Openbare versie Laumen Advocaten T.a.v. de heer mr. A.H. Beekhuizen en de heer mr. T.M. Schölvink De Lairessestraat 155-I 1075 HK AMSTERDAM
Datum
JZ 1 van 23
Ons kenmerk Pagina
Telefoon
@a.n1
E-mail
Beslissing op bezwaar boeteoplegging de heer R.W. Sickman
Betreft
Geachte heren, Bij brief van 26 augustus 2010 heeft u namens de heer R.W. Sickman (de heer Sickman) bezwaar gemaakt tegen het besluit tot boeteoplegging van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van 19 augustus 2010 met kenmerk JZ (het Boetebesluit). Bij het Boetebesluit heeft de AFM aan de heer Sickman een bestuurlijke boete opgelegd van € 96.000 omdat de heer Sickman heeft nagelaten te voldoen aan zijn verplichting tot onverwijide melding van acht in de periode van 13 mei 2009 tot en met 29 juni 2009 verrichte verkooptransacties inzake aandelen De Vries Robbé Groep N.y. (DVRG). Door dit na te laten heeft de heer Sickman artikel 5:48, zesde en zevende lid, j°. artikel 5:45, derde lid, Wet op het financieel toezicht (Wft) overtreden. Hierbij ontvangt u de beslissing op het bezwaarschrift. Het bestuur van de AFM heeft bij vergadering van 4 april 2011 besloten om de bezwaren van de heer Sickman ongegrond te verklaren en het Boetebesluit te handhaven, met dien verstande dat de boete wordt gematigd tot € 24.000,-. Dit besluit zal hierna worden toegelicht. Deze beslissing op bezwaar is als volgt opgebouwd. In paragraaf 1 beschrijft de AFM de procedure. Paragraaf 2 bevat de relevante feiten en omstandigheden. In paragraaf 3 beschrijft de AFM kort de gronden van bezwaar en in paragraaf 4 geeft de AFM een beoordeling van de gronden van bezwaar. In paragraaf 5 komt publicatie aan de orde en in paragraaf 6 staat het besluit van de AFM. Tot slot bevat paragraaf 7 de rechtsgangverwijzing. Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in Bijiage 1 bij dit besluit. Het versiag van de hoorzitting is opgenomen in Bijlage 2 en maakt integraal onderdeel uit van deze beslissing op bezwaar. In Bijlage 3 treft u ten slotte de openbare versie van deze beslissing op bezwaar aan. 1.
Procedure
1.1.
Bij brief van 26 augustus 2010 heeft u namens de heer Sickman bezwaar gemaakt tegen bet Boetebesluit. U heeft de AFM hierbij verzocht om u een nadere termijn te gunnen voor het aanvullen van de bezwaargronden.
Stichting Autoriteit Financiele Markten Kamer van Koophandel Amsterdam, nr. 41207759 Kenmerk van deze brief: JZ -
Bezoekadres Vijzelgracht 50 Postbus 11723 • 1001 GS Amsterdam Telefoon 020 797 20 00 Fax 020 797 38 00 wwafmnI -
-
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 2 van 23
1.2.
Per brief van 26 augustus 2010 heeft u de AFM een kopie gestuurd van het verzoek aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (de voorzieningenrechter) van 25 augustus 2010 tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot opschorting van publicatie van het Boetebesluit.
1.3.
Bij brief van 31 augustus 2010 heeft de AFM de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In dezelfde brief heeft de AFM u overeenkomstig uw verzoek een termijn gegeven voor het aanvullen van de gronden van bezwaar tot en met 30 september 2010.
1.4.
Per brief van 30 september 2010 heeft u de gronden van het bezwaar aangevuld (het Bezwaarschrift).
1.5.
Bij brief van 5 oktober 2010 heeft de AFM de ontvangst van bet aanvullend bezwaarschrift bevestigd. In dezelfde brief heeft de AFM u laten weten dat belanghebbenden voorafgaande aan de beslissing op bezwaar het recht hebben te worden gehoord.
1.6.
Op 7 oktober 2010 om 11.00 uur heeft bij de rechtbank Rotterdam de zitting in de voorlopige voorzieningprocedure plaatsgevonden.
1.7.
Bij brief van 18 oktober 2010 heeft u de AFM in verband met de te houden hoorzitting uw verhinderdata laten weten.
1.8.
Per brief van 19 oktober 2010 heeft de voorzieningenrechter de AFM een afschrift van de uitspraak in de voorlopige voorzieningprocedure van 15 oktober 2010 (de Uitspraak) verzonden.
1.9.
Bij brief van 26 oktober 2010 heeft de AFM u uitgenodigd voor een hoorzitting ten kantore van de AFM op 30 november 2010 om 17.00 uur.
1.10.
Per brief van 5 november 2010 heeft de AFM de beslissing op bezwaar met zes weken verdaagd op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
1.11.
Bij brief van 22 november 2010, verzonden op 23 november 2010, heeft de AFM, in vervoig op een telefoongesprek op 9 november 2010 en een e-mail van u van dezelfde datum, gehoor gegeven aan uw verzoek om de hoorzitting uit te stellen tot begin 2011. In dezelfde brief heeft de AFM u uitgenodigd voor een hoorzitting ten kantore van de AFM op 19 januari 2010 om 15.00 uur. Voorts heeft de AFM gelet hierop en in overleg met u, de termijn voor bet nemen van de beslissing op bezwaar opgeschort tot en met de dag waarop de hoorzitting heeft plaatsgevonden, gerekend vanaf de dag na die waarop bet aanvullend bezwaarschrift door de AFM is ontvangen.
1.12.
Per brief van 26 november 2010, ontvangen op 2 december 2010, heeft u de AFM een afschrift gestuurd van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2010.
Datum
Ons kenmerk Pagina
JZ 3 van 23
1.13.
Op 19 ianuari 2011 heeft ten kantore van de AFM de hoorzitting plaatsgevonden. Het versiag van deze hoorzitting is opgenomen als Bijiage 2 bij deze brief en maakt integraal onderdeel uit van deze beslissing op bezwaar.
1.14.
Bij brief van 28 februari 2011 heeft de AFM de termijn voor het nemen van de beslissing op het bezwaar op grond van artikel 7:10, derde lid, Awb met zes weken verdaagd.
2.
Feiten Deze beslissing op bezwaar is gebaseerd op de feiten zoals die zijn opgenomen in de paragraaf 2 (Feiten) van het Boetebesluit. Deze feiten dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De AFM stelt vast dat deze feiten in bezwaar niet worden betwist. Voor dit besluit zijn in het bijzonder echter de volgende feiten en omstandigheden van belang:
2.1.
