Overwegingen van Paus Benedictus XVI over het leven van de H. Augustinus bij zijn audiënties van 9, 16 en 30 januari, 20 en 27 februari 2008 Vertaling uit het Italiaans, alineanummering en -verdeling: Past. Chr. van Buijtenen, pr. © 2008, Libreria Editrice Vaticana 9 januari 2008 Beste broeders en zusters Na de grote feestelijkheden van Kerstmis, zou ik willen terugkeren tot de meditaties over de Kerkvaders en vandaag willen spreken over de grootste Latijnse Kerkvader, Sint Augustinus: als man van passie en geloof, van hoogste intelligentie en onvermoeibare pastorale ijver, is deze grote heilige en Kerkleraar dikwijls ook bekend, minstens van naam en faam, bij wie het christendom niet kent of er niet vertrouwd mee is, omdat hij een heel diepe stempel heeft gedrukt op het culturele leven van het Westen en van heel de wereld. Door zijn uitzonderlijke betekenis heeft Sint Augustinus een heel brede invloed gehad, en men zou kunnen zeggen dat enerzijds alle wegen van de Latijnse christelijke literatuur naar Hippo leiden (tegenwoordig Annaba, aan de Algerijnse kust), de plaats waar hij Bisschop was, en dat anderzijds vanuit deze stad van het Romeinse Afrika, waar Augustinus Bisschop was vanaf 395 tot aan zijn dood in 430, zich vele andere wegen vertakken van het daaropvolgende christendom en van de westerse cultuur. Zelden heeft een beschaving een zo grote geest gevonden die er de waarden van wist op te nemen en de intrinsieke rijkdom van wist aan te prijzen, waarvoor hij ideeën en vormen wist te vinden waarmee degenen die later kwamen zich zouden voeden, zoals ook Paulus VI onderstreepte: "Men kan zeggen dat heel het denken van de oudheid samenvloeit in zijn werk en dat daar gedachtestromen uit voortvloeien die heel de leerstellige traditie van de daarop volgende eeuwen doortrekken". Augustinus is bovendien de kerkvader die het grootste aantal werken heeft nagelaten. Zijn biograaf Possidius zegt dat het onmogelijk leek dat één man zoveel kon schrijven gedurende zijn leven. Over deze verschillende werken zullen we bij een volgende ontmoeting spreken. Vandaag zal onze aandacht zich enkel richten op zijn leven, dat zich goed laat reconstrueren uit zijn geschriften en in het bijzonder uit de Confessiones - Belijdenissen, die buitengewone geestelijke autobiografie, die geschreven is tot lof van God en die zijn beroemdste werk is. En terecht, wat het zijn juist de Confessiones van Augustinus, met hun aandacht voor de innerlijkheid en de psychologie, die een uniek model vormen voor de westerse literatuur, en niet alleen de westerse, ook de nietgodsdienstige, tot aan de moderne literatuur toe. Deze aandacht voor het geestelijk leven, voor het mysterie van het ik, voor het mysterie van God die zich in het ik verbergt, is iets buitengewoons dat nog nooit eerder was voorgekomen en blijft voor altijd om zo te zeggen een geestelijke “hoogtepunt". 2 Maar laten we nu overgaan tot zijn leven. Augustinus werd geboren in Tagaste - in de provincie Numidië, in het Romeinse Afrika - op 13 november 354, als zoon van Patricius, een heiden die later catechumeen werd, en Monica, een vurig christen. Deze hartstochtelijke vrouw, die vereerd wordt als heilige, oefende op haar zoon een bijzonder grote invloed uit en voedde hem op in het christelijk geloof. Augustinus had ook het zout ontvangen, als teken van de opname in het catechumenaat. En hij is altijd gefascineerd gebleven door de figuur van Jezus Christus; hij zegt zelfs altijd van Jezus te hebben gehouden, maar zich steeds meer te hebben verwijderd van het kerkelijke geloof, van de kerkelijke praktijk, zoals ook vandaag de dag voor veel jongeren het geval is. Augustinus had ook een broer, Navigius, en een zus, van wie we de naam niet kennen en die, toen zij als weduwe was achtergebleven, 1
nadien aan het hoofd stond van een klooster voor vrouwen. De jongen had een buitengewoon levendig verstand en ontving een goede opleiding, ook al was hij niet steeds een voorbeeldige student. Toch studeerde hij ijverig de grammatica, eerst in zijn geboortestad, later in Madaura (M'Daourouch in het huidige Algerije), en vanaf 370 retorica in Carthago, de hoofdstad van het Romeinse Afrika: hij werd iemand die perfect de Latijnse taal beheerste, maar slaagde er niet in het Grieks in dezelfde mate te beheersen en hij leerde niet het Punisch dat zijn landgenoten spraken. Het was in Carthago dat Augustinus voor het eerst de Hortensius las, een later verloren gegaan geschrift van Cicero dat zich aan het begin situeert van zijn weg naar de bekering. De tekst van Cicero wekte immers in hem de liefde voor de wijsheid, zoals hij - eenmaal Bisschop - zal schrijven in de Confessiones "Dat boek veranderde werkelijk heel mijn manier van denken", zozeer dat "plotseling elke ijdele hoop zijn waarde verloor en ik met een ongelooflijke vurigheid van hart de onsterfelijkheid van de wijsheid verlangde". 3 Maar omdat hij ervan overtuigd was dat men zonder Jezus niet kon zeggen de waarheid te hebben gevonden en omdat hij in dit opwindende boek die naam miste, begon hij meteen na het gelezen te hebben met het lezen van de Schrift, de Bijbel. Maar dat stelde hem teleur. Niet alleen omdat de Latijnse stijl van de vertaling van de Heilige Schrift beneden de maat was, maar ook omdat de inhoud zelf hem niet bevredigend leek. In de verhalen van de Schrift over oorlogen en andere menselijke aangelegenheden vond hij niet de verhevenheid van de filosofie, de schittering van de zoektocht naar de waarheid die haar eigen is. Toch wilde hij niet zonder God leven en zo kwam het dat hij op zoek ging naar een godsdienst die aan zijn verlangen naar waarheid beantwoordde en ook aan zijn verlangen om Jezus van meer nabij te leren kennen. Zo viel hij in het net van de manicheeërs, die zich voordeden als christenen en een volledig rationele godsdienst beloofden. Zij stelden dat de wereld verdeeld is in twee beginselen: het goede en het kwade. Zo zou heel de complexiteit van de menselijke geschiedenis zijn te verklaren. Ook de dualistische moraal beviel Augustinus, want die behelsde weliswaar voor de uitverkoren een hoogverheven moraal maar voor aanhangers zoals hij was het mogelijk een meer aan de situatie van de tijd aangepast leven te leiden, wat vooral gold voor de jongeren. Daarom werd hij manicheeër, in de overtuiging op dat moment de