. Vgl. Sauter, infra noot 17, p. 6.
62. Art. 3 lid 3 Richtlijn 2011/24.
PbEG 2001, L 311, p. 67.
European Observatory on Health Systems
59. Art. 4 lid 3 Richtlijn 2011/24.
63. Art. 10 lid 1 Richtlijn 2011/24.
67. Art. 11 lid 1 Richtlijn 2011/24.
and Policies, Cambridge University Press
60. Art. 4 lid 4 Richtlijn 2011/24.
64. Art. 10 lid 3 Richtlijn 2011/24.
68. Art. 11 lid 2 t/m 5 Richtlijn 2011/24.
2010, p. 509-560.
61. Zie I. Glinos, ‘Cross-Border Collaborati-
65. Zie punt 50 van de preambule van
69. Art. 12 lid 1 en 2 Richtlijn 2011/24.
73. COM(818)414 def., 22.
on’, in: M. Wismar et al (Eds.), Cross-Bor-
Richtlijn 2011/24.
70. Art. 12 lid 4 en 5 Richtlijn 2011/24.
74. Art. 14 lid 2 Richtlijn 2011/24.
der Health Care in the European Union
66. Zie met name Richtlijn 2011/83/EG van
71. Art. 12 lid 6 Richtlijn 2011/24.
75. Art. 15 lid 1 en 2 Richtlijn 2011/24.
–Mapping and Analysing Practices and
het Europees Parlement en de Raad van 6
72. Art. 14 Richtlijn 2011/24. Zie verder S.
76. Art. 15 lid 3 Richtlijn 2011/24.
Policies, European Observatory on Health
november 2011 tot vaststelling van een
Callens, ‘The Legal Framework on
Systems and Policies 2011, p. 217-254,
communautair wetboek betreffende
e-Health’, in: E. Mossialos et al (Eds.)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2719
2050
Essay
Tegen de bestaande opvattingen omtrent Misdaad en Straf: l’histoire se répète Jacques Claessen1
Hoewel inmiddels bijna honderd jaar oud geeft het manifest van strafjuriste, vrijdenkster en socialiste Clara Meijer-Wichmann blijk van inzichten die tijdloos zijn en die ook – en misschien wel juist – nu ter harte zouden moeten worden genomen. Het manifest opent met de nog altijd geldige constatering dat de meeste mensen zich geen rekenschap geven van de vraag waarom er wordt gestraft. Wichmann was vurig tegenstandster van het bestraffen van plegers van misdaden, daar volgens haar het kwade niet met het kwade, maar met het goede moet worden bestreden. Dat zij dit niet alleen om morele redenen propageerde, lijkt ook door de huidige linkse politici volledig te zijn vergeten.
Onlangs heeft een groep van vijftien jonge strafdeskundigen, waarvan ikzelf deel uitmaak, in de vorm van een pamflet stelling genomen tegen de huidige strafpraktijk en gepleit voor een humaner strafrecht. Onze oproep is geplaatst in het NJB en in verscheidene regionale en landelijke dagbladen.2 De geschiedenis lijkt zich te herhalen. Een kleine eeuw geleden schreef de in Duitsland geboren Nederlandse strafjuriste, vrijdenkster en socialiste Clara Meijer-Wichmann (1885-1922) namelijk een manifest getiteld Tegen de bestaande opvattingen omtrent Misdaad en Straf.3 Haar zeven pagina’s tellende intentieverklaring stamt uit 1919, het jaar waarin zij samen met anderen het ‘Comité van actie tegen de bestaande opvattingen omtrent Misdaad en Straf’ (CMS) oprichtte. In 1912 was Wichmann in Utrecht cum laude bij professor David Simons gepromoveerd op de grondslagen van het strafrecht.4 In haar dissertatie neemt zij afstand van de straffende gerechtigheid en stelt zij dat het strafrecht dient te worden afgeschaft, omdat het niet de juiste manier van rechtdoen is. Dit standpunt is duidelijk te herkennen in haar manifest dat niet zozeer gericht is tegen de uitwas-
sen van het strafrecht of tegen het strafstelsel als wel tegen het strafbegrip zelf, want, zo schrijft Wichmann: ‘Zó behoort de verhouding van mens tot mens niet te zijn, zó behoren mensen niet tegenover elkaar te staan. Tegenover die oude, overoude, uit het begintijdperk van het mensdom daterende leer, dat kwaad vergolden moet worden met kwaad, en dat wie kwaad doet moet worden neergedrukt en vernederd, stellen wij een ander levensbeginsel: Oordeel niet. Vergeld niet. Straf niet. Beloon niet. Maar tracht te scheppen met alle kracht die in u is een wezenlijk menselijke samenleving, waarin de voorwaarden voor groei en ontwikkeling voor ieder mens gegeven zijn; en tracht, in u zelf en anderen, het kwade te overwinnen door het goede. Alleen indirect kan de misdaad bestreden worden; niet door krachten te vernietigen, maar door krachten te wekken door, wat vernielend begon, in opbouw om te zetten. (…) wij komen radicale omzetting vragen, geen gedeeltelijke verbeteringen; wij zien een ander beginsel in de verte dagen: dat van een nieuwe tijd, van een broederlijke mensheid, die (…) met het strafbeginsel breken zal.’
‘Alleen indirect kan de misdaad bestreden worden; niet door krachten te vernietigen, maar door krachten te wekken door, wat vernielend begon, in opbouw om te zetten’ 2720
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Dat is de boodschap van Wichmann. Het gaat hierbij om een visie die in de kern ook te vinden is in de Bergrede uit het Nieuwe Testament en in geschriften van spiritueel geïnspireerde én pragmatisch ingestelde vrijdenkers uit alle windstreken, onder wie in Wichmanns tijd de Russische schrijver Leonid Tolstoj.5 Haar én hun devies is: geen vergelding van de misdaad die in het verleden heeft plaatsgevonden door middel van straf, maar positieve beïnvloeding van de toekomst door middel van (her) opvoeding en verbetering van gezindheid – niet alleen van daders, maar ook van slachtoffers en de gemeenschap. In de woorden van Wichmann: ‘Wij richten ons tot U, onveroordeelden én veroordeelden, met een beroep op uw volle menselijke waardigheid. Onveroordeelden, herziet (…) uw strafbegrip; (…) veroordeelden (…) voelt u mens. (…) In een werkelijke Gemeenschap zou er bereidwilligheid zijn, om elkanders tekortkomingen te boven te komen; we zouden elkaar wederkerig begrijpen en tot steun zijn. We zouden niet, zoals nu, aldoor letten op de bedreigde ‘rechtsgoederen’, maar op de mens, die met zichzelf te strijden heeft – we zouden weten dat het telkens ons aller tekort was, wanneer één onzer in die strijd bezweek.’ Hoewel inmiddels bijna honderd jaar oud en geschreven in een volstrekt andere periode dan de onze, geeft het manifest blijk van inzichten die tijdloos zijn en die ook – en misschien wel juist – nu ter harte zouden moeten worden genomen. Zo begint Wichmann haar manifest met de nog altijd geldige constatering dat de meeste mensen zich geen rekenschap geven van de vraag waarom er wordt gestraft. Voor hen is het bestaan van straf(recht) in geval van misdaad iets vanzelfsprekends. En degenen die zich deze vraag wel stellen, vinden haar doorgaans eenvoudig te beantwoorden: straf als reactie op misdaad is gerechtvaardigd vanuit het oogpunt van vergelding en/of preventie. Opzettelijke leedtoevoeging, afschrikking en onschadelijkmaking zijn volgens hen de aangewezen daden tegenover misdadigers die in wezen slechte mensen zijn. Volgens Wichmann is dit alles ‘een heilloze waanvoorstelling, die mensonwaardige verhoudingen in het leven doet blijven’. Niet alleen vindt zij als socialiste dat het strafrecht de bezittende klassen beschermt – wat ook in onze tijd nog door verscheidene marxistisch geïnspireerde rechtswetenschappers wordt beweerd6 –, ook wijst zij erop dat mensen te gemakkelijk ervan uitgaan dat onveroordeelde mensen ‘van een beter soort’ zouden zijn dan veroordeelde. Terwijl zij het belang van de persoonlijke aanleg in verband met het begaan van misdaden niet ontkent en zij niet wil zeggen dat het uitsluitend van
externe omstandigheden afhangt waartoe een mens in zijn leven komt, ziet zij vooral een wisselwerking tussen aanleg en omstandigheden. Een kind dat leeft ‘onder een voortdurend tekort aan al wat het leven waard maakt geleefd te worden’, zal uitgroeien tot een andere persoonlijkheid en zal tot andere daden komen dan een kind met dezelfde aanleg dat onder gelukkigere omstandigheden opgroeit. Mensen hebben niet het recht ‘om koud en hard de hoogste zedelijke eisen te stellen aan de tekortgekomenen’. Terwijl Wichmann hiermee primair doelt op de hardvochtige houding van de bezitrijke klasse ten opzichte van de bezitarme klasse, kan haar visie mijns inziens eenvoudig worden geactualiseerd door tevens immateriële rijkdom en armoede erbij te betrekken – in het manifest wordt niet voor niets gesproken van ‘een voortdurend tekort aan al wat het leven waard maakt geleefd te worden’ en dat heeft niet enkel betrekking op geluk dat voortkomt uit het bezit van materiële zaken.
Straf komt volgens Wichmann voort uit ‘egoïstisch zelfverweer’, met dien verstande dat zij in de regel wordt opgelegd onder het mom van nobele motieven zoals gerechtigheid Straf komt volgens Wichmann voort uit ‘egoïstisch zelfverweer’, met dien verstande dat zij in de regel wordt opgelegd onder het mom van allerlei nobele motieven zoals gerechtigheid en ordehandhaving. Ook resocialisatie oftewel verbetering van de mens is zo’n motief. Maar verbetering kan niet plaatsvinden door middel van (gevangenis) straf. Straf drukt mensen neer en vernedert hen. Sterker nog: zij leidt ertoe dat mensen tegenover de maatschappij worden geplaatst en als vijand van de samenleving worden beschouwd. Dit, terwijl misdadigers ‘meer dan anderen eenzamen zijn en meer dan anderen begrijpen zouden behoeven’. Door hen (in detentie) niet als mens, maar als zaak te bejegenen, wordt hun ‘innerlijk genezingsproces’ verstoord. Anno 2011 bestaat het overgrote deel van de gevangenispopulatie nog steeds uit brekebenen – veel misdaden worden gepleegd door mensen die hun instincten en emoties niet kunnen beheersen, die verslaafd zijn en/of die een persoonlijkheidsstoornis hebben – en
Auteur
Noten
1971 (oorspronkelijk 1919). Alle citaten in
6. L. Wacquant, Straf de armen. Het nieuwe
1. Mr. dr. J.A.A.C. Claessen is universitair
2. ‘Jonge strafrechtdeskundigen pleiten
deze bijdrage komen uit genoemd manifest.
beleid van de sociale onzekerheid, Berchem/
docent straf(proces)recht aan de Universi-
voor een humaan strafrecht’, NJB
4. C.G. Meijer-Wichmann, Beschouwingen
Antwerpen: EPO 2006; M. Foucault, Disci-
teit Maastricht en redactielid van de
2011/906, afl. 17, p. 1163; N. de Fijter,
over de historische grondslagen der tegen-
pline, toezicht en straf. De geboorte van de
Nieuwsbrief Strafrecht en het Tijdschrift
‘Altijd is het weer: het moet harder, stren-
woordige omvorming van het strafbegrip,
gevangenis, Groningen: Historische uitgeverij
voor Herstelrecht. Tevens is hij lid van de
ger’, Trouw 18 juni 2011.
Leiden 1912.
2007 (vijfde druk; oorspronkelijk 1975).
groep van vijftien jonge strafrechtdeskun-
3. C.G. Meijer-Wichmann, Tegen de
5. L. Tolstoj, Het Godsrijk is in je. Een gids
digen en van Restorative Justice Neder-
bestaande opvattingen omtrent Misdaad en
voor geweldloos leven, Den Haag: Mira-
land.
Straf, Groningen: Anarchistische Uitgeverij
nanda 1985.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2721
Essay
brengt (gevangenis)straf (in een sober regime) nog steeds geen verbetering in hun situatie.7 Om die reden stelde de latere abolitionist Louk Hulsman in het kader van zijn negatieve strafbaarstellingscriteria dat een bepaalde gedraging nooit strafbaar mag worden gesteld om mensen te helpen.8 Straf helpt niet. Straf stigmatiseert, aldus die andere bekende abolitionist, Herman Bianchi.9 Wat speciale afschrikking betreft, wijst Wichmann op het grote aantal recidivisten in haar tijd. Ook op dit punt is er sinds 1919 niets veranderd. Uit recent onderzoek blijkt dat 75% van de ex-gedetineerden in herhaling valt, de helft van
Mensen mogen van geluk spreken, wanneer zij in hun leven nooit in een situatie terechtkomen die hen als het ware tot het plegen van een (ernstige) misdaad dwingt hen al binnen één jaar na vrijlating,10 Er wordt wel gezegd dat de gevangenis een dure manier is om mensen slechter te maken,11 maar ook dit beeld van de gevangenis als ‘hogeschool voor criminelen’ is niets nieuws onder de zon. Voorts acht Wichmann generale afschrikking in navolging van filosofen als Kant en Hegel immoreel, aangezien de mens dan louter als middel (tot een bepaald doel) wordt beschouwd. Tot slot merkt zij met betrekking tot onschadelijkmaking op dat het resultaat hiervan is dat mensen de gevangenis doorgaans beschadigder verlaten dan toen zij binnenkwamen, wat zij terecht als barbaars en achterlijk bestempelt. Het handjevol ‘onverbeterlijken’ dient niet te worden gestraft, maar als zieken te worden beschouwd en behandeld. Na aandacht te hebben besteed aan de strafdoelen resocialisatie, afschrikking en onschadelijkmaking, staat Wichmann ten slotte stil bij de vergelding die oproept ‘hem die leed deed, ook leed te laten lijden’. Anders dan strafgeleerden die een moreel-intuïtieve benadering van de vergelding aanhangen, onder wie Willem Pompe,12 acht Wichmann het principe van vergelding van kwaad met kwaad een primitief, in wraakinstincten wortelend beginsel dat nodig dient te worden omgekeerd. Het is, zoals gezegd, de vergelding van kwaad met goed die zij propageert als het nieuwe levensbeginsel – niet alleen om morele, maar ook om praktische redenen; alleen op die manier kan misdaad immers met succes worden bestreden. Een abolitionist als Mahatma Gandhi was er heilig van overtuigd dat alleen iets moreels positief kan uitwerken en nu straf geen moreel middel is, kan zij nooit leiden tot de vreedzame, broederlijke samenleving waar het mensen als Wichmann om te doen is.13 Bijna een eeuw na het verschijnen van Wichmanns manifest en actiecomité is er dus wederom een groep jonge strafdeskundigen opgestaan die stelling neemt tegen de bestaande opvattingen omtrent misdaad en straf. Onder afwijzing van de huidige defaitistische strafpraktijk die vrij-
2722
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
wel louter op empirische vergelding, afschrikking en onschadelijkmaking is gericht, roepen deze strafrechtkenners op tot een humaan strafrecht en benadrukken zij het belang van begrip, vergeving en verzoening voor het (voort) bestaan van een samenleving. Hoewel niet abolitionistisch staat een aantal groepsleden niet negatief tegenover de inbouw van herstelrechtelijke elementen in het strafrecht, waaronder slachtoffer-daderbemiddeling. Zelf zou ik – waar mogelijk – evenals in Vlaanderen ook in Nederland graag een geleidelijke overgang van straf- naar herstelrecht zien plaatsvinden. Ook voor mij is straffende gerechtigheid in laatste instantie namelijk een tegenspraak in termen, nu straf(recht) noch tot werkelijke conflictoplossing noch tot behoud en heelmaking van (verbondenheid tussen) mensen leidt.14 Het is dan ook hoopgevend te noemen dat in Maastricht wel met slachtoffer-daderbemiddeling wordt gewerkt.15 Op 31 augustus 2011 stond in Dagblad De Limburger een stuk over een Roermondse strafrechter die een zaak betreffende een uit de hand gelopen burenruzie in Venlo heeft aangehouden en naar de bemiddelaar heeft doorverwezen, omdat het strafrecht hier volgens hem geen uitkomst zal bieden: iedereen heeft namelijk schuld aan de gespannen sfeer die is ontstaan en deze situatie zal onherroepelijk blijven bestaan zonder werkelijke conflictoplossing, waarbij alle partijen zijn betrokken.16 Evenals de Russische schrijver Alexandr Solzjenitsyn wijst de groep jonge strafdeskundigen erop dat de samenleving niet kan worden opgedeeld in goede en kwade mensen; ieder mens heeft de potentie tot goed én kwaad in zich. Voorts dienen daders niet als onverbeterlijke vijanden van de samenleving of als tot het kwaad gedoemde monsters te worden afgeschilderd en afgeschreven. Het is de mens die in het recht centraal dient te staan, de mens met al zijn tekortkomingen, maar tegelijkertijd met al zijn potentie. Hoe iemand naar misdaad en straf kijkt, is grotendeels afhankelijk van zijn mens- en wereldbeeld.17 De visie op mens en wereld van Wichmann spreekt mij zeer aan. In de kern komt deze erop neer dat de mens weliswaar een bepaald karakter heeft, maar dat de ontwikkeling en openbaring van persoonlijke eigenschappen wordt gestimuleerd en getriggerd door externe omstandigheden. Door deze omstandigheden te verbeteren, haal je het beste uit een mens naar boven; behandel je een mens daarentegen slecht, dan ligt het voor de hand dat hij hierdoor geen beter mens zal worden, integendeel. Ieder mens heeft de potentie tot goed en kwaad in zich, alleen komt – onder invloed van uitwendige factoren – bij de ene mens vooral het goede en bij de andere vooral het kwade tot bloei. Bovendien is er bij de ene mens meer voor nodig om hem tot het kwade aan te zetten dan bij de andere. Mensen mogen evenwel van geluk spreken, wanneer zij in hun leven nooit in een situatie terechtkomen die hen als het ware tot het plegen van een (ernstige) misdaad dwingt. Al met al gaat Wichmann uit van een dynamisch mensbeeld: de mens is niet statisch en hij kan door toediening van de juiste prikkels veranderen; welke prikkels de juiste zijn, hangt af van de concrete persoon.18 Ook voor Wichmann is derhalve niet nothing works! maar what works? het leidmotief. Terwijl zij hoofdzakelijk de nadruk legt op externe c.q. sociale factoren die ertoe kunnen leiden dat mensen misdaden plegen, zijn het tegenwoordig steeds vaker interne c.q. biologische factoren
waarop in dit verband wordt gefocust.19 Opmerkelijk is dat neurowetenschappers die de wilsvrijheid van de mens als een illusie beschouwen, in feite eveneens pleiten voor een positieve beïnvloeding van de toekomst (door middel van behandeling van daders) onder gelijktijdige afwijzing van vergelding;20 ook breinwetenschappers gaan uit van een dynamisch mensbeeld.21 Tevens valt ook bij hen iets te bespeuren van een oproep tot begrip en vergeving, want tout comprendre c’est tout pardonner.22 Ook Wichmanns visie dat een misdaad uiteindelijk het gevolg is van een tekort van ons allen en dat de gemeenschap derhalve een verantwoordelijkheid heeft niet alleen jegens het slachtoffer en zichzelf, maar ook jegens de dader, bevalt mij als herstelrechtelijk geëngageerde rechtswetenschapper; de genoemde Venlose zaak is overigens een goed voorbeeld in dit verband. De gedachte, zoals onlangs nog verwoord door VVD’er Van der Steur,23 dat het mensen zijn die voor goed of kwaad kiezen als zouden wij in een vacuüm levende individuen zijn, is in ieder geval veel te simplistisch en
geeft weinig blijk van realiteitszin, wat eveneens geldt voor de realpolitik die op deze illusie is gebaseerd. Tot slot. Clara Meijer-Wichmann was niet alleen strafjuriste en vrijdenkster, zij was tevens socialiste ten tijde van het liberale kabinet-Cort van der Linden (1913-1918). Het is de hoogste tijd dat de huidige linkse politici zowel de ideeën van Wichmann nog eens op zich laten inwerken als hun oor te luister leggen bij het vele rechtswetenschappelijke én empirische onderzoek dat de laatste jaren is verricht en waaruit telkens weer blijkt dat veel en streng straffen gericht op vergelding, afschrikking en onschadelijkmaking iets anders is dan slim reageren op misdaad. Indien politiek werkelijk gericht is op de realisering en waarborging van een vreedzame – zo men wil veilige – samenleving, dan zal zij echt met een ander verhaal over misdaad en straf moeten komen. Hiervoor zijn visie en lef nodig. Bij gebrek hieraan, zal over een kleine honderd jaar wederom een manifest of pamflet tegen de bestaande opvattingen over misdaad en straf nodig zijn.
7. C. de Ruiter, Ik heb niets beters te doen,
Pompe, ‘De rechtvaardiging der straf’, in:
ke bemiddeling in Maastricht’, Tijdschrift
(3), p. 3-6.
Maastricht: Maastricht University Press 2007.
Preadviezen over de rechtvaardiging van de
voor Herstelrecht 2010 (3), p. 53-58.
20. J. Verplaetse, Zonder vrije wil. Een
8. L. Hulsman, ‘Criteria voor strafbaarstel-
straf, Den Haag: Ten Hagen 1943.
16. J. Emonts, ‘Rechtbank houdt zaak aan.
filosofisch essay over verantwoordelijkheid,
ling’, in: Strafrecht te-recht? Over dekrimi-
13. M. Gandhi, The Essential Writings,
Mediation in strafzaak rond burenruzie
Amsterdam: Nieuwezijds 2011.
nalisering en depenalisering, Baarn: In den
Oxford: Oxford University Press 2008; R.
Venlo’, Dagblad De Limburger 31 augustus
21. J.M. Schwartz & S. Begley, The Mind
Toren 1972, p. 80-92.
Iyer, The Moral en Political Thought of
2011.
and the Brain. Neuroplasticity and the
9. H. Bianchi, Stigmatisering, Deventer:
Mahatma Gandhi, New Delhi: Oxford Uni-
17. Claessen 2010, in het bijzonder p. 519-
Power of Mental Force, New York: Regan
Kluwer 1971.
versity Press 2007.
527.
Books 2002; M. Beauregard, ‘Mind does
10. A. Dirkzwager (e.a.), ‘Na detentie: de
14. J.A.A.C. Claessen, Misdaad en straf.
18. M. Slob, ‘Dit was ik, maar dat ben ik
really matter. Evidence from neuroimaging
gevolgen van rechtspraak’, Rechtstreeks
Een herbezinning op het strafrecht vanuit
niet meer’, Filosofie Magazine 2008 (4), p.
studies of emotional self-regulation, psy-
2009 (1), p. 7-34.
mystiek perspectief, Nijmegen: WLP 2010;
20-23.
chotherapy, and placebo effect’, Progress in
11. M. Moerings, Straffen met het oog op
J.A.A.C. Claessen, Misdaad, straf en herstel.
19. D. Swaab, Wij zijn ons brein, Amster-
Neurobiology 2007, p. 218-236.
veiligheid; een onderneming vol risico’s,
Een herbezinning op het strafrecht en een
dam: Contact 2010; V. Lamme, De vrije wil
22. Vergeving heeft hier welbeschouwd de
Leiden 2003, p. 8.
aanzet tot een op herstel georiënteerd
bestaat niet, Amsterdam: Bert Bakker 2010.
betekenis van verontschuldiging.
12. W.P.J. Pompe, Handboek van het
misdaadrecht, Nijmegen: WLP 2011.
Zie ook: J.A.A.C. Claessen, ‘Naar een neu-
23. C. van Gorp, ‘Twee Kamerleden over de
Nederlandse strafrecht, Zwolle: Tjeenk
15. J. Dierx, ‘“De blauwe plekken moeten
rowetenschappelijk georiënteerd misdaad-
vraag: straffen we wel hard (genoeg)?’,
Willink 1959 (vijfde herziene druk); W.P.J.
liefst nog niet zijn verkleurd”.Strafrechtelij-
recht?’, Tijdschrift voor Herstelrecht 2010
Trouw 5 juli 2011.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2723
Praktijk
2051
Modernisering van de aanbestedingsrichtlijnen Alfredo Molina LL.M.1
De Europese aanbestedingsrichtlijnen behoeven modernisering. Begin dit jaar verscheen in dat verband het Groenboek Aanbesteden van de Europese Commissie. Het Comité van de Regio’s heeft daarop gereageerd met een rapport met aanbevelingen. De drie belangrijkste thema’s aan de hand waarvan aanbevelingen zijn gedaan, zijn: MKB-vriendelijk aanbesteden, flexibliteit en sociaal/groen aanbesteden.
D
e Europese aanbestedingsrichtlijnen2 (richtlijn overheidsopdrachten en richtlijn nutssectoren) zijn van wezenlijk belang voor overheden en bedrijven. Deze richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd via het Bao3 en het Bass.4 Het Bao implementeert de Europese aanbestedingsrichtlijn voor overheden en publiekrechtelijke instellingen. Het Bass implementeert de aanbestedingsregels voor de bedrijven werkzaam in de transportsector, water- en energievoorziening en postdiensten. Op 27 januari 2011 verscheen het Groenboek Aanbesteden5 (hierna: Groenboek) van de Europese Commissie (hierna: Commissie). Met het Groenboek wilde de Commissie een consultatieronde houden ten behoeve van de modernisering van de richtlijnen. Het Comité van de Regio’s (hierna: Comité) heeft zoals gebruikelijk een rapport6 geschreven ten aanzien van het Groenboek. Nederland heeft als rapporteur een wezenlijke bijdrage geleverd. Dit rapport is van belang, omdat het Comité – als officieel adviesorgaan van de Commissie – nauw betrokken is bij de totstandkoming van de nieuwe aanbestedingsrichtlijnen.7 In dit rapport heeft het Comité aan de hand van tien thema’s aanbevelingen gedaan. Ik zal de drie belangrijkste thema’s uit het rapport van het Comité bespreken: MKB-vriendelijk aanbesteden, flexibiliteit en sociaal/groen aanbesteden, omdat voor de praktijk hier de grootste belemmeringen zitten. Per thema worden de belangrijkste aanbevelingen behandeld. Een aantal aanbevelingen betekent herziening van de richtlijn overheidsopdrachten, maar een deel kan binnen de bestaande regelgeving worden uitgevoerd. Deze aanbevelingen moeten ertoe leiden dat de richtlijn overheidsopdrachten meer toegankelijk wordt voor het MKB, de bureaucratie afneemt en overheden haar maatschappelijke doelstellingen beter kunnen verwezenlijken.
MKB niet kan dragen. MKB-bedrijven die besluiten om mee te dingen naar een opdracht moeten vervolgens de concurrentie aangaan met grote ondernemingen.9 Het rapport beveelt aan om een aantal maatregelen te nemen, waaronder het invoeren van een aanbestedingspaspoort en de gunnings-/geschiktheidscriteria te herschikken.
MKB-vriendelijk aanbesteden
Gunnings-/geschiktheidscriteria
Het MKB heeft moeite om toegang te krijgen tot aanbestedingsprocedures.8 Er moeten bij iedere aanbestedingsprocedure veel (standaard)documenten worden ingediend, hetgeen leidt tot administratieve lasten, die met name het
In een aanbestedingsprocedure moet een onderscheid worden gemaakt tussen geschiktheids- en gunningscriteria. Dit verplichte onderscheid kan nadelig uitpakken voor MKB-bedrijven.
2724
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Het aanbestedingspaspoort Inschrijvers dienen verschillende bewijsstukken te overhandigen in een aanbestedingsprocedure, zoals een Verklaring Omtrent het Gedrag voor rechtspersonen (VOGrp), een bankverklaring, een uittreksel van de Kamer van Koophandel, e.d. In plaats van het opvragen van dergelijke bewijsstukken kan ook gewerkt worden met een Eigen Verklaring van de gegadigde. De inschrijver verklaart dan zich niet schuldig te hebben gemaakt aan de omstandigheden van art. 45. Na gunning dient de winnende inschrijver de bewijsstukken in. Het voordeel is dat niet alle inschrijvers de bewijsstukken hoeven in te leveren, alleen de winnaar. Dat is dus al een vermindering van de administratieve last, maar dit kan worden gereduceerd met een aanbestedingspaspoort. Het voordeel van een aanbestedingspaspoort is dat het bij iedere aanbestedingsprocedure kan worden gebruikt, daar waar een Eigen Verklaring slechts geldig is voor één aanbestedingsprocedure. Een ondernemer overhandigt de bewijsstukken en ontvangt van de gemeente een aanbestedingspaspoort. Dit paspoort is voor één jaar geldig. De inschrijver dient kenbaar te maken dat zij over een paspoort beschikt. De bewijsstukken hoeven niet meer ingediend te worden. De bewijsstukken die een onderneming moet indienen om in aanmerking te komen voor een aanbestedingspaspoort zijn: een VOGrp, een non-failliet-verklaring en een belastingverklaring.
In de eerste fase van de procedure met voorafgaande selectie (niet-openbare procedure) mogen alleen eisen worden gesteld aan de geschiktheid van de gegadigde. In de tweede fase van de procedure komen pas de eisen/wensen over de opdracht aan bod. Veel voorkomende selectieeisen betreffen ervaringseisen en omzeteisen. Daar kunnen grote bedrijven beter op scoren dan kleinere bedrijven. Het MKB strandt vaak in dit stadium van de aanbestedingsprocedure en komt daarom niet aan de tweede fase van de procedure toe. De kans dat een MKBbedrijf – ondanks een beter product – de procedure wint, is daardoor kleiner. Daarom dienen bepaalde gunningscriteria in de eerste fase te worden toegestaan. Dan kan bijvoorbeeld een goed plan van aanpak, een innovatief productieproces of een unieke werkwijze ook meespelen in de eerste selectie van gegadigden. Dit past ook in het kader van flexibelere aanbestedingsprocedures.10
Flexibiliteit Het komt vaak voor dat inschrijvers omissies maken in hun inschrijvingen of dat overheden tijdens de aanbestedingsprocedure een bepaald aspect van de opdracht over het hoofd hebben gezien of dat tijdens de uitvoering aanpassingen in het contract noodzakelijk zijn. Er is weinig ruimte voor inschrijvers en aanbestedende diensten om hun omissies te herstellen. Aanbevolen wordt om in meer gevallen zowel aan inschrijvers als overheden aanpassingen toe te staan.
Aanpassingen tijdens de aanbestedingsprocedure Een inschrijving met omissies is naar huidig recht ongeldig. Alleen kennelijke omissies11 mogen worden hersteld. Dit is onwenselijk. Het ongeldig verklaren van inschrijvingen leidt ertoe dat ook inhoudelijk goede inschrijvingen terzijde worden gelegd. Bovendien verkleint dit de
concurrentie tussen inschrijvers. Ook kunnen overheden fouten maken in hun aanbestedingsdocumenten. Door vragen vanuit inschrijvers kunnen aanbestedende diensten besluiten om de aanbestedingsdocumenten aan te passen. Dit kan echter een wezenlijke wijziging van de opdracht vormen, hetgeen een heraanbesteding verplicht. Het uitschrijven van nieuwe aanbestedingsprocedures leidt echter tot meer bureaucratie. Een aanbeveling voor voornoemde gevallen is dat er een herstelronde wordt geïntroduceerd met een korte verlenging van de indieningstermijn. Inschrijvers en aanbestedende diensten mogen in deze herstelronde aanpassingen doen.
Aanpassingen tijdens de uitvoering Aanpassingen in het contract mogen worden doorgevoerd, mits deze aanpassingen noodzakelijk, onvoorzienbaar (in de zin van overmacht) en niet aan de aanbestedende dienst te wijten zijn.12 Bij projecten met een langere looptijd kunnen zich echter situaties voordoen die niet als onvoorzien kunnen worden bestempeld, maar waarbij aanpassingen toch wenselijk zijn. Bijvoorbeeld een meevallende begroting, zodat er extra geld is voor duurzame ingrepen in het gebouw. Ontbinding van het contract is praktisch gezien ongewenst, omdat de werkzaamheden binnen een termijn moeten zijn afgerond. Aanbevolen wordt om een bepaling op te nemen waarin aanbestedende diensten een bepaald percentage van de waarde van de opdracht mogen aanpassen, zonder een nieuwe aanbestedingsprocedure te volgen.
Sociaal/groen aanbesteden
De kans dat een MKB-bedrijf
Om te kunnen concurreren met de overige werelddelen, moet Europa inzetten op innovatie. Het beleid van de Commissie13 is dat innovatie alleen kan worden bewerkstelligd als Europa zich inzet op bijvoorbeeld duurzaamheid. De totale waarde van opdrachten die overheden via aanbestedingsprocedures in de markt zet, bedraagt naar schatting € 420 miljard.14 Via deze opdrachten kunnen zij hieraan dus een bijdrage leveren.15
– ondanks een beter product –
Voorwerp van de opdracht
de procedure wint, is klein
Gunning dient te geschieden op basis van criteria die verband houden met de opdracht.16 Voor de aanbesteding
Auteur
Richtlijn houdende de coördinatie van pro-
70/2011def.
12. Art. 31 Richtlijn 2004/18/EG.
1. A. Molina LL.M. werkt als strategisch
cedures voor opdrachten in de sectoren
7. Het Instituut voor Bouwrecht heeft ook
13. EU 2020 strategie, Brussel 3 maart
adviseur Europees recht bij de gemeente
water- en energievoorziening, vervoer en
aanbevelingen gedaan: Chao-Duivis, ‘Ver-
2010, COM(2010) 2020 def.
