Hogeschool-Universiteit Brussel Campus Brussel Specifieke Lerarenopleiding Warmoesberg 26 – 1000 Brussel
[email protected] 02 210 16 33
Faculteit Economie & Management Specifieke Lerarenopleiding
Toegepast onderzoeksproject
Onderwijssystemen in Europa: Vlaanderen versus Nederland
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs
aangeboden door Dorien HEREMANS 239588
Docent: Oliver HOLZ Academiejaar 2012 – 2013
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Inhoud Inhoud ............................................................................................................ 2 Lijst van figuren ............................................................................................... 3 Inleiding .......................................................................................................... 5 1. Sociale ongelijkheid in Vlaanderen .................................................................. 6 1.1 Oorzaken ................................................................................................ 6 1.1.1 Selectieve studieoriëntering ................................................................. 6 1.1.2 Sociale afkomst leerlingen ................................................................... 8 1.1.3 Ongekwalificeerde schoolverlaters ...................................................... 10 1.2 Oplossingen ........................................................................................... 11 1.2.1 Gelijke Onderwijskansen (GOK) .......................................................... 11 1.2.2 Hervormingen van het onderwijs ........................................................ 11 2. Sociale ongelijkheid in Nederland .................................................................. 14 2.1 Oorzaken .............................................................................................. 15 2.1.1 Selectieve studieoriëntering en sociale afkomst .................................... 15 2.2 Oplossingen ........................................................................................... 17 2.2.1 Kwalificatieplicht ............................................................................... 17 3. Sociale ongelijkheid in de praktijk ................................................................. 18 3.1 Resultaten in Vlaanderen ........................................................................ 19 3.1.1 Voorspellers van de studieoriëntering .................................................. 19 3.1.2 Blijven zitten .................................................................................... 22 3.2 Resultaten in Nederland .......................................................................... 23 3.2.1 Voorspellers van de studieoriëntering .................................................. 23 3.2.2 Blijven zitten .................................................................................... 25 4. Beperkingen ............................................................................................... 26 5. Conclusie ................................................................................................... 27 Bibliografie .................................................................................................... 28 Bijlagen ......................................................................................................... 30 Bijlage 1 ..................................................................................................... 30 Bijlage 2 ..................................................................................................... 31 Bijlage 3 ..................................................................................................... 32
2
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Lijst van figuren Figuur 1: Studieoriëntering secundair onderwijs (%) volgens diploma moeder en nationaliteit (2003) …………………………………………………………………………
7
Figuur 2: Studieoriëntering derde leerjaar secundair naar diploma moeder
7
en nationaliteit (2003) Figuur 3: Schoolachterstand op 15 jaar (%) volgens socio-economische decielen (2003) …………………………………………………………………………………………………
8
Figuur 4: Oriëntering op 15 jaar (%) volgens socio-economische decielen (2003)
9
Figuur 5: PISA-punten in wiskundevaardigheden op 15 jaar volgens socioeconomische decielen (2003) ……………………………………………………………………………
9
Figuur 6: Structuur van het hervormde secundair onderwijs ……………………….
13
Figuur 7: Gemiddelde kansverhouding op betere PISA-scores voor wiskunde voor een ‘rijkere’ leerling op de ESCS-schaal (2003) ………………………………………
14
Figuur 8: leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs, naar onderwijsniveau en etnische afkomst (2011)……………………………………………………
15
Figuur 9: Aantal leerlingen per onderwijsniveau (%) naar inkomenskwartiel ouders in Zuid-Limburg (2011)………………………………………………………………………….
16
Figuur
17
10:
Ongekwalificeerde
schoolverlaters
in
het
middelbaar
beroepsonderwijs (2010) ………………………………………………………………………………… Figuur
11:
Studieoriëntering
volgens
het
diploma
van
de
moeder
(Vlaanderen) ………………………………………………………………………………………………………
19
Figuur 12: Studieoriëntering volgens de nationaliteit (Vlaanderen) ……………
19
Figuur 13: Studieoriëntering volgens het diploma van de vader (Vlaanderen) ……………………………………………………………………………………………………… 3
20
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Figuur 14: Studieoriëntering volgens de thuistaal (Vlaanderen).……………………
20
Figuur 15: Studieoriëntering volgens de moedertaal (Vlaanderen) ……………...
