Eindhoven
16
Partner in onderwijs Ben Janssen, Coen de Vocht en Kathleen Schlusmans
Dit hoofdstuk gaat over samenwerking van de Open Universiteit Nederland met andere instellingen voor hoger onderwijs, in Nederland en in Vlaanderen. We kijken daarbij naar samenwerkingsverbanden met een strategisch karakter, gebaseerd op beleid van de overheid of van de Open Universiteit zelf. We presenteren op hoofdlijnen de historie van de samenwerking met andere instellingen, waarin drie perioden te herkennen zijn. In de eerste periode, die betrekking had op de eerste tien jaar van haar bestaan, was de Open Universiteit voor de ontwikkeling van haar onderwijs afhankelijk van wetenschappelijke staf van buiten; de capaciteit van de eigen faculteiten was onvoldoende. Bij de oprichting in 1984 had de minister de Open Universiteit een beperkte wetenschappelijke staf toegekend. Daarmee volgde hij het advies van de Commissie Voorbereiding Open Universiteit. De tweede periode werd eind vorige eeuw ingeluid. Toen legde de overheid geleidelijk aan steeds meer nadruk op de (wettelijke) taak van de Open Universiteit het hoger onderwijs in Nederland te vernieuwen. Dit resulteerde in strategische samenwerkingsverbanden zoals het Consortium Innovatie Hoger Onderwijs en de Digitale Universiteit. Tegelijkertijd werd op kleinere schaal en incidenteel steeds meer samengewerkt met andere universiteiten en hogescholen in onderzoeksprojecten of onderzoeksprogramma’s. Vanaf 2005 werd een nieuw profiel van de Open Universiteit gedefinieerd: dé universiteit voor leven-lang-leren. De Open Universiteit moest nieuwe en andere producten en diensten gaan ontwikkelen, die voorzien in onderwijsbehoeften die voortkomen uit de maatschappelijke noodzaak van en vraag naar leven-langleren. Hiermee keerde de Open Universiteit terug naar een van de oorspronkelijke doelstellingen, namelijk het aanbieden van open hoger onderwijs voor velen. Er werd voor gekozen om deze (hernieuwde) missie in open samenwerking met andere instellingen voor (hoger) onderwijs invulling te geven.
Een leven lang eigenwijs studeren
261
De periode 1984-1996: de inhoud staat centraal In de discussies in de jaren zeventig van de vorige eeuw over de oprichting van een Nederlandse open universiteit was de vernieuwing van het hoger onderwijs een belangrijke inspiratiebron. Het grote voorbeeld was de Britse Open University, die na haar oprichting in 1973 een groeiende invloed was gaan uitoefenen op de onderwijsaanpak van andere universiteiten in het Verenigd Koninkrijk. Mede vanwege het succes van de Britse Open University werd in Nederland besloten tot oprichting van een zelfstandige open universiteit. De bedoeling van de overheid was zoveel mogelijk vervlechting met het bestaande hoger onderwijs. Voor de totstandkoming van het onderwijsaanbod van de Open Universiteit en voor de exploitatie ervan was samenwerking geboden met bestaande instellingen op het gebied van hoger onderwijs en volwasseneneducatie. Hierbij hoorde ook het hoger beroepsonderwijs, vanuit de taakstelling van de Open Universiteit om de kloof tussen hbo en wo te overbruggen door het ontwikkelen van een aanbod van zowel wo- als hbo-opleidingen. Eigen onderzoeksfaciliteiten werden vooralsnog niet toegekend, omdat de ‘vorm van het hoger onderwijs (…) zich niet goed leent voor uitgebreide activiteiten van research’ (Open Universiteit in Nederland, 1977).