synthese te hebben gevonden tussen rationaliteit, zoeken naar waarheid en liefde voor Jezus Christus. En het had een concreet voordeel voor zijn leven: de manicheeërs aanhangen opende immers gemakkelijke perspectieven op carrière. Die godsdienst aanhangen die zoveel invloedrijke persoonlijkheden telde maakte het hem mogelijk de relatie voort te zetten met een vrouw waarin hij verwikkeld was en vooruitgang te maken in zijn carrière. Van deze vrouw had hij een zoon, Adeodatus, waar hij veel van hield, die heel intelligent was en die later aanwezig zal zijn bij de voorbereiding op de doop bij het Comomeer, waar hij deelneemt aan die "Dialogen" die de heilige Augustinus ons heeft overgeleverd. Helaas is de jongen vroegtijdig gestorven. Op zijn twintigste onderricht gevend in de grammatica in zijn geboortestad, keerde Augustinus al gauw terug naar Carthago, waar hij een briljant en gevierd leraar in de retorica werd. Mettertijd evenwel, begon hij zich te verwijderen van het geloof van de manicheeën, die hem juist in intellectueel opzicht teleurstelden, in zoverre zij niet in staat waren zijn twijfels op te lossen, en hij verhuisde naar Rome en vervolgens naar Milaan, waar toen het keizerlijk hof resideerde en waar hij een post van aanzien had verkregen dank zij de belangstelling en de aanbevelingen van de prefect van Rome, de heiden Simmacus, die de bisschop van Milaan, de heilige Ambrosius, vijandig gezind was. 4 In Milaan nam Augustinus de gewoonte aan - in het begin met de bedoeling zijn retorische bagage te verrijken - te gaan luisteren naar de prachtige preken van Bisschop Ambrosius, die de vertegenwoordiger van de keizer was voor Noord-Italië, en hij raakte gefascineerd door het woord van de grote Milanese prelaat; en niet alleen door zijn retorica, zijn redenaarskunst, maar vooral de inhoud raakte steeds meer zijn hart. Het grote probleem van het Oude Testament, van het gebrek aan retorische schoonheid, aan filosofische verhevenheid, loste zich in de preken van de heilige Ambrosius op dankzij de typologische 2
duiding van het Oude Testament: Augustinus begreep dat heel het Oude Testament een weg naar Jezus Christus is. Zo vond hij de sleutel om de schoonheid, de ook filosofische diepgang van het Oude Testament te begrijpen, en begreep hij heel de eenheid van het mysterie van Christus in de geschiedenis en ook de synthese tussen filosofie, rationaliteit en geloof in de Logos, in Christus, het eeuwige Woord dat vleesgeworden is. 5 Al gauw gaf Augustinus zich er rekenschap van dat de allegorische lezing van de Schrift en de neoplatoonse filosofie, zoals de Bisschop van Milaan die beoefenden, hem in staat stelden de intellectuele moeilijkheden op te lossen die hem bij zijn eerste toenadering tot de bijbelse teksten toen hij nog jonger was onoverkomelijk hadden geschenen. Zo kwam het dat Augustinus op de lezing van de geschriften van de filosofen opnieuw die van de Schrift deed volgen en vooral van de Brieven van Paulus. De bekering tot het christendom op 15 augustus 386 vormde dus het hoogtepunt van een lange en getourmenteerde innerlijk tocht ("itinerarium"), waarover we nog in een andere catechese zullen spreken, en de Afrikaan verhuisde naar het buitengebied ten noorden van Milaan bij het meer van Como - met moeder Monica, de zoon Adeodatus en een kleine groep vrienden - om zich voor te bereiden op de Doop. En zo kwam het dat Augustinus op zijn 32ste jaar gedoopt werd door Ambrosius, op 24 april 387, tijdens de paaswake, in de kathedraal van Milaan. 6 Na zijn Doop besloot Augustinus met zijn vrienden terug te keren naar Afrika, met het idee er een gemeenschappelijk leven te gaan voeren, naar monastiek model, in dienst van God. Maar in Ostia, in afwachting te kunnen vertrekken, werd zijn moeder onverwacht ziek en even later stierf zij, het hart verscheurend van haar zoon. Tenslotte in zijn vaderland teruggekeerd, vestigde zich de bekeerling in Hippo om er inderdaad een klooster te stichten. In die stad aan de Afrikaanse kust werd hij, ondanks zijn verzet, in 392 priester gewijd en begon hij met enkele gezellen het monniksleven waar hij al een tijdlang aan dacht, zijn tijd verdelend tussen het gebed, de studie en de prediking. Hij wilde alleen in dienst zijn van de waarheid, en voelde zich niet tot het pastorale leven geroepen, maar vervolgens begreep hij dat God hem riep herder te zijn temidden van de anderen en zo het geschenk van de waarheid aan de anderen aan te bieden. In Hippo werd hij vier jaar later, in 395, Bisschop gewijd. Terwijl hij doorging met zich door studie te verdiepen in de Schriften en in de teksten van de christelijke traditie, was Augustinus een voorbeeldige Bisschop in zijn onvermoeibare pastorale ijver: meerdere keren per week preekte hij voor zijn gelovigen, ondersteunde de armen en wezen, droeg zorg voor de vorming van de geestelijkheid en voor de organisatie van de vrouwen- en mannenkloosters. Kortom: de redenaar van vroeger vestigde naam als een van de belangrijkste exponenten van het christendom van die tijd: aller-actiefst als hij was in het bestuur van zijn bisdom - met opmerkelijke weerslag ook op de burgerlijke samenleving - heeft de Bisschop van Hippo in de ruim vijfendertig jaar van zijn episcopaat een enorme invloed gehad op de leiding van de katholieke Kerk in Romeins Afrika en in het algemeen op het christendom van zijn tijd, door het hoofd te bieden aan godsdienstige tendensen en aan vasthoudende en verstrooiende ketterijen zoals het manicheïsme, het donatisme en het pelagianisme, die het christelijk geloof in gevaar brachten in de God die één is en rijk is aan erbarmen. 7 En aan God vertrouwde Augustinus zich elke dag toe, tot op het laatst van zijn leven: door koorts getroffen, terwijl zijn Hippo al bijna drie maanden lang belegerd werd door binnendringende Vandalen - vertelt zijn vriend Possidius in het Vita S. Augustini Episcopi vroeg hij in grote letters de boetepsalmen op te schrijven "en liet de vellen aan de wand ophangen, zodat hij ze vanuit zijn bed gedurende zijn ziekte kon zien en lezen, en hij weende ononderbroken hete tranen". Zo verliepen de laatste dagen van het leven van Augustinus, die op 28 augustus 430 stierf, nog geen 76 jaar oud. Aan zijn werken, aan zijn boodschap en aan zijn innerlijke ontwikkeling zullen we de aanstaande ontmoetingen wijden.