21
Figuur 16: Studieoriëntering volgens geslacht (Vlaanderen) ………………………
21
Figuur 17: Aantal zittenblijvers per studieoriëntering (Vlaanderen) ……………
22
Figuur 18: Studieoriëntering volgens de nationaliteit (Nederland) ………………
23
Figuur 19: Studieoriëntering volgens het diploma van de moeder (Nederland) ……………………………………………………………………………………………………….
24
Figuur 20: Studieoriëntering volgens het diploma van de vader (Nederland)
24
Figuur 21: Studieoriëntering volgens geslacht (Nederland) ………………………….
25
Figuur 22: Aantal zittenblijvers per studieoriëntering (Nederland) ………………
25
4
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Inleiding “Belgische scholen houden ongelijkheid is stand” – zo kopt Metro op 15 februari 2013. In Het Nieuwsblad luidt het diezelfde dag “Unicef klaagt over ongelijkheid in Belgische scholen” (Bijlage 1 p. 30). Sociale ongelijkheid: een actueel thema, maar hoe zit dit nu juist? En is er ook sprake van sociale ongelijkheid in andere Europese onderwijssystemen? Als voorbereiding op de buitenlandse stage in Castricum (Nederland) in het kader van PRO-INT heb ik een algemene comparatieve studie gemaakt tussen het Nederlandse en Vlaamse onderwijssysteem. Op basis van deze algemene comparatieve studie heb ik het onderwerp voor dit Toegepast Onderzoeksproject afgebakend tot “Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs”. Voor de algemene comparatieve studie tussen beide onderwijssystemen verwijs ik graag naar opdracht 3 van PRO-INT. In het eerste en tweede hoofdstuk van dit TOP zullen de oorzaken en oplossingen van de sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs in Vlaanderen en Nederland onder de loep genomen worden. In Vlaanderen zijn de belangrijkste oorzaken de selectieve studiekeuze die leerlingen moeten maken en de sociale afkomst van de leerlingen. De sociale ongelijkheid in Vlaanderen leidt tot een hoog aantal ongekwalificeerde schoolverlaters. De Vlaamse overheid probeert de sociale ongelijkheid in te dijken met het Gelijke Onderwijskansen (GOK) en met de hervormingen van het secundair onderwijs. Ook in Nederland is de selectieve studiekeuze een belangrijke oorzaak van de sociale ongelijkheid
en
leidde
dit
ook
daar
tot
een
hoog
aantal
ongekwalificeerde
schoolverlaters. Als antwoord hierop werd de kwalificatieplicht ingevoerd. Het derde hoofdstuk behelst een eigen onderzoek dat ik gevoerd heb in twee Vlaamse stagescholen en in een school in Castricum (Nederland) tijdens PRO-INT. Ik ben nagegaan of er in de stagescholen ook sprake is van sociale ongelijkheid en hoe zich dit dan juist voordoet. Tenslotte worden ook een aantal beperkingen en conclusies geformuleerd.
5
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
1. Sociale ongelijkheid in Vlaanderen Vlaanderen scoort hoog op het PISA-onderzoek (Programme for International Student Assessment) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), maar scoort tegelijkertijd slecht op vlak van sociale ongelijkheid in het onderwijs. Er bestaat een sterke correlatie tussen de socio-economische thuissituatie van leerlingen en prestaties. Kansarme kinderen scoren doorgaans slecht op het PISA-onderzoek terwijl kansrijke kinderen goed scoren (De standaard, 12 mei 2012). De sociale ongelijkheid begint reeds in het basisonderwijs, maar dit TOP beperkt zich tot de bespreking van de sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs.
1.1 Oorzaken 1.1.1 Selectieve studieoriëntering Vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs moeten leerlingen in Vlaanderen kiezen
tussen
ASO,
BSO,
TSO
en
KSO.
Belangrijke
voorspellers
van
de
studieoriëntering van leerlingen zijn het diploma van de moeder en de nationaliteit. Kinderen van laaggeschoolde moeders hebben tienmaal meer kans om in het 4de jaar BSO terecht te komen dan kinderen van hooggeschoolde moeders. Ook jongeren met Maghrebijnse achtergrond komen vaker in BSO terecht (70% in 4 de jaar BSO) (figuur 1) (Nicaise et.al, 2007). In het derde jaar van het secundair onderwijs zien we in figuur 2 ook dat leerlingen van hoogopgeleide moeders en autochtone jongeren vaker in het ASO terecht komen dan leerlingen van allochtone afkomst of met een laaggeschoolde moeder (Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs, 2003). De onderwijsvormen (ASO-BSO-TSO) zorgen ook voor het bekende watervalsysteem. Eén op vier leerlingen heeft op de leeftijd van 15 jaar een schoolachterstand opgelopen. De grote meerderheid van deze zittenblijvers wordt naar TSO, of BSO geheroriënteerd. Dit staat dus beter bekend als het watervalsysteem (Nicaise et.al, 2007).
