O V E R V R IJE EN O N V R IJE A RBEID DOOR
J. J. FA H R E N F O R T . Het is niet zo gemakkelijk, een scherpe grens te trekken tussen vrije en gedwongen arbeid. W ie in de westerse maatschappij niet een zo groot vermogen bezit, dat hij ervan kan leven, (en wie dit wel kun nen, vormen een uiterst gering gedeelte van de bevolking), is niet alleen gedwongen om te werken, maar mist in vele gevallen ook de vrij heid o'm te werken, waar hij verkiest. Deze vrijheid wisselt met de conjunctuur, ze is er recht evenredig mee. M aar toch, wie de moed heeft, armoede onder het oog te zien, kan zijn dienstbetrekking ver breken. Als hij wordt vastgehouden, is het door eigen verantwoorde lijkheidsgevoel, niet door den ondernemer. Als men dit in het oog houdt, is er toch wel een principieel verschil tusssen de ene en de andere vorm van dwang. W a a r we in dit artikel van vrije arbeid spreken, wordt zodanige arbeid bedoeld, waarin niemand een ander op grond van recht of zede kan verhinderen, zijn dienstbetrekking voor een andere te verwisselen. Bij .’slavernij, lijfeigenschap, horigheid en contractarbeid onder poenale sanctie is dit wel het geval. Dit zijn dus vormen van gedwongen arbeid. Nieboer’s theorie omtrent de voorwaarden, waaronder slavernij en andere onvrije arbeid ontstaan en verdwijnen, kan ik bij vele lezers van dit tijdschrift bekend onderstellen. Als hoofdvoorwaarde voor het eerste beschouwt hij het bestaan van „open resources”, dus de toegan kelijkheid van productiemiddelen, speciaal land, voor ieder volwaardig lid van de gemeenschap. Als tweede voorwaarde acht hij belangrijk, dat kapitaal in de productie geen rol speelt. Zo drukt de schrijver zich uit, al zal hij wel geweten hebben, dat ook voor de eenvoudigste pro ductie kapitaal nodig is. Pijl en boog, een visfuik, een boemerang, ze zijn alle kapitaal, immers product, voor productie bestemd. M aar deze eenvoudige werktuigen kunnen door alle normale stamleden vervaar digd worden, en dus is de noodzakelijkheid van kapitaalbezit voor nie mand een beletsel om zelfstandig te produceren. W aar de mogelijkheid tot kapitaalvorming voor ieder open staat, is niemand bereid om in dienst van anderen te werken; waar al het land in handen van parti culieren is en kapitaal in zo grote mate vereist is, dat lang niet iedereen in voldoende mate erover beschikt, zijn de bezitlozen wel bereid, in loon
30
J. J. FAHRENFORT
dienst te treden, waardoor slavernij dus overbodig wordt. De twee hoofd voorwaarden samenvattend, zegt Nieboer: slavernij zal niet licht bestaan, waar het levensonderhoud afhankelijk is van materiële bronnen, die slechts in beperkte mate aanwezig z ijn .1) Het was een verdienstelijk werk van onzen landgenoot om van een verschijnsel, dat eeuwenlang bij tal van volken zo diep in het maat schappelijk leven wortelde, de grondoorzaken op te sporen. Hij heeft het bewijs trachten te leveren met een methode, die, ten spijt van alle mode-afkeer van exactheid in de sociale wetenschappen, haars gelijke in de ethnologische en sociologische literatuur nauwelijks vindt. Toch blijven er enige moeilijkheden over. Het slechtst in de theorie te passen is de Romeinse slavernij, waarvan Nieboer opmerkt, dat hij geen poging zou doen de kwestie op te lossen. Bij de enkele punten, die hij opnoemt, verzuimt hij de aandacht te vestigen op het merkwaardige feit, dat in Rome duizenden proletariërs rondliepen, in het leven gehouden door staatsuitkeringen en ook door particuliere ga ven van dezelfde lieden, die als grootgrondbezitters een menigte slaven in hun dienst hadden. W aarom onthielden de optimaten hun uitkerin gen niet aan de leeglopende Romeinen en deden ze geen pogingen, de uitkeringen uit de staatskas te stoppen ? Men kan de oorzaak zoeken in het burgerrecht der proletariërs, wier stem de optimaten kochten om de hoge functies machtig te worden. W e zouden dan staan voor een politieke oorzaak van de bestendiging der slaverij, die om economische redenen gemist zou kunnen worden. M aar, zo deze verklaring al voor de bestendiging zou gelden, dan blijft toch de vraag onbeantwoord, waarom de grootgrondbezitters, die zich het land van de onder schuld gebukte boeren toeëigenden, dezen lieten wegtrekken en hen vervin gen door slaven, die ze toch, al was de prijs bij het grote aanbod niet hoog, moesten kopen. Een bevredigende oplossing van deze moeilijk heid zij in de aandacht van de historici aanbevolen. 2) Nieboer heeft er zich in zijn studie toe bepaald, de omstandig heden bloot te leggen, waaronder slavernij, lijfeigenschap en horigheid gemakkelijk ontstaan, en die, waaronder ze verdwijnen. Het lijkt min of meer een gedetermineerd verschijnsel. Gedetermineerd door wat ? Het kan niet anders zijn dan door de aanleg van den mens en het milieu, waarin hij leeft. In elk volk, waarbij onvrije arbeid is geconstateerd, moeten individuen aanwezig zijn, die materieel gewin najagen en ge zind zijn, daarvoor andere mensen tegen hun wil voor zich te laten werken. In het geval van intratribale slavernij moeten deze lieden zodanig boven hun stam- of landgenoten uitsteken, dat zij in staat zijn hun oogmerk te volvoeren. Bij extratribale onvrijheid moet er verschil
O V ER VRIJE E N ONVRIJE ARBEID
3!
in macht tussen naburige stammen of volken bestaan, zodat er krijgs gevangenen kunnen worden gémaakt. Tenslotte moeten de lieden, die tot slaven of horigen worden omlaaggedrukt, het leven liever hebben dan de vrijheid, anders zouden ze zich door zelfmoord aan de verne dering onttrekken. Dit laatste geldt ten volle, w aar geen met de religie verbonden moraal zelfmoord verbiedt. In één opzicht is het betoog van Nieboer inconsequent. Eerst geeft hij zich veel moeite om een scherpe afbakening te maken tussen sla vernij en verw ante verschijnselen. Hij legt er de volle nadruk op, dat een slaaf de eigendom is van zijn meester, de horige niet. 3) M aar in de hoofdstukken over de horigheid in W est-E uropa, w aarvan de voor w aarden van ontstaan en opheffing, voorzover hij ze behandelt, ge heel in zijn theorie blijken te passen, wijst hij op de overeenkomst tus sen slavernij en horigheid, die immers beide gedwongen arbeid inhou den. 4) Dit laatste is juist en het is dan ook allerminst duidelijk, w aar om Nieboer het voor zijn theorie zo belangrijk vindt, of de onvrije al of niet de eigendom van zijn meester kan worden genoemd. H et doet er te minder toe, omdat absolute eigendom, hetzij van slaven of van vaste goederen, zo weinig voorkomt. De beweegredenen, die tot ge dwongen arbeid of tot afschaffing ervan leiden, blijken voor slaven, horigen en contractarbeiders gelijkelijk te gelden. O nder de punten, die Nieboer niet behandeld heeft, maar die hij, programmatisch opsomt, zijn: hoe wordt men slaaf en op welke wijze kan een slaaf zijn vrijheid verw erven ? In het volgende zal voor enige volken worden nagegaan, op welke wijze onvrije arbeid tot stand komt en w ordt afgeschaft. Het criterium voor de keuze was niet, of er van echte slavernij _sprake is, m aar of de arbeid al of niet onvrij is; de voorbeelden zijn daarom juist zo geva rieerd mogelijk gekozen. Inplaats van het onderzoek uit te strekken over vele tientallen volken, heb ik er slechts enkele genomen. W a t de inductie hierdoor aan volledigheid inboet, w ordt wellicht gewonnen door het in ’t licht stellen van differentiatie. W est-A frika. H et is overbekend, dat Afrika van de 16e tot de 17e eeuw het reservoir gevormd heeft van zwarte slaven, bestemd voor arbeid in de Nieuwe W ereld. M aar de slavernij was geen uitvinding van blanke handelaars. Z e bestond reeds eeuwen m Afrika. De enige manier, waarop een neger de beschikking kon krijgen over werkkrachten, was de verwerving van vrouwen en van slaven. H ét middel tot het maken van slaven is stellig de oorlog geweest.
