Over advocaten-stagiaires, helpers en weduwen. Of : de informele kanalen van de juridische besluitvorming. Jan Berge
Het is een gemeenplaats te stellen dat de positie van de advocaat-stagiair in vele opzichten problematisch is. De grote toevloed van stagiairs sinds bet begin van dit decennium (1) heeft deze problematiek nog behoorlijk aangescherpt. Zowel aan de zijde van de stagiairs als aan de baliezijde heerst er enige bezorgdheid en/of ongenoegen met betrekking tot bet instituut van de stage. De wetenschap echter dat de stage in haar huidige (eeuwenoude) structuur niet meer voldoet aan de eisen die de opleiding van grote aantallen "moderne" advocaten stelt, heeft nog niet tot een georganiseerde discussie, laat staan tot een structurele oplossing geleid. Daarenboven vergeet men wel eens dat de stage als instelling, bet statuut van de stagiair als aspirant-advocaat en de rechtshulp in bet algemeen drie niet te scheiden, maar wel strikt te onderscheiden probleemgebieden zijn (2). Dit onderscheid moet dan ook gemaakt worden, wil men niet in een oeverloos en derhalve zinloos geklets vervallen. De stagiairs wijzen vooral op hun precaire financiele situatie; zij verdienen daarbij vaak nauwelijks genoeg om hun bijdragen voor de sociale zekerheiden hetlidgeld van de balie te betalen. Het KB van 24mei 1977 (B.S. 30 juni 1977) wil de last van de hoge sociale zekerheidsbijdragen wat milderen. Zowel de voorgeschiedenis als bet quasi totale gebrek aan betekenis van dit KB verdienen enige aandacht, wat meteen bet uitgangspunt voor deze korte bijdrage vormt. Daar bedoeld KB onmiddellijk met de stage verband houdt, lijkt bet niet misplaatst, bij wijze van orientering, de huidige stageproblematiek even (dus gebrekkig en onvolledig) toe te lichten. · Vanuit bet standpunt van de balie heeft de stage inzonderheid een scholings- en integratiefunctie. Als corporatistische groepering van vrije beroepsuitoefenaars verzorgt hij zelf de opleiding van de aspiranten (de universiteit levert immers juris ten af, geen advocaten) en integreert hen in de beroepsgroep als zodanig. Dit wil zeggen dat beide activiteiten in hoofdzaak bet bijbrengen van de beroepsdeontologie en de regels van de
(1) In 1970 waren er 395 eedafleggingen tegenover 726 in 1975. De stijging houdt onder meer verband met de groei van bet aantal afgestudeerden : 680 in 1970 en 1.147 in 1975. Bron: M. STORME en L. VAN PARYS, preadvies voor het congres van bet Verbond van Belgische advocaten, Gent 2 oktober 1976. Omnia Fraterne, 1975-76, nr. 4. (2) Zie W. DE BEUCKELAERE, De Stage, Tijdschrift voor Rechtshu/p, nr. 1, biz. 5.
9
confraterniteit op het oog hebben. Praktisch gezien behoort dit tot de taak van de patroon (cfr. de middeleeuwse patroon-leerling verhouding). De aanzwellende stagiairsstroom heeft de grenzen van dit in alle opzichten particuliere opleidingssysteem duidelijk aangetoond. Het kan een even plotse als sterke stijging van het kandidatenaanbod niet verwerken. In baliekringen spreekt men over een invasie vanjongeren die het peil van de advocatuur omlaag dreigt te halen (3). Bestendiging van de huidige tendenzen zou, volgens Deken van de Nationale Orde Nelissen-Grade in zijn beruchte rede voor de algemene raad van de Or de, rechtstreeks tot de vorming van een advocatenproletariaat leiden (4). Een acuut gebrek aan patroons enerzijds en het feit dat de daadwerkelijke patroons anderzijds niet (voldoende) meer in staat zijn de vele stagiairs effectief op te leiden (5), heeft ertoe geleid dat een deel van de opleidingsfunctie aan de individuele patroon-stagiair relatie wordt onttrokken en door de balie zelfwordt uitgeoefend. Zo richten meerdere balies verplichte stagelessen in (met of zonder examen), schrijven nieuwe stagereglementen bijeen, stellen strengere eisen met be trekking tot de gewone stageverplichtingen (bv. de aanwezigheid op de zittingen van het bureau voor consultatie en verdediging) enz. In de lessen wordt naast de praktische aangelegenheden, als daar zijn de verplichtingen tegenover fiscus en sociale zekerheid, in eerste instantie de deontologie 'gedoceerd'. Men zou hieruit kunnen afleiden dat de advocatuur voornamelijk bekomm.erd is om de goede integratie van de kandidaatconfrater in het corps. De stagiair moet de spelregels leren beheersen; hoe hij of zij