Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Juni 2010
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen Voorwoord In het kader van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het deel Onderzoek van de "Raad Concurrentievermogen" leiden. Het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid werd gevraagd om de behoeften inzake wetenschappelijke en technologische beroepen in Brussel te analyseren. We stellen immers vast dat de belangstelling van studenten voor deze studierichtingen afneemt, ondanks het feit dat de Europese Unie en de OESO overtuigd zijn van de tewerkstellingsperspectieven van deze beroepen.
1. Inleiding Hoewel het aantal Belgische studenten vanaf het midden van de 20e eeuw sterk is toegenomen, betreft deze groei voornamelijk de humane en sociale wetenschappen en de medische wetenschappen. De exacte wetenschappen hebben een beperkte stijging en nadien zelfs een lichte terugval gekend. Deze evolutie is grotendeels te verklaren door de massale toetreding van vrouwen tot het hoger onderwijs en het feit dat deze studentes veel minder geneigd zijn een wetenschappelijke of technische richting te volgen 1 . Een onderzoek van de gegevens van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap leert ons dat een zeer groot deel van de studenten in deze richtingen mannen zijn. De analyse van de bij ACTIRIS ingeschreven arbeidsreserve afkomstig uit het hoger wetenschappelijk en technisch onderwijs leidt tot dezelfde vaststelling. Deze relatieve verminderde interesse heeft als gevolg dat de behoeften aan gekwalificeerde werkkrachten met een wetenschappelijke of technologische opleiding in de sectoren onderzoek, industrie, dienstverlening en administratie, evenals in het onderwijs, niet volledig zijn gedekt. Een aantal wetenschappelijke beroepen kreeg daarenboven de stempel van knelpuntberoep. Volgens de analyse van de knelpuntberoepen zijn de aanwervingsmoeilijkheden in deze domeinen het grootst voor vier types van beroepen: de ingenieurs, de informatici, de technici en de leerkrachten van wetenschappelijke vakken. In het kader van dit document kan echter niet worden volstaan met een analyse van de werkaanbiedingen die ACTIRIS heeft ontvangen, als men weet dat rekruteringen voor wetenschappelijke profielen in de meeste gevallen via andere kanalen dan de gewestelijke openbare tewerkstellingsdiensten verlopen.
1
Zie Sectie 2.3 “Motivatie aan de grondslag van de studiekeuze”.
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Om die reden heeft het Observatorium met het oog op deze tekst de volgende bronnen uitgediept: 1. Vertrekkende van de gegevens van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap werd de evolutie van de instroom van studenten in wetenschappelijke richtingen (exacte wetenschappen) of technologische richtingen onderzocht; 2. Het Observatorium heeft een vragenlijst opgesteld om bij de verschillende sectorfederaties en referentiecentra naar de behoeften aan gediplomeerden van het wetenschappelijk onderwijs te peilen. Aangezien slechts een relatief beperkt aantal federaties heeft aangegeven nood te hebben aan wetenschappelijk geschoolden, waren de verzamelde gegevens ontoereikend om een nauwkeurige en onderbouwde analyse te maken; 3. Om de vaststellingen inzake de behoeften aan personeelsleden met een wetenschappelijke en technologische opleiding te verfijnen, hebben wij de tekst aangevuld met een longitudinale analyse van de jongeren die zich na de voltooiing van een wetenschappelijke of technologische studie bij ACTIRIS hebben ingeschreven. Ook de volledige arbeidsreserve werd vanuit hetzelfde uitgangspunt onder de loep genomen. Uit het geheel van deze gegevens kunnen we concluderen dat wie een universitair diploma in de exacte wetenschappen heeft of een technologische studie in het niet-universitair hoger onderwijs heeft afgerond, over het algemeen beter gewapend is tegen werkloosheid; 4. Daarnaast zijn er een aantal bronnen die deze verschillende benaderingswijzen kunnen aanvullen. Tal van studies hebben de genderongelijkheid in het onderwijs, en de ondervertegenwoordiging van meisjes in de wetenschappelijke en technologische richtingen in het bijzonder, reeds onderzocht. Deze studies hebben als doel om de oorzaken van deze ondervertegenwoordiging te achterhalen en om verschillende voorstellen te opperen om dit probleem te verhelpen of alleszins te verzachten. Verder lopen er diverse initiatieven om wetenschappelijke studies in het algemeen te bevorderen:
Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) – Vlaamse Overheid (http://www.ewi-vlaanderen.be);
Het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (http://www.fwo.be);
Het agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (http://www.iwt.be);
Le Centre de Culture Scientifique, ULB – Parenville (http://www.ulb.ac.be/ccs);
Les Jeunesses scientifiques de Belgique (http://www.jsb.be);
L'Expérimentarium, ULB-Campus de La Plaine (http://www.experimentarium.be);
Le PASS (wetenschappelijk avonturenpark), in Mons (http://www.pass.be);
« Sciences en scène »: wedstrijd die als doel heeft om de belangstelling voor wetenschappelijke studies aan te wakkeren (http://www.sciencesenscene.be);
Enz.
We wijzen erop dat de wetenschappelijke en technologische studierichtingen zeer gevarieerd zijn en uitlopen in tal van specialisatiegebieden. Het is in het kader van dit document niet mogelijk om een overzicht van alle beroepen en toekomstmogelijkheden te geven. Wel zullen wij de grootste studiedomeinen behandelen.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
2
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
2. Evolutie van de studenten in wetenschappelijke en technologische richtingen In vele lidstaten van de Europese Unie loopt het aantal studenten in wetenschappelijke richtingen ten opzichte van de andere studiedomeinen in absolute of relatieve termen terug. België ontsnapt niet aan deze tendens, noch aan Nederlandstalige, noch aan Franstalige zijde. We analyseren eerst de gegevens van de Franse Gemeenschap en vervolgens die van de Vlaamse Gemeenschap. Er wordt telkens een onderscheid gemaakt tussen universitair onderwijs en nietuniversitair hoger onderwijs. We onderzoeken deze gegevens volgens het studiegebied en daar waar de schoolloopbaan bij beide seksen verschilt, bekijken we eveneens de genderdimensie. Wat de universitaire studies betreft, spitsen we ons toe op het domein van de exacte wetenschappen dat de volgende studiecategorieën omvat: de zuivere wetenschappen (wiskunde, fysica, chemie, biologie, informatica…), de ingenieurswetenschappen (burgerlijk ingenieur), de landbouwkundige wetenschappen en de bio-ingenieurswetenschappen. Wat de niet-universitaire hogere studies betreft, onderzoeken we de « technologische » studies, die in grote lijnen de technische studies (industrieel ingenieur, informatica, elektromechanica…) en de landbouwkundige en biotechnische richtingen omvatten. 2.1 Franse Gemeenschap 2.1.1 Universiteit De onderstaande grafiek toont de evolutie van het aantal eerstegeneratiestudenten, d.w.z. de studenten die zich voor het eerst in het hoger onderwijs inschrijven. We zien dat het aantal studenten tussen 1990-91 en 2008-09 met 13,2% is toegenomen. Grafiek 1: Evolutie van het aantal eerstegeneratiestudenten volgens studiegebied (index 100=1990-1991) (FG) 160,0
134,8
140,0 120,0
115,2 113,2
100,0 80,0 60,0
91,3
40,0 20,0 0,0 2 1 -9 -9 91 90
3 -9 92
5 4 -9 -9 94 93
Exacte wetenschappen
7 6 -9 -9 96 95
8 9 -9 -9 98 97
0 -0 99
2 1 -0 -0 00 01
Medische wetenschappen
3 4 -0 -0 03 02
6 5 -0 -0 04 05
7 -0 06
Humane en sociale wet.
9 8 -0 -0 08 07
Totaal
Bron: Conseil des Recteurs (CREF), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Deze stijging komt grotendeels voor rekening van de studierichtingen in de medische wetenschappen (+34,8%) en de humane en sociale wetenschappen (+15,2%). Daartegenover staat dat het aantal nieuwe studenten in de exacte wetenschappen afneemt (-8,7%).