Samenwerking bij de cursusontwikkeling Nieuw in die tijd was dat de Open Universiteit uitging van cursussen met een thema- en probleemgerichte benadering en niet zozeer van studierichtingen. Deze cursussen en opleidingen werden ontworpen door programmeringswerkgroepen van deskundigen van Nederlandse en Vlaamse universiteiten en (in mindere mate) van hogescholen. Daaraan lag zowel een praktisch argument ten grondslag – de beperkte eigen staf – als het strategische argument om het reguliere hoger onderwijs medeverantwoordelijkheid te laten dragen. De feitelijke ontwikkeling van cursussen werd in veel gevallen in zijn geheel overgelaten aan wetenschappelijk personeel van de instellingen die betrokken waren bij de programmering van de leerstofgebieden van de Open Universiteit. Samenwerking bij de onderwijsexploitatie Ook bij de exploitatie van haar onderwijs zocht de instelling samenwerking met universiteiten en hogescholen in Nederland en Vlaanderen. Waar mogelijk (en dienstig) werden de studiecentra van de Open Universiteit gevestigd aan universiteiten en hogescholen. Voor de begeleiding van de studenten werd in de studiecentra zo veel mogelijk gebruik gemaakt van universitaire docenten van reguliere instellingen. Datzelfde gold voor de practica in de leerstofgebieden natuurwetenschappen en technische wetenschappen, waarvoor de faciliteiten werden ingehuurd bij andere instellingen. In Vlaanderen werden door de zes universiteiten zelf studiecentra voor studenten van de Open Universiteit ingericht, die bemenst werden door Vlaamse universitaire staf.
262
Open Universiteit Nederland
Gebruik van onderwijsmaterialen door andere instellingen Het was de bedoeling van de wetgever om het studiemateriaal van de Open Universiteit, waarin aanzienlijk geïnvesteerd werd, zoveel mogelijk te laten gebruiken door andere instellingen voor hoger onderwijs. Het vernieuwend onderwijskundig en didactisch concept zou een stimulans moeten zijn voor de reguliere instellingen van hoger onderwijs om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren. Direct na het tot stand komen van de eerste cursussen werd het studiemateriaal van de Open Universiteit enthousiast gebruikt door docenten van universiteiten en hogescholen. Aanvankelijk gebeurde dit ‘illegaal’, vaak gekopieerd in syllabi, later werd het aangekocht via de afdeling COLLO (Collectief Onderwijs), tegen gereduceerd tarief. Er werden vaste contacten opgebouwd met instellingen die het studiemateriaal structureel inzetten in hun opleidingen, of die samen met de Open Universiteit opleidingen verzorgden op basis van de cursussen. Samen met hogescholen en enkele particuliere onderwijsinstituten werden vanaf het begin van de jaren negentig scholingsprogramma’s en doorstroomprogramma’s ontwikkeld op basis van cursussen van de Open Universiteit. De omzet van Collectief Onderwijs en scholingsprogramma’s groeide van bijna 4 miljoen gulden in 1998 naar ruim 8 miljoen gulden in 2000 (Evaluatie van de innovatietaak van de Open Universiteit, 2002). Gebruik multimedia De Open Universiteit was sinds midden jaren tachtig voorloper op het gebied van de inzet van multimedia voor simulaties van practica. Met behulp van de interactieve beeldplaat konden studenten praktische vaardigheden oefenen, vooral in de opleidingen natuurwetenschappen, technische wetenschappen, rechten en psychologie. Na aanvankelijke scepsis werd een aantal van deze programma’s gebruikt door docenten van reguliere universiteiten, toen de programma’s beschikbaar kwamen voor de pc.