32
J. J. FAHRENFORT
later opzettelijk ondernomen voor de slavenjacht. E r steekt grote waar schijnlijkheid in de onderstelling van Westermarck en anderen, dat de extra-tribale slavernij van vroegere oorsprong is dan de intratribale 5). Langer dan de slavenjacht heeft de verkoop zich gehandhaafd. Nog tot in recente tijd werden slaven van de ene naar de andere stam verhandeld. Maar tot slavenjacht en koop van vreemden was de verwerving van slaven niet beperkt. E r werden ook stamleden ge bruikt voor gedwongen arbeid, als slaaf en als pandeling. De positie van den laatsten is in .zoverre beter dan van den eersten, dat de mogelijkheid voor hem bestaat weer vrij te worden, nl. als de schuld, waarvoor hij zijn vrijheid verloor, door zijn familie wordt afgelost. Daarom kan hij ook niet verkocht worden, want als hij bij de opeising afwezig was, zou zijn gewezen meester het drie- of viervoudige van de waarde van den pandeling verschuldigd zijn 6). Schuld is in W est-A frika een veelvuldig verschijnsel. Niet alleen wordt voor verschillende doeleinden geleend, maar ook de meeste processen lopen uit op de oplegging van boeten, die lang niet altijd onmiddellijk voldaan worden. D ennett7) karakteriseert de rechtstoe stand in W est-A frika op duidelijke wijze. Processen onderscheidt hij in god-palavers en mens-palavers. De eerste worden gehouden, als de moraal zodanig geschonden wordt, dat de hele gemeenschap er zich door getroffen acht. W aarschijnlijk is de gang van zaken meestal andersom: de gemeenschap is getroffen, bv. door droogte, en dit wordt toegeschreven aan belediging van Nzambi. Deze moet worden ver zoend door den schuldige óp te sporen en te straffen. In het palaver wordt de straf opgelegd en daarna voltrokken op order van den koning. Hier is dus het. delict volkomen een zaak van de gemeenschap. Minder is dit het geval, wanneer een palaver beslissen moet over vergrijpen en geschillen, waarbij geen sprake is van sacrilegie. Dennett meent,' dat er in Afrika geen verschil gemaakt wordt tussen civiele en criminele zaken. Ook bij de laatste komt het denkbeeld naar voren, dat de dader zich een schuld op de hals gehaald heeft. In beide ge vallen doet een rechtbank van notabelen uitspraak, steeds zich gron dend op precedenten. M aar de uitvoering van een veroordelend von nis is aan de winnende partij overgelaten. Daarbij geeft de hulp van de familie de doorslag. Als de verliezer krachtig genoeg is om de betaling van de schadeloosstelling te weerstaan, wordt de voltrekking van het vonnis een krachtproef tussen twee families en kan zelfs tot strijd voeren. Hier blijkt dus, dat het staats-(stam-)gezag alleen voluit werkt, wanneer de gemeenschap zelf beledigd is. Anders bepaalt het slechts, wie de schuldige is en hoe hoog de boete zal zijn.
OVER VRIJE EN ONVRIJE ARBEID
33
Is de verliezer van het proces zwak, dan moet hij betalen, en bij onvermogen wordt hij slaaf of pandeling. De solidaire aansprakelijk heid komt hierin tot uiting, dat een familielid gegrepen wordt, wan neer de veroordeelde zelf zich uit de voeten maakt. Zijn de procederen
34
J. J. FAHRENFORT
Verschil in vermogen en in macht bieden de mogelijkheid tot het schep pen van de verhouding heer—slaaf. Natuurlijk wordt door het bezit van slaven de macht van den heer ook weer vergroot. Echter is ge noegzaam bekend, dat het uiterlijke standsonderscheid, waarschijnlijk door het ontbreken van luxe, zeer gering is, en de slaaf, behoudens kwade uitzonderingen, meer als zoon beschouwd wordt dan als vreem de dienstknecht. Hierin stemmen bijna alle ethnografen overeen. Mansfeld wijst erop, dat, nu aan de slavenhandel een eind gemaakt is, de slaaf een kostbaar kleinood geworden is, voor wiens behoud de eigenaar zorg draagt. Een slaaf zou niet gaarne ruilen met een Europesen mijnwerker of scheepsstoker.11) Eberl Eiber spreekt liever van horigen, wanneer het gaat om lieden, die uit „eigen wil” hun vrijheid hebben opgegeven. M aar hij motiveert zijn oordeel slecht, wanneer hij meent, dat het verpanden van een zoon door zijn vader met slavernij niets ge meen heeft, omdat zo’n jongeling vergaande rechten geniet.12) De volkomen rechtloze slaaf immers komt nauwelijks voor. Merkwaardig is W eeks' mededeling, dat hij een slaaf kende, die ook een slaaf had, en deze had weer een slaaf. 13) Iemand kan dus heer en slaaf tegelijk wezen. De slavenhandel in Afrika is geëindigd, de slavernij sterft door de maatregelen van de Europese regeringen uit. Betekent dit, dat er geen gedwongen arbeid meer wordt verricht ? Het betekent dit stellig niet. W an t de Europese bestuurders leggen aan de bevolking diensten op voor openbare werken. De lieden moeten herendiensten verrichten. Principieel zijn herendiensten een ander verschijnsel dan slavenarbeid. De arbeider verricht het werk niet ten bate van een ander, machtiger individu, maar in dienst van de gemeenschap, waartoe hij zelf behoort. Deze soort gedwongen arbeid, en niet slavernij en lijfeigenschap, zoalsHildebrand ten onrechte betoogde,14) is inhaerent aan „Naturalwirtschaft” en aan een samenleving met weinig differentiatie van beroepen. De bevolking brengt de belasting op in arbeid inplaats van in geld. Het is echter duidelijk, dat de vervanging van herendiensten door een som geld slechts kan geschieden, wanneer het bouwland al min of meer schaars geworden is. E r moeten immers lieden gevonden worden, be reid om voor geld aan de openbare werken te arbeiden. Een landbou wer nu zal niet licht zijn akker in de steek laten om wegwerker te worden. Dat dit inderdaad zo is, blijkt o.a. uit het betoog van Halewyck de Heusch, als hij de vijf soorten gedwongen arbeid in de Afrikaarisekoloniën opnoemt. Hij zegt, dat onder de plichten van elke kolonise rende staat behoort de aanleg van wegen, waardoor het land tot bloei-
OVER VRIJE EN ONVRIJE ARBEID
35
kan komen. „W anneer voor de uitvoering van zijn verschillende ver plichtingen het handwerk zijn medewerking weigert, is het ’t recht van de staat om het te verkrijgen door dwang, evenals hij die gebruikt om een militie te recruteren, die het territoor moet verdedigen, en om be lastingen ten bate van het bestuur te verkrijgen”. 15)
Zo staat dus het instituut der herendiensten in verband zowel met Naturalwirtschaft als met „open resources", die trouwens uiteraard dikwijls samengaan. Het schijnt, dat het vooral de laatste zijn, welke de gedwongen arbeid in de Afrikaanse koloniën in stand gehouden hebben, want geld is sedert lang in omloop. Nog duidelijker wordt dit door het eveneens door Halewyck de Heusch vermelde feit, dat parti culiere ondernemingen in Afrikaanse koloniën van de regeringen de levering van dwangarbeiders weten te verkrijgen. De conventie van Genève van 1930 verbood dit, maar hield een slag om de arm door te bepalen, dat de concessievoorwaarden, waarbij de levering van arbei ders geregeld is, „zo spoedig mogelijk” moesten worden teniet ge daan. 16) W anneer men hieronder verstaan wil: zo spoedig als er vol doende arbeiders op de vrije markt te krijgen zijn, kan men rustig af wachten. Humanitaire overwegingen schijnen hierbij niet van overwe gend belang, evenmin als bij de afschaffing van de eigenlijke slavernij. Zij verhullen de economische motieven en voeren aan de voorstanders van de afschaffing een aantal medestanders toe, dat misschien op een gunstig moment de doorslag geeft. M aar als het economisch nadeel van vrije arbeid evident is, vindt men bijna altijd accommodements avec le ciel. Aardig is het ook bij verschillende schrijvers over koloniale aan gelegenheden de schone woorden te lezen over de plicht, devoir, duty om de inheemse bevolking te leren werken, d.w.z. in een sneller tempo en op andere wijze werken dan ze gewend is, want een volk, dat niet werkt, bestaat nauurlijk nie. De Heusch wijst er nog op, dat de werking van vele wettelijke maatregelen illusoir blijft, doordat de wenk van een Europesen ambtenaar voor vele Inheemsen als een bevel geldt.17) Zo blijkt de gedwongen arbeid, ondanks wettelijke afschaffing, nog in verschillende vormen te bestaan, waar de gezagdragers hem noodzakelijk achten. Hoe het in 't Kongogebied precies staat met de open resources, is niet te zeggen. E r is nog heel wat bosgrond over, die kan worden ontgonnen, maar dit betekent niet, dat deze voor iedereen beschikbaar is. Het ontginningsrecht is beperkt tot de omge ving van het dorp, tot welks gemeenschap men behoort. Er zullen dor pen zijn met overvloed van woeste grond en andere, die de grens be reikt hebben, en dus tot het gebied met „closed resources” komen te