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
3
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 2: Evolutie van het aantal eerstegeneratiestudenten volgens studiegebied (FG) Universiteit 1990-1991 2008-2009 In a.w. In % Exacte wetenschappen 2.713 2.478 -235 -8,7 Medische wetenschappen 2.084 2.810 726 34,8 Humane en sociale wetenschappen 7.273 8.377 1.104 15,2 Totaal 12.070 13.665 1.595 13,2 % Studenten exacte wetenschappen 22,5 18,1 Bron: Conseil des Recteurs (CREF), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het aandeel van de studenten in de exacte wetenschappen daalt van 22,5% in 1990-1991 tot 18,1% in 2008-2009. In dezelfde periode neemt het aantal studenten in de exacte wetenschappen met meer dan 8,0% af. De onderstaande tabel geeft eveneens de evolutie van het aantal eerstegeneratiestudenten aan de universiteiten weer, maar maakt het ook mogelijk om een onderscheid te maken naar gender. We stellen vast dat de groei van het aantal studenten tussen 1995 en 2008 in belangrijke mate aan de vervrouwelijking van het universitair onderwijs is toe te schrijven. Het aandeel van de studentes stijgt van 50,7% tot 54,4%. Tabel 3: Evolutie van het aantal eerstegeneratiestudenten volgens geslacht en studiegebied (FG) 1995-1996 2008-2009 Universiteit M V T %V M V T Exacte wetenschappen 1.743 696 2.439 28,5 1.810 668 2.478 Medische wetenschappen 983 1.193 2.176 54,8 1.054 1.756 2.810 Humane en sociale wetenschappen 3.091 4.116 7.207 57,1 3.367 5.010 8.377 Totaal 5.836 6.007 11.843 50,7 6.231 7.434 13.665 % Exacte wetenschappen 29,9 11,6 20,6 29,0 9,0 18,1 Bron: Conseil des Recteurs (CREF), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
%V 27,0 62,5 59,8 54,4
Var. 1995-2008 M V T 3,8 -4,0 1,6 7,2 47,2 29,1 8,9 21,7 16,2 6,8 23,8 15,4
Globaal genomen vermeerdert het aantal studenten tussen 1995 en 2008 met 15,4%. Als we een onderscheid naar geslacht maken, tellen we een toename van de vrouwelijke studenten met 23,8% en van de mannelijke studenten met 6,8%. Mannen en vrouwen kiezen niet dezelfde studierichtingen, waardoor bepaalde studiegebieden vrouwelijker en andere mannelijker zijn. Het aantal mannelijke studenten neemt in de drie studiegebieden toe, zij het in mindere mate voor de exacte wetenschappen. Bij de vrouwelijke studenten zien we daarentegen een belangrijke stijging in de medische en de humane en sociale wetenschappen (respectievelijk +47,2% en 21,7%), maar een daling in de exacte wetenschappen (-4,0%). Zo vertegenwoordigen de meisjes in 2008-2009 slechts 27% van de studenten in de exacte wetenschappen, tegenover 62,5% in de medische wetenschappen en 59,8% in de humane en sociale wetenschappen. Globaal genomen zijn de vrouwen reeds ruim in de minderheid in de wetenschappelijke sector en de laatste jaren wordt hun aandeel nog kleiner. De tabel hieronder geeft een overzicht van het aantal studenten die voor het eerst in de exacte wetenschappen zijn ingeschreven per richting en volgens gender. De exacte wetenschappen worden in twee groepen opgesplitst: de zuivere wetenschappen en de toegepaste wetenschappen. De verdeling van de studenten tussen beide takken is vrij gelijk. Op genderniveau zijn er echter grote verschillen.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
4
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 4: Verdeling van de eerstegeneratiestudenten in de exacte wetenschappen volgens geslacht (2008-2009) (FG) Universiteit Mannen Vrouwen Totaal % Vrouwen Wiskunde 79 71 150 47,3 Informatica 276 7 283 2,5 Fysica 140 28 168 16,7 Chemie 138 61 199 30,7 Biologie 156 171 327 52,3 Geologie 16 16 32 50,0 Geografie 60 34 94 36,2 Totaal zuivere wetenschappen 865 388 1.253 31,0 Landbouwkundige wetenschappen 275 157 432 36,3 Burgerlijk ingenieur 637 97 734 13,2 Burgerlijk ingenieur architect 33 26 59 44,1 Totaal toegepaste wetenschappen 945 280 1.225 22,9 Totaal exacte wetenschappen 1.810 668 2.478 27,0 Bron: Conseil des Recteurs (CREF), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Op basis van deze tabel kan algemeen worden gesteld dat de zuivere wetenschappen meer meisjes aantrekken dan de toegepaste wetenschappen: 31,0% tegen 22,9%. Een interessante vaststelling is dat er ook binnen de twee wetenschapsgroepen grote verschillen zijn naargelang de studierichting. Wat de zuivere wetenschappen betreft, blijken de meisjes slechts 2,5% van de informaticastudenten uit te maken, tegen de helft of meer van alle studenten ingeschreven in de richtingen geologie of biologie. Hetzelfde geldt voor de toegepaste wetenschappen, waar landbouwkundige wetenschappen en architectuur de meest vrouwelijke richting is. 2.1.2 Niet-universitair hoger onderwijs Terwijl de meisjes in de wetenschappelijke richtingen van het universitair onderwijs 30% van de studentenpopulatie vertegenwoordigen, is hun aandeel in het niet-universitair hoger onderwijs duidelijk beperkter. Net als op universitair niveau kiezen mannen en vrouwen ook in dit type hoger onderwijs andere richtingen en opties. Dit verschil in keuze leidt tot grote contrasten in het niet-universitair hoger onderwijs, met sommige zeer vrouwelijke en andere zeer mannelijke studiegebieden. In het deel dat volgt, wordt een onderscheid gemaakt tussen het hoger onderwijs van het korte type en het hoger onderwijs van het lange type. In 1990 verzamelden de technologische richtingen 37,0% van alle eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs van het lange type. In 2007 was dit nog maar 22,6%. We merken op dat het aantal studenten in de technologische richtingen afneemt enerzijds en dat ook het gewicht van deze richtingen in het volledige hoger onderwijs van het lange type sterk terugloopt anderzijds. De analyse volgens gender leert ons dat in 1990 slechts 8,4% van de studenten in een technologische richting meisjes waren, tegen 10,0% in 2007. Over de geanalyseerde periode gaat het aandeel van de meisjes in de technologische richtingen opwaarts, maar blijft het toch zeer gering. Als we het volledige onderwijs van het lange type beschouwen, dan stellen we vast dat de meisjes in 1990 iets meer dan een derde van alle eerstejaarsstudenten uitmaken. Aan de universiteiten zijn de jongens en meisjes evenwichtiger verdeeld, met evenwel een beperkte oververtegenwoordiging van de meisjes. In 2007 klimt de verhouding meisjes in het niet-universitair onderwijs tot bijna 44%. Ook in het universitair onderwijs zet de vervrouwelijking van het studentenbestand zich voort (meer dan 54% meisjes), zij het in mindere mate dan in het niet-universitair onderwijs.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
5
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 5: Aantal studenten in het eerste jaar hoger onderwijs van het lange type volgens studiegebied en geslacht (FG) 2007-2008 1990-1991 Lange type M V T %V M V T %V Landbouwkunde 120 26 146 17,8 22 7 29 24,1 Techniek: industrieel ingenieur 1.900 151 2.051 7,4 837 94 931 10,1 Technologische richtingen 2.020 177 2.197 8,1 859 101 960 10,5 Andere 1.802 1.933 3.735 51,8 1.534 1.757 3.291 53,4 Algemeen totaal 3.822 2.110 5.932 35,6 2.393 1.858 4.251 43,7 % Technologie 52,9 8,4 37,0 35,9 5,4 22,6 Bron: ETNIC, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De gegevens hieronder betreffen het niet-universitair onderwijs van het korte type. Dit onderscheidt zich op de volgende vlakken van het onderwijs van het lange type: het aantal eerstejaarsstudenten in alle richtingen samen ligt er veel hoger; dit aantal stijgt in de loop van de beschouwde periode; in het algemeen zijn de meisjes het sterkst vertegenwoordigd, zelfs wanneer we de vergelijking maken met de universiteiten; de technologische studierichtingen zijn sterker vertegenwoordigd dan in het onderwijs van het lange type, maar minder dan in het universitair onderwijs.
Tabel 6: Aantal studenten in het eerste jaar hoger onderwijs van het korte type volgens studiegebied en geslacht (FG) 2007-2008 1990-1991 Korte type M V T %V M V T %V Landbouwkunde 330 89 419 21,2 440 125 565 22,1 Techniek 1.578 192 1.770 10,8 3.131 423 3.554 11,9 Technologische richtingen 1.908 281 2.189 12,8 3.571 548 4.119 13,3 Andere 6.590 11.464 18.054 63,5 8.577 16.167 24.744 65,3 Algemeen totaal 8.498 11.745 20.243 58,0 12.148 16.715 28.863 57,9 % Technologie 22,5 2,4 10,8 29,4 3,3 14,3 Bron: ETNIC, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
In 1990 zijn de technologische richtingen goed voor 10,8% van alle studiegebieden in het hoger onderwijs van het korte type. Anders dan bij het universitair onderwijs of het hoger onderwijs van het lange type, zien we een sterkere stijging van het aantal studenten in deze richtingen, van 10,8% tot 14,3%. De stijging bij de vrouwelijke studenten houdt gelijke tred met die bij de mannelijke: in de beschouwde periode groeit het aantal studentes van 12,8% tot 13,3%. Net als in het onderwijs van het lange type kiezen meisjes vaker voor landbouwkunde dan voor technische richtingen. Toch zijn zij in deze technische richtingen iets talrijker dan in het onderwijs van het lange type. Hun aandeel varieert zeer weinig over de bestudeerde periode en is zelfs redelijk stabiel in vergelijking met de andere onderwijstypes, en dit voor alle studierichtingen. De onderstaande tabel splitst de technologische richtingen op volgens de opties die de mannelijke en de vrouwelijke studenten in 2007 hebben gekozen.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
6
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 7: Aantal studenten in het eerste jaar hoger onderwijs van het korte type per studiegebied en volgens geslacht (2007-2008) (FG) Korte type Mannen Vrouwen Totaal % Vrouwen Landbouwkunde 440 125 565 22,1 Techniek Luchtvaarttechniek 23 2 25 8,0 Autotechnologie 276 4 280 1,4 Chemie 235 113 348 32,5 Bouw 311 9 320 2,8 Elektromechanica 377 3 380 0,8 Elektronica 161 7 168 4,2 Medische elektronica 31 0 31 0,0 Informatica 944 23 967 2,4 Beeldtechnieken 179 66 245 26,9 Industriële technieken en diensten 34 1 35 2,9 Grafische technieken 552 142 694 20,5 Textiel 8 53 61 86,9 Totaal techniek 3.131 423 3.554 11,9 Totaal technologische richtingen 3.571 548 4.119 13,3 Bron: ETNIC, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De richting chemie hoort tot de richtingen waar het aandeel van de studentes het hoogst ligt, gevolgd door de grafische technieken en de beeldtechnieken. De vrouwelijke richting bij uitstek is echter textiel, hoewel dit een van de richtingen met de minste studenten is. Opnieuw zien we dat de richting informatica slechts een zeer beperkt aandeel vrouwelijke studenten aantrekt (2,4%), evenals de autotechnologie (1,4%), de bouw (2,8%), de elektromechanica (0,8%), … Niettemin herinneren we eraan dat alle technische richtingen samen iets meer dan 1 meisje voor 9 jongens tellen. 2.2 Vlaamse Gemeenschap Net als voor de Franse Gemeenschap maken we in dit punt een analyse van de gegevens van het universitair en niet-universitair onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. 2.2.1 Universiteit Om onze analyse te starten, is het interessant om een beschouwing te maken van de evolutie van de universitaire studenten volgens het gekozen studiedomein. Het totale aantal ingeschreven studenten neemt toe tussen 2000 en 2008. Het aandeel van de meisjes in dit totaal blijft min of meer gelijk en de vrouwelijke studenten zijn licht in de meerderheid. Tabel 8: Evolutie van het aantal eerstegeneratiestudenten volgens geslacht en studiegebied (VG) 2000-2001 2008-2009 Universiteit M V T %V M V T %V Exacte wetenschappen 1.766 849 2.615 32,5 1.948 840 2.788 30,1 Medische wetenschappen 570 1.144 1.714 66,7 1.113 2.209 3.322 66,5 Humane en sociale wetenschappen 3.262 5.011 8.273 60,6 3.597 5.380 8.977 59,9 Totaal 5.598 7.004 12.602 55,6 6.658 8.429 15.087 55,9 % Exacte wetenschappen 31,5 12,1 20,8 29,3 10,0 18,5 Bron: Vlaamse overheid, Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Wat ons aanbelangt, is meer bepaald de evolutie in de wetenschappelijke en technologische richtingen en het aandeel dat de studentes daarin vertegenwoordigen. Over de beschouwde periode daalt het aantal Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