Schermafdruk van de website van de Open Universiteit in Vlaanderen
Een leven lang eigenwijs studeren
263
Samenwerking met Vlaanderen Het lag van meet af aan in de bedoeling van de Nederlandse overheid om een open universiteit op te richten voor het hele Nederlandse taalgebied. Hierover werd in de voorbereidingsfase gesproken met de Belgische overheid, zowel op nationaal niveau als op Vlaams federaal niveau. De oprichting van één Nederlandstalige open universiteit bleek geen haalbare kaart. Vanaf de voorbereiding door de Stichting Voorbereiding Open Universiteit in 1982 werden in de jaren daarna telkens samenwerkingsovereenkomsten gesloten met de Vlaamse overheid en met de Vlaamse universiteiten om het onderwijs van de Open Universiteit toegankelijk te maken voor Vlaamse studenten. Onderdeel hiervan was bijvoorbeeld de inrichting van studiecentra van de Open Universiteit aan alle Vlaamse universiteiten. Ook werd aan Vlaamse zijde de Stichting Open Hoger Onderwijs (STOHO) opgericht (en gesubsidieerd) als coördinatie- en ontwikkelingscentrum voor open hoger onderwijs in Vlaanderen.
De periode 1996-2005: samenwerking in consortia Ontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen op het gebied van onderwijsinnovatie In 1996–1997 deden zich in Nederland twee ontwikkelingen voor die van invloed zijn geweest op de samenwerking van de Open Universiteit met andere instellingen voor hoger onderwijs. In 1996 stelde de minister van onderwijs een fonds in voor universiteiten en hogescholen, dat in totaal 500 miljoen gulden bevatte, het Kwaliteit en Studeerbaarheid Fonds (K&S). Universiteiten en hogescholen konden voorstellen indienen, gericht op verbetering van studeerbaarheid en verhoging van kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast kwam in het overheidsbeleid (opnieuw) een nadruk te liggen op het belang van informatieen communicatietechnologie (ict) voor de innovatie van het hoger onderwijs. Internet en het world wide web, ict-verschijnselen die niet meer zijn weg te denken, stonden in die tijd nog in de kinderschoenen. De Open Universiteit was in Nederland voorloper en begon in 1997 met de invoering van inter- en intranetten (Infonet, Huisnet, Studienet en Opennet). Ook voor Vlaanderen kunnen we twee ontwikkelingen noemen die van invloed zijn geweest op samenwerking. In 1997 werd het samenwerkingsverband voor hoger afstandsonderwijs in Vlaanderen drastisch gereduceerd en werd afgestapt van een centrale aanpak van open hoger onderwijs. Voortaan mocht afstandsonderwijs wettelijk door alle universiteiten en hogescholen worden georganiseerd, maar wel zonder bijkomende financiering. De tweede ontwikkeling was dat in 1997 door het Vlaamse onderwijsdepartement een fonds werd opgericht ter stimulering van de innovatie van het hoger onderwijs, met een jaarlijks budget van 20 tot 50 miljoen Belgische frank, ofwel 1 tot 3 miljoen gulden. Vooral het gebruik van ict in het onderwijs werd hierdoor aangemoedigd.
264
Open Universiteit Nederland
Het Consortium Innovatie Hoger Onderwijs In het licht van deze ontwikkelingen nam de Open Universiteit Nederland in 1996 het initiatief tot oprichting van het Consortium voor Innovatie van Hoger Onderwijs (CIHO). Directe aanleiding was de heroriëntatie op de kerntaken van de Open Universiteit, die in 1997 zijn beslag kreeg in een wetswijziging en de opstelling van het Instellingsplan 1997-2001. Heroriëntatie op de kerntaken betekende onder meer een versterkt accent op een taak die al in de wet stond, naast de onderwijstaak: het leveren van een bijdrage aan de innovatie van het hoger onderwijs in Nederland. De besluitvorming van de minister over de heroriëntatie hield onder meer in dat een deel van het budget van de Open Universiteit aan de innovatietaak zou worden besteed, groeiend van 5 miljoen gulden in 1998 tot 15 miljoen gulden in 2000. In het instellingsplan werden twee innovatiedoelen opgenomen: de ontwikkeling van competentiegericht onderwijs en de ontwikkeling van een elektronische leeromgeving. De oprichting van het consortium was een belangrijk, maar niet het enige initiatief om de innovatiedoelstelling bij de Open Universiteit te halen. Het consortium bestond uit dertien instellingen voor hoger onderwijs, universiteiten en hogescholen uit Nederland en Vlaanderen. Al deze instellingen hadden belangstelling voor de kansen en mogelijkheden van ict voor het onderwijs, dat wil zeggen, ze hadden behoefte aan expertiseoverdracht en samenwerking gericht op het gebruik en de bruikbaarheid van ict. Taak van het CIHO was gezamenlijk onderwijsmateriaal te ontwikkelen, dat ook voor andere partijen buiten het consortium geschikt zou zijn. Bovendien moest het consortium werken aan de ontwikkeling van nieuwe onderwijswerkvormen en de opbouw van onderwijskundige expertise. Van de deelnemende instellingen werd een ‘herkenbare en substantiële’ inbreng in het consortium verwacht. De samenwerking in het consortium heeft geresulteerd in 26 projecten. In 1999 constateerde de minister in het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan 2000 dat er een herbezinning nodig was op de taak en toekomst van de Open Universiteit. Door deze ontwikkeling nam de Open Universiteit vanaf 2000 geen nieuwe CIHO-projecten meer in uitvoering. Er werd besloten om het oorspronkelijke CIHO voort te zetten als expertisenetwerk voor de Open Universiteit en de Vlaamse instellingen.
