OSR OPRECHT IS EEN UITGAVE VAN OSR JURIDISCHE OPLEIDINGEN
|
NUMMER
6
OSROPRECHT
25 J A A R JURIDISCHE PRAKTIJK Marie wordt maat!
Rechtshulp als roeping
Wapperende toga aan de wilgen
Rover of ridder
Voorrecht Ank van Eekelen
25 jaar! 25 jaar OSR, een mooie aanleiding om te mijmeren over ontwikkelingen in de rechtspraktijk in die periode. Wat is er gebeurd de afgelopen 25 jaar? Wat is er veranderd, wat is er verbeterd? Waar kijken we met weemoed naar terug? En kunnen we, met die 25 jaar in onze rugzak, misschien hier en daar ook al een blik vooruit werpen? We gingen weer eens te rade bij spelers in het veld, interviewden, stelden moeilijke vragen, confronteerden oud met jong, oud met nieuw, sociaal met internationaal, zakelijk met persoonlijk. De weerslag vindt u in deze Oprecht. We belden klanten waarvan we wisten dat ze precies 25 jaar in het vak zitten, we spoorden de algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten van 1981 op. We stuurden onze journaliste Miek Smilde op pad en gaven haar diverse onderwerpen mee: de opkomst van vrouwen in de advocatuur, de opkomst van de sociale advocatuur, de opkomst van de adviespraktijk, de internationalisering in de rechtspraktijk, de komst van nieuwe HBO-juristen, het veranderend imago van de advocatuur, de professionalisering van advocatenkantoren… Het leverde interessante artikelen op met verweven door de zakelijke ontwikkelingen persoonlijke noten van hen die het allemaal meegemaakt hebben.Voor hun openheid in deze wil ik ze graag danken: u hebt een bijzondere vorm van oral history en daarmee een bijzondere Oprecht gemaakt. Een leuk cadeau voor onze verjaardag! Dank. drs. Ank van Eekelen Adjunct-directeur
[email protected]
colofon OSR OPRECHT verschijnt drie keer per jaar en wordt kosteloos verspreid onder alle relaties van OSR Juridische Opleidingen.Voor opname in het relatiebestand kunt u contact opnemen met de redactie. OSR, drs. Ank van Eekelen, drs. Paulien Otto, Michelle Visser
[email protected], Postbus 19077, 3501 DB Utrecht, 030 - 2 315 314 Opleidingsmanagers OSR: mr. Loes Blokker, mr. Izebrand de Boer, drs. Ank van Eekelen, mr. Paolo Giuseppin, mr. drs. Carolien Kattenpoel Oude Heerink, mr. Carla Leentjens, mr. Nico Mookhoek, mr. Laurens Smets, mr. Irma van Willegen Tekst: OSR; Polemiek, mr. drs. Miek Smilde, Amsterdam Vormgeving: The Image People, Soest Opmaak, productie en mailing: Drukkerij Callenbach, Nijkerk Redactie:
De inhoud van dit magazine en de cursuskrant wordt met de grootste zorg samengesteld.Wijzigingen in cursusdata, prijzen, docenten en dergelijke zijn echter altijd mogelijk. Bij onjuiste adressering zien wij graag de gecorrigeerde adresdrager retour.
o p r e c h t is een uitgave van OSR Juridische Opleidingen
Beelden over de advocatuur
Rover of ridder De Bretonse heilige Ivo van Tréguier (1253-1303), patroon van rechtsgeleerden en advocaten, werd vaak afgebeeld met een boekrol in de ene en een geldzak in zijn andere hand. Die buidel stond niet symbool voor de aanzienlijke uurtarieven, maar voor de gratis rechtshulp die Tréguier verleende aan arme weduwen en wezen. ‘De advocatuur heeft altijd twee gezichten gehad,’ zegt Peter van Wijmen, oudadvocaat, oud-Tweede Kamerlid en oud-voorzitter van de Commissie Advocatuur. ‘Een advocaat is óf een schurk, óf een redder in nood.’ ‘Advocatus, et non latro, res mirando populo,’ citeert Van Wijmen de heilige Ivo. Hij vertaalt: ‘Een advocaat die geen rover is, is een wonder voor het volk.’ Dat is het archetypische beeld van de advocaat, denkt Van Wijmen. Aan de ene kant is het een schurk die garen spint bij de menselijke neiging elkaar de hersens in te slaan. ‘Niet voor niets wordt de advocatuur wel het op één na oudste beroep van de wereld genoemd.’Aan de andere kant is het ook iemand die juist conflicten wil oplossen, die de belangen wil dienen van hen die dat zelf niet kunnen én die voor de rechtsstaat opkomt. ‘Denk eens aan de totalitaire regimes die in de vorige eeuw macht uitoefenden in Griekenland of Portugal,’ zegt Van Wijmen.‘Het zijn altijd advocaten die in zulke gevallen aan de bel trekken.’ Winstverdubbeling Het beeld van rover of redder is in ruim zevenhonderd jaar eigenlijk niet veel veranderd. Neem bijvoorbeeld de motie van het PvdA-kamerlid Klaas de Vries naar aanleiding waarvan de Commissie Advocatuur vorig jaar werd ingesteld. De Vries stelde de vraag aan de orde of gezien de ingrijpende veranderingen binnen de advocatuur de bestaande, wettelijk vastgelegde én beschermde positie van de advocaat in onze rechtsstaat nog wel te handhaven was. Eigenlijk was die motie mede gebaseerd op beelden, vermoedt Van Wijmen. Ook politici kennen immers de verhalen van urenschrijvende adviseurs die nooit een rechtszaal van binnen zien, maar zich ondertussen wel beroepen op bijzondere privileges. Sommige van die verhalen zijn niet helemaal uit de lucht gegrepen, geeft de oud-advocaat toe. Ook hij maakt zich zorgen over de toegenomen omzetdruk in de advocatuur die noopt tot vele weekenden overwerk. Ook hij schrikt als hij hoort dat collega’s zich geen ander doel stellen dan winstverdubbeling. En ook hij betwijfelt of iemand die geacht wordt 1500 declarabele uren per jaar te schrijven zich nog wel ethisch verantwoord gedraagt, al is het maar ten opzichte van zijn partner.‘Wie zo hard werkt, ziet alleen nog zijn secretaresse, heeft geen tijd meer zich nog echt ergens in te verdiepen en wordt door anderen niet meer gecorrigeerd,’ denkt Van Wijmen. ‘Het stellen van targets in de
advocatuur slaat nergens op. Een rechtshulpverlener moet zijn eigen input niet willen regelen. Ik maak vaak de vergelijking met een in echtscheidingen gespecialiseerde advocaat. Moet hij zelf overspel plegen om het aantal zaken op te krikken?’ Marktimperfectie Deze persoonlijk gemotiveerde kritiek laat onverlet dat Van Wijmen in het rapport van de Commissie Advocatuur, dat in april verscheen onder de titel Een maatschappelijke orde, pleit voor het handhaven van de speciale positie die advocaten binnen de Nederlandse rechtsstaat innemen, inclusief hun privileges, hun gedragsregels en het procesmonopolie.Van marktwerking binnen de advocatuur wil de Commissie niet weten. ‘Rechtsbedeling is, net als natuur, cultuur, veiligheid, gezondheidszorg of onderwijs een collectief goed’, beargumenteert Van Wijmen. ‘Bij dit soort goederen treedt altijd marktimperfectie op en dus moet de overheid bijsturen, onder andere door de toegang tot het recht te reguleren. Tussen de cliënt en zijn advocaat bestaat een enorme informatie-asymmetrie en alleen als de cliënt blind op de advocaat kan vertrouwen, kan de advocaat diens belangen werkelijk behartigen. Privileges als de geheimhoudingsplicht zijn dus noodzakelijk. De mededingingsautoriteit NMA vindt dat de ereregels van de advocatuur marktbelemmerend werken, wij vinden dat niet.Wil het recht voor iedereen toegankelijk blijven, dan zul je eisen moeten stellen aan hen die dat recht dienen en dus ook aan advocaten. Uit ons onderzoek blijkt dat, ondanks de hoge tarieven van sommige kantoren, veel advocaten ingeschreven willen staan bij de Raden voor Rechtsbijstand. Zij zijn met andere woorden bereid rechtshulp op basis van toevoeging te verlenen. Als iedereen maar mag procederen, is dat snel voorbij. Dan geldt het recht van de sterkste en, vooral, dat van de rijkste cliënt. Ik denk dat het zover niet zal komen. De meeste advocaten zijn en blijven maatschappelijk geëngageerd genoeg om een evenwichtige rechtsbedeling in Nederland te waarborgen. De Nederlandse advocatuur is veelzijdiger dan de kantoren aan de Amsterdamse Zuidas doen vermoeden.’
