obs Jan Antonie Bijloo Rodaristraat 31 – 33 3066 LA Rotterdam Tel. : 010-4200811 Mail:
[email protected] www.jabijloo.nl
Jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong Voor wat betreft jonge kinderen kan men beter spreken over kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong dan over hoogbegaafde kinderen. Een ontwikkelingsvoorsprong is ook zonder test goed vast te stellen. Hoe groter de voorsprong is, hoe groter de kans dat het kind later inderdaad hoogbegaafd blijkt te zijn. Wanneer de voorsprong ten opzichte van leeftijdgenoten steeds groter wordt is het zeer aannemelijk dat het kind hoogbegaafd is. Om welke kinderen gaat het dan? Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong zijn die kinderen die zich sneller ontwikkelen dan andere kinderen. Een ontwikkelingsvoorsprong kan zich op één of op meerdere terreinen manifesteren. Dat kan zijn op bijvoorbeeld spraak- taalgebied of motorisch gebied. Bij jonge kinderen valt een voorsprong op deze gebieden het eerste op. Hoe groter de voorsprong, hoe meer dat op zal vallen. Kinderen kunnen ook een voorsprong hebben op cognitief gebied, naarmate het kind ouder wordt zal dat meer op gaan vallen. Motorisch Voorbeeld: De meeste kinderen kunnen los lopen wanneer ze ongeveer 15 maanden zijn. Dat is de gemiddelde leeftijd waarop dit heuglijke feit plaats vindt. Er zijn ook kinderen die daar een paar maanden langer over doen en er zijn kinderen die met tien maanden of nog eerder los kunnen lopen. Dat kind dat met tien maanden los kan lopen, heeft dan een aardige voorsprong op dat gebied in vergelijking met de meeste andere kinderen. Spraak-taal Voorbeeld: Op hun tweede verjaardag maken de meeste kinderen zinnetjes van twee woorden. Sommige kinderen zeggen op die leeftijd nog geen woord, anderen maken al hele volzinnen. Dat kind dat op tweejarige leeftijd al in volzinnen praat, heeft op dat gebied een voorsprong. De passieve taalschat is in de regel groter dan de actieve. Sommige kinderen die jonger zijn dan een jaar bezitten al een grote passieve woordenschat. Zij kunnen veel dingen aanwijzen en kunnen op non-verbale wijze duidelijk maken wat ze willen. Deze kinderen begrijpen dus duidelijk meer van de gesproken taal dan de meeste mensen verwachten. Eerder dan andere kinderen zien zij ook het verband tussen oorzaak en gevolg.
Cognitief Voorbeeld: In groep één leren kinderen onder andere de kleuren benoemen. Ook leren zij allerlei begrippen en tegenstellingen zoals eerste/laatste, onder/boven, in/uit, licht/donker enzovoort. Daarnaast ontwikkelen kinderen in die tijd enig begrip van getallen en hoeveelheden en zij leren vormen herkennen en benoemen. Kinderen die dit allemaal al kunnen lang voordat ze naar groep één gaan, hebben een voorsprong op cognitief gebied. Een ontwikkelingsvoorsprong kan ontstaan doordat het kind sneller leert en eerder allerlei verbanden ziet dan andere kinderen maar voor een deel kan dit ook ontstaan omdat het kind veel stimulering vanuit de omgeving krijgt. Van een ontwikkelingsvoorsprong kan men dus spreken wanneer een kind een duidelijke voorsprong heeft op één of meerdere ontwikkelingsgebieden in vergelijking tot de meeste leeftijdgenoten. Een in potentie hoogbegaafd kind dat ook nog veel gestimuleerd wordt, kan een zeer grote voorsprong op leeftijdgenoten ontwikkelen. Zonder stimulans vanuit de omgeving kan een hoogbegaafd kind zich niet goed ontplooien, de hoogbegaafdheid kan als het ware onzichtbaar worden. Men kan een kind overigens niet hoogbegaafd maken door het flink te stimuleren in zijn ontwikkeling. Een kind kan middels stimulering wel eerder dan anders bepaalde vaardigheden onder de knie krijgen, maar een kind kan daardoor niet door het eigen plafond heengaan. Er is een glijdende schaal van normale ontwikkeling, ontwikkelingsvoorsprong naar hoogbegaafdheid . Van hoogbegaafdheid kun je spreken wanneer een kind bij voortduring prestaties levert die ver boven het gemiddelde liggen van wat z’n leeftijdgenoten kunnen. Dit kan om prestaties op allerlei gebieden gaan. Te denken valt aan hoge prestaties op het gebied van sport, kunst, ballet, muziek, sociale vaardigheden enzovoort. Ook bij voortduring hoge prestaties leveren op school, dus op cognitief gebied, kan een uiting van hoogbegaafdheid zijn. Intellectuele hoogbegaafdheid is te meten met een test. Een IQ van 100 is gemiddeld. Vanaf een IQ van 130 spreekt men van hoogbegaafdheid. Een IQ tussen de 115 en 130 duidt aan dat het kind over een bovengemiddelde intelligentie beschikt. Niet alle kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong blijken later