aan clienteel en dus aan een inkomen komt is en blijft zijn, respectievelijk haar probleem. De problematiek met betrekking tot de stagiair zelf is veelzijdig en, in hoofdzaak, niet nieuw. Er werden reeds meerdere pogingen ondernomen om haar in kaart te bn~ngen (6). Het centrale thema in deze studies is steeds weer het marginale financieel statuut van de stagiair. De inkomsten zijn laag (de me~ste patroons geven aalmoezen terwijl slechts enkelingen voldoende inkomsten uit eigen zaken verwerven) en de lasten hoog (sociale zekerheid, verzekeringen, kantoorkosten, auto, representatiekosten, enz.). Uit de enquete le Gent blijkt dat slechts 9 %van de stagiairs
(3) HENRY, Toegang tot de balie en vorming tijdens de stage, preadvies, Omnia Fraterne, 1975-76, nr. 4 (4) Een samenvatting van de rede en een bespreking vindt U in de brochure ''De advokatuur, meer stand dan bijstand", uitgave advocatencollectieven en wetswinkels van Belgie, 1976, blz. 68 e.v. -·~· (5) HENRY, o.c. (6) Zie bijvoorbeeld "De problematiek yan .de stagiairs. Onderzoek door de Vlaamse Conferentie bij de balie te Antwetpen", Omnia Fraterrze, 1974-75, nr. 1 Van deze studie moet gezegd worden dat zij 'getekend' is door de orgariisatoren van het onderzoek. Verder : "Situatie van de stagiairs" Gent, 1975, gestenc. tekst. Onderzoek uitgevoerd door de plaatselijke commissie van de stagiairs. Veel degelijker is C.J.M. SCHUYT, De stagiairs van 1973. Verslag van een enquete, Advocatenblad, 1974, 473-490.
10
economiscb onatbankelijk is (7). Voor onbemiddelden is de drempel naar de advocatuur derbalve boog (te boog), wat meteen verklaart waarom advocaten vooral uit de bogere en middelbare burgerij gerecruteerd worden (8). Volgens bet Verbond van Belgiscbe Advocaten zijn de gevolgen van de snelle aanwas van stagiairs voor benzelf catastrofaal. De weinig comfortabele positie van de stagiair brengt, steeds volgens bet Verbond, nefaste gevoelens van ongerustbeid, ongenoegen en revindicatie mee (9). Ter oplossing van deze moeilijkbeden werden van diverse zijde voorstellen gedaan. Vooreerst wordt, met betrekking tot de beroepskennis van de stagiair, op de verantwoordelijkbeid van de universiteiten gewezen. Men pleit voor een toenadering tussen tbeorie en praktijk, onder meer door bet invoeren van een vak ''legal clinic'', confrontatie met juridiscb veldwerk, .bet · organiseren van postuniversitaire leergangen, enzovoort (10). Ten tweede is er de bele discussie rond de organisatie van -de recbtsbulp aan mindervermogenden, de zogenaamde pro deo's, waarvoor de stagiairs bij wijze van scboling zonder bonorering moeten instaan. Het wetsvoorstel Storme, ''boudende een deeloplossing van bet probleem van de recbtsbulp (vergoeding van de advocaten die rechtshulp verlenen)" (11), bebandelt slecbts een aspect van deze complex aangelegenbeid. Daarenboven moet worden gezegd dat aan het probl_yein van de rechtshulp niet wordt verholpen met een "deeloplossing", en a fortiori niet met het vergoeden van de rechtshulpverlener, casu quo de stagiair. Zoals Debeuckelaere betoogt wil dit wetsvoorstel zowel de situatie van de stagiairs als die van de recbtszoekende remedieren, wat getuigt van een verkeerde waardering van beide probleemgebieden (12). Structurele problemen eisen structurele en globale oplossingen. Het invoeren van een numerus clausus ter bestrijding van de overbevolking van de balies wordt, ook door de advocaten zelf, openlijk afgekeurd als zijnde strijdig met de vrijheid van bet beroep (13). Nochtans voeren sommig'e balies de facto een numerus clausus in, bijvoorbeeld het beperken van het aantal stagiairs per patroon of door bet beperken van het aantal patroons door het opleggen van voorwaarden aan de kandidaat-stagemeesters (bv. 10 jaar balieactiviteiten hebben) (14). AI bij al mag het wei verwondering wekken dat de stagiairs zelf slecbts bij (7) (8) o.c. (9) (10)
"Situatie van de stagiairs", Gent, 1975. "Le monde des avocats", CRIPS, No 507, blz. 4. M. STORME en L. VAN PARYS,
J. HENRY, o.c. M. STORME en L. VAN PARYS, o.c. (11) Pari. Besch. Senaat, 1977-78, 171, nr. 1. (12) W. DE BEUCKELAERE, o.c. (13) J. HENRY, o.c. (14) Commentaar bij de preadviezen van het congres van 2 oktober, 1976 (cfr. noot (1)), Advocatencollectief Antwerpen en Jursistencollectief Gent, Gestenc. Tekst, biz. 2.