7
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
inschrijvingen voor de exacte wetenschappen van 20,8% tot 18,5%, ondanks de minieme stijging van het aantal ingeschreven studenten in dit studiegebied. De grootste stijging van het aantal ingeschrevenen situeert zich bij de medische wetenschappen. In de Vlaamse Gemeenschap ligt het aandeel van de vrouwen in het domein van de exacte wetenschappen met 30,1% iets hoger dan in de Franse Gemeenschap (27,0%). Het doel van de volgende tabel is om het domein van de exacte wetenschappen uit te splitsen naar de verschillende richtingen die de studenten die zich voor het eerst aan de universiteit inschreven in 2008 hebben gekozen en om een vergelijking volgens gender te kunnen maken. Tabel 9: Verdeling van de eerstegeneratiestudenten in de exacte wetenschappen volgens geslacht (2008-2009) (VG) Universiteit Mannen Vrouwen Totaal % Vrouwen Biochemie en biotechnologie 65 79 144 54,9 Biologie 105 83 188 44,1 Chemie 126 62 188 33,0 Computerwetenschappen 36 2 38 5,3 Fysica 86 19 105 18,1 Fysica en astronomie 45 8 53 15,1 Geografie 19 21 40 52,5 Geografie en geomatica 20 15 35 42,9 Geologie 38 20 58 34,5 Informatica 187 12 199 6,0 Wiskunde 65 50 115 43,5 Totaal zuivere wetenschappen 792 371 1.163 31,9 Ingenieur 697 122 819 14,9 Ingenieur architect 158 147 305 48,2 Bio-ingenieur 303 200 503 39,8 Totaal toegepaste wetenschappen 1058 469 1.627 28,8 Totaal exacte wetenschappen 1.950 840 2.790 30,1 Bron: Vlaamse overheid, Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De tabel hierboven verdeelt de exacte wetenschappen onder in zuivere wetenschappen en toegepaste wetenschappen. De vrouwelijke aanwezigheid in deze deelgebieden is van dezelfde grootorde, met evenwel een overwicht in de zuivere wetenschappen. Voor de studie van ingenieur-architect is de verhouding vrouwen – mannen echter bijna 1 op 1. Van alle zuivere wetenschappen is informatica de minst vrouwelijke studierichting, met nauwelijks 5,3% meisjes. In de richtingen biochemie en geografie is de genderverdeling daarentegen min of meer gelijk. Tot nu toe hebben wij ons geconcentreerd op de studenten die zich voor het eerst aan de universiteit hebben ingeschreven en hun evolutie. Hierna verleggen we onze focus naar de gediplomeerden van deze studiegebieden en hun evolutie in dezelfde periode.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
8
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 10: Evolutie van het aantal uitgereikte diploma's volgens studiegebied en geslacht (VG) 2000-2001 2007-2008 Universiteit M V T %V M V T
%V
Exacte wetenschappen 1.117 Medische wetenschappen 712 Humane en sociale wetenschappen 2.402 Totaal 4.231
27,7 -15,9 -45,7 -27,0 69,0 -25,4 -0,6 -9,9 62,2 12,5 35,4 25,7 58,9 -1,4 16,6 8,5
663 1.191 3.281 5.135
1.780 1.903 5.683 9.366
37,2 62,6 57,7 54,8
939 531 2.703 4.173
360 1.299 1.184 1.715 4.442 7.145 5.986 10.159
Var. 2000-2007 M V T
% Studenten exacte wetenschappen 26,4 12,9 19,0 22,5 6,0 12,8 Bron: Vlaamse overheid, Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het aantal afgestudeerden met een diploma in de exacte wetenschappen daalt met 27,0% tussen 2000 en 2007. Bij de vrouwelijke gediplomeerden is de variatie nog groter: hun aantal zakt met bijna de helft. In het studiegebied van de humane en sociale wetenschappen neemt het aantal gediplomeerden daarentegen met 25,7% toe en ook het aandeel van de meisjes gaat in stijgende lijn. Als we alle studiegebieden samen beschouwen, dan zien we dat het percentage gediplomeerden in de exacte wetenschappen vermindert van 19,0% tot 12,8%. Deze cijfers weerspiegelen de tanende belangstelling voor de wetenschappelijke en technische opleidingen die de laatste jaren steeds duidelijker wordt. 2.2.2 Niet-universitair hoger onderwijs Vanaf het jaar 2004-2005 behelst de opleiding hoger onderwijs eveneens de studenten die een bachelor of master hebben behaald. Bij de interpretatie van de evolutie van deze gegevens is dan ook voorzichtigheid geboden. Tabel 11: Aantal studenten in het eerste jaar niet-universitair hoger onderwijs volgens studiegebied en geslacht (VG) 2008-2009 2000-2001 Niet-universitair hoger onderwijs M V T %V M V T %V Architectuur 372 429 801 53,6 409 644 1.053 61,2 Biotechniek 211 104 315 33,0 317 268 585 45,8 Industriële wetenschappen en technologie 4.037 611 4.648 13,1 4.144 557 4.701 11,8 Nautische wetenschappen 47 12 59 20,3 138 17 155 11,0 Toegepaste informatica 1.500 226 1.726 13,1 869 65 934 7,0 Technologische richtingen 6.167 1.382 7.549 18,3 5.877 1.551 7.428 20,9 Andere 5.953 13.264 19.217 69,0 6.775 14.172 20.947 67,7 Algemeen totaal 12.120 14.646 26.766 54,7 12.652 15.723 28.375 55,4 % Technologie 50,9 9,4 28,2 46,5 9,9 26,2 Bron: Vlaamse overheid, Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het aantal studenten ingeschreven voor een technologische richting kent een negatieve evolutie in de periode 2000-2008. De achteruitgang blijft evenwel beperkt, in tegenstelling tot de inschrijvingen voor een informaticaopleiding, die in dezelfde tijdspanne tot de helft terugvallen. Ook het gewicht van de technologische richtingen in het geheel aan studiegebieden ontsnapt niet aan deze dalende tendens, met een aandeel dat zakt van 28,2% tot 26,2%.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
9
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 12: Aantal technologiestudenten in het niet-universitair hoger onderwijs volgens richting en geslacht (2008-2009) (VG) Niet-universitair hoger onderwijs Mannen Vrouwen Totaal % Vrouwen Architectuur 409 644 1.053 61,2 Biotechniek 317 268 585 45,8 Audiovisuele technieken 148 73 221 33,0 Autotechnologie 219 2 221 0,9 Bouw 205 11 216 5,1 Chemie 206 69 275 25,1 Elektromechanica 632 11 643 1,7 Elektronica-ICT 418 10 428 2,3 Elektrotechniek 151 151 0,0 Facilitair management 15 11 26 42,3 Grafische en digitale media 110 59 169 34,9 Houttechnologie 82 1 83 1,2 Logistiek 6 2 8 25,0 Luchtvaart 25 1 26 3,8 Mechanische ontwerp- en productietechnologie 71 2 73 2,7 Milieuzorg 8 3 11 27,3 Modetechnologie 3 31 34 91,2 Multimedia en communicatietechnologie 430 31 461 6,7 Textieltechnologie 6 3 9 33,3 Vastgoed 96 58 154 37,7 Industriële wetenschappen 1.318 179 1.497 12,0 Industriële wetenschappen en technologie 4.149 557 4.706 11,8 Toegepaste informatica 869 65 934 7,0 Nautische wetenschappen 138 17 155 11,0 Totaal technologische richtingen 5.882 1.551 7.433 20,9 Bron: Vlaamse overheid, Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Met abstractie van de richting modetechnologie, die te verwaarlozen is op het gebied van het aantal inschrijvingen, is architectuur de meest vrouwelijke richting, met 61,2% ingeschreven meisjes. Elektrotechniek is dan weer een 100% mannelijke richting. De richtingen die minder dan 5% meisjes kunnen overtuigen, zijn autotechnologie, houttechnologie, elektromechanica, elektronica-ICT en mechanische ontwerptechnologie. Ook de richting informatica is weinig in trek bij de vrouwelijke studenten, die er slechts 7% van het totaal uitmaken. De volgende tabel geeft de evolutie van het aantal gediplomeerden van het niet-universitair hoger onderwijs volgens studiegebied en gender weer voor de Vlaamse Gemeenschap. In tegenstelling tot hetgeen voor het universitair onderwijs werd vastgesteld, gaat het aantal afgestudeerden aan hogescholen met een technologisch diploma tussen 2000 en 2007 omhoog en neemt ook het aandeel van de meisjes toe. Deze verhoging komt vooral voor rekening van de richtingen biotechniek en architectuur. Daarentegen valt het aantal vrouwelijke gediplomeerden in de industriële technologie en de informatica sterk terug. Dit laatste studiegebied is overigens het enige dat in de onderzochte periode een daling van het aantal vrouwelijke afgestudeerden laat optekenen. Tot slot kan men algemeen stellen dat de verhouding van de gediplomeerden uit deze studiedomeinen stabiel blijft.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
10
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 13: Evolutie van het aantal uitgereikte diploma's volgens geslacht en studiegebied (VG) 2000-2001 2007-2008 Niet-universitair hoger onderwijs M V T %V M V T %V Architectuur 349 337 686 49,1 332 511 843 60,6 Biotechniek 201 98 299 32,8 267 283 550 51,5 Industriële wetenschappen en technologie 2.929 597 3.526 16,9 3253 456 3709 12,3 Nautische wetenschappen 56 10 66 15,2 Toegepaste informatica 763 132 895 14,7 540 42 582 7,2 Technologische richtingen 4.242 1.164 5.406 21,5 4.448 1.302 5.750 22,6 Andere 4.711 11.356 16.067 70,7 4.882 11.832 16.714 70,8 Algemeen totaal 8.953 12.520 21.473 58,3 9.330 13.134 22.464 58,5 % Technologie 47,4 9,3 25,2 47,7 9,9 25,6 Bron: Vlaamse overheid, Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
2.3 Motivatie aan de grondslag van de studiekeuze De onderzoeken 2 naar de studiekeuze van studenten die hogere studies aanvangen, komen tot het besluit dat verscheidene factoren meespelen bij de keuze van de studierichting. Een eerste beslissend element is de studierichting in het secundair onderwijs. De keuze voor een richting die wiskunde en wetenschappen combineert, heeft al een invloed op de toekomstige universitaire opleiding. Daarnaast is er het socioculturele aspect en de invloed van het studieniveau van de ouders: ouders met een universitair diploma zijn geneigd hun kinderen in het secundair onderwijs eerder de "zwaardere" richtingen te laten volgen. De factor geslacht speelt ook een rol. Terwijl jongens die de richting wiskunde hebben gevolgd voornamelijk doorstromen naar een opleiding in de exacte wetenschappen, is dat bij meisjes niet het geval. Zij kiezen naast de exacte wetenschappen evengoed voor een studie in de humane of medische wetenschappen. Dit zou te verklaren zijn door het feit dat zowel ouders als het onderwijssysteem de neiging hebben om de jongens eerder dan de meisjes aan te moedigen in een keuze voor wetenschappelijke richtingen. Bepaalde vooroordelen blijven blijkbaar bestaan. De jongeren zelf laten zich bij hun studiekeuze in de meeste gevallen leiden door hun interesse voor een bepaalde discipline. Jongens houden daarbij meer rekening met tewerkstellingsmogelijkheden, loonsverwachtingen en prestige, terwijl meisjes meer belang hechten aan het maatschappelijke nut. Beroepen als onderzoeker of ingenieur hebben bovendien het imago dat zij moeilijk te rijmen zijn met het gezinsleven, wat meisjes soms tegenhoudt om voor een wetenschappelijke loopbaan te kiezen. Een aanbeveling die in de verschillende studies rond dit thema terugkomt, is om de beroepen van wetenschapper en onderzoeker een menselijker imago te geven teneinde meer jongeren, en vooral meer meisjes, aan te trekken, door hun belangstelling voor deze materies reeds in het middelbaar onderwijs aan te wakkeren. Sommige studies gaan nog verder en opperen om kinderen op nog jongere leeftijd – in de lagere school en zelfs al in de kleuterklas – voor deze materies warm te maken.
