2
29e jaargang
zomer 2009
NVMP/AVV
NIEUWSBRIEF
G E Z O N D H E I D SZ O R G E N V R E D E S VR A AG S T U K K E N / A RT S E N VO O R V R E D E
Uit de inhoud
4 Israël staat boven de wet 6 Reflecties naar aanleiding van ‘oorlogscultuur’
12 Een oorlogscultuur om gaten in te schieten
19 Wie is Jack Bauer? 21 Birdwatchers, een film van Marco Bechis
22 Time for change?
T. P H
AR CLEAR W
IN O
R
O
SF
FN U
YS I C I A N
/
GEZONDHEIDSZORG EN VREDESVRAAGSTUKKEN ARTSEN VOOR VREDE
IPPNW
TH
E P R E V E N TI O
N
Redactioneel NIEUWSBRIEF
NVMP/AVV
G E Z O N D H E I D S Z O R G E N V R E D E S V R A AG S T U K K E N / A RT S E N VO O R V R E D E
Uitgave van Artsen voor Vrede / AVV en de Nederlandse Vereniging voor Medische Polemologie ‘Gezondheidszorg en Vredesvraagstukken’ / NVMP Verschijnt vier keer per jaar.
Colofon Redactie M. Bakker A. Botzen-Gramsma H. D’aes J.M.G. van der Dennen (eindredacteur) H. van Iterson W. Kusters E.C. Mudde Samensteller van de Engelse synopsis: P. M. Moll-Huber. Corrector: A. Mercx Redactie-adres Voor Nederland: kopij op diskette voor PC of per e-mail naar: Bosschastraat 17, 3514 HN Utrecht, telefoon: (030) 272 29 40, e-mail:
[email protected] Internet: www.nvmp.org Voor Vlaanderen: Hugo D’aes, Van Stralenstraat 10, 2060 Antwerpen, e-mail:
[email protected] Internet: http://users.skynet.be/artsenvoorvrede Europese website: http://www.ippnw-europe.org Vormgeving / Druk Equipe Communicatie Collectief, Heerenveen Drukkerij Banda BV, Heerenveen Kopijsluiting Inleveren kopij voor 15 augustus 2009. Bureau / Secretariaat Voor NVMP: Bosschastraat 17, 3514 HN Utrecht, telefoon (030) 272 29 40, e-mail:
[email protected] Voor vragen over en bestellen van medischpolemologische literatuur (artikelen, boeken, documentatiemappen), audiovisueel materiaal, symposiumverslagen en eerder verschenen Nieuwsbrieven. Postrekening bestellingen 55 52 587. Voor Artsen voor Vrede / AVV (Vlaanderen): J. De Loof, Karel van de Woestijnestraat 18, 9300 Aalst, telefoon: (053) 78 44 26. Lidmaatschap NVMP-lidmaatschap vanaf € 60,--/jaar. Postrekening NVMP: 43 95 340. Opzegging lidmaatschap uiterlijk 3 december. Artsen voor Vrede / AVV: het modale lidgeld bedraagt € 60,--/jaar. Bijdragen op rek.nr.: 429-8072731-15 of rek.nr. 001-1066890-63 van Artsen voor Vrede. Copyright Overnemen van artikelen uit de Nieuwsbrief is toegestaan met vermelding van de bron. Bij de voorplaat Fragment van het Korean war memorial in Washington DC
Veel staat in dit nummer te lezen over het boek van Martin van Creveld 'Oorlogscultuur'. Hans van der Dennen, Mient Jan Faber en Leon Wecke laten er hun licht over schijnen. Is (was) er sprake van een oorlogscultuur? Waar? Wanneer? En algemeen? En zo ja, willen we die koesteren of afschaffen? Herkennen we ons in 2009 hier nog wel in? Denken over oorlogscultuur confronteert ons ook met de vraag: is de mens van nature goed of slecht? Of hebben we een gemengde software, die we enigszins kunnen bespelen, al dan niet richting oorlogscultuur? Als vrouw heb ik altijd veel moeite met de oorlogsverheerlijking: de gezwollen machotaal, de heroïek, de megalomanie. Een beetje belachelijk en infantiel. Maar wel een niet te negéren deel van de waarheid. Het verschijnsel is er, met al zijn consequenties, geweld en tragiek. De vrouw is de grote afwezige.Waar HvdD de Amerikaanse evolutionaire psycholoog William James citeert, wordt ze even genoemd, in één adem met de rest van het 'saaie en slappe vredesleven: a world of clerks and teachers, of co-education and zoophily, of consumers' leagues and feminism'. Oorlog als spel, als opgeiler, als escape tegen de veronderstelde saaiheid van vrede. Is de mens buiten de oorlogscultuur dan ongeïnspireerd, in een soort midlife crisis, niet in staat tot creativiteit om het echte leven, wat overigens spannend genoeg is, inhoud te geven? Blij ben ik met enig tegenwicht door het artikel van Han Deggeller, bestuurslid van de WILPF Ned.