De Digitale Universiteit In het voorjaar van 2000 werd gezocht naar een nieuwe vorm voor de innovatietaak van de Open Universiteit en die werd gevonden in het oprichten van een consortium gericht op onderwijsinnovatie. Het was de bedoeling dat de Open Universiteit een grote rol zou spelen in het consortium, dat werd opgericht als de ‘Digitale Universiteit’. Naast de Open Universiteit namen nog drie universiteiten en zes hogescholen deel aan dit consortium dat zich als doel stelde ‘een toonaangevend centrum in Nederland te zijn voor het ontwikkelen en exploiteren van hoger onderwijs in een elektronische leeromgeving en voor het implementeren van innovaties rondom het hoger onderwijs’ (van Geloven en Fest, 2007).
Een leven lang eigenwijs studeren
265
De Open Universiteit heeft een belangrijke rol gespeeld in de Digitale Universiteit. Voor dertig projecten in de DU-periode is zij de penvoerder geweest en daarnaast werd nog eens in dertig andere projecten geparticipeerd. De Digitale Universiteit was vooral succesvol als netwerkorganisatie. Het belangrijkste effect van DU lag in het delen en uitwisselen van kennis. Door de intensieve samenwerking is een netwerk ontstaan dat als gemeenschappelijke noemer had: het bevorderen van ict in het onderwijs door innoveren en investeren. Mensen op de werkvloer uit de verschillende instellingen leerden elkaar kennen en daardoor is het, ook nu nog, na de opheffing van de DU in 2006, voor alle instellingen - en dus ook voor de Open Universiteit - gemakkelijker geworden om met partners te overleggen en samen te werken.