2
Faits & Gestes n°33, filles-garçons, égaux dans l’enseignement ?, 2010. Faits & Gestes n°12, les études et les carrières scientifiques au féminin, 2004. Faits & Gestes n°7, les filles et les carrières scientifiques et technique, 2002. Alaluf M. et Marage P. (sous la direction), Newtonia : Accès des jeunes femmes aux études universitaires techniques et scientifiques, 2003. Lafontaine D. et Goffin C., Promouvoir l’orientation des filles vers les options scientifiques dès l’enseignement secondaire, 2009.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
11
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
3. Analyse van de antwoorden op de vragenlijst over de behoeften aan wetenschappelijk geschoolden Aan de hand van de gegevens omtrent de werkaanbiedingen ontvangen door ACTIRIS, is het moeilijk om de behoeften aan wetenschappelijke en technische beroepen te analyseren. Werkgevers die op zoek zijn naar specifieke profielen gebruiken immers over het algemeen andere rekruteringskanalen dan de gewestelijke openbare tewerkstellingsdiensten. Bijgevolg geeft een analyse van de werkaanbiedingen die ACTIRIS voor wetenschappelijke en technologische beroepen heeft verzameld geen voldoende correcte weerspiegeling van de algemene vraag naar deze beroepen op de Brusselse arbeidsmarkt. Van de 20.517 werkaanbiedingen die ACTIRIS in 2009 heeft ontvangen, had ongeveer 10% betrekking op een technisch of wetenschappelijk beroep. Ruim 6 op de 10 van deze vacatures betrof een beroep in de informatica-, toegepaste of exacte wetenschappen of het beroep van ingenieur. Om de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen beter te kunnen analyseren, werd daarom gebruik gemaakt van een vragenlijst. De vragenlijst die gebruikt wordt in het kader van de analyse van de knelpuntberoepen op de Brusselse arbeidsmarkt, werd uitgebreid met een specifiek deel over de behoeften aan diploma’s in de wetenschappen op de Brusselse arbeidsmarkt. Deze vragenlijst werd voorgelegd aan de werkgeversfederaties en de beroepsreferentiecentra (BRC). Deze BRC's bieden een platform in het partnership tussen de openbare tewerkstellingsdiensten, de opleidingsinstellingen en de Brusselse beroepssectoren die te kampen hebben met specifieke noden inzake gekwalificeerde arbeidskrachten. In het Brussels Gewest zijn 5 referentiecentra actief: BRC EVOLIRIS (ICTreferentiecentrum), BRC IRIS TECH+ (Metaal en Technologische industrie), BRC Bouwsector, BRC HORECA en BRC IRIS TL (Transport & Logistiek). Deze 5 BRC's en 47 werkgeversfederaties werden gecontacteerd. 20 werkgeversfederaties en de 5 BRC's hebben de vragenlijst beantwoord. Voor de federaties is het soms moeilijk om een specifiek beeld te hebben van de behoeften die er zijn in de eigen sector. Gezien het beperkte aantal kwaliteitsvolle antwoorden die het Observatorium heeft ontvangen, kon er op basis van de enquêtes slechts een globaal beeld worden geschetst. De vragenlijst maakt het mogelijk om te beoordelen of er bij de ondervraagde federaties en BRC's een behoefte bestaat aan of vraag is naar diploma’s in de wetenschappen op de Brusselse arbeidsmarkt. Indien er sprake is van een gemiddelde of sterke behoefte wordt er nagegaan of er rekruteringsmoeilijkheden werden vastgesteld voor deze diploma’s of beroepen. De beroepen die werden voorgelegd, houden voornamelijk verband met de exacte wetenschappen en in beperkte mate met de medische wetenschappen. De resultaten van de enquête tonen over het algemeen aan dat er voor volgende diploma’s een belangrijke behoefte of vraag is op de Brusselse arbeidsmarkt: ingenieurs chemie of biochemie, bioingenieurs en informaticawetenschappen. De federaties duiden aan dat er een gemiddelde vraag is naar diploma’s milieuzorg (een opleiding die zowel bedrijfskundige als natuurwetenschappelijke vakken combineert), wiskunde, veiligheidstechnieken en industriële wetenschappen. Verder is er ook nog een gemiddelde vraag, zij het in mindere mate, naar diploma’s biologie/microbiologie, biochemie en cellulaire- en moleculaire biochemie. Het is voor de federaties niet evident om zich uit te spreken over de vraag of er voor deze diploma’s of beroepen al dan niet rekruteringsmoeilijkheden zijn op de Brusselse arbeidsmarkt. Daarom integreren we in dit hoofdstuk de resultaten van de analyse van de knelpuntberoepen. De analyse van de
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
12
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
knelpuntberoepen stelt ons in staat om de rekruteringsmoeilijkheden in kaart te brengen en de oorzaken van het knelpuntkarakter na te gaan. In verband met de wetenschappelijke en technische beroepen kunnen we 3 beroepsgroepen onderscheiden die jaarlijks terugkeren als knelpuntberoep. Sinds de eerste analyse in 1998 vinden we ingenieurs, technici en informatici terug op de lijst van knelpuntberoepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Naast het feit dat er in sommige gevallen een afwijking is tussen de eisen van de werkgevers en de profielen van de werkzoekenden is er vooral een kwantitatief tekort aan kandidaten op de arbeidsmarkt. Zoals meer in detail wordt besproken in het gedeelte over de schoolverlaters, is de instroom van jonge afgestudeerden voor wetenschappelijke en technische beroepen de voorbije jaren lager dan de vraag op de arbeidsmarkt. Door snelle en opeenvolgende vernieuwingen op het gebied van techniek, technologie, automatisering en informatisering stijgt de vraag naar hooggeschoolden sterk. Het kwantitatieve tekort kan deels worden verklaard door de geringe interesse voor technische en wetenschappelijke richtingen en dan vooral bij de meisjes, die een eerder zwakke interesse tonen voor wetenschap en techniek. Daarbij komen nog de vooroordelen over het mannelijke karakter van wetenschappen en de sterke mannelijke connotatie van deze beroepen. Dit laatste wordt tevens bevestigd als we kijken naar de beschikbare arbeidsreserve ingeschreven bij ACTIRIS. Naast deze 3 terugkerende beroepsgroepen merken we ook de geringe verhouding op die er bestaat tussen de arbeidsreserve en het aantal door ACTIRIS ontvangen werkaanbiedingen voor leerkrachten van het secundair onderwijs voor wetenschappelijke vakken, wiskunde en technische vakken. De resultaten van de vragenlijst zijn te beperkt en maken het niet mogelijk om de behoeften aan wetenschappelijke en technische beroepen op de Brusselse arbeidsmarkt duidelijk te bepalen. Daarom zullen in het volgende deel de behoeften op de arbeidsmarkt niet langer benaderd worden vertrekkende van de werkaanbiedingen, maar vanuit andere invalshoeken. Wat leert de analyse van de schoolverlaters ingeschreven bij ACTIRIS en van de beschikbare arbeidsmarktreserve ons over de vraag naar wetenschappelijke en technische beroepen? In deel 4.1 richten we onze aandacht op de jongeren die zich na hun studies komen inschrijven. In deel 4.2 zoomen we in op de arbeidsreserve. Dit laatste deel omvat eveneens een analyse van de beroepsaspiraties en de tewerkstellingsmogelijkheden.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
13
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
4. Werkloosheid bij de houders van een diploma van het hoger onderwijs Een hoog opleidingsniveau vermindert het risico op werkloosheid. De werkloosheidsgraad van de houders van een diploma van het hoger onderwijs is namelijk ongeveer driemaal lager dan die van laaggeschoolden (personen die geen diploma van het hoger secundair onderwijs hebben behaald). Tabel 14: Werkloosheidsgraad (15-64 jaar) volgens studieniveau, geslacht en gewest in 2009 Brussels Hoofdstedelijk Vlaams Gewest Waals Gewest België EU-27 Gewest M 25,7 8,2 17,1 13,1 14,8 Laag V 27,2 8,0 20,9 14,6 14,9 T 26,3 8,1 18,6 13,7 14,9 M 17,7 4,8 10,2 7,4 8,2 Midden V 19,3 5,3 14,1 9,0 8,5 T 18,4 5,1 11,8 8,1 8,4 M 8,6 2,9 5,6 4,4 4,8 Hoog V 8,6 3,4 5,5 4,6 5,2 T 8,6 3,1 5,6 4,5 5,0 M 15,9 5,0 10,7 7,8 9,1 Totaal V 15,8 5,0 11,9 8,1 8,9 T 15,9 5,0 11,2 8,0 9,0 Bron: EAK (FOD Economie - ADSEI), Eurostat, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Zowel in de Europese Unie als nationaal neemt de werkloosheidsgraad duidelijk af naarmate het opleidingsniveau stijgt. Het werkloosheidscijfer van de houders van een diploma van het hoger onderwijs bedraagt 5% in de EU en 4,5% in België. We merken door het bezit van een diploma bovendien een aanzienlijke daling van de werkloosheid in het Brussels Gewest. Toch is de werkloosheidsgraad in Brussel stelselmatig hoger dan in Vlaanderen of Wallonië, ongeacht het studieniveau. Deze vaststelling illustreert dat de oorzaken van de hoge werkloosheid in Brussel niet enkel in het kwalificatieprobleem van de arbeidskrachten te zoeken zijn. Andere factoren 3 , zoals de laaggeschooldheid en het afhaken op school, verklaren waarom de werkloosheidsgraad in het Brussels Gewest bijzonder hoog is en dit ondanks het economische dynamisme dat kenmerkend is voor Brussel. Voor bevolkingsgroepen die uit immigratie afkomstig zijn, houdt het behalen van een diploma van het hoger secundair onderwijs of het hoger onderwijs minder een voordeel in om op de arbeidsmarkt te worden ingeschakeld. In geval van gelijke kwalificaties krijgen deze personen immers met een hoger werkloosheidsrisico te maken (deels wegens discriminatie). De volgende tabel licht het fenomeen toe, maar gaat uit van de werkgelegenheidsgraad per studieniveau.