Sinds december 2007 was de beer Sickman indirect, namelijk via zijn enig aandeelhouderschap van grootaandeelhouder van DVRG. Op 14 oktober 2008 werd de heer Sickman benoemd tot (enig) bestuurder van DVRG.
2.2.
Op 29 januari 2009 werd aan DVRG surseance van betaling verleend. Op 12 mei 2009 is deze surseance ingetrokken en werd gelijktijdig het faillissement van DVRG uitgesproken.
2.3.
Op 26 juni 2009 meldt de vertegenwoordiger van Westhill N.y., de heer van (de heer [A] ), bij de AFM een wijziging in bet kapitaalbelang van de beer Sickman in DVRG per 19 juni 2009 wegens overschrijding van een bepaalde drempelwaarde.
2.4.
Naar aanleiding van telefonisch overleg tussen de AFM en de heer [A] op 2 juli 2009, stuurt DS de AFM diezelfde dag een overzicht van de door de heer Sickman verrichte (verkoop)transacties betreffende aandelen DVRG over de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009. De heer [A] vraagt de AFM daarbij aan te geven of er door de heer Sickman in de functie van bestuursvoorzitter van DVRG nog een aanvullende melding moet worden gedaan.
2.5.
In reactie hierop heeft de AFM de heer [A] bij e-mail van 2 juli 2009 gevraagd haar een overzicht te sturen van alle door de beer Sickman verrichte transacties vanaf de datum van zijn infunctietreding als bestuurder van DVRG tot heden. Bij e-mail van 5 juli 2009 heeft de heer [A] gereageerd op dit verzoek.
2.6.
Vervolgens heeft de AFM de beer [A] bij e-mail van 6 juli 2009 bericht dat de beer Sickman na zijn aantreden als bestuurder één melding heeft gedaan ingevolge artikel 5:38 Wft, maar dat op grond van artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wft alle door de beer Sickman verrichte verkooptransacties sinds zijn aantreden hadden moeten worden gemeld. Het betreft negen transacties die plaatsvonden op 13, 14, 15 en 19 mei, 22, 23, 24 en 29 juni en 1 juli 2009. De AFM beeft de beer [A] daarop verzocht deze meldingen aisnog per ommegaande te doen met behulp van het bijgevoegde meldingsformulier.
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 4 van 23
2.7.
Bij e-mail van 20 juli 2009 heeft de AFM de beer [A] een herinnering gestuurd. Per e-mail van dezelfde datum heeft de beer [A] hierop gereageerd en de AFM laten weten zojuist van een buitenlandse reis te zijn teruggekomen en de meldingen later die dag te zullen doen.
2.8.
Bij e-mail van 27 juli 2009 heeft de AFM de beer [A] een herinnering gestuurd nu zij na de toezegging op 20 juli 2009 niet meer van de heer [A] had vemomen. In reactie hierop heeft de beer [A] de AFM bij onder andere een e-mail van 2 augustus 2009 de ingevulde meldingsformulieren gestuurd.
3.
I
I
Gronden van bezwaar Samengevat en zakelijk weergegeven bevat bet Bezwaarschrift de volgende gronden: Primair: (strekking van) de regel is niet overtreden
3.1.
De strekking van artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wfl is bet bevorderen van de transparantie van de (Nederlandse) markt in financiele instrumenten. Hoewel deze bepaling mogelijk naar de letter is overtreden, is de strekking door de te laat gemelde transacties van de heer Sickman geen geweld aangedaan. De transacties werden namelijk verricht nadat het faillissement van DVRG openbaar gemaakt was, de koers van het aandeel DVRG al dramatisch was gedaald tot enkele centen en uit bet persbericht ter zake bet faillissement volgde dat er geen doorstart werd overwogen. Subsidiair: matigingsgronden
3.2.
Naast bovengenoemde omstandigheden waaronder de transacties zijn begaan, is van belang dat de heer Sickman sinds 2007 steeds heeft voldaan aan zijn op grond van artikel 5:38 Wft bestaande meldingsplicht. Daamaast is relevant dat bij DVRG na bet aantreden van de beer Sickman als bestuurder van DVRG een deugdelijke infrastructuur ontbrak waardoor de heer Sickman bet na zijn aantreden zonder (administratieve) ondersteuning heeft moeten stellen. Ten slotte verkeerde de beer Sickman op grond van de met de AFM ter zake gevoerde correspondentie in de veronderstelling dat hij op 2 juli 2009 had voldaan aan zijn meldingsplicht op grond van artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wft. Hoewel de AFM met sommige van deze omstandigheden in het Boetebesluit rekening heeft gebouden, heeft zij er ten onrechte geen doorsiaggevend gewicht aan toegekend. Boete onevenredig hoog
3.3.
De opgelegde boete is onevenredig boog omdat Sickman een zeer groot verlies heeft geleden met zijn beleggingen in DVRG. De door de beer Sickman met de transacties behaalde winst staat om die reden niet in verhouding tot de hoogte van de opgelegde boete. Met het geleden verlies van FUR 645.000 beeft de AFM ten onrechte geen rekening gehouden.
Datum Ons kemnerk
JZ
Pagina
5 van 23
Publicatie van de boete 3.4.
Allereerst heeft de AFM heeft in haar overwegingen ten aanzien van publicatie van de boete nagelaten de strekking van de overtreden norm te betrekken. De strekking van artikel 5:48 Wft is het informeren van beleggers over aandelentransacties van bestuurders, zodat deze beleggers die informatie kunnen verwerken bij het maken van beleggingsbeslissingen. Naast de eerdergenoemde omstandigheden is hierbij van belang dat de beursnotering van DVRG per 29 januari 2010 is komen te vervallen. Publicatie van de boete kan daarom per definitie geen waarschuwende werking meer hebben. Zij is zonder enig praktisch belang flu er geen beleggingsbeslissingen meer op kunnen worden gebaseerd. Daarbij komt dat de regelovertreding a! meer dan een jaar geleden is geconstateerd. In deze omstandigheden zou publicatie een punitief karakter krijgen. Eveneens zou publicatie een punitief karakter krijgen wanneer, gezien de genoemde mitigerende omstandigheden, de ernst van de overtreding wordt afgezet tegefl de reputatieschade die de heer Sickman zou lijden door publicatie. In dit verband is ook nog van belang dat de heer Sickman al veel reputatieschade heeft geleden door de publicatie in Het Financieele Dagblad van 10 november 2010.
4.
Beoordeling bezwaar
4.1.