o p r e c h t 6 pag 3
De overgang van proces- naar adviespraktijk
De wapperende toga aan de wilgen De afgelopen twintig jaar heeft de traditionele procespraktijk van veel advocaten plaatsgemaakt voor de adviespraktijk. 'Terecht,' meent arbeidsrechtadvocaat Ernst van Win van De Clercq Advocaten, Notaris en Belastingadviseurs uit Leiden. Een goed advies helpt conflicten in de kiem te smoren of, liever nog, te voorkomen. Toch onderscheidt een advocaat zich van andere juridische dienstverleners juist door zijn procesvaardigheden. Van Win maakte het van dichtbij mee, de overgang van procesnaar adviespraktijk. Toen hij als student-stagiaire in 1980 aanklopte bij Paul de Clercq, maakte hij kennis met wat hij nu de “ouderwetse advocatuur” noemt. ‘De Clercq was een typisch eenmanskantoor dat alle disciplines in huis had en eigenlijk alleen procedeerde. De advocaat schreef een brief aan de wederpartij waarin stond wat er van haar werd verlangd, en zo niet, dan zou een dagvaarding volgen. En aldus geschiedde. Ik fietste als jonge student de hele dag op en neer naar de rechtbank, schreef dagvaardingen en leerde pleidooien uit mijn hoofd. Aan schikken of bemiddelen deden we niet.’ Andere belangen Tegenwoordig profileert De Clercq, waar nu ruim tachtig mensen werken waaronder zo’n 35 juristen, zich als specialist in het voorkomen van juridische conflicten, waarbij de advocaten van het kantoor zich met name richten op het gebied van het arbeidsrecht, het ondernemingsrecht, vastgoed en milieu en ICT/IE-recht. Van Win zelf is mediator, geeft diverse cursussen
Ernst van Win
onderhandelingsvaardigheden aan advocaten en hamert tijdens het interview een uur lang op de plicht van een advocaat om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen. ‘En procederen is, zeker in het arbeidsrecht, zelden productief. Een gerechtelijke procedure schaadt andere belangen, waarvan een cliënt vaak nog jaren de pijnlijke gevolgen voelt. Het gaat erom in redelijkheid tot een oplossing te komen. Een advocaat moet zijn cliënt daaromtrent zo goed mogelijk adviseren.’ Confectiepakken Dat de nadruk in de loop van de tijd steeds meer op de adviserende rol van de advocaat is komen te liggen, schrijft Van Win niet alleen toe aan maatschappelijke ontwikkelingen als de juridisering en individualisering van de samenleving. Volgens hem hebben twee andere ontwikkelingen een veel grotere rol gespeeld; de introductie van het Nieuw Burgerlijk Wetboek én de reorganisaties van en bezuinigingen op de rechterlijke macht. ‘Twintig jaar geleden was procederen eigenlijk heel effectief,’ herinnert de Leidse advocaat zich. ‘Je kreeg van de rechter een snel en creatief oordeel in een geschil en onzinprocedures werden niet getolereerd. Bovendien kon je het proces als advocaat behoorlijk sturen door bijvoorbeeld aan forumshopping te doen; in arbeidszaken wist ik precies welke kantonrechter ik moest hebben om een voor mijn cliënt zo gunstig mogelijke uitspraak te krijgen.’ Met de komst van het NBW werd dat anders. Begrippen als “redelijkheid en billijkheid” maakten de uitkomst van een procedure een stuk ondoorzichtiger. Want om wiens redelijkheid ging het precies en wat betekende billijkheid eigenlijk? ‘Rechters werden onder het regime van het NBW wat lijdelijker en ik moest steeds vaker tegen cliënten zeggen dat het kon vriezen of kon dooien als we zouden gaan procederen. Een cliënt heeft daar niks aan. Ja, je kunt doorprocederen tot de Hoge Raad, maar dan ben je wel zes jaar verder.’ Ook de reorganisaties binnen de rechterlijke macht, deels voortgekomen uit bezuinigingen, lieten volgens Van Win hun sporen na. ‘De toenmalige minister van Justitie, Korthals Altes, zei met zoveel woorden dat rechters niet langer maatpakken gingen maken, maar confectiepakken. Ze hadden niet de ondersteuning die wij als advocaten al wel hadden, ze moesten harder werken in minder tijd en dus werden procedures minder diepgravend. Dat
25 Jaar in het vak; advocaat aan het woord De grootste verandering in de afgelopen 25 jaar vind ik de opleiding van de jonge advocaat tot specialist in plaats van generalist, waarmee gezegd zei dat de advocaat van 25 jaar geleden een andere is dan die van nu: specialistischer en professioneler. Daarmee is wel een deel van de charme en de romantiek van dit beroep verdwenen. De rol van advocaat als pleitbezorger is veranderd in die van adviseur. Jan D. de Rooij
leidde in veel zaken tot frustrerende uitkomsten. De advocatuur heeft daarop gereageerd door haar werkwijze aan te passen; minder procederen, meer adviseren.’ Inmiddels is overigens ook de rechterlijke macht, en zeker in arbeidszaken, weer goed georganiseerd.
Miscommunicatie De verandering heeft de advocatuur goed gedaan, vindt Van Win. Toch kleven aan een advocatuurlijke adviespraktijk ook nadelen. ‘Advocaten die alleen maar adviseren weten bijvoorbeeld minder goed hoe zij geacht worden met elkaar om te gaan,’ drukt Van Win zich diplomatiek uit. ‘Pure gespecialiseerde adviseurs zijn soms te technocratisch en overzien vaak niet de consequenties van hun benadering. Bovendien moeten de feiten voor een advocaat altijd voorop blijven staan. Je kunt wel prachtig afvinken of een bepaald contract aan de regels voldoet, maar als je vervolgens niet doorziet dat bij een reorganisatie of een sanering het hele bedrijf aan miscommunicatie en argwaan ten onder gaat, sla je de plank volstrekt mis.’ Precies om die reden hamert Van Win erop dat elke advocaat proceservaring moet opdoen.‘Elke advocaat moet beslag kunnen leggen, een dagvaarding kunnen schrijven, een processtuk kunnen optuigen en kunnen pleiten. Die vaardigheden onderscheiden de advocaat van andere juridische dienstverleners. Niets is zo leuk als met wapperende toga een wederpartij in het stof te laten bijten. Dat moet je kunnen. Je moet het echter in veel gevallen niet altijd willen.’