Den Haag. Hij is door het Comité van de
postdiensten, 2004/17/EG, 31 maart 2004,
slag Expertmeeting, Instituut voor Bouw-
14. Commissie Working document, EU
Regio’s benoemd als expert betreffende de
L 134/1 (richtlijn nutssectoren).
recht’, TBR 2011/98, p. 529.
public procurement legislation: delivering
modernisering van het aanbestedingsrecht.
3. Besluit aanbestedingsregels overheidsop-
8. Groenboek, Brussel 27 januari 2011,
results summary of evaluation report, 23
De auteur wil zijn collega’s Saskia Vrolijk en
drachten, Stb. 2005, 408.
COM(2011)15def., p. 15.
juni 2010, p. 7-9.
Sandra Keijlewer bedanken voor hun
4. Besluit aanbestedingsregels speciale
9. Rapport van het Comité, 11 mei 2011,
15. Commissie Working document, 23 juni
opmerkingen.
sectoren, Stb. 2005, 650.
CdR 70/2011def., par. 10.
2010, zie: Caranta & Trybus, The law of
5. Groenboek betreffende de Modernise-
10. Rapport van het Comité, 11 mei 2011,
green and social procurement in Europe,
Noten
ring van het EU-beleid inzake overheidsop-
CdR 70/2011def., par. 10.
Kopenhagen: DJøF Publishing 2010, Racca
2. Richtlijn houdende de coördinatie van
drachten, Brussel 27 januari 2011,
11. Hof ’s-Gravenhage 29 juni 2010, LJN
& Cavallo Peria, Answers to the Green
procedures voor overheidsopdrachten ten
COM(2011)15def.
BM9596. Een niet-statutair bevoegde
Paper, Turijn: Faculta di Economia, april
behoeve van werken, leveringen en dien-
6. Rapport van het Comité betreffende de
bestuurder die een inschrijving ondertekent,
2011.
sten, 2004/18/EG, 31 maart 2004, L
modernisering van het EU-beleid inzake
levert geen kennelijke omissie op. Hierdoor
16. Art. 53 Richtlijn 2004/18/EG.
134/114 (richtlijn overheidsopdrachten),
overheidsopdrachten, 11 mei 2011, CdR
was de inschrijving ongeldig.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2725
Praktijk
Aanbestede werken aan de aanleg van de Noordzuidlijn. © ANP Photo - Your Captain
van een bouwwerk geldt bijvoorbeeld dat de aanbestedende dienst mag eisen dat een bouwwerk toegankelijk is voor invaliden. Dat heeft een rechtstreeks verband met de opdracht. Een aanbestedende dienst mag echter geen eisen of vragen stellen over het sociale of duurzame beleid van de inschrijver. Dat heeft geen rechtstreeks verband met de opdracht. Dergelijke onderwerpen kunnen momenteel wel als uitvoeringsvoorwaarden worden opgenomen in een aanbesteding.
Uitvoeringsvoorwaarden Uitvoeringsvoorwaarden moeten verband houden met de uitvoering van de opdracht, maar niet met het voorwerp van de opdracht als zodanig. Een voorbeeld van een uitvoeringsvoorwaarde die de gemeente Den Haag hanteert, is de 5%-regeling. De gemeente eist dat een winnende partij ten minste 5% van de waarde van de opdracht moet gebruiken voor de inzet
Voorstel is om de eis dat een criterium verband moet hebben met de opdracht, los te laten, zodat sociale criteria kunnen meewegen 2726
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
van langdurig werklozen en stagiaires. Deze doelgroepen moeten worden ingezet bij de uitvoering van de opdracht. Dergelijke voorwaarden kunnen erg effectief zijn in het bereiken van gemeentelijk beleid. In Den Haag is inmiddels de duizendste werkloze zo aan een baan geholpen. Uitvoeringsvoorwaarden mogen echter niet als selectie- of gunningscriteria worden gehanteerd. Het speelt dus geen rol bij de selectie van gegadigden en bij de beoordeling van de aanbiedingen. Dit is een belemmering voor het realiseren van sociale- en milieudoelstellingen. Voorstel is om de eis dat een criterium verband moet hebben met de opdracht los te laten, zodat sociale criteria als selectie- of gunningscriteria kunnen meewegen.
Slot Met het rapport van het Comité zijn de problemen in kaart gebracht en zijn er aanbevelingen gedaan. Verwacht wordt dat de Commissie eind 2011 met een voorstel tot wijziging van de aanbestedingsrichtlijnen komt. Hieruit zal blijken of de Commissie voornoemde aanbevelingen overneemt. Uit de conferentie van de Commissie blijkt wel dat het Europees Parlement, de Commissie en het Comité op één lijn liggen. In 1972 werd de eerste aanbestedingsrichtlijn vastgesteld. Hopelijk kan na veertig jaar de volgende stap worden gezet: het flexibeler en toegankelijker maken van de richtlijn, teneinde Europa innovatiever, duurzamer en socialer te maken voor de 21ste eeuw.
Opinie
2052
De levenslanggestrafte in beeld Sonja Meijer en Dick Raes1
De laatste jaren zijn meer mensen dan ooit tot levenslang veroordeeld. Waar zulke veroordeelden vroeger ooit nog wel voor gratie in aanmerking kwamen, is ook dat instrument achter slot en grendel verdwenen, lijkt het wel. Het is moeilijk voor te stellen wat dat betekent: opgesloten zijn voor de rest van je leven. Het Forum Humane Tenuitvoerlegging Levenslange Gevangenisstraf heeft onlangs een wetsvoorstel gelanceerd dat voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften onder voorwaarden mogelijk moet maken. Ook de Hoge Raad zet vraagtekens bij het huidige beleid.
M
et het recente voorstel van het Forum Humane Tenuitvoerlegging Levenslange Gevangenisstraf (hierna: het Forum) (beschreven in NJB 2011/1651, afl. 31) wordt een precaire vraag aangestipt, namelijk: hoe willen wij als maatschappij omgaan met de zwaarst gestraften in onze samenleving? Het is moeilijk voor te stellen wat dat betekent: opgesloten zijn voor de rest van je leven. Die werkelijkheid staat te ver van ons af om te kunnen bevatten. De effecten van dit vooruitzicht en het daadwerkelijk ondergaan van een langdurende gevangenisstraf zijn groot. Naast de schadelijke effecten van de langdurige detentie zelf speelt bij levenslanggestraften nadrukkelijk het ontbreken van ieder perspectief en de uitzichtloosheid van hun gevangenisbestaan. Deze uitzichtloosheid kan leiden tot apathie, hospitalisatie, depressie, suïcidaliteit, vervreemding en het teloorgaan van betekenisvolle relaties in de buitenwereld. Deze uitzichtloosheid speelt met name bij relatief jonge levenslanggestrafte gedetineerden, die zonder enig perspectief op vrijlating vele tientallen jaren detentie tegemoetzien. Het is ook voor de rechter, die deze sanctie oplegt, onmogelijk te voorzien hoe de betrokkene er na vele jaren aan toe zal zijn.
Verandering van beleid De enige (reële) mogelijkheid die een levenslanggestrafte thans heeft om vrij te komen, is door gratie. Daarvoor is de minister verantwoordelijk. Tot aan 1986 is aan vrijwel alle tot levenslang veroordeelden gratie verleend. Het doel daarvan was de vergroting van hun resocialisatiekansen. Vanaf 1978 werd dit beleid gesteund door de zogenoemde ‘Volgprocedure langgestraften’. Deze procedure hield in dat het gevangeniswezen met behulp van het toenmalige Penitentiaire Selectie Centrum (PSC) het detentiebeloop van elke individuele langgestrafte evalueerde. Het PSC onderzocht periodiek diens welbevinden als reactie op de langdurige detentie. Vervolgens adviseerde het PSC over
aanpassingen van het regiem, het inschakelen van deskundige bijstand, soms in de vorm van overplaatsing naar een tbs-kliniek of psychiatrisch ziekenhuis onder schorsing van de detentie of in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Op grond van deze volgprocedure kon ook worden besloten tot ambtshalve gratieverlening. De volgprocedure is in 2000 ingetrokken.
Het ministerie erkent de mogelijkheid van gratie voor levenslanggestraften, maar maakt de ruimte daarvoor erg klein Het is daarna lange tijd onduidelijk geweest welk beleid het departement voerde ten aanzien van levenslanggestraften. Bij brief van 16 oktober 2009 hebben de bewindslieden de levenslange gevangenisstraf aangeduid als ‘in beginsel levenslang’. Voor gratieverzoeken van levenslanggestraften werd geen standaardbeleid gevoerd. De bewindslieden kondigden tevens aan dat zij voornemens waren om een procedure, gelijk aan de volgprocedure in het leven te roepen waarbij minimaal één keer in de vijf jaar aan een levenslanggestrafte de gelegenheid zou worden aangeboden om onderzoek te laten doen gericht op diagnostiek en risicotaxatie. Het in deze procedure
Auteurs 1. Mr. S. Meijer is docent strafrecht en
trie aan de VU en de RUG. Beiden zijn lid
onderzoeker aan de VU. Prof. dr. B.M.C.
van het Forum Humane Tenuitvoerlegging
Raes is em. hoogleraar forensische psychia-
Levenslange Gevangenisstraf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2727
Opinie
opgemaakte psychologische rapport zou de levenslanggestrafte tevens kunnen gebruiken voor het indienen van een gratieverzoek. Tot op heden is hierover echter niets meer vernomen. Kortom, het ministerie erkent de mogelijkheid van gratie voor levenslanggestraften. Maar de brief van 16 oktober 2009 maakt de ruimte daarvoor erg klein. Wij moeten dan ook de eerste Minister van Veiligheid en Justitie nog meemaken die deze verantwoordelijkheid aandurft.
Juridisch kader Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad is het vereist dat de levenslange gevangenisstraf ‘de iure’ en ‘de facto’ te eniger tijd kan worden verkort. Over de vraag hoe een wettelijke regeling daaromtrent vorm moet krijgen, laat de Hoge Raad zich niet uit; dat ‘gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten’. De Hoge Raad acht het afschaffen van de Volgprocedure levenslanggestraften echter ‘niet zonder betekenis’. ‘Daarmee is een belangrijke mogelijkheid tot tussentijdse beoordeling van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf komen te vervallen.’ (HR 16 juni 2009, NJ 2009/602). Met de intrekking van de genoemde regeling is de mogelijkheid tot gratieverlening voor levenslanggestraften weliswaar niet tenietgedaan, maar die mogelijkheid is in beginsel afhankelijk van het initiatief van de veroordeelde. Of de levenslange gevangenisstraf niet kan worden verkort, is thans nog niet vast te stellen, zo herhaalde de Hoge Raad onlangs nog (HR 22 februari 2011, LJN BO6341). De Hoge Raad tekent daarbij echter aan dat indien zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf in feite nimmer wordt verkort, dat van betekenis kan zijn bij de beantwoording van de vraag of oplegging van een levenslange gevangenisstraf dan wel verdere voortzetting van een dergelijke straf zich verdraagt met de uit art. 3 EVRM voortvloeiende eisen.
Het kort geding Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat de Hoge Raad zich in zijn arrest van 14 oktober 2011 (LJN BR3058) kritisch opstelt ten aanzien van de overwegingen van de staat om niet mee te werken aan de verdere resocialisatie van de levenslanggestrafte Y. die in 2001 na achttien jaar detentie in een tbs-inrichting was geplaatst. Deze overwegingen staan namelijk op gespannen voet met art. 3 EVRM. De staat had over de mogelijkheden van verlof volgens het geldende beleid opgemerkt: ‘Dat beleid houdt vanaf 2005 kort gezegd in dat zolang geen perspectief bestaat op gratieverlening, geen verlof wordt verleend. In 2007 is het beleid aangescherpt in die zin dat levenslanggestraften in het geheel geen verlof meer krijgen, waaraan ten grondslag ligt dat voor levenslanggestraften in principe geen gratie wordt overwogen. Op dat laatste stuit een aanvraag voor een machtiging voor onbegeleid verlof zonder meer af.’ en verdedigde zich met de overweging: ‘Het is daarom niet zinvol in dit geval de aanvraag aan het Avt (Adviescommissie Verloftoetsing TBS, schr.) voor te
2728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
leggen, zoals [verweerder] wil. Dat zou immers de onjuiste suggestie wekken dat de beslissing voor onbegeleid verlof nog open is.’ De Hoge Raad acht het oordeel van het hof om de verlofaanvrage van Y. voor te leggen aan de Avt echter geenszins onbegrijpelijk. Het door de staat aangevallen oordeel van het hof dat in 2001 bij de plaatsing in de kliniek bij Y. de verwachting is gewekte dat, ‘afhankelijk van de resultaten van de behandeling, alle vormen van verlof, en dus ook onbegeleid verlof, tot de mogelijkheden zouden kunnen behoren, en dat ook gratieverlening niet uitgesloten was’, is volgens de Hoge Raad ‘integendeel alleszins begrijpelijk’.
Perspectief op invrijheidstelling? Het standpunt van de staat in de onderhavige zaak doet ernstig twijfelen of er daadwerkelijk ‘de facto’ ruimte bestaat voor de invrijheidstelling van levenslanggestraften. Het gaat in deze zaak om een levenslanggestrafte die 28 jaar gedetineerd is, die met succes behandeld is en voor wie de Avt een positief advies heeft afgegeven omdat het delictgevaar voldoende is verminderd. Wat is er nog meer nodig om in aanmerking te kunnen komen voor gratie? Het beleid van de minister komt erop neer dat zolang geen perspectief bestaat op gratieverlening, geen verlof wordt verleend. Levenslanggestraften krijgen bovendien geen verlof, omdat voor levenslanggestraften in principe geen gratie wordt overwogen. De mogelijkheid van gratie zoals beschreven in de brief van 16 oktober 2009 lijkt daarmee een wassen neus.
Voorstellen voor een verbetering van de rechtspositie Het voorgaande illustreert hoe kwetsbaar ook de juridische positie van de levenslanggestrafte is. De wijziging in het beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf dreigt voor Y. uiterst nadelig uit te pakken, hoewel hij part noch deel heeft aan de gewijzigde opstelling van de staat. Wij vinden dat die rechtspositie verbeterd moet worden. Dat kan worden bereikt door een in de wet vastgelegde procedure, waarin door de onafhankelijke rechter wordt beoordeeld of voortzetting van de levenslange detentie nog wenselijk of noodzakelijk is. Het Forum heeft in dit kader enige tijd geleden een wetsvoorstel met toelichting gepubliceerd en aangeboden aan de fracties van de politieke partijen. In dit wetsvoorstel wordt gepleit voor de invoering van de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) voor levenslanggestraften, naast de huidige mogelijkheid van gratie. De door het Forum voorgestane regeling sluit zo veel als mogelijk aan bij de huidige regeling van de v.i. voor veroordeelden tot een tijdelijke gevangenisstraf, maar verschilt daarmee echter op twee belangrijke punten. Ten eerste is in de door het Forum voorgestane regeling de v.i. geen automatisme. De v.i. kan pas worden verleend na een daartoe strekkend verzoek van de veroordeelde of een vordering van het Openbaar Ministerie en op grond van een rechterlijke beslissing waaraan gedragsrapportage betreffende de veroordeelde ten grondslag ligt. De v.i. zou bovendien niet eerder dan na verloop van twintig jaren kunnen worden verleend.
De procedure die het Forum voor ogen staat, ziet er als volgt uit. Een levenslanggestrafte kan, anticiperend op de vroegst mogelijke invrijheidstelling na twintig jaren, nadat hij achttien jaren van de straf heeft uitgezeten een verzoek tot v.i. indienen. Het Openbaar Ministerie kan daartoe, eventueel op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, een vordering indienen. De termijn van twee jaar tussen de vroegst mogelijke datum van indiening en van de vroegst mogelijke datum van v.i. is gekozen met het oog op de tijd die nodig is voor eventueel gedragskundig onderzoek en een vanuit reclasseringsoogpunt verantwoorde voorbereiding van de invrijheidstelling. Als bevoegde rechter wijst het wetsvoorstel de penitentiaire kamer van het gerechtshof te Arnhem aan. Het toedelen van deze bevoegdheid aan de penitentiaire kamer maakt het mogelijk een eenduidig beleid te voeren ten aanzien van verzoeken tot v.i. van levenslanggestraften. De verwachting daarbij is dat het aantal verzoeken, gelet op de relatief kleine groep levenslanggestraften (thans circa 32), beperkt zal blijven. Voor het slachtoffer is in het wetsvoorstel een belangrijke rol weggelegd. Aan het slachtoffer of diens nabestaande wordt een spreekrecht toegekend, hetgeen
inhoudt dat hij bij de behandeling van het verzoek of de vordering tot v.i. door het gerechtshof een verklaring kan afleggen omtrent de gevolgen die de strafbare feiten waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd, bij hem teweeg hebben gebracht. De door het Forum voorgestane regeling impliceert in die zin ook een verbetering van de rechtspositie van het slachtoffer. Die positie is in de gratieprocedure namelijk niet geregeld.
Afsluiting Het door het Forum voorgestane wetsvoorstel beoogt een verbetering van de rechtspositie van de levenslanggestrafte. Het biedt de levenslanggestrafte een wettelijke mogelijkheid om de voortzetting van zijn detentie te laten toetsen door een onafhankelijke rechter. De wettelijke procedure waarin het wetsvoorstel voorziet, komt tegemoet aan beginselen van humaniteit en rechtszekerheid en valt daarom toe te juichen. De invoering van een volgprocedure levenslanggestraften kan daarbij een belangrijke rol vervullen. Een humane uitvoering van de levenslange gevangenisstraf houdt in dat de veroordeelde niet zonder omkijken achter slot en grendel verdwijnt, maar steeds in beeld blijft.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2729
2053
O&M
Levenslang gevecht? Floor Verploegen1
‘L
evenslang duurt immers levenslang’ en ‘Levenslang dat is gewoon voor de rest van je leven’ zijn de woorden van voormalig Minister van Justitie Donner tijdens een debat met de Tweede Kamer. Ook voormalig staatssecretaris Albayrak benadrukte dat zij geen dringende noodzaak ziet om de levenslange gevangenisstraf tussentijds te toetsen. De motie van Pechtold om een onderzoek te starten naar de mogelijkheid een tussentijdse toetsing van de levenslange gevangenisstraf in te voeren, heeft nog geen gevolg gehad. Toch heeft het Forum Levenslang het aangedurfd om met een wetsvoorstel naar buiten te komen, om de voorwaardelijke invrijheidstelling ook voor levenslanggestraften mogelijk te maken. Het Forum Levenslang pleit voor een humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en neemt het bieden van perspectief op vrijlating daarbij als uitgangspunt. Sinds de afschaffing van de doodstraf is het in een merendeel van de landen in West-Europa mogelijk om een levenslange gevangenisstraf op te leggen. In veel van die landen is levenslang geen levenslang (meer), doordat de straf voor een bepaald aantal jaar wordt opgelegd. In de overige landen bestaat een procedure waarbij na verloop van tijd enige vorm van toetsing plaatsvindt. Nederland neemt een unieke plaats in, omdat er geen vooruitzicht is op voorwaardelijke invrijheidstelling en geen aantoonbaar de facto gratiebeleid bestaat. De Scandinavische landen staan al langere tijd bekend om hun progressieve beleid ten aanzien van lange en levenslange gevangenisstraffen. Na de aanslagen op Utøya en in Oslo zal het niemand zijn ont-
2730
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
gaan dat oplegging van de levenslange gevangenisstraf helemaal niet mogelijk is in Noorwegen. In Denemarken wordt de levenslange gevangenisstraf wel opgelegd, maar staat sinds de wetswijziging in 2000 de deur op een kier voor wat betreft de voorwaardelijke invrijheidstelling voor levenslanggestraften. Voor die tijd vormde gratie voor hen al een serieuze mogelijkheid om niet de rest van hun leven tussen de gevangenismuren te slijten. Gemiddeld kwam een levenslanggestrafte na zestien jaar op vrije voeten. Door opneming van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de wet, hebben zij nu recht op een beoordeling na het uitzitten van twaalf jaar van hun straf. De beslissingsbevoegdheid ligt bij de Minister van Justitie. Na veertien jaar van de levenslange gevangenisstraf uit te hebben gezeten, komt er een rechterlijke toetsing door de rechtbank aan te pas. Tegen deze beslissing staat hoger beroep bij het gerechtshof open. Dit betekent geenszins dat de levenslanggestrafte automatisch voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Het recidiverisico en het detentieproces dat de levenslanggestrafte heeft ondergaan, spelen een rol bij de beoordeling. Denemarken telde de afgelopen tien jaar minder levenslanggestraften dan Nederland. In 2006 zaten er in Denemarken zestien levenslanggestraften vast en dit aantal nam jaarlijks toe met één of twee nieuwe veroordelingen. Met de invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in Denemarken worden levenslanggestraften niet in groten getale op straat gezet. Vanaf 2000 tot 2009 zijn in totaal vier levenslanggestraften voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De vrees voor een ‘massale leegloop’ in de gevangenis van tot levenslang ver-
oordeelden lijkt daarmee ongegrond. In vergelijking met de wettelijke regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling in Denemarken, is het wetsvoorstel van het Forum Levenslang niet zo progressief als wellicht in eerste instantie wordt gedacht. De minimale termijn die een levenslanggestrafte ten minste uit moet hebben gezeten, ligt in Denemarken ongeveer een derde lager dan de twintig jaar die het Forum Levenslang in gedachten heeft. Ook moeten er volgens het Forum Levenslang ten minste twee gedragsdeskundigen aan te pas komen die de levenslanggestrafte ‘vrijpleiten’. Om de beoordeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor levenslanggestraften niet in de politieke arena te laten plaatsvinden, ligt de keuze van een rechterlijke toetsing voor de hand. In Denemarken vindt na twaalf jaar elke twaalf maanden een beoordeling plaats of de levenslanggestrafte de resterende jaren in vrijheid kan doorbrengen. Daarnaast kan de tot levenslang veroordeelde bij een afwijzende beslissing in beroep en hoger beroep, terwijl in het wetsvoorstel na de rechterlijke toets vooreerst de kous af is. De levenslanggestrafte kan immers pas na drie jaar weer bij het Hof Arnhem terecht. Al met al kan de regeling in het, op het eerste gezicht vooruitstrevende, wetsvoorstel worden aangemerkt als een van de strengste onder zijn soortgenoten.
Auteur 1. Mr. F. Verploegen is onlangs afgestudeerd in Nederlands recht op de levenslange gevangenisstraf in Denemarken in vergelijking met de Aanbevelingen van de Raad van Europa.
Reactie
Reactie op bijdrage mr. A. Quik-Schuijt Erik van den Emster1
D
e nogal politiek geladen bijdrage van mevrouw QuikSchuijt over de herziening gerechtelijke kaart in NJB 2011/1707, afl. 33 (‘Eerst de wet en dan de uitvoering? Of andersom?’) plaatst mij voor een dilemma. Een reactie is geboden, maar ik wil mij niet op politiek terrein begeven. Het is immers niet aan de Rechtspraak om het wetgevend proces voor de voeten te lopen. Ik beperk mijn reactie dan ook tot de twee verwijten in de richting van de Raad voor de rechtspraak in het stuk, namelijk dat een visie zou ontbreken en dat de ‘trein’ zou zijn ‘doorgedenderd’. Eerst de visie. Mevrouw QuikSchuijt wekt de indruk dat het denken over de herziening pas begon met het AO waarin minister en Tweede Kamer het ‘op een akkoordje’ hebben gegooid. Niets is minder waar. Er bestond op dat moment al jarenlang brede consensus binnen de Rechtspraak over de analyse dat sommige gerechten te klein van omvang zijn om blijvend te voldoen aan de eisen die de samenleving en rechtspraktijk stellen. Die eisen worden almaar complexer en juridische dienstverleners zijn zich al jaren geleden steeds meer gaan specialiseren. Hoe vaak hebben wij de Tweede Kamer niet horen roepen dat er gespecialiseerde rechters moeten komen op allerlei gebied? Daarvoor is vereist dat het aanbod van zaken van een bepaald type bij alle gerechten voldoende is om rechters zich te laten specialiseren. Na jaren van (achteraf bezien)
‘lapwerk’, waarbij na afspraken hierover tussen gerechten met zaken is geschoven om zo tot een met het oog op kwaliteit en specialisatie betere verdeling te komen, waren Raad en gerechtsbesturen tot de conclusie gekomen dat dit geen bevredigende oplossing biedt. Bovendien was deze overheveling van zaken door de Eerste Kamer sterk bekritiseerd, onder meer omdat de overheveling onvoldoende inzichtelijk was voor rechtzoekenden. Een ‘echte’ herziening van de gerechtelijke kaart is dan ook nodig. De laatste herzieningen dateerden al weer van 1876 (gerechtshoven) en 1934 (rechtbanken). Daarbij werd in het begin gedacht aan een schaalniveau van acht ‘regio’s’ voor de eerste aanleg (zie het rapport Goede rechtspraak door sterke regio’s uit 2006, te vinden op rechtspraak.nl). In de huidige plannen zijn het tien rechtsgebieden geworden. Gebrek aan visie? Nee, er is al jarenlang een consistente visie: eerst is geprobeerd deze met vrijwillige samenwerking en de genoemde alternatieve oplossingen tot uitvoering te brengen. Het wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer ligt, is dan ook het doordachte resultaat van een langlopend proces. Dan over de ‘doordenderende trein’. Dat heet gewoonlijk ‘implementatie’. Voor de goede orde: per jaar stelt de wetgever enkele tientallen nieuwe wetten vast die om uitvoeringsmaatregelen van de Rechtspraak vragen. Daarvoor moeten soms ook rechters en medewerkers
worden ‘onttrokken aan het primaire proces’. Mevrouw Quik-Schuijt lijkt dit een misstand te vinden, maar het is evident dat voor goede implementatie kennis van het primaire proces onmisbaar is. Om tijdig voor inwerkingtreding gereed te zijn, wordt gewoonlijk gewacht tot de Tweede Kamer heeft ingestemd. Bij omvangrijker projecten moet al eerder worden begonnen. Soms betekent dit dat (als een voorstel wordt verworpen) kosten en inspanningen voor niets zijn gemaakt. Dat zijn de kosten van het democratisch proces en die zijn ‘all in the game’. In het bijzondere geval van de herziening is door de Eerste Kamer aangegeven dat voordat de Senaat zijn instemming heeft gegeven met het wetsvoorstel geen ‘onomkeerbare stappen’ mogen worden genomen. Daarvan is dan ook geen sprake, dat kan ik haar verzekeren. Dit wil uiteraard niet zeggen dat er over de herziening niet meer mag worden gesproken en nagedacht. Dat zou wel een heel vreemd spelletje verstoppertje opleveren. Het gaat er immers ten diepste om de Rechtspraak toekomstbestendig te maken. En als het huidige wetsvoorstel het onverhoopt niet haalt, mag van de politiek worden verlangd dat alsnog een (andere) visie wordt gegeven op hoe dit te bereiken.
Auteur 1. Mr. F.W.H. van den Emster is voorzitter van de Raad voor de rechtspraak.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2731
2054
2055
Naschrift
Naschrift Nanneke Quik-Schuijt
O
p de kritische reactie van de Raad voor de rechtspraak reageer ik graag. Dat mijn bijdrage ‘nogal politiek geladen is’, lijkt mij voor een lid van de Eerste Kamer niet zo vreemd, zelfs als deze een voormalig rechter is! Van den Emster verwijt mij dat ik suggereer dat niet voldoende en niet met visie nagedacht zou zijn over de voorgenomen opschaling. Dat is niet mijn punt. Een breed gedragen maatschappelijke visie kan, onder omstandigheden, vooruitlopen op wetgeving rechtvaardigen. Zo er met betrekking tot de gewenste gerechtelijke kaart al een visie bestond dan beperkte deze zich toch tot de insiders, de rechtbankbesturen en de Raad voor de rechtspraak. Van een breed gedragen maatschappelijke visie is geen sprake. De organisatie van de rechtspraak is echter een
vraagstuk waarover primair de politiek beslist. Als de reorganisatie al zover gevorderd is dat er geen weg terug is, dan is dit primaat een lege huls. Overigens ben ik het zeer met Van den Emster eens dat de rechterlijke macht moet specialiseren; ik roep al jaren dat het rouleersysteem op de schop moet, dat een rechter, evenals een medisch specialist, een minimumaantal zaken van dezelfde soort per maand moet behandelen. Opschaling is niet de enig denkbare oplossing en een commissie waarin ook buitenstaanders hun licht op de zaak hadden kunnen werpen, zou voor deze zeer ingrijpende operatie geen luxe zijn geweest. Het is jammer dat de Raad voor de rechtspraak zo naar binnen is gekeerd dat wat deskundige buitenstaanders en het parlement ervan vinden irrelevant wordt gevonden.
Van den Emster wijst mij erop dat wetten geïmplementeerd dienen te worden. Daar gaat het nu juist over: er is nog geen (zicht op een) wet! Een nieuwe wet moet ‘ingevuld’ worden. Maar die wet moet dan wel eerst aangenomen zijn, en niet alleen door de Tweede Kamer, zoals Van den Emster stelt. Overigens lijkt het ten departemente een wet van Meden en Perzen te zijn dat een aangenomen wet binnen drie maanden in werking treedt. Daar ligt misschien wel de oorzaak van de ellende: als een grote operatie snel ‘geïmplementeerd’ moet worden, dan moet je wel beginnen met uitvoeringshandelingen vóórdat de wet is aangenomen. Het zou goed zijn als er een bezinning op gang zou komen over gedifferentieerde termijnen van in werking treden, afhankelijk van de aard van de nieuwe wet.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
2732
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
was opgehangen op het prikbord van de vak-
voor de ontwikkeling van vakbonden. Dit
NJB 2011, … (nummer uitspraak)
bond. De klagers werden vervolgens ontsla-
betekent echter niet dat de vrijheid van
gen wegens wangedrag, met als achterliggen-
meningsuiting voor vakbonden en vakbonds-
EHRM
2733
de reden dat de nieuwsbrief de reputatie had
leden onbegrensd is.
HvJ EU
2734
aangetast van degenen die op de cartoon
Het Hof spitst zijn beoordeling toe op de wij-
Hoge Raad (strafkamer)
2736
waren afgebeeld. De Spaanse rechters billijk-
ze waarop de Spaanse rechters de zaak heb-
Afd. Rechtspraak RvS
2742
ten de ontslagbeslissing, omdat zij vonden
ben beoordeelt. Daarbij stelt het voorop dat,
dat de cartoon en de artikelen de afgebeelde
als de overwegingen van de nationale rech-
personen in hun waardigheid aantastte. Door
ters met betrekking tot de afweging tussen
de publicatie en verspreiding van het blad
de vrijheid van meningsuiting en de bescher-
waren de klagers de grenzen van hun vrij-
ming van reputatie in lijn zijn met de daar-
heid van meningsuiting en van aanvaardbare
voor door het Hof ontwikkelde criteria, het
kritiek te buiten gegaan.
Hof zijn oordeel alleen voor dat van de natio-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
nale autoriteiten in de plaats zal stellen als
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoekers van de Instituten voor Publiekrecht en
B. Procedure in Straatsburg
daarvoor zwaarwegende redenen bestaan.
Strafrecht van de Universiteit Leiden alsme-
Op 30 juni 2006 zijn zes individuele klachten
Het Hof stelt vast dat de Spaanse arbeids-
de door M. Kuijer (Min. van Justitie; VU) en
ingediend bij het EHRM, waarin de klagers
rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat
J.H. Gerards (RUN). Alle uitspraken van het
stellen dat hun ontslag is ingegeven door
de cartoon en de artikelen in samenhang
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
hun vakbondslidmaatschap en om die reden
bezien beledigend waren en de eer en goede
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
in strijd is met de vakbondsvrijheid (art. 11
naam van de afgebeelde personen aantast-
ments and Decisions. De uitspraken van
EVRM) en de vrijheid van meningsuiting (art.
ten; daardoor werden de grenzen van de vrij-
kamers van het EHRM worden drie maanden
10 EVRM). Op 17 november 2009 heeft een
heid van meningsuiting en informatie over-
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
kamer van het Hof de zaken gevoegd en ze
schreden en werd de reputatie van het
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
ontvankelijk verklaard. Op 8 december 2009
bedrijf schade toegebracht. Het Hof over-
Kamer van het Hof.
heeft deze kamer uitspraak gedaan in de
weegt dat de Spaanse rechter een nauwkeuri-
zaak (Aguilera Jiménez e.a. t. Spanje, EHRC
ge analyse heeft gemaakt van de feiten en
2010/22 m.nt. Dorssemont & Voorhoof). Op 7
van de context van de publicatie. Het ziet
maart 2010 hebben de klagers verzocht om
geen aanleiding om af te wijken van het oor-
intern appel bij de Grote Kamer. Daarvoor is
deel van deze rechter. Daarbij benadrukt het
12 september 2011, appl.nr. 28995/06,
op 10 mei 2010 toestemming verleend. Op 8
Hof nog het expliciete karakter van de car-
28957/06, 28959/06 en 28964/06
december 2010 heeft er een hoorzitting in de
toon en de beschadigende termen die zijn
zaak plaatsgevonden.
gebruikt om de betrokkenen te kenschetsen.
ting voor vakbondleden. Publicatie van voor
C. Uitspraak van het Hof
het Committee on Freedom of Association of
management beledigende cartoon in vak-
(Grote Kamer: Bratza (President), Lorenzen,
the Governing Body of the International
bondsblad. Ontslag als sanctie acceptabel.