Het Boetebesluit ziet op overtredingen die dateren van voor de inwerkingtreding op 1 juli 2009 van de vierde tranche Awb en de inwerkingtreding op I oktober 2009 van het nieuwe boetestelsel financiële wetgeving. De transactie die de heer Sickman op 1 juli 2009 is verricht is niet aan de opgelegde boete ten grondsiag gelegd, maar enkel meegenomen in de feiten om aan te geven dat een serie van transacties niet is gemeld. Omdat de gewijzigde regelingen niet hebben geleid tot een voor de heer Sickman gunstiger boeteregime, wordt dit bezwaar, mede gezien de toepasselijke overgangswetgeving, beoordeeld aan de hand van de bepalingen zoals die golden ten tijde van het begaan van de overtreding. Primair: (strekking van) de regel is niet overtreden
4.2.
De AFM is van mening dat de heer Sickman artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wft heeft overtreden door niet onverwijid acht verkooptransacties te melden die in de periode van 13 mei tot en met 29 juni 2009 zijn verricht met betrekking tot het aandeel DVRG. De heer Sickman betwist niet dat de meldingsplicht op hem van toepassing was, noch dat hij de betreffende transacties had moeten melden, noch dat hij de transacties niet onverwijid heeft gemeld. Toch betwist de heer Sickman dat hij met zijn handelswijze artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wft heeft overtreden. Naar de letter is dit misschien het geval, maar gelet op de strekking van het artikel, het bevorderen van de transparantie van de (Nederlandse) markt in financiële instrumenten, is hiervan geen sprake.
4.3.
De AFM oordeelt dat met de handelswijze van de heer Sickman ook de ratio van artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wft is overtreden. Een faillissement betekent niet dat de handel in het betreffende aandeel stopt. Vaak vindt er na een faillissement zelfs nog een levendige handel in zogeheten ‘penny stocks’ plaats. De noodzaak van transparantie van de markt in financiële instrumenten geldt daarom Onverkort na een faillissement zodat beleggers ook dan moeten kunnen vertrouwen op de juistheid en volledigheid van
Datwn Ons kenmerk Pagina
JZ 6 van 23
de registers van de AFM. Om die reden is het voor de vraag of de heer Sickman artikel 5:48 Wft heeft overtreden niet relevant dat de transacties ‘pas’ zijn verricht na (de openbaarmaking van) het faillissement van DVRG en dat de koers van het aandeel DVRG op dat moment al dramatisch was gedaald tot enkele centen, noch dat uit het persbericht over het faillissement volgde dat er geen doorstart werd overwogen. Daarbij komt dat er na het faillissement tot de beeindiging van de beursnotering van DVRG op 29 januari 2010 ook daadwerkelijk transacties zijn verricht in het aandeel DVRG. Alleen al hieruit blijkt dus dat er wel degelijk reden was om de markt onverwijid te informeren over de transacties van de heer Sickman. Uit de Uitspraak blijkt ten slotte dat de voorzieningenrechter in dezen eenzelfde mening is toegedaan. 1 Subsidiair: matigingsgronden 4.4.
Gelet op het voorgaande is de AFM van mening dat zij bevoegd was om de heer Sickman een boete op te leggen voor overtreding van artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wft. Op grond van artikel 1:81, eerste lid, Wft j° artikel 3 en 2 Besluit boetes Wft, geldt voor deze overtreding een boetebedrag van € 24.000. De heer Sickman meent echter dat de op te leggen boete moet worden gematigd wegens de volgende mitigerende omstandigheden waaronder de overtreding plaatsvond: de transacties zijn pas na het faillissement van DVRG verricht en op een moment dat de koers van het aandeel heel laag was en publiekelijk bekend was dat DVRG geen doorstart zou maken; de heer Sickman was niet op de hoogte van de meldingsplicht van artikel 5:48 Wft en had in dat verband na zijn aantreden als bestuurder van DVRG geen enkele administratieve ondersteuning; sinds zijn aantreden bij DVRG in 2007 heeft de beer Sickman altijd voldaan aan de voor hem als aandeelhouder bestaande meldingsplicht van artikel 5:38 Wft; en op 2 juli 2009 is via de beer [A] aan de meldingsplicbt voldaan althans de heer Sickman verkeerde in de veronderstelling dat hij op dat moment aan die plicht had voldaan. -
-
-
-
4.5.
Dat de transacties zijn verricht na bet faillissement van DVRG, op een moment dat de koers van het aandeel DVRG heel laag was en terwijl in het persbericht over het faillissement was aangekondigd dat geen doorstart zou plaatsvinden, kan niet leiden tot het aannemen van venninderde verwijtbaarheid aan de kant van de beer Sickman. Als gezegd geldt de meldingsplicht onverkort bij een faillissement zodat deze omstandigheden naar het oordeel van de AFM voor rekening en risico van de heer Sickman dienen te blijven.
4.6.
Ten aanzien van bet argument dat de beer Sickman niet op de hoogte was van de op grond van artilcel 5:48 Wft bestaande meldingsplicht en hierop ook niet is gewezen door anderen zoals collega aandeelhouders en de curator van DVRG is de AFM van oordeel dat dit eveneens voor rekening en risico van de beer Sickman dient te blijven. Zoals ook in de Uitspraak is overwogen, mocht van de heer Sickman als bestuurder van een instelling waarvan de aandelen werden verhandeld op een gereglementeerde markt en —
—
R.o. 2.6.6.
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 7 van 23
als professional op de financiële markten, worden verwacht dat hij op de hoogte was van de van toepassing zijnde regelgeving. 2 4.7.
De heer Sickman voert voorts aan dat er sinds zijn aantreden als bestuurder van DVRG een chaotische situatie heerste bij DVRG DVRG was in feite een ‘zinkend schip’. Al die tijd heeft de heer Sickman het daardoor zonder administratieve ondersteuning moeten stellen. Voorts was de heer Sickman, ten tijde van de uitvoering van de verkooptransacties, slechts op papier bestuurder. De curator had toen het heft in handen en de heer Sickman was niet bevoegd om zelfstandig stukken te tekenen. De heer Sickman had enkel de taak de volledige administratie van DVRG die niet voorhanden was ten behoeve van de curator te traceren en over te leggen. Toch mocht hij zich niet uitschrijven als bestuurder omdat hij de enige bestuurder was. Daarbij komt dat hij nooit de intentie heeft gehad om de wet te overtreden. Dat blijkt onder andere uit het feit dat hij altijd heeft voldaan aan de voor hem als aandeelhouder van DVRG bestaande meldingsplicht van artikel 5:38 Wft. —
—
—
4.8.