Best friends
Een geschiedenis van de internationalisering van de Nederlandse advocatuur ‘Ik houd van de grote wereld, maar ik hoef niet overal bij te zijn’, glimlacht Sietze Hepkema aan het eind van het gesprek. De geboren Fries, senior partner van het advocatenkantoor Allen & Overy, houdt van Nederland en zal er blijven. Desondanks voelt hij zich desgevraagd meer verwant met zijn collega’s uit Londen en New York dan met confrères uit Leeuwarden of Zwolle. ‘De internationale advocatuur is echt een andere wereld.’ Als 22-jarige jurist lag de wereld voor hem open. Het was 1976 en Hepkema had, voordat hij aan zijn studie aan de Harvard Law School zou beginnen, nog zes maanden tijd. Dat half jaartje ging hij als advocaat aan de slag bij wat toen nog Loeff Van de Ploeg & Salomonson heette. ‘Daar hing een heel ouderwetse sfeer,’ herinnert Hepkema zich. ‘De medewerkers zaten bij elkaar in de antichambre van de compagnon, om vijf uur kwam de korenwijn op tafel…het was een beetje corporaal allemaal.’ Nee, dan San Francisco. ‘De advocatuur was daar veel gelikter, toen al,’ zegt Hepkema, die er in 1977 aan de slag ging.‘Kantoren met echte bibliothecaressen en know-how-systemen. Advocaten die veel harder werkten, in teams opereerden en meer over de wereld nadachten.’ De ambitieuze Hepkema voelde zich er thuis. Vooral de servicegerichte aanpak sprak hem aan. ‘Nederlanders zijn geen dienstverlenend volk,’ oordeelt de advocaat. ‘De
Nederlandse advocaat was, zeker twintig jaar geleden, een sprekend orakel dat naar niemand luisterde. In Amerika stond de hele praktijk veel meer in dienst van de cliënt.’ Hepkema functioneerde zo goed dat hij als resident partner naar Singapore werd uitgezonden. Ook zette hij een praktijk op in het nabijgelegen Indonesië. ‘Alleen Loeff had op dat moment een kantoor in Jakarta,’ vertelt Hepkema. ‘Dat is ook de reden waarom de Angelsaksische advocatuur wereldwijd zo dominant is. Nederlandse juristen hadden nergens iets te zoeken, op Indonesië na. Het Engelse recht daarentegen is een fantastisch exportproduct. In al die commonwealth landen was het rechtssysteem al eeuwenlang gebaseerd op het Angelsaksische recht. Nu worden ook in continentaal Europa steeds vaker transacties naar Engels of New Yorks recht gedocumenteerd.’
o p r e c h t 6 pag 5
Best friends
Sietze Hepkema
Een avondsecretariaat Hepkema keerde in 1987 terug naar Nederland waar hij meteen als partner bij het Rotterdamse kantoor van Loeff aan de slag kon. ‘Mijn vrouw en ik wilden geen Amerikaanse kinderen,’ verklaart de advocaat zijn stap terug in de oude wereld. ‘Amerika is een fantastisch land en Amerikanen zijn gedreven mensen, maar de manier waarop zij hun kinderen opvoeden, sprak ons niet aan.’ De cliëntgerichte aanpak daarentegen zat Hepkema inmiddels in het bloed. Tot ontzetting van sommige oudere compagnons introduceerde hij normen voor declarabele uren en stelde een avondsecretariaat in. Voor de eerste overname die hij in Nederland begeleidde, nota bene tussen twee Nederlandse bedrijven, maakte hij gebruik van een Amerikaans modelcontract en hij organiseerde teams waarin diverse advocaten samen werkten aan een dossier. Ondertussen stond ook de rest van de advocatuurlijke wereld niet stil. Nationale firma’s fuseerden, de maatschappen werden steeds groter, ‘al die namen pasten niet meer op het briefpapier’. Door de economische depressie in de jaren tachtig nam bovendien het aantal crossborder activiteiten toe. Wat eerst nog gewoon de afdeling fusies en overnames heette, werd een bloeiende M&A praktijk die dwong tot internationale samenwerkingsverbanden. ‘Nederlandse advocatenkantoren hadden tot die tijd “goede vrienden” in het buitenland,’ vertelt Hepkema. ‘Als je als compagnon betrokken was bij een internationale deal, belde je een vriendje op, in New York of Londen of Parijs en daar werkte je dan mee samen.’ Het nadeel van deze goede vrienden was echter dat zij er niet allemaal dezelfde manier van werken en hetzelfde niveau van serviceverlening op na hielden. Bovendien garandeerde dit systeem niet altijd een terugverwijzing van zaken. Of, zoals Hepkema het formuleert: ‘Dat je afhankelijk bent van verwijzingen is als ideologisch concept een zwaktebod.’ Tweestromenland Om betere service te kunnen bieden aan bestaande cliënten en in de almaar competitiever wordende markt - ook nieuwe cliënten te kunnen werven, besloot Loeff op zoek te gaan naar
beste in plaats van goede vrienden. In 1990 fuseerde het kantoor met het Belgische Braun Claeys Verbeke en ging het intensief samenwerken met het Franse Gide en het Britse Allen & Overy. Makkelijk was het niet. De Fransen bleken allergisch voor de Britse organisatiedrang, de Britten wilden zich helemaal niet committeren en dan was er nog het Duitse Bruckhaus dat er een beetje tegenaan hing. Ook de taal stond danig in de weg. Toen bovendien in 1998 het Engelse Freshfields zich op Nederlandse bodem vestigde en bij verschillende kantoren compagnons wegplukte - ook Loeff verloor er één - moest het kantoor partij kiezen. Hepkema zat destijds al in het bestuur. Hij spreekt over het “tweestromenland” en schetst in korte bewoordingen het pijnlijke scheidingsproces tussen de compagnons die kozen voor de voorzetting van een nationale praktijk - het huidige Loyens en Loeff - en zij die zich overgaven aan het Britse Allen & Overy. ‘Wij wisten wat een fusie met A&O zou betekenen,’ zegt Hepkema. ‘Meer eenheid, betere service, harder werken. Maar het was in 1999 nu of nooit. In de magic circle van Londen zaten maar vier kantoren, het was onze enige kans.’ Leverage leveren The rest is silence. Ook Hepkema zwijgt. Dat concurrenten A&O een Brits - “en dus heel duur”- advocatenkantoor noemen, laat hem ogenschijnlijk koud. ‘De tegenstelling tussen internationale en nationale kantoren is minder groot dan zij lijkt,’ zegt hij. ‘Wij zijn nog steeds een Nederlands kantoor. Hier werken twee Britse compagnons, de 38 anderen zijn Nederlands. Het recht dat wij bedrijven staat voor een heel groot deel in het Nieuw Burgerlijk Wetboek en zelfs onze cliënten zijn voor een groot deel Nederlands.Wij zijn gebonden aan de Nederlandse gedragsregels en het is de Nederlandse Orde van Advocaten die ons bestuurt.’ Toegegeven, de meeste transacties bij A&O zijn in het Engels gesteld. De IT-infrastructuur, het declaratiesysteem, de financiële stromen en de wijze waarop conflicten worden behandeld, zijn op Britse leest geschoeid. ‘Maar dat geldt voor alle grote kantoren. Overal wordt gewerkt met internationaal gangbare modellen, overal moet een bepaalde leverage worden geleverd.’ Intellectuele verbondenheid Of A&O zo Nederlands blijft als Hepkema wil doen geloven, valt te betwijfelen. Europese regelgeving dwingt tot internationale uniformering van de rechtspraktijk en ook Amerikaanse regelgeving, zoals Sarbanes Oxley, sijpelt de Nederlandse bestuurskamers binnen. Op de vraag hoeveel globalisering de advocatuur kan verdragen, blijft Hepkema het antwoord schuldig. ‘De culturele identiteit van het individu en die van een land is de grens,’ zegt hij ten slotte. ‘Globalisering kan niet sneller gaan dan mensen toestaan. In het recht zal altijd een nationaal residu overblijven. Maar ik geef toe dat ik mij in de wijze van praktijkvoering meer verbonden voel met mijn collega’s in New York en Londen dan met confrères uit Leeuwarden of Zwolle. De internationale advocatuur is echt een andere wereld. Intellectueel voel ik me verbonden met de continentale advocaten, in het sluiten van transacties verbonden met de Amerikanen en als manager verbonden met de Engelsen.Al die mensen zitten op dit kantoor. Wat wil ik nog meer?’