3
16 januari 2008 Beste broeders en zusters! Vandaag zou ik, net als [afgelopen woensdag], willen spreken over de grote Bisschop van Hippo, de heilige Augustinus. Vier jaar voordat hij stierf wilde hij zijn opvolger benoemen. Hiertoe verzamelde hij op 26 september 426 het volk in de Basiliek van de Vrede in Hippo, om aan de gelovigen degene voor te stellen die hij voor die taak had aangewezen. Hij zei: "In dit leven zijn wij allemaal sterfelijk, maar de laatste dag van dit leven is voor ieder individu altijd onzeker. Toch hoopt men tijdens zijn kinderenjaren de adolescentie te bereiken; gedurende de adolescentie hoopt men op de jongelingsjaren; in de jongelingstijd hoopt men de volwassenheid te bereiken en tijdens de volwassen leeftijd hoopt men de rijpe leeftijd te halen; en tijdens die rijpheid hoopt men oud te worden. Men is er niet zeker van het te bereiken, maar men hoopt het. Daarentegen heeft de ouderdom geen andere periode vóór zich om op te hopen en de eigen duur ervan is onzeker... Van mijn kant kwam ik in deze stad door Gods wil in de kracht van mijn leven; maar nu is mijn jeugd voorbij en ben ik inmiddels oud geworden". Op dit punt gekomen, maakt Augustinus de naam bekend van de opvolger die hij had aangewezen, de priester Heraclius. Het verzamelde volk barstte los in een goedkeurend applaus en herhaalde wel drieëntwintig keer: "God zij gedankt! Geprezen zij Jezus Christus!"met nog meer acclamaties keurden de gelovigen bovendien goed wat Augustinus vervolgens zei over zijn voornemens voor zijn toekomst: hij wilde de jaren die hem restten wijden aan een meer intense studie van de Heilige Schriften. 2 Inderdaad waren de jaren die volgden jaren van een buitengewone intellectuele activiteit: hij voltooide belangrijke werken, begon aan andere die niet minder inspanning vroegen, hield openbare debatten met de ketters - zocht steeds de dialoog - en leverde zijn bijdrage om de vrede te bevorderen in de Afrikaanse provincies die belaagd werden door de barbaarse stammen uit het zuiden. In deze zin schreef hij aan graaf Darius, die naar Afrika was gekomen om de onenigheid te verzoenen tussen graaf Bonifatius en het keizerlijk hof, waar de stammen van de Mauritanen profiteerden voor hun strooptochten: "Men kan meer aanspraak maken op roem door de oorlog te doden met het woord, dan door mensen te doden met het zwaard - zo stelde hij in zijn brief - en meer door de vrede met vrede te bevorderen of te handhaven dan door oorlog. Zeker, ook degenen die strijden, zoeken - als zij goed zijn - ongetwijfeld de vrede, maar ten koste van bloedvergieten. Jij bent daarentegen gezonden om juist te verhinderen dat men iemands bloed zou trachten te vergieten". Helaas werd de hoop op een pacificatie van de Afrikaanse gebieden teleurgesteld: in mei 429 staken de Vandalen, door diezelfde Bonifatius uit wraak naar Afrika uitgenodigd, de straat van Gibraltar over en stortten zich op Mauritanië. De invasie bereikte al snel de andere rijke Afrikaanse provincies. In mei of juni 430 omsingelden "de verwoesters van het Romeinse rijk", zoals Possidius die barbaren kenmerkte en belegerden het. 3 Ook Bonifatius had in de stad zijn toevlucht gezocht. Nadat hij zich te laat met het hof verzoend had, probeerde hij nu tevergeefs de invallers tegen te houden. De biograaf Possidius beschrijft het leed van Augustinus: "De tranen waren nu meer dan gewoonlijk zijn dagelijks en ook nachtelijk brood en omdat hij inmiddels tegen het eind van zijn leven liep, sleet hij méér dan anderen zijn oude dag in bitterheid en droefenis". En hij legt uit: "Die man Gods zag immers de moordpartijen en de verwoestingen van de steden; de huizen in de velden neergehaald en de bewoners vermoord door de vijanden of op de vlucht gejaagd en verstrooid; de kerken beroofd van priesters en bedienaren, de godgewijde maagden en de mannelijke religieuzen naar alle kanten verspreid; onder hen waren er die bezweken waren onder de martelingen, anderen die met het zwaard waren gedood, anderen gevangengenomen, met verlies van integriteit naar ziel en lichaam, en ook van het geloof, en door de vijanden tot een smartelijke en langdurige slavernij gebracht".
4
4 Maar al was hij dan oud en moe, Augustinus bleef toch op de bres, zichzelf en de anderen sterkend door het gebed en door de meditatie over de geheimvolle plannen van de Voorzienigheid. In dit verband sprak hij over de "ouderdom van de wereld" - en inderdaad was deze Romeinse wereld oud -, hij sprak over deze ouderdom zoals hij dat al jaren eerder had gedaan om de vluchtelingen uit Italië te troosten toen in 410 de Goten onder Alarik de stad Rome waren binnengevallen. In de ouderdom, zo had hij gezegd, zijn er kwalen in overvloed: hoestbuien, buikkrampen, oogkwalen, benauwdheden, algehele onmacht. Maar al wordt de wereld oud, Christus is blijvend jong. En dan volgt de itnodiging: "Weiger niet weer jong te worden door vereniging met Christus, ook in de oude wereld. Hij zegt je: Vrees niet, je jeugd zal zich vernieuwen als die van een adelaar" . De christen moet de moed niet verliezen, ook niet in moeilijke situaties, maar zich inzetten om te helpen wie in nood is. Dat is het, wat de grote Leraar als antwoord suggereert aan de bisschop van Tiabe, Honoratus, die hem gevraagd had of onder de dreiging van barbaarse invallen een Bisschop of een priester of om het even wat voor man van de kerk mag vluchten om zijn leven te redden: "Wanneer er voor iedereen gevaar is, zowel voor de bisschoppen, voor de geestelijken als voor de leken, dat dan degenen die de anderen nodig hebben, niet in de steek gelaten worden door degenen die zij nodig hebben. Laat in dit geval allen worden overgebracht naar de veilige plaatsen; maar als sommigen nodig moeten blijven, dat zij dan niet in de steek gelaten worden door wie de plicht hebben hen met hun gewijde ambt bij te staan, zodat zij samen worden gered of samen de rampspoed ondergaan die de Vader van heel het gezin wil dat zij lijden". En hij besloot: "Dit is het bewijs van de liefde tot het uiterste toe". Wie herkent niet in deze woorden de boodschap die in de loop der eeuwen door zoveel priesters is aanvaard en die zij zich eigen hebben gemaakt? 5 Intussen hield de stad Hippo stand. Het huis/klooster van Augustinus had zijn deuren geopend om de collega's in het bisschopsambt op te nemen, die om onderdak hadden gevraagd. Onder deze was ook Possidius, die eerder zijn leerling was geweest, die zo aan ons het directe getuigenis kon nalaten van die laatste dramatische dagen. "In de derde maand van die belegering - vertelt hij - gig hij naar bed met koorts: het was zijn laatste ziekte". De heilige eerbiedwaardige Grijsaard profiteerde van die eindelijk vrije tijd om zich nog intenser aan het gebed te wijden. Hij was gewoon te zeggen dat niemand, Bisschop, godgewijde of leek, hoe onberispelijk zijn gedrag ook kan schijnen, met de dood de strijd aan kan gaan zonder een adequate boetvaardigheid. Om deze reden herhaalde hij voortdurend onder tranen de boetpsalmen, die hij zo dikwijls met het volk had gebeden. 6 Hoe ernstiger de ziekte werd, hoe sterker de stervende Bisschop de behoefte voelde aan eenzaamheid en gebed: "Om door niemand in zijn inkeer te worden gestoord, vroeg hij ongeveer tien dagen voordat hij uit het lichaam zou heengaan, aan ons die aanwezig waren, niemand in zijn kamer binnen te laten, buiten de uren waarop de dokters hem kwamen bezoeken of wanneer men hem eten kwam brengen. Zijn wil werd nauwkeurig uitgevoerd en heel die tijd besteedde hij aan het gebed". Hij hield op te leven op 28 augustus 430: zijn grote hart was eindelijk tot rust gekomen in God. 7 "Voor de teraardebestelling van zijn lichaam - bericht Possidius - werd aan God het offer opgedragen, dat wij bijwoonden, en daarna werd hij begraven". Zijn lichaam werd, op een datum die niet zeker is, overgebracht naar Sardinië en van daar, rond 725 naar Pavia, in de Basiliek van "San Pietro in Ciel d'oro" - Sint Petrus in de gouden Hemel, waar het vandaag de dag nog rust. Zijn eerste biograaf heeft over hem dit slotoordeel: "Hij liet aan de Kerk een talrijke geestelijkheid na, evenals kloosters voor mannen en vrouwen, vol personen die aan de kuisheid gewijd waren onder gehoorzaamheid aan hun oversten, samen met bibliotheken die de boeken en toespraken van hem en andere heiligen bevatten, waaruit men kan weten wat door de genade van God zijn verdienste en zijn grootheid zijn geweest in de Kerk, en waarin de gelovigen hem steeds levend zullen terugvinden". Het is een oordeel dat wij kunnen bijvallen: in zijn geschriften vinden ook wij hem "levend terug". Wanneer ik de geschriften van de heilige Augustinus lees, heb ik niet de indruk dat hij iemand is die zo 5
ongeveer zestienhonderd jaar geleden is gestorven, maar ervaar ik hem als iemand van vandaag: een vriend, een tijdgenoot die tot mij spreekt, die tot ons spreekt met zijn fris en actueel geloof. In de heilige Augustinus die tot ons spreekt, tot mij spreekt in zijn geschriften, zien we de blijvende actualiteit van zijn geloof; van het geloof dat van Christus komt, het Eeuwige Vleesgeworden Woord, de Zoon van God en Mensenzoon. En we kunnen zien dat dit geloof niet van gisteren is, ook al werd het gisteren verkondigd; het is altijd van vandaag, want in werkelijkheid is Christus gisteren, heden en voor altijd. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven. Zo moedigt de heilige Augustinus ons aan ons aan deze altijd levende Christus toe te vertrouwen en zo de weg van het leven te vinden.