Zoals de AFM reeds in het Boetebesluit heeft overwogen, kunnen deze door de heer Sickman aangevoerde omstandigheden een matigingsgrond vormen ondanks dat een gebrek aan wetskennis in zijn algemeenheid niet disculpeert. Op grond van het feit dat de heer Sickman sinds zijn aantreden als aandeelhouder van DVRG altijd tijdig aan de meldingsplicht van artikel 5:38 Wft heeft voldaan, acht de AFM het aannemelijk dat de heer Sickman niet bewust de wet heeft willen overtreden. Daarnaast heeft de heer Sickman de AFM ervan kunnen overtuigen dat hij het na zijn aantreden als bestuurder zonder adequate administratieve ondersteuning heeft moeten stellen en dat de situatie bij DVRG tijdens zijn bestuur bewogen was. Deze gronden van de heer Sickman treffen dan ook doel.
4.9.
Aan de overwegingen dat de heer Sickrnan na het faillissement slechts op papier bestuurder was en als enig bestuurder van DVRG niet de mogelijkheid had om zijn functie neer te leggen, hecht de AFM daarentegen geen waarde. Door het aantreden als (enig) bestuurder van DVRG heeft de heer Sickman immers de kans aanvaard dat DVRG failliet zou gaan. Daarmee heeft de heer Sickman het risico genomen dat de genoemde omstandigheden zich als gevoig van een faillissement zouden voordoen zodat deze gevolgen voor zijn rekening dienen te komen.
4.10.
Ten slotte voert de heer Sickman aan dat hij op 2 juli 2009 materieel aan de meldingsplicht heeft voldaan althans dat hij in de veronderstelling verkeerde en ook mocht verkeren dat hij op 2 juli 2009 aan die plicht had voldaan. Immers, op die datum heeft de heer Sickman alle informatie die hij op grond van de meldingsplicht moest verstrekken, verstrekt. Voorts is de heer Sickman van mening dat voor zover er op die datum niet aan de meldingsplicht was voldaan, de AFM in dezen ook een steek heeft laten vallen. Het had namelijk op de weg van de AFM gelegen om uitdrukkelijk aan te geven dat de op 2 juli 2009 overgelegde informatie ook nog eens apart met behuip van meldingsformulieren moest worden gemeld. Dit heeft de AFM niet gedaan waardoor er sprake is geweest van miscommunicatie. Gelet hierop mocht de —
2
—
R.o. 2.6.6. Vgl. HR 31 oktober 2000, NJ200I, 14, r.o. 3.5 en 3.6; KB 17 januari 1979, AB 1979, 229; NO 16 november 1992, AB 1993, 83; NO 30
januari 1990, AB 1990, 364; en EHRM 15 november 1996, KID 1996-V. p. 1614,
§ 35
(Cantoni v. Frankrijk).
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 8 van 23
beer Sickman er in ieder geval van uitgaan dat hij op 2 juli 2009 aan de meldingsplicht had voldaan. Uit de Uitspraak blijkt dat de voorzieningenrechter bier hetzelfde over denkt. 4.11.
In de praktijk wordt voldaan aan het criterium ‘onverwijid’ wanneer een transactie binnen zeven dagen nadien wordt gemeld aan de AFM. De AFM stelt vast dat voor wat betreft de transacties van de beer Sickman in de periode van 13 mei tot en met 29 juni 2009 deze termijn van zeven dagen op 2 juli 2009 (ruim) verstreken was, met uitzondering van de transactie van 29 juni 2009. Vooropgesteld zij dus dat zelfs al zou moeten worden geconcludeerd dat de heer Sickman op 2 juli 2009 aan zijn meldingsplicht had voldaan, dit niet betekent dat de beer Sickman artikel 5:48 Wft niet heeft overtreden. Overigens wordt dit ook niet betwist door de heer Sickman, zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.2.
4.12.
Wat de heer Sickman in dit kader echter uit het oog verliest, alsook de voorzieningenrechter in de Uitspraak, is dat de wet bepaalt dat meldingen moeten worden gedaan met de daarvoor bestemde meldingsformulieren. Artikel 11 Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen bepaalt dat gegevens die ingevolge artikel 5:48 Wft worden verstrekt, worden verstrekt met gebruikmaking van door de AFM vast te stellen meldingsformulieren. Gelet hierop kan de conclusie niet anders luiden dan dat de heer Sickman pas op 1 augustus 2009 aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. Het gaat bier immers om een wettelijke verplichting om meldingen op een bepaalde wettelijk voorgeschreven wijze te doen. Het antwoord op de vraag wanneer aan de meldingsplicht is voldaan, staat daarom niet ter vrije bepaling van de heer Sickman, de AFM of de rechter.
4.13.
Daarbij komt dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat bet in eerste instantie niet aan de AFM is om de beer Sickman op de verplichting te wijzen dat meldingen dienen te geschieden met behuip van meldingsformulieren. In lijn met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het als bestuurder en professional kennen van de wet, geldt juist dat van de beer Sickman mocht worden verwacht dat hij op de hoogte was van deze verplichting. Dit geldt eens te meer flu de heer Sickman de eerder op grond van artikel 5:38 Wft gedane meldingen met behuip van de daartoe vereiste meldingsformulieren heeft gedaan. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de beer Sickman met recht in de veronderstelling kon verkeren dat hij op 2 juli 2009 had voldaan aan zijn meldingsplicht.
4.14.
Daarbij komt dat bet op de weg lag van de beer Sickman om een eventuele veronderstelling dat op enig moment aan de meldingsplicht was voldaan, te verifiëren bij de AFM. Vanaf de eerste correspondentie met de AFM op 29 juni 2009 is er een week lang vrijwel dagelijks met de AFM gecorrespondeerd. Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt op geen enkele wijze dat de AFM de indruk zou bebben gewekt dat op 2 juli 2009 of een andere datum volledig zou zijn voldaan aan die meldingsplicht. Toch is de beer [A] na zijn e-mail van zondag 5 juli 2009 naar bet buitenland vertrokken, zonder een reactie van de AFM op deze e-mail af te wachten. Dit kan op zijn minst als onzorgvuldig worden gekwalificeerd, zeker flu de AFM onverwijld op deze e-mail beeft gereageerd, namelijk op 6 juli 2009, de volgende werkdag (en daarbij ook de meldingsformulieren heeft gevoegd). Ook om deze reden kan daarom niet geconcludeerd worden dat de beer Sickman met recht mocht veronderstellen dat hij aan zijn meldingsplicht had voldaan op 2 juli 2009. Dat de heer [A] naar bet buitenland is afgereisd, zonder daar te (kunnen) beschikken over zijn e-mails, komt voor risico van de beer Sickman.