hoogbegaafd te zijn. Een ontwikkelingsvoorsprong op jonge leeftijd, kan echter wel een indicatie zijn voor hoogbegaafdheid. Een kind dat op meerdere gebieden een ontwikkelingsvoorsprong heeft gehad en die vervolgens is kwijtgeraakt, is wellicht geblokkeerd. Soms blijkt op school niets van een ontwikkelingsvoorsprong, men kan zelfs het tegendeel denken. Hoogbegaafde kinderen die niet goed begeleid worden, kunnen al op jonge leeftijd geblokkeerd raken. Dit wil zeggen dat het kind niet meer in staat is om zijn capaciteiten tot uiting te brengen. Veel hoogbegaafde kinderen blijken een vlotte baby te zijn geweest, die zich in rap tempo ontwikkelde, weinig slaap nodig had en uiterst beweeglijk was. Veel van die baby’s ontwikkelen vaardigheden op een leeftijd waarop zij er volgens de boekjes nog niet aan toe zouden zijn. De ontwikkelingsvoorsprong van een baby kan op éénjarige leeftijd al enkele maanden bedragen. Dit roept allerlei praktische vragen op, zoals de vraag: welk speelgoed
geef ik dit kind en hoe ga ik met hem om. Wanneer dit kind twee jaar is geworden kan de voorsprong al enorm zijn, vooral op het gebied van de taalontwikkeling lopen deze kinderen soms wel één, twee of drie jaren voor op hun leeftijdgenoten. Die voorsprong op het gebied van de taalontwikkeling is in de eerste plaats heel leuk, leuk voor het kind en leuk voor z’n ouders. Omdat het begripsniveau al behoorlijk is ontwikkeld kan men met zo’n tweejarige al heel leuke gesprekken voeren en hun vragen zijn niet van de lucht. Heel veel dingen worden al erg goed begrepen en het valt op dat zo’n tweejarige niet alleen veel vragen stelt, maar ook het antwoord weet te verwerken in de volgende vraag. Sommige kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong gaan zich reeds op de peuterspeelzaal vervelen en ontwikkelen dan gedragsmoeilijkheden. Dit gedrag wekt wel de aandacht van de leidsters maar wordt niet altijd toegeschreven aan het feit dat het kind zich zou vervelen. Er zijn immers kinderen genoeg om mee te spelen en ook is er voldoende aanbod van speelgoed en ontwikkelingsmateriaal. De mogelijkheden zijn voor dit kind echter soms beperkt en dan kan een kind zich afsluiten voor de andere kinderen en voor de leidsters. Totdat het kind ongeveer drie jaar is heeft hij het vaak nog wel naar z’n zin op de peuterspeelzaal. Daarna kan de animo duidelijk afnemen. Er zijn steeds minder kinderen beschikbaar waarmee deze slimmerik op z’n eigen niveau kan spelen en praten. Z’n ontwikkelingsgelijken zitten inmiddels allemaal op de basisschool en nogal wat hoogbegaafde kinderen snappen niet dat zij daar nog niet heen mogen. Zij zien steeds vaker dat kinderen die minder goed kunnen praten dan zijzelf naar de basisschool gaan. Aan het kind wordt uitgelegd dat hij moet wachten tot hij groot genoeg is. Sommige kinderen merken op dat zij ouder zijn dan andere kinderen van dezelfde leeftijd. Het komt ook voor dat het hoogbegaafde kind door de andere peuters vanwege zijn anders zijn geprovoceerd wordt. Van dit provoceren kan het kind z’n hele schoolcarrière last blijven houden. Ook jonge kinderen hebben dikwijls in de gaten wanneer een kind anders dan andere kinderen is. Het andere kind wordt dan uitgedaagd en kan zelfs al op jonge leeftijd gepest worden door andere kinderen. Wanneer een kind zich anders gedraagt dan de meeste andere kinderen zich gedragen, loopt het gevaar gepest of genegeerd te worden. Een peuter die al een grote woordenschat heeft en al erg goed kan praten, is voor z’n leeftijdgenoten niet altijd goed te volgen. Omdat dit kind grote denksprongen maakt is hij niet goed in staat om in eenvoudige bewoordingen uit te leggen wat hij wil. Voor een kind met een ontwikkelingsvoorsprong kan het erg
moeilijk zijn om zich in te leven in het gedachtegoed van z’n leeftijdgenoten. Het onbegrip komt dus van twee kanten. Natuurlijk zijn er zat peuters met een ontwikkelingsvoorsprong die een onbezorgde tijd op de peuterspeelzaal doorbrengen. Als het kind de aangeboden activiteiten op de peuterspeelzaal leuk vindt, hoeft hij hier nog niet in de problemen te geraken. Kinderen die zich op de peuterspeelzaal daarentegen terugtrekken, steeds maar weer in hetzelfde hoekje zitten, met steeds hetzelfde werkje of speelgoed bezig zijn, nooit eens lachen, verdienen de bijzondere aandacht van de leidsters en zijn of haar ouders. Met zo’n kind kan van alles aan de hand zijn. Eén van de mogelijkheden is dat het kind zo’n ontwikkelingsvoorsprong heeft, dat hij niet in staat is op de peuterspeelzaal te functioneren, zoals van een kind van zijn of haar leeftijd verwacht wordt.