36
J. J. FAHRENFORT
béhorën. Dit heeft niet tot gevolg, dat er zich onmiddellijk arbeids krachten zullen aanmelden om in dienst van grote ondernemingen of van de staat te treden. De meesten zullen dit pas in de uiterste nood zaak doen, omdat het arbeidstempo hun tegenstaat. Gezien de traditie van onderlinge hulp onder familieleden en van gastvrijheid, zal het proces een eind gevorderd moeten zijn, vóór er een klasse gevormd is, waaruit men geregeld arbeiders kan putten. W elisw aar bestaan er in het Kongogebied groepen van lieden, die geheel los van de grond en van verwantschapsbanden zijn geraakt, maar het gehalte van deze mensen is laag. Het zijn uitgestotenen, die omhangen in de plaatsen met Europese vestigingen.18) Toch is het mogelijk, dat uit de besten onder hen arbeiders gevormd worden, zoals hier en daar al schijnt te gebeu ren. Z e zullen de afschaffing van de gedwongen arbeid verhaasten. De exploitatie van den enen mens door den anderen blijft, maar het gaat zonder zichtbare dwang: de eigen omstandigheden dwingen, in dienst van anderen te treden. Eerst een vergaande socialisatie zou hier in verandering brengen. Interessant zal het zijn, de gevolgen van een eventuele „Planwirtschaft" op de arbeidstoestanden in de koloniale landen na te gaan. Elke planmatige huishouding houdt dwang in, een dwang, die gemak kelijk te dragen is, wanneer de betrokkenen inzicht verwerven in de noödzakelijkheid ervan, en wanneer bureaucratie kan worden verme den. Het is echter geheel iets anders, of de dwang uitgaat van stam genoten dan wel van vreemden. Wantrouwen in de bedoelingen van dezen is niet te vermijden, en inzicht bij de betrokkenen moeilijk te verwachten. Dwang zal gevoeld worden als de voortzetting of ver nieuwing van de vroegere exploitatie. Trouwens, zullen de W ester lingen, die de plannen ontwerpen, daarbij de belangen van de Inheem sen behartigen of die van de eigen samenleving ? De verleiding om de laatste te kiezen zal groot zijn. Het beste, dat men hopen kan, is, dat de belangen parallel zullen lopen, zodat hevige conflicten kunnen wor den vermeden. Nederlands-Indië. W e zagen, dat in Afrika schuld een der belangrijkste middelen 'was om slaven of horigen te verkrijgen. Hoe staat het hiermee in an dere’ landen met open hulpbronnen? W ilken *9) zegt van de slavernij ïn de Indische archipel, dat de oorzaken van drieërlei aard- zijn. Men wordt slaaf: '1 ° . door in de oorlog krijgsgevangen té zijn gemaakt; 2°. als gevolg van straf voor gepleegde misdrijven; • •3°. •wegens schulden.
OVER VRIJE E N O N VRIJE ARBEID
37
, . D e overeenkomst met Afrika is opvallend, i Sub 2 nl, is min of meer onder sub. 3 begrepen, doordat ook in de Archipel de meeste straffen in boeten hestaan. W ie de boete niet betalen kan, w ordt slaaf bij de hoofden, zo ook hij, die zich aan moord of brandstichting heeft schuldig gemaakt. De meeste schulden echter spruiten, voort uit ge leende gelden, hoofdzakelijk bij die volken, w aar het huwelijk met bruidschat bestaat. W ie daarvoor geld leent, moet veelal 100% rente betalen. Geen wonder, dat de schuld moeilijk kan worden afgelost. W ie in gebreke blijft, w ordt pandeling, meestal met vrouw en kinde* ren. E r is een gering verschil in positie tussen slaaf en pandeling, vooral hierin bestaand, dat de laatste door aflossing zijn vrijheid kan herwinnen. De behandeling van onvrijen komt ook zeer met die in Afrika overeen. Bij de M inangkabauers worden ze door hun meester met dezelfde naam genoemd als zijn zusters kinderen (kamanakan) en zij noemen hun meester mamaq, zoals zijn zusters kinderen hem noemen. . Het Europese bestuur heeft langzamerhand de inheemse slavernij en pandelingschap afgeschaft, evenals de schaars voorkomende andere slavernij. M aar evenals in A frika is er een andere soort onvrije arbeid ingevoerd: de contractarbeid onder poenale sanctie in de Buiten gewesten. Reeds sedert 1829 bestond voor Java een strafbepaling op het voor tijdig verlaten van een dienst, die echter van weinig betekenis voor de landbouw was, aangezien er daarvoor voldoende arbeidskrachten te krijgen waren. N a 1872 werden gewijzigde bepalingen ook voor de Buitengewesten van kracht verklaard, en 1880 kwam de eerste koelie ordonnantie tot stand. 20) M aar reeds vóór dit jaar wisten de planters in Deli zich te helpen. De Chinezen, die in de Straits Settlements ge worven werden, en een contract hadden gesloten, werden bij desertie volgens een onderlinge overeenkomst der planters door geen enkelen hunner aangenomen.21) In de Koelie-ordonnantie van 1880 stond niet, dat een gedroste koelie kon worden teruggebracht naar zijn onderne ming, als hij zijn straf ondergaan had. M aar de planters, die er zich op beroemden, dat zij het Gouvernement, dat over onvoldoende politie macht beschikte, zo goed hielpen, wisten dit meestal toch te bewer ken. Bovendien w erd de maximumduur van het contract (drie jaar) ont doken door voorschotten, boeten, schuld en verzuim te laten inhalen door arbeid na afloop van de contracttijd.22) Veel meer dan op S.O.K. werd van het schuldsysteem gebruik gemaakt in het zgn. Panglonggebied, w aar Chinese ondernemers landgenoten in dienst hielden, die met schuld begonnen w aren en practisch geen mogelijkheid had
38
J. J. FAHRENFORT
den deze af te betalen, zoals uit een regeringsonderzoek in
1898
bleek. 23) Het is merkwaardig, dat Nieboer de contractarbeid in het geheel niet noemt, hoewel het verschijnsel geheel in zijn theorie past: Op het dichtbevolkte Java, met gesloten bronnen, zijn tegen lage lonen steeds arbeiders te krijgen. Contractarbeid met poenale sanctie bestaat hier niet. In de Buitengewesten, met een dunne bevolking, is in de streken, die tot grote cultures uitlokten, de verbreking V3n het arbeidscontract strafbaar gesteld. W e zien hier, hoe het Gouvernement de Europese ondernemers te hulp komt. Het herstel van slavernij zou een slechte indruk hebben gemaakt en aan andere mogendheden een prachtig voorwendsel tot ingrijpen hebben geleverd. Als de ondernemers ge holpen moesten worden, diende dit langs andere weg te geschieden. W ie vrijwillig een contract sluit en zich voor een periode van hoogs tens drie jaar tot arbeid op een bepaalde onderneming verplicht, kan geen slaaf worden genoemd. M aar gedwongen arbeid verricht hij wel. wanneer hij eenmaal, ook al is het volkomen vrijwillig, het contract heeft getekend. W an t straf bedreigt den contractant, die vóór afloop van de contracttijd zijn onderneming verlaat. Sedert 1896 kon hij ook na het ondergaan van de straf door zijn meester teruggevorderd wor den. Dat het Indische Gouvernement na bekendwording van aanvan kelijke uitwassen de plantagearbeid door vele waarborgen voor be hoorlijke behandeling heeft omgeven, onderscheidt deze gedwongen arbeid gunstig van andere, maar doet niet af aan het principe. De cultures van meer dan een halve eeuw hebben de omstandig heden op Sumatra’s Oostkust sterk gewijzigd. V ele koelies zijn na hun contracttijd in het gewest gebleven. De volkstelling van 1930 bracht aan het licht, dat er in S.O .K , buiten de ondernemingen 300.000 Ja vanen en 170.000 Chinezen woonden, bijna allen gewezen contractan ten en afstammelingen van dezen. 