6
30 januari 2008 Beste vrienden, Na de Week van Gebed voor de Eenheid van de Christenen keren we vandaag terug naar de grote gestalte van de heilige Augustinus. Mijn dierbare Voorganger Johannes Paulus II heeft aan hem in 1986, dat is: in het zestiende eeuwfeest van zijn bekering, een lang en doorwrocht document gewijd, de apostolische brief Augustinum Hipponsensem. De Paus zelf definieerde deze tekst graag als “een dankzegging aan God voor de gave die Hij met deze wonderlijke bekering geschonken heeft aan de Kerk en in haar aan heel de mensheid”. Op het onderwerp van de bekering zal ik in een volgende audiëntie terugkomen. Het vormt een fundamenteel thema, niet alleen voor zijn persoonlijk leven, maar ook voor het onze. In het Evangelie van afgelopen zondag (3e zondag door het jaar (A)) heeft de Heer zelf zijn prediking samengevat in het woord: “Bekeert u”. De weg van Augustinus vervolgend, zouden we kunnen mediteren over wat deze bekering inhoudt: het is iets definitiefs, iets beslissends, maar de fundamentele keuze moet zich nog ontwikkelen, moet zich nog in heel ons leven verwezenlijken. 2 De catechese van vandaag is echter gewijd aan het onderwerp “geloof en rede”, wat een beslissend thema, of beter het beslissende thema is voor de biografie van de heilige Augustinus. Van kinds af aan had hij van zijn moeder Monica het katholieke geloof geleerd. Maar als adolescent had hij dit geloof verlaten omdat hij er de redelijkheid niet van kon inzien en hij wilde geen godsdienst die voor hem niet ook uitdrukking was van de rede, dat is van de waarheid. Zijn dorst naar waarheid was radicaal en heeft hem ertoe gebracht zich van het katholieke geloof te verwijderen. Maar zijn radicaliteit was zo radicaal dat hij zich niet tevreden kon stellen met filosofieën die niet bij de waarheid zelf uitkwamen, die niet tot bij God leidden. Tot bij een God die niet alleen maar een laatste kosmologische hypothese was, maar de ware God was, de God die leven geeft en die ons eigen leven binnengaat. Zo vormt heel de intellectuele en spirituele ontwikkelingsgang van de heilige Augustinus een ook vandaag nog geldig model van de verhouding tussen geloof en rede, een thema niet alleen voor gelovige mensen maar voor iedere mens die de waarheid zoekt, een centraal thema waar het gaat over het evenwicht en de bestemming van iedere mens. Deze twee dimensies, geloof en rede, zijn niet van elkaar te scheiden noch tegen elkaar uit te spelen, maar moeten veeleer altijd samen gaan. Zoals Augustinus zelf na zijn bekering heeft geschreven, zijn geloof en rede “de twee krachten die ons tot kennen brengen”. In dit verband blijven de twee augustiniaanse formules terecht beroemd, die deze coherente synthese tussen geloof en rede uitdrukken: crede ut intelligas (“geloof, zodat je begrijpt”) het geloven opent de weg om door de deur van de waarheid te kunnen gaan - maar ook en daar niet van te scheiden intellige ut credas (“begrijp, zodat je gelooft”), onderzoek de waarheid om God te kunnen vinden en te geloven. 3 De twee affirmaties van Augustinus drukken met een werkzame directheid en met een even werkzame diepte de synthese uit van dit probleem, waarin de katholieke Kerk haar eigen weg ziet uitgedrukt. Historisch gezien begint deze synthese nog vóór de komst van Christus zich te vormen in de ontmoeting tussen joods geloof en Grieks denken in het hellenistische jodendom. Vervolgens is deze synthese in de geschiedenis hernomen en verder ontwikkeld door vele christelijke denkers. De harmonie tussen geloof en rede betekent vooral dat God niet ver weg is: hij is niet ver van onze rede en ons leven vandaan; hij is nabij aan elke mens, nabij aan ons hart en nabij aan onze rede, mits wij ons werkelijk op weg begeven.