3
We halen in het kort de volgende factoren aan: de eisen op het vlak van talenkennis, de stadvlucht van middelmatige en hoge inkomens naar de rand, de zeer aanzienlijke concurrentiële druk op de Brusselse arbeidsmarkt, nieuwe migraties, etnische discriminatie bij aanwerving, demografische aspecten…
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
14
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 15: Werkgelegenheidsgraad (15-64 jaar) volgens studieniveau, geslacht en gewest in 2009 Brussels Hoofdstedelijk Vlaams Gewest Waals Gewest België EU-27 Gewest 42,3 50,7 41,9 46,7 M 54,9 27,9 33,5 25,7 30,1 Laag V 37,7 35,1 42,4 34,0 38,6 T 46,2 59,8 75,4 68,8 72,1 M 74,8 46,1 63,3 51,8 58,2 Midden V 63,1 53,0 69,6 60,7 65,4 T 69,1 80,1 86,6 83,0 84,7 M 86,3 71,1 82,1 77,8 79,4 Hoog V 79,8 75,5 84,2 80,1 81,9 T 82,9 61,0 70,9 62,3 67,2 70,7 M Totaal V 49,3 60,5 50,2 56,0 58,6 T 55,1 65,8 56,2 61,6 64,6 Bron: EAK (FOD Economie - ADSEI), Eurostat, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De werkgelegenheidsgraad van laaggeschoolde en die van hooggeschoolde arbeidskrachten verhouden zich tot elkaar als de helft en het dubbel van elkaar, gaande van respectievelijk 35,1% tot 75,5%. We zien bovendien dat de werkgelegenheidsgraad in het Brussels Gewest lager is dan in de andere gewesten en dit ongeacht het studieniveau. Hoewel de gegevens van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) ons in staat stellen een negatieve correlatie tussen het hebben van een diploma en de werkloosheidsgraad vast te stellen, bieden ze niet de mogelijkheid om de werkloosheidsgraad naargelang de gekozen studierichting te analyseren. Vandaar dat we in eerste instantie de jongeren die zich bij ACTIRIS komen inschrijven nader bekijken. Hierbij gaat onze aandacht uit naar hen die een diploma van het hoger onderwijs in een wetenschappelijke of technologische richting hebben. Vervolgens zullen we dezelfde oefening doen met de arbeidsreserve als uitgangspunt. Dankzij deze aanpak zouden we enerzijds moeten vaststellen dat studenten uit deze richtingen ondervertegenwoordigd zijn als het op werkloosheid aankomt. Anderzijds zouden we moeten concluderen dat zij in vergelijking met de andere studenten een grotere uitstroom uit de werkloosheid kennen. 4.1 Jongeren die zich bij ACTIRIS komen inschrijven Dit deel wil de inschakeling van schoolverlaters analyseren. We traceren het begin van het traject van het beroepsleven van de jongeren die hun basisopleiding hebben beëindigd en die zich bij ACTIRIS komen inschrijven. Deze analyse zal zich toespitsen op jongeren die uit wetenschappelijke en technologische richtingen van het hoger onderwijs komen. We gaan na hoe de overgang van studies naar werk voor hen verloopt. Schoolverlaters maken voor het eerst de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt door. Of de inschakeling van deze nieuwkomers op de arbeidsmarkt succesvol is, hangt grotendeels af van de mate waarin de schoolkennis aan de door de ondernemingen gestelde eisen op het vlak kennis, bekwaamheden en vaardigheden beantwoordt. In de praktijk verrichten we gedurende een jaar longitudinaal onderzoek bij de jongeren die zich na hun studies bij ACTIRIS zijn komen inschrijven. Schoolverlaters definiëren we in dit verband als Brusselse werkzoekenden die niet meer leerplichtig zijn en die zich als werkzoekende in wachttijd komen
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
15
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
inschrijven. In dit onderzoek houden we rekening met inschrijvingen van juli tot oktober, aangezien de meeste jongeren zich in deze periode inschrijven. Ze worden gedurende een jaar gevolgd en zo kunnen we een jaar na hun inschrijving de uitstroompercentages volgens verschillende kenmerken berekenen. Voor jongeren die een jaar nadien nog steeds ingeschreven zijn, gaan we na of sommigen tijdens hun inschrijvingsperiode tijdelijk uit de werkloosheid zijn gestroomd. De uitstroompercentages na een jaar worden bijgevolg aangevuld met de tijdelijke uitstroom. Om in aanmerking te worden genomen, moet deze tijdelijke uitstroom langer dan 28 dagen duren. We wijzen erop dat jongeren die onmiddellijk werk hebben gevonden en zich dus niet bij ACTIRIS zijn komen inschrijven niet in deze studie zijn opgenomen. Aangezien dit deel verschilt naargelang het studieniveau en de gekozen richting, vormt dit een systematisch vertekend beeld. Het ontbreken van gegevens over alle jonge Brusselaars die het onderwijs hebben verlaten, leidt tot een systematische foutenmarge in deze analyse. De Franse Gemeenschap kent jaarlijks wel het aantal personen dat een diploma heeft behaald, maar het is niet mogelijk om te bepalen met welk diploma de jongeren uit het onderwijs stappen (een deel van de jonge diplomahouders studeren immers voort: specialisatie, doctoraat, …). Ter illustratie: de VDAB geeft aan dat ongeveer twee derde van de Vlaamse jongeren zich na afloop van hun studies als werkzoekende inschrijven. Dit percentage ligt lager voor de studenten met een diploma van het hoger onderwijs (50% voor de universitairen en 68,5% voor de studenten van het nietuniversitaire hoger onderwijs). Het is moeilijk om deze percentages voor het Brussels Gewest in te schatten. Om een raming te kunnen maken, zouden we per richting het aantal jongeren moeten kennen die een diploma van het hoger onderwijs op zak hebben, in Brussel wonen en tot de arbeidsmarkt toetreden. 4.1.1 Kenmerken van de jongeren die zich zijn komen inschrijven Jaarlijks schrijven ongeveer 6.000 jongeren zich na hun studies tijdens de periode juli-augustus bij ACTIRIS in. Teneinde de steekproef uit te breiden, onderzoeken we de jongeren die zich enerzijds in 2007 hebben ingeschreven en in 2008 uitgestroomd zijn en anderzijds zij die er in 2008 zijn bijgekomen en in 2009 uitstroomden. Van juli tot oktober hebben gemiddeld 5.716 jongeren zich bij ACTIRIS ingeschreven. De onderstaande tabel toont de verdeling per studieniveau van de jongeren die zich gedurende deze periode zijn komen inschrijven. 29,9% heeft een diploma van het hoger onderwijs. Bij de vrouwen (34,5%) stellen we duidelijk een hoger studieniveau dan bij de mannen (25%) vast. Als we de gegevens nader bekijken, merken we op dat 12,7% van de jongeren universitair onderwijs achter de rug heeft. 17,1% heeft niet-universitair hoger onderwijs gevolgd (14,6% hoger onderwijs van het korte type en 2,6% van het lange type). 34,1% heeft een diploma van het hoger secundair onderwijs. We benadrukken dat een belangrijk aandeel van de jongeren in kwestie geen diploma van het hoger secundair onderwijs heeft (21,5% heeft een diploma van de lagere school of van het lager secundair onderwijs).
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
16
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 16: Brusselse jongeren die hun studies hebben beëindigd naargelang geslacht en studieniveau (2008-2009) Jongeren die hun studies hebben beëindigd Studieniveau Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Lager onderwijs en lager secundair 717 515 1.231 26,0 17,4 21,5 Secundair 3e en 4e graad 983 968 1.951 35,7 32,7 34,1 Hoger niet-universitair 384 597 980 13,9 20,2 17,1 - Van het korte type 313 519 832 11,4 17,5 14,6 - Van het lange type 71 77 148 2,6 2,6 2,6 Hoger universitair 304 424 727 11,0 14,3 12,7 … Subtotaal hoger 688 1.021 1.707 25,0 34,5 29,9 Totaal 2.754 2.962 5.716 100,0 100,0 100,0 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
4.1.2 Uitstroompercentage van werkloze jongeren uit wetenschappelijke en technologische richtingen Uit de onderstaande tabel blijkt dat het uitstroompercentage van de jongeren stijgt naarmate het studieniveau toeneemt. Voor universitairen en niet-universitairen van het hoger onderwijs is het uitstroompercentage betrekkelijk gelijkaardig. We zien voor de hogere studieniveaus geen onderscheid tussen mannen en vrouwen als het de inschakeling op de arbeidsmarkt aangaat. Ongelijkheden tussen de inschakeling van mannen en vrouwen blijkt meer uitgesproken te zijn wanneer jongeren geen diploma bezitten. Deze uitstroompercentages geven evenwel geen informatie over de kwaliteit van het werk en de bezoldiging ervan. Sommige studies (CEREQ) maken gewag van lagere lonen voor jonge vrouwen, met inbegrip van zij met de hoogste diploma's. Tabel 17: Uitstroomgraad volgens studieniveau en geslacht (gemiddelde over 2 jaar – 2007/08 en 2008/09) Algemene uitstroomgraad Uitstroomgraad na 1 jaar (de tijdelijke uitstromen meegerekend) M V T M V T Lager (lager onderwijs en lager sec.) 57,6 52,3 55,4 66,7 61,3 64,5 Hoger secundair 62,1 58,7 60,4 73,6 71,1 72,4 Hoger niet-universitair 75,0 77,8 76,7 84,5 88,8 87,1 Universitair 77,6 77,6 77,6 85,8 86,3 86,1 … Totaal 65,5 65,7 65,6 75,5 75,6 75,5 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Uitstroompercentage – hoger onderwijs In de volgende tabel wordt de uitstroom van de diplomahouders uitgesplitst door de technologische richtingen (technische en landbouwkundige richtingen) en de andere richtingen van elkaar te onderscheiden. De uitstroomgraden liggen over het algemeen hoger voor de technologische richtingen dan voor de rest. Het verschil is groter voor de mannen dan de vrouwen, wat te verklaren is door het verschil in inschakelingsgraad van mannelijke of vrouwelijke richtingen, zoals weergegeven in de onderstaande grafiek.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
17
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 18: Uitstroomgraad – niet-universitair hoger onderwijs (gemiddelde over 2 jaar) Uitstroomgraad na 1 jaar M V T Technologische richtingen 84,8 80,2 83,5 Andere 70,6 77,6 75,3 Niet-universitair hoger onderwijs 75,0 77,8 76,7 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Opmerking: het betreft het gemiddelde aantal jongeren dat zich in 2007 of 2008 heeft ingeschreven en respectievelijk in 2008 of 2009 is uitgestroomd (ofwel 1.960 inschrijvingen).