De periode 2005 tot heden: open samenwerking en ‘open content’ De Open Universiteit Nederland als dé universiteit voor leven-lang-leren In 2005 stond de Open Universiteit Nederland voor een grote uitdaging. De financieel zorgelijke situatie vroeg om vernieuwing van haar profiel, zodat de Open Universiteit extern weer zou aanspreken. De inkomsten waren gedaald, deels vanwege de algemene economisch teruggang vanaf 2001, maar ook omdat er onvoldoende vernieuwing van producten en diensten had plaatsgevonden. Het nieuwe profiel moest de Open Universiteit weer in een positie brengen waarin zij weer kon groeien naar nieuwe stabiliteit en naar blijvende continuïteit als zelfstandige universitaire instelling. Het nieuwe profiel werd gevonden in de Open Universiteit Nederland als dé universiteit voor leven-lang-leren. De instelling zou nieuwe en andere producten en diensten gaan ontwikkelen om te voorzien in onderwijsbehoeften die voortkomen uit de maatschappelijke noodzaak van en vraag naar leven-lang-leren. De bachelor- en masteropleidingen dienden hiervoor als basis. Deze weg bood de Open Universiteit een terugkeer naar een van de oorspronkelijke doelstellingen - afstandonderwijs voor grote aantallen afnemers - én de omslag naar inkomstengroei. Voor de realisatie van de nieuwe strategie waren samenwerkingsverbanden van groot belang. Een van de eerste allianties was het Nationaal Initiatief ‘Lang Leve Leren!’, waarin werd samengewerkt met Teleac/NOT, Kennisnet en Surf. Er werd een brede Raad van Advies ingesteld onder leiding van toenmalig SER-voorzitter Herman Wijffels. Daarin hadden ook de voorzitters zitting van de werkgeversorganisaties, de vakcentrales en de onderwijsbrancheorganisaties (Mulder en Janssen, 2005). Vanuit de constatering dat in Nederland de infrastructuur voor de ‘tweede leerweg’ (voor leven-lang-leren) niet op orde is, werd een pleidooi gehouden voor een nationale, open en flexibele infrastructuur voor leven-lang-leren: een flexibel leeraanbod, aantrekkelijke leermaterialen van hoge kwaliteit (geschikt voor zelfstudie) en uitnodigende leerarrangementen. Bij de ontwikkeling van leermaterialen zouden nieuwe concepten een voorname rol moeten spelen: de lerende niet alleen als consument maar ook als producent van content, en het wereldwijd
266
Open Universiteit Nederland
delen van open digitale content. Veel van deze ideeën hebben een plaats gekregen in het Nationaal Actieplan Leven Lang Leren dat in februari 2008 door een brede coalitie van onderwijsorganisaties, sociale partners, gemeenten, RWI en het Nationaal Initiatief ‘Lang Leve Leren!’ aan het kabinet is aangeboden (RWI, 2008).
De Netwerk Open Hogeschool Het is overduidelijk dat de ontwikkeling van een substantiële tweede leerweg op verschillende niveaus in het beroepsonderwijs vraagt om een aanpak waarbij niet kan worden volstaan met een aftreksel van de eerste leerweg. De eigen rationaliteit van volwassenenonderwijs en werkgerelateerd leren vraagt een vernieuwende aanpak. De erkenning van verworven competenties, het gebruik van open en flexibele leermodellen en de inzet van ict (online leren, leergemeenschappen, virtuele stages, en dergelijke) zouden een belangrijke rol moeten spelen, net als de integratie van leeropbrengsten uit de werksituatie, de inhoudelijke inbreng in het onderwijs vanuit de beroepspraktijk en het ontwikkelen van openbare en vrijelijk (digitaal) toegankelijke leerinhouden. Vanuit dit perspectief nam de Open Universiteit in 2007 het initiatief om samen met hogescholen de Netwerk Open Hogeschool (NOH) op te richten. Doel daarvan is te komen tot een landelijk aanbod van nieuwe vormen van deeltijd hoger onderwijs. Deze nieuwe vormen van deeltijd hoger onderwijs zijn vooral nodig om het onderwijs beter te laten aansluiten bij de mogelijkheden van werkende volwassenen en om een wezenlijke bijdrage te leveren aan de behoefte aan meer hoger opgeleiden in Nederland. Met de Netwerk Open Hogeschool wil de Open Universiteit aantrekkelijke en moderne deeltijdopleidingen aanbieden met een hoog studierendement voor een grote groep professionals. Door een nieuw praktijkgericht concept biedt de Netwerk Open Hogeschool perspectief op een substantiële groei van het aantal werkende deeltijdhbo-studenten en op een verbetering van de kwaliteit en het rendement van deze opleidingen. NOH-opleidingen richten zich dus zowel op een belangrijke uitbreiding van de deelname aan hoger onderwijs door volwassenen, als op een geleidelijke structurele verbetering van het opleidingsaanbod (Leijnse, Mulder en Janssen, 2007).