7
4 Juist deze nabijheid van God aan de mens werd op een buitengewoon intense manier door Augustinus opgemerkt. De aanwezigheid van God in de mens is diep en tegelijkertijd vol mysterie, maar kan in het eigen binnenste erkend en ontdekt worden: ga niet naar buiten - zo waarschuwt de bekeerling - maar “keer in je zelf in; in de innerlijke mens woont de waarheid; en als je tot de bevinding komt dat jouw natuur veranderlijk is, overstijg dan je zelf. Maar wanneer je jezelf overstijgt, herinner je dan dat je een ziel overstijgt die redeneert. Strek je dus uit naar waar het licht van de rede ontstoken wordt”. Juist zoals hij zelf met een beroemde uitdrukking onderstreept aan het begin van de Confessiones, zijn tot lof van God geschreven geestelijke autobiografie: “Gij hebt ons gemaakt naar u toe, en rusteloos blijft ons hart totdat het rust vindt in u” (I, I, 1). 5 Dat God ver weg is, komt dus neer op een ver van zichzelf verwijderd zijn: “Gij echter - zo erkent Augustinus (Confessiones, III, VI, 11) terwijl hij zich rechtstreeks tot God richt - was innerlijker dan mijn diepste innerlijk en hoger dan mijn hoogste hoogte”, interior intimo meo et spuperior summo meo; zozeer dat - zo voegt hij er in een andere passage aan toe, terwijl hij zich de tijd van vóór zijn bekering herinnert - “U vóór mij stond; maar ik was (...) van mijzelf weggegaan en vond mijzelf niet terug; en nog minder vond ik U terug” (Confessiones, V, II, 2). Juist omdat Augustinus deze intellectuele en spirituele ontwikkelingsgang zelf in eigen persoon beleefd heeft, heeft hij die in zijn werken met zoveel directheid, diepgang en wijsheid weten weer te geven, terwijl hij in twee andere passages van de Confessiones (IV, IV, 9 en XIV, 22) erkende dat de mens “een grote vraag” en “een diepe afgrond” is, vraag en afgrond die alleen Christus verlicht en redt. Dit is belangrijk: een mens die ver van God verwijderd is, is ook ver van zichzelf verwijderd, van zichzelf vervreemd, en kan zichzelf alleen terugvinden door God te ontmoeten. Zo komt hij ook bij zichzelf uit, bij zijn ware ik, bij zijn ware identiteit. 6 De mens - zo benadrukt Augustinus vervolgens in De civitate Dei (XII, XXVII) - is sociaal van nature maar door ondeugd antisociaal en wordt gered door Christus, enige middelaar tussen God en de mensheid en “universele weg van de vrijheid en van het heil”, zoals mijn voorganger Johannes Paulus II heeft herhaald: buiten deze weg, die aan het mensengeslacht nooit heeft ontbroken - zegt Augustinus ook nog in hetzelfde werk - is niemand ooit bevrijd, wordt niemand bevrijd en zal niemand bevrijd worden”. Als enige middelaar van het heil is Christus het hoofd van de Kerk en is Hij met haar mystiek verenigd in die mate dat Augustinus kan zeggen: “Wij zijn Christus geworden. Immers als Hij het hoofd is, zijn wij zijn ledematen, de totale mens zijn Hij en wij”. 7 Als volk van God en huis van God, is de Kerk in de visie van Augustinus dus ten nauwste verbonden met het begrip Lichaam van Christus, een visie die is gefundeerd op een christologische herlezing van het Oude Testament en op het sacramentele leven dat de Eucharistie heeft als middelpunt, waarin de Heer ons zijn Lichaam geeft en ons in zijn Lichaam omvormt. Dan is het van fundamentele betekenis dat de Kerk, als volk van God in christologische en niet in sociologische zin, werkelijk in Christus ingevoegd is, die - zo zegt Augustinus in een heel mooie bladzijde - “voor ons bidt, in ons bidt, en tot wie door ons gebeden wordt; hij bidt voor ons als priester, Hij bidt in ons als hoofd, en tot Hem wordt door ons gebeden als tot onze God: wij erkennen daarom in Hem onze stem en in ons de zijne”. 8 In de conclusie van zijn apostolische brief Augustinum Hipponsensem heeft Johannes Paulus II aan de heilige zelf willen vragen wat hij aan de mensen van vandaag te zeggen heeft en hij antwoordt daarop op de eerste plaats met de woorden die Augustinus toevertrouwde aan een brief die hij kort na zijn bekering dicteerde: “Mij lijkt dat men de mensen moet terugbrengen naar de hoop de waarheid te vinden”; die waarheid die Christus
8
zelf is, ware God, tot wie een van de mooiste en beroemdste gebeden van de Confessiones ( X, XXVII, 38) is gericht: “Laat pas heb ik U liefgekregen, o schoonheid, zo oud en zo nieuw, laat pas heb ik U liefgekregen! U was binnen en ik was buiten en zocht U daar. In mijn misvormdheid wierp ik mij op de schone dingen die door U gemaakt zijn. U was met mij, maar ik was niet met U. Van U hielden mij ver die dingen die, als zij niet in U geweest zouden zijn, niet eens zouden hebben bestaan. Geroepen hebt U en geschreeuwd en U hebt mijn doofheid verbroken; geschitterd hebt U, uw glans hebt U mij laten zien en mijn blindheid hebt U verdreven; uw geur hebt U verspreid, ik heb ingeademd en verlang naar U, geproefd heb ik en heb honger en dorst, aangeraakt hebt U mij en ik ben ontvlamd in uw vrede”. 9 Kijk, Augustinus heeft God ontmoet en tijdens zijn leven er ervaring mee opgedaan, zozeer dat deze werkelijkheid - die vóór alles ontmoeting is met een Persoon, met Jezus - heeft zijn leven veranderd, zoals zij het leven verandert van allen, mannen zowel als vrouwen, die in elke tijd opnieuw de genade ontvangen Hem te ontmoeten. Laten wij bidden dat de Heer ons deze genade verleent en ons zo zijn vrede laat vinden.
9
20 februari 2008 Beste broeders en zusters, na de onderbreking vanwege de geestelijke oefeningen van de voorbije week keren we vandaag terug naar de grote gestalte van de heilige Augustinus, waarover ik tijdens de woensdagaudiënties al herhaaldelijk gesproken heb. Hij is de Kerkvader die het grootste aantal werken heeft nagelaten en vandaag wil ik het kort daarover hebben. Sommige geschriften van Augustinus zijn van kapitaal belang, en dat niet alleen voor de geschiedenis van het christendom maar voor de vorming van heel de westerse cultuur: het duidelijkste voorbeeld zijn de Belijdenissen, ongetwijfeld een van de nog steeds meest gelezen boeken van de christelijke oudheid. Zoals verschillende Kerkvaders van de eerste eeuwen, maar dan in een onvergelijkelijk weidsere mate, heeft ook de Bisschop van Hippo een brede en blijvende invloed uitgeoefend, zoals reeds blijkt uit de overvloedige handschrifttraditie van zijn werken, waarvan er echt heel veel zijn. 2 Zelf heeft hij ze een paar jaar voor zijn sterven kritisch doolopen in de Retractationes en korte tijd na zijn dood werden ze nauwkeurig geregistreerd in de Indiculus (“lijst”) die zijn trouwe vriend Possidius aan de biografie van de heilige Augustinus, het Vita Augustini, toevoegde. De lijst van de werken van Augustinus werd juist gemaakt met de uitdrukkelijke bedoeling om, terwijl de invasie van de Vandalen zich over heel Romeins Afrika verbreidde, de herinnering eraan te bewaren en telt ruim 1030 geschriften, door de auteur zelf op volgorde genummerd, samen met andere “die zich niet laten nummeren omdat hij er geen nummer op gezet heeft”. Hoewel bisschop van een nabije stad, dicteerde Possidius deze woorden in Hippo zelf - waar hij naar toe gevlucht was en waar hij bij de dood van zijn vriend aanwezig geweest was - en hij baseerde zich naar alle waarschijnlijkheid op de cataloog van de persoonlijke bibliotheek van Augustinus. Vandaag de dag is het aantal brieven van de Bisschop van Hippo die het hebben overleefd meer dan driehonderd en bijna zo’n zeshonderd preken, maar dit waren er oorspronkelijk heel veel meer, misschien zelfs zo’n drie à vier duizend, vrucht van zo’n veertig jaar prediking door de gewezen redenaar die besloten had Jezus te volgen en niet langer te spreken voor de groten van het keizerlijk hof, maar voor de gewone bevolking van Hippo. 