Datum Ons kennierk Pagina
JZ 9 van 23
4.15.
Het belang van het melden via meldingsformulieren zit in het feit dat de AFM het betreffende register alleen mag bijwerken wanneer de melding is gedaan met behuip van deze meldingsformulieren. Dit volgt uit artikel 1:107, derde lid, sub a, onder 10, Wft. Dit artikel bepaalt namelijk dat de AFM onverwijid zorg draagt voor de inschrijving van de gegevens die moeten worden gemeld op grond van hoofdstuk 5.3, met dien verstande dat deze gegevens worden ingeschreven binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de AFM de betreffende melding heeft ontvangen. Uit de voorgaande paragraaf is voorts gebleken dat een melding wordt geacht te zijn gedaan op het moment dat er ter zake een meldingsformulier is overgelegd. De AFM kon derhalve pas op 1 augustus 2009, na het ontvangen van de meldingsformulieren van de heer Sickman, overgaan tot het bijwerken van het register. De markt kon zodoende eveneens pas na 1 augustus 2009 geInformeerd worden over de transacties van de heer Sickman. De AFM is dan ook van mening dat de voorzieningenrechter in de Uitspraak ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan dit publieke belang. Daamaast oordeelt de AFM dat dit belang maakt dat de enkele veronderstelling van de heer Sickman dat hij op 2 juli 2009 aan zijn meldingsplicht had voldaan, niet kan leiden tot verminderde verwijtbaarheid aan zijn kant.
4.16.
De in het voorgaande besproken feiten beoordeelt de AFM niet als omstandigheden die de verwijtbaarheid van het handelen van de heer Sickman verminderen. Het tegendeel is eerder het geval. Aan het feit dat de heer Sickman in het verleden altijd stipt aan zijn op grond van artikel 5:38 Wft bestaande meldingsplicht heeft voldaan, hecht de AFM echter wel waarde. Opzichzelfstaand is dit naar het oordeel van de AFM niet voldoende om te komen tot het oordeel dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid aan de kant van de heer Sickman. In samenhang bezien met de omstandigheden waarin de heer Sickman zijn bestuurderschap heeft uitgeoefend en het feit dat de AFM het aannemelijk acht dat de heer Sickman niet bewust de meldingsplicht heeft willen omzeilen, komt de AFM echter tot de conclusie dat er reden is voor matiging van de opgelegde boete. Om die reden matigt de AFM de hoogte van de boete van € 24.000,naar € 6.000,-. Aangezien de heer Sickman heeft laten weten dat zijn financiële draagkracht onveranderd is ten opzichte van de draagkracht die in het Boetebesluit is meegenomen, betekent dit dat de boete na vermenigvuldiging met draagkrachtfactor 4 € 24.000,- bedraagt. Boete onevenredig hoog
4.17.
Gelet op het voorgaande acht de AFM de opgelegde boete niet onevenredig hoog. Het door de heer Sickman aangevoerde argument dat de opgelegde boete onevenredig hoog is omdat hij een zeer groot verlies heeft geleden met zijn beleggingen in DVRG, kan, voor zover de heer Sickman deze grond na het nemen van deze beslissing op bezwaar zou handhaven, geen stand houden. Zoals reeds in het Boetebesluit is overwogen, strekt artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wft ertoe beleggers inzicht te verschaffen in het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen van beursvennootschappen. Openbaarmaking van deze informatie bevordert derhalve de transparantie en de werking van de effectenmarkt. Het enkele feit dat een aandelentransactie voor een bestuurder of commissaris niet profijtelijk was, is irrelevant voor het bepalen van een overtreding van dit artikel en voor de ernst ervan. Om die reden kan de door de heer Sickman aangevoerde onevenredigheid tussen de door hem met de transacties behaalde winst en de opgelegde boete, geen grond voor matiging van de boete zijn.
Datum
Ons keninerk Pagina
JZ 10 van 23
4.18.
Het feit dat de voorzieningenrechter in de Uitspraak op dit punt tot een ander oordeel is gekomen, leidt voor de AFM niet tot een ander oordeel. De AFM is namelijk van mening dat de voorzieningenrechter hier een onjuiste toets heeft aangelegd. De voorzieningrechter miskent met zijn overwegingen ter zake de aard en het doel van de meldingsplicht zoals hiervoor weergegeven. Deze zijn niet vergelijkbaar met de aard en het doel van de normen die aan de orde waren in de door de heer Sickman aangehaalde beslissing op bezwaar inzake Stemax Holding B.V. en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake IMC. In de eerste zaak ging het om het zonder vergunning aanbieden van beleggingsobjecten, terwiji in de tweede zaak sprake was van marktmanipulatie wegens het door middel van aandelentransacties kunstmatig hoog houden van de koers. Het verbod op marktmisbruik en het verbod om zonder vergunning te opereren op de financiële markten hebben geen transparantie tot doel en kunnen dan ook niet op één lijn worden gesteld met de verplichting om zeggenschaps- en bezitsverhoudingen in instellingen te melden. Dit is appels met peren vergelijken.
4.19.
Overigens merkt de AFM in dit verband nog op dat het enkele feit dat de heer Sickman een verlies zou hebben geleden van EUR 645.000 niet betekent dat de heer Sickman geen voordeel heeft behaald met de overtredingen. Het is niet na te gaan hoe het koersverloop van het aandeel DVRG zou zijn geweest indien de eerste transactie(s) van de heer Sickman onverwijld zouden zijn gepubliceerd. Het kan zeker niet worden uitgesloten dat dit een nog verder drukkend effect op de waarde van het aandeel DVRG zou hebben gehad. Alleen al om die reden hadden beleggers bet recht om te weten dat de bestuurder van DVRG zijn aandelen van de hand aan bet doen was. Publicatie van de boete
4.20.
De AFM merkt op dat de beer Sickman in bezwaar enkel verwijst naar de publicatieplicht van de AFM als opgenomen in artikel 1:97 Wft. Hoewel het bezwaarschrift daar geen uitsluitsel over geeft, veronderstelt de AFM dat de bezwaargronden tevens zijn gericht tegen de publicatieplicht van de AFM op grond van artikel 1:98 Wft. Schorsing voorzieningenrechter
4.21.