24) Dit betekent niet, dat de planters over zoveel vrije arbeiders kunnen beschikken als ze willen. W an t er mogen in de streken met grote cultures geen open resources meer aan wezig zijn in de zin, dat immigranten grond kunnen ontginnen, zo ze dit, wensen, er schijnen voor de meesten toch bezigheden genoeg te vinden, die ze liever verrichten dan de werkzaamheden op de tabaks velden. 25) De ondernemers, voor wie de afschaffing van de Poenale Sanctie allang in de lucht hing, zijn er, zij het schoorvoetend, toe overgegaan, aan gewezen contractanten en aangeworven vrije arbeiders woningen met kleine stukjes grond ter beschikking te stellen, die ze mogen ge bruiken, zolang ze op de onderneming werken. Jarenlang heeft er anta-
O V E R V R IJE EN ON VRIJ fc. AKBH1U
gonisme bestaan tussen de planters en het Gouvernement, dat plan nen koesterde voor kolonisatie op grotere akkers buiten en op de onder nemingen. De mening der planters wordt het best uitgedrukt in een nota van een gouverneur van S.O .K.: „W e hebben in het cultuurgebied geen landbouwende bevolking nodig, maar bovenal een gezetelde arbei dersbevolking, die verplicht is de handen uit de mouwen te steken en dus evenzeer de ondernemers nodig heeft”. 26) U it de publicaties van de Plantersvereniging blijkt, dat deze eigenlijk het liefst de oude toe stand zou bestendigen. De ondernemingen zijn er echter steeds meer toe overgegaan, woningen met kleine stukjes grond te verstrekken aan Javanen, welke deze moeten verlaten, als ze niet het bepaalde aantal dagen voor de onderneming werken. W e zien hier een voorbeeld, dat een landsregering de overgang tot vrije arbeid wil bespoedigen, forceren als men wil, door kunstmatig een arbeidersmarkt te scheppen, terwijl de belanghebbenden schoor voetend volgen. Hoewel de grieven, die de planters tegen verschillen de regeringsplannen aanvoerden, zeker niet alle ongemotiveerd waren, kan men toch zeggen, dat het Gouvernement beter inzicht had in wat er wellicht zou kunnen gebeuren door de belangstelling in het buiten land voor de Sumatrase tabakscultuur. Voor deze cultuur was het een geluk, dat men lang niet meer geheel op contractarbeiders was aan gewezen, toen de Amerikaanse congresleden zich zo bezwaard gingen voelen bij het roken van door gedwongen arbeid verkregen tabak, dat zij zich door een invoerverbod van zulke tabak voor gewetenswroe ging vrijwaarden. De afschaffing van de Poenale Sanctie in de tabaks cultuur, die hierop volgde, schijnt zonder al te veel bezwaren te zijn door staan. De algehele afschaffing van de onvrije arbeid ligt in de nabije toe komst en vrees voor een wegkwijnen van de cultures door een arbeiderstekort, waaraan Suriname nog thans lijdt, behoeft blijkbaar niet te beslaan. W a t we in Ned.-Indië kunnen constateren, is, dat er een vorm van gedwongen arbeid wordt ingevoerd, als de ondernemers moeilijk heden ondervinden door schaarste aan arbeiders, en dat die soort ar beid wordt afgeschaft, wanneer hij niet meer strikt nodig is. Alleen treedt hier een element op, dat bij natuurvolken uiteraard ontbreekt: het ingrijpen van een regering, die tamelijk ver boven de partijen staat en die rekening moet houden met buitenlandse invloeden. Deze rege ring heeft door reglementering de macht van de ondernemers over de contractarbeiders aan banden gelegd en later de afschaffing van de gedwongen arbeid gebracht op een tijdstip, dat deze nog niet zich zelf had overleefd.
40
J. J. FAHRENFORT
Zuid-Amerika.
Reeds vóór de Verenigde Staten ertoe overgingen, schaften Bra zilië en andere landen van Zuid-Amerika de slavernij af. Dit geschied de in de tijd, dat rubber nog niet een van de belangrijkste grondstoffen der aarde was. Toen de vraag naar dit product steeds groter werd, ston den de belanghebbenden voor het geval, dat het moest worden gewonnen in uitgestrekte, zo goed als onbewoonde gebieden. De toestand lokte als ’t ware uit tot hernieuwde instelling van slavernij. Politiek was dit echter even onmogelijk als in Ned.-Indië. De regeringen der Zuidamerikaansche republieken konden onmogelijk de slavernij bij de wet sanctionneren. M aar ze waren evenmin in staat en stellig ook niet be reid, de clandestiene slavernij tegen te gaan. De oplossing werd minder ëlegant dan in Ned.-Indië met zijn driejarige contractarbeid. Opnieuw zien we het universele middel om mensen afhankelijk te maken optre den: schuld. M aar de insolvente schuldenaar moge geen al te zeldzaam verschijnsel wezen, het is ook niet zo veelvuldig, dat men uitgestrekte gebieden met behulp van schuldslaven kan exploiteren. Daarom greep men naar het middel om Indianen en Mestiezen schone beloften te doen en ze een voorschot op het loon te geven. Zolang deze schuld niet was afgelost, moesten de lieden in dienst blijven. Daarin vonden de betrok kenen niets vreemds, ook hier was het oude zede. De staat sanctionneert de toestand, door het overeengekomen loon en de aangegane schuld te registreren en bovendien enige voorschriften te geven omtrent medische behandeling e.d. Pierre Denis geeft een duidelijke beschrijving van het lot der seringueiros, de rubbertappers. Z e vinden, als ze naar de wouden zijn overgebracht, hun verzamelpunt in een centraal magazijn, het seringal, waar de gecoaguleerde rubber moet worden afgeleverd. Zij brengen de meeste tijd eenzaam in een hut door, in een volkomen isolement, bezocht door verschrikkingen en ziekten, en lijdend onder de beten der muskieten. Aan gele koorts, beri-beri of malaria ontsnapt bijna niemand. Tijdens de periodieke overstromingen door hevige regens trek ken de rubbertappers zich op het seringal terug. Dan wordt er veel ge geten, maar vooral gedronken. De onderneming levert alles tegen de meest willekeurige prijzen, hoe meer hoe liever, want alle uitgaven verhogen de schuld van den seringueiro en verlengen zijn verblijf. De vlucht door het woud is zeer moeilijk. Een beroepsinstantie is er niet: wat zouden politie en justitie kunnen uitrichten in de Braziliaanse selvas ? Zeer weinige seringueiros keren terug naar huri gezin. 28) Erland Nordenskjöld geeft talrijke voorbeelden van schuldslavernij
OVER VRIJE EN ONVRIJE ARBEID
41