6
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland Figuur 1: Studieoriëntering secundair onderwijs (%) volgens diploma moeder en nationaliteit (2003)
Bron: Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs (2003)
Figuur 2: Studieoriëntering derde leerjaar secundair naar diploma moeder en nationaliteit (2003)
Bron: Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs (2003)
7
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
1.1.2 Sociale afkomst leerlingen De PISA-onderzoekers definiëren een ESCS-index (Economische, sociale en culturele status). Hierin zit onder meer het beroep en studieniveau van de moeder vervat, maar ook diverse indicatoren van materiële rijkdom (bijvoorbeeld woning) en cultureel kapitaal (boeken, krantenabonnement). Door gebruik te maken van deze ESCS-index kunnen leerlingen geklasseerd worden per deciel op een schaal die de sociale afkomst meet (Nicaise et.al, 2007). De schoolachterstand wordt mee bepaald door de sociale afkomst van de leerlingen (figuur 3). In het eerste deciel (de 10% armste) hebben 50% van de kinderen een schoolachterstand van 1 jaar of meer. In het tiende deciel (de 10% rijkste) is dit slechts 10% (Nicaise et.al, 2007). Figuur 3: Schoolachterstand op 15 jaar (%) volgens socio-economische decielen (2003)
Bron: Nicaise et.al, 2007
Figuur 4 illustreert het klassenonderwijs in Vlaanderen: terwijl 88.5% van de 15jarige van het hoogste deciel in ASO zit, is dit in het laagste deciel slechts 10% (Nicaise et.al, 2007)).
8
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Figuur 4: Oriëntering op 15 jaar (%) volgens socio-economische decielen (2003)
Bron: Nicaise et.al, 2007
Tenslotte scoren leerlingen uit het laagste deciel ook minder goed op het PISAwiskunde onderzoek. Gemiddeld scoort de Vlaamse leerling met een score van 553 punten zeer goed op de wiskundetest. Een score die een stuk hoger ligt dan het OESO-gemiddelde van 500 punten. Leerlingen uit het laagste deciel scoren met 461 punten echter een stuk lager dan het OESO-gemiddelde. Leerlingen uit het hoogste deciel scoren ook het best, met een score van 627 (Figuur 5). Figuur 5: PISA-punten in wiskundevaardigheden op 15 jaar volgens socio-economische decielen (2003)
Bron: Nicaise et.al, 2007
9
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
1.1.3 Ongekwalificeerde schoolverlaters De grote sociale verschillen en de selectie bij de studieoriëntering resulteert in een grote sociale ongelijkheid bij de doorstroming naar het hoger onderwijs. De ongekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs bedraagt momenteel ongeveer 15% (Vlaams ministerie van onderwijs en vorming, 2010). Voornamelijk leerlingen uit de lagere sociale klassen behalen nooit een diploma secundair onderwijs. Zo verlaten 31% van de kinderen van ongeschoolde arbeiders het secundair zonder diploma. Bij kinderen van kaderleden is dit slechts 3% (Nicaise et.al, 2007).
10
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
1.2 Oplossingen 1.2.1 Gelijke Onderwijskansen (GOK) In 2002 werd het decreet gelijke onderwijskansen (GOK) goedgekeurd. De doelstelling van dit decreet is “het uitwerken van een geïntegreerd Vlaams onderwijsbeleid dat alle kinderen en jongeren optimale kansen biedt om te leren en zich te ontwikkelen” (Onderwijs Vlaanderen). Het gelijke onderwijsbeleid heeft specifiek aandacht voor kinderen uit kansarme milieus. Het GOK-decreet bepaalt onder meer dat elk kind en elke jongere het recht heeft om zich in te schrijven in een school naar keuze. Daarnaast bepaalt het GOKdecreet ook de financiering van scholen. In Vlaanderen worden scholen van het gewoon basis- en secundair onderwijs deels gefinancierd op basis van het sociaal profiel van leerlingen. Op basis van wetenschappelijk onderzoek werden vier factoren gekozen die goed voorspellen voor welke leerlingen scholen extra inspanningen moeten leveren. Deze vier kenmerken zijn: 1. Het opleidingsniveau van de ouders 2. De thuistaal 3. Het gezinsinkomen 4. De buurt waarin het kind woont Om deze leerlingen extra ondersteuning te kunnen geven krijgen de scholen dus extra middelen (Onderwijs Vlaanderen).