Tulkens, Steiner, Björgvinsson, Jočienė, Šikuta,
Labour Office, waarin is aangegeven dat vak-
Popović, Ziemele, Berro-Lefèvre, Hirvelä,
bonden bij het uiten van hun mening de
López Guerra, Lazarova Trajkovska, Bianku,
eisen van wat betamelijk is in acht moeten
Karakaş, Vučinić, Pardalos)
nemen en zich moeten onthouden van het
2056
Ook wijst het op de algemene beginselen van
Art. 10 en 11 EVRM. Vrijheid van meningsui-
(EVRM art. 10) Palomo Sanchez e.a. vs. Spanje
gebruik van beledigende taal. Gelet daarop De Grote Kamer stelt voorop dat in deze zaak
oordeelt het Hof dat de nationale rechterlijke
A. Feiten
zowel de vrijheid van meningsuiting (art. 10
oordelen niet ongefundeerd waren.
Palomo Sanchez en de andere klagers zijn
EVRM) als de vakbondsvrijheid (art. 11
Met betrekking tot de opgelegde sancties oor-
leden van het bestuur van een vakbond
EVRM) aan de orde zijn. Omdat de klacht zich
deelt het Hof dat bij de beoordeling daarvan
(N.A.A.) die zijn ontslagen na de publicatie
primair richt op het ontslag vanwege de
verschillende overwegingen moeten worden
van een vakbondsblad. Het blad berichtte
publicatie van de gewraakte cartoon en een
betrokken, zoals de aard van de uiting en de
over een recente, voor de klagers gunstige
tweetal artikelen, beoordeelt het Hof de
vraag of deze betrekking hebben op een
uitspraak van een arbeidsrechter in een zaak
klacht onder art. 10 EVRM. Daarvoor ziet het
onderwerp van algemeen belang. De nationale
tegen hun werkgever. Op de omslag van de
ook reden omdat er geen aanwijzingen zijn
rechters hebben deze factoren voldoende bij
blad stond een cartoon, waarop medewerkers
dat het vakbondslidmaatschap als zodanig
hun beoordeling betrokken en hebben een
die tegen de vakbond hadden getuigd bij de
een rol heeft gespeeld in de ontslagbeslis-
uitvoerige motivering gegeven. De bereikte
rechtbank waren afgebeeld als wachtend op
sing. Voor de beoordeling van de rechtvaardi-
conclusies kunnen dan ook niet onredelijk
hun beurt om de human resource manager
ging voor de gemaakte inbreuk op de vrij-
worden gevonden. Een rechtsvergelijkende
van het bedrijf seksueel te bevredigen. De
heid van meningsuiting, acht het Hof het
analyse laat bovendien zien dat werkgevers in
nieuwsbrief bevatte daarnaast twee artikelen
vakbondslidmaatschap wel relevant. Het Hof
het algemeen een ruime vrijheid toekomt bij
over het onderwerp, waaronder een met de
wijst erop dat leden van een vakbond vol-
de beoordeling welke sanctie het beste aan-
titel ‘When you’ve rented out your arse you
doende ruimte moeten hebben om jegens
sluit bij bepaalde beschuldigingen jegens een
can’t shit when you please’. De artikelen
hun werkgever hun eisen en ideeën uit te
werknemer. Ook benadrukt het Hof dat
bekritiseerden de betreffende medewerkers
spreken; in dit verband wijst het Hof op een
arbeidsrelaties op wederzijds vertrouwen zijn
en het management van het bedrijf in vul-
uitspraak van het Inter-Amerikaans Mensen-
gebaseerd. Een aanval op de respectabiliteit
gaire en grove bewoordingen. Het vakbonds-
rechtenhof, waarin is aangegeven dat vrije
van individuen door middel van grove beledi-
blad was verspreid onder de medewerkers en
meningsuiting een conditio sine qua non is
ging in een professionele omgeving is, vanwe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2733
Rechtspraak
ge de verstrekkende gevolgen ervan, een bij-
C. Uitspraak van het Hof
de uitzetting, disproportioneel is aan het legi-
zonder ernstige vorm van wangedrag die
(Vierde Kamer: Garlicki (president), Bratza,
tieme doel van het voorkomen van wanorde-
strenge sancties kan rechtvaardigen.
Mijović, Hirvelä, Bianku, Kalaydjieva, Vučinić)
lijkheden en strafbare feiten.
D. Slotsom
Het Hof gaat eerst in op de vraag of er sprake
D. Slotsom
Met twaalf stemmen tegen vijf oordeelt de
is van familieleven, aangezien de klager
Het Hof oordeelt unaniem dat de uitzetting
Grote Kamer dat geen sprake is van schen-
meerderjarig is en nog geen eigen familie
van A.A. in strijd zou komen met Artikel 8
ding van art. 10 EVRM, gelezen in het licht
heeft gesticht. De eerdere jurisprudentie van
EVRM.
van art. 11 EVRM. Aan de uitspraak is een
het Hof op dit punt is niet eenduidig. Het
gezamenlijke dissenting opinion gehecht van
Hof acht het echter niet nodig om hier ver-
de rechters Tulkens, Björgvinsson, Jočienė,
der op in te gaan omdat er in ieder geval
Popović en Vučinić.
sprake is van privéleven, dat ook wordt
Hof van Justitie van de Europese Unie
beschermd onder artikel 8 EVRM. Hoewel het
Deze rubriek is verzorgd door E. Verschuur
Hof in eerdere zaken de nadruk legde op het
en B. Koopman, medewerkers van de Directie
bestaan van familieleven, stelt het nu dat de
Juridische Zaken, Afdeling Europees Recht
proportionaliteitstoets die moet worden uit-
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
gevoerd dezelfde is en dat het daardoor niet
De volledige uitspraken van het HvJ EU zijn
noodzakelijk is om te bepalen of er in deze
beschikbaar via www.curia.europa.eu.
2057 20 september 2011, appl. nr. 8008/08 Art. 8 EVRM. Uitzetting van veroordeelde
situatie sprake is van familieleven. De uitzet-
immigrant en het recht op eerbiediging
ting van de klager zou een inmenging vor-
van privéleven.
men op zijn recht op eerbiediging van privé-
2058
leven. Een inmenging in het recht op eerbiediging
13 oktober 2011 in de gevoegde zaken nr.
van privéleven is in overtreding van het Ver-
C-463/10 P en C-475/10 P (derde kamer,
drag, tenzij de bij wet in de inmenging is
J. Malenovský (president), R. Silva de Lapu-
voorzien, de inmenging is bedoeld om één
erta, E. Juhász en D. Šváby, K. Lenaerts (rap-
A. Feiten
van de legitieme doelen na te streven en de
porteur))
Klager A.A. bezit de Nigeriaanse nationaliteit
inmenging noodzakelijk is in een democrati-
en is geboren in 1986. Hij woont sinds 2000 in
sche samenleving. Volgens het Hof is de
Hogere voorziening - Staatssteun - Beschik-
het Verenigd Koninkrijk bij zijn moeder en
inmenging bij wet voorzien en wordt er door
king houdende bevel tot het verstrekken
twee zusjes. In september 2002 wordt hij
de inmenging in het privéleven het voorko-
van informatie - Aanvechtbare handeling in
wegens de groepsverkrachting van een der-
men van wanordelijkheden en strafbare fei-
de zin van art. 263 VWEU.
tienjarig meisje veroordeeld tot detentie in
ten nagestreefd. Om te beoordelen of een
een jeugdinrichting voor een periode van vier
inmenging noodzakelijk is in een democrati-
(VWEU art. 263; Verordening (EG)
jaar. In juli 2003 verkrijgt de klager een ver-
sche samenleving hanteert het Hof een aan-
nr. 659/1999 art. 10 lid 3)
blijfsvergunning voor onbepaalde termijn,
tal criteria, waaronder de aard en omvang
nadat zijn moeder eenzelfde vergunning had
van het vergrijp waarvoor het individu is ver-
gekregen. In september 2003 vaardigt de Brit-
oordeeld, de lengte van het verblijf in de
se immigratiedienst een uitzettingsbevel uit,
gastlidstaat, de lengte van de tijd die is ver-
A. Feiten
dat wordt bekrachtigd in juli 2004. Omdat hij
streken sinds het misdrijf, het gedrag van de
De Commissie heeft op 12 september 2007
zich goed heeft gedragen wordt de klager in
klager gedurende deze periode en de hecht-
een formele onderzoeksprocedure in de zin
augustus 2004 vervroegd vrijgelaten uit de
heid van de sociale, culturele en familieban-
van artikel 88, lid 2, EG ingeleid met betrek-
jeugdinrichting. In januari 2008 heeft de kla-
den in de het land van verblijf en het land
king tot de aan Deutsche Post AG verleende
ger alle nationale rechtsmiddelen onsuccesvol
van herkomst.
staatsteun. De Commissie heeft Duitsland
uitgeput. Daarna rond hij zijn academische
Sinds de uitspraak van de hoogste gerechtelij-
daarom verzocht om inlichtingen betreffen-
opleiding succesvol af en vindt hij een baan
ke instantie in 2008 zijn de banden van de
de de inkomsten en de kosten van Deutsche
bij een locale overheid. In september 2010
klager met het Verenigd Koninkrijk versterkt
Post over de jaren 1989 tot en met 2007.
krijgt de klager bericht dat zijn uitzetting op
doordat de klager zijn opleiding heeft afge-
Duitsland weigert de gevraagde gegevens te
handen is. De autoriteiten hebben toegezegd
rond en een baan heeft gevonden. Deze nieu-
verstrekken omdat zij meent dat het onder-
de uitzetting niet te effectueren zo lang de
we feiten die sinds de afsluiting van de natio-
zoek van de Commissie alleen de jaren 1989
procedure in Straatsburg loopt.
nale procedures aan het licht zijn gekomen
tot en met 1994 diende te bestrijken. De
moeten volgens het Hof worden meegenomen
Commissie heeft Duitsland vervolgens krach-
B. Procedure in Straatsburg
in de afweging. Het feit waarvoor de klager is
tens artikel 10, lid 3, van verordening
Op 15 februari 2008 dient klager een ver-
veroordeeld heeft zeven jaar geleden plaatsge-
nr. 659/1999 gelast om binnen 20 dagen alle
zoekschrift in bij het Hof omdat hij vreest
vonden en sindsdien heeft de klager zijn leven
gevraagde informatie te verschaffen. Deut-
dat hij door uitzetting naar Nigeria slachtof-
gebeterd. In dergelijke omstandigheden is het
sche Post en Duitsland hebben op 22 decem-
fer zal worden van een schending van zijn
aan de staat om te onderbouwen dat er rede-
ber 2008 beroep ingesteld tegen deze hande-
recht op privé- en familieleven zoals gewaar-
lijkerwijs kan worden verwacht dat de vreem-
ling van de Commissie (zaken T-570/08 en
borgd door artikel 8 EVRM. Op 27 april 2010
deling strafbare feiten of andere ordeversto-
T-571/08). De Commissie stelde dat deze
wordt de zaak door de president van de Vier-
rende activiteiten zal gaan plegen. Hieruit
beroepen niet ontvankelijk waren. Het
de Kamer van het Hof gecommuniceerd aan
leidt het Hof af dat de inmenging in het recht
Gerecht geeft de Commissie gelijk op basis
de Britse overheid.
op privéleven, die zal worden veroorzaakt door
van de vaststelling dat de betrokken hande-
(EVRM art. 8) A.A. vs. Verenigd Koninkrijk
2734
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Deutsche Post AG
Rechtspraak
ling van de Commissie geen aanvechtbare
kunnen uitspreken. Daarmee zou verwarring
opgelegd onder dreiging met een geldboete.
handeling in de zin van artikel 263 VWEU is.
kunnen ontstaan tussen de administratieve
Realchemie diende tevens opgave te doen van
en gerechtelijke procedure. Het Hof stelt vast
de handelstransacties in bedoelde pesticiden
B. De hogere voorziening
dat dat i.c. niet zo is omdat de rechter zich
en haar voorraad in gerechtelijke bewaring te
In hun hogere voorzieningen tegen de
niet hoeft uit te spreken over de staatssteun
geven. Wanneer Realchemie niet voldoet, legt
beschikkingen van het Gerecht voeren Deut-
zelf. In de tweede plaats is beroep niet moge-
het Landgericht Düsseldorf bij beschikking
sche Post en Duitsland onder meer de vol-
lijk wanneer de eventuele onrechtmatigheid
een geldboete (‘Ordnungsgeld’) van € 20 000
gende middelen aan, die moeten staven dat
van de tussenhandeling kan worden aange-
op wegens overtreding van het verbod. Deze
het Gerecht blijk heeft gegeven van een
voerd in het beroep tegen de eindbeschikking.
boete moet Realchemie aan het Landgericht
onjuiste rechtsopvatting: schending van arti-
Dat beroep biedt dan voldoende rechtsbe-
betalen. Bayer richt zich tot de Rechtbank te
kel 288 VWEU, schending van de rechtspraak
scherming. Het Hof stelt vast dat dat hier ook
’s-Hertogenbosch voor de tenuitvoerlegging
volgens welke voorbereidende handelingen
niet het geval is. Dit houdt verband met de
van de beslissingen in Nederland.
op het gebied van staatsteun voor beroep
stelling van Deutsche Post en Duitsland dat
vatbare handelingen kunnen vormen, niet-
de gevraagde informatie irrelevant is voor de
B. Prejudiciële vragen
inachtneming van de rechtsgevolgen van een
toets of er sprake is van onrechtmatige staats-
De Nederlandse Hoge Raad (verwijzende rech-
bevel tot het verstrekken van informatie, en
steun. Indien de bewering klopt, zal de eind-
ter) vraagt zich af of verordening 44/2001
schending van het beginsel van daadwerkelij-
beschikking niet op de informatie uit de tus-
(erkenning en tenuitvoerlegging burgerlijke
ke rechterlijke bescherming.
senhandeling worden gebaseerd en kan de
en handelszaken) van toepassing is op het
onregelmatigheid van die tussenhandeling de
Duitse ‘Ordnungsgeld’ en of de kosten van een
C. Uitspraak van het Hof
eindbeschikking dus niet aantasten. Voorts
in Nederland ingeleide exequaturprocedure
Het Hof brengt in herinnering dat uit vaste
stelt het Hof dat weigering om gevolg te
vallen onder artikel 14 van richtlijn 2004/48,
rechtspraak volgt dat een voor beroep vatbare
geven aan een bevel dat een ‘besluit’ is in de
dat de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat
handeling in de zin van artikel 263 VWEU, alle
zin van artikel 288 VWEU een niet-nakoming
de gerechtskosten van de in het gelijk gestelde
door de instellingen vastgestelde bepalingen
door die lidstaat oplevert. Een lidstaat kan
partij in beginsel worden gedragen door de in
zijn, die ongeacht hun vorm, tot doel hebben
zich bij niet-nakoming niet beroepen op de
het ongelijk gestelde partij.
dwingende rechtsgevolgen tot stand te bren-
onrechtmatigheid van de beschikking. Dit kan
gen. Het Hof onderzoekt of het bevel van de
alleen in een beroep tot nietigverklaring op
C. Uitspraak van het Hof
Commissie een dergelijke handeling vormt.
grond van artikel 263 VWEU. Het Hof conclu-
Het Hof stelt dat de werkingssfeer van veror-
Het Hof herinnert eraan dat artikel 10 van
deert dat het Gerecht van een onjuiste rechts-
dening nr. 44/2001 is beperkt tot ‘burgerlijke
verordening 659/1999 een procedure in twee
opvatting blijk heeft gegeven door te oordelen
en handelszaken’. Deze werkingssfeer wordt
fasen is. Deze procedure moet de Commissie
dat tegen het bevel om informatie te verstrek-
overwegend bepaald door factoren die ken-
in staat stellen om de nodige informatie te
ken geen beroep tot nietigverklaring kon wor-
merkend zijn voor de aard van de tussen de
krijgen van een lidstaat op basis waarvan de
den ingesteld. Het Hof vernietigt de beschik-
procespartijen bestaande rechtsbetrekkingen
aard en verenigbaarheid met de interne
kingen en verwijst de zaken terug naar het
of het voorwerp van het geschil. De geldboe-
markt van de steun kan worden beoordeeld.
Gerecht.
te heeft een straffende werking en moet wor-
Het artikel preciseert dat de eerste fase het verzoek om informatie betreft en de tweede fase het bevel ‘bij beschikking’ om de informa-
den betaald aan de Duitse Staat. Niettemin
2059
tie te verstrekken indien de lidstaat deze niet
gaat het om een geding tussen twee particulieren dat betrekking heeft op octrooiinbreuk. De vordering heeft tot doel privaat-
binnen de termijn van het eerste verzoek
18 oktober 2011, nr. C-406/09 (grote kamer:
rechtelijke rechten te waarborgen. Het Hof
levert. Het Hof stelt vast dat de tweede fase
Skouris (president), Tizzano, Cunha Rodri-
concludeert dat verordening nr. 44/2001 van
dus een ‘besluit’ in de zin van artikel 288
gues, Lenaerts, Bonichot, Prechal, Rosas, Sil-
toepassing is op de veroordeling van Realche-
VWEU bevat en op grond van dat artikel ‘ver-
va de Lapuerta, Schiemann, Juhász, Šváby,
mie tot het betalen van een geldboete.
bindend in al zijn onderdelen’. Bovendien
Berger (rapporteur) en Jarašiūnas)
Het Hof vervolgt met overwegingen over de
heeft de Uniewetgever door de vorm van de
vraag of de kosten van een in Nederland inge-
beschikking te kiezen deze handeling een
Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerleg-
leide exequaturprocedure vallen onder artikel
dwingend karakter gegeven. Daaruit volgt dat
ging van beslissingen – Begrip ‘burgerlijke
14 van richtlijn 2004/48. Deze bepaling ver-
de betrokken beschikking bindende rechtsge-
en handelszaken’ – Intellectuele-eigen-
plicht de lidstaten ervoor te zorgen dat de
volgen heeft en een aanvechtbare handeling
domsrechten – Exequaturprocedure –
gerechtskosten van de in het gelijk gestelde
is in de zin van artikel 263 VWEU. Het Hof
Gerechtskosten.
partij in beginsel worden gedragen door de in
gaat vervolgens in op de vaststelling van het
het ongelijk gestelde partij. Richtlijn 2004/48
Gerecht dat het om een ‘voorbereidende han-
(Verordening (EG) nr. 44/2001; Richtlijn
betreft de maatregelen, procedures en rechts-
deling’ gaat en het daarom geen aanvechtbare
2004/48/EG)
middelen die noodzakelijk zijn om de hand-
handeling zou zijn. Op grond van de rechtspraak zijn ‘tussenhandelingen’ in beginsel
having van intellectuele-eigendomsrechten te Realchemie Nederland
geen rechtshandelingen waartegen beroep tot
waarborgen. Artikel 14 van richtlijn 2004/48 heet tot doel het niveau van de bescherming
nietigverklaring kan worden ingesteld. Dit is
A. Feiten
van de intellectuele eigendom te versterken
volgens het Hof ten eerste het geval wanneer
Het Landgericht Düsseldorf had op verzoek
door te voorkomen dat een benadeelde partij
het om een voorlopig standpunt van de Com-
van Bayer Realchemie Nederland BV verboden
ervan zou worden weerhouden om ter waar-
missie gaat. Een beroep hiertegen zou het Hof
om in Duitsland bepaalde pesticiden in te
borging van zijn rechten een gerechtelijke
kunnen dwingen vragen te beantwoorden
voeren, voorhanden te hebben of te verhande-
procedure in te stellen. Volgens het Hof val-
waarover de Commissie zich nog niet heeft
len. Dit verbod wegens octrooi-inbreuk werd
len de kosten verbonden aan een in een lid-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2735
Rechtspraak
staat ingeleide exequaturprocedure waarin
en bedreiging met geweld tegen personen,
den dat door de met de opsporing of vervol-
wordt verzocht om erkenning en tenuitvoer-
met het oogmerk om die diefstal voor te
ging belaste ambtenaren doelbewust of met
legging van een beslissing die in een andere
bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij
grove veronachtzaming van de belangen van
lidstaat is gegeven in het kader van een pro-
betrapping op heterdaad, aan zichzelf de
de verdachte aan diens recht op een eerlijke
cedure tot handhaving van een intellectuele-
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
behandeling van zijn zaak is tekort gedaan;
eigendomsrecht, dan ook onder artikel 14 van
van het gestolene te verzekeren, terwijl het
in het bijzonder omdat niet is gebleken of
richtlijn 2004/48.
feit wordt gepleegd door twee of meer ver-
aannemelijk is geworden dat er nadere
enigde personen en medeplegen van opzette-
onderzoekshandelingen zijn verricht naar
D. Slotsom
lijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid
aanleiding van de gesprekken, terwijl de ver-
Volgens het Hof valt het Duitse ‘Ordnungs-
beroven en beroofd houden alsmede zes
zuimen vooral een gevolg lijken te zijn
geld’ onder ‘burgerlijke en handelszaken’
(pogingen tot) gekwalificeerde diefstallen en
geweest van capaciteitsproblemen bij de Unit
zoals bedoeld in verordening 44/2001 wan-
medeplegen van een vernieling en medeple-
landelijke interceptie, is de niet-ontvankelijk-
neer het is opgelegd in het kader van de
gen van opzetheling.
heid van het openbaar ministerie niet aan de
nakoming van een rechterlijke beslissing op
Het eerste middel behelst primair de klacht
orde. Evenmin zal met het verzuim rekening
het gebied van burgerlijke en handelszaken.
dat het hof het verweer strekkende tot niet-
worden gehouden bij de strafmaat, gelet op
De kosten die zijn verbonden aan een in een
ontvankelijkverklaring van het openbaar
de beperkte ernst en het ontbreken van enig
lidstaat ingeleide exequaturprocedure waar-
ministerie in de vervolging ten onrechte,
nadeel voor de verdachte. Het hof zal derhal-
in wordt verzocht om erkenning en tenuit-
althans op ontoereikende en/of onbegrijpelij-
ve volstaan met de constatering van het ver-
voerlegging van een beslissing die in een
ke gronden heeft verworpen.
zuim. (...).
andere lidstaat is gegeven in het kader van
Het hof overwoog onder meer:
De Hoge Raad overweegt en beslist naar aan-
een procedure tot handhaving van een intel-
In het onderhavige geval is de ontvankelijk-
leiding van dit middel:
lectuele-eigendomsrecht, vallen onder arti-
heid aan de orde gesteld in verband met niet,
2.3.1. Bij de beoordeling van het middel moet
kel 14 van richtlijn 2004/48.
niet terstond en/of niet op de juiste wijze
het volgende worden vooropgesteld.
vernietigde geheimhoudersgesprekken. Het
Zoals de Hoge Raad in eerdere arresten heeft
hof gaat daarbij uit van de volgende feiten.
geoordeeld, is met het in art. 126aa, tweede
Hoge Raad (strafkamer)
Van de 15 000 in de zaken Mozart en Singel
lid, Sv vervatte voorschrift beoogd het belang
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
getapte gesprekken zijn er 120 geheimhou-
te beschermen dat eenieder de mogelijkheid
J.C.M. Leijten, oud-advocaat-generaal bij de
dersgesprekken. (...) Deze gesprekken zijn
heeft om vrijelijk en zonder vrees voor open-
Hoge Raad en oud-redacteur van dit blad.
door de betrokken officieren van justitie aan-
baarmaking van hetgeen aan, voor zover hier
vankelijk in die zin getoetst dat bekeken is of
van belang, de advocaat in diens hoedanig-
deze gesprekken inderdaad geheimhouders-
heid wordt toevertrouwd, een advocaat te
gesprekken waren. Later is deze toets achter-
raadplegen. Het voorschrift strekt ertoe dat
wege gebleven en is volstaan met de melding
gegevens die als gevolg van de toepassing
11 oktober 2011, nr. 10/05167
daarvan (...). Op één gesprek na (...) zijn deze
van onder meer art. 126m Sv zijn verkregen,
(Mrs. Van Schendel, Groos en Sterk; de A-G
gesprekken niet terechtgekomen in de BVO
onmiddellijk worden vernietigd indien zij
Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping
omgeving waarin de uitgetypte gesprekken
vallen onder het verschoningsrecht als
van het beroep; adv. mr. J.Y. Taekema,
zijn opgeslagen (...).
bedoeld in art. 218 Sv, zodat is verzekerd dat
‘s-Gravenhage)
Nu in het onderhavige onderzoek is gebleken
die gegevens geen deel uitmaken van de pro-
LJN BR0552
dat in ieder geval beoogd is om inderdaad alle
cesstukken en dat daarop in het verdere ver-
gesprekken te vernietigen, is naar ‘s hofs oor-
loop van het strafproces, dus ook in het eind-
De opvatting, door de verdediging gepo-
deel op dit punt niet in strijd met de Instruc-
onderzoek ter terechtzitting geen acht wordt
neerd, dat het niet of niet tijdig vernietigen
tie of anderszins onzorgvuldig gehandeld.
geslagen. Uit art. 126aa, tweede lid, Sv vloeit
van geheimhoudersgesprekken, een zo ern-
Voor zover het verweer betreft de tapgesprek-
derhalve voort dat gegevens als in die bepa-
stig verzuim is dat geen ander gevolg in
ken met de dubbele sessienummers (...) en
ling bedoeld niet in het strafproces kunnen
aanmerking komt dan niet-ontvankelijk-
het niet tijdig vernietigen van tapgesprek-
worden gebruikt (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN
heid van het Openbaar Ministerie in de ver-
ken, is er sprake van onzorgvuldig handelen
BA5632, NJ 2008/374 en HR 16 juni 2009, LJN
volging, ook al zijn de door de verdachte en
en van een onherstelbaar vormverzuim in de
BH2678, NJ 2009/603).
zijn raadsman gevoerde geheimhoudersge-
zin van art. 359a van het Wetboek van Straf-
Indien sprake is van een onherstelbaar vorm-
sprekken niet gebruikt in de strafzaak
vordering. Door dit verzuim is een voor-
verzuim in de zin van art. 359a Sv waarvan de
tegen de verdachte en al heeft het verzuim
schrift geschonden dat zag op de bescher-
rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, moet
zich voorgedaan in het voorbereidend
ming van de belangen van de verdachte. Het
de rechter beoordelen of aan dat vormver-
onderzoek tegen anderen dan de verdachte,
hof is echter — anders dan de verdediging
zuim enig rechtsgevolg dient te worden ver-
is, aldus de Hoge Raad, niet juist.
— van oordeel dat niet is gebleken dat de
bonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in
verdachte door deze schending is geschaad
aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening
(EVRM art. 6; Sv art. 126aa, 126m, 218, 348,
of nadeel heeft ondervonden. Geen van de
te houden met de in het tweede lid van art.
350, 358, 359 en 359a)
gesprekken is immers gebruikt of zal
359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg
gebruikt worden voor het bewijs en het is
zal immers door deze factoren moeten wor-
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
niet aannemelijk geworden dat de gesprek-
den gerechtvaardigd. De eerste is ‘het belang
deeld tot acht jaren gevangenisstraf wegens
ken op enigerlei wijze sturing hebben gege-
dat het geschonden voorschrift dient’. De
het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde:
ven aan het opsporingsonderzoek. Gelet hier-
tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij
de voortgezette handeling van diefstal voor-
op zal aan het verzuim geen gevolg worden
de beoordeling daarvan zijn de omstandighe-
afgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld
verbonden. Voorts is niet aannemelijk gewor-
den van belang waaronder het verzuim is
2060
2736
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Rechtspraak
begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijt-
met vrucht beroepen op vrijwillige terug-
gelet op de aard van het misdrijf — af van de
baarheid van het begaan van het verzuim een
tred als hij de poging om het strafbare feit
concrete omstandigheden van het geval. Van
rol spelen. De derde factor is het ‘nadeel dat
te staken alleen heeft gedaan onder invloed
buiten komende factoren, die mede ertoe
daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoorde-
van uitwendige prikkels, te weten het aan-
hebben geleid dat het misdrijf niet is vol-
ling daarvan is onder meer van belang of en
dringen van een van de andere verdachten,
tooid, behoeven niet aan de vrijwillige terug-
in hoeverre de verdachte door het verzuim
die bemerkt dat de overvallen vrouw een
tred in de weg te staan (vgl. HR 19 december
daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
schoonzus van een van de andere verdach-
2006, LJN AZ2169, NJ 2007/29).
Opmerking verdient dat indien het niet de
ten is.
Ingeval sprake is van het medeplegen van een poging als bedoeld in art. 45 Sr komen
verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de
(Sr art. 45, 46 en 46b)
de ‘omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk’ als bedoeld in art. 46 Sr —
overtreden norm beoogt te beschermen in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
behoudens in bijzondere gevallen — alleen
zal behoeven te worden verbonden aan het
deeld tot vijf jaren gevangenisstraf wegens:
in aanmerking ten aanzien van hen van
verzuim. Niet-ontvankelijkverklaring van het
1) diefstal voorafgegaan en vergezeld van
wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk
openbaar ministerie in de vervolging komt als
geweld en bedreiging met geweld tegen
afhankelijk zijn en niet tevens ten aanzien
in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts
personen, gepleegd met het oogmerk om
van medeplegers van wie niet is komen vast
in uitzonderlijke gevallen in aanmerking.
die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl
te staan dat die omstandigheden (mede) van
Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormver-
het feit wordt gepleegd door twee of
hun wil afhankelijk zijn (vgl. HR 12 april
zuim daarin bestaat dat de met de opsporing
meer verenigde personen en terwijl de
2011, LJN BN4351, NJ 2011/358).
of vervolging belaste ambtenaren ernstig
schuldige zich de toegang tot de plaats
2.5. Het oordeel van het Hof dat het beroep op
inbreuk hebben gemaakt op beginselen van
van het misdrijf heeft verschaft door
vrijwillige terugtred moet worden verworpen
een behoorlijke procesorde waardoor doelbe-
middel van braak en
omdat de verdachte de poging om de overval
wust of met grove veronachtzaming van de
2) diefstal voorafgegaan en vergezeld van
te plegen ‘uitsluitend (heeft) gestaakt onder
belangen van de verdachte aan diens recht op
geweld en bedreiging met geweld tegen
invloed van uitwendige prikkels (te weten het
een eerlijke behandeling van zijn zaak is
personen, gepleegd met het oogmerk om
aandringen van S) en niet als gevolg van een
tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, LJN
die diefstal gemakkelijk te maken. terwijl
impliciet wilsbesluit van de verdachte’ geeft in
AM2533, NJ 2004/376).
het feit wordt gepleegd door twee of
het licht van hetgeen hiervoor is vooropge-
2.3.2. De klacht berust in het bijzonder op de
meer verenigde personen en
steld en de door het Hof vastgestelde omstan-
opvatting dat het niet of niet tijdig vernieti-
3) poging tot diefstal vergezeld van geweld
digheden, geen blijk van een onjuiste rechts-
gen van geheimhoudersgesprekken, gelet op
en bedreiging met geweld tegen perso-
opvatting en is niet onbegrijpelijk.
het belang dat de desbetreffende voorschrif-
nen gepleegd met het oogmerk om die
2.6. Het middel is derhalve tevergeefs voorge-
ten dienen, zo ernstig is dat geen ander gevolg
diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het
steld.
in aanmerking komt dan niet-ontvankelijk-
feit wordt gepleegd door twee of meer
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
heid van het openbaar ministerie in de vervol-
verenigde personen.
ging van de verdachte, zelfs als dat verzuim
Het voorgedragen middel bevat de klacht dat
zich heeft voorgedaan in het voorbereidend
het hof het verweer aangaande feit (3) waar-
onderzoek tegen anderen dan de verdachte en
in een beroep is gedaan op vrijwillige terug-
ook als de door de verdachte met zijn advo-
tred als bedoeld in art. 46b Sr, op onjuiste en/
25 oktober 2011, nr. 10/00612
caat gevoerde geheimhoudersgesprekken niet
of ontoereikende gronden heeft verworpen.
(Mrs. Koster, Van Schendel en Groos; de A-G
zijn gebruikt in de strafzaak tegen verdachte.
Korte beschrijving van de toedracht: de ver-
Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging
Die opvatting is, naar het volgt uit hetgeen
dachte drong tezamen met drie andere man-
van de bestreden uitspraak en tot terugwij-
hiervoor is vooropgesteld, onjuist. Ook overi-
nen een huis binnen en was daar op zoek
zing naar het hof; adv. mr. H. Sytema, ‘s-Gra-
gens faalt de klacht. Het oordeel van het of op
naar 400 hennepplanten die zij daar wilden
venhage)
dat punt geeft niet blijk van een onjuiste
stelen. Binnen in het huis waren aanwezig
LJN BS1729
rechtsopvatting; het is ook niet onbegrijpelijk
een man en zijn vriendin. Een van de ver-
en is toereikend gemotiveerd
dachten duwde de vrouw op een bank en
Geval waarin politieambtenaren zonder
2.3.3. (...).
ging daar bovenop haar zitten. Toen een
schriftelijke machtiging een woning bin-
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
andere overvaller de kamer waar de vrouw
nen mogen treden: wegens noodzaak van
lag, binnenkwam herkende zij die laatste en
hulpverlening ter voorkoming of bestrij-
riep tot twee keer toe diens voornaam. De
ding van ernstig en onmiddellijk gevaar
vrouw was de schoonzus van de overvaller
voor de veiligheid van personen of goede-
die binnenkwam die riep: ‘Maat, Maat. Dit
ren.