in Bolivia. Deze is er zo ingeburgerd, dat conscientieuze ondernemers, die hun arbeiders zoveel mogelijk van het maken van nieuwe schulden afhouden, door bv. te weigeren jenever te leveren, grote kans lopen hun mensen te zien verdwijnen. W an t er is altijd wel een ander te vinden, die verkopen wil zonder contante betaling, en als die boven dien nog de schiild aan den ondernemer afbetaalt, gaat de slaaf aan hem over. Dit geschiedt dan min of meer met instemming van den slaaf, maar iemand kan ook zijn vordering aan anderen verkopen, wat dus op pure slavenhandel neerkomt. Om geen arbeiders kwijt te raken, weigeren de heren dikwijls om geld aan te nemen, wanneer de schul denaar dit aanbiedt. Z e zeggen: het geld is in voorschot op arbeid ge geven, het moet in arbeid worden terugbetaald. V alse boekhouding houdt de Indianen ook voor verdichte schulden in slavernij. W e g lopers worden door den eigenaar met de roede gestraft. Sadisten vin den hier volop gelegenheid hun lusten bot te vieren. De staaltjes, die Nordenskjöld mededeelt, doen de haren te berge rijzen. 29) Het is ons hier niet te doen om een waarde-oordeel over de onvrije arbeid. Toch is het wel aardig om iemand te citeren, die, in tegenstel ling met de scherpe afkeuring door Nordenskjöld, het instituut ver dedigt. Frans Ritz, een Zwitser, die als opzichter bij de rubberwinning werkzaam was, is verontwaardigd over de benaming „slavenverkoop” bij overneming van een arbeider door betaling Van zijn schuld. „Sie hatten tatsächlich ein . sorgloseres Dasein als wir selber. W a r einer krank, mussten wir ihn auf unsere Kosten kurieren. Hatten er, seine Frau oder seine Kinder keine Kleider, mussten wir sie beschaffen. Allerdings wurde der W ert in der Rechnung des Arbeiters belastet”. 30) De arbeiders leden veel aan zweren, huidziekten en talrijke in en uitwendige infecties, terwijl er veel ongevallen voorkwamen. Alleen voor de zwaarste operaties werd narcose toegepast, want de chloroform was duur. In den regel werden ook plaatselijke verdovingen nagelaten, want de dokter verklaarde, dat de Indianen niet zulke fijne zenuwen hadden als wij en de pijn minder hevig voelden. Zeker was, dat de lui de pijn dapper verdroegen. Daarom en omdat de naastbijzijnde arts soms slechts na een reis van twee ä drie weken te bereiken was, zag de schrijver er ook geen been in, zelfstandig als arts op te treden, te minder, omdat hij bij voorkomende gelegenheden een echten arts wel had geassisteerd. Hij beschrijft dan, om den lezer te vermaken, enkele gevallen, waarin hij geneeskundige of chirurgische behandeling toe paste. Bv. een operatie van zes uur om een kies te trekken met be hulp van een nijptang en een oude schaar, waarbij de patiënt aan de „tang” werd rondgesleept. En dit was niet eens het ergste.
42
J. J. FAHRENFORT
De beste humor is niet altijd te vinden op de plaats, waar de auteur ze wenst. In dit boek vindt men ze, zonder dat de schrijver het bevroedt, 11 bladzijden verder in de bovengeciteerde tirade: „W ar ciner krank, mussten wir sie auf unsere Kosten kurieren”. Rusland. Het is algemeen bekend, dat de onvrije arbeid in Rusland, in de vorm van horigheid, of, zo men wil, lijfeigenschap der boeren, van vrij recente datum was. Z e is pas ontstaan toen in sommige landen van W est-Europa de horigheid reeds verdwenen w as.31) Interessant is de beschrijving bij Miljoekof, Miller e.a. van de wijze, waarop de vrije Russische boeren tot onvrije arbeid onder de adel ge bracht werden. Hoewel in de Middeleeuwen slavernij in Rusland niet onbekend was, bestond er slechts een beperkt aantal slaven. Het gros van de boeren was vrij en leefde zowel op eigen grond als op die van de verschillende categorieën van adel. E r bestond ook een soort van landarbeiders, die Miller .subalterne boeren noemt. Z e leefden bij an deren in huis en bezaten weinig of geen land. Z e waren ook niet aan de belasting (tiaglo) onderworpen en evenmin rustten op hen andere verplichtingen tegenover de staat of de bojaren. Hoewel sociaal infe rieur, slaagden ze erin, langer hun vrijheid van beweging te bewaren dan de gewone boeren. 32) De mobiliteit van de landelijke bevolking was zeer groot, stellig een gevolg van de geringe welvaart. 33) W elisw aar bleven sommigen lang ter plaatse, maar velen wisselden telkens van woonplaats. Z e ver huurden zich bij de grondbezitters en tekenden dan een contract, meestal voor een jaar, soms voor langer. In 1497 werd de eerste beperking van bewegingsvrijheid opgelegd door een wet van Jan III: de boeren moch ten alleen nog van heer verwisselen gedurende een week vóór en een week na Sint Joris. 34) De staat had er nl. belang bij, de heren het be houd van arbeidskrachten mogelijk te maken. Die heren (pomestsjiki) vormden een soort dienstadel, welke beloond werd met landgebruik, omdat geld in de Russische maatschappij nog zeer schaars was. De regering, zich grondend op het nominale oppereigendomsrecht van de staat op het land, schonk daarbij ook land weg, dat reeds lang in het bezit van de boeren was. Dit betekende voor de laatsten, dat een deel van de vruchten van hun arbeid voortaan de pomestsjiki ten goede kwam. Het is duidelijk, dat de beloning van de dienstadel met land niets zou betekenen, wanneer er geen krachten waren om het te bewerken. Hierin lag de voornaamste beweegreden voor de Tsarenregcring om de bewegingsvrijheid van de boeren aan banden te leggen. W ant de
OVER VRIJE EN ONVRIJE ARBEID
43
arbeidskrachten waren schaars, omdat elders open land lokte, waar men wellicht aan tiaglo en herendiensten kon ontkomen. De Russische staat was bezig, zijn grondgebied voortdurend uit te breiden ten koste van Turkse en andere uit Azië afkomstige volken, die in de Middel eeuwen grote gebieden van Oost-Europa bezet hadden. Z o nu en dan moesten de grenzen wel weer naar binnen verlegd worden, maar over het algemeen werden ze steeds uitgezet. Dit betekende, dat er land voor kolonisatie vrijkwam, dat er in Midden-Rusland schaarste aan arbeids krachten ontstond, en dat de adel alles in het werk stelde om de boeren vast te houden. De kolonisatie van de steppen in het Zuiden en Zuidoosten in de 16e eeuw heeft machtig bijgedragen tot de horig heid der boeren in het centrum, zegt Miller. 35) De gebondenheid van de boeren is ontstaan onder medewerking van de staat. M aar de grondbezitters bleven niet wachten tot Moskou hun te hulp kwam. W eer zien we het universele middel optreden: het voorschot. De boeren ontvingen 2 a 5 roebel (d.i. 120 a 300 roebel van vóór de Wereldoorlog), een som, die ze bijna nooit terug konden be talen, terwijl ze bovendien nog schadeloosstelling moesten geven bij verbreking van het contract. 36) Het enige middel om onder een ande ren heer te komen was, dat deze de schuld overnam. In de herfst ont stond er zo een ware boerenjacht, een worsteling om landarbeid, en Moskovië kreeg dan het aspect van een land in burgeroorlog, zegt Miller. Dikwijls werd ook door den gegadigde een premie betaald aan den rechthebbende. Miller beschouwt dit als het begin van de verkoop van boeren, 38) die later tot een erkende gewoonte werd, zelfs in die mate, dat gezinnen uit elkaar werden gehaald. De staat trad wel enigs zins remmend op bij de concurrentie tussen de adellijke heren, maar vnl. om partij te trekken voor de kleine pomestsjiki, omdat de grote en de andere hoge adel gevaarlijker waren. In de tijd van Peter den Groten zijn de boeren, die vrije contracten tekenden, verdwenen. De horigen werden steeds sterker gebonden aan hun heer. In de 17e en 18e eeuw zijn ze dan ook herhaaldelijk in ver zet gekomen, als de gelegenheid zich voordeed, bv. als een hetman der kozakken in het land viel. De boeren waren tegen de adel en vóór den Tsaar, want ze begrepen niet, dat dezen samenwerkten. 39) Hoewel die samenwerking om bovengenoemde reden wel duidelijk is, zat er toch voor de Russische regering een grote moeilijkheid in. De uitbreidingspolitiek eiste, dat het veroverde gebied bevolkt zou worden, ter wijl de inrichting van de staat gebaseerd was op het vasthouden van een voldoend aantal arbeiders in het oude gebied. De staatsorganisatie was niet sterk genoeg om langs lijnen van geleidelijkheid beide doelen
44
J. J. FAH REN FORT