1.2.2 Hervormingen van het onderwijs De OESO tikt België op de vingers voor de slechte resultaten op vlak van de sociale ongelijkheid in het onderwijs en stuurt aan op een hervorming (De standaard, 12 mei 2012). Vlaams minister van onderwijs Pascal Smet heeft een hervormingsplan voor het secundair onderwijs klaar. Het doel van deze hervorming is de sociale ongelijkheid terugdringen. Concreet wil dit zeggen dat de resultaten van de zwakste leerlingen opgetrokken moeten worden. Daarnaast moet ook het aantal leerlingen die ongekwalificeerd het secundair onderwijs verlaten (op dit moment 15%) worden teruggedrongen. Ook moet er gewerkt worden aan de problemen die ervaren worden rond de studiekeuze na het basisonderwijs (Vlaams ministerie van onderwijs en vorming). 11
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Een belangrijk voorstel van minister Smet is het hervormen van de eerste graad van het secundair onderwijs. Deze eerste graad moet breder en ‘gemeenschappelijker’ worden. Het is de bedoeling dat in het eerste jaar de leerlingen kennismaken met zes belangstellingsdomeinen. In het tweede jaar van de eerste graad moet men dan twee van die zes belangstellingsdomeinen kiezen en zich hierin verder ‘specialiseren’. De huidige B-stroom zal worden vervangen door een schakelblok. Ook de tweede en derde graad zullen worden hervormd. De tweede graad wordt breder georiënteerd en zal minder studierichtingen omvatten. Er wordt ook meer gericht op de sleutelcompetenties. In de derde graad ten slotte wordt er wel meer op specialisatie gewerkt en op het behalen
van
een
kwalificatie.
Ondanks
de
specialisatie
zullen
er
minder
studierichtingen zijn dan dat vandaag het geval is. Concreet betekent dit dus dat de definitieve studiekeuze uitgesteld wordt tot 14 jaar. In het huidige systeem zijn het vaak de ouders die de studiekeuze van de kinderen bepalen op basis van eigen kenmerken. Het gevolg hiervan is de sociale reproductie. Door het uitstellen van de studiekeuze wordt de inspraak van de kinderen allicht groter. De keuze zal dan eerder gebeuren op basis van interesses en vaardigheden van de kinderen zelf in plaats vanop de kenmerken van de ouders. Bovendien hebben kinderen op de leeftijd van 12 jaar te weinig maturiteit om dan al een geschikte studiekeuze te maken (Vlaams ministerie van onderwijs en vorming, 2011). De hervorming wordt schematisch weergegeven in figuur 6 (Vlaams ministerie van onderwijs en vorming). De hervormingsnota dateert van 2010, maar ongeveer drie jaar later is hier nog niets van in huis gekomen. De vraag is of er van deze nodige hervormingen nog zullen doorgaan. Een ruime meerderheid van het personeel in het secundair onderwijs (72,7%) is immers gekant tegen de hervormingen in het secundair onderwijs. Dit blijkt uit een studie van de VUB. De leerkrachten geloven niet dat door de hervormingen het watervalsysteem weggewerkt zal worden. Bovendien zijn ze ook geen voorstander van een gemeenschappelijke eerste graad. (Metro, 26/04/2013 – zie bijlage 2 p. 31). Daarnaast worden er in het parlement actualiteitsdebatten gehouden die nog maar weinig met de kern van de hervorming te maken hebben (Villa Politica, 27/04/2013). Eind mei zal de Vlaamse regering stemmen over de hervorming.
12
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Figuur 6: Structuur van het hervormde secundair onderwijs
Bron: Vlaams ministerie van onderwijs, 2010
In Polen heeft men de afgelopen decennia een gelijkaardige hervorming doorgevoerd. Door de studiekeuze uit te stellen nam de sociale ongelijkheid meteen af. In Finland, waar de studiekeuze wordt uitgesteld tot 16 jaar, scoort men het best op vlak van sociale ongelijkheid (figuur 7 p14. ) (Het Journaal – 27/03/2013)
13
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
2. Sociale ongelijkheid in Nederland Net zoals Vlaanderen scoort ook Nederland slecht op vlak van sociale ongelijkheid in het onderwijs en dit dankzij het selectieve systeem in het voortgezet onderwijs (De Standaard, 12 mei 2012). In België krijgen arme kinderen 93% minder kansen dan rijke. In Nederland is dit 76% (figuur 7)(Nicaise et.al, 2007).