De toekomst van de nieuwe juristen
‘HBO-juristen hebben minder de neiging het recht boven de mens te stellen’ HBO-geschoolde juristen kunnen veel voor de advocatuur betekenen, denkt Toon van Mierlo, advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek en hoogleraar privaatrecht aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit. Behalve: advocaat worden. Eric van de Luytgaarden, lector van de faculteit Maatschappij en Recht van de Hogeschool Utrecht, sluit een togatoekomst voor zijn studenten niet bij voorbaat uit. Het is een veelgehoord cliché in sommige universitaire kringen: rechten ís helemaal geen academische studie. Rechten is een hoger beroepsopleiding, niets minder, niets meer. Tot een aantal jaar geleden werd die “beroepsopleiding” alleen door universiteiten aangeboden. Inmiddels zijn er negen HBO-opleidingen Recht. De eerste HBO-ers hebben dit jaar hun opleiding afgerond en stromen nu de arbeidsmarkt op. Een eigen plek ‘Wat mij betreft veroveren de HBO-juristen een volwaardige, eigen plek in het juridische landschap,’ zegt Van de Luytgaarden. ‘Het is vooral het intermenselijk contact dat onze juristen onderscheidt van academici. Ze zijn communicatief vaardiger en kunnen beter een gesprek met een cliënt voeren dan een pas afgestudeerde jurist. Niet dat een academicus geen gesprek kan voeren maar aan dergelijke vaardigheden besteedt de universitaire opleiding geen aandacht. Ook Toon van Mierlo tijdens de opleidingen tot advocaat, rechter of officier van justitie gaat het vooral om de pure juridische kennis en minder om vakken als communicatie of sociale psychologie. En dat terwijl er een grote maatschappelijke behoefte bestaat om het recht dichter bij mensen te brengen.’ Ook Van Mierlo ziet een toekomst voor de nieuwe juristen, zelfs in de advocatuur.‘In de M&A praktijk heb je veel due diligence, wat betekent dat allerlei contracten moeten worden doorgelicht. Daar moet iemand wel met een juridische bril naar kijken, maar dat hoeft geen academische bril te zijn. En in megazaken heb je dossierbeheerders nodig die precies weten waar wat staat. HBO-ers kunnen dat geweldig, denk ik, misschien zelfs wel beter dan academici.’
Een eigen toga Van Mierlo acht het uitgesloten dat HBO-ers zelf advocaat kunnen worden. ‘De HBO-er weet wat de regel is, maar de academicus weet hoe hij de regel toepast,’ motiveert de hoogleraar zijn stelling. ‘Voor het advocatuurlijke handwerk heb je beide nodig, zowel kennis van de regels als de fantasie om de regels te kunnen gebruiken. Een advocaat moet met de regels kunnen spelen, Eric van de Luytgaarden moet de materie kunnen kneden. Een advocaat moet strategisch kunnen denken en dóór het geschil heen kunnen kijken. Hij moet zaken durven aannemen waarvan hij van tevoren niet de uitkomst kent, hij moet durven verliezen. Op een universiteit hebben studenten meer vrijheid en dragen zij een grotere eigen verantwoordelijkheid. Dat maakt hen in potentie meer geschikt voor het vak.’ Van de Luytgaarden voorziet op de langere termijn wel mogelijkheden. Hij pleit voor differentiatie naar Angelsaksisch voorbeeld. ‘Verkeersdelicten, belastingzaken, bezwaar- en beroepsprocedures in het bestuursrecht en bepaalde civiele zaken, veel juridisch werk zou uit de academische sfeer gehaald kunnen worden,’ vindt de lector.‘Je zou zelfs aan een apart soort toga voor HBO-ers kunnen denken.’ Want dat blijft toch de droom van de meeste nieuwe juristen: ooit zelf een toga dragen.
25 Jaar in het vak; advocaat aan het woord Gezien de enorme veranderingen in de maatschappij gedurende de laatste 25 jaar, is de grootste verandering in de juridische praktijk - vanuit breder perspectief gedurende deze periode, dat die praktijk zo dezelfde is gebleven. J. Beversluis
o p r e c h t 6 pag 7
Feminisering van de advocatuur
Marie, wordt maat! In 1952 was zes procent van alle advocaten vrouw. In 2001 was dat 39 procent. ‘En dat is nog steeds zo,’ weet Els Unger, advocaat in Amsterdam en Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten. Dat het percentage niet stijgt, wekt verbazing. De instroom van vrouwen in de advocatuur is namelijk groter dan van mannen. ‘Maar na vijf tot zeven jaar stromen de vrouwen weer uit,’ weet Unger. Daarin moet de komende jaren verandering komen. De Nederlandse advocatuur zou wat betreft haar samenstelling een afspiegeling van de samenleving moeten zijn, vindt de Orde. De Commissie Diversiteit - ‘waarin niet alleen dames zitten’ buigt zich over de vraag wat er nodig is om dit te bereiken. Vooralsnog laat de participatie van allochtonen én vrouwen namelijk nog te wensen over. Ze zijn er wel, ambitieuze juristes die een loopbaan in de advocatuur ambiëren. Ze zijn er zelfs in overvloed. Meer dan 50 procent van de Beroepsopleiding is vrouw en het percentage rechtenstudentes ligt nog hoger. Toch zijn er “slechts” zo’n 5400 vrouwelijke advocaten op een totaal van 14.000.
En het aantal vrouwelijke compagnons is ronduit klein. De Commissie heeft nog niet onderzocht hoe het komt dat zoveel vrouwen de advocatuur uiteindelijk de rug toekeren en kiezen voor een baan in het bedrijfsleven, bij de overheid of de rechterlijke macht. Een voor de hand liggende reden is gezinsvorming. Wie 23 is als zij aan de opleiding begint, zal na zeven jaar hard werken toch minstens even nadenken over het krijgen van kinderen. En over de vraag óf en zo ja, hóe werk en gezin te combineren zijn. ‘De manier waarop in de advocatuur wordt gewerkt maakt die combinatie niet makkelijk,’ weet Unger, ook uit eigen ervaring. Ze heeft een zoon van 10 die zij op latere leeftijd adopteerde.‘Het is een stressvol bestaan waarin voortdurende bereikbaarheid wordt geëist. Mensen die liever op gebruikelijke uren willen werken, kiezen toch vaak voor een andere werkomgeving. Bovendien zijn in het bedrijfsleven en bij de overheid de mogelijkheden om parttime te werken groter en is de kinderopvang vaak beter geregeld.’ Professor of moeder ‘Doodzonde,’ noemt de Deken de keuze die veel vrouwelijke advocaten zo rond hun dertigste maken.‘Kantoren verliezen goed opgeleide en gekwalificeerde mensen die zij hard nodig hebben.’ Zonde ook, omdat het zo makkelijk anders zou kunnen. Unger is ervan overtuigd dat iemand best drie dagen advocaat kan zijn.‘Er zijn toch ook advocaten die hun werk combineren met een hoogleraarschap? Waarom kan een advocaat wel professor zijn, maar geen moeder?’ Bovendien stellen de hedendaagse communicatiemiddelen iedereen in staat flexibel te werken. ‘Als jouw kantoor bereid is de caseload een beetje te beperken en jij bent bereid een zekere flexibiliteit op te brengen, mag parttime werken geen probleem zijn. Ook in de maatschap. Het is belachelijk dat sommige kantoren nog steeds een boete opleggen als iemand uit de maatschap vier dagen wil werken. Daardoor verliezen ze goede krachten. Alleen al gezien de vergrijzing zal hen dat duur komen te staan.’
Els Unger
Marie, wordt wijzer Unger is van de optimistische soort. Hoewel de stagnatie van het aantal vrouwen in de advocatuur al jaren aanhoudt en de doorstroom naar de top tot een minimum is beperkt, gelooft zij dat uiteindelijk de helft van alle advocaten - én compagnons - vrouw zal zijn. Ze refereert aan een overheidscampagne uit haar middelbare schooltijd.‘“Marie, wordt wijzer” heette die campagne. Doel was om meisjes te stimuleren dóór te leren. Als je ziet hoeveel vrouwen tegenwoordig academisch zijn geschoold, weet je dat we in dertig jaar tijd veel hebben bereikt. Natuurlijk worstelen we nog met emancipatievraagstukken, maar we komen langzaam verder.’ Unger verwijst op dit punt naar de uitspraak van de Raad van State die onlangs bepaalde dat de stageopleiding van vrouwen die tijdens hun opleiding zwanger worden en bevallingsverlof krijgen, niet automatisch mag worden verlengd. Dat zou namelijk neerkomen op discriminatie. Voor een eventuele verlenging mag voortaan alleen worden gekeken of iemand voldoende praktijkervaring heeft opgedaan. Elk geval moet apart worden bekeken. ‘Ik vind dit een positieve uitspraak, omdat er voldoende vrouwen
‘De grotere inbreng van vrouwen zal het vak ook inhoudelijk positief beïnvloeden.’ zijn die helemaal geen verlenging van de opleidingsperiode nodig hebben,’ zegt de Deken.‘Toen ik begon als advocaat, in 1986, was het ondenkbaar dat iemand tijdens de advocaatstage zwanger zou worden. Echt ondenkbaar! Nu is dat veel minder ongebruikelijk, gelukkig.’