De inschakelingsgraad per studiegebied komt in de volgende grafiek aan bod. Studenten uit een paramedische richting van het hoger onderwijs (verpleegkundigen) kennen de grootste uitstroom uit de werkloosheid (sterke vrouwelijke aanwezigheid). Onmiddellijk daarna komen de studenten uit technische richtingen (in het rood in de grafiek): de informatica, de ingenieursstudies, de bouw, de functionele wetenschappen. Grafiek 19: Uitstroomgraad – niet-universitair hoger onderwijs volgens studiedomein (gemiddelde over 2 jaar) 55,0
Kunst
11,7 74,9
Pedagogie
22,2
76,7
Totaal - Hogescholen
10,4
78,7
Sociaal Industrie
80,0
Economie
80,4
10,0 3,3 8,3
Praktische wetenschappen
83,3
6,3
Subtotaal technologie
83,5
5,1
85,7
Bouw Ingenieurs
89,1
Informatica
89,5
Paramedisch
90,8 0
10
20
30
40
Uitstroom
5,4 1,8 5,8 5,2 50
60
Tijdelijke uitstroom
70
80
90
10 0 In %
Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Uitstroompercentage – universiteit De volgende tabel toont aan dat, op universitair niveau, de studenten exacte wetenschappen een uitstroomgraad hebben die hoger is dan het gemiddelde voor alle universitairen. Het algemeen uitstroompercentage van studenten gezondheidswetenschappen ligt echter een klein beetje hoger dan dat van de studenten exacte wetenschappen. Indien we enkel rekening houden met de studenten toegepaste wetenschappen is de uitstroom gelijkaardig. Als we kijken naar het verschil per geslacht, dan stellen we tussen de mannen en vrouwen van de verschillende richtingen tamelijk gelijke uitstroompercentages vast. Toch wijzen we erop dat het uitstroompercentage groter is voor vrouwen dan voor mannen die in de zuivere wetenschappen zijn ingeschreven.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
18
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 20 : Uitstroomgraad volgens universitair studiegebied en geslacht (gemiddelde over 4 jaar) Algemene uitstroomgraad Uitstroomgraad na 1 jaar (de tijdelijke uitstroom meegerekend) M V T M V T Wetenschappen 83,7 85,8 84,4 89,4 88,1 88,9 Toegepaste wetenschappen 88,0 88,7 88,3 92,0 90,2 91,4 Zuivere wetenschappen 74,4 81,2 77,1 83,7 84,7 84,1 Medische wetenschappen 87,8 89,2 88,7 91,8 93,1 92,7 Humane en sociale wetenschappen 73,7 73,6 73,6 82,7 84,8 84,0 Universitair 77,1 75,7 76,3 84,9 85,6 85,3 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Opmerking: het betreft het gemiddelde aantal jongeren dat zich in 2005, 2006, 2007 of 2008 heeft ingeschreven en respectievelijk in 2006, 2007, 2008 of 2009 is uitgestroomd (ofwel 3.407 inschrijvingen).
De onderstaande grafiek geeft een detail van het uitstroompercentage volgens studiegebied. Bij de toegepaste wetenschappen, tekenen we bij de burgerlijk ingenieurs de hoogste uitstroompercentages op. Die van de bio-ingenieurs zijn daarentegen heel wat lager. De uitstroom van de studenten zuivere wetenschappen ligt rond het gemiddelde. Aangezien het aantal studenten zuivere wetenschappen redelijk beperkt is, is het niet mogelijk om de uitstroom per richting te verdelen. We geven ter indicatie mee dat het kleine aantal studenten uit de richtingen wiskunde, informatica, geografie en geologie een hoger uitstroompercentage hebben dan studenten die de richtingen fysica, chemie en biologie hebben gevolgd. Grafiek 21 : Uitstroomgraad – universitair volgens studiedomein (gemiddelde over 4 jaar) 44,2
Filosofie Kunstgeschiedenis en archeologie Pers- en communicatiewetenschappen Filologie Politieke en sociale wetenschappen Psychologie en pedagogie 3e cyclus Landbouwkundige wetenschappen Geschiedenis Totaal - Universitair Praktische wetenschappen Rechten Economie en T.E.W. Medische wetenschappen Toegepaste wetenschappen - burgerlijk ingenieur
21,2 55,6
20,2 69,2 69,6 69,8 71,2 71,5 72,6 72,7 76,3 77,1 80,8 84,5 88,7 93,7
0
10
20
30
40
50
14,6 22,3 10,3 9,9 12,5 9,4 12,1 9,0 7,0 4,2 5,7 4,0 1,0 60
70
80
90
100 In %
Uitstroom
Tijdelijke uitstroom
Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
4.2 Arbeidsreserve van wetenschappelijke en technologische richtingen Over het algemeen houdt de analyse van de hoge werkloosheidsgraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen rekening met de mobiliteit van de werkzoekenden en beperkt zich tot de vergelijking van twee of meer momentopnames in het Brusselse professionele landschap. In dit hoofdstuk proberen we dit voor 2009 te verhelpen door de arbeidsreserve (die werk zoekt) in beschouwing te nemen. Hiermee bedoelen we dat alle werkzoekenden die in de loop van 2009 minstens eenmaal beschikbaar waren voor de arbeidsmarkt. Dankzij dit concept wordt de volledige arbeidsreserve voor een heel jaar in aanmerking Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
19
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
genomen. Het is interessant om de bewegingen te analyseren, aangezien werkzoekenden die in bepaalde beroepen zijn ingeschreven (in het bijzonder in wetenschappelijke en technische domeinen) een grotere mobiliteit aan de dag leggen. 4.2.1 Kenmerken van de arbeidsreserve De onderstaande tabel geeft een overzicht van het volume van de arbeidsreserve en spitst zich hierbij toe op de arbeidsreserve met een diploma van het hoger onderwijs. 14,8% van de arbeidsreserve heeft een diploma van het hoger onderwijs (17% bij de vrouwen en 12,8% bij de mannen). 5,8% is houder van een diploma van het universitair onderwijs en 9% van het niet-universitair hoger onderwijs (78,6% van het korte type en 21,4% van het lange type). Tabel 22: Arbeidsreserve met een diploma van het hoger onderwijs volgens geslacht in 2009 Mannen in % Vrouwen in % Totaal in % % Vrouwen Universitair 4.401 5,0 5.303 6,6 9.704 5,8 54,6 Hoger niet-universitair 6.807 7,8 8.337 10,4 15.144 9,0 55,1 Waarvan Korte type 5.203 6.698 11.901 56,3 Lange type 1.604 1.639 3.243 50,5 Totaal hoger onderwijs 11.208 12,8 13.640 17,0 24.848 14,8 54,9 Totaal AR 87.344 100,0 80.395 100,0 167.739 100,0 47,9 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De arbeidsreserve met een diploma van het universitair onderwijs vinden we opgedeeld per studiegebied in de onderstaande tabel terug. 12,3% heeft een diploma van een richting in de exacte wetenschappen. Zowel uit de gegevens van de Vlaamse als de Franse Gemeenschap stellen we vast dat studenten uit wetenschappelijke richtingen ondervertegenwoordigd zijn als we de werkloosheidscijfers van de universitairen onder de loep nemen. De verhouding vrouwen ligt min of meer in dezelfde lijn als de gegevens van de studentes in de richtingen van de exacte wetenschappen (ongeveer een derde). Tabel 23: Universitaire arbeidsreserve volgens studiegebied en geslacht in 2009 Mannen in % Vrouwen in % Totaal in % % Vrouwen Exacte wetenschappen 823 18,7 375 7,1 1.198 12,3 31,3 Toegepaste wetenschappen 515 11,7 185 3,5 700 7,2 26,4 Zuivere wetenschappen 308 7,0 190 3,6 498 5,1 38,2 Medische wetenschappen 130 3,0 187 3,5 317 3,3 59,0 Humane wetenschappen 3.448 78,3 4.741 89,4 8.189 84,4 57,9 Universitair 4.401 100,0 5.303 100,0 9.704 100,0 54,6 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Wat betreft het niet-universitair hoger onderwijs van het korte of het lange type, bedraagt het aandeel van de arbeidsreserve afkomstig uit technologische richtingen respectievelijk 13,8% en 19,2%. De vrouwen zijn in het perspectief van de gegevens m.b.t. het onderwijs relatief oververtegenwoordigd, aangezien ze ongeveer een kwart van de arbeidsreserve uitmaken.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
20
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 24: Arbeidsreserve niet-universitair hoger onderwijs volgens studiegebied en geslacht in 2009 Mannen in % Vrouwen in % Totaal in % Korte type 5.203 100,0 6.698 100,0 11.901 100,0 Technisch 1.218 23,4 430 6,4 1.648 13,8 Andere 3.985 76,6 6.268 93,6 10.253 86,2 Lange type 1.604 100,0 1.639 100,0 3.243 100,0 Technisch 477 29,7 145 8,8 622 19,2 Andere 1.127 70,3 1.494 91,2 2.621 80,8 Hoger niet-universitair 6.807 8.337 15.144 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
% Vrouwen 56,3 26,1 61,1 50,5 23,3 57,0 55,1
In de volgende tabel komt de arbeidsreserve van het hoger onderwijs aan bod. De NWWZ uit wetenschappelijke en technologische richtingen vertegenwoordigen 14% van de arbeidsreserve die een diploma van het hoger onderwijs op zak heeft. Als we deze 14% vergelijken met het aandeel van de gediplomeerden in de wiskunde, de wetenschappen en de technologie in het licht van alle diploma's van het hoger onderwijs in België (ofwel 18-19% voor de periode 2000-2007; bron: Eurostat), dan merken we globaal een ondervertegenwoordiging van deze richtingen in de werkloosheid. Dit betekent dat het opleidingsniveau niet alleen het risico om in de werkloosheid verzeild te raken vermindert, maar ook dat een diploma van wetenschappelijke of technologische studierichtingen ertoe bijdraagt deze risico's terug te dringen. Tabel 25: Arbeidsreserve met een diploma van het hoger onderwijs voor de wetenschappelijke en technologische studiegebieden volgens geslacht in 2009 Mannen in % Vrouwen in % Totaal in % % Vrouwen AR - Wetenschappen en techniek 2.518 22,5 950 7,0 3.468 14,0 27,4 Totaal hogere studies 11.208 13.640 24.848 54,9 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Een verdeling van de arbeidsreserve met een diploma van het hoger onderwijs van een wetenschappelijke en technologische richting per beroepsgroep vinden we terug in de volgende tabel. Het gaat dus om de voornaamste beroepsaspiratie van de werkzoekenden: wie wetenschappelijke of technologische studies heeft genoten, kan op professioneel vlak immers verschillende doelen nastreven. In de bijlage geeft de tabel een overzicht van de verdeling van de arbeidsreserve volgens het precieze beroep en dit voor de voornaamste gebieden. We merken op dat de meesten van deze werkzoekenden wel degelijk zijn ingeschreven in de beroepen die rechtstreeks met wetenschappen verband houden:
23,3% als ingenieur/ in de toegepaste wetenschappen – bio-ingenieur, industrieel en elektromechanisch ingenieur, burgerlijk ingenieur chemie of biochemie enz. (arbeidsreserve 807); 17,2% in de informatica – analist-programmeur, netwerkarchitect enz. (arbeidsreserve 596); 10,6% in de wetenschappen – bioloog, chemicus, mathematicus enz. (arbeidsreserve 368); 7,8% in het management/beheer, d.w.z. in leidinggevende functies (arbeidsreserve 269); 6,9% in de industrie – technicus elektromechanica (arbeidsreserve 238); 6,8% in de bouw – architect enz. (arbeidsreserve 238); Slechts 3,5% van de arbeidskrachten is ingeschreven in het domein onderwijs.