Figuur 7: Gemiddelde kansverhouding op betere PISA-scores voor wiskunde voor een ‘rijkere’ leerling op de ESCS-schaal (2003)
Bron: Nicaise et.al , 2007
14
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
2.1 Oorzaken 2.1.1 Selectieve studieoriëntering en sociale afkomst Sociaal milieu en etniciteit zijn belangrijke determinanten van de schoolresultaten in het secundair onderwijs (Rijksuniversiteit Groningen). Jongeren met een allochtone afkomst komen in 32% van de gevallen in havo of vwo terecht. Bij autochtone leerlingen is dit 49% (figuur 8 ) (Jaarrapport integratie 2011). Niet alleen leerlingen uit allochtone gezinnen komen minder vaak in havo of vwo terecht. Hetzelfde patroon is ook terug te vinden bij jongeren uit de laagste inkomenskwartielen in Zuid-Limburg. 42% van
de
jongeren
uit
het laagste
inkomenskwartiel volgen de basis leerweg van vmbo tegenover slecht 8% uit het hoogste inkomenskwartiel. In het havo en vwo zitten respectievelijk 18% en 12% leerlingen uit het laagste inkomenskwartiel ten op zichten van 31% en 45% jongeren uit het hoogste inkomenskwartiel (figuur 9) (Junbluth P., 2007). Figuur 8: leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs, naar onderwijsniveau en etnische afkomst (2011).
Bron: Jaarrapport integratie 2011
15
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland Figuur 9: Aantal leerlingen per onderwijsniveau (%) naar inkomenskwartiel ouders in ZuidLimburg (2011).
Bron: Jungbluth P., 2012
Net
zoals
het
Vlaamse
onderwijssysteem
onderwijssysteem de sociale ongelijkheid.
16
reproduceert
ook
het
Nederlandse
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
2.2 Oplossingen 2.2.1 Kwalificatieplicht
Om te voorkomen dat leerlingen het secundair onderwijs zonder kwalificatie werd in 2007, naast de leerplicht, ook de kwalificatieplicht ingevoerd. Dit houdt in dat leerlingen tot 18 jaar onderwijs moeten volgen totdat zij een startkwalificatie hebben. Met andere woorden, jongeren moeten onderwijs volgen tot zijn een havodiploma, een vwo-diploma of een mbo-diploma op niveau 2 of hoger behalen. Deze maatregel werd ingevoerd om de schooluitval bij jongeren te verkleinen en de kansen op de arbeidsmarkten te vergroten. Door deze maatregel is het aantal ongekwalificeerde schoolverlaters in Nederland gedaald van 15% in 2001 naar 10% in 2010. Jongeren uit het middelbaar beroepsonderwijs haken wel vaker af dan leerlingen uit het voortgezet onderwijs. Ook leerlingen met een allochtone afkomst verlaten vaker de schoolbanken zonder kwalificatie dan autochtone leerlingen (figuur 10) (De sociale staat van Nederland, 2011).
Op dit moment onderzoekt minister van onderwijs Marja van Bijsterveldt of de kwalificatieplicht verlengd kan worden van 18 naar 23 jaar.
Figuur 10: Ongekwalificeerde schoolverlaters in het middelbaar beroepsonderwijs (2010)
Bron: De sociale staat van Nederland, 2011
17
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
3. Sociale ongelijkheid in de praktijk Om de sociale ongelijkheid in de praktijk na te gaan, heb ik een enquête afgenomen bij leerlingen in het Sint-Ursula Instituut (O-L-V-Waver), College Hagelstein (SintKat.Waver) en Jac. P. Thijsse College (Castricum, Nederland). Ik heb er bewust voor gekozen om enquête af te nemen bij leerlingen en niet bij leerkrachten. Door de leerlingen te bevragen is het mogelijk om objectieve gegevens na te gaan die ook in de literatuur worden nagegaan. De factor sociale afkomst is niet opgenomen in de enquête. De reden hiervoor is dat leerlingen meestal niet op de hoogte zijn van het inkomen van hun ouders. In totaal hebben 58 Vlaamse leerlingen en 71 Nederlandse leerlingen de enquête beantwoord. De Vlaamse en Nederlandse versie van de enquête zijn opgenomen in bijlage 3 p. 32.