11
uitzondering openlijk de inconvenienten van hun statuut aanklagen en aan de hervorming ervan beginnen timmeren. Aan enkele balies hebben de stagiairs zich rond hun problematiek georganiseerd. Zo werd te Antwerpen het '' Sekretariaat van de stage'' ingericht en te Gent de '' Kommissie van de stagiairs'' die onder meer het '' Handboekje voor Stagiairs'' (een goede introductie tot het balieleven) uitgaf en een enquete over de situatie van de stagiairs (cfr. supra) organiseerde. Aan de balie te Hasselt ontstond in 1976 een werkgroep rond de sociale zekerheidsproblematiek. De actieviteit hiervan komt verder aan bod. Een verklaring voor deze relatieve windstilte ligt niet zomaar voor de hand. Men kart aanbrengen dat de structuur van de stage een spontane collectieve opstelling van de stagiairs niet stimuleert : iedereen werkt op zichzelfbij een patroon, of in zijn eigen kantoor. Daarenboven kan er onder de stagiairs het besef heersen dat het ne eenmaal allemaal zo hoort; drie jaar zijn vlug voorbij en men zallater wei de rijpe vruchten van zijn inspanningen plukken (15). Tenslotte zijn leuzen als, ''wie werkt komt er'', en, ''elk voor zichzelf'', aan een liberale instelling als de balie nog legio. Dus probeert iedereen maar zijn eigen weg te zoeken, zonder aan de ander toe te geven dat deze bij wijlen met hardnekkige doomen is bezaaid. Maar nu terzake. STAGIAIRS EN SOCIALE ZEKERHEID. De Advokaat-stagiair is naar Belgisch recht een zelfstandige- hij "oefent een beroepsbedrijvigheid uit uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is" (16) - en moet dus bijdragen betalen. De bijdragen worden berekend op fiscale basis : de verschuldigde sommen staan in verhouding tot het netto-beroepsinkomen _van het refertejaar. Hier knelt het schoentje al : de stagiair heeft geen refertejaar (da~ heeft hij pas het 4e werkjaar) en brengt een forfaitaire bijdrage in, berekend op basis van een fictief inkomen. Deze regeling geldt voor aile zelfstandigen; "bij begin van bezigheid". Wat belangrijker is, de stagiairs heeft ook geen of zeer weinig beroepsinkomsten, zodat hij tot een onverantwoorde hoge bijdrage veroordeeld is, en het betalen van de bijdrage voor velen een probleem is. Deze bijdragen belopen ± 9.000 fr. per kwartaal (17). Wie dit bedrag niet aankan, kan vermindering of vrijstelling van de bijdrageplicht vragen. Dit gebeurt voor de '' commissie voor vrijstelling van bijdragen", een orgaan opgericht in de schoot
(15) "Situatie van de stagiairs", Gent, 1975, blz. 8. (16) Basisteksten voor het soc. statuut der zelfstandigen zijn het K.B. nr. 38 (27 juli, 1967) en het K.B. 19 december 1967 houdende het Algemeen reglement in uitvoering van het K.B. nr. 38. Het wijzigings K.B. van 11 februari 1976 vormt de basis van de bijdrageregeling. (17) NL. Verplichte verzekering ± 5800 fr. ; kleine risico's (bij eigen mutualiteit) ± 2.800 fr., Kas voor dagvergoedingen ± 500 fr.