3 En nog in recente jaren heeft de ontdekking van een stel brieven en van enkele preken onze kennis verrijkt van deze grote Kerkvader. “Veel boeken - schrijft Possidius - werden door hem opgesteld en gepubliceerd, veel preken werden gehouden in de kerk, opgeschreven en gecorrigeerd, hetzij om de diverse ketters te weerleggen, hetzij om de heilige Schrift uit te leggen tot opbouw van de heilige kinderen van de Kerk. Deze werken schrijft de Bisschop en vriend - dat nauwelijks één geleerde de mogelijkheid heeft ze te lezen en ze te leren kennen”. 4 Tussen de literaire productie van Augustinus - méér dan duizend publicaties dus, onderverdeeld in filosofische, apologetische, leerstellige, morele, monastieke, exegetische en antiketterse geschriften, naast nog de brieven en de preken - vallen enkele buitengewone werken op met een hoog theologisch en filosofisch gehalte. Om de eerste plaats moet herinnerd worden aan de reeds genoemde Belijdenissen, tot lof van God geschreven, in dertien boeken, tussen 397 en 400. Zij vormen een soort van autobiografie in de vorm van een dialoog moet God. Dit literaire genre weerspiegelt precies het leven van de heilige Augustinus: een leven niet in zichzelf opgesloten en niet zichzelf verliezend in talloze zaken, maar wezenlijk in dialoog met God en van daaruit een leven met de anderen. De titel alleen al, Confessiones (Belijdenissen), geeft het specifieke aan van deze autobiografie. Dit woord confessiones, dat zich in het christelijk Latijn ontwikkeld heeft vanuit de traditie van de Psalmen, heeft twee betekenissen die elkaar evenwel doordringen. Confessiones betekent op de eerste plaats de belijdenis van de eigen zwakten, de ellende van de zonden, maar tegelijkertijd betekent confessiones lofprijzing van God, erkenning jegens God. De eigen 10
ellende in het licht van God zien, wordt lofprijzing van God en dankzegging omdat God ons liefheeft en ons aanvaardt, ons omvormt en ons verheft tot Zichzelf. Over deze Belijdenissen, die al tijdens het leven van de heilige Augustinus een groot succes kenden, heeft hij zelf geschreven: “Die hebben op mij zo’n uitwerking gehad toen ik ze schreef en zij hebben dat nog als ik ze herlees. Er zijn veel broeders aan wie deze werken bevallen”: en ik moet zeggen dat ook ik een van die “broeders” ben. En dank zij de Belijdenissen kunnen wij de inwendige weg volgen van deze buitengewone en hartstochtelijk van God houdende man. Minder verspreid maar even oorspronkelijk en heel belangrijk zijn vervolgens de Retractationes, rond 427 geschreven in twee boeken, waarin de heilige Augustinus, inmiddels oud geworden, een werk verricht van “herziening” (retractatio) van heel zijn geschreven werk, waarmee hij een bijzonder en uiterst kostbaar literair document naliet, maar ook een lering in intellectuele oprechtheid en nederigheid. 5 De De Civitate Dei (De stad Gods) - een indrukwekkend werk dat van beslissende invloed is geweest op de ontwikkeling van het westerse politieke denken en op de christelijke theologie van de geschiedenis - werd geschreven tussen 413 en 426 in 22 boeken. De aanleiding was de “sacco di Roma” (de plundering van Rome) van 410 door de Goten. Heel veel heidenen die nog leefden maar ook veel christenen hadden gezegd: Rome is gevallen, nu blijkt dat de christelijke God en de apostelen de stad niet kunnen beschermen. Tijdens de aanwezigheid van de heidense godheid was Rome het caput mundi (het hoofd van de wereld), de grote hoofdstad en niemand had kunnen denken dat zij in de handen zou vallen van de vijanden. Maar nu, met de christelijke God, bleek deze stad niet langer veilig. De christelijke God beschermde dus niet en kon dus ook niet de God zijn waarop je kon vertrouwen. Op die tegenwerping die ook het hart van de christenen ten diepste raakte, antwoordt de heilige Augustinus met dit grandioze werk, De Civitate Dei, door duidelijk te maken wat wij van God wel en wat niet te verwachten hebben, wat de relatie is tussen de politieke sfeer en de sfeer van het geloof, van de Kerk. Ook vandaag de dag is dit boek een bron om goed de ware “laïciteit” te kunnen definiëren, evenals de eigen competentie van de Kerk, de grote en ware hoop die het geloof ons schenkt. 6 Dit grote boek is een presentatie van de geschiedenis van de mensheid als bestuurd door de goddelijke Voorzienigheid maar verdeeld tussen twee liefdes. En dit is het fundamentele, zijn uitleg van de geschiedenis als een strijd tussen twee liefdes: eigenliefde “tot aan de onverschilligheid voor God”, en Godsliefde “tot aan de onverschilligheid voor zichzelf”, de volledige vrijheid van zichzelf ten bate van de anderen in het licht van God. Dit is dan ook wellicht het grootste boek van de heilige Augustinus en van een blijvend belang. Even belangrijk is De Trinitate (Over de Drie-eenheid), een werk dat uit vijftien boeken bestaat over de belangrijkste kerk van het christelijk geloof, het geloof in de drie-ene God, in twee perioden geschreven: tussen 399 en 412 de eerste twaalf boeken, die gepubliceerd werden buiten medeweten van Augustinus, die ze rond 420 aanvulde en tevens het hele werk nog eens herzag. Hier reflecteert hij over het gelaat van God en zoekt hij dit mysterie te verstaan van de God die enig is, de enige Schepper van de wereld, terwijl toch deze enige en drie-ene God drie-een is, een cirkel van liefde. Hij zoekt het ondoorgrondelijke mysterie te begrijpen: juist dit drie-een zijn in drie Personen, is de meest werkelijke en diepste eenheid van de enige God. De De doctrina Christiana (Over de christelijke leer) is daarentegen een ware en heuse culturele inleiding in de uitleg van de Bijbel en uiteindelijk tot het christendom zelf, die van beslissend belang is geweest in de vorming van de westerse cultuur. 7 Met al zijn nederigheid was Augustinus zich beslist bewust van zijn eigen intellectuele statuur. Maar belangrijker nog dan het schrijven van werken van hoog theologisch gehalte was voor hem het brengen van de christelijke boodschap naar de eenvoudigen. Deze diepste bedoeling van hem, die zijn hele leven geleid heeft, blijkt uit een brief die hij geschreven heeft aan zijn collega Evodius, waarin hij zijn beslissing meedeelt om voor dat 11