2061
2062
14 oktober 2011, nr. 10/02644
kan niet. Dit is familie. Dit kan niet. Roep ze
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Buruma; de
maar terug’ en weg waren ze.
A-G Silvis heeft geconcludeerd tot verwer-
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
ping van het beroep; adv. mr. J. Boksem,
het beroep op vrijwillige terugtred:
Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft —
Leeuwarden)
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet
behoudens ten aanzien van de strafoplegging
LJN BT2169
het volgende worden vooropgesteld. Of
en de motivering daarvan, de wettelijke voor-
gedragingen van de verdachte de gevolgtrek-
schriften en de beslagbeslissing — bevestigd
Als er meer verdachten zijn aan wie mede-
king wettigen dat het misdrijf niet is vol-
het vonnis van de rechtbank te ‘s-Gravenhage
plegen van een strafbaar feit wordt verwe-
tooid ten gevolge van omstandigheden die
waarbij de verdachte wegens medeplegen
ten kan een van de verdachten zich niet
van zijn wil afhankelijk zijn, hangt — mede
van opzettelijk handelen in strijd met een in
(Polw 1993 art. 2 en 8; Awob art. 2 lid 3)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2737
Rechtspraak
artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
Gelet op het vorenstaande waren de verbali-
moet worden verklaard
verbod is veroordeeld, het vonnis wat betreft
santen op grond van het bepaalde in de arti-
De Hoge Raad overwoog dienaangaande:
de strafoplegging en de motivering daarvan,
kelen 2 en 8, tweede lid, van de Politiewet
2.3. Een schriftelijke volmacht van een advo-
de wettelijke voorschriften en de beslagbe-
1993 bevoegd de woning te betreden. Gelet
caat aan een griffiemedewerker om beroep in
slissing vernietigd en de verdachte een
op het bepaalde in artikel 2, derde lid van de
te stellen moet inhouden de verklaring van
gevangenisstraf opgelegd van 90 dagen waar-
Awbi was een schriftelijke machtiging daar-
de advocaat dat hij door de verdachte bepaal-
van 43 dagen voorwaardelijk en een geldboe-
voor niet vereist.
delijk is gevolmachtigd tot het instellen van
te van € 5000.
De Hoge Raad overwoog naar aanleiding van
beroep in cassatie (vgl. HR 22 december 2009,
Voorts heeft het hof de teruggave aan de ver-
het middel:
LJN BJ7810, NJ 2010/102). In aanmerking
dachte gelast van een inbeslaggenomen auto.
2.3. Het middel faalt. Het oordeel van het Hof
genomen dat het (onder 2.2. genoemde) fax-
Het middel bevat de klacht dat het hof ten
dat erop neerkomt dat de politieambtenaren
bericht van mr. V.C. van der Velde niet
onrechte heeft verworpen het in hoger
in de gegeven omstandigheden konden en
inhoudt dat hij bepaaldelijk door de verdach-
beroep gevoerd verweer dat de politie op
mochten aannemen dat sprake was van een
te is gemachtigd om het rechtsmiddel van
onrechtmatige wijze in de woning van de
ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veilig-
cassatie in te stellen, is niet voldaan aan deze
verdachte is binnengetreden en aldus op
heid van personen of goederen waardoor ter-
voorwaarde.
onrechtmatige wijze bewijs is verkregen.
stond in de woning moest worden binnenge-
2.4. Op grond van het voorgaande kan de ver-
De rechtbank heeft de door het hof van de
treden als bedoeld in art. 2, derde lid
dachte in het cassatieberoep niet worden
rechtbank overgenomen verwerping van het
Algemene wet op het binnentreden (Awbi),
ontvangen.
verweer inhoudend dat de politieagenten
geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvat-
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-
onrechtmatig het huis waren binnengedron-
ting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en
ontvankelijk in het beroep.
gen als volgt verwoord:
is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt
De rechtbank overwoog onder meer:
mede in aanmerking genomen, dat, zoals het
Ingevolge artikel 2 van de Politiewet 1993
Hof heeft vastgesteld, de voordeur van de
heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid
woning van de verdachte inmiddels ruim tien
aan het bevoegde gezag en in overeenstem-
minuten openstond en sprake was van braak-
25 oktober 2011, nr. 10/03456 en 10/03457 B
ming met de geldende rechtstregels te zor-
schade, zodat een gerede kans bestond dat in
(Mrs. Koster, Splinter-van Kan en Loth; de
gen voor de daadwerkelijke handhaving van
de woning van de verdachte was of werd inge-
A-G Knigge heeft geconcludeerd tot vernie-
de rechtsorde en het verlenen van hulp aan
broken en iemand (daardoor) hulp behoefde.
tiging van de bestreden beschikking doch
hen die deze behoeven. Op grond van artikel
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
uitsluitend voor zover daarin de teruggave
8, tweede lid, van voornoemde wet heeft de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, toegang tot
2064
is gelast van de inbeslaggenomen bestelau-
2063
elke plaats, voor zover dat voor het verlenen
to aan A.J.M. van H. en tot verwerping van het beroep voor het overige; adv. mr. C.L. Kranendonk, Beverwijk, die bij twee afzon-
van hulp aan hen die deze behoeven, redelij-
25 oktober 2011, nr. 10/03794
derlijke schrifturen middelen van cassatie
kerwijs nodig is. Ingevolge artikel 2, eerste lid
(Mrs. De Savornin Lohman, Balkema en
heeft voorgesteld)
van de Awbi is voor het binnentreden in een
Groos; de A-G Hofstee heeft geconcludeerd
LJN BQ9102
woning zonder toestemming van de bewoner
tot niet-ontvankelijkverklaring van de ver-
een schriftelijke machtiging vereist. Op
dachte in het beroep; adv. mr. V.C. van der
Het middel aangevoerd in de zaak onder nr.
grond van het derde lid van genoemde wets-
Velde, Almere)
10/03457 B mist feitelijke grondslag omdat
bepaling is een dergelijke machtiging niet
LJN BR2343
een verweer waarop niet geantwoord zou
vereist, indien ter voorkoming of bestrijding
zijn, in de feitelijke instantie niet is gevoerd
van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de
De raadsman van een verdachte die schrif-
en daarom ook niet gerespondeerd kon wor-
veiligheid van personen of goederen terstond
telijk (of per fax) beroep in cassatie wil
den en trouwens als dat wel gebeurd was
in de woning moet worden binnengetreden.
instellen moet daarbij, onder meer, stellen
het verweer geen steun in het recht had
De rechtbank overweegt dat er op het
dat hij daarbij door die raadsman bepaalde-
gevonden. Wat de overige middelen betreft,
moment dat de verbalisanten de beslissing tot
lijk gemachtigd is beroep in cassatie in te
deze worden afgedaan met art. 81 RO. De
het al dan niet binnentreden moesten nemen
stellen, bij verzuim waarvan niet-ontvanke-
Hoge Raad vindt ook geen reden om ambts-
een gerede kans bestond dat in de woning van
lijkheid volgt. De raadsman had gesteld: ‘ik
halve een beschikking te vernietigen waarop
verdachte was of werd ingebroken en iemand
machtig de griffier om namens mij cassatie
namens de klager niet geklaagd is en dat
(daardoor) hulp behoefde. Niet alleen stond de
in te stellen’.
wel succes zou hebben gehad als er wel over
voordeur van de woning van verdachte inmiddels ruim tien minuten open, doch ook was er
geklaagd was. De A-G Knigge adviseerde wel (Sv art. 450 lid 1 onderdeel a)
sprake van braakschade. Redelijkerwijs konden
om die reden een van de beschikkingen ambtshalve te vernietigen.
de politieambtenaren op grond van deze
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
omstandigheden aannemen dat er mogelijk
deeld tot gevangenisstraf van vier maanden
sprake was van een ernstig en onmiddellijk
wegens openlijk in vereniging geweld plegen
gevaar voor een of meer personen in de
tegen personen.
De rechtbank heeft ongegrond verklaard het
woning. Het gegeven dat er geen geluiden uit
Het voorgestelde middel komt niet aan de
door de klager op de voet van art. 552a Sv
de woning van verdachte werden waargeno-
orde wegens de voorafgaande beslissing
ingediende klaagschrift strekkende tot ophef-
men, kon erop duiden da de betreffende per-
omtrent de bevestigend beantwoorde vraag
fing van het gelegde beslag en tot teruggave
soon niet in staat was alarm te slaan en doet
of het door de raadsman schriftelijk ingestel-
aan de klager van de in het klaagschrift
aldus aan het vorenstaande niet af.
de beroep in cassatie niet niet-ontvankelijk
bedoelde bestelauto.
2738
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
(Sv art. 116 en 552a)
Rechtspraak
Voorts heeft de rechtbank ongegrond ver-
zij er niet over klagen dat het hof de
van de pleitnota onder nr. 42 is opgenomen,
klaard het door de klager ingediende klaag-
laatste modus koos en daarom niet
niet onbegrijpelijk. Dat brengt mee dat in
schrift gericht tegen de mededeling als
hoefde te responderen op het hiervoor
cassatie niet met vrucht kan worden
bedoeld in art. 116, derde lid, Sv van de offi-
bedoelde vormverzuim.
geklaagd dat het Hof het aangevoerde (lou-
De aanscherping van het sanctiestel-
ter) had dienen te verstaan als een op art.
bestelauto zal teruggeven aan S. van H.
sel, in het bijzonder van art. 1 lid 2 Sr
359a Sv gestoeld verweer en heeft verzuimd
Ten slotte heeft de rechtbank de teruggave
in verbinding met het nieuwe art 14a
daarop een met redenen omklede beslissing
van de bestelauto aan A.J.M. van H. gelast,
Sr heeft tot gevolg dat de oplegging
te geven.
Het eerste middel in de zaak onder 10 /
van een gevangenisstraf van vijftien
Het middel is dus vruchteloos voorgesteld.
03457 B betreffende de onder 1.2. weergege-
maanden waarvan tien maanden
Het zevende middel bevat de klacht dat het
ven beslissing van de Rechtbank, bevat de
voorwaardelijk voor de verdachte gun-
hof in strijd met art. 14a (oud) Sr aan de ver-
klacht, dat de Rechtbank geen beslissing
stiger uitvalt dan het oude art. 14a Sr,
dachte een gevangenisstraf heeft opgelegd
heeft genomen op het door de klager gevoer-
bij toepassing waarvan bij een totale
van vijftien maanden, waarvan tien maanden
de verweer dat het Openbaar Ministerie in
strafduur van vijftien maanden ten
voorwaardelijk.
strijd met de beginselen van een behoorlijke
hoogste een voorwaardelijk deel van
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
procesorde een kennisgeving als bedoeld in
vijf maanden had kunnen worden
het zevende middel:
art. 116, derde lid, Sv heeft laten uitgaan, ter-
opgelegd.
3.3. Art. 14a, tweede lid (oud) Sr luidde tot 1
cier van justitie dat hij de inbeslaggenomen
2.
februari 2006 als volgt:
wijl de klager toen reeds een klaagschrift tot teruggave van de bestelauto had ingediend.
(Sv art. 359 en 359a; Sr art. 1.14a (oud) en
Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
14a)
van meer dan een jaar en ten hoogste drie jaren kan de rechter bepalen dat een gedeel-
dit middel: 3.2. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
te van de straf, tot ten hoogste een derde,
grondslag, aangezien uit het op de voet van
deeld tot een gevangenisstraf van 15 maan-
niet zal worden tenuitvoergelegd.
art. 447, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad toe-
den waarvan 10 maanden voorwaardelijk
Na de inwerkingtreding op 1 februari 2006
gezonden klaagschrift noch uit het proces-
wegens:
van de wet van 22 december 2005, Stb. 2006,
verbaal van de behandeling in raadkamer
1)
medeplegen van voorbereiding van het
11, tot wijziging van het Wetboek van Straf-
blijkt dat een dergelijk verweer is gevoerd.
ontvangen en/of zich verschaffen en/of
recht en de Wegenverkeerswet 1994, in ver-
Nochtans verdient opmerking dat de opvat-
vervoeren en/of in voorraad hebben van
band met de herijking van een aantal straf-
ting dat het de officier van justitie niet meer
bankbiljetten, waarvan de valsheid of
maxima luidt art. 14a Sr als volgt:
vrijstaat een beslissing te nemen als bedoeld
vervalsing hem toen hij ze ontving
In geval van veroordeling tot gevangenisstraf
in art. 116, tweede lid onder a en b, Sv indien
bekend was, met het oogmerk om ze als
van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis,
een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv
echt en onvervalst uit te geven en/of
vervangende hechtenis daaronder niet begre-
strekkende tot teruggave van het inbeslagge-
doen uitgeven, meermalen gepleegd en
pen, tot taakstraf of tot geldboete, kan de
bankbiljetten waarvan de valsheid hem
rechter bepalen dat de straf of een gedeelte
vindt in het recht.
toen hij ze ontving bekend was, met
daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd.
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
het oogmerk om ze als echt en onver-
Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf
de overige middelen:
valst uit te geven en/of te doen uitge-
van meer dan twee jaren en ten hoogste vier
4. De middelen — die niet klagen over het
ven, in voorraad hebben, meermalen
jaren kan de rechter bepalen dat een gedeel-
door de Rechtbank gegeven bevel tot terugga-
gepleegd en
te van de straf, tot ten hoogste twee jaren,
witwassen.
niet zal worden tenuitvoergelegd.
nomen voorwerp is ingediend, geen steun
2)
ve — kunnen niet tot cassatie leiden. Dit
4)
behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere moti-
Het vierde middel bevat de klacht dat het hof
(..)
vering nu de middelen niet nopen tot beant-
heeft verzuimd uitdrukkelijk en gemotiveerd
3.4. Nadat de Hoge Raad in eerdere arresten
woording van rechtsvragen in het belang van
te beslissen op een verweer strekkende tot
had geoordeeld dat de desbetreffende wijzi-
de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
toepassing van art. 359a, eerste lid, Sv.
ging van art. 14a Sr, als wijziging van het
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
De pleitnota houdt onder 42 in:
sanctiestelsel, geen verandering van wetge-
Op beide punten wil ik u dan ook vragen om
ving oplevert in de zin van art, 1, tweede lid,
rekening te houden met de belastende situa-
Sr, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12
tie bij het opleggen van een eventuele straf,
juli 2011 (LJN BP6878) zijn rechtspraak wat
ofwel als vormverzuim op grond van art. 359
betreft de verandering in regels van sanctie-
25 oktober 2011, nr. 10/00616
(1)a Sv, ofwel sec bij de hoogte van de straf.
recht aangescherpt. Zulks als gevolg van de
(Mrs. Koster, Van Schendel en Groos; de A-G
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
uitspraak van het EHRM van 17 september
Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping
het vierde middel:
2009 (Scoppola tegen Italië, nr. 10249/03, LJN
van het beroep; advocaten mrs. De Boer en
Het Hof heeft het hiervoor onder 2.2.1. weer-
BK6009). In genoemd arrest van 12 juli 2011
Van Delft, Amsterdam)
gegeven betoog van de raadsvrouwe kenne-
heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld:
LJN BS1730
lijk in die zin uitgelegd dat door haar aan het
De HR ziet in de onder 3.4. weergegeven ont-
Hof de keuze is gelaten het aangevoerde op
wikkelingen aanleiding zijn rechtspraak aan
Nu de raadsvrouw aan het hof de keu-
te vatten als een beroep op een vormverzuim
te scherpen wat betreft veranderingen in
ze overliet of de aangevoerde feiten
als bedoeld in art. 359a Sv dan wel als een
regels van sanctierecht. Voor die regels, die
moesten worden beschouwd als een
— buiten het verband van art. 359a Sv — bij
zowel het specifieke strafmaximum als meer
vormverzuim in de zin van art. 359a
de strafoplegging te betrekken omstandig-
algemene regels met betrekking tot de sanc-
Sv dan wel als een bij de strafopleg-
heid. Die uitleg is, meer in het bijzonder gelet
tieoplegging kunnen betreffen, heeft voort-
ging te betrekken omstandigheid, kon
op hetgeen in het desbetreffende gedeelte
aan te gelden dat een sedert het plegen van
2065
1.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2739
Rechtspraak
opzettelijk en wederrechtelijk enig
zake van het onder 5 tenlastegelegde en de
rechter met onmiddellijke ingang — en dus
goed dat geheel of ten dele aan een
strafoplegging;
zonder toetsing aan de maatstaf van het
ander toebehoort vernielen en
wijst de zaak in zoverre terug naar het hof en
openlijk in vereniging geweld plegen
verwerpt het beroep voor het overige.
het delict opgetreden verandering door de
2)
gewijzigd inzicht van de strafwetgever
5)
omtrent de strafwaardigheid van de vóór de
tegen personen.
wetswijziging strafbare feiten — moet wor-
Het tweede middel bevat de klacht dat de
den toegepast, indien en voor zover die ver-
bewezenverklaring van feit 5 ontoereikend is
andering in de voorliggende zaak ten gunste
gemotiveerd, omdat het hof ten onrechte
van de verdachte werkt.
heeft volstaan met een opgave van de bewijs-
25 oktober 2011, nr. 10/05346
3.5. Het Hof heeft de oplegging van een gevan-
middelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
(Mrs. Koster, De Savornin Lohman en Tho-
genisstraf met een totale duur va 15 maanden
Ten laste van de verdachte is onder 5 bewe-
massen; de A-G Knigge heeft geconcludeerd
passend en geboden geacht. Het heeft vervol-
zenverklaard dat:
tot vernietiging van het bestreden arrest
gens gemotiveerd uiteengezet dat en waarom
hij op 13 juli te Rotterdam, op of aan de
ten aanzien van het onder 1 tenlastegeleg-
het een onvoorwaardelijk gedeelte van vijf
openbare weg, M-singel, openlijk in vereni-
de feit en de strafoplegging, tot zodanige op
maanden — dat nagenoeg gelijk is aan de
ging geweld heeft gepleegd tegen M.A.L. T. en
art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de
door de verdachte in verzekering en voorlopi-
F.A. de V. en H.A.M. T., welk geweld bestond
Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot ver-
ge hechtenis doorgebrachte tijd — aangewe-
uit het
werping van het beroep voor het overige;
zen achtte. De door het Hof beoogde totale
- meermalen, althans éénmaal, slaan en/of
adv. mr. P.M. Rombouts, Amsterdam)
strafduur van 15 maanden zou onder de
stompen in/tegen het gezicht van die M.A.L.
vigeur van art. 14a (oud) Sr meebrengen dat
T. en
het op te leggen onvoorwaardelijk gedeelte tenminste tien maanden zou moeten belopen. Het huidige art. 14a Sr biedt de mogelijkheid om een onvoorwaardelijk gedeelte van kortere duur op te leggen. Het Hof heeft daar-
- slaan en of stompen in/tegen het (bebrilde) gezicht van die F.A. de V. en - meermalen, althans éénmaal bespugen van die F.A. de V. en - meermalen, althans éénmaal, slaan en/of
2067
LJN BR3045 Het hof heeft uit de inhoud van het procesverbaal van politie als hiervoor weergegeven, afgeleid dat, zoals het Salduz-arrest van het EVRM en het daarop aansluitende arrest van de Hoge Raad eisen, voorafgaand aan
om kennelijk en met juistheid geoordeeld dat
stompen en/of schoppen en/of trappen in
het eerste politieverhoor de verdachte erop
toepassing van laatstgenoemde bepaling in
de buik en/of op/tegen het bovenbeen,
is gewezen dat hij een raadsman kan raad-
plaats van art. 14a (oud) Sr in deze zaak ten
althans het lichaam van die F.A. de V. en
plegen. Dat dit uit de inhoud van dit proces-
gunste van de verdachte werkt. 3.6. Het middel faalt.
- geven van een zogenaamde kopstoot tegen het hoofd van die H.A.M. T.
verbaal is afgeleid, is echter niet begrijpelijk.
De Hoge Raad verwerpt het beroep. In het verkorte arrest heeft het hof onder
(EVRM art. 6)
meer overwogen:
2066
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
Aangezien de verdachte het feit heeft
deeld tot gevangenisstraf van vijf jaren
25 oktober 2011, nr. 10/00918 J
bekend, zal het hof voor wat betreft het
wegens:
(Mrs. Koster, Groos en Sterk; de A-G Hofstee
bewijs van dit feit volstaan met een opgave
1)
heeft geconcludeerd tot vernietiging van
van de bewijsmiddelen te weten (...)
in strijd met een in artikel 2, aanhef en
het bestreden arrest, doch uitsluitend wat
De pleitnota van de raadsman van de ver-
onder A van de Opiumwet gegeven ver-
betreft het onder 5 tenlastegelegde en de
dachte houdt onder meer in:
strafoplegging en tot terugwijzing in zover-
(...) Voor het spugen is onvoldoende bewijs.
re naar het hof; adv. mr. R.J. Baumgardt,
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
Spijkenisse)
het tweede middel:
Het eerste middel bevat onder meer de
LJN BR2215
Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid,
klacht dat hof ten onrechte heeft verworpen
tweede volzin, Sv volgt dat deze bepaling in
het verweer dat de door de verdachte aan de
Een onderdeel van het onder 5 tenlastege-
ieder geval geen toepassing kan vinden indien
politie afgelegde verklaringen van het bewijs
legde en bewezenverklaarde, het bespugen
door of namens de verdachte ter terechtzit-
moeten worden uitgesloten omdat de ver-
van De V., moet worden begrepen als
ting vrijspraak is bepleit. Het oordeel van het
dachte niet in de gelegenheid is gesteld voor-
beroep op vrijspraak nu de raadsman heeft
Hof dat ten aanzien van feit 5 kon worden
afgaand aan het verhoor een advocaat te
aangevoerd:
volstaan met een opgave van de bewijsmidde-
raadplegen.
voor het spugen is onvoldoende bewijs, met
len als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is
Ten laste van de verdachte werd ten aanzien
als gevolg dat het hof niet kon volstaan met
onjuist, nu hetgeen door de raadsman is aan-
van feit 1 bewezenverklaard dat:
alleen een opgave van de bewijsmiddelen
gevoerd bezwaarlijk anders kan worden vol-
hij in de periode van 15 september 2007 tot
ter zake van feit 5.
staan als strekkende tot vrijspraak van het
en met 18 september 2007 in Nederland,
tenlastegelegde bespugen van F.A. de V. De
tezamen en in vereniging met anderen
bewezenverklaring van het onder 5 tenlaste-
opzettelijk buiten het grondgebied van
gelegde is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in arti-
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
Het middel is gegrond.
kel 1, lid 5 van de Opiumwet, 36,7 cocaïne.
deeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie
De Hoge Raad;
Het hof heeft met betrekking tot het hier voor
van een week en tot een werkstraf van 40
vernietigt de bestreden uitspraak — voor
genoemd verweer onder meer overwogen:
uren en een leerstraf van 20 uren wegens:
zover aan zijn oordeel onderworpen — maar
a De gronden die de raadsman heeft aange-
1)
uitsluitend wat betreft de beslissingen ter
(Sv art. 359)
mishandeling en
2740
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
medeplegen van opzettelijk handelen
bod en 2)
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
voerd dwingen, noch op zichzelf, noch in
Rechtspraak
samenhang bezien tot de gevolgtrekking
wijst de zaak in zoverre terug naar het
dat de dat de verdachte niet binnen redelij-
gerechtshof en
ke grenzen de gelegenheid is geboden om
verwerpt het beroep voor het overige.
keer gezien; 6)
de dat de verdachte desgevraagd zijn telefoonnummer niet wilde geven.
voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen. b Uit een proces-verbaal van de verbalisan-
de verklaring van de politie inhouden-
2068
Daarna komt een nadere bewijsoverweging van het Hof. De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
ten (...) van 14 december 2007 leidt het hof af dat de verdachte wel uitdrukkelijk
25 oktober 2011, nr. 10/02276 J
het middel:
op zijn consultatierecht is gewezen en ook
(Mrs. Koster, Thomassen en Sterk; de A-G
2.3. Uit de hiervoor onder 2.2.2. weergegeven
daarvan op de hoogte was, maar daar ken-
Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging
bewijsmiddelen in samenhang met de onder
nelijk geen gebruik van heeft willen
van het bestreden arrest met terugwijzing
2.3. weergegeven bewijsoverweging kan niet
maken. Dit proces-verbaal houdt immers
of verwijzing; adv. mr. J.M. Lintz, ‘s-Graven-
worden afgeleid dat de verdachte ten tijde
onder meer in als verklaring van verbali-
hage)
van het voorhanden krijgen van de fiets wist
santen:
LJN BR2977
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De bewezenverklaring is dus niet naar
Op donderdag 29 november 2007 hebben wij, verbalisanten, G.S.R. (de verdachte, L)
Bewijs van opzetheling van een fiets en de
de eis der wet met redenen omkleed.
gehoord. Tijdens het eerste sociale verhoor
moeilijkheden die dat — ondanks vele
2.4. Het middel slaagt.
en het eerste zakelijke verhoor gaf G.S.R. ons
bewijsmiddelen — oplevert.
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak en
aan dat hij contact wilde met zijn advocaat, die hem ook in een eerdere zaak had bijge-
(Sv art. 338, 350, 358 en 359)
wijst de zaak terug naar het gerechtshof.
staan. Hierop hebben wij hem gevraagd naar de naam van de advocaat die hij wenste en
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
hoe wij deze persoon konden contacten. Hij
deeld tot een werkstraf van 30 uren wegens
gaf hierop aan dat hij geen naam of telefoon-
opzetheling.
nummer van deze advocaat had. Hij kon zich
Ten laste van de verdachte werd bewezenver-
25 oktober 2011, nr. 11/03231 H
de naam niet herinneren en had ook in zijn
klaard dat:
(Mrs. Koster, Van Schendel en Groos; adv.
fouillering of bagage hieromtrent geen gege-
hij op 26 april 2008 te ‘s-Gravenhage een fiets
van de aanvrager mr. W.H.R. Hogewind,
vens. Hij gaf ons hierbij tevens aan dat hij
— Gazelle — voorhanden heeft gehad en
Amsterdam)
onvermogend was.
heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
LJN BU1359
Tevens hebben wij G.S.R. op dat moment ook
het voorhanden krijgen van die fiets wist dat
aangegeven dat hij voor eigen kosten zich
het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De aanvraag tot herziening is gegrond op
door een willekeurige advocaat kon laten
Het eerste middel bevat de klacht dat de
enerzijds een veroordeling door de politie-
bijstaan. Hem is ook medegedeeld dat hij
bewezenverklaring niet naar de eis der wet
rechter wegens ongewenstverklaring op 26
recht had op een pro deo advocaat van
met redenen is omkleed, nu uit de gebezigde
januari 2005 en anderzijds een beschikking
rechtswege, vanaf het moment van inverze-
bewijsmiddelen en evenmin uit enige aan-
van de bestuursrechter van 14 maart 2011,
keringstelling en dat hij dan wordt aange-
vullende bewijsmotivering kan worden afge-
waarbij de ongewenstverklaring werd opge-
meld bij de Piket Centrale van Advocaten.
leid dat de verdachte ten tijde van het voor-
heven. Nu de beschikking niet inhoudt dat
Hem is ook nog meegegeven dat hij mogelijk
handen krijgen van de fiets wist dat het een
zij is ingetrokken noch dat zij wordt opge-
via deze advocaat zijn voorkeursadvocaat kon
door misdrijf verkregen goed betrof.
heven met terugwerkende kracht, betekent
inschakelen. Bovenstaande verdachte is bij de
De bewijsmiddelen betreffen
dit dat de voorwaarden voor gegrondverkla-
Piket Centrale van Advocaten aangemeld
1)
de verklaring van P.G.A. M. inhoudende
ring van de aanvraag als omschreven onder
onder de naam van G.S.R., de ons toen beken-
dat op 10 april 2008 zijn fiets — merk
3.1 zich hier niet voordoen.
de naam van V.C. Eerst tijdens latere verho-
Gazelle — ter plaatse waar hij deze
ren bleek dat G. zich bediende van een valse
afgesloten had neergezet er tien minu-
identiteit en in werkelijkheid V.C. heette.
ten later niet meer stond;
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
(VW 2000 art. 67; Awb art. 3.10; Sv art. 457 e.v.)
de verklaringen van M.M. de K. die de
Aanvraag tot herziening.
het middel:
fiets van de verdachte kocht en thuisge-
De aanvrager werd bij onherroepelijk vonnis
2.6. Het Hof heeft uit het proces-verbaal van
komen zag dat het een gestolen fiets
van de politierechter in de rechtbank Zwolle-
politie van 14 december 2007 afgeleid dat de
was;
Lelystad van 30 juli 2008 wegens
de verklaring van een opsporingsamb-
1)
diefstal en
gaande aan het eerste verhoor een raadsman
tenaar die het mailadres van de ver-
2)
als vreemdeling in Nederland verblij-
te raadplegen en dat hij daarvan geen
dachte opgaf;
ven, terwijl hij weet of ernstige reden
de verklaring van een andere opspo-
heeft te vermoeden, dat hij op grond
aan dat proces-verbaal gegeven uitleg is,
ringsambtenaar, die, zoals het hof aan-
van een wettelijk voorschrift tot onge-
gelet op hetgeen door het Hof daaruit is
geeft in een nadere bewijsoverweging
weergegeven, niet begrijpelijk. De daarop
(opgenomen onder 2.2.3 van arrest
veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf.
gerichte klacht slaagt.
Hoge Raad) niet tot een bewezenverkla-
De aanvraag tot herziening heeft alleen
De Hoge Raad:
ring kan komen;
betrekking op de veroordeling ter zake van
de verklaring van M.M. de K. inhouden-
feit 2.
sluitend wat betreft de beslissingen ter zake
de dat hij de verdachte, die hij op een
De Hoge Raad beoordeelt de aanvraag:
van het onder 1 tenlastegelegde en de straf-
bij de politie getoonde foto als verkoper
3.1. Als grondslag voor een herziening kun-
oplegging;
herkende. Hij had de verkoper twee
nen, voor zover hier van belang, krachtens
verdachte is gewezen op zijn recht vooraf-
gebruik heeft willen maken. Die door het Hof
vernietigt de bestreden uitspraak maar uit-
2)
2069
3)
4)
5)
wenste vreemdeling is verklaard
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2741
Rechtspraak
het eerste lid, aanhef en onder 2e van art.
tie Bestuursrechtspraak van de Raad van Sta-
2010 van de onder de post ‘Materieel Dienst
457 Sv slechts dienen een of meer door een
te. Volledige versies van deze uitspraken zijn
van het Koninklijk Huis’ vallende onderdelen
opgave van bewijsmiddelen gestaafde
te vinden op www.raadvanstate.nl
‘Instandhouding rijtuigenpark (auto’s, paarden en rijtuigen)’ en ‘Overige facilitaire
omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wek-
2070
zaken’, zoals die onderdelen onder meer worden genoemd in een verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden van de vaste
ken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot
12 oktober 2011, nr. 201100843/1/H3
commissie voor Binnenlandse Zaken en
vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ont-
(Mrs. Lubberdink, Offers, Verheij)
Koninkrijksrelaties van 5 oktober 2009
slag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ont-
LJN BT7337
(Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 I, nr. 4). Daarbij heeft RTL te kennen gegeven met het
vankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van
Verzoek om openbaarmaking informatie
verzoek duidelijkheid te willen krijgen in de
een minder zware strafbepaling.
over kosten rijtuigenpark Koninklijk Huis.
exacte opbouw van beide onderdelen tot op het bij de minister bekende aggregatieniveau.
3.2. De aanvrager is bij beschikking van 26 januari 2005 op grond van art. 67 Vreemdelin-
(Gw art. 41; Awb art. 1:1; WOB art. 3 en 410)
De minister heeft bij besluit van 2 december 2009 enkele documenten openbaar gemaakt.
genwet 2000 tot ongewenst vreemdeling verklaard. De Politierechter heeft de aanvrager
Uitspraak op het hoger beroep van de beslo-
Daarbij zijn diverse gegevens onleesbaar
veroordeeld voor het verblijven in Nederland
ten vennootschap met beperkte aansprake-
gemaakt met het oog op de eerbiediging van
terwijl hij wist of ernstige reden had te ver-
lijkheid RTL Nederland B.V. (hierna: RTL),
de persoonlijke levenssfeer. Verder heeft de
moeden dat hij tot ongewenst vreemdeling
gevestigd te Hilversum,
minister een toelichting gegeven op de
was verklaard. In de aanvrage wordt aange-
appellante, tegen de uitspraak van de recht-
samenstelling van de in het verzoek van RTL
voerd dat de zaak niet zou hebben geleid tot
bank Amsterdam van 7 december 2010 in
genoemde onderdelen.
die veroordeling indien de Politierechter
zaak nr. 10/1129 in het geding tussen RTL en
In het besluit op bezwaar heeft de minister
bekend was geweest met een beschikking en
de minister van Algemene Zaken
zich op het standpunt gesteld dat alle relevante documenten bij de besluitvorming zijn
de daarin vervatte overwegingen van de Minister voor Emigratie en Asiel van 14 maart
(...)
betrokken en dat de Wob niet verplicht om
2011. Die beschikking houdt in ‘Op grond van
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de
informatie te vergaren dan wel documenten
de thans bekende feiten en omstandigheden
Grondwet ontvangt de Koning jaarlijks ten
op te stellen om de verzochte informatie te
bestaat aanleiding de ongewenstverklaring
laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij
kunnen verstrekken. Voorts heeft de minister
van de betroffene op te heffen’.
de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke
zich op het standpunt gesteld dat het ver-
3.3. De beschikking is op 14 maart 2011
andere leden van het koninklijk huis uitke-
zoek van RTL terecht niet is doorgezonden,
bekendgemaakt zodat het besluit, ingevolge
ringen ten laste van het Rijk worden toege-
nu geen voor haar verzoek relevante gege-
art.3.40 van de Algemene Wet Bestuursrecht,
kend en regelt deze uitkeringen.
vens zijn vervat in documenten die bij een
met ingang van die datum in werking is
Ingevolge artikel 41 richt de Koning, met
ander bestuursorgaan berusten.
getreden. De beschikking houdt niet in dat
inachtneming van het openbaar belang, zijn
2.3. RTL betoogt dat de rechtbank heeft mis-
de ongewenstverklaring wordt ingetrokken
Huis in.
kend dat de Dienst Koninklijk Huis moet
noch dat zij wordt opgeheven met terugwer-
Ingevolge artikel 42, tweede lid, is de Koning
worden aangemerkt als een onder verant-
kende kracht. De beschikking kan derhalve
onschendbaar; de ministers zijn verantwoor-
woordelijkheid van de minister werkzame
niet in die zin worden verstaan dat de
delijk.
dienst in de zin van artikel 3, eerste lid, van
beschikking tot ongewenstverklaring van 26
Ingevolge artikel 110 betracht de overheid bij
de Wob, zodat de minister de bij die Dienst
januari 2005 geacht moet worden nimmer te
de uitvoering van haar taak openbaarheid
aanwezige en op haar verzoek betrekking
zijn gegeven, maar het moet ervoor worden
volgens regels bij de wet te stellen.
hebbende stukken had moeten verstrekken.
gehouden dat de ongewenstverklaring met
(...)