18
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
3.1 Resultaten in Vlaanderen 3.1.1 Voorspellers van de studieoriëntering De resultaten die voortkomen uit het onderzoek in Vlaanderen bevestigen dat het studieniveau van de moeder en de nationaliteit belangrijke voorspellers zijn van de studieorëntering. Kinderen van laaggeschoolde moeders hebben meer kans om in TSO en BSO terecht te komen, terwijl kinderen van hooggeschoolde moeders vaker een ASO-richting volgen (Figuur 11). Ook leerlingen van een autochtone afkomst komen vaker in het ASO terecht (Figuur 12). Figuur 11: Studieoriëntering volgens het diploma van de moeder (Vlaanderen)
Figuur 12: Studieoriëntering volgens de nationaliteit (Vlaanderen)
19
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Naast het diploma van de moeder, blijkt ook het diploma van de vader een belangrijke voorspeller voor de studieoriëntering bij de bevraagde steekproef. Kinderen van laaggeschoolde vaders hebben meer kans om in een BSO richting terecht te komen, terwijl we de kinderen van hooggeschoolde vaders vooral in ASO terug vinden (figuur 13).
Figuur 13: Studieoriëntering volgens het diploma van de vader (Vlaanderen)
Ten slotte zijn ook de thuistaal (figuur 14) en moedertaal (figuur 15) belangrijke voorspellers van de studieoriëntering. Leerlingen die een andere thuistaal of moedertaal dan het Nederlands hebben, hebben meer kans om in een TSO- of BSOrichting terecht te komen. Figuur 14: Studieoriëntering volgens de thuistaal (Vlaanderen)
20
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Figuur 15: Studieoriëntering volgens de moedertaal (Vlaanderen)
Zoals ook eerdere studies al aantoonden, heeft het geslacht geen voorspellende waarde voor de studieoriëntering (figuur 16). Figuur 16: Studieoriëntering volgens geslacht (Vlaanderen)
21
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
3.1.2 Blijven zitten Uit een recente doctoraatsstudie van de KULeuven blijkt dat tegen het einde van het secundair onderwijs 35 tot 40 van de leerlingen in België een zittenblijver is (Goos, 2013). Van de 58 bevraagde Vlaamse leerlingen zijn er 22 leerlingen (38%) al één keer of meer blijven zitten. Het grootste deel van deze bissers komt in het TSO of BSO terecht (figuur 17). Figuur 17: Aantal zittenblijvers per studieoriëntering (Vlaanderen)
22
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
3.2 Resultaten in Nederland 3.2.1 Voorspellers van de studieoriëntering In Nederland zijn vooral de sociale afkomst en de etniciteit belangrijke voorspellers van de studieoriëntering. Dit laatste wordt ook bevestigd door het onderzoek. Uit de resultaten blijkt dat in Nederland leerlingen van een allochtone afkomst een grotere kans hebben om in het vmbo terecht te komen (figuur 18). De thuistaal en moedertaal blijken geen voorspellende waarde te hebben. Figuur 18: Studieoriëntering volgens de nationaliteit (Nederland)
Net zoals in Vlaanderen hebben ook in Nederland het diploma van de moeder (figuur 19) en het diploma van de vader (figuur 20) een voorspellende waarde. Kinderen van laaggeschoolde ouders hebben meer kans om in het vmbo terecht te komen terwijl kinderen van hooggeschoolde ouders vaker in het vwo zitten.
23
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland Figuur 19: Studieoriëntering volgens het diploma van de moeder (Nederland)
Figuur 20: Studieoriëntering volgens het diploma van de vader (Nederland)
Hoewel geslacht normaal geen voorspellende waarde heeft, is dit wel zo voor de respondenten in Castricum. Uit de resultaten blijkt dat meisjes meer kans hebben om in vwo terecht te komen, terwijl jongens meer kans hebben om in vmbo terecht te komen (figuur 21).