12
van de RSVZ (18). De stagiair die voor de commissie resultaat wil halen, moet in "staat van behoeftigheid" verkeren of die staat benaderen. Een inspecteur stapt ter plaatse af met de opdracht een onderzoek in te ..stellen naar de levensomstandigheden en het milieu van de betrokkene. De beoordelingscriteria voor de behoeftigheid beperken zich niet tot de persoonlijke status van de stagiair zelf: inkomen van man/vrouw, woonomstandigheden, fortuin van de ouders, enzovoort... spelen een rol. De commissie beslist op basis van de stukken van het (weliswaar facultatief) onderzoek, of aan de aanvrager voor 1 of meerdere kwartalen (max 4) vrijstelling of vermindering wordt verleend. W anneer we de knelpunten in verband met het sociaal statuut van de stagiair op een rijtje zetten komen we tot het volgende beeld. Het vermoedelijke inkomen waarop de stagiair getaxeerd wordt bedraagt ± 215.000 fr. (cijfer van 1976). Dit bedrag geldt voor alle zelfstandigen bij begin van bezigheid, maar is, de inkomsten van et::n stagiair in aanmerking genomen, ongemeen hoog. Wanneer de stagiair na verloop van drie jaar over een refertejaar beschikt en het blijkt dat hij te hoog werd getaxeerd, wordt er niet geregulariseerd. De stagiair heeft verder de keuze tussen ofwel betalen ofwel zich behoeftig verklaren. Opteert hij/ zij voor deze laatste oplossing, en wordt derhalve de commissie voor vrijstelling van bijdragen geadieerd, dan is men nog niet noodzakelijk een stap verder, daar de commissie de vrijstellingskwartalen slechts karig toebedeelt en van haar mogelijkheid om de bijdragen te verminderen vrijwel geen gebruik maakt (19). EEN NIEUW KB AAN HET FIRMAMENT. Het is nodig dit beeld met het KB van 24 mei 1977 te corrigeren. Inhoudelijk is dit KB beknopt te noemen; het voegt vijf woorden of om een advocaat-stagiair toe aan de tekst van art. 40 KB 19 december 1967. Hiermee worden de stagiairs, samen met de helpers en de weduwen met een overlevingspensioen, vrijgesteld van het bewijs dat hun inkomsten lager liggen dan de veronderstelde inkomsten van iemand die een bedrijfsactiviteit aanvangt. Met andere woorden dit KB heeft voor gevolg dat de stagiair ± 2.000 fr. per kwartaal aan sociale zekerheidsbijdragen bespaart, daar hij voortaan op het minimuminkomen en niet meer op een fictief inkomen getaxeerd wordt. Alvorens in de beoordeling van dit KB te treden moet een eenvoudige vraag beantwoord worden : vanwaar komt dit plotse overheidsingrijpen in een, maatschappelijk gezien, ''stille'' materie ? De tekst van de Hasseltse stagiairs-werkgroep in het rechtskundig weekblad (zie noot 19) brengt ons (18) Materie geregeld door artt. 17, 22,36 KB nr 38 en artt. 80-94 en 101 KB 19 december 1967. (19) "Handboekje voor stagiairs", uitg. Commissie van de stagiairs, Gent, p. 12. "De advocaat-stagiairs en de sociale bijdragen", R. W., 1976-77, 888-889.