*). Uit een verslag van een bijeenkomst van Gender and Violent Conflict' wordt het begrip gender genoemd in processen van oorlog en vrede, met materiële gevolgen, die verschillen voor man en vrouw. Beschreven wordt dat in Oeganda mannen in vredestijd meer man kunnen zijn dan in oorlogstijd, door te trouwen en hun familie te beschermen. Een derde artikel hanteert een theologische en ethische benadering van gender en oorlog: (christelijke) morele rechtvaardiging en rechtvaardige
Woord van de NVMP-voorzitter: . . . . . . 3
Ludwig van Beethoven (1770-1827) . . . 18
Israël staat boven de wet . . . . . . . . . . . . 4
Wie is Jack Bauer? . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Vijand goed voor U (column) . . . . . . . . 5
Birdwatchers, een film van Marco Bechis . . . . . . . . . . . 21
Reflecties n.a.v. ‘oorlogscultuur’ . . . . . . 6
Een oorlogscultuur om gaten in te schieten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 /
2
ISSN 1389-0247
Als tegenwicht tegen al het boekbesprekingsgeweld iets over de film Birdwatchers van Marco Bechis. De redactie denkt dat het goed is af en toe een meer zintuiglijke invalshoek te brengen in de vorm van film of muziek. Hoopvol zijn altijd de studentenactiviteiten. Verder vindt u Obama's mogelijkheden betreffende kernwapens en kanttekeningen n.a.v. amnestie voor militairen. A.B. *) Women's International League for Peace and Freedom
Inhoud
Oorlog is van alle tijden . . . . . . . . . . . . . 11
GEZONDHEIDSZORG EN VREDESVRAAGSTUKKEN ARTSEN VOOR VREDE
oorlog. Maar de Conventie van Genève wordt regelmatig overtreden.Al in het verleden gaf Thomas van Aquino, vanuit de RK kerk, ruimte aan het Principle of double effect (heden collateral damage).Vrouwen hebben zich regelmatig verzet tegen oorlog zoals in 1915 toen op initiatief van Aletta Jacobs zo'n 1000 vrouwen uit oorlogs- en neutrale landen naar Den Haag kwamen om te proberen een vredesconferentie te beleggen, waaraan ook vrouwen zouden deelnemen. Vrouwen werden lang buiten besluitvormingsprocessen gehouden. Om zich toch te laten zien en horen werden vrouwenvredeskampen opgericht, zoals dat buiten de luchtmachtbasis Greenham Common, tegen de kernwapens. In mei '86 werd door Vrouwen voor Vrede in den Haag de manifestatie Rouw,Woede, Kracht,Verzet,Visie gehouden. De implementatie van Resolutie 1325 van de VN (zie ook achterpag. vorige N.brief) verdient maximale aandacht. Het gaat erom, vrouwen en vrouwenorganisaties te betrekken bij de preventie van oorlog en bij vredesonderhandelingen. Ingegaan wordt op de situatie van vrouwen in vluchtelingenkampen en bij de wederopbouw. Aandacht wordt gegeven aan hun gezichtspunten en belangen. Door de tegenwoordige mobiliteit en vooral door het internet zijn vrouwen in ontwikkelingslanden bereikbaar voor organisaties voor gezondheidszorg, onderwijs en microcredieten.Al jaren hameren vrouwen erop dat ontwikkeling parallel gaat aan ontwapening.Via het moederen worden de verworvenheden doorgegeven aan haar kinderen.