te bereiken. Z eker heeft het feit, dat boeren, die ter plaatse bleven in het centrale deel van het rijk, gemakkelijker belastbaar w aren dan degenen, die telkens wegtrokkén of zich in de oneindige steppe ves tigden, ertoe bijgedragen, dat de M oskouse regering zo grif de horig heid bevorderde. 40) Natuurlijk hebben zich duizenden gedroste horigen toch in de steppen gevestigd. En verder moest Moskou, dat de eigen boeren vasthield, zijn toevlucht nemen tot het lokken van vreemde lingen om het nieuw veroverde gebied bevolkt te krijgen. Miller vergelijkt de toestand in Rusland met die in Frankrijk in de 13e eeuw. Hier begint dan de emancipatie der horigen, terwijl er belangrijke ontginningen plaats vonden, analoog aan die in Rusland in de tijd van de vorming der pomestia. M iller tracht het tegengestelde gevolg: emancipatie hier—invoering der horigheid ginds, hierdoor te verklaren, dat de ontginningen in Frankrijk organisch waren, veroor zaakt door de behoeften van het volk en overeenkomend met zijn middelen. In Rusland was de ontginning kunstmatig, uitgelokt door de regering, die haar dienstmannen belonen moest. D aardoor bracht ze juist binding der boeren. 41) Deze verklaring lijkt mij onvoldoende. Als de uitgifte van pomestia de ontginning in Centraal-Rusland al bevorderd mag hebben, zo heeft ze door de binding der boeren de ontginning van het steppengebied juist vertraagd. En men, mag vragen: waardoor werkt een „organische” ontginning bevrijdend en een door de regering uitgelokte bindend ? M iller haalt ook met instemming de mening van Henri Sée aan, die men bij verschillende historici terugvindt. Volgens dezen oefenden de steden een sterke aantrekkingskracht op de landelijke bevolking uit en om die aantrekking te bestrijden, zagen de heren zich genoodzaakt aan hun boeren grotere vrijheden en tenslotte dé vrijheid te verlenen, ook al, omdat de boeren op het voorbeeld van de steden veeleisender werden. 42) D it proces lijkt zeer onwaarschijnlijk. V óór de boeren de aantrekking door de steden ondergingen (te vergelijken met de aan wezigheid van open hulpbronnen) werden ze gedwongen bij hun heer te blijven. M aar toen het land van belofte hen wenkte, en velen weg wilden, dus toen de horigheid de heren zeer te stade kwam, hieven zij die op. Eerder zou men verwachten, dat ze de horigheid nog steviger zouden hebben trachten te vestigen. Veel meer dan Sée's opvatting ligt voor de hand, dat de ontginningen in Frankrijk in de .13e eeuw in verband stonden met de toeneming van bevolking. Als de dichtheid iodanig toenam, dat er land te kort was, zodat men tot ontginning van woeste grond moest overgaan, zal de zucht om van het bestaande
O V ER VRIJE E N O NVRIJE ARBEID
45
bouwland weg te trekken niet bijster groot zijn geweest. En als er geen gevaar bestond, dat de boeren wegliepen, w as de horigheid ook over bodig. Emancipatie, ontginning en stedenvorming zouden dan niet in oorzakelijk verband hebben gestaan met elkaar, maar uit dezelfde oor zaak: toeneming van bevolking zijn voortgesproten. D an is ook te ver klaren, w at Sée op blz. 171 vermeldt: „dikwijls heeft een horige, die aan zijn oorspronkelijke toestand ontsnappen wil, slechts de grond op te geven, die hij gebruikt.” Dit betekent, dat een ander klaar stond om hem te vervangen. Nieboer heeft de zienswijze van B. Hildebrand, dat de vrijwor ding van de boeren in W est-E uropa het gevolg was van de overgang van N aturalw irtschaft naar Geldwirtschaft, afdoende weerlegd, even als die van historici als Ochenkowski en Inama-Sternegg, welke der gelijke gedachten uitspraken. 43) De splitsing van de wetenschap, hoe wel onvermijdelijk, heeft het nadelige gevolg, dat de op een bepaald gebied bereikte resultaten door de beoefenaars van een ander vak soms nauwelijks worden opgemerkt. De hypothese van Nieboer zou anders voor de historici heel vruchtbaar kunnen blijken. Zoekend bij enkele historici, die de horigheid in Nederland be handelen, heb ik niets gevonden, dat aan de opvatting van Nieboer herinnert. In het uitvoerige artikel „Hoorigheid”, dat J. G. Fockema A ndreae schreef in zijn „Bijdragen tot de Nederlandsche Rechtsge schiedenis,” w ordt over de oorzaken van de verdwijning der horigheid niet gesproken. W el deelt de schr. mee, dat de horigheid eindigt door volkomen vrijlating,' hetzij om niet, uit vrijgevigheid, hetzij door het stellen van een ander in zijn plaats — m aar over het verschijnsel, dat sedert de 13e eeuw de horigheid afneemt, w ordt gezwegen, terwijl ver der uitvoerig w ordt gehandeld over de opheffing van de rest der feo dale rechten in de Bataafse republiek. V an belang is het door talrijke voorbeelden gestaafde betoog, dat vrijheid der burgers volstrekt niet altijd inhaerent was aan het stadsrecht, en dat, w aar dit wel het geval was, het poorterschap lang niet altijd een horige vrij maakte. De schr. vermeldt ook, dat de heren elkaar wel bij overeenkomst vrijwaarden tegen het nadeel, dat uit opneming van horigen van den een in de steden van den ander kon voortvloeien. 44) W a t Blok zegt over de verdwijning van de horigheid in N eder land, is van weinig betekenis. Hij meent, dat de christelijke beginselen in de 11e eeuw krachtiger op de voorgrond traden en blijkbaar een gunstige invloed op de toestand der lijfeigenen uitoefènden 45), Al is het wel zeker, dat in het algemeen de boeren op de geestelijke goe deren er beter aan toe w aren dan op de wereldlijke, zo is er toch geen
46
J. J. FAHRENFORT
sprake van, dat geestelijke heren de horigheid op hun bezittingen op hieven, daarbij geleid door hun christelijke beginselen. Trouwens, de geschriften van verschillende kerkvaders, die weliswaar de slavernij veroordeelden, maar tevens betoogden, dat een mens alleen slaaf is door zijn zonde en dat alleen de wijze vrij is, aanvaarden de slavernij, indien niet in principe, dan toch in de. praktijk 46). V an een beweging tot afschaffing der onvrijheid op grond van christelijke beginselen is nooit sprake geweest, zeker ook niet in de 11e eeuw. Blok geeft in vraagvorm nog enige andere suggesties, waarvan som mige enigszins naief aandoen, over de verandering in de toestand der horigen. En wanneer de schr. uiteenzet, waaruit de lijfeigenschap be stond, noemt hij alle plichten van den onvrije op, hoewel het duidelijk is, dat tal van deze evengoed konden bestaan, wanneer de boer vrij geweest was om te trekken waarheen hij verkoos. Tenslotte schijnt Blok te menen, dat vervanging van diensten en opbrengsten in natura door betaling van geld hetzelfde is als verdwijning der horigheid, een standpunt, dat Sée eigenlijk ook inneemt. 47) Romein, met zijn grote belangstelling voor sociale verschijnselen, schijnt er zich toch niet ten volle rekenschap van te hebben gegeven, dat opheffing van horigheid niet inhaerent is aan afkoop van diensten. 48) Het waren niet deze diensten en opbrengsten in natura, die „den boer aan zijn grond kluisterden”; het moet de vrees geweest zijn, dat zon der die kluistering de grond onbewerkt bleef liggen. W anneer „de aan zijn dorp gebonden horige handwerker zich bewust werd van de kan sen, die de stad hem bood”, zou dit zijn heer tot bizondere waakzaam heid hebben moeten aansporen, indien er geen redelijke kans was, dat het werk door vrijen zou worden verricht. Men kan weliswaar aanne men, dat het de opkomende geldhuishouding was, die het de heren moge lijk maakte, hun behoeften aan nijverheidsproducten in de stad te dek ken, waardoor zij hun horige handarbeiders konden missen. M aar de geldomloop zal toch allereerst een gevolg zijn geweest van toenemende handel en niet de oorzaak, al kan men ook wel een wisselwerking aannemen. Een stad in economische zin 49) berust op arbeidsverdeling tussen boeren en stedelingen en heeft dus handel als voorwaarde. Hoe de stad ook aan haar bizondere rechten kwam, het ontstaan van zovele bevolkingsconcentraties in een bepaalde periode moet cen bevolkings aanwas als oorzaak hebben gehad. Zo niet, dan was ontvolking van het platteland het gevolg geweest. Daarvan horen we echter niets, behalve in de 14e eeuw door de Zwarte Dood. En deze epidemie leidde ook onmiddellijk tot- maatregelen om het arbeidersgebrek te verhelpen.
