Oude professorenanecdoten. VAN PONTIUS EN PILATUS . In de vermaerde Universiteit van Leiden, was een Professor in de regte, genaamt Pynakker, een man van een vrolyk humeur, ommegang. Het geviel dat sekere boerinne van een dorp daer ontrent, wiens man ziek was, quam in de Stad om mans water eens te laten besien : dog geen kennis hebbende, vraagde een student die ontmoete waer een medicyn woonde. De gast, zynde geslepen als een die wyst ‘t huis van Pynakker, en zeit vraag aldaer of myn Heer Pilatus by huys is. vraegde het, aen de dienstmaegt, die niet anders verstont of vraegde na Pynakker die dan geroepen zynde voor kwam, en meinende een Consultatie te zullen geve, begint onse boerin aldus ; og myn Heer Pilatus! myn man is seer ziek, ik bid myn Heer Pilatus hem te helpen, ofte van zyn pyne wat te verligte. Pynakker stont verwondert, sig horende voor Pilatus uitschelden, en
wist niet wat hy denken vraegde hy onse boerin of geloofs articulen en gebood die op te seggen, als was tot de woorden, die gelede heeft onder Pontio Pilato al goet, hy nu om de articulen te verstaen, weet dat u man is lydende, dan moet hy eerst by Pontius zyn, eer hy by Pilatus komt, want ziet; Pontius is voor Pilatus: og myn heer! waer is die Pontius nu was in de selve Stad andere geheten Bontius, zynde Professor in de medicyne, wiens name door geleertheit genoeg bekend is, Pynakker laet de boerin na Bontius geleiden, als by hem quam, was ‘t beginsel van seggen, goeden dag myn heer Pontius, myn heer Pilatus heeft my hier gesonden; eer sy voleindigt seide hy : wat Pontius wat Pilatus ; wat duivel schort riep hy al vloekende. Og viel weder in! hoe zyt gy so verstoort myn heer Pontius, myn heer Pilatus en heeft my so quaet niet geantwoord Ten laesten vraegde hy, wie gesonden als Pilatus noemde, vraegde hy met barsigheid, waer woont die Pilatus? en hy uit aenwysing wel hoorde, dat Pynakker dit bestelt, ging hy in toornigheid na desselfs woning, en haelde hem lustig door. En Pynakker als hy genoeg geraest met een stadige trony, gy hebt Domine Collega , geen rede u te ontstelle, beide in ‘t Credo, ‘t geen anders wel feilt, nu waren beide in schulden en Credo was seer slegt. De Geest van Jan Tamboer, ofte leezene stoffe, voor Kluchtlievende Jonkheid (Amsteldam, blz. 128 vlgg.
G ERHARD B OND ,
EN
O P P E R M E E S T E R,
I N
Zei, hebbende kort voor sijn leste snak een weinig spijs, die hy uitbraakte, ingenoomen : Zie, hy is overwonnen, echter wil hy zich niet overwonne overgeven. Hy wilde geen ding, door den druk, gemeen maken, zeggende : Het de Wereld meer aan Wijsheid, dan aan Boeken. De Nieuwe Vaakverdryver, of Verteller, door K. A. (Amsteldam, blz. 75. V ERWYT
OM
M.
V ERWYT.
Jacobus Arminius, Hoofd der Holiandsche Remonstranten, nog Hoogleeraar in de Godgeleerdheid in Leiden zynde, en avonds laat, onder bouwlicht na huis gaande, wierd een dronken Man gewaar, die in eene vuile Goot lag te grabbelen; hy naderde denzelven, zag met verwondering, dat het zyn Collega, Dominicus Baudius, Professor in de Welspreekenheid was, en riep uit: 0 0 Pest der Academie! Baudius op die woorden ontwaakende, en ziende, dat Arminius deselve uitgesprooken had, riep even sterk, in wederantwoord : 0 0 Pest van de Kerk ! Geestige Snakeryen en Historie?, Behelzende veele Vermakelyke Vertellingen (Keulen, Pieter de Vry), blz. 426. Ook in: Le Passe-tems agréable, Nouveau Choix de Bons-mots dam-Leipzig, 1, blz. 26.
A RMINIUS
EN
B AUDIUS .
Twee Proffessoren te Leiden, elkanderen ontmoetende, bevond de eerste dat Baudius van drank overladen was, ‘t geen wel meer gebeurde, wanneer Arminius tegen hem nostram gy Baudius onteert onze en de andere antwoorde daar op, Et nostram en gy Arminius onzen Godsdienst. J. SCHOOLHOUDER, Olipodrigo of Geneesmiddel, tegen de Swaargeestigheit (Amsterdam, blz. 405. AERDIGE
KLUCHT
VAN
TWEE
PROFESSORS.
Burgersdijk, mede Professor te Leiden, had in een sijner Thesis In de is niets veranderlijks. Bronkhorst den Professor stelde daer tegen: O! hoe groot is de ydelheid der dingen. Burgersdijk wederom voegden dese oude spreuk daer op: De wereld is vol Sotten. Bronkhorst geprikkelt vindende, antwoorde terstont : Van dat stof steekt ook u Kleed vol. Het Toneel der Bestaande in veel nieuwe Geschiedenissen en Kluchten blz. I. (Amsterdam, *
*
*
Ten tyde dat de Hoogleeraar A. Heidanus, de drukpers gaande hield met zyne Hooggeleerde schriften was er een letterzettersjongen, die hem dagelyks de drukproeven bragt, deeze jongen, was vlug en geestig in vry rym, dat hy de
53 dacht van Heidanus na zich trok, dat hy altyd in persoon de proeven van den jongen begeerde om een rympje zyner natuur te Het gebeurd dat de txofessor ziek wierd. de kwam dagelyks naar de zieken vragen. Heidanus hersteld zynde, ontfangt weder drukproeven van den jongen, en vraagt hem wat hy geduurende zyne krankheid gedacht had. De jongen promt daarop zegt Ik dacht Ach stierf mynheer Waar zou ik met de proeven gaan. God dien blyden dag Dat ik weer proeven brengen mag.