moment het dicteren van de boeken van de De Trinitate op te schorten “want ze zijn te moeilijk en ik denk dat ze maar door weinigen begrepen kunnen worden; daarom is het noodzakelijker teksten te maken die, naar wij hopen, nuttig zullen zijn voor velen”. Het vond het dus nuttiger het geloof op een begrijpelijke wijze met allen te communiceren, dan grote theologische werken te schrijven. Deze uiterst waakzame verantwoordelijkheid met betrekking tot de verspreiding van de christelijke boodschap ligt dan ook aan de oorsprong van geschriften als De catechizandis rudibus (Over het catechiseren van de (nog) ruwe (harten)), een theorie en tegelijkertijd een praktijk van de catechese, of de Psalmus contra partem Donati (Psalm tegen de partij van Donatus). De Donatisten vormden het grote probleem van het Afrika van Sint Augustinus, een bewust Afrikaans schisma. Zij beweerden: het ware christendom is het Afrikaanse. Zij verzetten zich tegen de eenheid van de Kerk. Tegen dit schisma heeft de grote Bisschop heel zijn leven lang gestreden, terwijl hij de donatisten ervan zocht te overtuigen dat alleen binnen de eenheid het Afrikaans karakter (van de Kerk) waar kan zijn. En om zich verstaanbaar te maken voor de eenvoudigen die het hoge redenaarslatijn niet konden begrijpen, heeft hij gezegd: ik moet zelfs met grammaticale fouten schrijven in een heel vereenvoudigd Latijn. En dat heeft hij vooral in deze Psalmus, in dit lied gedaan, een soort van eenvoudige poëzie tegen de Donatisten, om zo heel het volk te doen inzien dat zich alleen binnen de eenheid van de Kerk voor allen werkelijk onze relatie met God verwezenlijkt en de vrede in de wereld groeit. 8 In deze voor een breder publiek bestemde (literaire) productie neemt de grote hoeveelheid preken, dikwijls voor de vuistweg uitgesproken, een bijzonder belangrijke plaats in. Ze werden door snelschrijvers tijdens de prediking opgeschreven en meteen in circulatie gebracht. Hier-onder vallen de prachtige Enarrationes in Psalmos (Uiteenzettingen over de Psalmen), die veel gelezen werden in de Middeleeuwen. Alleen al de manier waarop de duizenden preken van Augustinus werden gepubliceerd - dikwijls zonder de controle van de schrijver - verklaart hun verbreiding en successieve verdwijning, maar ook hun vitaliteit. Al meteen immers werden de preken van de bisschop van Hippo, vanwege de faam van de schrijver, tot teksten die heel erg gezocht werden en die voor andere Bisschoppen en priesters, aangepast aan steeds nieuwe omstandigheden, als voorbeeld dienden. 9 Al in een Lateraans fresco dat teruggaat op de VI-de eeuw stelt de iconografische traditie de heilige Augustinus voor met een boek in de hand, dat zeker uitdrukking is van zijn literaire productie, maar ook van zijn liefde voor de boeken en voor de literatuur en de kennis van de grote voorafgaande cultuur. Bij zijn dood liet hij niets na, vertelt Possidius, maar “drukte ons voortdurend op het hart de bibliotheek van de kerk met al haar codices zorgvuldige te bewaren”, vooral die welke zijn werken bevatten. Daarin, onderstreept Possidius, is Augustinus “altijd levend” en helpt hij degene die zijn geschriften leest, ook al geloof ik - zo concludeert hij - “dat diegenen meer profijt van de omgang met hem hebben die hem konden zien en horen wanneer hij in eigen persoon sprak in de kerk, en vooral degenen die hem hebben meegemaakt in zijn dagelijks leven onder de mensen”. Ja ook voor ons zou het fijn geweest zijn hem levend te hebben kunnen meemaken. Maar hij is werkelijk levend in zijn geschriften, hij is aanwezig in ons en zo zien we ook de blijvende vitaliteit van het geloof waaraan hij heel zijn leven had gegeven.
12
27 februari 2008 : Een bekeringsweg in drie etappes Beste broeders en zusters, Met de ontmoeting van vandaag zou ik de presentatie van de figuur van de heilige Augustinus willen afsluiten. Nadat we hebben stilgestaan bij zijn leven, bij zijn werken en bij enkele aspecten van zijn denken, zou ik vandaag willen terugkeren naar wat er zich inwendig in hem heeft afgespeeld, wat van hem een van de grootste bekeerlingen van de christelijke geschiedenis heeft gemaakt. Met name aan deze ervaring van hem heb ik reflecties gewijd tijdens de bedevaart die ik het afgelopen jaar naar Pavia heb gemaakt om de stoffelijke resten van deze Kerkvader te gaan vereren. Ik wilde op die manier aan hem de hulde van heel de Kerk bewijzen, maar ook mijn persoonlijke devotie en erkentelijkheid laten zien jegens een figuur waarmee ik mij zeer verbonden voel vanwege het aandeel dat hij gehad heeft in mijn leven als theoloog, als priester en als herder. 2 Nog tot op de dag van vandaag is het mogelijk deze innerlijke geschiedenis van Sint Augustinus te hernemen, vooral dankzij de Belijdenissen, die zijn geschreven tot lof van God en die aan de oorsprong staan van een van de meest specifiek westerse literaire vormen, de autobiografie, dat wil zeggen de persoonlijke uitdrukking van iemands zelfbewustzijn. Welnu, ieder die dit buitengewone en fascinerende boek van meer nabij leert kennen, bemerkt gemakkelijk hoe de bekering van Augustinus niet onverwacht kwam en ook niet van meet af aan ten volle gerealiseerd was, maar veeleer omschreven kan worden als een echte weg, die een voorbeeld blijft voor ieder van ons. Zeker, deze weg culmineerde in de bekering en vervolgens in het Doopsel, maar was in die Paaswake van 387, toen de Afrikaanse “retor” (redenaar) door Bisschop Ambrosius gedoopt werd, nog niet ten einde. De bekeringsweg van Augustinus ging op nederige wijze verder tot aan het einde van zijn leven, zozeer dat men naar waarheid kan zeggen dat de diverse etappes - er laten er zich gemakkelijk drie onderscheiden - samen één grote bekering vormen. Eerste bekering 3 Sint Augustinus is een gepassioneerde zoeker van de waarheid geweest: hij is dat van meet af aan geweest en vervolgens zijn leven lang. De eerste etappe van zijn bekeringsweg bestond in de gelijdelijke toenadering tot het christendom. In feite had hij van zijn moeder Monica, met wie hij altijd ten zeerste verbonden bleef, een christelijke opvoeding ontvangen en hoewel hij gedurende zijn jonge jaren een ontregeld leven heeft geleefd, is hij zich altijd tot Christus aangetrokken blijven voelen omdat hij de liefde voor de Naam van de Heer met de moedermelk ingedronken had, zoals hij zelf benadrukt (Vgl. Belijdenissen, III, 4, 8). Maar ook de filosofie, vooral die met een Platoons stempel, had er toe bijgedragen hem nog dichter bij Christus te brengen door hem het bestaan van de Logos te laten zien, de scheppende rede. De boeken van de filosofen gaven wel aan dat de rede bestaat waaruit vervolgens heel de wereld voortkomt, maar vertelden hem niet hoe deze Logos te bereiken, die zo ver weg scheen te zijn. Alleen het lezen in het geloof van de katholieke Kerk van de brieven van de heilige Paulus, openbaarde hem de waarheid ten volle. Deze ervaring werd door Augustinus samengevat in een van de beroemdste pagina’s van de Belijdenissen: hij vertelt dat hij, gekweld door zijn overpeinzingen zich had teruggetrokken in een tuin en plotseling een kinderstem hoorde die een liedje herhaalde dat hij nooit eerder had gehoord: tolle, lege, tolle, lege, “neem, lees, neem, lees” (Belijdenissen, VIII, 12, 29). Hij herinnerde zich toen de bekering van Antonius, de vader van het monnikendom, en haastte zich de Paulus-codex weer te pakken die hij even eerder in handen had gehad; hij opende hem en zijn blik viel op de passage uit de brief aan de Romeinen waar de Apostel aanspoort de werken van het vlees te verlaten en zich met Christus te bekleden (Rom. 13, 13-14). Hij begreep dat dat woord op dat ogenblik tot hem persoonlijk was gericht, dat het van God kwam door middel van de Apostel en hem 13
aangaf wat hij op dat ogenblik doen moest. Zo voelde hij de duisternissen van de twijfel verdwijnen en werd hij tenslotte gewaar dat hij vrij was om zich geheel aan Christus te geven: “U had mijn zijn tot U bekeerd” (Belijdenissen, VIII, 12, 30). Dit was de eerste en beslissende bekering.