O V ER VRIJE EN O NVRIJE ARBEID
47
W e mogen dus in de late M iddeleeuwen als regel wel een zoda nige toeneming van de bevolking in W est-E uropa aannemen, dat de landheren geen vrees behoefden te koesteren voor gebrek aan w erk krachten. Dit vormt een voldoende verklaring voor de verdwijning der horigheid. Geldnood zal wel herhaaldelijk aanleiding geweest zijn voor een heer om erin toe te stemmen, dat horigen zich vrijkochten. M aar als dit tot gevolg had, dat de boer w egtrok en het land onbe bouwd bleef liggen, zou het tevens de ruïne van den heer betekend hebben. Zulk een economische zelfmoord kan men wel van enkele indi viduen verwachten, m aar nooit van een hele stand. Als de bevolking groeide, is het ook te begrijpen, dat Nederlandse boeren naar' O ostPruisen trokken als kolonisten. Aangezien er geen melding van w ordt gemaakt, dat deze lieden vluchtelingen waren, ligt het voor de hand, dat hun heren hen lieten gaan, omdat zij hen niet onmisbaar achtten. 50) W anneer we na deze uitweiding nog eens de Russische toestan den in de 16e en 17e eeuw beschouwen, dan ligt het voor de hand om te onderstellen, dat het probleem, w aarvoor de Moskouse regering stond, pas kon worden opgelost, toen in de 19e eeuw de bevolkings dichtheid van het rijk sterk toenam. De historici vertellen de geschie denis van de bevrijding met zoveel, op zich zelf interessante bizonderheden, dat het moeilijk is, de diepste oorzaak van de hervorming te ontdekken. H et is juist als met de geschiedenis van de afschaffing der slavernij: treffende woorden van oppositionele auteurs, schildering van het slechte lot der horigen, uiteenzetting van de discussies in de raad gevende lichamen, enz. M aar als men de vraag stelt: waarom w aren er vóór de 19e eeuw geen schrijvers, die het harde lot der boeren in het licht stelden, en zo ze er waren, waarom vonden ze dan toen geen gehoor ? dan vinden we geen antwoord. Miljoekof geeft wel een suggestie omtrent de veranderde inzich ten. Hij zegt: terwijl vroeger grond zonder bewerkers, zonder horigen, geen w aarde had, begon hij later een w aarde op zichzelf te krijgen. Ook deze schr. zoekt de oorzaak weer in de vroegere productenhuishouding. De pomestsjiki konden, zolang de cultuur geen geld opbracht, den boer niet betalen; zolang de productie voor eigen gebruik duurde, w aren er handen nodig, die aan de grond gebonden waren. Toen d e producten verhandeld werden, was het goedkoper, van vrije arbeiders gebruik te maken. W a n t de zgn. gratis-arbeid werd inderdaad beloond met het in gebruik geven van grond, die anders ook geld zou opbren gen, en vrije arbeid is productiever dan gedwongen arbeid. M aar als het laatste in bepaalde omstandigheden al w aar is, het is niet in te zien, dat aan boeren, die met toebedeling van land beloond
48
J. J. FA H REN FO R T
worden, verboden moet worden te vertrekken, en aan degenen, die hun loon in geld ontvangen, gerust de vrijheid daartoe kan worden ge laten. Land zonder horigen kan best w aarde op zichzelf bezitten, on verschillig of men in een producten- of in een geldhuishouding leeft, land zonder enige werkkrachten niet. Als de grondbezitters er w at voor voelden, de horigheid op te heffen, moeten ze dus verzekerd zijn geweest, dat de vrijverklaarden zouden blijven. Zo is ook de uiting van Perowsky te verklaren: de ondervinding in enige gouvernementen had geleerd, dat daar, w aar geen handen ontbraken, de eigenaars van een niet met boeren bevolkt terrein, dat ze door vrije krachten tegen loon lieten bewerken, beter af waren dan degenen, die met horigen werkten. 51) . Hieruit zien we tevens, dat er tenminste in een deel van Rusland zich werkkrachten tegen geldloon aanboden. De bevolking was dan ook snel toegenomen. U it een diagram bij Miljoekof blijkt, dat ze, na van 1550— 1672 slechts van 10 tot 20 millioen te zijn gegroeid, daarna in een snel tempo toeneemt en in 1851 reeds nagenoeg de 70 millioen bereikt (in 1890 meer dan 110 millioen). H et gebrek aan land blijkt ook uit de aandelen, die de boeren na hun ♦bevrijding in 1861 kregen. In 3 gouvernementen meer dan 10 desjatinen „ 3 „ van 7—10 „ .. 12 „ „ 5— 7 „ „ 15 „ „ 4— 5 .. .. 12 „ „ 3 - 4 „ „ 4 „ minder dan 3 „ 52) 4 De aandelen zouden wel groter geweest zijn, als men de adel niet een belangrijk deel van de grond had laten behouden, maar ruim zou men ze dan evenmin kunnen noemen. H et is dus waarschijnlijk, dat na het midden van de 19e eeuw de toestand rijp begon te worden voor ophef fing van de lijfeigenschap, w aartoe de T saar dan in 1861 besloot. ' M aar hoe is het dan te verklaren, dat het verzet van de adel tame lijk krachtig w a s ? 53) W aarschijnlijk om drie redenen: 1°. De toestand was niet in alle delen van het grote rijk dezelfde; 2°. De adel vreesde, dat de grond terug zou komen aan de boeren, die dit allang geëist had den, vooral sedert de verplichte adelsdiensten vervallen waren, zodat de boeren met recht konden volhouden, dat de grondslag .voor hun diensten nu ook vervallen was; 3°. Conservatieve lieden willen een in stelling, die verouderd is, toch behouden. Evenals in Ned.-Indië verhaast de Regering door haar besluit een proces, dat nog niet overal de vrijmaking nabij gekomen was. Ook hier
OVER VRIJE EN ONVRIJE ARBEID
49
zien we de invloed van een bestuur, dat tamelijk ver boven de partijen staat. M aar dat het geen overijld besluit was, blijkt hieruit, dat zich geen ernstig arbeidersgebrek voordeed. Zelfs ontstond bij een steeds toenemende bevolking en geringe voortgang der industrie een ware landhonger, zich uitend in emigratie naar Siberië, een steeds verder gaande verdeling van het land en een voortdurende uitbreiding van het pachtstelsel.54) Het kan nauwelijks aan twijfel onderhevig zijn, dat in deze omstandigheden ook zonder regeringsbesluit de horigheid spoedig zou zijn verdwenen. Samenvatting. De beschouwing van enkele gevallen schijnen Nieboer’s hoofd hypothese: open bronnen bevorderen onvrije arbeid, gesloten bronnen doen hem verdwijnen, te bevestigen. In moderne tijden hebben politieke overwegingen mede hun in vloed doen gelden, met name op de vorm, waarin onvrije arbeid werd toegestaan en op het tijdstip, waarop deze verboden werd. Schuld bleek zowel in oude als in nieuwe tijden een belangrijk middel om gedwongen arbeid te verkrijgen. Daarvoor was nodig een strafrechtelijke sanctie op civielrechtelijke tekortkomingen. In landen met een zwak staatsgezag (W est-Afrika, Zuid-Amerika, tijdelijk S.O.K.) komt daarbij veel aan op de kracht van dengeen, die zijn rechten wil doen gelden. Overal zien we, dat het staatsgezag, hoewel soms remmend, de belangen behartigde van degenen, die belang hadden bij onvrije arbeid. D it wordt niet tegengesproken door het feit, dat de planters ter S.O .K. veelvuldig tegen het Gouvernement gepolemiseerd hebben. Het gaat im mers bijna altijd tegen plannen van de Regering, niet tegen de daden. Gebleken is, dat er, ondanks velerlei differentiatie, genoegzame regelmaat in het leven der volken aanwezig is, om het zoeken naar wet matigheid volkomen te rechtvaardigen, ondanks de ban, die erover uit gesproken is, omdat zulk zoeken alleen in de natuurwetenschappen zou thuishoren. „Verstaan” van het individuele is nodig, maar „verkla ring” van het algemene kan men niet missen. Zoals W illy Hellpach zegt: „het volkomen verstaan van een verschijnsel is eerst uit de vol komen verklaring der erin werkende wetten mogelijk”. 55)