2.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat
ingang van 14 maart 2011 (de datum van
Ingevolge artikel 3, eerste lid, [van de Wet
aannemelijk is dat bij de Dienst Koninklijk
bekendmaking van de beschikking), derhalve
openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob)]
Huis documenten berusten die verband hou-
na de bestreden uitspraak is opgeheven.
kan een ieder een verzoek om informatie
den met het verzoek van RTL.
3.4. Aangezien de in de aanvrage bedoelde
neergelegd in documenten over een bestuur-
2.3.2. De Dienst Koninklijk Huis valt onder
opheffing van de ongewenstverklaring zich
lijke aangelegenheid richten tot een
het bereik van artikel 41 van de Grondwet.
pas na het wijzen van het onder 1 vermelde
bestuursorgaan of een onder verantwoorde-
Ingevolge die bepaling richt de Koningin,
uitspraak heeft voorgedaan, is te dezen geen
lijkheid van een bestuursorgaan werkzame
met inachtneming van het openbaar belang,
sprake van een omstandigheid als bedoeld
instelling, dienst of bedrijf.
haar Huis in. Dat ministeriële verantwoorde-
onder 3.1.
Ingevolge artikel 4 wordt de verzoeker, indien
lijkheid bestaat voor uitgaven van de Dienst
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat
het verzoek betrekking heeft op gegevens in
Koninklijk Huis, laat onverlet dat het ingevol-
de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als
documenten die berusten bij een ander
ge voormelde bepaling aan de Koningin is te
volgt moet worden beslist:
bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek
bepalen op welke wijze die Dienst wordt
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herzie-
is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwe-
ingericht en op welke wijze die Dienst functi-
ning af.
zen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan
oneert. De Dienst Koninklijk Huis behoeft
wordt het doorgezonden onder mededeling
zich niet te richten naar opdrachten of aan-
van de doorzending aan de verzoeker.
wijzingen van de minister en is derhalve niet
Raad van State
2.2. RTL heeft de minister verzocht om een
aan hem ondergeschikt. Dat bij wet wordt
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. B.
kopie van alle documenten die betrekking
bepaald welke uitkeringen ten laste van het
Veenman en mr. drs. J. de Vries van de direc-
hebben op het opnemen op de Rijksbegroting
Rijk aan de Koningin en andere leden van
2742
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Rechtspraak
het Koninklijk Huis worden verstrekt, uit wel-
gen, valt de Dienst Koninklijk Huis onder het
gelijke mededeling niet ongeloofwaardig
ke uitkeringen ook uitgaven van de Dienst
bereik van artikel 41 van de Grondwet, inge-
voorkomt, in beginsel aan degene die om
Koninklijk Huis worden bekostigd, maakt
volge welke bepaling de Koningin, met
informatie verzoekt om aannemelijk te
niet dat de minister overwegende invloed
inachtneming van het openbaar belang, haar
maken dat, in tegenstelling tot de uitkom-
heeft op de Dienst Koninklijk Huis. De recht-
Huis inricht. Nu de Dienst onder de Koningin
sten van het onderzoek door het bestuursor-
bank heeft dan ook terecht overwogen dat de
ressorteert en taken verricht ter ondersteu-
gaan, documenten toch onder het bestuurs-
Dienst Koninklijk Huis ressorteert onder de
ning van de Koningin en andere leden van
orgaan berusten.
Koningin en geen onder verantwoordelijk-
het Koninklijk Huis, is de Dienst naar het
De minister heeft uiteengezet dat verant-
heid van de minister werkzame dienst is in
oordeel van de Afdeling geen afgescheiden
woording van de uitgaven van de Dienst
de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob.
onderdeel binnen de rechtspersoon Staat der
Koninklijk Huis plaatsvindt door middel van
Het betoog faalt.
Nederlanden met een eigen taak binnen die
een van een accountantsverklaring voorziene
2.4. Voorts betoogt RTL dat de rechtbank
rechtspersoon. Derhalve is de Dienst Konink-
declaratie. Verder heeft de minister uiteenge-
heeft miskend dat de Dienst Koninklijk Huis
lijk Huis geen orgaan als bedoeld in artikel
zet dat, gelet op deze wijze van afrekening,
een bestuursorgaan is in de zin van de [Alge-
1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
geen stukken zoals de door RTL genoemde
mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)],
De taken die de Dienst Koninklijk Huis ten
facturen, contracten en rekeningen onder
zodat de minister ingevolge artikel 4 van de
behoeve van de Koningin en andere leden
hem berusten. Deze mededeling komt de
Wob het verzoek aan de Dienst Koninklijk
van het Koninklijk Huis verricht, waaronder
Afdeling niet ongeloofwaardig voor.
Huis had moeten doorzenden. De Dienst
het declareren van kosten, maken voorts niet
RTL heeft gewezen op diverse documenten
Koninklijk Huis heeft een zelfstandige taak
dat de Dienst met openbaar gezag is bekleed
waarin het gaat over uitgaven ten behoeve
en een eigen verantwoordelijkheid en is
in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en
van het Koninklijk Huis en daarbij opgemerkt
daarom een orgaan van de Staat, aldus RTL.
onder b, van de Awb. Naar de rechtbank
dat ongeloofwaardig is dat geen nadere stuk-
2.4.1. Vooropgesteld zij dat, zoals de Afdeling
terecht heeft overwogen is de Dienst Konink-
ken aan deze documenten ten grondslag lig-
eerder heeft overwogen (uitspraken van 3
lijk Huis dan ook geen bestuursorgaan in de
gen. Met de rechtbank is de Afdeling van oor-
oktober 1996 in zaak nr. H01.95.0454; AB
zin van de Awb. Dat op diverse wijzen infor-
deel dat RTL hiermee niet aannemelijk heeft
1996, 474 en 25 mei 2011 in zaak nr.
matie openbaar wordt gemaakt over de
gemaakt dat onder de minister of onder ande-
201009676/1/H3; www.raadvanstate.nl), het
bekostiging van de Dienst Koninklijk Huis,
re ministers documenten berusten die betrek-
begrip bestuursorgaan in de Wob wordt
maakt dit niet anders.
king hebben op haar verzoek, te weten op het
gebruikt ter afbakening van de kring van
Het betoog faalt.
opnemen op de begroting 2010 van de onder
instellingen waarop die wet van toepassing is
2.5. RTL betoogt verder dat de rechtbank ten
de post ‘Materieel Dienst van het Koninklijk
en het de uitdrukkelijke bedoeling van de
onrechte aannemelijk heeft geacht dat zich
Huis’ vallende onderdelen ‘Instandhouding
wetgever is geweest dat dit begrip dezelfde
onder de minister of onder andere ministers
rijtuigenpark (auto’s, paarden en rijtuigen)’ en
inhoud zou hebben als in de Awb (Kamer-
geen andere op het verzoek betrekking heb-
‘Overige facilitaire zaken’, en die niet reeds
stukken II 1990/91, 22 061, nr. 3, blz. 41 en
bende documenten bevinden.
zijn verstrekt bij de brieven van 2 december
51). Anders dan RTL betoogt is er dan ook
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwo-
2009 en 15 april 2010.
geen grond voor het oordeel dat aan het
gen (uitspraak van 26 april 2006 in zaak nr.
Het betoog faalt.
begrip bestuursorgaan in de werkingssfeer
200509349/1; www.raadvanstate.nl) is het,
(...)
van de Wob een ruimere betekenis zou moe-
wanneer een bestuursorgaan stelt dat na
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aan-
ten worden toegekend dan in de Awb.
onderzoek is gebleken dat documenten niet
gevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.2. Zoals hiervoor onder 2.3.2 is overwo-
of niet meer onder hem berusten en een der-
(...)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2743
2071
Boeken
Jaarboek Corporate Governance Er zijn momenteel vele ontwikkelingen gaande op het gebied van Corporate Governance. Een groot deel daarvan is te plaatsen tegen de achtergrond van de financieel-economische crisis. Organisaties zijn op zoek naar herstel van vertrouwen. De samenleving wenst meer controle op het functioneren van organisaties ter voorkoming van nieuwe debacles. Nieuwe vormen van Corporate Governance worden daarbij als (deel)antwoord gezien. Nieuwe instrumenten, arrangementen en instituties doen daarbij hun intrede. Gelet op het belang van actuele en conceptuele kennis bij personen die actief zijn op het gebied van Corporate Governance en het feit dat tot op heden de kennis in Nederland op dit gebied veelal versnipperd en vaak Engelstalig wordt gepubliceerd, heeft de redactie van dit boek besloten een Nederlandstalig jaarboek in het leven te roepen. Het doel is om jaarlijks actuele juridische, bedrijfseconomische, bedrijfsethische en organisatorische onderwerpen en onderzoeken op het gebied van Corporate Governance te bundelen. In dit eerste exemplaar komen onder meer aan bod het belang van de vorm en de inhoud van een one-tier en two-tier board, aansprakelijkheid van bestuurders voor falend risicomanagement, de bestuurdersbeloning, compliance met de Nederlandse Corporate Governance Code en de uitleg van het ‘pas toe of leg uit’-principe in governance codes. prof. dr. M. Lückerath-Rovers, prof. mr. B. Bier, prof. dr. M. Kaptein, prof. dr. L. Paape RA RO CIA (red.) Kluwer 2011, 308 p., € 52,00 ISBN 9789013091328
Age discrimination in Employment A Comparative Study: The European Union, Germany and the United States of America Distinction based on age was and still seems to be common practice at workplace without the question arising whether the applied measures and practices are objectively justified. However, such ignorance no longer seems acceptable nowadays in view of the individual’s dignity as well as in view of economical issues. Fertili-
2744
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
ty rates decrease and older workers leave employment too early. Current pension systems are not designed to finance the longevity of today’s retirees. It should be of special concern to eliminate any discrimination against older workers which deprives them of the possibility to work. Obviously, where a difference of treatment on the grounds of age cannot be justified, it should be abolished. But how can age discrimination be dealt with? Effective legislation is a main step in prohibiting unjustified discrimination. This study compares age discrimination legislation of Europe, Germany and the USA regarding access to employment, conditions of employment and termination of employment. It also integrates an economic and sociological viewpoint and offers a possible solution to better eradicate discrimination. Viola Kristina Große Uitgeverij Paris 2011, 90 p., € 23,50 ISBN 978 94 90962 28 9
Er zijn fouten gemaakt (maar niet door mij) Waarom we dwaze overtuigingen, slechte beslissingen en kwetsend gedrag rechtvaardigen ‘We zijn allemaal in staat dingen te geloven waarvan we weten dat ze onwaar zijn, om vervolgens, als ons ongelijk uiteindelijk bewezen wordt, de feiten schaamteloos zó te verdraaien dat het lijkt of we gelijk hadden. Intellectueel kunnen we dit proces eindeloos volhouden: de enige rem erop is dat een misvatting vroeg of laat op de harde werkelijkheid botst, meestal op een slagveld.’ – George Orwell (1946) Waarom geven politici of andere publieke figuren soms niet toe dat ze blunderen? Waarom lopen we weg voor onze verantwoordelijkheid als zaken mislopen? Waarom hebben we eindeloze echtelijke ruzies over wie er gelijk heeft? Waarom kunnen we van anderen wel inzien dat ze soms hypocriete beslissingen nemen, maar van onszelf niet? We hebben een sterke neiging om ons eigen gedrag te verdedigen en te rechtvaardigen, zelfs als we op fouten en tekortkomingen worden gewezen. Ons brein zorgt ervoor dat we denken dat we het juiste doen, en goed
zijn, en slim – zelfs als er overtuigend bewijs is van het tegendeel. De schrijvers van dit boek geven op basis van jarenlang wetenschappelijk onderzoek en aan de hand van verhalen en historische gebeurtenissen een uitleg over zelfrechtvaardiging, zelfbedrog en cognitieve dissonantie. Carol Tavris & Elliot Aronson Uitgeverij Nieuwezijds 2011,280 p., € 19,95 ISBN 9789057123399
Turks personen- en familierecht in de Nederlandse rechtspraktijk Op 16 december 2010 vond een symposium plaats over de betekenis van het Turkse personen- en familierecht voor de Nederlandse rechtspraktijk. Aanleiding daarvoor was het verschijnen van de Nederlandse vertaling van het Turks Burgerlijk Wetboek, althans van die hoofdstukken die het personen- en familierecht en het erfrecht betreffen. Van dit symposium wordt in dit boekje verslag gedaan. De bepalingen uit het Turkse BW kunnen van belang zijn voor de Nederlandse rechtspraktijk, in het bijzonder in zaken betreffende het personen- en familierecht. Het herziene Turkse BW, dat op 1 januari 2001 in werking trad, verving het BW dat in 1926 in opdracht van Atatürk was ingevoerd. Dat BW sloot niet meer aan bij de moderne ontwikkelingen, met name wat betreft de positie van de gehuwde vrouw en die van buitenechtelijke kinderen. In het herziene wetboek hebben man en vrouw tijdens het huwelijk en in het huwelijksvermogensrecht een gelijke positie. Ook het onderscheid tussen wettige en buitenechtelijke kinderen is weggenomen. In dit boek kan men lezen over ontwikkelingen in het Turkse Burgerlijk Wetboek wat betreft het familieen erfrecht, over het Turkse familierecht in de Nederlandse rechtspraktijk en over echtscheiding in het Turkse BW in verhouding tot de Principles on divorce van de Commission on European Family Law. dr. mr. F. Ibili , prof. mr. F.J.A. van der Velden Kluwer 2011, 84 p., € 24,50 ISBN 9789013098037
Tijdschriften
2072
- Deze kroniek bestrijkt globaal de periode van 1 maart 2011 – 1 september 2011.
internationale context is de Alleenverkoopwet niet (meer) systematisch afdwingbaar.
Nieuw juridisch weekblad
Tijdschrift Recht en Arbeid
10e jrg. nr. 249, 2 nov. 2011 H. Casman Actualia schenkingen (deel 2) - (België) In deze tweedelige bijdrage geeft schr. een algemeen overzicht van schenkingen. Hierin behandelt ze op grondige wijze de essentiële elementen en de grondvoorwaarden van een schenking. Ook komen enkele bijzondere bedingen aan bod. Er wordt niet ingegaan op de fiscale aspecten van schenkingen.
3e jrg. nr. 10, okt. 2011 Prof. mr. J.M. van Slooten Arbitrage in ontslagzaken tegen bestuurders Zie onder Sociaal recht
Burgerlijk (proces) recht Advocatenblad 91e jrg. nr. 15, 4 nov. 2011 Mr. J.A. van der Meer, mr. drs. F.P.G. Dix, mr. S. Koerselman, mr. A.C.A. Valks, mr. M. van der Hoek Kroniek insolventierecht 2009-2010 - Deze kroniek behandelt de belangrijkste arresten van de Hoge Raad uit 2010 op insolventierechtelijk gebied. Ook wordt de voor de praktijk relevante lagere rechtspraak besproken en passeren indien nodig ook oudere arresten de revue.
Bedrijfsjuridische berichten, Nieuwsbrief Bb Nr. 22, 4 nov. 2011 Mr. D.O. Ohmann Uit het oog…, voormalige groepsmaatschappijen en de vergeten 403–verklaring - Binnen concernverhoudingen is het niet ongebruikelijk dat een moedermaatschappij zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de schulden welke voortvloeien uit rechtshandelingen van een groepsmaatschappij. De wet biedt namelijk in dat geval een aantal belangrijke (publicatie) voordelen aan de groep. In het algemeen zal het de bedoeling zijn dat deze aansprakelijkheid van de moedermaatschappij slechts voortduurt, zolang de groepsmaatschappij deel uitmaakt van dezelfde groep als de moedermaatschappij. Bij overnames komt het echter niet zelden voor dat de overdragende moedermaatschappij vervolgens vergeet de door haar gedeponeerde 403-verklaring in te trekken en haar resterende aansprakelijkheid op grond van art. 2:404 BW te beëindigen. In dit artikel een overzicht van deze rechtspraak tegen de achtergronden van de 403-verklaring.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht 24e jrg. nr. 8, okt. 2011 B.P.M. van Ravels Schadevergoeding (w.o. onrechtmatige overheidsdaad)
PIV Bulletin Nr. 7, nov. 2011 Mr. M. van Beurden, mr. I. de Groot Aansprakelijkheid toezichthouders - Wanneer is een toezichthouder wel aansprakelijk? In het merendeel van de gevallen zal niet de toezichthouder maar iemand anders - ook de benadeelde zelf - de schade daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Steeds vaker lijkt de toezichthouder als aansprakelijke partij in beeld te komen. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van toezichthouders geldt als zorgvuldigheidsnorm dat de toezichthouder zich zal moeten gedragen zoals van een redelijk handelende toezichthouder mag worden verwacht. Deze algemene norm dient nader te worden ingevuld aan de hand van verschillende factoren. Een blik op de rechtspraak in de periode 2008/2011 zal hierover meer inzicht kunnen verschaffen.
Rechtskundig Weekblad 75e jrg. nr. 9, 29 okt. 2011 A. Hansebout De vijftigjarige Alleenverkoopwet: een tandeloos oud vrouwtje of een dynamische jonge dame? - (België) De vijftigjarige Alleenverkoopwet heeft enkele opmerkelijke evoluties ondergaan. Hoewel er een tendens bestaat om de rechten van de concessiehouder realistisch te benaderen, blijft er onzekerheid over de concrete invulling van het begrip ‘billijkheid’. Daarnaast is de bescherming verminderd, onder meer in het licht van de principiële geldigheid van een uitdrukkelijk ontbindend beding en de regelen van het internationaal privaatrecht. Vooral in de
WPNR 142e jrg. nr. 6905, 5 nov. 2011 Mr. B.J. van het Kaar Privaatrecht Actueel. Conservatoir (derden) beslag niet langer territoriaal? - Op 25 juli 2011 publiceerde de Europese Commissie het Voorstel tot invoering van een Europees bankbeslag. In deze bijdrage wordt dit voorstel besproken en wordt de positie van het beslag in Europees verband nader belicht. Mr. M.R. Burghout, mr. A.T.A. Tilleman Openbaarmaking in een nieuw jasje? - De nieuwe Wet op het notarisambt wijzigt de bepaling die gaat over openbaarheid van tuchtmaatregelen. Deze bijdrage gaat in op de (ongebruikte) mogelijkheden van de ‘oude’ bepaling en bespreekt de komende wijzigingen. Mr. L.W. Kelterman Inschrijving overgang hypotheek na cessie: geen sinecure (I) - Beschreven wordt onder meer de procedure die gevolgd moet worden teneinde inschrijving in de openbare registers van de overgang van een hypotheek als gevolg van cessie te bewerkstelligen.
2073 Fiscaal recht Weekblad fiscaal recht 140e jrg. nr. 6927, 3 nov. 2011 Prof. dr. P.H.J. Essers De winstbepaling in de Conceptrichtlijn CCCTB - In deze bijdrage wordt ingegaan op de wijze waarop in de Conceptrichtlijn CCCTB invulling is gegeven aan de wijze waarop de winstberekening dient plaats te vinden. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2745
Tijdschriften
winstberekeningsregels in de conceptrichtlijn en de binnen de Europese Unie gangbare fiscale winstbepalingsstelsels in het algemeen en de in Nederland geldende fiscale winstregels in het bijzonder. Hoofdvraag bij deze analyse is of het in de conceptrichtlijn geschetste stelsel van fiscale winstbepaling levensvatbaar is dan wel of, en zo ja, hoe dit stelsel in de definitieve richtlijn dient te worden aangepast. Dr. J.L. van de Streek en mr. drs. S.A.W.J. Strik Grensoverschrijdende consolidatie: Het hart van de CCCTB - Het consolidatie-element is het hart van de voorgestelde richtlijn voor een gemeenschappelijke geharmoniseerde geconsolideerde belastinggrondslag (CCCTB). In deze bijdrage nemen schrs. het consolidatieconcept onder de loep. Bij toetreding van een vennootschap tot een geconsolideerde groep en uittreding uit een geconsolideerde groep ontstaan belangenconflicten tussen de lidstaten. De overgang van een separate accounting naar het verdeelsleutelregime en vice versa is hiervan de oorzaak. Schrs. bespreken de in voorgestelde richtlijn getroffen maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de lidstaten. Prof. dr. P. Kavelaars Verdeling heffingsgrondslag - De winst van een CCCTB-concern moet uiteindelijk worden verdeeld over de lidstaten; daar moet immers de belastingopbrengst terechtkomen. Dit geschiedt door formula apportionment, een van de VS overgenomen methodiek. Schr. bespreekt deze methodiek. Prof. mr. J.W. Bellingwout DrieCTB — Enige internationale aspecten - De CCCTB staat bol van de internationale aspecten. Nadat schr. eerst een harde noot heeft gekraakt over de haalbaarheid van de conceptrichtlijn CCCTB en over het onvolgroeide stadium waarin het ontwerp zich nog bevindt, wordt uitgebreid ingegaan op de vestigingsplaats van vennootschappen voor toepassing van de CCCTB, in het verlengde daarvan op de (gebrekkige) doorwerking van de CCCTB in bilaterale belastingverdragen met derde landen, op de kwalificatie van rechtsvormen van derde landen voor toepassing van de
2746
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
CCCTB en op de (gebrekkige) voorkoming van dubbele belasting voor inkomsten afkomstig uit derde landen of uit de EU. Schr. sluit af met een korte beschouwing over het samengaan van buitenlandse belastingplicht op grond van de nationale belastingwet en CCCTB. Mr. S.R. Pancham CCCTB en bronbelastingen - De conceptrichtlijn CCCTB kent ook een bepaling die ziet op betalingen van rente en royalty’s door een CCCTB-groepslid aan een niet-groepslid en de heffing van bronbelasting daarover. Enkele aspecten van de twee bronbelastingregelingen in de conceptrichtlijn zullen in deze beschouwing aan de orde komen. Daarbij zal schr. uitsluitend aandacht besteden aan bronbelastingen op dividenden, interest en royalty’s (verder ook: passief inkomen). Hierbij verdient opmerking dat de bronbelastingregelingen geen aandacht hebben gekregen in de toelichting op de conceptrichtlijn. Mr. J.A.R. van Eijsden De one-stop-shopbenadering: Enkele formeelrechtelijke en administratieve aspecten van het CCCTB-regime - Schr. bespreekt de administratieve en formeelrechtelijke aspecten van het CCCTB-regime. Hij gaat met name in op de wijze waarop geopteerd moet worden voor het CCCTBregime, de aangifte- en aanslagregeling en de mogelijkheid tot het opleggen van gewijzigde aanslagen, maar bespreekt ook overige bepalingen. Daarbij zal ook de vraag gesteld worden of de ‘one-stop-shop’-benadering nu werkelijk zo’n groot voordeel van het CCCTB-regime is als de Europese Commissie wil doen geloven.
2074 Gezondheidsrecht
Deze bijdrage onderzoekt de juridische ruimte van verschillende partijen om daarover beslissingen te nemen. Het ‘kwartetten’ met behandelingen door ziekenhuizen is een mededingingsrechtelijke hoofdzonde. Andere samenwerkingsvormen tussen ziekenhuizen en inkoopsamenwerking tussen zorgverzekeraars bevinden zich in grijs gebied: de NMa zou zich hierover duidelijker dan nu moeten uitspreken. De overheid beschikt met de Wbmv over een geschikt wettelijk instrument. Bij de toepassing daarvan moet echter rekening worden gehouden met een Europeesrechtelijke context die zich snel ontwikkelt. Mr. dr. M.C. Ploem, prof. mr. J.C.J. Dute Advies commissie-Doek inzake niet-therapeutisch onderzoek met minderjarigen - Niet-therapeutisch medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen is op dit moment alleen toegestaan indien de risico’s verwaarloosbaar zijn en de bezwaren minimaal. Deze strenge regeling belemmert de wetenschapsbeoefening te zeer. Maar in hoeverre kan de wet worden versoepeld? De door de regering ingestelde commissie-Doek adviseert om de huidige absolute bovengrens van verwaarloosbare risico’s en minimale bezwaren te vervangen door de meer flexibele norm dat risico’s en bezwaren moeten worden geminimaliseerd. In deze bijdrage geven schrs. aan waarom dit niet verstandig is en doen ze een alternatief voorstel om de wet (iets) te verruimen. Prof. mr. A.C. Hendriks Kroniek rechtspraak van de mens Zie onder Rechten van de mens
2075
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht
Handels- & economisch recht
Nr. 7, 2011 Mr. drs. J.J. Rijken Concentratie van ziekenhuiszorg – iemand moet het doen, maar wie? - Concentratie van behandelingen heeft een belangrijke plaats in recente discussies over de ziekenhuiszorg.
Bedrijfsjuridische berichten, Nieuwsbrief Bb Nr. 22, 4 nov. 2011 Mr. M. Driesse Ziektekostenverzekeringen en fraude - De laatste jaren is er steeds meer
Tijdschriften
aandacht voor fraudebestrijding in de zorg. In dit artikel wordt de stand van zaken ten aanzien van fraude bij ziektekostenverzekeringen door verzekerden geschetst, omdat aan het onderwerp tot op heden nog weinig aandacht is besteed en er zeker de laatste jaren steeds meer jurisprudentie op dit terrein komt.
2076 Internationaal privaatrecht ArbeidsRecht 18e jrg. nr. 10, 2011 Mr. C.B.G. Derks Toepasselijk recht: hoe gewoon is de gewone werkplek in de internationale arbeidsverhouding? Zie onder Sociaal recht
2077
cluderen dat deze bepaling in strijd is met art. 6 lid 1 EVRM.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht 24e jrg. nr. 8, okt. 2011 Ch. Aalbers De bestuursrechtelijke zitting nieuwe stijl - Verslag van de VAR-studiemiddag gehouden op 10 juni 2011 - Als het aan het Landelijk Overleg Voorzitters sectoren Bestuursrechter van de rechtbanken (LOVB) ligt, heeft zich aan het einde van dit jaar bij alle rechtbanken een belangrijke omwenteling in het bestuursrechtelijke proces voltrokken. Het is de bedoeling dat dan in een substantieel deel van alle zaken wordt gewerkt volgens het model van de ‘nieuwe zaaksbehandeling’. De nieuwe zaaksbehandeling houdt in dat een zaak na binnenkomst binnen een gering aantal weken op zitting komt en dat die zitting door de rechtbank wordt benut om helder te krijgen wat partijen verdeeld houdt en wat nodig is om hun geschil te beslechten.
Rechten van de mens Tijdschrift voor Gezondheidsrecht Nr. 7, 2011 Prof. mr. A.C. Hendriks Kroniek rechtspraak van de mens - Deze kroniek bevat een beschrijving en analyse van de belangrijkste zaken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, met gezondheidsrechtelijke aspecten, uit het verslagjaar 2010-2011.
2078 Rechtspleging & procesrecht De Praktijkgids 79e jrg. nr. 21, okt. 2011 Mr. P.J.M. Ros De nieuwe WGBZ: art. 127a Rv klemt met art. 6 lid 1 EVRM - Op 1 januari 2011 is het tweede gedeelte van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), in werking getreden. Er is veel te doen omtrent de nieuwe Wtbz, maar in deze bijdrage beperkt schr. zich tot enkele kritische kanttekeningen bij de praktische gevolgen van de toepassing van het nieuwe art. 127a Rv. Zij zal con-
2079 Sociaal Recht ArbeidsRecht 18e jrg. nr. 10, okt. 2011 Mr. B. Degelink Contractsvrijheid bij het pensioenaanbod - In Nederland bestaat geen algemene wettelijke pensioenplicht. De werkgever heeft in beginsel de vrijheid om zelf te beslissen of hij een pensioenovereenkomst wil aanbieden aan zijn werknemers. Die vrijheid is echter niet onbegrensd. Dit artikel behandelt de vraag wanneer een werkgever verplicht is om een pensioenaanbod te doen. Mr. C.B.G. Derks Toepasselijk recht: hoe gewoon is de gewone werkplek in de internationale arbeidsverhouding? - Naar Nederlands internationaal privaatrecht moet, indien geen rechtskeuze is gemaakt, het toepasselijke recht in internationale arbeidsverhoudingen in beginsel worden
bepaald aan de hand van het recht van het land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het komt voor dat de werknemer zijn werkzaamheden in meerdere landen verricht. Hierdoor is het gewone werkland, en daarmee het toepasselijke recht, niet eenduidig vast te stellen. Hoewel de toepasselijke Europese regelgeving een alternatieve verwijzingsregel biedt, volgt uit een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Heiko Koelzsch/Luxemburg dat niet te snel van dit alternatief gebruik mag worden gemaakt, aangezien de Europese regelgeving de werknemer passende bescherming beoogt te bieden. Mr. S.K. Schreurs en mr. O. van der Kind Het maximum van Aanbeveling 3.5 - Eerder werd in dit tijdschrift Aanbeveling 3.5 van de ‘oude’ aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters besproken. Inmiddels is deze aanbeveling met de inwerkingtreding van de ‘nieuwe’ aanbevelingen per 1 januari 2009 aangepast. Hoe wordt die nieuwe aanbeveling in de praktijk toegepast? Mr. R.P.J. ter Haseborg De participerende manager: een investerende werknemer of een werkende investeerder? - Het komt regelmatig voor dat het management van een onderneming investeert in de onderneming waar zij werkzaam is door middel van een management participatieplan (‘MPP’). Dit artikel beperkt zich tot de vraag of het arbeidsrecht van invloed kan zijn op een MPP in verband met een ontslag- of schadevergoeding. Mr. R.G. Verheij Het voortgezette concurrentiebeding!? - Naar aanleiding van het arrest-Philips/Oostendorp (HR 28 maart 2008, JAR 2008/113) is de discussie over het schriftelijkheidsvereiste bij een voortzetting of omzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd weer opgelaaid. In dit artikel worden vijf recente arresten (van verschillende gerechtshoven) over dit onderwerp tegen het licht gehouden en wordt, mede op basis van de relevante wetteksten en jurisprudentie van de Hoge Raad een voorzichtige voorspelling gedaan over de houdbaarheid van de arresten in een eventuele cassatieprocedure.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2747
Tijdschriften
Tijdschrift Recht en Arbeid 3e jrg. nr. 10, okt. 2011 Prof. mr. G.J.J. Heerma van Voss De dynamiek van het goedwerkgeverschap. Over de thermometer en de kraamkamer van het arbeidsrecht - Er kunnen drie functies van het goedwerkgeverschap worden onderscheiden. De eis dient als norm voor toetsing van werkgevershandelen, het voorschrift opent de mogelijkheid om nieuwe ontwikkelingen in het arbeidsrecht te verwerken en het kan worden benut om de arbeidsverhouding te wijzigen. In deze bijdrage wordt door schr. aan ieder van deze functies enige aandacht besteed. Mr. D.J.B. de Wolff Drie jaar wijziging van individuele arbeidsvoorwaarden - Een werkgever die arbeidsvoorwaarden wil wijzigen, zal er nauwkeurig op moeten letten dat hij de werknemer(s) eerst een redelijk voorstel doet en daarbij rekening houdt met de belangen van de werknemer. Wijziging van arbeidsvoorwaarden als standplaats en taakinhoud lijkt een werknemer minder makkelijk te kunnen weigeren dan wijziging van op geld waardeerbare arbeidsvoorwaarden, zoals een overeengekomen bonus. Prof. mr. J.M. van Slooten Arbitrage in ontslagzaken tegen bestuurders - In arbeidscontracten met bestuurders wordt nogal eens arbitrage overeengekomen. Als gevolg van twee arresten van de Hoge Raad moet een ontslagbesluit aan de overheidsrechter worden voorgelegd. Het gevolg daarvan kan zijn dat zowel de over-
2748
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
heidsrechter als arbiters bevoegd zijn een gedeelte van een ontslagkwestie te beslechten. Dit artikel brengt in kaart wanneer dat het geval is en beantwoordt de vraag of het nog wel verstandig is dergelijke arbitrageclausules af te spreken in contracten met bestuurders.