In de Uitspraak heeft de voorzieningenrechter het besluit van de AFM op grond van artikel 1:97, lid 1, Wft tot publicatie van de opgelegde boete (de vroegtijdige publicatie) geschorst. In eerdere boeteprocedures waarin de voorzieningenrechter het besluit tot vroegtijdige publicatie eveneens heeft geschorst, heeft de AFM in bezwaar besloten dat zij ondanks de schorsing alsnog tot vroegtijdige publicatie dient te over te gaan bij ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank. De rechtbank heeft in die boeteprocedures echter geoordeeld dat het in Afdeling 1.5.2 van de Wft neergelegde stelsel van openbaarmaking en rechtsbescherming geen mogelijkheid biedt voor een dergelijke vroegtijdige publicatie na beroep, en de boetebesluiten van de AFM in zoverre vemietigd. 3 Dit oordeel heeft de AFM in hoger beroep voorgelegd aan bet College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De AFM ziet hierin
Dit betreft in ieder geval de volgende uitspraken: Rb. Rotterdam 2 september2010, I.JN BN5939, Rb. Rotterdam 3 maart 2011, UN BP6971 en Vz. Rb. Rotterdain28januari 2010, LJNBL1972.
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 11 van 23
aanleiding om in deze beslissing op bezwaar af te zien van een besluit tot vroegtijdige publicatie na beroep. Publicatieverplichting 4.22.
Artikel 1:97 en 1:98 Wft verplichten de AFM tot publicatie over te gaan van besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Het gaat hier om een beginselplicht tot publicatie. Alleen indien publicatie in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de AFM uit te oefenen toezicht op de naleving van de Wft, blijft publicatie achterwege. Het doel van toezicht door de AFM is gericht op het bevorderen van ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten. 4
4.23.
De doelen van publicatie zijn waarschuwen, normoverdracht en normbevestiging en het kenbaar maken dat de toezichthouder optreedt. Deze doelen zijn aanmerkelijk breder dan de heer Sickman veronderstelt in zijn bezwaar. De doelen normoverdracht en normbevestiging aismede het kenbaar maken dat de toezichthouder optreedt, betrekt de heer Sickman in het geheel niet in zijn beschouwing. Het waarschuwingsdoel interpreteert de heer Sickman bovendien te beperkt. Het waarschuwingsdoel ziet namelijk ook op waarschuwing tegen de overtreder, derhalve tegen de heer Sickman destijds in zijn hoedanigheid van bestuurder van een genoteerde instelling. Het standpunt van de heer Sickman dat publicatie geen (waarschuwende) werking meer kan hebben, gaat derhalve niet op.
4.24.
De genoemde doelen blijven overeind staan, óók indien er reeds enige tijd is verstreken sinds de datum waarop de AFM het voomemen tot boeteoplegging aan de overtreden kenbaar heeft gemaakt. Dit is bevestigd in een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 22 juli 201 “Uitgangspunt is dat het (nogmaals) openbaar maken van het besluit tot oplegging van een bestuurlUk boete, nadat dit besluit onherroepelijk is geworden, sire/ct tot normaanscherping, één van de doelsiellingen van het gedragstoezicht door AFM. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat in artikel 1:98 van de Wft het uitgangspunt is neergelegd dat elk boetebesluit wordt gepubliceerd nadat het onherroepelk is geworden. Gegeven de omstandigheid dat procedures langere tzjd in beslag kunnen nemen, moet het ervoor worden gehouden dat en/cd tijdsverloop in beginsel geen dwingend reden zal opleveren om toepassing te geven aan het slotgedeelte van artikel 1:98 van de Wft.”
4.25.
Naar het oordeel van de AFM is het mogelijke tijdsverloop inherent aan het publicatiestelsel van de Wft. Uit het voorgaande blijkt dat ook het argument van tijdsverloop van de heer Sickman geen doe! kan treffen.
Artikel 1:25 Wft; Vz. Rb. Rotterdam 30 juli 2009, LJN BJI 748. Rb. Rotterdam 22 juli 2010, JOR 2010, 273, r.o. 2.10.2 (AFM/Numico).
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 12 van 23
4.26.
Ten aanzien van het standpunt van de heer Sickman dat hij door publicatie veel reputatieschade zal leiden en al heeft geleden door de publicatie in Het Financieele Dagblad van 10 november 2010, merkt de AFM het volgende op. Bij publicatie wordt de markt goed en gedetailleerd geInformeerd over de aard van de geconstateerde gebreken. Door de beschikbaarheid van het Boetebesluit zullen de verhoudingen tussen marktpartijen worden gebaseerd op daadwerkelijk geconstateerde feiten. Een ieder zal ervan kennis kunnen nemen dat bij het niet melden van meldingsplichtige transacties door de AFM wordt opgetreden. Andere partijen zullen zich dan ook tweemaal bedenken voordat zij dezelfde fout als de heer Sickman maken. Dit draagt juist bij aan het toezichtsdoel en is dus in ieder geval niet in strijd met die doelen. Dat de mogelijkheid van reputatieschade niet reeds betekent dat openbaarmaking in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de AFM uit te oefenen toezicht op de naleving van de Wft, is herhaaldelijk bevestigd door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam. 6
4.27.
Voor een belangenafweging anders dan in het kader van de genoemde toezichtdoelstellingen is in dezen voorts geen plaats. Naar vaste rechtspraak is bij publicatie van een boetebesluit een belangenafweging in de zin van artikel 3:4, tweede lid, Awb namelijk niet aan de orde. 7 Om die reden is er geen plaats voor de conclusie dat het belang van de heer Sickman bij het achterwege blijven van publicatie zwaarder moet wegen dan het belang van de markt bij publicatie. Gelet hierop kunnen de door de heer Sickman aangevoerde en in het voorgaande besproken (mitigerende) omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan, niet tot het oordeel leiden dat van publicatie moet worden afgezien.
4.28.
Openbaarmaking van een boete heeft ten slotte, anders dan de heer Sickman betoogt, geen punitief karakter. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de Wft uitvoerig aandacht besteed aan het karakter van publicatie. 8 In de jurisprudentie van de Rechtbank Rotterdam is sindsdien herhaaldelijk bevestigd dat publicatie niet is aan te merken als een punitieve sanctie. 9 Openbaarmaking heeft niet als oogmerk leedtoevoeging.
4.29.
Gelet op het voorgaande komt de AFM tot de conclusie dat de door de heer Sickman aangevoerde gronden in het kader van publicatie geen doel treffen.