24
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Figuur 21: Studieoriëntering volgens geslacht (Nederland)
3.2.2 Blijven zitten Uit het onderzoek van Goos (2013) blijkt dat blijven zitten geen Belgisch fenomeen is, maar ook van toepassing is op onze buurlanden Luxemburg, Frankrijk en Nederland. De school in Castricum volgt deze trend niet. In deze school zijn 13 van de 71 leerlingen ooit blijven zitten (18%). De leerlingen die zijn blijven zitten, kwamen allemaal in havo of vwo terecht (figuur 22). Figuur 22: Aantal zittenblijvers per studieoriëntering (Nederland)
25
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
4. Beperkingen De resultaten van het gevoerde onderzoek moeten met een korreltje zout genomen worden wegens diverse redenen:
Een belangrijke voorspellende factor voor sociale ongelijkheid in het onderwijs is sociale afkomst. Deze factor werd echter niet onderzocht. De meeste leerlingen hebben namelijk geen beeld van het inkomen van de ouders.
Het onderzoek werd gevoerd op een beperkte steekproef: 58 Vlaamse leerlingen (twee scholen) en 71 Nederlandse leerlingen (één school).
De drie scholen bevinden zich op het platteland en zijn daardoor relatief ‘blanke’ scholen. De resultaten zouden er anders uitzien moesten er ook leerlingen bevraagd zijn uit een school in een stedelijke omgeving.
De enquête werd alleen afgenomen bij leerlingen uit het ASO, TSO en BSO en niet bij leerlingen van het KSO (Vlaanderen).
De enquête werd alleen afgenomen bij leerlingen uit vwo, havo en vmbo theoretische leerweg en niet bij leerlingen uit vwo gemengde leerweg, vmbo kaderberoepsgerichte
leerweg
en
(Nederland).
26
vmbo
basisberoepsgerichte
leerweg
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
5. Conclusie Zowel het Vlaamse als het Nederlandse onderwijssysteem reproduceren door de selectieve studieoriëntering sociale ongelijkheid. De belangrijkste determinanten van deze sociale ongelijkheid zijn dan ook de sociale afkomst, de nationaliteit en het diploma van de ouders. Leerlingen uit kansarme gezinnen, van een vreemde nationaliteit en van laaggeschoolde ouders krijgen in de huidige systemen minder kansen dan leerlingen uit kansrijke en autochtone gezinnen met hoogopgeleide ouders. Bovendien zorgen deze onderwijsvormen ook voor een schoolachterstand bij een groot deel van de leerlingen. Door het watervalsysteem en door de schoolachterstand raken veel leerlingen gedemotiveerd, wat resulteert in een groot aantal vroegtijdige schoolverlaters. Als antwoord hierop werd in Nederland naast de leerplicht ook de kwalificatieplicht ingevoerd. In Vlaanderen probeert men de sociale ongelijkheid weg te werken aan de hand van GOK (Gelijke Onderwijskansen) en door de hervorming van het secundair onderwijs. Een belangrijk onderdeel van deze hervorming is het uitstellen van de studiekeuze tot 14 jaar. Hoewel praktijkvoorbeelden in Polen en Finland bewijzen dat dit werkt, zijn er toch heel wat tegenkantingen.
27
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Bibliografie Belgische scholen houden ongelijkheid in stand. (15/02/2013). Metro, p. 4. Bijl, R., Boelhouwer, J., Cloïn, M. & Pommer, E. (2011). De sociale staat van Nederland 2011. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. Gijsbrechts, M, Hijnk, W. & Dagevos, J. (2011). Jaarrapport integratie 2011. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. Goos, M. (2013). Zittenblijven is geen oplossing. Campuskrant KULeuven. Jaargang 24, nr. 8 (2 mei 2013). Groenez, S., Van den Brande, I. & Nicaise, I. (2003). Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs. Een verkennend onderzoek op de Panelstudie van Belgische Huishoudens. In opdracht van Vlaams minister van onderwijs en vorming. Het onderwijslandschap in een notendop (2007). Vlaams ministerie van onderwijs en vorming. Hirtt, N., Nicaise, I. & De Zutter, D. (2007). De school van de ongelijkheid. Berchem: EPO. Jungbluth, P. (2012). De profijtklas – Waar talent tot bloei komt. Tweetaligheid en onderwijskansen
–
The
ethnicity
of
class;
Zuid-Limburg.