Omtrent de sociale en emotionele ontwikkeling van hoogbegaafde kinderen bestaan veel misverstanden en vooroordelen:
deze kinderen zouden per definitie op deze gebieden achterlopen deze kinderen zijn individualisten, zo geen egoïsten hoogbegaafden kunnen zich niet aanpassen aan de samenleving zij zijn zonderling en verstrooid hoogbegaafden zijn over het algemeen ongelukkig deze kinderen zijn eigenwijs, kunnen niet met anderen spelen en willen altijd hun zin hebben en gaan uit van hun eigen gelijk Een kind dat voorloopt op intellectueel gebied maar sociaal en emotioneel functioneert op leeftijdsniveau wordt vaak ten onrechte beschouwd als een kind dat op deze gebieden achterloopt.
Een kind dat voorloopt op intellectueel gebied en sociaal en emotioneel functioneert op
datzelfde hoge niveau, wordt beschouwd al een “veel te wijs kind”. Hoogbegaafde kinderen die op sociaal en emotioneel gebied op een lager niveau functioneren dan hun kalenderleeftijd, verkeren wel degelijk in een gevarenzone. De sociale en emotionele ontwikkeling zijn niet los te zien van de overige ontwikkelingsgebieden. Er behoort een evenwicht te zijn tussen de cognitieve en de sociale en emotionele ontwikkeling. Kinderen leren veel van en met elkaar, zoals hoe je met elkaar omgaat. Vooral ontwikkelingsgelijken zijn een stimulans voor elkaar. Normaal gesproken vind je in je klas of groep je ontwikkelingsgelijken. Voor hoogbegaafde kinderen gaat dit dikwijls niet op. Het kind valt uit de toon, omdat het anders, verder ontwikkeld is dan andere kinderen. Sommige kinderen worden hiermee al geconfronteerd als ze op de peuterspeelzaal zitten. Voor anderen geldt dit pas op de basisschool en weer andere kinderen krijgen hier mee te maken als ze op het voortgezet onderwijs zitten. Het anders zijn van een hoogbegaafd kind valt op door:
vriendschapsverwachtingen die passen bij kinderen die (enkele jaren) ouder zijn een woordenschat en manier van praten die door leeftijdgenoten niet begrepen wordt andere interesses grotere denksprongen, waardoor het samenwerken en spelen met andere kinderen bemoeilijkt wordt. Het hoogbegaafde kind kan veel onbegrip tegenkomen en daarnaast niet begrijpen hoe andere kinderen van zijn leeftijd denken. Hierdoor kan het kind erg onzeker worden en een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Het kind kan zich afzijdig gaan houden en een buitenbeentje worden. Dit komt niet omdat het kind hoogbegaafd is, maar omdat hij zich onbegrepen en afgewezen voelt. Het kind heeft, net als elk kind, begrip en steun
vanuit zijn omgeving nodig. Vaak zal het hoogbegaafde kind zich net zo willen gedragen als z’n leeftijdgenoten. Echter, het kind weet niet hoe andere kinderen van zijn leeftijd denken en waarom ze doen zoals ze doen. Het kind bemerkt dat hij anders is en zal vaak denken dat hij dus niet deugt. In zijn poging om net zo te doen als z’n leeftijdgenoten kan het kind de plank behoorlijk mis slaan. Zijn gedrag komt dan over als kinderachtig en geforceerd. Vaak zien mensen dit als een uiting van een gestoorde sociale en/of emotionele ontwikkeling. Nu het kind naar eigen idee net zo doet als de andere kinderen, deugt hij ook al niet. Wanneer het kind zich terugtrekt uit het contact met leeftijdgenoten kan men ten onrechte aannemen dat er sprake is van een stoornis binnen het autistisch spectrum.