De tabel maakt duidelijk dat de beroepsgroepen waar ze worden ingeschreven betrekkelijk gevarieerd zijn.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
21
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel 26: Arbeidsreserve met een diploma van het hoger onderwijs voor wetenschappelijke en technologische studiegebieden per beroepsgroep in 2009 Stock Nieuw Stock % AR % AR jan. 09 ingeschreven dec. 09 Vrouwen Ingenieurs / toegepaste wetenschappen 337 470 419 807 23,3 22,2 Informatica 252 344 354 596 17,2 11,9 Wetenschappen 180 188 204 368 10,6 48,1 Beheer 127 142 168 269 7,8 16,0 Industrie 121 117 125 238 6,9 8,4 Bouw 93 143 113 236 6,8 34,7 Kunst – ambacht 126 97 159 223 6,4 34,5 Administratie (bedienden, secretariaat enz.) 110 87 112 197 5,7 53,3 Pedagogie, onderwijs, opleiding 63 57 54 120 3,5 37,5 Handel en ondersteuning verkoop 63 39 70 102 2,9 32,4 Geneeskunde en paramedisch 40 35 38 75 2,2 66,7 Land- en tuinbouw, veeteelt, jacht/visvangst 29 27 31 56 1,6 30,4 Psychosociaal, cultuur, vrije tijd, sport 21 23 24 44 1,3 54,5 Andere beroepsgroepen 80 57 81 137 4,0 19,7 Totaal 1.642 1.826 1.952 3.468 100,0 27,4 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
4.2.2 Vergelijking van de uitstroompercentages De uitstroomgraden van jongeren die afstuderen in wetenschappelijke en technologische richtingen van het hoger onderwijs liggen gemiddeld vrij hoog. Hoe zit dit met de volledige arbeidsreserve? Daarvoor maken we een onderscheid tussen de in 2008 nieuw ingeschreven werkzoekenden in de arbeidsreserve, d.w.z. de werkzoekenden die zich in de loop van een van de 12 maanden van 2008 hebben ingeschreven, en het uitstroompercentage na een jaar enerzijds. En de arbeidsreserve die in het begin van het jaar (dus januari 2008) was ingeschreven en de uitstroom na een jaar anderzijds. Over het algemeen is de uitstroomgraad van de nieuw ingeschreven werkzoekenden gemiddeld hoger dan voor de NWWZ die in januari ingeschreven waren (deze laatste groep bestaat zowel uit werklozen van korte als lange duur). Tabel 27: Uitstroomgraad na een jaar van de AR volgens universitair studiegebied en geslacht Nieuw ingeschreven in 2008 Stock januari 2008 M V T M V T Wetenschappen 71,7 69,4 70,9 55,6 56,8 56,0 Toegepaste wetenschappen – burgerlijk ing. 71,0 77,6 72,5 57,6 64,7 59,3 Landbouwkundige wetenschappen 63,9 67,4 65,4 59,7 60,6 60,0 Zuivere wetenschappen 76,7 65,9 72,1 52,4 51,9 52,2 Medische wetenschappen 71,0 78,7 76,5 50,0 55,2 53,2 Humane en sociale wetenschappen 66,0 71,2 69,6 49,8 55,1 52,8 Universitair 67,2 71,3 69,6 50,9 55,2 53,2 Totaal van de AR 56,9 58,0 57,4 40,0 39,7 39,8 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De tabel hieronder brengt aan het licht dat het uitstroompercentage van de NWWZ met een diploma in de exacte wetenschappen in vergelijking met alle universitairen samen lichtjes hoger ligt. Het verschil is niettemin minder uitdrukkelijk tegenover alle afgestudeerde jongeren. Bij de nieuw ingeschreven NWWZ noteren we een sterk uitstroompercentage van de ingenieurs en de houders van een diploma
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
22
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
zuivere wetenschappen. De stock van januari toont ons hoge uitstroompercentages bij de burgerlijk en bio-ingenieurs. Omdat er betrekkelijk weinig arbeidsreserve uit de zuivere wetenschappen komt, is het niet mogelijk om de uitstroompercentages per richting op te geven. Ter indicatie vermelden we wel dat het beperkte aantal nieuw ingeschreven WZ uit de afdelingen wiskunde, informatica en chemie een grotere uitstroom kent in vergelijking met studenten die fysica, biologie, geografie en geologie hebben gevolgd. Tabel 28: Uitstroomgraad na een jaar van de AR per studiegebied van het hoger niet-universitair onderwijs volgens geslacht Nieuw ingeschreven in 2008 Stock januari 2008 M V T M V T Bouw 66,2 69,4 67,5 59,3 48,8 55,8 Industrie 67,9 67,8 43,5 42,5 Ingenieurswetenschappen 68,0 62,9 67,1 50,6 64,9 52,3 Informatica 67,0 58,5 65,5 54,8 40,7 52,3 Praktische wetenschappen 68,6 59,5 63,2 52,7 43,9 48,1 Totaal Technisch 66,9 63,2 65,9 51,6 46,6 50,4 Kunst 49,2 51,2 50,3 31,0 35,3 33,2 Economie 63,8 69,6 67,2 46,7 49,4 48,2 Paramedisch 80,0 79,0 79,2 59,1 58,7 58,8 Pedagogie 67,7 71,1 70,3 44,2 51,9 49,8 Sociaal-agogisch werk 67,0 71,6 70,4 59,4 55,8 57,0 Totaal Andere 60,3 67,3 64,7 41,1 46,7 44,4 Hoger 62,0 67,0 64,9 43,7 46,7 45,3 Totaal van de AR 56,9 58,0 57,4 40,0 39,7 39,8 Bron: ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Als we het hoger niet-universitair onderwijs als uitgangspunt nemen, dan zien we dat het uitstroompercentage aanzienlijk hoger is voor de NWWZ met een diploma van een paramedische richting. NWWZ die in het bezit zijn van een diploma van een artistieke richting hebben dan weer een lager uitstroompercentage. In tegenstelling tot wat we voor de schoolverlaters in het algemeen hebben vastgesteld, kunnen we waarnemen dat de NWWZ uit technologische richtingen niet meer het hoogste uitstroompercentage hebben. Het uitstroompercentage van de schoolverlaters per richting maakt het mogelijk om een beter idee te krijgen over de studierichtingen die op de arbeidsmarkt het meest worden gewaardeerd. Of de inschakeling van deze nieuwkomers op de arbeidsmarkt succesvol is, hangt immers grotendeels af van de mate waarin de schoolkennis aan de door de ondernemingen gestelde eisen op het vlak kennis, bekwaamheden en vaardigheden beantwoordt. Het omgekeerde geldt voor het niveau van de arbeidsreserve: hoewel de richting een invloed kan hebben, speelt de beroepservaring eveneens een bepalende rol. 4.2.3 Tewerkstellingsmogelijkheden Tot slot zijn we voor de NWWZ uit wetenschappelijke en technologische richtingen nagegaan in welke activiteitensectoren ze het vaakst terechtkomen. We benadrukken dat personen die in deze studierichtingen afstuderen in heel wat activiteitensectoren terug te vinden zijn. Zoals voor alle gediplomeerden van het hoger secundair onderwijs geldt, springen twee activiteitensectoren in het oog als het op tewerkstellingsmogelijkheden aankomt, met name de dienstverlening aan bedrijven en het
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
23
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
onderwijs. Ze zijn minder talrijk aanwezig in overheidsdiensten, de handel, de gezondheidszorg en sociale dienstverlening, de industrie, de bouw, … Hoewel de tewerkstellingsmogelijkheden voor de arbeidsreserve afkomstig uit wetenschappelijke en technologische afstudeerrichtingen behoorlijk uiteenlopend zijn, is de arbeidsreserve in bepaalde sectoren oververtegenwoordigd of omgekeerd, ondervertegenwoordigd. In relatieve termen treffen we hen in vergelijking met andere studenten uit het hoger onderwijs vaker in bepaalde activiteitensectoren aan, namelijk: De industrie zoals de chemische industrie (in het bijzonder zij met een diploma zuivere wetenschappen en een diploma van het niet-universitair hoger onderwijs); De bouw (in het bijzonder zij met een diploma toegepaste wetenschappen en een diploma van het niet-universitair hoger onderwijs); De handel rond farmaceutische producten (in het bijzonder zij met een diploma zuivere wetenschappen); De telecommunicatiesector; De dienstverlening aan bedrijven, hoofdzakelijk informatica-activiteiten, onderzoek en ontwikkeling (in het bijzonder zij met een diploma zuivere wetenschappen), de activiteiten "technisch advies", architectuur en ingenieursactiviteiten, de activiteiten "controle en technische analyses" (voor deze laatste twee sectoren betreft het voornamelijk gediplomeerden in de toegepaste wetenschappen en in het niet-universitair hoger onderwijs); Het hoger onderwijs (in het bijzonder zij met een diploma exacte wetenschappen). We beklemtonen dat de personen met een diploma zuivere wetenschappen vaker in het secundair onderwijs terechtkomen.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
24
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
5. Besluit Hoewel beroepen in de wetenschappelijke en technologische sector een goede bescherming tegen werkloosheid vormen en interessant zijn op het vlak van bezoldiging, prestige en sociale verantwoordelijkheden, stellen we vast dat er een zekere desinteresse voor deze studierichtingen bestaat… Deze verminderde belangstelling roept op tot bezorgdheid en staat de vernieuwing van de wetenschappelijke en technische kaderleden in België, maar ook in Brussel, in de weg. Onderzoek naar de keuze van de studierichting bij aanvang van hogere studies toont aan dat het geslacht (man), het socioculturele aspect (universitair geschoolde ouders bijvoorbeeld) en de in het middelbaar gevolgde richting (met veel wiskunde) bepalend zijn of men voor een wetenschappelijke loopbaan kiest. Tot slot, de redenen waarom jongeren voor een bepaalde richting opteren, hangen grotendeels samen met het belang dat ze aan de discipline toeschrijven. Jongens zijn vatbaarder voor de tewerkstellingsmogelijkheden, het loon of het prestige, terwijl meisjes zich eerder door het sociaal nut laten leiden. Stereotypen die verband houden met het mannelijk karakter van de wetenschappen worden niet alleen versterkt door de weinig uitgesproken belangstelling van meisjes voor wetenschap en techniek, maar ook door de sterk mannelijke connotatie van deze beroepen. Dit laatste blijkt ook als we de bij ACTIRIS beschikbare arbeidsreserve onder de loep nemen. Sinds de eerste studie van de knelpuntberoepen in 1998 staan de beroepen van ingenieur, technicus en informaticus op de lijst van de moeilijk in te vullen werkaanbiedingen in Brussel. Niet alleen keren deze 3 beroepen steeds opnieuw terug als knelpuntberoep, we wijzen er eveneens op dat het zeer lastig is om vacatures voor betrekkingen in het secundair onderwijs in te vullen wanneer het wetenschappelijke, wiskundige en technische vakken betreft. De resultaten van de enquête (een vragenlijst die naar de werkgeversfederaties werd gestuurd) wijzen bovendien uit dat er op de Brusselse arbeidsmarkt behoefte aan of heel wat vraag naar de volgende diploma's is: ingenieurs chemie of biochemie, bio-ingenieurs en