25 Jaar in het vak; advocaat aan het woord 25 Jaar geleden begon ik met Jan Nelissen een advokatenkollektief in een sociaal zwakke wijk in ‘s-Hertogenbosch. We beperkten ons tot toevoegingen, maar voor het overige deden we alles. Nog steeds bestaat mijn praktijk uit een substantieel deel toevoegingen, maar de grote verandering in de afgelopen 25 jaar is wel, dat ik - evenzeer als een groot deel van de advocatuur - mij steeds meer ben gaan specialiseren.Wat in 25 jaar gelukkig niet veranderd is, is de onvolprezen ondersteuning van mijn secretaresse Cathy. Zij heeft alle veranderingen met mij mee willen maken.
25 Jaar in het vak; advocaat aan het woord Een grote verandering van de afgelopen 25 jaar is de automatisering. De verandering zit vooral in de verwerking en het beschikbaar krijgen van gegevens, ook van de juridische gegevens. E. Hoogendam
Op den duur zou het ook volstrekt normaal moeten zijn als een vrouw op haar CV zet dat zij na het afstuderen eerst een kind heeft gekregen en om die reden wat later aan de opleiding begint. ‘Kantoren accepteren het volledig als iemand na zijn doctoraalexamen een wereldreis van zes maanden maakt. Dan is het toch ook volstrekt acceptabel als iemand vier maanden eruit is omdat zij een kind heeft gekregen?’ Masculiene mentaliteit Toegegeven, dat laatste is nog toekomstmuziek. De overwegend masculiene mentaliteit op het gemiddelde advocatenkantoor is nu nog teveel gericht op scoren. Unger gelooft echter dat vrouwen die cultuur in toenemende mate zullen beïnvloeden. Ze ziet het aan de manier waarop sommige strafrechtadvocaten zich in de publiciteit onderscheiden van hun mannelijke collega’s.‘Vrouwen zijn volgens deskundigen op zich betere professionals. Ze zijn, meer dan mannen, primair gericht op de inhoud, ze zijn praktisch en ze denken oplossingsgericht. De grotere inbreng van vrouwen zal het vak volgens mij ook inhoudelijk positief beïnvloeden.’ Of met de komst van meer vrouwen het vak uiteindelijk aan status - en dus aan verdiensten - zal inboeten, durft Unger niet te zeggen. ‘Er wordt goed verdiend in de advocatuur en voorlopig worden de tarieven alleen maar hoger, dus echt zorgen daarover maak ik mij niet.’ Wel is het zo dat de huidige generatie jonge, ambitieuze, blanke en slimme mannen steeds minder voor de studie rechten kiest. ‘Reden te meer om meer vrouwen én meer allochtonen te werven,’ besluit Unger. ‘Traditioneel visten alle advocatenkantoren in de vijver van die slimste jongetjes van de klas, maar die vijver is gewoon te klein geworden. De wervingsstrategieën moeten zich dus op andere groepen richten. Dat propageren wij ook als Orde. Ga niet meer alleen op die carrièrebeurs speuren naar jongens in driedelige pakken, maar ga actief op zoek naar die goede, soms ook allochtone, vrouwen. Ik verzeker je, daar zit meer dan voldoende talent tussen die de kwaliteit van de advocatuur ten goede zal komen.’
Lia Renckens
o p r e c h t 6 pag 9
Opkomst en ondergang van de sociale advocatuur
Rechtshulp als roeping Margriet Schreurs, advocaat bij Spuistraat 10 advocaten in Amsterdam, kan het gevoel nog terughalen. ‘Met een autootje naar Purmerend rijden en daar het woord verkondigen. Met het wetboek als Bijbel brachten wij het recht in de provincie, het recht van de gewone man.’ Haar collega Reni Stokvis knikt instemmend. ‘Ik heb dat gevoel eigenlijk nog steeds.’ ‘Loop even mee, dan zie je meteen waarom mensen graag bij ons werken.’ Margriet Schreurs loopt hooggehakt naar de grote keuken waar ongeveer twintig mensen gemoedelijk om de tafel zitten. Een van de medewerkers heeft net haar examen burgerlijk procesrecht gehaald en dat wordt gevierd met taart en koffie. ‘Toen in 2004 de subsidie stopte voor het Bureau Rechtshulp, dreigde een groot aantal juridisch medewerkers op straat komen te staan,’ legt Schreurs uit op weg naar haar werkkamer.‘Wij hebben toen besloten een stichting te vormen en Spuistraat 10 op te richten, een sociaal advocatenkantoor. De meeste medewerkers volgen nu de Beroepsopleiding. Reni en ik treden op als patroon, want wij waren al advocaat.’ Toegang voor allen Schreurs en Stokvis, beiden rond de zestig, begonnen hun carrière als respectievelijk maatschappelijk werkster en sociaal
advocaat. Stokvis studeerde in 1971 af en zette onmiddellijk daarna in de Leidsestraat een woonwetswinkel op waar mensen juridisch advies konden krijgen over alles wat met wonen had te maken. Het was de tijd waarin wets- en rechtswinkels als paddenstoelen uit de grond schoten en nieuwe rechtsgebieden, zoals het sociaal verzekeringsrecht, werden ontgonnen. ‘Er waren altijd wel pro deo advocaten die gratis rechtshulp verleenden en er waren ook sociaal raadslieden en maatschappelijk werkers, maar gestructureerde juridische hulpverlening aan een groot publiek was volstrekt nieuw,’ herinnert Stokvis zich. Ze laat een exemplaar zien van het tijdschrift Intermediair dat op 21 november 1975 kopte: Rechtswinkels helpen 60.000 mensen per jaar. ‘Ongelooflijk hè,’ zegt ze.‘Ik geloof dat er in de stad Amsterdam nu in principe zo’n 400.000 mensen in aanmerking zouden komen voor dergelijke juridische steun. Maar ja, alles is wegbezuinigd.’ Schreurs, die wat later rechten studeerde en daarna als jurist bij het
25 Jaar in het vak; advocaat aan het woord In de afgelopen jaren is in het strafrecht de degen gaandeweg vervangen door de sabel; hier en daar wordt zelfs al naar de knots gegrepen. De juridische bobo’s zijn door de knieën gegaan voor de stem des volks. Bangmakerijen hebben spookbeelden opgeroepen. Ook de zogenaamde verzakelijking richt schade aan: productie is het toverwoord; méér taken met minder faciliteiten. Röling in zijn noot onder het Inhaaldagvaardingsarrest (NJ 1949-305) zag zelfs in het strafrecht het spelelement dat zo typerend was voor onze cultuur (de homo ludens): “Dat spelelement waarbij gespeeld wordt onder risico (…) prikkelt de activiteit en de aandacht. Het waarborgt de belangstelling en toewijding (…).Wanneer slagen of falen der vervolging ‘op het spel’ staat kan de rechtsorde erop vertrouwen dat de bij het
proces betrokkenen geprikkeld worden het uiterste van hun kunnen te leveren.” Vergelijk dit eens met de bitse conclusie van AG mevrouw Biegman-den Hartogh in een Anonieme getuige-arrest (NJ 1982-268): “Wel wil ik bekennen van mening te zijn dat het beginsel van ‘equality of arms’ heel aardig is bij sport en spel, maar niet thuis hoort op het gebied van de Nederlandse strafvordering.” Ongeveer 25 jaar geleden is het kennelijk begonnen. Men is getreden in het voetspoor van Biegman en heeft Röling in de vergeethoek gezet. Ad Roelofs