Een hoogbegaafd kind dat op sociaal en emotioneel gebied verder is ontwikkeld dan leeftijdgenoten, kan hier gemak maar ook hinder van ondervinden. Het kind heeft andere kinderen, maar ook volwassenen sneller door dan verwacht wordt. Deze kinderen kunnen goed tussen de regels door lezen en hebben vaak door wat anderen bedoelen, terwijl die anderen juist alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat het kind niet begrijpt wat er gezegd wordt. Ook volwassenen maken zich hieraan schuldig, door bijvoorbeeld in een taal te gaan spreken welke door het kind niet verstaan wordt. Een kind dat op intellectueel gebied voorloopt, wordt soms geconfronteerd met zaken waar hij op emotioneel gebied nog niet aan toe is. Ook ontbreekt het dit kind soms aan directe kennis en levenservaring om bepaalde gebeurtenissen in de juiste context te kunnen plaatsen. Er wordt nogal eens verwacht van kinderen dat ze zich aanpassen aan leeftijd- en groepsgenoten. Er wordt daarbij ook wel van de veronderstelling uitgegaan dat het beter is voor kinderen om hetzelfde te doen als leeftijd- en groepsgenoten. Vooral het optrekken met leeftijdgenoten wordt bijzonder belangrijk gevonden. Van een kind dat nog geen vier jaar is, wordt niet verwacht dat hij liever leest dan in de zandbak speelt of liever alleen speelt dan met een leeftijdgenoot. Wanneer een kind er weinig behoefte aan heeft om met leeftijdgenoten te spelen wordt vaak de conclusie getrokken dat z’n sociale en emotionele ontwikkeling gestoord is. De ouders krijgen het advies om het kind vooral te stimuleren in het contact zoeken met leeftijdgenoten, tegelijkertijd krijgen ze vaak het advies het kind niet te stimuleren wanneer het zich bezig wil houden met lezen, rekenen en andere activiteiten welke men niet passend vindt voor de leeftijd van dit kind. De sociale en emotionele ontwikkeling van een hoogbegaafd kind kunnen inderdaad gevaar lopen, zelfs wanneer dit kind nog maar een peuter of kleuter is. Door voortdurend op een te laag ontwikkelingsniveau te worden aangesproken kan er een omgekeerde ontwikkelingsgang plaatsvinden welke zich vertaalt in een neerwaartse prestatiecurve. We noemen dat onderpresteren. Het kind laat op peuterspeelzaal of school steeds minder zien wat hij kan en de leidster of leerkracht ziet daardoor steeds minder reden om het kind moeilijker werkjes of opdrachten aan te bieden. Voor ieder kind is het nodig zich geaccepteerd te voelen, dit geldt zeker ook voor hoogbegaafde kinderen. Naast acceptatie is waardering nodig. Die waardering blijft vaak nodeloos achterwege waar het om hoogbegaafde kinderen gaat. Een kind met een ontwikkelingsvoorsprong wordt dikwijls minder geprezen voor z’n werk dan andere kinderen. Vaak wordt gedacht dat het kind geen aanmoediging nodig heeft, want het kan toch bijna alles al beter dan de rest van de groep. Als het kind de indruk heeft dat z’n werk niet gewaardeerd wordt, voelt hij zich vaak afgewezen. Om toch waardering te krijgen kan hij zich aan de rest van de groep aan gaan passen. Ook dan krijgt het kind niet de waardering die hij verwacht, want de juf weet wat hij wel kan en verwacht dat hij dat laat zien. Zelfs op de peuterspeelzaal of de groepen 1 – 2 komt het voor dat een kind dat iets al heel goed kan minder wordt geprezen dan kinderen die moeite hebben met het verwerven van
bepaalde vaardigheden. Men gaat er dan vanuit dat het niet goed is voor een kind wanneer hij steeds te horen krijgt dat hij het zo goed doet. De peuter krijgt daardoor een verkeerd zelfbeeld en kan erg aan zichzelf gaan twijfelen. Hij bemerkt wellicht heel goed dat kinderen die er minder van terecht brengen, meer geprezen worden. Dat een kind zich in zo’n situatie dan gaat aanpassen is niet meer dan logisch.