6
Zie bijvoorbeeld Vz. Rb. Rotterdam 24 augustus 2010, UN BN4885; Vz. Rb. Rotterdam 23 september 2010, UN BN9489; Vz. Rb. Rotterdam 16
september 2009, L.WBJ8562. Zie onder meer Vz. Rb. Rotterdain 8 juli 2009, U1NBF2797; Vz. Rb. Rotterdam 28 januari 2010, UN BL1 972; en, Vz. Rb. Rotterdam 12 februari 2010, LJNBL3956. 8
Kamerstukken 112005-2006, 29 708, nr. 19, p. 300 en 420.. Zie Rb. Rotterdam 24 april 2006, UN AW9642 en in dat kader Rb. Rotterdam 10 oktober 2006, UN AZOO6O, waarin is overwogen dat “de
openbare kennisgeving van her feEt dat voor een of ineer gedragingen een boete is opgelegd (.) immers het oogmerk en karakier [heeft] van een uitdrukkelijke i’aarschuwing aan her publiek
Zie ook Vz. Rb. Rotterdam 3 september 2008, UN BF1 175.
Datum Ons kenmerk
Pagina
JZ 13 van 23
5.
Publicatie van de boete
5.1.
Dc AFM zal na het definitief worden van dit besluit aan haar verplichting tot publicatie op grond van artikel 1:98 Wft uitvoering geven door de volledige tekst van het Boetebesluit en deze beslissing op bezwaar (met uitzondering van vertrouwelijke informatie) op haar website te publiceren onder begeleiding van een persbericht met de kern van het Boetebesluit. Ook zal een bericht over de boete opgenomen worden in de periodieke AFM-nieuwsbrieven (consumenten/professionals). Daarnaast kan de AFM dit besluit op dat moment publiceren door middel van een advertentie in één of meer landelijke dagbladen.
5.2.
De volgende basistekst wordt in het te publiceren persbericht en/of de advertentie opgenomen: “AFM legt bestuurljke boete op aan de heer Sickman voor te late meldingen De Autoriteit Financiele Mar/den (AFM) heeft op 19 augustus 2010 een bestuurlke boete van f 96.000,opgelegd aan de heer R. W. Sickman (de heer Sickman). De heer Sickman was in de periode van de overtreding bestuurder van De Vries Robbé Groep NV. (DVRG). De AFM heeft vastgesteld dat de heer Sickman via zlin onderneming in de periode van 13 mei 2009 tot en met 29 juni 2009 acht verkooptransacties heeft verricht betreffende aandelen DVRG. Deze transacties heeft de heer Sickman niet onverwUld aan de AFMgemeld. De heer Sickman heeft zodoende artikel 5:48, zesde en zevende lid, Wet op het financieel toezicht overtreden. Dc meldingen op grond van deze bepaling zUn verplicht om beleggers en bedrUven inzicht te geven in de belangen van bestuurders. Doordat de heer Sickman herhaaldelUk niet tdig heefi gemeld dat zijn belang in DVRG was afgenomen, is beleggers de mogelkheid ontnomen om (juist) geInformeerd en onderbouwd een beoordeling te maken van definanciele instrumenten DVRG. De bode is by beslissing van de AFM op het bezwaar van de heer Sickman gematigd van ê 96.000,- naar
é’ 24.000,-. Nu geen bezwaar of beroep meer mogeljk is tegen bet besluit, is de boete definitiefgeworden. Het volledige boetebesluit en de beslissing op bezwaar zUn hiernaast in PDF-formaat te downloaden. De AFM bevordert eerlUke en transparante financiele mar/den. WU zUn de onaJhankefljke gedragstoezichthouder op de markten van sparen, lenen, beleggen en verzekeren. De AFM bevordert zorguuldige JInanciele diensiverlening aan consumen ten en ziet toe op een eerfl/ke en efficiente werking van kapitaalmar/cten. Ons streven is het vertrouwen van consumenten en bedrUven in de Jinanciele markten te versterken, ook internationaal. Op deze manier draagt de AFM bU aan de welvaart en de economische reputatie van Nederland.” Let op: de AFM kan, al naar gelang van de omstandigheden op het moment van publicatie, bovengenoemde publicatietekst wijzigen of aanvullen. Bijiage 3 bij dit besluit bevat de volledige tekst van de beslissing op bezwaar die op de website van de AFM openbaar zal worden gemaakt, geschoond van vertrouwelijke informatie. Mocht u van mening zijn
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 14 van 23
dat er desondanks vertrouwelijke tekst in staat die geschoond zou moeten worden, dan verneemt de AFM dat graag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 3 werkdagen nadat dit besluit defmitief is geworden. Nadat dit besluit definitief is geworden zal geen nadere aankondiging plaatsvinden alvorens tot publicatie wordt overgegaan. 5.3.
Naar het oordeel van de AFM is geen sprake van omstandigheden die maken dat de openbaarmaking van het besluit op grond van artikel 1:98 Wft, in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de AFM uit te oefenen toezicht op de naleving van de Wft. De AFM zal, na het definitief worden van dit besluit, aan haar verplichting tot publicatie op grond van artikel 1:98 Wft uitvoering geven door de volledige tekst van het boetebesluit en de beslissing op bezwaar (met uitzondering van vertrouwelijke informatie) op haar website te publiceren, onder begeleiding van een persbericht met de kern van het Boetebesluit. Ook zal een bericht over de boete opgenomen worden in de periodieke AFM-nieuwsbrieven (consumentenlprofessionals). De AFM kan het besluit daamaast publiceren door middel van een advertentie in één of meer landelijke dagbladen.
6.
Beslissing op bezwaar Op grond van het vorenstaande heeft de AFM geconcludeerd dat bet Boetebesluit op goede gronden en in overeenstemming met de geldende regelgeving is genomen. Om die reden heeft de AFM besloten het Boetebesluit in stand te laten, met dien verstande dat de boete wordt gematigd tot € 24.000,-. De motivering van het bestreden besluit wordt aangevuld met de motivering die in deze beslissing op bezwaar is opgenomen.
7.
Rechtsgangverwijzing ledere belanghebbende kan tegen deze beslissing op bezwaar beroep instellen door binnen zes weken na bekendmaking ervan een beroepschrift in te dienen bij de rechtbank Rotterdam, Sector Bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam. Natuurlijke personen kunnen digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u weT beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Voor het instellen van beroep wordt een griffierecht geheven.