Buro voor Rechtshulp in Alkmaar ging werken, vond het geweldig, dat pionieren in de sociale rechtshulp.‘Het was de periode van XS4all. Iedereen moest juridische hulp kunnen krijgen, de gewone man moest zijn recht kunnen halen.Wij stonden als jonge juristen letterlijk op de markt in de buitengebieden rond Amsterdam, ik herinner me rijen mensen die op ons stonden te wachten.’ Wat valt er te mediaten? De opkomst van de sociale advocatuur had grote gevolgen en niet alleen voor de gewone man. Ook het recht zelf veranderde. ‘Tijdens mijn studie kregen we nog helemaal geen onderwijs in sociaal verzekeringsrecht of vreemdelingenrecht,’ vertelt Stokvis. ‘Mijn hoogleraar burgerlijk recht, Pitlo, vond het ook maar niks, dat soort nieuwigheid.’ Gelukkig dachten opleidingsinstituten als OSR daar anders over. Zij gingen onderwijs verzorgen op al die rechtsgebieden waaraan juist de sociale rechtshulpverleners behoefte hadden, zoals het sociaal verzekeringsrecht, arbeidsrecht, huurrecht en vreemdelingenrecht. Sociaal advocaten spanden veel procedures aan, over achterstallig onderhoud aan huurwoningen, gelijke behandelingsvraagstukken, straatverboden, uitkeringen. Schreurs, die in 1987 werd beëdigd als advocaat en voor een sociaal kollektief (met een k) ging werken, noemt haar toenmalige procespraktijk “heel enerverend”. ‘Ik moet lachen als ik het woord mediation hoor, want wat valt er nog te mediaten als je net ontslagen bent, geen uitkering krijgt en je huis uit wordt gezet? En dat gebeurt nog hoor.’ ‘Daarom heb ik nog steeds het gevoel dat het maar goed is dat wij er nog zijn,’ knikt Stokvis. ‘Zonder ons zouden heel veel mensen totaal met lege handen blijven staan.’ God voor ons allen Hoewel hun idealisme gloeit als dertig jaar geleden, zijn Schreurs en Stokvis alles behalve naïef. ‘Ik kan me nog steeds ontzettend kwaad maken over zaken, maar soms is het ook een beetje water naar de zee dragen,’ geeft Schreurs toe.‘Wat mij drijft is een steeds groter wordende onderklasse die moet vechten tegen een overheid die zich steeds harder gaat opstellen. Toen wij begonnen in de jaren zeventig, was sprake van een maatschappelijke beweging die het goed voor had met de mens. Nu is die beweging 180 graden gedraaid. Het is ieder voor zich en God voor ons allen. Dat mensen minder afhankelijk moeten worden van uitkeringen vind ik prima. Maar heel veel mensen wier uitkering nu wordt stopgezet, hebben echt geen baan hoor.’ Het keerpunt in het denken over sociale rechtshulp kwam zo’n vijftien jaar geleden in zicht, denken de advocates. In de jaren negentig werd de wereld zakelijker en dat gold ook voor hen. De kollektieven werden omgevormd tot kantoor en ze wilden ook meer verdienen. ‘Ik weet nog dat wij vroeger de eigen bijdragen van mensen kwijtscholden, omdat we het zo zielig vonden,’ lacht Schreurs. ‘Dat kon ook niet langer. We verdienden op een gegeven moment minder dan onze cliënten!’‘En dat marxistische denken was ook wel erg bevoogdend,’ oordeelt Stokvis achteraf. ‘Ik weet nog dat wij een hele strijd hebben gevoerd over de vraag of je wel de verhuurder mocht bijstaan. Nu is dat helemaal geen punt van discussie meer.’
Margriet Schreurs
Juridisch Loket Dat laat onverlet dat de behoefte aan betaalbare en toegankelijke rechtshulp groter is dan ooit, zeggen beide vrouwen. Zeker nu de Bureaus Rechtshulp niet meer bestaan, weten veel mensen aan de onderkant van de samenleving niet meer waar ze hun recht moeten halen. ‘Bij het Juridisch Loket - de opvolger van de Bureaus Rechtshulp - kun je alleen een vraag stellen, maar niet je dossier achterlaten. Adviezen kunnen dus niet anders dan algemeen zijn.’ Bovendien dreigt het kennisniveau van het Loket te verslechteren, oordelen Stokvis en Schreurs. ‘Nu nog werken er een aantal juristen, maar de trend is om vooral HBO-ers in te schakelen. De specialistische kennis gaat hiermee verloren.’ Precies om die reden besloten de medewerkers van het Bureau Rechtshulp in Amsterdam zich na de stopzetting van de subsidie te verenigen in een stichting en zelf een advocatenkantoor op te zetten, speciaal gericht op de sociale rechtshulp. De start is er, maar de afloop is onbekend, zeggen de advocates. ‘Wij zijn het kantoor van de gewone man en we bieden alle rechtsgebieden aan waarmee hij in aanraking komt.Vrijwel alles is op basis van toevoeging waarvoor een eigen bijdrage geldt van tenminste € 90,-.Voor veel mensen is dat al een heel bedrag.Wij krijgen als advocaat € 99,50 per uur en per zaak is het aantal uren gemaximeerd. Bij een echtscheiding bijvoorbeeld wordt niet meer dan acht uur vergoed.’ Die geringe verdiensten staan het engagement niet in de weg. Nog steeds zijn er jonge juristen die in de sociale advocatuur willen werken, hoewel dat er volgens Schreurs en Stokvis wel veel minder zijn dan vroeger. Daarbij komt het probleem dat de kosten om iemand op te leiden vaak te hoog zijn voor een sociaal kantoor. ‘Het is gewoon te kostbaar om een stagiaire in loondienst te nemen. En dat terwijl sociale advocaten nu meer nodig zijn dan ooit. De overheid trekt zich terug, alles wordt aan de markt overgelaten en daardoor holt de kwaliteit van heel veel zaken achteruit. De overheid zorgt niet meer, maar verwacht ondertussen wel talenten en vaardigheden die heel veel mensen gewoon niet hebben. Die mensen blijven wij helpen. Zo lang als het moet.’
o p r e c h t 6 pag 11
De kantoordirecteur moet niet in de maatschap
De ontwikkeling van het advocatenkantoor als organisatie De eerste mobiele telefoon zag eruit als een ijskast, weet Maarten de Haas nog. ‘Zo’n massief ding dat op een centraal punt op het secretariaat stond en dat je eerst moest reserveren.’ Kosten: 5000 gulden. Inmiddels lijkt geen enkele advocaat meer zonder blackberry te kunnen en heeft iedereen een laptop. Een gesprek over de professionalisering van een nobel ambt. ‘Het vak is minder exclusief geworden.’ Maarten de Haas is een van de vennoten van Raymakers v/d Bruggen, een adviesbureau op het gebied van personeel en organisatie. Hij heeft de advocatuur en het notariaat onder zijn hoede.‘Ik had aanvankelijk helemaal niks met advocaten,’ zegt De Haas, die aan het eind van de jaren tachtig in dienst trad bij Boekel De Nerée, eerst als maatschapssecretaris, later als maatschapsdirecteur. ‘Ik had weliswaar, naast mijn studie geschiedenis, ook rechten gestudeerd, maar ik had nooit enige ambitie gehad om advocaat te worden.’ Toen hij in dienst trad, werkten er 35 advocaten bij Boekel.Anno 2006 zijn dat er 160. Niemand had een computer, er werd gewerkt met telexen en doorslagpapier.‘De belangrijkste investeringsbeslissing qua tekstverwerking was de keuze voor een ander lettertype,’ herinnert De Haas zich. ‘Dat betekende namelijk dat alle bolletjes van de elektronische typmachines moesten worden vervangen.’ ‘Niemand kon bevroeden dat de advocatuur zo sterk en zo snel zou veranderen,’ zegt De Haas, terugblikkend op die tijd.‘In 1989 wist echt niemand wat ICT of HRM betekende. Nu worden bij de grotere kantoren complete marketingafdelingen opgetuigd. Dat was ondenkbaar in mijn tijd. Reclame mocht niet eens!’ Goed bekkende slogans Het begon allemaal met de automatisering, vertelt De Haas. De komst van de computer, in de tweede helft van de jaren tachtig, ontketende niet minder dan een revolutie. ‘Sommige mensen waren zelfs bang dat de computer het werk van de advocaat op den duur overbodig zou maken,’ weet de adviseur nog.‘Dat is niet gebeurd. Nog steeds is het de advocaat zelf die adviseert en procedeert.’ De technologie heeft het vak inhoudelijk dus niet wezenlijk veranderd, vindt De Haas. ‘Hoewel ICT inhoudelijk wel een factor is geworden bij het behandelen van dossiers. Met name bij de due diligence in de grote M&A praktijk is documentmanagement essentieel.’ ICT beïnvloedde ook de factor tijd die met de komst van internet relatief werd in de advocatuur. ‘Alles versnelde, iedereen werd 24 uur per dag bereikbaar. Dat bracht een heel andere manier van werken met zich mee.’