2080 Staats- & bestuursrecht Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht 24e jrg. nr. 8, okt. 2011 P.O. de Jong De opdracht van de lokale rekenkamers - De Gemeentewet verplicht gemeenten sinds 1 januari 2006 tot het hebben van een rekenkamer of een rekenkamerfunctie. De rekenkamer(functie) ondersteunt de raad met name in zijn controlerende rol door periodiek onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid, de doelmatigheid of de doeltreffendheid van beleidsonderdelen die zijzelf kiest. In hoeverre er onderzoek wordt verricht naar doeltreffendheid en doelmatigheid in de zin zoals de wetgever beoogde, is een open vraag, die schr. in dit artikel probeert te beantwoorden. De centrale vraag die hij in dit artikel stelt is: welke taken heeft de wetgever de rekenkamer(functie) gegeven, welke bevoegdheden heeft de
rekenkamer(functie) voor uitvoering van deze taken, hoe wordt in de praktijk uitvoering gegeven aan deze taken en in hoeverre voldoet deze uitvoeringspraktijk aan de oorspronkelijke verwachtingen van de wetgever? Ch. Aalbers De bestuursrechtelijke zitting nieuwe stijl - Verslag van de VAR-studiemiddag gehouden op 10 juni 2011 Zie onder Rechtspleging & procesrecht B.P.M. van Ravels Schadevergoeding (w.o. onrechtmatige overheidsdaad) - Deze kroniek bestrijkt globaal de periode van 1 maart 2011 – 1 september 2011.
2081 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad 91e jrg. nr. 15, 4 nov. 2011 Elisa Benhaim Hoge Raad legde nemo tenetur-beginsel onlangs te beperkt uit. Niet meewerken aan eigen veroordeling, ook niet in economisch strafrecht - Wat kunnen advocaten in de economische strafpraktijk uitrichten met het beginsel dat niemand verplicht is aan zijn eigen veroordeling mee te werken? De Hoge Raad legde dit nemo tenetur-beginsel onlangs heel wat beperkter uit dan het EHRM.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
2082
Staatsblad Implementatie Kaderbesluit dataproductie Wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol). - Met deze wet worden de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens aangepast, dit ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie. Het kaderbesluit geeft regels over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten in strafzaken. Bij en krachtens de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt reeds op hoofdlijnen voldaan aan de verplichtingen van dit Kaderbesluit. Op enkele onderdelen zijn wel aanpassingen nodig van de Nederlandse wetgeving. Het betreft onder andere de waarborgen bij verdere verwerking van gegevens voor andere doelen en bij doorgifte van gegevens aan derde landen en het recht op kennisneming. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 6-10-2011, Stb. 2011, 490 (Kamerstukken 32 554)
Beleidsformatie jeugdzorg Besluit houdende regeling van de verwerking van gegevens voor een samenhangend jeugdzorgbeleid op grond van de Wet op de jeugdzorg
(Besluit beleidsinformatie jeugdzorg 2011) - Hoofdstuk VII (artikelen 42 tot en met 46) van de Wet op de jeugdzorg bevat een kader voor het regelen van de beleidsinformatie die nodig is om te komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid. De beleidsinformatie over de jeugdzorg is voor de samenwerking tussen het rijk, de provincies, de stadsregio’s (zie artikel 2 van de Wet op de jeugdzorg) en de instellingen van groot belang. Ten aanzien van de beleidsinformatie is in de afgelopen jaren een aantal knelpunten gesignaleerd. Enerzijds zijn er knelpunten waardoor de betrouwbaarheid van de uitvraag onder druk komt te staan; geen eenduidig gehanteerde definities, gegevens die moeilijk uit de registratiesystemen zijn te halen, niet-gebruiksvriendelijke registratie. Anderzijds blijkt de informatie, indien beschikbaar, ook lang niet even bruikbaar te zijn. Gezien deze knelpunten is het noodzakelijk om de uitvraag van beleidsinformatie grondig te herzien. Om het besluit op de juiste wijze uit te laten voeren is voorzien in een ministeriële regeling op grond waarvan een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol kan worden vastgesteld waarin ook beleidsregels zijn opgenomen. Het informatieprotocol omvat een gedetailleerd boekwerk met daarin een Rapportageformat beleidsinformatie jeugdzorg en een Gegevenswoordenboek jeugdzorg. In het informatieprotocol is vastgelegd op welke wijze en met welke frequentie de beleidsinformatie moet worden aangeleverd. Inwerkingtreding op 4-11-2011, met terugwerkende kracht tot 1-1-2011 Besluit van 6-9-2011, Stb. 2011, 496
Uitbreiding nabestaandenbegrip in schadefonds geweldsmisdrijven Inwerkingtreding - De wet van 6 juni 2011 tot aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een derge-
lijke uitkering, aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere aanpassingen (Stb. 2011, 276) treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Besluit van 27-10-2011, Stb. 2011, 501
Wettelijke gemeenschap van goederen Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot aanpassing van artikel 97 en reparatie van enkele technische onvolkomenheden die zijn opgetreden bij de totstandkoming van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen. – Deze wet strekt tot reparatie van een onevenwichtigheid die bij de totstandkoming van de Wet van 18 april 2011 tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen, Stb. 2011, 205) is opgetreden in artikel 1:97 BW alsmede tot het herstellen van enkele technische onvolkomenheden in de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen. De onevenwichtigheid in artikel 1:97 BW is erin gelegen dat na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen op 1 januari 2012, als gevolg van het amendement Anker beide echtgenoten bestuursbevoegd zijn ten aanzien van goederen niet op naam die door een der echtgenoten zijn verkregen als gevolg van een erfrechtelijke verkrijging door of een schenking aan een der echtgenoten waarop geen uitsluitingsclausule van toepassing was. In het geval van erfrechtelijke verkrijgingen en giften bestaat veelal een bijzondere band of bijzondere verknochtheid tussen de erflater en de erfgenaam dan wel tussen de schenker en de begiftigde. Deze bijzondere band verhoudt zich slecht met de situatie dat ook de echtgenoot aan wie de erfrechtelijke verkrijging of gift niet is toegevallen, maar die uitsluitend door boedelmenging hiertoe is gerechtigd bij gebreke van een uitsluitingsclausule, over de tot die nalatenschap of gift behorende goederen kan beschikken. Om die reden is artikel 1:97 BW zodanig geformuleerd dat nog slechts de echtgenoot aan wie erfrechtelijke verkrijgingen of giften als erfgenaam respectievelijk begiftigde zijn toegevallen, bevoegd is om over
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2749
Wetgeving
de goederen die van die erfenis of schenking deel uitmaakten te beschikken. Hetzelfde zal op grond van deze wet gaan gelden voor makingen (erfstellingen en legaten in de zin van de artikelen 4:115 BW en 4:117 BW) en lastbevoordelingen (artikel 4:130 BW). Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 27-10-2011, Stb. 2011, 505
Veiligheid lage druk transport Besluit tot vaststelling van veiligheidseisen voor het transport van gas door buisleidingen bij een druk lager dan 16 bar (Besluit veiligheid lage druk gastransport). - Artikel 8a, tweede lid, van de Gaswet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ten aanzien van de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten. Middels dit besluit wordt hier gevolg aan gegeven. Dit besluit stelt veiligheidseisen ten aanzien van het transport van gas bij een druk tot en met 16 bar. In Nederland ligt circa 130.000 kilometer aan gastransportnet waarin gas wordt getransporteerd met een druk van 16 bar of lager. De buisleidingen waarin gas wordt getransporteerd met een druk lager dan 16 bar liggen voornamelijk in dichtbevolkte gebieden. Hierdoor rust op de netbeheerders een grote verantwoordelijkheid om voorvallen, waardoor nadelige gevolgen voor mens en milieu kunnen ontstaan, te voorkomen. In de praktijk is gebleken dat het wenselijk is om netbeheerders te verplichten om veiligheid gestructureerd te managen en het mogelijk te maken om meer gestructureerd toezicht te kunnen houden, omdat dit de veiligheid van het lage druk gastransport bevordert. De netbeheerders hebben op grond van dit besluit een zorgplicht om het transport van gas en het daarmee samenhangende beheer van het gastransportnet op een zodanige manier in te richten dat dit veilig is voor mens en milieu. Aan deze zorgplicht wordt nader invulling gegeven middels een veiligheidsmanagementsysteem. Inwerkingtreding 1-1-2012 Besluit van 27-10-2011, Stb. 2011, 509 en inwerkingtredingsbesluit Stb. 2011, 510
2750
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Versterking energiemarkt Inwerkingtreding - Artikel I, onderdeel D, artikel 8a, tweede lid, van de wet van 2 december 2010 tot wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (Stb. 2011, 810) treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Stb. 2011, 510
Op afstand uitleesbare meetrichtingen Besluit houdende regels over op afstand uitleesbare meetinrichtingen (Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen). - Om te waarborgen dat kleinverbruikers beschikken over een toekomstvaste en veilige meter, zijn in dit besluit eisen gesteld waaraan op afstand uitleesbare meetinrichtingen moeten voldoen. Dit houdt onder andere in dat eisen zijn opgenomen over het gebruik van open standaarden, en de beveiliging van de meter. Dit besluit is uitsluitend gericht op op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor elektriciteit en voor gas die in de in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet beschreven gevallen aan kleinverbruikers ter beschikking moeten worden gesteld door de netbeheerder. In gevallen waarin een op afstand uitleesbare meetinrichting wordt geweigerd of niet hoeft worden aangeboden, zullen meetinrichtingen worden gebruikt die niet aan alle in hoofdstuk 3 en 4 van dit besluit gestelde eisen voldoen. Specifiek zullen de bepalingen met betrekking tot de communicatiefaciliteit niet van toepassing zijn op dergelijke meters. Het besluit richt zich niet op grootverbruikers. De functionaliteiten beogen onder andere uitvoering te geven aan de verplichting in richtlijn nr. 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 114) om afnemers frequent te informeren over hun actuele verbruik. Gedeeltelijke inwerkingtreding m.i.v.
1-1-2012. Inwerkingtreding overige artikelen op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 27-10-2011, Stb. 2011, 511
2083
Nieuwe wetsvoorstellen Curatele, beschermingsbewind en mentorschap Wetsvoorstel (24-10-2011) tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap). - Een belangrijke aanleiding voor het wetsvoorstel is het faillissement van een beschermingsbewindvoerder geweest, waardoor de noodzaak is gebleken voor aanvullende wettelijke kwaliteitseisen van zogenoemde professionele bewindvoerders. De voorgenomen wetswijziging heeft als doel ervoor te zorgen dat mensen die onvoldoende zelfredzaam zijn voldoende toegang hebben tot curatele, beschermingsbewind en mentorschap en dat deze instrumenten zodanig functioneren dat de mensen die vertegenwoordigd worden adequaat worden beschermd. Bij de wijziging staan de volgende uitgangspunten voorop: de maatregel is passend en bevordert, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de betrokkene, de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving wordt ondersteund, de kwaliteit van wettelijke vertegenwoordigers wordt gewaarborgd, de wet reflecteert de bestaande praktijk en de regels omtrent curatele, bewind en mentorschap worden gestroomlijnd en afgebakend. Het uitgangspunt dat een maatregel passend is en niet verder ingrijpt dan noodzakelijk heeft in de eerste plaats geleid tot wijziging van de gronden van curatele en beschermingsbewind. Voorts vergroot het wetsvoorstel de invloed van personen uit de nabije omgeving op de beschermingsmaatregel. Het
Wetgeving
wetsvoorstel voorziet voorts in de mogelijkheid van benoeming van rechtspersonen tot curator en mentor. Naast het bestaande voorschrift aangaande de geschiktheid van de mentor wordt voorgesteld dat de rechter zich ook een oordeel vormt over de geschiktheid van curatoren en bewindvoerders. Ook aan curatoren en mentoren zullen kwaliteitseisen worden gesteld, er worden voorstellen gedaan voor benoeming van twee curatoren, mentoren of bewindvoerders en er worden bindende regels gesteld voor de beloning. Dit zijn slechts enkele van de in het wetsvoorstel neergelegde maatregelen. Kamerstukken II 2011/12, 33 054, nrs.1-4
Aansprakelijkheidsbeperkingen DNB en AFM Wetsvoorstel (26-10-2011) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet financiële markten BES in verband met het invoeren van een aansprakelijkheidsbeperking voor de toezichthouders op de financiële markten (Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM). - Met het onderhavige wetsvoorstel wordt een expliciete wettelijke beperking van de aansprakelijkheid van de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voorgesteld. In de huidige wet- en regelgeving is niet voorzien in een bijzondere regeling voor de aansprakelijkheid van de financiële toezichthouders, DNB en de AFM. De aansprakelijkheid wordt volgens het algemene regime van artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) beoordeeld. Wel is in de jurisprudentie het handelen van de financiële toezichthouder enkele malen getoetst aan de specifieke norm van de ‘behoorlijk en zorgvuldig handelende toezichthouder’. Een expliciete wettelijke beperking van de aansprakelijkheid ten opzichte van het huidige aansprakelijkheidsregime is echter gewenst voor de toezichthoudende taken van DNB en de AFM die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht (Wft). Het is bij deze toezichthoudende taken dat DNB en de AFM in een bijzondere situatie opereren, omdat zij geconfronteerd worden met een knellend toezichthouderdilemma. Dit dilemma behelst dat DNB en de AFM een aanmerkelijke kans maken
zowel bij ingrijpen als bij niet-ingrijpen geconfronteerd te worden met aansprakelijkheidsclaims, omdat de belangen van verschillende groepen die bij de financiële onderneming zijn betrokken tegengesteld kunnen zijn. Voorgesteld wordt om voor de vormgeving van de wettelijke beperking te kiezen voor een beperking tot opzet dan wel grove schuld. Kamerstukken II 2011/12, 33 058, nrs. 1-4
Interventie bij financiële ondernemingen Wetsvoorstel (26-10-2011) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet, alsmede enige andere bevoegdheden in verband met de introductie van aanvullende bevoegdheden tot interventie bij financiële ondernemingen in problemen (Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen). - De financiële crisis en de turbulente ontwikkelingen van de afgelopen jaren hebben het besef doen groeien dat de instrumenten die de overheid ten dienste staan om problemen in de financiële sector het hoofd te bieden, in een aantal gevallen tekortschieten. Mogelijkheden voor de overheid om op het moment dat een financiële onderneming in problemen raakt, actief aan te sturen op een tijdige en ordentelijke afwikkeling van ondernemingen of op een andere uitkomst met minder maatschappelijke kosten dan een faillissement ontbreken goeddeels. Een andere tekortkoming van het huidige wettelijke instrumentarium is dat de bestaande focus op individuele belangen miskent dat ook het algemeen belang dat gemoeid is met de stabiliteit van het financiële stelsel tot ingrijpen bij een in problemen verkerende onderneming kan nopen. In het licht van het bovenstaande acht het kabinet het wenselijk om de mogelijkheden voor de overheid tot interventie bij financiële ondernemingen aan te vullen en te versterken en daartoe de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet te wijzigen. Er worden twee categorieën maatregelen voorgesteld. De eerste categorie heeft betrekking op een tijdige en ordentelijke afwikkeling van ondernemingen in problemen. De tweede categorie dient een verdergaand doel, namelijk de borging van de stabiliteit van het finan-
ciële stelsel als geheel. Tevens bevat het wetsvoorstel een regeling met betrekking tot de rechten van wederpartijen na een maatregel. De regeling beoogt de effectiviteit van de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen te versterken door de bevoegdheid van wederpartijen om na het treffen van een van deze maatregelen bepaalde rechten uit te oefenen, te beperken. Het kabinet stelt de volgende regeling voor om tot een tijdige en efficiënte afwikkeling van financiële ondernemingen in problemen te komen. De Nederlandsche Bank (DNB) wordt de mogelijkheid gegeven om, ten aanzien van een bank of verzekeraar, achter de schermen een plan op te stellen tot overdracht van deposito-overeenkomsten, overige passiva of activa, of aandelen aan een private derde partij, hetgeen in principe ook een overbruggingsinstelling kan zijn. Wanneer DNB van oordeel is dat de bank of verzekeraar problemen heeft, kan zij de rechtbank verzoeken de overdrachtsregeling uit te spreken. De voorgestelde interventies omwille van de stabiliteit van het financiële stelsel bevatten twee bijzondere bevoegdheden voor de Minister van Financiën: de bevoegdheid om in te grijpen in de interne bevoegdheden van een financiële onderneming en de bevoegdheid om, als ultimum remedium, zo nodig zelfs tot onteigening van een financiële onderneming over te gaan. Voor beide bevoegdheden geldt onder meer dat deze slechts kunnen worden aangewend in de uitzonderlijke omstandigheid dat er ernstig en onmiddellijk gevaar dreigt voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Kamerstukken II 2011/12, 33 059, nrs. 1 - 4
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Wetsvoorstel (27-10-2011) tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling). - In de afgelopen jaren is steeds dui-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2751
Wetgeving
delijker geworden dat huiselijk geweld en kindermishandeling op grote schaal voorkomt. Het gaat om een van de omvangrijkste geweldsvormen in onze samenleving. Om deze geweldsvormen zoveel mogelijk te voorkomen of in elk geval terug te dringen, is vroegsignalering ervan belangrijk. Degenen die werken bij organisaties die onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen alsmede de in het wetsvoorstel bedoelde zelfstandige professionals hebben, gezien hun rechtstreekse contacten met cliënten een bijzondere verantwoordelijkheid hierin. Uit onderzoeken is gebleken dat veel professionals onzeker zijn over de te zetten stappen als zij geweld vermoeden of signaleren. Door de stappen te beschrijven die professionals in geval van signalen van geweld kunnen zetten, worden professionals ondersteund in het effectief reageren op signalen van geweld. Dergelijke stappen kunnen worden opgenomen in een ‘meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’. Met dit wetsvoorstel worden organisaties verplicht om zo’n meldcode op te stellen en het gebruik ervan te bevorderen. Dit instrument ondersteunt professionals bij de afweging om wel of niet te melden en eventuele verdere stappen te ondernemen. Bepaalde elementen maken verplicht deel uit van de meldcode, waarbij kan worden gedacht aan collegiale toetsing die bijdraagt aan het zorgvuldig handelen. Het wetsvoorstel sluit aan bij de geldende kwaliteitskaders waarin het beroepsmatig handelen van professionals is geregeld binnen de verschillende sectoren. Dit kan per sector, waarvoor de verplichting gaat gelden, anders geregeld zijn. Het wetsvoorstel bestaat uit wijzigingen in wetten van die sectoren. Kamerstukken II 2011/12, 33 062, nrs. 1 - 4
Aanpassing dienstverlening UWV Wetsvoorstel (27-10-2011) tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor werk en inkomen als publiekrechte-
2752
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
lijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies. - De regering streeft naar een efficiente werking van de arbeidsmarkt waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voorop staat. De overheid ondersteunt alleen de mensen die dat écht nodig hebben. De regering is van mening dat zij die een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW) het meest kansrijk zijn binnen de groep werkzoekenden. De regering zal daarom, conform het regeerakkoord, met ingang van 1 januari 2012 niet langer re-integratiebudget inzetten voor WW-gerechtigden. Daarnaast wordt het budget voor bemiddeling gehalveerd, conform de beleidsmatige taakstelling uit het regeerakkoord. Mede daarom vindt een verandering plaats in de dienstverlening aan werkzoekenden door het WERKbedrijf van het UWV. Het uitgangspunt wordt dat (naast inschrijving) bemiddeling primair langs digitale weg plaatsvindt, aansluitend en aanvullend op de dienstverlening van gemeenten en private partijen zoals uitzendbureaus en andere bemiddelaars. Ook de handhaving geschiedt voornamelijk digitaal. De samenwerking ten aanzien van diensten aan werkgevers blijft bestaan, maar zal vooral op regionaal niveau vorm krijgen. Kamerstukken II 2011/12, 33 065, nrs. 1 - 4
(4-11-2011) bij het wetsvoorstel voor het gunnen van overheidsopdrachten door aanbestedende diensten en opdrachten door speciale-sectorbedrijven (Aanbestedingswet). Kamerstukken I 2011/12, 30 501, nr. 33
Medisch-wetenschappelijk onderzoek Voorlopig verslag (1-11-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met de evaluatie van deze wet en herstel van onvolledige implementatie van richtlijn nr. 2001/20/EG. Kamerstukken I 2011/12, 31 452, B
Elektronisch patiëntendossier Verslag van een schriftelijk overleg (4-11-2011) over de wijziging van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg in verband met de elektronische informatie-uitwisseling in de zorg. Kamerstukken I 2011/12, 31 466, AG
Nationaal visumbeleid Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (1-11-2011) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen. Kamerstukken I 2011/12, 31 549, A
Kaderwet Zbo’s Voorlopig verslag (8-11-2011) over het wetsvoorstel tot aanpassing van EZ-instellingswetten aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Kamerstukken I 2011/12, 32 154, B
Verhoging griffierechten Wetsvoorstel (28-10-2011) tot wijziging van de Agemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en enige andere wetten in verband met de verhoging van griffierechten. Kamerstukken II 2011/12, 33 071, nrs. 1 - 5
Zie de Rubriek Nieuws van deze aflevering.
Wijziging interbestuurlijk toezicht Voorlopig verslag (8-11-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht). Kamerstukken I 2011/12, 32 389, B
2084
Veteranenwet
Vervolgstukken
Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (1-11-2011), brief van de leden (3-11-2011) en eindverslag (8-112011) bij het initiatiefwetsvoorstel van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij,
Nieuwe aanbestedingswet Brief van de Minister van EZL&I
Wetgeving
Hernandez, Bruins Slot en Bosman tot vaststelling van regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen. Kamerstukken I 2011/12, 32 414, A (herdruk), B en C
Implementatie Terugkeerrichtlijn Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (1-11-2011) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98).
Voortgezet onderwijs: urennorm en vakanties Tweede nota van wijziging (8-112011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties. Kamerstukken II 2011/12, 32 640, nr. 29
Uitbreiding reikwijdte Wet melding collectief ontslag Eindverslag (8-11-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet melding collectief ontslag in verband met de uitbreiding van de reikwijdte en ter bevordering van de naleving van deze wet. Kamerstukken I 2011/12, 32 718, B
Kamerstukken I 2011/12, 32 420, A
Oprichting College voor de rechten van de mens
Implementatie wapenrichtlijn
Memorie van antwoord (8-11-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herziening van de regels inzake de processtukken, de verslaglegging door de opsporingsambtenaar en enkele andere onderwerpen.
Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (7-11-2011) tot wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de implementatie van richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 tot wijziging van de richtlijn 91/477/ EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L179) (Implementatiewet EGrichtlijn 2008/51 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens).
Kamerstukken I 2011/12, 32 468, C
Kamerstukken II 2011/12, 32 721, nrs. 6-7
Verslag (1-11-2011) over het wetsvoorstel tot oprichting van het College voor de rechten van de mens. Kamerstukken I 2011/12, 32 467, D
Processtukken in strafzaken
Werken moet lonen Terugvordering bonussen Derde nota van wijziging (27-102011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen. Kamerstukken II 2011/12, 32 512, nr. 9
Wetenschappelijk onderzoek met embryo’s
Voorlopig verslag (4-11-2011) over het wetsvoorstel tot geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon tot een keer de algemene heffingskorting met uitzondering van het referentieminimumloon voor de Algemene Ouderdomswet. Kamerstukken I 2011/12, 32 777, A
Financiële markten Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (1-11-2011) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten.
Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (28-10-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Embryowet in verband met de evaluatie van deze wet.
Kamerstukken I 2011/12, 32 781, A
Kamerstukken II 2011/12, 32 610, nrs. 7-8
Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (1-11-2011) tot wijziging van de
Uitbreiding meldingsplichten Wet financieel toezicht
Wet op het financieel toezicht in verband met introductie van een meldingsplicht voor bepaalde cash settled instrumenten. Kamerstukken I 2011/12, 32 783, A
Financiële markten BES Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (1-11-2011) met regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten. Kamerstukken I 2011/12, 32 784, A
Deskundigheid financiële instellingen Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (1-11-2011) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet financiële markten BES en de Wet toezicht trustkantoren in verband met de introductie van de geschiktheidseis en de versterking van de samenwerking tussen de toezichthouders in het kader van de geschiktheidstoets en de betrouwbaarheidstoets. Kamerstukken I 2011/12, 32 786, A
Kapitaaleisenrichtlijn Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (1-11-2011) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (PbEU L 302). Kamerstukken I 2011/12, 32 787, A
Wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind Nota naar aanleiding van het verslag (8-11-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels). Kamerstukken II 2011/12, 32 821, nr. 6
Herziene elektronischegeldrichtlijn Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2753
Wetgeving
van wet (1-11-2011) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267). Kamerstukken I 2011/12, 32 826, A
Beëindiging publieke taak Wereldomroep Verslag (3-11-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard. Kamerstukken II 2011/12, 33 019, nr. 5
Wederzijdse bijstand invordering Verslag (2-11-2011) over het wetsvoorstel houdende wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012. Kamerstukken II 2011/12, 33 022, 33 022, nr. 5
Accountants Verslag (2-11-2011) over het wetsvoorstel tot bepalingen over het accountantsberoep, de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants en de Commissie eindtermen accountantsopleiding (Wet op het accountantsberoep). Kamerstukken II 2011/12, 33 025, nr. 5
2085
Nota’s, rapporten & verslagen Coffeeshops Brief van de Minister van VenJ (26-112011) op de voorgenomen aanscherping van de landelijke kaders van het
2754
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
nieuwe coffeeshopbeleid en de bijbehorende verantwoordelijkheden. – Per 1 januari 2012 zal de Aanwijzing Opiumwet zijn gewijzigd met het oog op aanscherping van het coffeeshopbeleid. De wijziging houdt in dat per 1 januari 2012 de huidige gedoogcriteria worden aangevuld met het besloten clubcriterium en het ingezetenencriterium. Met dit aangescherpte coffeeshopbeleid wordt allereerst ervaring opgedaan in de drie zuidelijke provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Met de coffeeshopgemeenten uit deze provincies zullen door de minister afspraken worden gemaakt over de handhaving van de aanvullende gedoogcriteria. Eén jaar (voorzien per 1 januari 2013) na deze start zal het nieuwe coffeeshopbeleid over de rest van het land worden uitgerold. Het afstandscriterium wordt per 1 januari 2014 in de Aanwijzing Opiumwet opgenomen. Dit houdt in dat per 1 januari 2014 in het gehele land geen coffeeshops binnen 350 meter van scholen mogen staan. Door de aankondiging daarvan vóór 1 januari 2012 ontstaat een overgangstermijn van 2 jaar die coffeeshopexploitanten en gemeenten in staat stellen zich op deze situatie voor te bereiden. Kamerstukken II 2011/12, 24 077, nr. 265
Kinderen in politiecel Brief van de Minister van VenJ (2810-2011) met een reactie op het rapport ‘Een paar nachtjes in de cel’ van de organisatie Defence for Children. – DfC heeft onderzocht of de voorwaarden voor opsluiting van minderjarigen en de rechtspositie van minderjarigen in politiecellen voldoen aan de normen die het VN-Kinderrechtenverdrag stelt. Dat is volgens DfC niet voldoende het geval. DfC trekt in haar rapport tien conclusies en doet in totaal zestig aanbevelingen. De minister beperkt zich tot het geven van een reactie op de conclusies van DfC. Op de conclusie van DFC dat de inverzekeringstelling van minderjarigen de afgelopen jaren toegenomen is reageert de minister als volgt. Het is juist dat er sprake is van een incidentele toename van het aantal inverzekeringstellingen in 2009 en 2010. Maar die toename is het gevolg van de invoering van beleid dat tot stand is gekomen als gevolg van de uitleg die door de
Hoge Raad aan twee arresten inzake rechtsbijstand aan minderjarige verdachten (kortweg Salduz en Panovits) is gegeven. Deze regeling houdt in dat minderjarige verdachten voor en tijdens het politieverhoor recht hebben op rechtsbijstand door een raadsman. Dit betekende dat aangehouden verdachten in alle gevallen ongeacht de ernst van strafbaar feit waarvan zij verdacht werden, moesten wachten totdat een raadsman op het politiebureau aanwezig was voordat zij konden worden verhoord. Deze langere wachttijden leidden ertoe dat minderjarigen soms langer dan de maximale duur voor het ophouden van onderzoek (zes uur) op het politiebureau moesten verblijven en moesten overnachten in een politiecel, omdat er geen advocaat paraat was, dan wel sneller in verzekering werden gesteld teneinde piketbijstand van een raadsman te verkrijgen. De inzet is erop gericht dit terug te dringen door te zorgen voor de aanwezigheid van een jeugdstrafrechtadvocaat op het politiebureau en door een verbetering van de piketregeling. Ook worden minderjarigen van minder ernstige strafbare feiten eerder na aanhouding heengezonden met de mededeling dat zij de volgende dag voorzien van rechtsbijstand terug moeten komen voor verhoor. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om in uitzonderingsgevallen bij minderjarige verdachten van lichte delicten telefonische rechtsbijstand te kunnen bieden. Ook is van belang dat het aantal Haltverwijzingen als gevolg van deze regeling niet afneemt. Het is daarom van belang de bekendheid bij de advocatuur van de mogelijkheid van de Halt-maatregel als alternatieve afdoening, te vergroten. Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 444
Mensenrechten en terrorismebestrijding Brief van de Minister van BuZa (2710-2011) met een reactie op de uitspraken van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa over mensenrechtenschendingen begaan in de context van terrorismebestrijding. – Thomas Hammarberg stelt in zijn ‘mensenrechten-blog’ dat Europese landen, in hun streven terrorisme te bestrijden, de mensenrechten op ern-
Wetgeving
stige wijze hebben geschonden. Hij baseert zijn uitspraken op bestaand onderzoek dat Dick Marty, als rapporteur van het Parlementair Assemblee van de Raad van Europa, in 2006 verrichtte naar de betrokkenheid van Europese landen bij de illegale detentie, transport en verhoor van terreurverdachten door de CIA. In dit onderzoek werd diverse lidstaten van de Raad van Europa verweten dat zij hieraan medewerking zouden hebben verleend. Hammarberg toont zich daarnaast zeer kritisch over de wijze waarop de landen die in het rapport van Dick Marty werden genoemd, onderzoek hebben verricht naar de bevindingen. Het beeld dat door Hammarberg wordt neergezet, namelijk dat er in Europa bij de bestrijding van terrorisme onvoldoende aandacht zou zijn voor mensenrechten, herkent de minister niet. Tegenover de dreiging van terroristen, die zelf geen enkel middel schuwen en niet aarzelen talloze onschuldige slachtoffers te maken, wordt steeds met een grote mate van zorgvuldigheid en met inachtneming van de mensenrechten en de rechtstatelijke beginselen opgetreden.