myn echt bericht luid, hy nam jongen onder zyn opzicht, leerde hem de Latynsche en andre en schonk het vaderland een geoeffend J . LE VAN B ERKHEY, landsche Rymkunst in de kinderkamer. Toegift (zie Volkskunde XVIII, 170). *
*
Voor eenige quam een Juffrouw te Leyden by een Beeld-gieter, en begeerde dat hy haar een Beeld van de Duyvel, gieten beduyden hem heel net hoe het postuer hebben wilde, maar om de Trony af te beelden, daar wist geen raad toe, en wat lelyke of vize wezens hy haar voor Teykende, was ‘er geen dat tegens den haar behaagde. Eyndelijk ik zal u hier wel imant brengen let daar maar op. Na verloop van eenige ontmoet
54
niet verre van des gietters den Proffesor huys, en zijn aanzigt beschouwende, oordeelde dat dit Model haar dienen neemt hem daar op by de hand, brengd hem voor de deur van den Werk-baas, en zegt, a’eeze. Doe nam haar van dien Heer, en gink weg. Den Proffesor stond ongemeen verwondert over dit voorval, en wijl hy de Juffer niet kende, vroeg hy aan den Beeld-gieter of hy wist wat dit zeggen wilde. Deze excuseerden zig goed als hy kon, maar den ander bemerkt hebbende, dat hy de Juffer verstaan wilde het met geweld van hem Den Konstenaar verhaalde hem lijk het geval, en hy ging stil weg, zeggende, daar van De Gocheltas van Momus (Te Nergens, Jillis Overal, blz. vlg. Vergelijk ook: Le Passe-tems agréable (Amst.-Leipzig, 1, blz.
Dat veel Menschen het niet verstaan of begrypen kunnen, voor keuren, als dat ‘t welk haar klaar en duydelijk word voor gesteld, bleek aan het volgende geval, ‘t welk voor eenige tot Leyden gebeurd is. Een Heer die het Professorschap in de Orientaalsche met veel lof bekleeden, en ook de qualiteyd kreeg op een tyd begeerte van Predikant om in een van de Nederduytze Kerken van die Stadt een publique te doen: waar toe hy van een der een Beurt verzogt, die hem dezelve toe stond, en met een den dag
55 vast stelde. verspreyden zig dit door de Stadt, en het gemeene Volk voegden daar by, dat de in het Arabisch geschieden ‘t geen ook de was, dat op den bestemden tyd met een zeer groote menigte naar de Kerk liepen. dra hoorden dat den Professor goed en verstaanbaar Hollands sprak, liepen alle naar huys, zeggende, het De Gocheltas van Momus, blz. 238. SALADE B. by de Professor H. woonende, en avonts een Salaatje met malkanderen eetende, de Professor, tot B., wat dunkt van die Salade? Ze is zeer wel, den ander. Ja, de Professor, maar als deze myn dienstmeyt, de Salade maakt, kryg ik altyt blaêren, op myn tong. Ik niet, B. Ha, de Professor, daar heb ik u gevangen. Krygt gy Salade eetende, geen bladen op uw tong? Ja Professor, als ik, die eet; maar niet, wanneer de Professor die nuttigt.
NAIEF
OORDEEL DE
VAN
EEN
BOER
OVER
STUDENTEN.
Een boer die aan den Professor H. te L. iets te bestellen had, trad in gehoorzaal, als hij even zijne over de stelkunst voor de verzamelde studenten begonnen was. De Professor stond voor eene groote tafel, en steerde een algebraïsch voorstel. De boer bemerkte
al spoedig dat het hier noch de tijd noch de plaats was, om zijn b o o d s c h a p a a n d e n P r o f e s s o r t e doen en verliet daar om na weinig toevens het vertrek. Des avonds verhaalde hij in de dorpsherberg, dat hij in de collegiekamer van Prof. H. geweest was, terwijl deze les aan de studenten gaf. ,,Ik had verwacht”, vervolgde hij, die rare zaken zouden Zij leerden simpel het A. B. C maar mis. Anecdoten-almanak
blz. 65.
G. J. B O E K E N O O G E N.
BLADVULLING.
Woonplaats van enkele vroegere hoogleeraren. Alberti, Breestraat, thans 70. 42. B. S. Albinus, Breestraat, thans Jac. Arminius, ter plaatse, waar nu het museum van prof. Martin staat; daarna op het Pieterskerkhof. Lamb. Barlaeus, Gerecht. Boerhave, Rapenburg, thans 35. Hugo Donellus, Breestraat naast de Thom. Erpenius, Breestraat, thans 25. Jac. Golius, Rapenburg, thans Hop. Wallon. W. J. van ‘s-Gravesande, in datzelfde huis. Alb. Kyperus, Steenschuur, omtrent de Nieuwe Brug. Klusius, Pieterskerkgracht t. p. v. d. H. B. S. W. Koddaeus, Rapenburg bij het Scaliger, Breestraat, (firma van den Hoek). A. Schultens, Rapenburg tusschen Vliet en Cellebroêrsgracht. F. de la Boe Sylvius, Rapenburg, (naast de wed. van prof. Walaeus), huis noordzijde van het tegenwoordig Herbarium. van wijlen