Tweede bekering 4 Tot deze etappe van zijn lange weg kwam de Afrikaanse “retor” dankzij zijn passie voor de mens en voor de waarheid, een passie die hem ertoe bracht God te zoeken, de grote en ontoegankelijke. Het geloof in Christus deed hem inzien dat God, die schijnbaar zo ver weg was, dat in werkelijkheid niet was. Hij was ons immers nabij gekomen, door een van ons te worden. In deze zin bracht het geloof in Christus de lange zoektocht van Augustinus langs de weg van de waarheid tot voltooiing. Alleen een God die zich “aanraakbaar” maakt, een van ons wordt, was uiteindelijk een God tot Wie je kon bidden, voor Wie en met Wie je kon leven. Dit is een weg die met moed te bewandelen is en tegelijkertijd in nederigheid, in de openheid voor een voortdurende zuivering waar ieder van ons steeds nood aan heeft. Maar met die Paaswake van 387 was, zoals we gezegd hebben, de weg van Augustinus nog niet ten einde. Na te zijn teruggekeerd in Afrika en een klein klooster te hebben gesticht, trok hij er zich met enkele vrienden terug om zich aan het beschouwende leven te wijden en aan de studie. Dit was zijn levensdroom. Nu was hij geroepen totaal voor de waarheid en met de waarheid te leven, in vriendschap met Christus, die de waarheid is. Een mooie droom die drie jaar duurde, totdat hij, ondanks zichzelf, priester gewijd werd in Hippo en bestemd werd om de gelovigen te dienen, terwijl hij doorging te leven met Christus en voor Christus, maar in dienst van allen. Dat was voor hem heel moeilijk, maar hij zag van meet af aan in, dat alleen door voor de anderen te leven en niet eenvoudig voor zijn eigen privé-beschouwing, hij werkelijk met Christus en voor Christus kon leven. Door zo af te zien van een louter beschouwend leven, leerde Augustinus, dikwijls met moeite, de vruchten van zijn verstand ten nutte te maken van de anderen. Hij leerde zijn geloof te communiceren met het eenvoudige volk en zo, in wat “zijn” stad werd, voor hen te leven, onvermoeibaar een edelmoedig en zwaar werk verzettend dat hij in een van zijn allermooiste preken zo beschrijft: “Voortdurend preken, discussiëren, terechtwijzen, opbouwen, voor allen klaar staan is een enorme belasting, een zwaar gewicht, en kost ontzettend veel moeite”. Maar deze last nam hij op zich, omdat hij inzag dat hij juist zo dichter bij Christus kon zijn. Inzien dat je bij de anderen komt met eenvoud en nederigheid, dat was zijn tweede echte bekering. Derde bekering 5 Maar er is een laatste etappe op de weg van Augustinus, een derde bekering: die welke hem ertoe bracht elke dag van zijn leven aan God om vergeving te vragen. Aan het begin had hij gedacht dat hij, eenmaal gedoopt, levend in gemeenschap met Christus, in de Sacramenten, in de viering van de Eucharistie, wel tot het leven zou komen dat door de Bergrede wordt voorgesteld: tot de volmaaktheid die in het Doopsel wordt geschonken en in de Eucharistie wordt herbevestigd. In het laatste deel van zijn leven zag hij in dat wat hij in zijn eerste preken over de Bergrede had gezegd - namelijk dat wij nu als christenen dit ideaal permanent beleven - niet juist was. Alleen Christus zelf verwezenlijkt werkelijk en volledig de Bergrede. Wij hebben er altijd nood aan door Christus gewassen te worden, dat Hij ons de voeten wast. Tot aan het einde toe hebben we deze nederigheid nodig waarin we bekennen dat we zondaars zijn onderweg, totdat de Heer ons definitief de hand reikt en ons in het eeuwig leven binnenleidt. In deze laatste houding van nederigheid, dag na dag beleefd, is Augustinus gestorven.
14
6 Deze houding van diepe nederigheid ten overstaan van de enige Heer, Jezus, leidde hem binnen in de ervaring van een ook intellectuele nederigheid. Augustinus immers, die een van de grootste figuren is in de geschiedenis van het denken, wilde in de laatste jaren van zijn leven zijn talrijke werken onderwerpen aan een helder en kritisch onderzoek. Zo ontstonden de Retractationes (“herzieningen”), die op deze wijze zijn werkelijk groots theologisch denken invoegen in het nederige en heilige geloof van haar die hij eenvoudigweg aanduidt met de Catholica, dat wil zeggen de Kerk. “Ik heb begrepen - schrijft hij in dit hoogst oorspronkelijke werk - dat slechts één alleen waarlijk volmaakt is en dat de woorden van de Bergrede verwezenlijkt zijn in één alleen: in Jezus Christus zelf. Heel de Kerk daarentegen wij allemaal, de apostelen incluis - moeten elke dag bidden: vergeef ons onze schulden zoals ook wij ze aan onze schuldenaars vergeven”. 7 Eenmaal tot Christus bekeerd, die waarheid en liefde is, heeft Augustinus Hem heel zijn leven lang gevolgd en is hij voor iedere mens, voor ons allen die God zoeken, een voorbeeld geworden. Om deze reden heb ik mijn pelgrimage naar Pavia willen besluiten door, bij het graf van deze grote Godminnaar, in de geest nog eens aan de Kerk en aan de wereld mijn eerste encycliek toe te vertrouwen, getiteld “Deus Caritas Est”. Deze is - vooral in het eerste deel - veel verschuldigd aan het denken van Sint Augustinus. Zoals in zijn tijd heeft de mensheid het ook vandaag de dag nodig deze fundamentele werkelijkheid te kennen en vooral haar te beleven: God is liefde en de ontmoeting met Hem is het enige antwoord op de onrust van het menselijk hart. Een hart dat bewoond wordt door de hoop, in de harten van veel van onze tijdgenoten wellicht duister en onbewust, maar die voor ons christenen vandaag al zicht geeft op de toekomst, zozeer dat Paulus geschreven heeft “in deze hoop zijn wij gered” (Rom. 8, 24). Aan de hoop heb ik mijn tweede encycliek willen wijden, Spe Salvi - In hoop zijn wij gered, en ook die is veel verschuldigd aan Augustinus en diens ontmoeting met God. 8 In een prachtige tekst definieert Sint Augustinus het gebed als uitdrukking van het verlangen en zegt hij dat God daarop antwoordt door ons hart nog meer voor Hem te openen. Van onze kant moeten wij onze verlangens en onze hoop zuiveren om de zoetheid van God te ontvangen. Alleen deze immers redt ons doordat zij ons ook opent voor de anderen. Bidden wij dus dat het ons tijdens ons leven elke dag vergund zij het voorbeeld van deze grote bekeerling te volgen en zoals hij op elk moment van ons leven de Heer Jezus te ontmoeten, de enige die ons redt, ons zuivert en ons de ware vreugde, het ware leven geeft.
15