Een leven lang eigenwijs studeren
267
Open educational resources Een van de onderscheidende kenmerken van de Netwerk Open Hogeschool zal het gebruik van open educational resources (OER) zijn. De Open Universiteit was in Nederland de eerste instelling die zich met OER bezighield. In december 2006 startte zij het OpenER-project. Daarin wordt vrij toegankelijk open leermateriaal via internet beschikbaar gesteld. OpenER biedt flexibele leermogelijkheden, die lerenden in staat stellen om op een laagdrempelige wijze, gratis, kennis te maken met het hoger onderwijs. Zo kunnen zij leerervaringen opdoen die helpen het zelfvertrouwen en de motivatie op te brengen om ook de drempel naar het formele hoger onderwijs over te gaan en zich daarvoor in te schrijven. Op deze wijze is OpenER de ‘appetizer’, de verleiding om weer te gaan leren en dit te doen op het niveau van het hoger onderwijs.
Open Universiteit Nederland: partner in open innovatie In de afgelopen 25 jaar heeft de Open Universiteit Nederland op verschillende manieren en met wisselend succes samengewerkt met andere instellingen voor hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen, dan weer meer ingegeven door de overheid, dan weer meer door haar eigen beleid. In deze periode is veel veranderd. Steeds meer instellingen hebben hun innovatie en de toepassing van ict zelf structureel aangepakt. Meer dan tot nu toe het geval is geweest, zal de Open Universiteit daarom de samenwerking moeten baseren op andere onderdelen van haar missie, te weten de realisatie van leven-lang-leren. Een van de grootste opgaven voor het hoger onderwijs in Nederland in de komende periode is namelijk om aanzienlijk meer mensen op te leiden en daarbij tegelijkertijd het kwaliteitsniveau systematisch te verhogen (Leijnse, 2004). De instroom vanuit havo en vwo zit bijna tegen het maximaal haalbare aan. De groei van bachelorstudenten zal moeten komen uit werkenden die op latere leeftijd nog een hoger diploma willen. Leven-lang-leren zal om deze reden een minstens zo belangrijke voedingsbodem voor het hoger onderwijs (moeten) worden als het onderwijs aan jongeren. Een tweede reden waarom leven-langleren belangrijker wordt, is dat snelle veranderingen in de beroepen zullen vragen om regelmatige her- en bijscholing. Deze twee ontwikkelingen vragen om een veel grotere dynamiek en flexibiliteit in de ontwikkeling, opbouw en uitvoering van opleidingen. Juist in deze specifieke innovatie van het hoger onderwijs kan de Open Universiteit Nederland vanwege haar opgebouwde ervaring, kennis en ontwikkelde onderwijstechnologie voor hogeronderwijsinstellingen in Nederland en Vlaanderen een belangrijke partner zijn.
268
Open Universiteit Nederland
Referenties Leijnse, F. (2004). Hoger Onderwijs voor Velen? Rede bij opening hogeschooljaar. Enschede: Saxion Hogescholen. Leijnse, F., Mulder, F., & Janssen, B. (2007). De Netwerk Open Hogeschool, een stapsgewijze innovatie en schaalsprong in het hbo. Heerlen: Open Universiteit Nederland. Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. (1977). Open Universiteit in Nederland. Handelingen, II, 1976 – 77. Bijlagen 14.400, nr. 2, 15. Den Haag. Mulder, F., & Janssen, B. (2005). Nationaal Initiatief ‘Lang Leve Leren!’. Heerlen: Open Universiteit Nederland. RWI (2008) i.s.m. Nationaal Initiatief ‘Lang Leve Leren!’ Een open en flexibele infrastructuur voor Leven Lang Leren. Den Haag. Van Geloven, M., & Fest, P. (2007). Digitale Universiteit 2001-2007. Zes jaar samenwerken aan vernieuwing van het hoger onderwijs. Utrecht: Digitale Universiteit. Evaluatie van de innovatietaak van de Open Universiteit Nederland. (2002). Eindrapport. ’s Gravenhage.
Een leven lang eigenwijs studeren
269