informaticawetenschappen. De federaties geven aan dat er een gemiddelde vraag is naar diploma’s milieuzorg (een opleiding die zowel bedrijfskundige als natuurwetenschappelijke vakken combineert), wiskunde, veiligheidstechnieken en industriële wetenschappen. Verder is er ook nog een gemiddelde vraag, zij het in mindere mate, naar diploma’s biologie/microbiologie, biochemie en cellulaire- en moleculaire biochemie. Uit klassieke gegevens stellen we vast dat een hoog opleidingsniveau de kans op werkloosheid verkleint. De tewerkstellingsgraad van werknemers met een diploma van het hoger onderwijs is immers tweemaal zo groot als de laaggeschoolde arbeidskrachten. Een longitudinaal onderzoek van jongeren met een diploma van het hoger onderwijs heeft uitgewezen dat wetenschappelijke en technologische richtingen gemiddeld tot hogere percentages voor de inschakeling op de arbeidsmarkt leiden. Op universitair niveau noteren we de hoogste inschakelingsgraad bij bepaalde domeinen van de exacte wetenschappen, namelijk: de burgerlijk ingenieurs, de informatici en de wiskundigen. We merken op dat, op het globale opleidingsniveau van het hoger onderwijs, de inschakelingspercentages van richtingen in de gezondheidswetenschappen eveneens zeer goed zijn. Ten slotte, is de arbeidsreserve van wetenschappelijke en technische richtingen goed voor 14% van de arbeidsreserve van personen met een diploma van het hoger onderwijs en bestaat ze voor meer dan 70% uit mannen. Wetenschappelijke en technische richtingen zijn ondervertegenwoordigd in de werkloosheid. Dit betekent dat het opleidingsniveau niet alleen het risico om werkloos te worden vermindert, maar ook dat een diploma van wetenschappelijke of technologische studierichtingen ertoe bijdraagt deze risico's terug te dringen. Een analyse van de arbeidsreserve per beroep brengt aan het licht
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
25
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
dat in bepaalde beroepen weinig NWWZ zijn ingeschreven en dat het verloop in deze beroepen aanzienlijker is. Om te besluiten kondigt de vergroening van de economie een groeiende vraag naar « groene banen » aan, voornamelijk in de wetenschappelijke en technologische domeinen ( klimaatopwarming, hernieuwbare energie en nieuwe activiteiten zoals de groene chemie). Deze groeiende vraag zal in de nabije toekomst waarschijnlijk de nadruk leggen op wetenschappelijke en technologische profielen.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
26
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Bijlage Tabel 29 : Verdeling van de AR met een diploma hoger onderwijs in de wetenschappelijke en technologische studiegebieden volgens beroep en beroepsdomein - 2009 Mannen Vrouwen Totaal % vrouwen Bio-ingenieur landbouwkunde 100 54 154 35,1 Milieudeskundige 34 27 61 44,3 Industrieel ingenieur elektromechanica 54 3 57 5,3 Burgerlijk ingenieur chemie of biochemie 31 17 48 35,4 Burgerlijk ingenieur burgerlijke bouwkunde 38 9 47 19,1 Burgerlijk ingenieur mechanica (+hvac) 43 2 45 4,4 Burgerlijk ingenieur elekromechanica 40 4 44 9,1 Industrieel ingenieur elekronica 29 3 32 9,4 Ingenieur telecom 27 5 32 15,6 Burgerlijk ingenieur-architect 17 13 30 43,3 Burgerlijk ingenieur elektriciteit 26 4 30 13,3 Burgerlijk ingenieur elektronica 28 28 0,0 Industrieel ingenieur mechanica 25 3 28 10,7 Industrieel ingenieur burgerlijke bouwkunde 25 1 26 3,8 Industrieel ingenieur elektriciteit 21 2 23 8,7 Ingenieur software 18 1 19 5,3 Productie-ingenieur (alle specialiteiten) 15 2 17 11,8 Andere ingenieurs 57 29 86 33,7 INGENIEURS/ TOEGEPASTE WETENSCHAPPEN 628 179 807 22,2 Analist-programmeur 205 25 230 10,9 Web master, web developer 33 4 37 10,8 Netwerkarchitect 22 2 24 8,3 Programmeur 21 3 24 12,5 Systeemprogrammeur 18 1 19 5,3 Toepassingsprogrammeur 16 2 18 11,1 Systeemanalist 13 2 15 13,3 Andere informatici 197 32 229 14,0 INFORMATICA 525 71 596 11,9 Bioloog 39 59 98 60,2 Scheikundige 37 19 56 33,9 Biochemicus 13 24 37 64,9 Laboratoriumtechnicus onderzoek en ontwikkeling 17 16 33 48,5 Technicus scheikunde 22 6 28 21,4 Geograaf 17 9 26 34,6 Geoloog 12 9 21 42,9 Natuurkundige 14 4 18 22,2 Technicus biochemie 5 11 16 68,8 Zooloog 6 9 15 60,0 Botanicus 1 5 6 83,3 Mathematicus 1 2 3 66,7 Andere wetenschappen 7 4 11 36,4 WETENSCHAPPEN 191 177 368 48,1 Verkoopsdirecteur 67 10 77 13,0 Directeurs 56 16 72 22,2 Projectverantwoordelijken 37 10 47 21,3 Projectleider informatica 24 5 29 17,2 Diensthoofd informatica 11 1 12 8,3 Ander beheer 31 1 32 3,1 BEHEER 226 43 269 16,0
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
27
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Tabel (vervolg) : Verdeling van de AR met een diploma hoger onderwijs in de wetenschappelijke en technologische studiegebieden volgens beroep en beroepsdomein - 2009 Mannen Vrouwen Totaal % vrouwen Technicus elektronica 70 5 75 6,7 Technicus in de elktromechanica 42 42 0,0 Architectuurtekenaar, bouwkundig tekenaar, tekenaar openbare werken 18 9 27 33,3 Technicus automatisatie en regeltechniek 21 1 22 4,5 Elektromechanicien 21 21 0,0 Andere industrie 46 5 51 9,8 INDUSTRIE 218 20 238 8,4 Architect 77 72 149 48,3 Andere bouw 77 10 87 11,5 BOUW 154 82 236 34,7 KUNST - AMBACHT 146 77 223 34,5 ADMINISTRATIE (bedienden, secretariaat, enz.) 92 105 197 53,3 PEDAGOGIE, ONDERWIJS, OPLEIDING 75 45 120 37,5 HANDEL - ONDERSTEUNING VERKOOP 69 33 102 32,4 GENEESKUNDE - PARAMEDISCHE BEROEPEN 25 50 75 66,7 LAND- EN TUINBOUW, VEETEELT, JACHT/ VISVANGST 39 17 56 30,4 PSYCHOSOCIAAL, CULTUUR, VRIJE TIJD, SPORT 20 24 44 54,5 ANDERE DOMEINEN 110 27 137 19,7 TOTAAL 2.518 950 3.468 27,4 Bron : ACTIRIS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
28
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Bibliografie Alaluf M. et Marage P. (sous la direction), Imatouchan N., Pahaut S., Sanvura R., Valkeneers A., Vanheerswynghels A., Newtonia : Accès des jeunes femmes aux études universitaires techniques et scientifiques, Institut de Sociologie et Faculté des sciences de l’ULB, Rapport intermédiaire, février 2003. Belleflamme A., Graillon S. et Romainville M., La désaffectation des jeunes pour les filières scientifiques et technologiques. Diagnostic et remèdes, rapport de synthèse élaboré à la demande d’Essenscia Wallonie menée par le Département Education et Technologies des Facultés universitaires de Namur, février 2008. CSEF, Les besoins en main-d’œuvre dans les entreprises du secteur des activités informatiques en Brabant wallon, 2001. Faits & Gestes n°7, Les filles et les carrières scientifiques et technique, 2002. Faits & Gestes n°12, Les études et les carrières scientifiques au féminin, 2004. Faits & Gestes n°33, Filles-garçons, égaux dans l’enseignement ?, 2010. Lafontaine D. et Goffin C., Promouvoir l’orientation des filles vers les options scientifiques dès l’enseignement secondaire, octobre 2009. OCDE, Rapport d’orientation : Évolution de l’intérêt des jeunes pour les études scientifiques et technologiques, Forum mondial de la science, mai 2006. Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs, Vlaamse overheid, Departement Onderwijs en Vorming.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
29
Overzicht van de behoeften aan wetenschappelijke en technologische beroepen
Inhoudstafel 1. Inleiding.......................................................................................................................................................... 1 2. Evolutie van de studenten in wetenschappelijke en technologische richtingen.................................................. 3 2.1 Franse Gemeenschap............................................................................................................................... 3 2.1.1 Universiteit ..................................................................................................................................... 3 2.1.2 Niet-universitair hoger onderwijs .................................................................................................... 5 2.2 Vlaamse Gemeenschap............................................................................................................................ 7 2.2.1 Universiteit ..................................................................................................................................... 7 2.2.2 Niet-universitair hoger onderwijs .................................................................................................... 9 2.3 Motivatie aan de grondslag van de studiekeuze...................................................................................... 11 3. Analyse van de antwoorden op de vragenlijst over de behoeften aan wetenschappelijk geschoolden................ 12 4. Werkloosheid bij de houders van een diploma van het hoger onderwijs ......................................................... 14 4.1 Jongeren die zich bij ACTIRIS komen inschrijven ................................................................................ 15 4.1.1 Kenmerken van de jongeren die zich zijn komen inschrijven ......................................................... 16 4.1.2 Uitstroompercentage van werkloze jongeren uit wetenschappelijke en technologische richtingen... 17 4.2 Arbeidsreserve van wetenschappelijke en technologische richtingen....................................................... 19 4.2.1 Kenmerken van de arbeidsreserve .................................................................................................. 20 4.2.2 Vergelijking van de uitstroompercentages...................................................................................... 22 4.2.3 Tewerkstellingsmogelijkheden....................................................................................................... 23 5. Besluit ........................................................................................................................................................... 25
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Anspachlaan 65, 1000 Brussel http://www.actiris.be, rubriek Observatorium Brussel, juni 2010
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
30