geweld bij de ketenpartners op de agenda te krijgen. Verbeterpunten constateren de onderzoekers ook. Zo zouden er weinig maatregelen getroffen zijn op het terrein van preventie en intergenerationele overdracht van huiselijk geweld. Ook is er volgens het onderzoek weinig aandacht uitgegaan naar de ontwikkeling van een sluitend en effectief zorgaanbod. Tot slot zou het huisverbod vaker, zoals beoogd met de wet, als preventief middel moeten worden ingezet. De volgende drie pijlers zijn richtinggevend voor dit kabinet en de te nemen maatregelen om geweld in huiselijke kring terug te dringen: een gerichte aanpak van de daders; het versterken van de positie van (potentiële) slachtoffers (preventie, signaleren, opvang en nazorg); en het doorbreken van intergenerationele overdracht van geweld in huiselijke kring. De Kamer ontvangt in de komende maanden een aantal brieven waarin, in lijn met bovenstaande, maatregelen worden gepresenteerd die dit kabinet gaat treffen om de aanpak van geweld in huiselijke kring nog verder aan te scherpen. Kamerstukken II 2011/12, 2011,12, 28 345, nr. 115
Kamerstukken II 2011/12, 27 925, nr. 441
Huwelijksvermogensrecht Huiselijk geweld Brief van de Minister van VenJ en Staatssecretaris van VWS (24-102011) waarbij zij de beleidsevaluatie ‘Landelijk beleid huiselijk geweld. Theoriegestuurde evaluatie periode 2002–2011’ aanbieden. – Het onderzoek is verricht om na te gaan hoe het beleid met betrekking tot huiselijk geweld in de genoemde periode heeft uitgewerkt. De uitkomsten van het onderzoek worden gepresenteerd alsmede een reactie. De onderzoekers concluderen dat er in de afgelopen jaren veel is bereikt. Er is sprake van een landelijk gecoördineerde aanpak van huiselijk geweld. Er bestaat bij alle gemeenten een lokale infrastructuur om een integrale aanpak van de problematiek mogelijk te maken. Er wordt door organisaties goed samengewerkt; ketensamenwerking is tot stand gekomen. En de (vrouwen) opvang heeft een professionaliseringsslag doorgemaakt. Met betrekking tot de straf- en bestuursrechtelijke aanpak wordt gesteld dat het aantoonbaar gelukt is om huiselijk
Verslag van een algemeen overleg van 29-9-2011 (vastgesteld 31-102011) met de staatssecretaris van VenJ over: het rapport ‘Koude uitsluiting’ (Kamerstuk 28 867, nr. 22), over het fiche: mededeling huwelijksvermogens-recht (Kamerstuk 22 112, nr. 1167), over verordeningen huwelijksvermogensrecht/geregistreerd partnerschap (Kamerstuk 22 112, nr. 1187) en over een voorstel van het lid Berndsen om huwen buiten gemeenschap van goederen als hoofdregel in het Burgerlijk Wetboek op te nemen (Kamerstuk 28 867, nr. 23). Kamerstukken II 2011/12, 28 867, nr. 24
Recidive na taak- of gevangenisstraf Brief van de Minister en de Staatsecretaris van VenJ (26-10-2011) met een reactie op het artikel ‘Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen’ uit het Tijdschrift voor Criminologie, 2009. In deze brief wordt de reactie op dit artikel geplaatst binnen de bredere context van de visie van dit kabinet en het ingezette beleid gericht op een effectieve reci-
divebestrijding van criminaliteit. – In het artikel wordt de recidive van volwassen werkgestraften vergeleken met volwassenen die een gevangenisstraf van maximaal zes maanden opgelegd hebben gekregen. In dit artikel wordt door Wermink e.a. geconcludeerd dat daders na werkstraffen minder vaak recidiveren dan na een gevangenisstraf. Als gekeken wordt naar bijvoorbeeld een periode van vijf jaar recidiveren werkgestraften 47 procent minder dan gevangenisgestraften. Naar oordeel van de bewindslieden is de werkstraf zonder meer een nuttige straf voor naar verhouding lichte delicten. De werkstraf is in de visie van dit kabinet echter niet geschikt voor (ernstige) zedenen geweldsdelicten. De strafsoort en de strafmaat moeten passend zijn met het oog op het herstel van de rechtsorde, de afschrikking, de normbevestiging, beveiliging van de samenleving en de belangen van de slachtoffers. De hogere recidivecijfers na een vrijheidsstraf onderstrepen dat duidelijke grenzen moeten worden gesteld aan daders, die niet laten zien dat ze van een eerdere periode in detentie hebben geleerd. Er is dan ook het voornemen om binnenkort een wetsvoorstel naar de Kamer te zenden dat voorziet in de invoering van minimumstraffen voor criminelen die zich opnieuw schuldig hebben gemaakt aan een zwaar misdrijf. Kamerstukken II 2011/12, 29 270, nr. 60
Sneller straffen Brief van de Minister van VenJ (2710-2011) met het actieprogramma ‘sneller recht doen, sneller straffen’. - Dit actieprogramma biedt een overzicht van de acties die deze kabinetsperiode worden uitgevoerd om te komen tot een snellere en betere afdoening van strafzaken. De maatregelen moeten bijdragen aan het terugbrengen van de behandelingsduur van eenvoudige strafzaken van 8 à 9 maanden naar één maand. In het programma Herontwerp keten strafrechtelijke handhaving wordt door alle ketenpartners gezamenlijk ingezet op integrale ketenbrede verbetering en versnelling van processen, van politie tot en met de Rechtspraak. In samenspraak met de ketenpartners is gekozen voor een aanpak waarbij de professionals zèlf aan de slag gaan met het optimalise-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2755
Wetgeving
ren van hun eigen werkprocessen. Het ministerie van VenJ faciliteert dit traject door het aanbieden van een methodiek (Lean Six Sigma) en bijbehorende externe begeleiding. Lean Six Sigma is een wereldwijd bewezen en toegepaste verbetermethodiek. Het doel is werkprocessen in één keer goed uit te voeren en deze zo in te richten dat alleen die zaken worden gedaan die voor diegene die een dienst of middel afneemt, in het geval van de ketenorganisaties de burger of een andere ketenpartner, van waarde zijn. Met behulp van deze methodiek is in de afgelopen jaren bij het NFI een aanzienlijke reductie op de levertijden gerealiseerd (sinds eind 2007 inmiddels met 90% gedaald). Dan is er ook nog het ZSM (Zo Selectief, Snel, Simpel, Slim, Samen mogelijk)-traject. Doel van het ZSM-traject is in bijna alle eenvoudige strafzaken (vallend onder de noemer ‘veel voorkomende criminaliteit’) binnen de eerste zes uren respectievelijk drie dagen na aanhouding een eerste en vaak finale beoordeling van de zaak te realiseren. In het ZSM- traject wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de afdoeningsmogelijkheden die het OM en politie in huis hebben. Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126
Burgers als rechter Brief van de Staatssecretaris van VenJ (31-10-2011) waarbij hij het rapport ‘De burger als rechter. Een onderzoek naar geprefereerde sancties voor misdrijven in Nederland’ aanbiedt. - In deze brief worden de bevindingen weergegeven en de beleidsreactie op deze bevindingen. Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 127
Zie de rubriek Nieuws van deze aflevering
Terugkeer vreemdelingen Brief van de Minister voor IenA (3110-2011) waarbij hij het syntheserapport aanbiedt van een studie die is verricht door het Europees migratienetwerk naar programma’s en strategieën van Europese lidstaten op het terrein van begeleide terugkeer en herintegratie in derde landen - In het rapport wordt een overzicht gegeven van de praktijk in verschillende landen op het terrein van zelfstandige terugkeer en herintegratie alsook van de ervaringen die zijn
2756
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
opgedaan met die praktijk. U vindt dit rapport en de bijbehorende landenrapportages op www.emn.europa.eu, achter de knop ‘EMN Studies’. Kamerstukken II 2011/12, 29 344, nr. 83
Gedragscode Hypotheken Brief van de Minister van Financiën (26-10-2011) over de uitkomsten van het gesprek tussen de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Nederlandse Vereniging van banken (NVB) en het ministerie van Financiën over eventuele onduidelijkheden bij uitzonderingsmogelijkheden op de normen van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF), die per 1 augustus jl. in werking is getreden. – De belangrijkste uitkomst van het gesprek was dat het nog steeds mogelijk is, mits goed onderbouwd door documentatie en kloppende berekeningen, om maatwerk te leveren. Dit kan met name door een kwalitatieve uitzonderingsmogelijkheid uit de GHF te gebruiken. Dit is een algemeen omschreven uitzonderingsmogelijkheid waarbij de afwijkende situatie goed gedocumenteerd moet zijn, goed gecontroleerd moet worden en aantoonbaar bestendig moet zijn. Bij nagenoeg alle onderwerpen die besproken werden bleek ruimte te zijn voor uitzonderingsmogelijkheden op de normen in de gedragscode. Kamerstukken II 2011/12, 29 507, nr. 105
Toezicht dierproeven Brief van de Minister van VWS (3-112011) met het jaarverslag van de nieuwe Voedsel en Waren autoriteit (NVWA) over het uitgevoerde toezicht op de Wet op de dierproeven (Wod) in 2010. - Er zijn 17 387 dierproeven (2,9%) minder geregistreerd dan in 2009. Er zijn 550 inspecties uitgevoerd bij vergunninghoudende instellingen. Uit de inspecties bleek dat in het algemeen de voorschriften die direct verband houden met het welzijn van de proefdieren goed werden nageleefd. Kamerstukken II 2011/12, 30 168, nr, 32
Allochtone risicojongeren Brief van de Minister van BZK (26-102011) waarbij hij aanbiedt de rapportages: Marokkaanse Nederlanders 2011, positie op de terreinen van
onderwijs, arbeid en uitkering en criminaliteit in 22 gemeenten (meting 2) en Antilliaanse Nederlanders 2011, positie op de terreinen van onderwijs, arbeid en uitkering en criminaliteit in 22 gemeenten (meting 2). - Deze rapportages worden sinds 2010 jaarlijks opgesteld in het kader van de aanpak van Marokkaans- en Antilliaans-Nederlandse risicojongeren. Zichtbare vooruitgang was in deze rapportages nog niet te verwachten. De gemeenten zijn eind 2009 begonnen met hun geïntensiveerde aanpak en veel maatregelen zijn in 2010 ingevoerd en kunnen dus nog nauwelijks in de resultaten tot uitdrukking komen. De rapportages geven een beeld van voortijdig schoolverlaten in het schooljaar 2009–2010, werkloosheid en uitkeringsgegevens van 1/1/2010 en verdachtenregistratie over heel 2010. Kamerstukken II 2011/12, 31 268, nr. 53
Vergoeding rechtsbijstand Brief van de Staatssecretaris van VenJ (31-10-2011) waarin, ter verdere invulling van de uit het regeerakkoord voortvloeiende taakstelling op de gesubsidieerde rechtsbijstand van jaarlijks € 50 miljoen per 2014 aanvullende maatregelen worden aangekondigd met een zekere opbrengst. Kamerstukken II 2011/12, 31 753, nr. 39
Zie NJB 2011/2042, afl. 39, p. 2700
Aandeelhoudersregister Brief van de Minister van VenJ (2710-2011) met een reactie op de initiatiefnota ‘Een centraal aandeelhoudersregister voor besloten- en (niet-beursgenoteerde) naamloze vennootschappen’ van de leden Groot en Recourt. - Kern van de initiatiefnota is het voorstel een centraal aandeelhoudersregister in te richten. Gevraagd naar nut en noodzaak van een centraal aandeelhoudersregister ten behoeve van toezicht, opsporing en vervolging reageren betrokken overheidsinstellingen, zoals de Belastingdienst, de dienst Justis, de Financial Intelligence Unit Nederland, de FIOD en het Openbaar Ministerie overwegend positief. Maar voor de inrichting van een centraal aandeelhoudersregister is een verdere uitwerking van het voorstel en toetsing van de gevolgen noodzakelijk. Daarbij dienen ook bredere ontwik-
Wetgeving
kelingen op het terrein van het BVrecht, de herschikking van taken binnen de Belastingdienst en de registratie van notariële akten te worden meegenomen. Op dit moment is het nog te vroeg voor een verantwoorde afweging van de in geding zijnde belangen. In overleg met de bewindslieden van Financiën en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal een brede impactanalyse worden uitgevoerd, waarbij ook de twee andere voorstellen in de initiatiefnota worden betrokken. Kamerstukken II 2011/12, 32 608, nr. 3
Particuliere camerabeelden strafbare feiten Brief van de Staatssecretaris van VenJ (27-10-2011) waarin hij op diverse kwesties ingaat op het terrein van privacy en opsporing. - Allereerst wordt ingegaan op een regeling voor het gebruik van camerabeelden van strafbare feiten die door particulieren zijn vervaardigd in de opsporing, en daarmee verband houdend, het deels onttrekken van deze regeling aan het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken en het bijbehorende toezicht van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Daarop aansluitend wordt een nadere visie op de verwerking van persoonsgegevens binnen het domein van Veiligheid en Justitie gegeven. In de media heeft afgelopen zomer een debat plaatsgevonden over de wenselijkheid van het ondersteunen van de opsporing van strafbare feiten door de politie met de beschikbaarstelling van camerabeelden afkomstig van bewakingscamera’s of mobiele telefoons van particulieren. De Wbp verbiedt het verwerken van gegevens van strafrechtelijke aard. Camerabeelden van strafbare feiten waarop personen in beeld zijn gebracht die identificeerbaar zijn vallen onder dat verbod. Op dit verbod bestaan echter de nodige uitzonderingen. Deze uitzonderingen maken het gebruik van camerabeelden onder omstandigheden mogelijk. De bewindsman hecht veel belang aan een behoorlijke regeling van deze uitzonderingsgronden. De reden daarvoor is dat in de praktijk steeds weer blijkt dat het tonen van camerabeelden van strafbare feiten
aan een breder publiek de opsporing bevordert en daardoor een zeer nuttig opsporingsmiddel is. Het gebruik daarvan wil hij daarom waar dat mogelijk en effectief is verder bevorderen. Dat het gebruik van dit opsporingsmiddel ook een inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van degenen die op de beelden voorkomen, acht hij tegelijkertijd evident én onvermijdelijk. De eerste uitzondering op het verbod tot verwerken van gegevens van strafrechtelijke aard is dat een particulier voor de bescherming van zijn eigen belangen camerabeelden mag maken en verwerken. De rechtstreekse beschikbaarstelling aan het publiek via internet of op andere wijze valt niet binnen deze uitzondering op het verbod. De tweede uitzondering is dat particulieren gebruik kunnen maken van de diensten van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De beelden die met camera’s worden vervaardigd, kunnen rechtmatig worden verwerkt door de beveiligingsorganisatie en de opdrachtgever. De derde uitzondering is dat een particulier altijd gerechtigd is zelf vervaardigde camerabeelden van strafbare feiten ter beschikking te stellen aan politie en openbaar ministerie, bij voorkeur in combinatie met het doen van aangifte. Ten aanzien van de tweede uitzondering is de bewindsman van oordeel dat een nadere verkenning naar een regulering van het gebruik van camerabeelden door particuliere beveiligingsorganisaties de moeite waard is. Wat de eerste uitzondering betreft, volstaat de bestaande regelgeving in ieder geval op hoofdlijnen. Niettemin kan hij zich voorstellen dat zich situaties voordoen waarin een particulier wel in staat gesteld moet worden om onder voorwaarden die het belang van opsporing en vervolging, én dat van het voorkomen van een ongerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dienen, gegevens rechtmatig op internet te plaatsen. Naar de vormgeving van die voorwaarden is nader onderzoek nodig. Hij neemt zich voor om in ieder geval in een wijziging van artikel 22 van de Wbp te voorzien die het mogelijk maakt om bij algemene maatregel van
bestuur dergelijke voorwaarden vast te stellen. Kamerstukken II 2011/12, 32 761, nr. 4
Subsidie culturele instellingen Brief van de Staatssecretaris van OCW (1-11-2011) met de Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012. - De regeling bevat het beleid ten aanzien van instellingen die geconfronteerd zullen worden met een subsidieverlaging of -beëindiging en de wijze waarop zij worden gecompenseerd. De regeling is toegesneden op de juridische verplichtingen en biedt instellingen voldoende tijd en mogelijkheid om zich in te stellen op een overgang naar een situatie zonder of met minder OCW-subsidie. De regeling wordt toegepast na de formele publicatie in de Staatscourant. Kamerstukken II 2011/12, 32 820, nr. 49
Gele kaart bij kleine overtreding Geleidende brief van de leden Recourt en Berndsen (28-10-2011) waarmee zij hun initiatiefnota ‘Gele kaart bij kleine overtreding; de geregistreerde waarschuwing als voorportaal van de boete’ aanbieden. - In deze initiatiefnota worden voorstellen gedaan die de ogenschijnlijke willekeur bij het uitschrijven van een boete voor lichte overtredingen doet afnemen. Met deze voorstellen willen de initiatiefnemers bijdragen aan het verminderen van administratieve lasten voor de politie en moet de burger die een overtreding begaat duidelijker kunnen inzien welke gevolgen dat voor hem heeft. Een waarschuwing kan in die gevallen waar die is toegestaan, bijdragen aan het veranderen van gedrag van degene die aangesproken wordt, mits er van die waarschuwing dan ook voldoende kracht uitgaat. Degene die er nu met een waarschuwing vanaf komt, zal daar wellicht niet van onder de indruk zijn. De agent in kwestie vraagt immers niet om gegevens van de overtreder. Die snapt dan ook wel dat de woorden ‘de volgende keer krijg je een bon’ niet veel te betekenen hebben. Daarom wordt voorgesteld om iedere waarschuwing die een opsporingsambtenaar geeft, te registreren. Het bij de Kamer voorliggend wetsvoorstel Herziening regels
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2757
Wetgeving
betreffende de processtukken in strafzaken (kamerstukken 32 468) biedt daarvoor ruimte. Dit wetsvoorstel voorziet onder andere in een wettelijke regeling van politiesepot. De waarschuwing kan daaraan worden toegevoegd. In tegenstelling tot de tientallen gegevens die nu moeten worden ingevuld bij een proces verbaal – vaak op papier –wordt voorgesteld het aantal benodigde gegevens voor een waarschuwing of een bon drastisch te reduceren. Wanneer een agent een overtreder aanspreekt en besluit te waarschuwen, zal hij de persoonsgegevens van een overtreder en de aard van de overtreding moeten noteren zodat de waarschuwing op diens naam geschreven kan worden. Hiervoor is maar een minimum aan gegevens vereist. Op de geregistreerde waarschuwing dient bij een volgende overtreding van dezelfde aard voortaan een bon te volgen. Kamerstukken II 2011/12, 33 069, nrs. 1 en 2
Evaluatie Consumentenautoriteit Brief van de Minister van EL&I (2810-2011) waarbij hij aanbiedt het onderzoeksrapport met betrekking tot de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het
2758
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
functioneren van de Consumentenautoriteit (CA). - In deze brief worden de achtergrond en opzet van genoemde evaluatie geschetst en wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers. Sinds 31 december 2006 bestaat de CA als toezichthouder. De CA ziet toe op de naleving van consumentenrechten, met als doel een eerlijke handel tussen bedrijven en consumenten te bevorderen. Zij heeft in dat licht een aantal wettelijke taken die zich richten op het tegengaan van collectieve inbreuken op het consumentenrecht. De handhaving van het consumentenrecht door de CA vindt plaats op basis van een zogenoemd duaal stelsel. Dit betekent dat de CA als publiekrechtelijke toezichthouder een deel van het consumentenrecht via het civiele recht (onderdeel a van de bijlage bij de Whc) en een ander deel via het bestuursrecht (onderdeel b van de bijlage bij de Whc) handhaaft. In de evaluatie is zowel gekeken naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het duale stelsel als zodanig als naar de mate waarin de CA op een doelmatige en doeltreffende wijze gebruik heeft gemaakt van het duale systeem van handhaving. Ook is gekeken naar eventuele verschillen in uitleg van
dezelfde norm door verschillende rechters. Hoewel de normen die civielrechtelijk en bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, op zijn minst van vergelijkbare orde worden beschouwd wat betreft de schade voor de consument bij een inbreuk, ervaren ondernemingen verschillen in de gevolgen van de handhaving via de ene of de andere route. De bestuursrechtelijke route wordt, in vergelijking met de civielrechtelijke route, zowel in termen van reputatieschade als opgelegde boete als zwaarder gekwalificeerd. Hoewel de CA volgens de onderzoekers op een doelmatige wijze invulling heeft gegeven aan de handhaving binnen het duale stelsel, draagt het systeem als zodanig niet optimaal bij aan de doelmatigheid. Voor beide rechtswegen moeten werkprocessen worden uitgewerkt en actueel worden gehouden. Daarnaast moet er tijd worden geïnvesteerd in de uitleg van het duale systeem aan ondernemingen en brancheorganisaties. Uit het onderzoek blijkt voorts dat er tot nu toe geen sprake is van een verschillende uitleg van het consumentenrecht door de civiele rechter en de bestuursrechter of de CA, simpelweg omdat dit zich nog niet had voorgedaan. Kamerstukken II 2011/12, 33 070, nr. 1
Nieuws
2086
Wetsvoorstel verhoging griffierechten De rechtspraak voor civiele zaken en bestuurszaken zal niet meer grotendeels uit de algemene middelen worden bekostigd. In de financiële bijlage bij het Regeerakkoord is opgenomen dat de rechtspraak per 2013 zal worden bekostigd door degenen die daar gebruik van maken. Het op 7 november ingediende wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en enige andere wetten in verband met de verhoging van griffierechten (33 071) geeft dit voornemen gestalte.
B
ij de voorbereidingen van het wetsvoorstel werd, in navolging van de brede heroverwegingen, uitgegaan van invoering van een stelsel van kostendekkende griffierechten. De memorie van toelichting stelt dat uit een artikel in het Nederlands Juristenblad (afl. 39, 12 november 2010, p. 2528–2536) bleek dat kostendekkendheid per zaak of zaakscategorie onaanvaardbaar hoge tarieven in bepaalde categorieën (familie, bestuur, hoger beroep) zou opleveren. Daarom is gestreefd naar kostendekkendheid op systeemniveau, waarmee wordt bedoeld dat voor het totaal van de zaken waarin griffierechten worden geheven het totaal van Kortweg is dat aangeduid als ‘kostendekkende griffierechten’. Het gebruik van deze term blijkt echter voortdurend tot het misverstand aanleiding te geven dat na invoering van het wetsvoorstel niet langer een bijdrage uit de algemene middelen ter beschikking zal worden gesteld voor de rechtspraak. Toch blijft een substantieel gedeelte van de kosten van de rechtspraak uit de algemene middelen worden bekostigd. De term ‘kostendekkende griffierechten’ wordt in het vervolg dan ook vermeden.
Het wetsvoorstel De stelselwijzigingen die voor civiele zaken zeer recent in de nieuwe Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) zijn ingevoerd, worden door
dit wetsvoorstel ongemoeid gelaten. Zo is het systeem van vaste tarieven in alle categorieën zaken gehandhaafd, evenals een vast laag tarief voor on- en minvermogenden en inning van het griffierecht aan het begin van de procedure. Er wordt dus niet gekozen voor herinvoering van een griffierecht als percentage van het financieel belang van de zaak. De in de Wgbz neergelegde indeling van zaken in enkele categorieën financieel belang van de vordering, waaraan een vast tarief is gekoppeld, blijft eveneens gehandhaafd. Ook blijft gehandhaafd dat de gedaagde of belanghebbende in kantonzaken geen griffierecht hoeft te betalen. De categorieën burgerlijke zaken en bestuurszaken die reeds uitgezonderd zijn van het betalen van griffierechten blijven eveneens ongewijzigd. Het gaat hier onder andere om jeugdzaken (o.a. ondertoezichtstellingen en aanverwante jeugdbeschermingsmaatregelen), bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, eigen aanvragen van faillissement en van schuldsanering en zaken over asiel en vreemdelingenbewaring. De belangrijkste wijziging in het griffierechtenstelsel van de Wgbz en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) in dit wetsvoorstel is het niet meer systematisch in de tarieven toepassen van het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Natuurlijke personen hebben hier indirect voordeel van: een natuurlijk persoon die betrokken is in een civiele procedure tegen een rechtspersoon en de zaak verliest, moet onder het huidige systeem van de proceskostenveroordeling de hogere griffierechten van de rechtspersoon vergoeden. Dat geldt ook als deze natuurlijke persoon verstek laat gaan. Met name in de omvangrijke categorie incassozaken, waarbij veel burgers zijn betrokken die al in een problematische schuldensituatie verkeren, leidt een dergelijke proceskostenveroordeling tot een stapeling
van financiële problemen. Ook in de Awb wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Het tarief in eerste aanleg bedraagt, afhankelijk van het type besluit waartegen beroep is ingesteld, € 250 of € 400. Voorts kan er afhankelijk van de draagkracht van de indiener van het beroep een lager griffierecht verschuldigd zijn. Er is één uitzondering opgenomen voor civiele zaken met een financieel belang van tussen de € 5 miljoen en € 50 miljoen en van meer dan € 50 miljoen. Het gaat hier om zaken waarin vrijwel uitsluitend rechtspersonen procederen om grote belangen, waarbij het griffierecht aanzienlijk kon worden verhoogd. Omdat echter niet met zekerheid te voorzien is dat nimmer een burger bij een zaak met een dergelijk financieel belang betrokken zal worden en als eiser of gedaagde dergelijke griffierechten verschuldigd zou kunnen zijn, is uitgesloten dat eiser of verweerder die een natuurlijke persoon is, dit griffierecht van de twee hoogste categorieen moet betalen. In een dergelijk geval is op hem het griffierecht van de categorie financieel belang van € 1 miljoen van toepassing. Een andere wijziging is de invoering van een beperkte differentiatie van zaakscategorieën. Er zal in het civiele recht onderscheid gemaakt worden tussen familiezaken en handelszaken, waarbij het tarief voor familiezaken wordt gematigd. In het bestuursrecht wordt aangesloten op de bestaande systematiek, waarbij gedifferentieerd wordt naar het soort bestuurszaak: een laag tarief voor zaken op het terrein van o.a. uitkeringen, huurtoeslag en een aantal fiscale wetten en een hoger tarief voor de overige bestuurszaken. Daarnaast wordt een beperkte categorie van specifieke onderwerpen gehandhaafd waarvoor een afwijkend of geen griffierecht wordt geheven. Voor burgerlijke zaken en bestuurszaken wordt de huidige compensatie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2759
Nieuws
De term ‘kostendekkende griffierechten’ wordt in het vervolg vermeden regeling voor de groep on- en minvermogenden opgesplitst in twee aparte categorieën: één voor onvermogenden en één voor minvermogenden. Daarnaast wordt een derde categorie voor burgers met een middeninkomen toegevoegd. Er komt een extra compensatie voor de 20% van de burgers die net boven de categorie on- en minvermogenden zit. In het bestuursrecht is de belangrijkste wijziging de invoering van de verplichting voor het bestuursorgaan om na afloop van de procedure bij verlies griffierecht te betalen. In eerste aanleg betaalt het bestuursorgaan achteraf een griffierecht van € 5 00 indien het beroep gegrond was en er geen hoger beroep is ingesteld. In hoger beroep is de hoogte van het griffierecht gekoppeld aan de uitkomst van de procedure. Als het bestuursorgaan in het gelijk is gesteld hoeft het geen griffierecht te betalen, maar als het in het ongelijk is gesteld kost het het bestuursorgaan afhankelijk van de omstandigheden € 12 500 of € 17 500. Ook als de procedure eindigt na cassatie zijn de tarieven afhankelijk van de uitkomst van de procedure. Afhankelijk van hoe de procedure in de eerdere instanties is verlopen bedraagt het griffierecht dat het bestuursorgaan alsdan verschuldigd is: € 12 500, € 25 000 of € 30 000. Als er gedurende de procedure verzoeken om voorlopige voorziening zijn gedaan, kunnen de voornoemde bedragen nog worden verhoogd met de tarieven die gelden voor de fase van de voorlopige voorziening. In het bestuursrecht kan de wederpartij van het bestuursorgaan, anders dan in het civielrecht, niet worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht van het bestuursorgaan. Om te vermijden dat het bestuursorgaan als verweerder altijd zelf de kosten van het griffierecht zou moeten dragen, is gekozen voor een systematiek waarbij het bestuursorgaan na afloop van de gehele bestuursrechtelijke procedure een griffierecht moet betalen waarvan de hoogte gerelateerd is aan de uitkomst van de pro-
2760
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
cedure. Er wordt dus afgerekend bij de hoogste geadieerde rechter in de procedure. Als het bestuursorgaan volledig in het gelijk is gesteld, hoeft het uiteraard geen bijdrage in de kosten van de rechtspraak te betalen. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en de kritiek die uit de consultatie naar voren kwam, is afgezien van de invoering van griffierecht voor de verweerder in bestuurszaken in hoger beroep indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld.
Rekenregels Het hele systeem is vastgelegd in een aantal rekenregels die systematisch zijn toegepast. Daar waar van de rekenregels wordt afgeweken is dat gedaan omwille van een zo eerlijk mogelijke verdeling van de griffierechten naar draagkracht en naar soort zaak en aard van de procedure. Er zijn tien rekenregels die er als volgt luiden: – Er is een minimumtarief van € 125. – Onvermogenden, minvermogenden en burgers met een middeninkomen worden gecompenseerd en betalen respectievelijk 25, 50 en 75% van het standaardtarief, met een minimum van € 125. – Het standaardtarief voor familiezaken bedraagt € 500. – De grenzen van het financieel belang in handelszaken in kantonzaken bedragen € 500, € 5000 en € 12 500. – Grenzen van het financieel belang in handelszaken voor een andere kamer dan kanton van de rechtbank bedragen € 25 000 (de ondergrens van de rechtbankcompetentie), € 100 000, € 350 000, € 1 miljoen, € 5 miljoen, en € 50 miljoen. – In het bestuursrecht geldt een laag tarief van € 250 voor beroepen tegen besluiten als omschreven in de Regeling verlaagd griffierecht (bijv. sociale zekerheidszaken, huurtoeslag, belastingzaken, etc.) en een tarief van € 400 voor beroepen tegen andere besluiten.
– Het tarief in hoger beroep en cassatie bedraagt 250% van het tarief in de eerste aanleg; – De bijzondere categorieën griffierechten voor akten en verklaringen worden gestroomlijnd tot eenvoudige, rekenkundig samenhangende typen. – De uitzonderingen op het griffierecht van de huidige Wgbz en Awb blijven gehandhaafd, bijvoorbeeld voor jeugdzaken (ondertoezichtstellingen en aanverwante jeugdbeschermingsmaatregelen), bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, eigen aanvragen van faillissement en van schuldsanering en zaken over asiel en vreemdelingenbewaring. – Het bestuursorgaan betaalt na afloop van de procedure griffierecht als het in het ongelijk is gesteld door de bestuursrechter.
Adviezen Het wetsvoorstel is ter consultatie gezonden aan organisaties die rechtstreeks met het wetsvoorstel zullen worden geconfronteerd, omdat zij met de uitvoering ervan te maken zullen krijgen of omdat zij belanghebbenden vertegenwoordigen die door het wetsvoorstel geraakt zullen worden. Naar aanleiding daarvan is een reactie ontvangen van een groot aantal van deze organisaties, welke als bijlagen bij de Memorie van Toelichting zijn opgenomen. Alle organisaties hebben forse kritiek op de uitgangspunten van het wetsvoorstel en op de motivering. In grote meerderheid zijn zij van mening dat het wetsvoorstel het belang van de rechtspraak voor de rechtsstaat en de maatschappij miskent en de toegang tot het recht sterk belemmert. De regering begrijpt het commentaar zoals dat naar aanleiding van de consultatie is gegeven. Dat wil echter niet zeggen dat de regering het met die kritiek eens is. Het wetsvoorstel doet meer recht aan het belang van de rechtspraak dan een omvangrijke bezuiniging op het overheidsbudget voor de rechtspraak. Alternatieve maatregelen bieden op de korte termijn waarbinnen deze ombuigingen gerealiseerd moeten worden om de rechtspraak te kunnen blijven financieren, niet de vereiste ombuiging van € 240 miljoen op jaarbasis. De rechtspraak is een kerntaak van de over-
Nieuws
voorstel nieuwe tarieven griffierecht categoriea
aantalb
werklast Rechtspraakc
eiser
gedaagde
“middeninkomen”
minvermogended
onvermogended
kanton handel
516.324
€ 209
- financieel belang < € 500
205..409
€ 125
- financieel belang < € 5.000 / onbepaald
284..413
- financieel belang < € 5.000
26.502
familie
35.965
€ 241
61.282
€ 1.503
€ 125
€ 125
€ 125
€ 125
€ 300
€ 225
€ 150
€ 125
€ 500
€ 375
€ 250
€ 125
€ 125
€ 125
€ 125
€ 125
rechtbank, civiel handel - financieel belang < € 100.000
18.632
€ 750
€ 750
€ 563
€ 375
€ 188
- financieel belang < € 350.000 / onbepaald
41.277
€ 1.500
€ 1.500
€ 1.125
€ 750
€ 375
- financieel belang < € 1.000.000
950
€ 2.500
€ 2.500
€ 1.875
€ 1.250
€ 625
- financieel belang < € 5.000.000
187
€ 7.500
€ 7.500
€ 5.625
€ 3.750
€ 1.875
- financieel belang < € 5.000.000
210
€ 50.000
€ 50.000
€ 37.500
€ 25.000
€ 12.500
- financieel belang < € 50.000.000
26
€ 100.000
€ 100.000
€ 75.000
€ 50.000
€ 25.000
familie
65.633
€ 977
€ 500
€ 500
€ 375
€ 250
€ 125
rechtbank, bestuur
74.420
€ 1.747
- laag tarief
35.224
€ 250
e
€ 188
€ 125
€ 125
- laag tarief
39.196
€ 250
e
€ 300
€ 200
€ 125
gerechtshoven/CBB/CRvB handel
9.636
€ 5.446
- financieel belang < € 25.000
2.836
€ 1.250
€ 1.250
€ 938
€ 625
€313
- financieel belang < € 100.000/ onbepaald
5.830
€ 1.875
€ 1.875
€ 1.408
€ 938
€ 470
- financieel belang < € 350.000
612
€ 3.750
€ 3.750
€ 2.813
€ 1.875
€ 938
- financieel belang < € 1.000.000
246
€ 6.250
€ 6.250
€ 4.688
€ 3.125
€ 1.563
- financieel belang < € 5.000.000
43
€ 18.750
€ 18.750
€ 14.063
€ 9.375
€ 4.688
- financieel belang > € 5.000.000
54
€ 125.000
€ 125.000
€ 93.750
€ 62.500
€ 31.250
- financieel belang > € 50.000.000
15
€ 250.00
€ 250.000
€ 187.500
€ 125.000
€ 62.500
€ 1.250
€ 1.250
€ 938
€ 625
€ 313
familie
4.889
€ 4.360
bestuur
12.184
€ 4.553
- laag tarief
3.586
€ 625
€ oe
€ 470
€ 313
€ 313
- hoog tarief
8.598
€ 1.00
€ oe
€ 750
€ 500
€ 313
a.-exclusief bijzondere categorieën, zoals akten en verklaringen, zaken met en nul-tarief, Raad van State, Hoge Raad -zaken met nul-tarief zijn o.a. OTS, BOPZ asiel, etc. b. aantal op basis van realisatie 2008 c. de werklast voor de diverse financieel belang-categoriën is niet bekand d. onvermogende: laagste inkomenstrede in de Wet op de rechtbijstand (Wrb); minvermogende: overige (vier) inkomenstreden in de Wrb; hardeidsclausule voor burgers zonder inkomen/vermogen f. bestuursorganen die, in eerste aanleg of hoger beroep, als verweerder optreden betalen een bijgrage in de kosten (€ 5.000 beroep en € 12.500 hoger beroep) wanner zij door de rechter in het ongelijk worden gesteld; burgers niets als verweerder
heid en de regering neemt de volle verantwoordelijkheid op zich voor het bewaken van de kwaliteit en de toegankelijkheid van het rechtsbestel.