Maarten de Haas
Ondertussen nam de vraag naar juridische dienstverlening toe en groeide het aantal advocaten spectaculair. Het vak werd minder exclusief het terrein van Leidse corpsleden en dus moest er een afdeling P&O komen. ‘Zo kwamen de recruiters en de opleidingsfunctionarissen de advocatuur binnen,’ zegt De Haas, ‘compleet met competentieprofielen en beloningsstructuren.’ Eind jaren negentig ten slotte verlegde de aandacht zich naar de marketing. Onder invloed van de Angelsaksische kantoren gingen de Nederlandse advocaten zich opeens druk maken over huisstijlen, reclame-uitingen en goed bekkende slogans.‘Maar marketing is veel meer dan reclame,’ zegt De Haas. ‘Het meest succesvolle kantoor weet waarvoor het staat en brengt die boodschap eenduidig naar buiten.’
Geld over de balk Al die ontwikkelingen binnen de advocatuur moesten ondertussen wel worden gemanaged. De oude chefs de bureau, die voorheen de secretaresses uitzochten en zorgden dat er voldoende potloden waren, konden de veranderingen onmogelijk aan. Bovendien liepen de kantoorkosten zo hoog op dat goed management een kwestie van overleven werd. ‘In het professionaliseringsproces van de advocatuur is gigantisch veel geld over de balk gegooid,’ oordeelt De Haas, ‘vooral in veel te ambitieuze ICTprojecten en de selectie van het management.Aan het eind van de
‘Het meest succesvolle kantoor weet waarvoor het staat en brengt die boodschap eenduidig naar buiten.’ jaren tachtig gold nog een gemiddelde winstmarge van vijftig procent. Dat betekende dat ongeveer de helft van alle declaraties in het kantoor werd gestopt en de andere helft ten goede kwam aan de partners. Inmiddels is die winstmarge teruggebracht tot 30, soms zelfs tot twintig procent. In absolute zin blijft er vaak een heel mooi bedrag over, maar kantoren worden met zo’n marge wel veel gevoeliger voor schommelingen.’ Om die op te vangen, trokken de grotere kantoren aanvankelijk veel te zware managers aan om de tent te runnen. De Haas weet nog dat de eerste lichting kantoordirecteuren voornamelijk bestond uit wat hij “marineofficieren” noemt, managers met veel ervaring en een dito persoonlijkheid.‘Dat ging natuurlijk fout, want deze mensen kregen binnen de kortste keren ruzie met de compagnons die het liefst nog alles zelf beslisten.’ Van de weeromstuit werden de directeuren gerekruteerd uit de zachte sector. Andragogen, psychologen, sociologen en andere ogen moesten de advocatenkantoren
25 Jaar in het vak; advocaat aan het woord De grootste verandering is toch wel dat de advocaat uit de ivoren toren is gekomen en nu een gewone dienstverlener is. Het meest bijgebleven is mij de opkomst van het letselschaderecht. 25 jaar geleden was er slechts een handje vol advocaten dat zich daarmee mee bezig hield. Pas toen het letselschaderecht tot wasdom kwam, en ik daarin kon meegroeien, begon ik de advocatuur leuk te vinden. Je zou kunnen zeggen; dankzij de opkomst van het letselschaderecht heb ik het 25 jaar in de advocatuur volgehouden. Joost Wildeboer
voortaan managen. Ook dit bleek geen gelukkige keuze, weet De Haas. ‘Die mensen waren veel te soft voor de harde advocatuur.’ Een aparte positie Inmiddels weet iedereen dat professionele organisaties als advocatenkantoren het best door professionals kunnen worden geleid. Professionals hebben namelijk de neiging alleen naar hun gelijke te luisteren. De huidige generatie kantoordirecteuren heeft dan ook vooral affiniteit met de wereld van de professional, het liefst de juridische.Als het klikt en de directeur weet waarover het gaat, kan hij veel bereiken, ook al blijven de advocaten zelf het gezicht van het kantoor. Dat wil niet zeggen dat een directeur in de maatschap moet zitten. Liever niet zelfs, vindt De Haas. ‘Een directeur moet niet bedreigend zijn, niet willen concurreren. Een professionele directeur neemt een aparte positie in en die moet je apart regelen.’ De lastigste managementopgave voor de huidige kantoordirecties is niet meer de keuze van de typbolletjes, maar die van de partners, besluit De Haas. ‘Juist omdat het om professionals gaat, bepalen zij het succes van het kantoor. De partners moeten een bepaalde visie delen en die ook doorzetten. Die standaard moeten zij in de maatschap hooghouden en dat betekent dat zij heel zorgvuldig hun toekomstige partners moeten selecteren. De beste medische specialisten beschikken over een bepaalde vakkennis én over technische vaardigheden. Bij advocaten gaat het veel meer over kennis van de wereld en om communicatieve vaardigheden dan om het juridische kunstje. Intelligentie - in brede zin - is hét onderscheidend criterium van de topadvocatuur.’
o p r e c h t 6 pag 13
Jong & oud met elkaar in gesprek
Alle advocaten lijken tegenwoordig op elkaar Ze schelen meer dan dertig jaar, Mieke Kemmers, voorzitter van de Stichting Jonge Balie Nederland, en Paul van den Hoek, oud-Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten. Toch is er veel wat hen bindt. Beiden zijn advocaat en beiden zijn ervan overtuigd dat het vak flink is veranderd de afgelopen 25 jaar. Bovendien zijn beiden gekleed in onberispelijk wit. Een ontmoeting tussen jong & oud op de hoogste verdieping van de Stibbe-toren aan de Amsterdamse Zuidas. Ja. Als hij nu opnieuw zou moeten kiezen, zou hij weer advocaat worden. ‘Waarschijnlijk.’ Toch denkt Van den Hoek lang na over het antwoord. ‘Ik ben in maart 1965 beëdigd,’ vertelt Van den Hoek, partner van Stibbe en oud-hoogleraar ondernemingsrecht. ‘Destijds koos ik voor het vak, omdat ik was gegrepen door het civiele recht. Ik wilde niet zozeer de medemens in nood helpen, maar was geïntrigeerd door de casuïstiek van het burgerlijk recht. De kunst om een feitelijk complex in juridische termen te vatten, spreekt mij nog steeds aan. Maar ik werd destijds ook advocaat, omdat ik onafhankelijk wilde zijn, omdat het een vrij beroep was. Inmiddels is de dienstbaarheid aan de cliënt zo groot geworden
en ligt het tempo zo hoog dat het toch een beetje een slavenbestaan is geworden.’ Kemmers luistert aandachtig. Ook zij koos bewust voor het vak, hoewel zij persoonlijk iets meer van de medemens is, al dan niet in nood. ‘Mijn studentstage liep ik op een kantoor waar de cliënten aan het bureau stonden. Dat vond ik geweldig. Maar tijdens de advocaatstage kwam ik terecht op een kantoor met overwegend een adviserende praktijk en dat vond ik veel minder leuk. Daarom ben ik overgestapt naar een kantoor in Alkmaar waar ik vooral zaken op het gebied van het arbeidsrecht en het personen- en familierecht doe. Meer met mensen dus.’