Hoogachtend, Autoriteit Financiële Markten [was getekend]
Hoofd Juridische Zaken
Directeur
Datum Ons kenmerk
Pagina
Bijiage 1
—
JZ 15 van 23
Wettelijk kader
Wft In artikel 1:80 is bepaald: 1. De toezichthouder kan een bestuurlUke boete opleggen terzake van overtreding van voorschr/ien, gesteld ingevolge de in de blage bj/ dit artikel genoemde artikelen en de prospectusverordening aismede terzake van overtreding van artikel 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht. 2. De bestuurlUke boete komt toe aan de toezichthouder die de boete heeft opgelegd. 3. Bj ministeriele regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in bet eerste lid. In artikel 1:81 is bepaald: 1. Het bedrag van de bestuurlUke boete wordt bepaald bU algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlUke overtreding ten hoogste 6900.000 bedraagt. 2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bU elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. 3. De toezichthouder kan het bedrag van de bestuurlijke boete lager stellen dan in de algemene maatregel van bestuur is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval onevenredig hoog is. In artikel 1:97 is bepaald: 1. De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, indien de bestuurlUke boete is opgelegd terzake overtreding van: a. een verbodsbepaling uit deze wet of ingevolge artikel 1:58, Iweede lid, 1:58a, tweede lid, 1:58b, tweede lid, 1:58c, derde lid, ]59 tweede lid, 1.67, eerste lid, 1:77, eerste lid, derde voizin, 44 eerste lid, of4:4a; b. een overige bepaling die in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:81, eerste lid, beboetbaar is gesteld met tariefliummer 4 of5; of c. artikel 4:19, 4:20, 4.22, 4.23, 4:24, 4:42 of 4:87. 2. De openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van een bestuurlUke boete geschiedt niet eerder dan nadat vjjfwerkdagen zUn verstreken na de dag waarop het besluit aan de betrokken persoon bekend is gemaakt. 3. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter. 4. Indien de openbaarmaking van het besluit in strUd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet blUft deze achterwege. In artikel 1:98 is bepaald: Onverminderd artikel 1:97 maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlUke boete ingevolge deze wet openbaar, nadat het rech tens onaantastbaar is geworden, tenzU de openbaarmaking van het besluit in strijd is ofzou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 16 van 23
In artikel 1:107 is, voor zover relevant, bepaald: (“.)
3. Overminderd het eerste lid draagt de toezichthouder onverwijld zorg voor de inschrving van:
(...) c. de gegevens die moeten worden gemeld op grond van: JO hoofdstuk 5.3, met dien verstande dat deze gegevens worden ingeschreven binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de registerhouder de betreffende melding heeft ontvangen (...);
(...) In artikel 5:45 is, voor zover relevant, bepaald: 3. lemand wordt geacht te beschilcken over de aandelen die zUn gecontroleerde onderneming houdt, aismede over de stemmen die zUn gecontroleerde onderneming kan uitbrengen. Een gecontroleerde onderneming wordt geacht niet te beschikken over aandelen ofstemmen.
(...) In artikel 5:48 is, voor zover relevant, bepaald:
(...) 6. Een bestuurder of cominissaris van een uitgevende instelling meldt onverwjld aan de Autoriteit Financiele Markten elke wziging in de aandelen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hU beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige voizin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:38, eerste lid, of 5:40, eerste voizin. 7. Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling meldt onverwUld aan de Autoriteit Financiele Markten elke wjjziging in de stemmen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hzj beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 5:38, tweede lid.
(...) Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen In artikel 11 is bepaald: De gegevens die ingevolge dit besluit bu een melding als bedoeld in de artikelen 534 5:35, 5:36, 5:38 tot en met 5•43 of 5.48 van de wet of artikel 8b of 8d moeten worden verstrekt, worden verstrekt met gebruikmaking van door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen meldingsformulieren. Besluit Boetes Wft In artikel 2 is bepaald: Voor de tariefnummers, behorend bzj de in artikel 3, 4 en 5 genoemde overtredingen, zUn de boetebedragen als volgt vastgesteld: Tariefnummer Boete
Datum Ons kenmerk Pagina
1 2 3 4 5
JZ 17 van 23
6600 61.000 66.000 624.000 696.000
In artikel 3 is, voor zover relevant, bepaald: Overtreding van een voorschrfi, gesteld in een hierna genoemd artikel van de Wet op hetflnancieel toezicht of in een hierna genoemd artikel van een op die wet gebaseerde algemene maatregel van bestuur, is als volgt beboetbaar. Wet op hetfinancieel toezicht
Tariefnummer
(...) 5:48, derde tot en met achtste lid
4
(...) In artikel 6 is, voor zover relevant, bepaald: 1. Indien een boete wordt opgelegd aan een persoon die behoort tot een van de hierna genoemde categorieen, is de hoogte van de boete mede afhankelUk van diens draagkracht:
(...) e. personen en vennootsehappen, niet behorende tot een in de onderdelen a tot en met d genoemde categorie, indien het een overtreding betreft van artikel:
(...) 2°. (...) 5:48, derde tot en met achtste oftiende lid, (...). 2. De draagkracht komt in de hoogte van de boete tot uiting door het boetebedrag, zoals bepaald op grond van artikel 3, 4 en 5, te vermenigvuldigen met de op grond van artikel 7 toepasse4,fke draagkrachtfactor. 3. Indien de toezichthouder niet beschikt over de voor de bepaling van de draagkracht noodzakelUke gegevens, verzoekt hi] degene aan wie de boete zal worden opgelegd deze gegevens binnen een door hem te stellen redelijke termUn te verstrekken. 4. Indien de betrokkene de in het derde lid bedoelde gegevens niet binnen de in dat lid bedoelde termn verstrekt, is bU de vaststelling van de hoogte van de boete de draagkrach’factor vjfvan toepassing.
(...) In artikel 7 is, voor zover relevant, bepaald: De in artikel 6, tweede lid, bedoelde draagkrachtfactoren z/n:
(...) d. draagkrachtfactor vier:
(...) 7°. personen en vennootschappen, niet zUnde financiele ondernemingen als bedoeld onder
een eigen vermogen van ten minste 6 500.000 maar minder dan 6 5.000.000.
JO
tot en met 6°, met
Datum Ons kenmerk Pagina
JZ 18 van 23
Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving In artikel XII is bepaald: Ter zake van overtredingen die hebben plaatsgevonden ofzzjn aangevangen voor het itjstip van inwerkingtreding van deze wet, bl,jft het recht zoals Vierde tranche Awb In artikel IV is, voor zover relevant, bepaald: 1. Indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tUdstip van inwerkingtreding van deze wet, blUft het recht zoals dat gold voor dat tUdstip van toepassing.
Awb In artikel 3:46 is bepaald: Een besluit dient te berusten op een deugdelke motivering. In artikel 3:47 is, voor zover relevant, bepaald: 1. De motivering wordt vermeld bU de bekendmaking van het besluit.