Dat wil niet zeggen dat de rechtspraak ook volledig door de overheid betaald moet worden. Griffierechten bestaan al sinds 1843 en hebben
altijd een drempel gevormd voor rechtzoekenden. De kritiek als zou de regering met dit wetsvoorstel de verantwoordelijkheid bij de rechtzoeken-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2761
Nieuws
den willen neerleggen, deelt de regering dan ook niet. Rechtszaken zijn inderdaad niet altijd vermijdbaar en er zijn niet altijd alternatieven voor handen. Reden om in het wetsvoorstel een lager tarief op te nemen voor familiezaken en voor bestuurszaken, waarin er vaak geen alternatief is. Maar nog steeds zijn diverse rechtszaken wel vermijdbaar of alternatief
oplosbaar. En het is onmogelijk om precies die zaken te treffen, net zoals het onmogelijk is om precies de bagatelzaken te treffen, door hogere griffierechten. Toch is deregering van mening dat dit wetsvoorstel een noodzakelijke ombuiging zo rechtvaardig mogelijk verdeelt over de rechtzoekenden. Het bevat voldoende maatregelen om de griffierechten
voor diverse kwetsbare groepen niet onoverkomelijk te laten zijn, ook al levert het ook voor die doelgroepen een soms forse verhoging op. Dankzij ruimere compensatiemaatregelen komt niet meer 40% maar 60% van de bevolking in aanmerking voor compensatie ten opzichte van het standaard griffierechttarief voor de verschillende categorieën zaken.
2087
De burger als rechter Nederlanders verschillen nogal van mening over welke straffen moeten worden gegeven voor misdrijven. Dat blijkt uit onderzoek van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR, Amsterdam) en de Radboud Universiteit Nijmegen. In opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie is onderzocht hoe de Nederlandse bevolking misdrijven wenst te straffen. De slotconclusie van het onderzoeksrapport De burger als rechter luidt dan ook: ‘Wij kunnen niet concluderen dat de Nederlandse bevolking veel strenger dan rechters zou willen straffen: sommige burgers lijken dat wel te willen, andere burgers niet.’
V
oor het onderzoek zijn ruim 1066 Nederlandse burgers ondervraagd over de vraag aan welke straffen zij de voorkeur geven voor diverse delicten. Ook is een vergelijking gemaakt met feitelijk opgelegde straffen. Naast de algemene conclusie dat er onder het publiek geen brede consensus bestaat over de geprefereerde strafzwaarte en –modaliteit is wel duidelijk dat bij (met name specifieke) recidive een hogere straf passender wordt gevonden dan bij een first offender. Ook geweld tegen ambulancepersoneel en politieambtenaren zou volgens het overgrote deel van de respondenten strenger bestraft moeten worden dan geweld tegen andere slachtoffers.
2762
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Verder blijkt uit het onderzoek dat er onder het publiek brede steun is voor de werkstraf, ook bij de zwaardere delicten. Deze steun neemt nog verder toe wanneer burgers worden geïnformeerd over de relatieve doeltreffendheid van de werkstraf: minder recidive na werkstraf dan na gevangenisstraf. De steun voor werkstraffen neemt af naarmate het betreffende misdrijf zwaarder wordt. Ook in het geval van aanranding krijgt het opleggen van een werkstraf, veelal ook zonder dat men daarbij óók een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou willen opleggen, relatief veel steun. Deze opvatting is niet in lijn met het wetsvoorstel dat op dit moment in de Eerste Kamer voorligt en waarin voor onder andere dit delict alleen nog maar een werkstraf kan worden opgelegd als die wordt gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De onderzoekers geven in het rapport aan dat het er op lijkt dat ‘een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking voor het aanrandingsscenario geen behoefte heeft aan deze wetswijziging.’ Globaal zijn burgers in twee groepen onder te verdelen: een grote groep die niet veel verschilt van rechters als het gaat om de zwaarte van een
straf en een andere, eveneens grote groep burgers die veel strenger wil straffen dan de rechter. De onderzoekers kunnen dan ook niet concluderen dat de Nederlandse bevolking als geheel veel strenger zou willen straffen dan de rechter. De bevindingen van het onderzoek sluiten dus enerzijds goed aan bij de huidige rechtspraktijk en anderzijds kunnen op basis van het onderzoek geen conclusies worden getrokken over het draagvlak bij de bevolking voor recente beleids- en wetsvoorstellen van het kabinet. Wat Staatssecretaris Teeven er niet van weerhield in de begeleidende brief waarbij hij het rapport aanbood aan de Kamer te stellen dat het onderzoek naar zijn oordeel in grote mate steun biedt voor het huidige kabinetsbeleid.
Rechtshandhaving 2010 Uit de recent verschenen WODC rapportage Criminaliteit en rechtshandhaving 2010 blijkt overigens dat het aantal aantal taakstraffen en het aantal financiële sancties (door het Openbaar Ministerie en de rechter) verder daalden in 2010. Ook de daling van het totale aantal vrijheidsbenemende sancties (door de rechter)
Onder het publiek is brede steun voor de werkstraf, ook bij de zwaardere delicten
Nieuws
zette door in 2010. In 2010 registreerde de politie ruim 1 miljoen misdrijven, 12% minder dan in 2005. In de rapportage zijn voor het eerst gegevens opgenomen over overtredingen, en is de informatie op het gebied van de uitgaven aan criminaliteit uitgebreid met de resultaten van de Vei-
ligheidszorgrekeningen van het CBS. Hierdoor konden naast uitgaven voor de rechtshandhaving op het gebied van misdrijven ook die op het gebied van overtredingen, verloedering en overlast worden meegenomen. Bovendien is er nu zicht op de uitgaven van bedrijven en particulieren aan pre-
ventiemaatregelen, opsporing en rechtskundige dienstverlening. Zowel het onderzoek ‘De burger als rechter’ als de rapportage ‘Criminaliteit en rechtshandhaving 2010’ zijn te vinden op www.njb.nl, rubriek Actuele documenten, week 46.
2088
Initiatiefwetsvoorstel ontslagrecht Tweede Kamerlid Koşer Kaya (D66) heeft een initiatiefwetsvoorstel (33 075) ingediend dat een einde moet maken aan het naast elkaar bestaan van twee verschillende ontslagroutes met grote verschillen in doorlooptijd, procesgang en ontslagvergoedingen en derhalve fors negatieve gevolgen voor de rechtszekerheid. Het voorstel voorziet in een enkelvoudige opzet van het ontslagrecht: de opzegging van de arbeidsovereenkomst met een repressieve volle toetsing door de onafhankelijke rechter.
H
et voorstel maakt een einde aan de dynamiek van het huidige systeem dat de werkgever de keuze laat tussen twee ontslagroutes (via UWV of kantonrechter) en hoger (betaald) personeel in de praktijk met betere ontslagvergoedingen bedient dan lager (betaald) personeel. Het voorstel maakt een einde aan het niet van toepassing zijn van de regels van het bewijsrecht en het ontbreken van een beroepsmogelijkheid bij de toetsing door het UWV en het niet toepassen van de regels van het bewijsrecht en het ontbreken van hoger beroep en cassatie in de ontbindingsprocedure op grond van art. 7:685 BW. De in het verleden gekozen balans tussen flexibiliteit en zekerheid heeft volgens de indiener bovendien geleid tot een tweedeling op de arbeidsmarkt. Aan de ene kant staan de werknemers met een arbeidsovereen-
komst voor onbepaalde tijd (de insiders) met hun naar Europese maatstaven als ruim gepercipieerde beschermingsniveau. Aan de andere kant staan de werknemers en zelfstandigen zonder personeel die op flexibele basis werken en streven naar een vast dienstverband (de outsiders). Veel outsiders zijn structureel buitengesloten. Zij komen niet (meer) in een vast dienstverband terecht vanwege (onder meer) de omstandigheid dat het ontslagrecht de werkgever geen zekerheid biedt dat deze het dienstverband ook weer kan beëindigen.
Beoogde situatie De opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt de normale manier van het beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De preventieve toetsing door het UWV vervalt. De werkgever moet voorafgaand aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst de werknemer horen: de hoorplicht. De opzegging is vol toetsbaar door een onafhankelijke rechter. Komt de rechter tot de conclusie dat de opzegging niet onredelijk is, dan kent hij geen vergoeding toe. Komt de rechter tot de conclusie dat sprake is van een onredelijk ontslag, dan veroordeelt de rechter de werkgever tot betaling van een schadevergoeding. Komt de rechter tot de conclusie dat de opzegging zelfs kennelijk onredelijk is (de opzegging had niet behoren plaats te vinden of gaat duidelijk ver over de schreef), dan veroordeelt de rechter de werkgever tot
herstel van de dienstbetrekking. Hij kan ook, mede op verzoek van de werkgever en/of werknemer, de werkgever verplichten tot betaling van een afkoopsom naar billijkheid. De afkoopsom naar billijkheid kan afhankelijk van de omstandigheden (fors) hoger liggen dan de schadevergoeding wegens onredelijk ontslag. De wet voorziet in de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie van de rechterlijke uitspraken. De werkgever die tot opzegging overgaat, vult gedurende een periode van drie maanden de door de werknemer verkregen loongerelateerde WW-uitkering aan met 15% van het brutoloon met als maximum 15% van het bruto maximum dagloon gedurende de eerste twee WWmaanden en 20% van het bruto loon met als maximum 20% van het bruto maximum dagloon gedurende de derde WW-maand. De wet beperkt de mogelijkheid van het aangaan van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tot maximaal twee arbeidsovereenkomsten en in totaal een maximum van twee jaar.
Preventieve toets De preventieve toetsing door het UWV van het voornemen van de werkgever tot opzegging over te gaan vloeit voort uit artikel 6 BBA. Deze bepaling stelt de eis dat een werkgever voorafgaand aan een opzegging toestemming van het UWV heeft ontvangen. Deze regel is de oorzaak van het ontstaan van verschillende ontslagroutes met ieder een eigen dynamiek en qua vergoeding voor de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2763
Nieuws
werknemer en de werkgever zeer verschillende uitkomsten. Hij is ook de oorzaak van de complexiteit van het ontslagrecht en de onrechtvaardige verdeling van flexibiliteit en zekerheid. Artikel 6 BBA wordt afgeschaft. Daarmee vervalt de preventieve toetsing door het UWV.
Hoorplicht De afschaffing van de preventieve toetsing door het UWV betekent dat de werkgever in beginsel, behoudens de gevallen waarin sprake is van een opzegverbod of de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een bepaalde tijd zonder een afspraak over tussentijdse opzegging, de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. Voorafgaand aan een opzegging door de werkgever dient deze de werknemer schriftelijk in kennis te stellen van de reden(en) voor de opzegging en de werknemer de gelegenheid te bieden van zijn zienswijze schriftelijk of mondeling te doen blijken. Deze hoorplicht geldt niet bij een opzegging door de werknemer. Bij een opzegging door de werknemer geldt slechts de huidige regel van artikel
7:669 BW, dat degene die de arbeidsovereenkomst opzegt de andere partij op diens verzoek schriftelijk opgave doet van de reden van opzegging. Het bij een ontslag op staande voet verplicht stellen van de hoorplicht heeft mede tot achtergrond dat het alternatief (géén hoorplicht) aanleiding zal blijven geven tot allerhande (voorwaardelijke) procedures en dus geen oplossing biedt voor het thans bij ontslagen op staande voet bestaande juridische mijnenveld. Zonder invoering van een hoorplicht bij het ontslag op staande voet, welke identiek is aan de hoorplicht bij de opzegging op andere gronden dan een dringende reden, blijft het ontslagrecht op dit punt ingewikkeld. Het bij een voorgenomen ontslag op staande voet invoeren van de hoorplicht bevordert bovendien dat de werkgever kennis kan nemen van alle omstandigheden van het geval en zo, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent het ontslag op staande voet, een betere afweging kan maken omtrent het antwoord op de vraag of daadwerkelijk sprake is van een dringende reden voor opzeg-
ging met onmiddellijke ingang. De bestaande regelgeving betreffende de proeftijd blijft in stand. In deze situatie geldt geen hoorplicht. Indien een proeftijd is bedongen, is ieder der partijen, zolang die tijd niet is verstreken, bevoegd de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.
Ontbindingsroute Met het afschaffen van de preventieve toetsing van de opzegging door het UWV valt de thans in de praktijk gevoelde behoefte aan de mogelijkheid de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden weg. Dit voorstel van wet maakt een einde aan de ontbindingsroute als volwaardige route om tot een einde van de arbeidsovereenkomst te komen. Het voorstel beperkt het bereik van de ontbindingsroute bij aanwezigheid van een gewichtige reden tot de situatie dat een opzegverbod van toepassing is of sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder door werkgever en werknemer afgesproken tussentijdse opzegmogelijkheid.
2089
Zwitserland niet meer veilig voor zwartspaarders Op 9 november is het nieuwe belastingverdrag met Zwitserland, dat op 26 februari 2010 in Den Haag werd ondertekend (Trb. 2010, 98), in werking getreden. Dit betekent dat het nu mogelijk is informatieverzoeken (met terugwerkende kracht tot 1 maart 2010) te doen, als er bijvoorbeeld vermoedens zijn van Nederlandse zwartspaarders in Zwitserland. Dit verdrag vervangt het oude verdrag met Zwitserland uit 1951 dat geen enkele mogelijkheid tot informatie-uitwisseling bood.
2764
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
H
et verdrag voorkomt dubbele belasting en geeft zekerheid over de fiscale behandeling van inkomsten zoals ondernemingswinsten, dividenden, interest, royalty´s, arbeidsinkomen en pensioenen. Deze bepalingen worden van toepassing met ingang van 1 januari 2012. Daarnaast voorziet het verdrag in de uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied conform de internationale OESO-standaarden. Het gaat daarbij om inlichtingen over alle mogelijke belastingsoorten die voor de nationale heffing en inning van belang kunnen zijn.
Tijdens de vierde bijeenkomst van het Global Forum on Transparency and Exchange of Information in Parijs op 25 en 26 oktober jl. is aanvullend een overeenkomst getekend tussen de Nederlandse en Zwitserse autoriteiten. Om (bank)informatie te krijgen hoeft de fiscus niet per se de naam van betrokkene en de naam van de bank te kennen. Ook andere gegevens, bijvoorbeeld een rekeningnummer, kunnen voldoende basis zijn voor het doen van een informatieverzoek. Deze overeenkomst wordt nog in de Staatscourant gepubliceerd.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent besproken wordt in deze rubriek dan kunt u uw proefschrift sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties David Van Reybrouck houdt op 28 november de Cleveringa-oratie 2011 ’De democratie in ademnood’. De auteur van ‘Congo’ beschouwt het klakkeloos exporteren van het westerse democratische model als het nieuwe kolonialisme. Lokale vormen van democratie verdienen volgens hem meer ruimte, zeker nu we in het Westen tegen de onhebbelijkheden van ons model oplopen. De drie pijlers van de Cleveringaleerstoel zijn recht, vrijheid en verantwoordelijkheid.
Promoties
Het recht rechten te hebben Dit proefschrift biedt een wijsgerige beschouwing op het internationale vluchtelingenbeschermingsregime, waarin terugkeer als de meest gewenste duurzame oplossing domineert. Centraal staat een conceptuele analyse van het historisch-theoretisch raamwerk waarin het vluchtelingenvraagstuk wordt geïdentificeerd als een probleem van de facto stateloosheid – als zodanig scherp onderscheiden van de jure stateloosheid. Aanleiding om dit onderscheid kritisch te bevragen is de conceptuele onduidelijkheid omtrent het begrip asiel. Deze onduidelijkheid trad – wederom – aan het licht met het Handvest van de Grondrechten van de EU waarin het recht op asiel wordt geformuleerd. De dominante opinie is dat artikel 18 zowel taalkundig als juridisch ‘vaag’ is, omdat het slechts kan verwijzen naar het procedureel recht asiel te zoeken. Maar de notie van asiel wordt niet uitgeput door het recht asiel te zoeken. Dit proefschrift laat zien dat het theoretisch begrip van de vluchteling als de facto stateloos het zicht ontneemt op het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2765-2768_NJB40_UNV.indd 2765
begrip asiel en debet is aan de verwarring hieromtrent. Twee vragen liggen ten grondslag aan deze academische studie: wat is asiel? En, waarom is asiel de zorg van democratische gemeenschappen? De onderlinge samenhang tussen beide vragen wordt weerspiegeld in de notie ‘het recht rechten te hebben’ (Hannah Arendt). Het recht rechten te hebben verheldert wat de vluchteling nu precies claimt wanneer hij verzoekt om asiel. Maar het is geenszins een eenvoudig antwoord op het vraagstuk. Het recht rechten te hebben drukt ook de complexe relatie uit tussen vluchtelingen en ontvangende staten. In moderne democratieën zijn gelijkheid en rechten de uitkomst van een politiek handelen tussen de leden van een gemeenschap. Hoe kan de vluchteling, die verschijnt aan de grens en binnen noch buiten is, het recht rechten te hebben claimen? Er is sprake van een onvermijdelijke asymmetrie tussen de vluchteling en de ontvangende staat, die noch verholpen kan worden door een juridisch formalisme noch verzacht door een moreel universalisme. Vluchtelingen vormen niet een humanitaire uitzondering op het soevereine recht van staten om in hun eigen belang niet-onderdanen in en uit te sluiten. De kwestie van asiel dwingt juist tot een reflectie op soevereiniteit. In dit boek wordt een alternatieve theorie van collectieve identiteit ontwikkelt waarin het plurale zelf, zoals dat aan de orde is in het recht op zelfbepaling, centraal staat. Het recht rechten te hebben is ook kritisch op het strikte onderscheid tussen vluchtelingen en statelozen. Het vestigt de aandacht op de ruimtelijke begrenzing van rechten: rechten zijn altijd afhankelijk van een juridisch gewaarborgde plek waar ze verzekerd zijn. Dit is nooit slechts een formele waarborg: de plek waar het individu rechten geniet en vrij is, is altijd ook zijn eigen plek. Dat rechten ruimtelijk begrensd zijn doet ons pas ten volle het dilemma van de vluchteling beseffen. De vluchteling die de grens overgaat en zich bevindt buiten de juridische band die hem verbindt aan een staat, verspeelt niet slechts feitelijk bescherming. Hij verliest bovenal zijn eigen plek. De wanhopige ervaring van de vluchteling is
2090
dat hij nergens thuis is in de wereld. En zoals de stateloze staat ook hij voor de vraag: waar heeft hij een recht te leven? Het verzoek om asiel is dan ook meer dan een verzoek om fysieke veiligheid of bescherming tegen uitzetting. Het is ook een verzoek om een eigen plek waar de uitoefening van rechten en vrijheden gewaarborgd is. Dit sluit de mogelijkheid in dat mensen opnieuw geworteld raken en willen blijven. Gepleit wordt dan ook voor een meer evenwichtige relatie tussen terugkeer en integratie als duurzame oplossingen voor het vluchtelingenprobleem. Nanda Oudejans promoveerde 28 september j.l. cum laude aan de Universiteit van Tilburg op dit proefschrift. Promotores waren Prof. Dr. A.M. van Kamlthout, prof.dr. G.C.G.J. van Roermund. Nanda Oudejans Asylum. A Philosophical Inquiry into the International Protection of Refugees Uitgeversportaal 2011, 246 p., € 34,95 ISBN 9789088913174
Central European Constitutional Courts This thesis examines the attitude of the Hungarian Constitutional Court and the Polish Constitutional Tribunal in their decision-making towards EU law. Its main objective is to prove that these courts are profoundly influenced in their approaches to EU law by the German Federal Constitutional Court. The latter’s case-law in this field has been moulded over many years to protect the essential core of German sovereignty (including such basic constitutional principles as the rule of law, democracy and protection of fundamental rights). In many instances, the German Court has directly challenged the Union’s constitutional principles as created and nurtured by the European Court of Justice (“ECJ”). The research was conducted by Allan F. Tatham, under supervision of prof. dr. Christa Tobler. Tatham defended his Phd-thesis on 1 November 2011 at the University of Leiden. The research centres on the perennial problem faced by national constitutional courts concerning the extent to which they can give effect
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2765
14-11-2011 14:25:06
Universitair Nieuws
to EU law, while at the same time protecting the sacrosanct nature of a state’s essential core of sovereignty as formulated through its constitution. In this situation, national constitutional courts face almost insurmountable difficulties in accommodating the demands of the ECJ for recognition of the primacy and direct effect of EU law with those of the uniqueness and supremacy of their own constitutions. These courts have to balance, on the one hand, the protection of domestic constitutional principles and values which they are sworn to defend and are regarded as vital to state sovereignty with, on the other hand, the requirements of EU law. The experience of such courts in “old” EU Member States has been mirrored in those of the “new” Member States of Central and Eastern Europe. Their constitutional judiciary remain mindful of protecting the gains in national sovereignty, democracy and individual freedoms made since the collapse of Communist rule, from unnecessary encroachments by EU law and ECJ case-law. The study starts with chapters on the European constitutional context and on the potency of German legal influence in Central Europe. These provide the overall constitutional, historical and legal cultural context for the
2091
Allan F. Tatham Central European Constitutional Courts in the Face of
EU Membership: The Influence of the German Model of Integration in Hungary and Poland. Nog niet gepubliceerd.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op de website van het NJB geplaatst. De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Hoogleraren Prof. dr. Y. Li is benoemd tot bijzonder hoogleraar op de leerstoel “Chinees Recht” binnen de capgroep Internationaal Publiekrecht van Erasmus School of Law. De benoeming gaat per 1 december 2011 in. Prof. Li zal de ontwikkelingen van het Chinese rechtssysteem bestuderen en rechtsvergelijkend onderzoek doen. Zij studeerde Chinees recht aan de Peking University en promoveerde in 1994
2766
work, and furnish an understanding of how and why German constitutional practice has such resonance in Hungary and Poland. Subsequently the main themes of the German Federal Constitutional Court’s approach to European integration are analysed, highlighting areas of its particular concern (and ostensibly of interest to its counterparts in Central Europe), through a line of cases including Maastricht, Lisbon and Honeywell. The next two chapters then examine the development of the responses of constitutional justices in Hungary and Poland in their own decisions on EU law. By using the same framework as laid down for the German model, a necessarily more straightforward comparison can be made between all three constitutional judicial organs. Moreover the task of highlighting the impact of the German model is thereby greatly facilitated. The conclusion reviews and reinterprets the main body of the work, before turning to provide suggested solutions to the current stand-off between the ECJ and national constitutional courts within the context of a constitutionally pluralistic and multilayered EU in the post-Lisbon era.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
aan de Universiteit Utrecht in het internationaal recht. Sinds 1995 heeft zij zich in haar onderzoek vooral gericht op het Chinese recht, eerst aan de Universiteit Leiden en vanaf 2001 aan de Universiteit Utrecht. Sinds september 2010 is zij werkzaam bij de EUR. Tilburg University heeft prof. mr. Mijke Houwerzijl met ingang van 1 november 2011 benoemd tot hoogleraar
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
arbeidsrecht bij de Tilburg Law School. Zij volgt hoogleraar Antoine Jacobs op, die met emeritaat is gegaan. Houwerzijl zal onder meer de invloed onderzoeken van de internationaliserende en flexibiliserende arbeidsmarkt op de ontwikkeling en handhaving van het arbeids- en
Personalia
socialezekerheidsrecht op Europees of nationaal vlak. De afgelopen vijf jaar was ze werkzaam aan de Radboud Universiteit Nijmegen als universitair hoofddocente. Sinds eind 2010 is ze tevens verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen als bijzonder hoogleraar Europees en rechtsvergelijkend arbeidsrecht.
Europees Octrooibureau De Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie heeft Wim van der Eijk benoemd tot Vice-President van het Europees Octrooibureau (EOB). De heer Van der Eijk komt aan het
hoofd te staan van het DirectoraatGeneraal Appeals (Beroepszaken) van het EOB. Hij volgt de Zwitser Peter Messerli op, die eind november met pensioen gaat. De benoeming gaat op 1 december 2011 in en geldt voor een periode van vijf jaar.
Agenda
28 11 2011 Lezing Minimumstraffen Het Zwolsch Juridisch Genootschap organiseert een lezing over minimumstraffen. Spreker zal zijn mr. G.A. van der Steur, Tweede-Kamerlid voor de VVD. Hij zal ingaan op de actuele discussie over het invoeren van minimumstraffen. Leden en belangstellenden zijn van harte welkom. Tijd: maandag 28 november om 20.00u (ontvangst vanaf 19.45u) Plaats: Bilderberg Grand Hotel Wientjes, Stationsweg 7 te Zwolle. Inlichtingen en aanmelding: opgave bij mr. drs. R.S. Wertheim, via
[email protected] / (038) 4280099, is niet verplicht, maar wordt op prijs gesteld.
01 12 2011 Democratie en rechtsstaat Symposium ‘Democratie en rechtsstaat in de context van een meerlagige rechtsorde’ ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. R.M.G.E. Foqué. René Foqué is sinds 1987 verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, eerst aan de Faculteit Wijsbegeerte en vanaf 1990 aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. In zijn inaugurele rede in 1992 traceerde hij de bijzondere samenhang tussen recht, soevereiniteit en samenleving vanuit ideeënhistorisch perspectief en het belang van het recht als constitutief institutioneel kader voor rechtsstaat en democratie loopt als een rode draad door zijn werk. Vanuit dit kader nam hij – en neemt hij - op velerlei wijze deel aan het publieke debat in Nederland. Om
die reden biedt de Erasmus School of Law René Foqué bij zijn afscheid dit symposium aan. Voorzitter: Prof. dr. Jaap de Zwaan. Tijd: donderdag 1 december van 09.30 tot 17.00 uur Plaats: Forumzaal, Campus Woudestein, Erasmus Universiteit Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: via www.esl.eur.nl/foque, toegang is kosteloos, registratie verplicht.
02 12 2011 Seminar A&V Het Rotterdam Institute of Private Law (Erasmus School of Law) organiseert het seminar: ‘Aansprakelijkheid en Verzekering in conflict’: recente ontwikkelingen in snelle en rechtvaardige afwikkeling van geschillen in de A&V-praktijk’. De afgelopen jaren is vanuit de overheid een aantal initiatieven ontplooid gericht op een snellere en rechtvaardigere afwikkeling van geschillen. Deze bewegingen laten ook de praktijk van het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht niet ongemoeid. Aan de orde komen onder meer het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening, de Ombudsman Financiële Dienstverlening, de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade en de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
06 12 2011 Vakstudie Nieuws Congres In navolging op het succesvolle congres van vorig jaar wordt ook dit jaar weer een Vakstudie Nieuws Congres georganiseerd: 2012 in de fiscale spotlights! Thema’s zijn: Actualiteiten Inkomstenbelasting en Loonbelasting, Actualiteiten Vennootschapsbelasting, Actualiteiten Omzetbelasting en Eerste ervaringen met de nieuwe bedrijfsopvolgingsregelingen. Sprekers: prof. dr. L.G.M. Stevens, prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, prof. dr. R.N.G. van der Paardt en R.C. de Smit MSc. Tijd: dinsdag 6 december van 13.30 tot 19.30 uur Plaats: Postillion Hotel Bunnik, Kosterijland 8 Inlichtingen en aanmelding: www.kluwer.nl/vncongres
07 12 2011 Recht: Kunst of ambacht?
Inlichtingen en aanmelding: voor informatie over het semi-
- Toekomstscenario’s voor de rechtswetenschap. In dit seminar door Helen Stout & Suzan Stoter beproeft het Centre for Law & Innovation de scenariomethode om zinvol en effectief over de toekomst van de beoefening van de rechtswetenschap na te denken. Twee scenario’s worden op een creatieve en aansprekende manier gepresenteerd met de inzet van acteurs. Deelnemers aan het seminar verplaatsen zich in de toekomst en worden uitgedaagd de implicaties van de scenario’s te onderzoeken.
nar kunt u terecht bij mevrouw mr. H.Th. Vos
Tijd: woensdag 7 december van 13.30 tot 16.30 uur
(
[email protected] of via telefoonnummer 010 - 408 2660) of
Plaats: RDM Droogdok
op www.esl.eur.nl/seminarav. Aanmelden via de website.
Inlichtingen en aanmelding: aanmelden uiterlijk 25 novem-
Kosten bedragen € 225. Er zijn 2 PO-punten toegekend.
ber op de site www.esl.eur.nl/innovation.
Tijd: Vrijdag 2 december van 13.00 tot 16.45 uur Plaats: Erasmus Universiteit Rotterdam, Forumzaal (Expo- en Congrescentrum, M-gebouw)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
2767
2092
Agenda
08 12 2011 Jaarvergadering NVRII Het thema van deze eerste jaarvergadering van de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijkend en Internationaal Insolventierecht is een kritische analyse van de EU Insolventieverordening. Sprekers: Prof. mr. M.L. (Loes) Lennarts, hoogleraar Ondernemingsrecht aan de RU Utrecht en hoogleraar Vergelijkend Ondernemingsrecht aan de RU Groningen en prof. F. (Francisco) Garcimartín, hoogleraar Internationaal privaatrecht aan de Universiteit Rey Juan Carlos te Madrid en counsel bij Linklaters. De preadviezen zijn in het Engels en de beraadslagingen zullen ook (zoveel mogelijk) in het Engels plaatsvinden. Er zijn tien vrijplaatsen gereserveerd voor studenten die
een uitnodiging. Ook belangstellende niet-leden zijn van
sionals die werkzaam zijn op het terrein van internationale kinderontvoering. Het zal onder meer in het teken staan van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) en aandacht zal worden besteed aan de ophanden zijnde wetswijziging waarmee de rol van de centrale autoriteit wordt beperkt. Eén van de sprekers is prof. mr. drs. M.R. Bruning.
harte welkom. Toegang € 150 (inclusief de te vervaardigen
Tijd: donderdag 8 december van 13.30 tot 18.00 uur
preadviezen). Er zijn 3 PO-punten toegekend. Om facilitaire
Plaats: Kinderrechtenhuis, Hooglandse Kerkgracht 17 te
redenen is inschrijving verplicht. Inschrijving is mogelijk tot 2
Leiden
december via het secretariaat:
[email protected],
Inlichtingen en aanmelding: kosten € 100, informatie en
waarnaar ook studenten hun verzoek kunnen richten.
aanmelden via
[email protected]. 2 PO-
gemotiveerd kunnen aangeven in het onderwerp geïnteresseerd te zijn. Voorzitter van de wetenschappelijke vergadering is prof. mr. P.M. Veder (Molengraaff Instituut Utrecht). Tijd: donderdag 8 december 13.30 – 17.45 uur Plaats: Symphony Building, Gustav Mahlerplein 27 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: leden van de NVRII ontvangen
punten kunnen worden toegekend, achteraf vast te stellen
08 12 2011 Kind en HKOV
door de NOvA.
Op deze dag organiseert de Vereniging voor Kinderontvoeringsadvocaten een seminar bedoeld voor profes-
Agenda kort
13 11 2011 t/m 15 01 2012 Tentoonstelling beeldboeken Henc van Maarseveen
24 11 2011 Najaarsbijeenkomst Vereniging Corporate Litigation
29 11 2011 Overhandiging ‘European Law and open norms of private law’
NJB 2011/1935, afl. 37, p. 2564
NJB 2011/1746, afl. 33, p. 2260
NJB 2011/2047, afl. 39, p. 2706
18 11 2011 Mediationcongres 2011
24 en 25 11 2011 Internationale Conferentie ‘The Value(s) of Europe’
30 11 2011 Seminar Adviescollege Verloftoetsing TBS
NJB 2011/2047, afl. 39, p. 2706
NJB 2011/1746, afl. 33, p. 2260
25 11 2011 Nacht van de rechtsstaat
01 12 2011 Symposium Democratie en rechtsstaat
NJB 2011/1655, afl. 31, p. 2131
18 11 2011 JFV Grotius Congres NJB 2011/1696, afl. 32, p. 2187
NJB 2011/1814, afl. 35, p. 2422
18 11 2011 De Doelderdag 2011 NJB 2011/2047, afl. 39, p. 2706
NJB 2011/2092, afl. 40, p. 2767
25 11 2011 Jaarcongres WAA NJB 2011/1935, afl. 37, p. 2565
02 12 2011 Conferentie ‘Rights realized, rights resisted’
18 11 2011 Uitreiking Hanneke Steenbergen scriptieprijs
25 11 2011 Studiemiddag cookieregulering
NJB 2011/1935, afl. 37, p. 2565
NJB 2011/1995, afl. 38, p. 2635
NJB 2011/1995, afl. 38, p. 2635
18 11 2011 Kinderrechten Filmfestival
28 11 2011 Lezing Minimumstraffen
02 12 2011 Seminar Aansprakelijkheid en verzekering in conflict
NJB 2011/1995, afl. 38, p. 2635
NJB 2011/2092, afl. 40, p. 2767
NJB 2011/2092, afl. 40, p. 2767
18 en 19 11 2011 Drielandenseminar Landbouw en Natuur NJB 2011/1871, afl. 36, p. 2493
2768
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 18-11-2011 – AFL. 40
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
U leest het goed! Nu een gratis Reader van Sony bij Kluwer Opleidingen* & ! '''%'" ""
!%! " # !# !"
!%! ""
& "$& "'" !'''%'"""
$ ! " !
%"#
""
#
( #$&" !"#$%%"
!!
%$" %
!'''%'"""& ""
"
"$%"$
$#$"$
$&
$
###!#
Hoe je kijkt, bepaalt wat je ziet #&&$ & "# ! ! ! " % ""!# !&
! !#& ! " " !! ! '&"## # ! !#! & & & " ! "") "Pels Rijcken Bron van inzicht
www.pelsrijcken.nl