Universiteit
Maastricht. Leerkrachten kanten zich tegen hervorming secundair onderwijs. (27/04/2013). Metro, p. 2. Rijksoverheid Nederland: Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap. [http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw geraadpleegd op 21/01/2013]. School versterkt ongelijkheid. (15/02/2013). Metro, p. 1. Smet, P (2010). Mensen doen schitteren. Eerste Oriënteringsnota hervorming secundair onderwijs. Vlaams minister van onderwijs, jeugd, gelijke kansen, en Brussel. Unicef klaagt over ongelijkheid in Belgische scholen. (15/02/2013). Het Nieuwsblad, p. 5. Van Houtte, M. (2011). Sociale ongelijkheid bij de overgang van basis- naar secundair onderwijs: een onderzoek naar oriënteringspraktijk. Universiteit Gent in opdracht van Minister van Onderwijs, Vlaams ministerie van onderwijs en vorming. Villa Politica – weekoverzicht (27/04/2013). één. Vlaams ministerie van onderwijs en vorming. [http://www.ond.vlaanderen.be/gok/ geraadpleegd op 24/01/2013].
28
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland Wat
kunnen
we
leren
van
de
Finse
Scholen?
(27/03/2013).
Het
Journaal,
[http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/videozone/programmas/journaal/2.27518 ?video=1.1586545, geraadpleegd op 22/04/2013].
29
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Bijlagen Bijlage 1
Bron: Metro – 15/02/2013
Bron: Metro – 15/02/2013
30
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Bijlage 2
Bron: Metro – 26/04/2013
31
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Bijlage 3 Enquête: Vlaamse versie Beste, In het kader van een onderzoek naar Europese onderwijsinstellingen in opdracht van de HUB zou ik jullie willen vragen om de onderstaande enquête zo volledig mogelijk in te vullen. Het invullen van de enquête zal slechts enkelen minuten in beslag nemen. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. De antwoorden worden anoniem behandeld. Alvast bedankt. Dorien Heremans Specifieke Lerarenopleiding – HUB
1. Geslacht: Man Vrouw 2. Geboortejaar: ……………. 3. Studieoriëntering: ASO TSO BSO 4. Aantal maal blijven zitten: Nooit 1 keer 2 keer of meer 5. Hoogst behaalde diploma moeder: Geen Lager onderwijs Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs Universitair onderwijs of hoger
32
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
6. Hoogst behaalde diploma vader: Geen Lager onderwijs Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs Universitair onderwijs of hoger 7. Moedertaal Nederlands Andere taal dan het Nederlands : ………………………………. 8. Thuistaal Nederlands Andere taal dan het Nederlands:…………………………………. 9. Etnische afkomst West – Europees Zuid – Europees Oost – Europees Noord – Amerikaans Zuid – Amerikaans Noord – Afrikaans Zuid – Afrikaans Aziatisch Andere: ………………………………………………………….
33
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Enquête: Nederlandse versie Beste, In het kader van een onderzoek naar Europese onderwijsinstellingen in opdracht van de HUB zou ik jullie willen vragen om de onderstaande enquête zo volledig mogelijk in te vullen. Het invullen van de enquête zal slechts enkelen minuten in beslag nemen. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. De antwoorden worden anoniem behandeld. Alvast bedankt. Dorien Heremans Specifieke Lerarenopleiding – HUB
1. Geslacht: Man Vrouw 2. Geboortejaar: ……………. 3. Studieoriëntering: vmbo theoretische leerweg vmbo gemengde leerweg vmbo kaderberoepsgerichte leerweg vmbo basisberoepsgerichte leerweg havo vwo 4. Aantal maal blijven zitten: Nooit 1 keer 2 keer of meer 5. Hoogst behaalde diploma moeder: Geen basisonderwijs Onderbouw voortgezet onderwijs Bovenbouw voortgezet onderwijs Hoger onderwijs Universitair onderwijs of hoger
6. Hoogst behaalde diploma vader: Geen basisonderwijs Onderbouw voortgezet onderwijs Bovenbouw voortgezet onderwijs Hoger onderwijs 34
Sociale ongelijkheid in het secundair onderwijs: Vlaanderen versus Nederland
Universitair onderwijs of hoger
7. Moedertaal Nederlands Andere taal dan het Nederlands: ……………………………………………………………. 8. Thuistaal Nederlands Andere taal dan het Nederlands : …………………………………………………………………. 9. Etnische afkomst West – Europees Zuid – Europees Oost – Europees Noord – Amerikaans Zuid – Amerikaans Noord – Afrikaans Zuid – Afrikaans Aziatisch Andere: ………………………………………………………….
35