Paul van den Hoek
Voor een glas wijn Het is een van de grote veranderingen in de advocatuur, constateren beiden. Toen Van den Hoek begon, was het volstrekt normaal dat een advocaat allerhande zaken op verschillende rechtsgebieden behandelde, procedeerde én adviseerde. Daarvoor zijn de verschillen nu te groot. Het soort cliënt - particulier of zakelijk - heeft invloed op een praktijk en bovendien lopen de rechtsgebieden inmiddels mijlenver uiteen. Een procespraktijk is niet te vergelijken met, vooral, een transactiepraktijk. Ook het verschil tussen de stad en het platteland is toegenomen, zowel in het soort zaken als in de tarifering. ‘In mijn jonge jaren kwam ik in dossiers nog regelmatig collega’s van de wat grotere kantoren uit de provincie tegen,’ zegt Van den Hoek. ‘Langzaam verschoof het accent naar de Randstad. En tegenwoordig zit alles in Amsterdam. Zelfs een typisch Haags kantoor als De Brauw komt in 2008 hier naartoe!’ Dat het vak is geprofessionaliseerd, juichen beide juristen toe. Dat stagiaires een goede opleiding krijgen en gewoon worden betaald, is vanzelfsprekend. In de jaren zestig was dat anders. Toen was er helemaal geen gestructureerde opleiding. ‘De plaatselijke Jonge Balie organiseerde wat cursussen en de patroon stimuleerde je dan daarheen te gaan.Verplicht was het niet,’ weet Van den Hoek nog. ‘Ik kreeg, voor een halve baan als advocaat, destijds 250 gulden per maand. De advocatuur was armoede hoor, voor jonge advocaten. Stagiaires afknijpen was een beetje de traditie. Over geld werd niet gesproken, met alle hypocrisie die daar ook bij
hoort, dat geef ik meteen toe. Ik weet nog dat ik eens vlak voor mijn vakantie een envelop kreeg toegestopt van de oude heer Stibbe. “Hier, voor een glas wijn,” zei hij. In die envelop zat 750 gulden. Drie maandsalarissen!’ Kemmers is blij dat het in haar tijd - ze is beëdigd in 2000 - anders was. De opleiding tot advocaat is “een goede leerschool”, ook voor hen die uiteindelijk niet in de advocatuur blijven werken. Wat ze wel jammer vindt, is de gejaagde sfeer die momenteel de advocatuur kenmerkt. Dat wat Van den Hoek “het slavenbestaan” noemt. ‘Dat je 24 uur per dag beschikbaar moet zijn, komt het vak volgens mij lang niet altijd ten goede,’ zegt zij. ‘Sommige dingen moet je toch eerst even goed bestuderen, je neus in de boeken steken. Ik mis die tijd om me te verdiepen.’Van den Hoek begrijpt haar klacht. ‘Snelheid is allesbepalend geworden. Ik kon nog eindeloos studeren en dat had alles met tijd te maken. In de jaren zestig en zeventig schreven wij nog gewoon brieven. En dan kreeg je een week later eens een brief terug.’Van den Hoek betreurt het verlies van het geschreven woord in de advocatuur. De snelheid waarmee nu e-mails worden getypt komt de taal ook niet ten goede.‘De grote advocaten uit mijn jonge jaren waren kleurrijke en buitengewoon erudiete mensen die al hun talen spraken. Hun brieven waren geen brieven, dat was vaak bellettrie!’ Mieke Kemmers
De eer van de stand Hij zegt het zonder een spoor van weemoed. Een goede advocaat past geen oordeel. En als het aan Van den Hoek ligt, wordt die norm in ere gehouden. ‘Vroeger stond in de Advocatenwet dat een advocaat de eer van de stand hoog moest houden. Nu heet dat “je gedragen zoals bij een behoorlijke beroepsuitoefening past”. Ik vind het belangrijk dat dergelijke gedragsregels worden nageleefd. Bepaalde attitudes als onafhankelijkheid en integriteit zijn mijns inziens essentieel voor het beroep.’ Of de huidige generatie advocaten nog in voldoende mate over die attitude beschikt, durven Kemmers en Van den Hoek voorzichtig te betwijfelen.Volgens Kemmers zijn advocaten van haar generatie zich minder bewust van zowel de privileges die zij genieten als de gedragsnormen waaraan zij zich hebben te houden. Ze ziet het aan de manier waarop advocaten onderling
met elkaar omgaan.‘Soms lijken mensen eerder persoonlijke vetes uit te vechten dan als confrères met elkaar zaken te doen.’ Van den Hoek knikt.‘Goede onderlinge verhoudingen waren vroeger een conditio sine qua non. Dat is veranderd. Laat ik het zo zeggen; de verzakelijking van het vak trekt bepaalde mensen aan in bepaalde praktijken. Ja, het vak is nu veel professioneler dan toen ik begon, maar de omgangsvormen zijn verhard. Het vak is inhoudelijk nog steeds aantrekkelijk. Maar de mensen in de advocatuur zijn minder kleurrijk geworden. Het lijkt alsof alle advocaten tijdens hun opleiding door dezelfde windtunnel gaan. Ze lijken allemaal op elkaar.’
o p r e c h t 6 pag 15
Recht vanuit de praktijk
Samenwerkingsverbanden
OSR Juridische Opleidingen verzorgt al 25 jaar praktijkgericht, postacademisch
OSR werkt samen met de Stichting Studiecentrum Rechtspleging
juridisch onderwijs op diverse rechtsgebieden en niveaus. Zeer praktijkgericht,
(SSR), met de Universiteit van Amsterdam en het Centrum voor
altijd actueel en voortdurend vernieuwend. OSR biedt “recht vanuit de praktijk”:
Conflicthantering in het Amsterdams ADR Instituut en met het
in iedere cursus wordt doelbewust de verbinding gelegd tussen de theorie -
NIMBAS. In het kader van de VSO zijn er samenwerkingsverbanden
wetgeving en jurisprudentie - enerzijds en de praktijk anderzijds. OSR beschikt
met het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht (Universiteit Utrecht),
over een groot netwerk van docenten die allen naast hun theoretische kennis
Centrum
ook kunnen bogen op uitstekende ervaring met de werking van het recht in de
Opleidingscentrum voor Recht en Praktijk (Erasmus Universiteit
praktijk.
Rotterdam) en het Willem Pompe Instituut voor Strafrechts-
Alle informatie over OSR en het actuele cursusaanbod met uitgebreide cursus-
wetenschappen van de Universiteit Utrecht.
voor
Omgevingsrecht
(Universiteit
Utrecht),
omschrijvingen vindt u op www.osr.nl.
Annuleringsverzekering
Adviesraden
Voor elke cursus waar u zich voor inschrijft, kunt u meteen een
Voor elk marktsegment heeft OSR een eigen Opleidingsmanager en een
annuleringsverzekering afsluiten. Voor 10% van de cursusprijs kunt u
Adviesraad van prominente juristen. Voor Arbeidsrecht bijvoorbeeld hebben de
een cursus of cursusdag tot één dag voor de cursusdatum annuleren.
volgende personen zitting in de Adviesraad: mr. R.A.A. Duk, De Brauw
Zonder opgaaf van redenen. U stuurt een fax, brief of e-mail en krijgt
Blackstone Westbroek Den Haag; mr. J.R. Berculo, Berculo Van Kalmthout
het cursusgeld geretourneerd. Er worden geen extra administratie-
Advocaten Utrecht; mr. H.Th. van der Meer, Kantongerecht Amsterdam;
kosten of inschrijfgeld in rekening gebracht. U kunt de verzekering
mr. G.A.M. van Atteveld, Min. van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den
aankruisen op het inschrijfformulier of op www.osr.nl.
Haag; mr. E.A. van Win, De Clercq advocaten Leiden; mr. J.J.M. de Laat, Kantongerecht Utrecht.
VSO Met het VSO-aanbod komt OSR Juridische Opleidingen tegemoet aan de vraag naar hoog kwalitatieve praktijkvorming voor advocaat- stagiaires. De belangrijkste elementen: praktijkgerichte programma’s, intensieve vaardigheidstrainingen gecombineerd met vakonderricht, vrijheid tot het zelf samenstellen van een passend programma, docenten uit de top van de advocatuur en les in kleine groepen. Meer informatie en het actuele aanbod vindt u op www.osr.nl/vso.
osr recht vanuit de praktijk Nieuwegracht 60
3512 LT Utrecht
Tel. 030 2 315 314
Fax 030 2 367 298
Postbus 19077
3501 DB Utrecht
Web. www.osr.nl
E-mail
[email protected]