50
J. J. FAHRENFORT N O TEN .
* ) H. J. Nieboer. Slavery as an industrial system. 2e ed. Den H aag 1910, blz. 384. 9) J. K. Ingram. A History of slavery and serfdom. Londen 1895, blz. 54, zegt niet anders, dan dat de slavernij de leeglopende bevolking van Rome vermenigvuldigde. ' O ok bij H. W allon, Histoire de l’esclavage dans l’antiquité, Paris 1847, wordt dit verschijnsel niet geheel duidelijk, 8) Nieboer 1.1. blz. 3 e.v. «) ibid blz. 348. *) EdW. W esterm arck. T h e origin and development of the moral ideas. London 1906. ’ I, blz. 674 6) John H. W eeks. Among Congo Cannibals, z.j. blz. 112. T) R. E . Dennett. A t the back of the Black M an’s mind, Londen 1906, blz. 33 e.v , 8) W eeks 1.1. blz. 112 en 116. 9) C. K. Meek. A Sudanese kingdom. London 1931, blz. 44/45. i f ) ibid blz. 135. 11 ) Alfred Mansfeld. Urwald Dokumente. Berlin 1908. blz. 168. 12) Ralph Eberl Elber. W e st A frika’s letztes Rätsel. Salzburg 1930, blz. 175. « J W eeks. 1.1. blz. 110. M) B. Hildebrand. Natural-, Geld- und Creditwirthschaft. Jahrbücher für Nationalökono mie und Statistik II 1864, bij Nieboer 1.1. blz. 352 e.v, 15) M . Halewyck de Heusch, L ’esclavage et le travail forcé dans les colonies, in Revue . de l’Université de Bruxelles 38e annee, 1932/33, blz. 156/57. i« ) ibid, blz. 156. 17 ) ibid. blz. 160. 18) M . W . Hilton Simpson. Land and peoples of the Kasai, London 1911, blz. 24. 10) G . A. W ilken. Handl. voor de vergelijkende volkenkunde van Ned.-Indië, Leiden 1893, blz. 421 e.v. 20 ) B . Alkema. Arbeidswetgeving in Ned.-Indië 2e deel, Haarlem 1929, blz. 7, 8, 10, 12. 2i) H. J. Bool. De arbeidswetgeving in de Residentie Oostkust van Sumatra. Utrecht 1924, blz. 7. 5») ibid. blz. 7, 11, 95 en 99. **) Arbeiterelend im Dunkel des Urwaldes. Bulletin der Intern. Union der Holzarbeiter Febr./Mrt. 1928. 24 ) Een en ander over Javanenkoloni es en Arbeiders vestigingen ter Oostkust van Suma tra. Mededeeling nr. 22 van de Deli Planters Vereeniging. Medan 1932, blz. 6 en 33. 25) ibid. blz. 70. 2«) ibid. blz. 31, 28 ) Pierre Denis. Le Brésil au xxe siècle. Paris 1921, blz. 301 e.v. 89) Erland Nordenskjöld. Indianer und W eisse in Nordostbolivien. Stuttgart 1922, blz, 3, 13, 14, 23, 34, 73 e.v., 113, 189 e.v., 217. 80) Franz Ritz. Kautschukjäger im Urwald. Zürich-Leipzig 1934, blz. 79. 81 ) Z ie o.a. W ladimir Gr. Simkhowitsch. Die Feldgemeinschaft in Russland Jena 1898, blz. 49. R. Hildebrand, Recht und Sitte auf den verschiedenen wirtschaftlichen Kulturstufen Jena. 1896, blz. 188. P. Milioukov. Essais sur L ’histoire de la civilisa tion russe. Paris 1901. Hfdst. Les paysans. Dezelfde. Zur Geschichte des russischen. Bauernstandes. Z .f Sozial-W issenschaft. 1915. Alex Miller. Essai sur l'histoire des Institutions agraires de la Russie centrale. Paris 1926. ®*) M iller 1.1., blz. 86/87. *3) ibid. blz. 99, 102, 113. Gerhard von Schultze Gävernitz. Volkswirtschaftliche Studien aus Russland, Leipzig 1899, blz. 321 e.v. 84) MiHoukov Essais blz. 261. Geschichte blz. 560. Miller 1,1, blz, 89. ss) Milioukov Essais blz. 259-261. Miller 1.1. blz. 284. Cijfers over het grote aantal ver laten hoeven bij Simkhowitsch 1.1. blz. 49. 86 ) Milioukov Essais blz. 261. 87) M iller 1.1. 131/32. s8) M iller 1.1. blz. 133. 38) ibid. blz. 84/85. 40 ) ibid. blz. 107. " ) ibid. blz. 153. *2) Henri Sée Les classes rurales et le régime domanial en France au moyen âge. Paris, 1901, blz. 281 e.v. 48) Nieboer 1.1. blz. 352 e.v.
OVER VRIJE EN ONVRIJE ARBEID
51
**) S . J. Fockem a Andreae. Bijdragen tot de Ned. Rechtsgeschiedenis 3e Bundel H aar lem 1893, blz. 51. 55 e.v., 59. 45) P. J. Blok. Geschiedenis van het Nederl. volk, 2e druk, Leiden 1912, blz. 230. 4B) H. W allo n , 1.1. III, blz. 314 e.v. « ) Blok. 1.1. blz. 230— 232, Sée 1.1. blz. 357. 4S) Jan Romein. De lage landen bij de zee. Utrecht 1934, blz. 149. 49) W . Sombart. Der moderne Kapitalismus. III Auflage, I 1 München/Leipzig 1919, blz. 128. M) Blok meent (blz. 228/229), dat de kolonisten voortkwamen uit die boeren, welke hun vrijheid hadden weten te behouden. Gronden daarvoor geeft hij niet aan. S1) Milioukov Essais, blz. 270/271. In „Gesch. des russischen Bauernstandes" blz. 567 staat het tegenovergestelde, maar dit is zonder enige twijfel een drukfout: „wo kein Ueberfluss an Arbeitshanden sei" in plaats van „wo ein Ueberfluss an Arb. handen sei". ®*) W . R. Preyer. Die russische Agrarreform Jena 1914 blz. 5. 63) B. Pares, A history of Russia. New Y ork 1928, blz. 353. B4) Schultze Gävernitz IX blz. 327, 413 e.v. 05) W illy Hellpach. Elementares Lehrbuch der Sozialpsychologie 1933.