13
op het goede spoor (20). Deze werkgroep stelde zich onder meer tot doel aan de zware bijdrageplicht van de stagiairs te verhelpen. Tal van pogingen in deze richting bleven zonder tastbaar resultaat. Men richtte onder meer een motie aan het N ationaal Verbond van Belgische Advocaten, men diende een collectieve aanvraag tot vrijstelling van de bijdrageplicht in bij de Commissie voor de vrijstellingen. Eveneens probeerde men politici te bereiken. Op het congres van het Nationaal Verbond van Belgische Advocaten over de problemen in verband met de stage (Gent, 2 oktober 1976) kregen de stagiairs - o ironie - al evenmin gehoor. Uiteindelijk werd contact gezocht met de overheid, in casu Luc Dhoore, toenmalig minister van sociale voorzorg. Een naar verluidt bewogen onderhoud m:et de beleidsman resulteerde in de formele belofte dat nog voor bet einde van het gerechtelijkjaar "iets" voor de stagiairs zou worden gedaan. Opmerkenswaardig is wei bet feit dat minister Dhoore op dat moment zelf advocaat-stagiair was, toevallig ook aan de balie te Hasselt. De stagiairs stonden dus als bet ware tegenover hun gelijke, echter wei in een duidelijk ongelijke machtsverhouding. Het ministeriele woord ging in vervulling en op een moment dat niemand zich nog aan ''iets'' verwachte verscheen bet KB dat voorwerp is van deze bezinning. INFORMELE
CO~TRACTEN
EN POLITIEK DIENSTBETOON
Er moet vooreerst worden opgemerkt dat bet KB van 24 mei 1977 geen structurele wijzigingen in bet statuut van de stagiair aanbrengt. De toegeving op het vlak van de sociale zekerheidsbijdragen is zeker niet van die aard dat zij de toegang tot de advocatuur zou vergemakkelijken. Ret effect van dit overheidsingrijpen -± 8.000 fr. op hetjaarbudget van een stagiairis te vergelijken met dat van een druppel op een zoniet gloeiende, dan tach hete plaat. Uit bet hierboven geschetste verhaal blijkt dat het KB in kwestie een stuk normgeving op verzoek van client is. Het KB is uit een rechtstreeks en informeel contact tussen een groep belangenverdedigers en de persoon die inzake het uitvaardigen van normen bevoegd is, ontstaan. Dit is een op zichzelf toe te juichen democratisch gebeuren. Echter niet iedere belangengroep is zoals de stagiairs, in de mogelijkheid zich een dergelijke directe toegang tot de beslissende instantie te verschaffen. Bovendien is de beslissende instantie, in casu minister Dhoore, vrij welwillend op de verzoeken van de stagiairs ingegaan. Wat we willen besluiten is dit : het KB van 14 mei 1977 is een vorm van politiek dienstbetoon onder streekgenoten. Het is niet bet gevolg van een weldoordachte beleidsoptie, maar van een langs een informeel kanaal doorgegeven verzoek tot normgevende tussenkomst in een privaat belangenconflict.
(20) Het verhaal dat volgt vernamen we van een van de leden van de werkgroep.
14
Deze gang van zaken heeft gevolgen ten aanzien van onze wetgeving als geheel enerzijds, en ten aanzien van de stagiairsproblematiek anderzijds. Het tot standkomen van het KB van 24 mei 1977 is representatiefvoor de konstructie van bet Belgisch sociaal recht : het statuut van een sociale groep wordt geregeld in de mate dat de eisen van de groep in kwestie niet meer weerstaan kan worden. Op deze wijze ontstaan ganse wetboeken incoherente en ongecoordineerde regels. Wanneer ongeveer niemand meer zal kunnen overzien welke regels precies de stagiair en de stage tot voorwerp hebben, kan een commissie ad hoc worden ingericht om de verspreide reglementering te coordineren. Na verloop van die activiteit zal men zeggen dat de stagiairs een statuut hebben. Een en ander heeft dus te maken met een fundamenteel gebrek aan een werkelijk beleid. Men kan zich ook afvragen of dit KB wel enig nut heeft voor de staiairs als groep. Hierboven we zen we al op het gebrek aan betekenis van deze tekst. Het overheidsingrijpen van 24 mei heeft de positie van de stagiairs als groep niet verbeterd en heeft hen daarenboven voor een stuk ontwapend : wie gisteren iets kreeg, moet vandaag niet opnieuw komen aankloppen. Dan rest nog de vraag wat de uiteindelijke betekenis van dit KB kan zijn. Ons inziens vervult deze tekst in eerste instantie een symboolfunctie; hij pacificeert namelijk een belangenconflict en sust zo een sociale groep die met eisen naar voor kwam. Vervolgens is er de betekenis die in elke vorm van politiek dienstbetoon besloten ligt. We moeten besluiten dat de balans voor het besproken KB negatief uitvalt. Het dient noch de goede rechtsvorming, nocht de fundamentele belangen van degenen die erom gevraagd hebben. En KB's ontstaan niet altijd op de manier die juridische handleidingen ons suggereren.
15