Oorlog, mannen en vrouwen . . . . . . . . . 15
Time for change? . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Uit de tijdschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Woord van de NVMP-voorzitter Herman Spanjaard Waarde vrienden, Vergrijzing. Het houdt mij bezig. Zowel professioneel als bestuurlijk. Professioneel omdat ik vanuit mijn vakgebied bedrijfsgezondheidszorg als Key Expert mee mag bouwen aan de hervorming van het Chinese Social Security system.Terwijl de economie nauwelijks hinder ondervindt van de financiële crisis die bij ons nog steeds zijn dieptepunt niet kent, realiseert men zich daar terdege dat door de 1-kind-politiek van weleer er een probleem van weergaloze omvang zal ontstaan binnen een jaar of tien. Herman in Helsinki
Binnen de NVMP hebben we die tijd zeker niet meer. Onze 'eigen' vergrijzing leidt er al jaren toe dat wij een dalend ledental hebben en daarmee de begroting steeds moeizamer rond krijgen, waarbij wij interen op onze toch al niet al te grote reserve. Is dit een noodkreet? Ja, uw NVMP voorzitter luidt de noodklok. In het jaar dat wij 40 jaar bestaan schud ik u wakker. Waarom bent u ooit lid geworden en wat motiveert u vandaag de dag? De mogelijkheid dat er na 8 jaar neoconservatief isolationisme een echte verandering zal gaan plaatsvinden is realistisch te noemen. En dat is waar wij al die jaren onze energie in hebben gestoken. Dat is waar wij voor staan! Dan mag het toch niet kunnen gebeuren, dat onze vereniging als een nachtkaars uit zou gaan precies op het moment dat een keerpunt in de geschiedenis mogelijk is. In Helsinki werd eind april een belangrijk symposium gehouden waarbij prominente Russische sprekers (o.a. ambassadeur Berdennikov) een beeld schetsten van de gaande dialoog met de Amerikanen: http://www. videonet.fi/ippnw/20090424/ Ik raad u aan de videoclips te bezien. Naast het symposium bespraken wij als Internationale Board de voortgang op alle interesse gebieden van
IPPNW. Wij prijzen ons gelukkig met zeer actieve co-presidenten. De brief aan Obama en Medvedev, die door veel prominente medici vanuit de gehele wereld (ook onze KNMG voorzitter) werd ondertekend en in goede orde werd ontvangen heeft geleid tot uitnodigingen van beide regeringen om met IPPNW in dialoog te treden. Hoewel de brief is aangeboden heeft men alsnog een register geopend waarbij alle gezondheidswerkers deze ook als petitie kunnen ondertekenen http://sites.google.com/ site/ippnwletter2009/ Zowel de UN als de WHO worden benaderd om ook daar meer voortgang te betrachten op ontwapeningsgebied en ook dit heeft zijn effecten. Er wordt overwogen om het Cour International de Justice opnieuw een uitspraak te laten doen over de illegaliteit van kernwapens plus de constatering dat er te weinig voortgang geboekt is. De NPT prepcom in 2009 liet al een voorproef zien van de wil tot verandering, zodat de verwachtingen voor de Review Conference van de NPT in 2010 zeer hoog gespannen zijn. De ICAN Campagne is in veel landen actief en leidt tot zeer concrete activi-
teiten en soms wijzigingen van regeringsstandpunten. Zowel internationaal als nationaal zijn er vele studentengroepen actief alsook groepen jonge dokters. Zou het écht zo moeten zijn, dat in een zeer dynamische tijd, waarin eindelijk veranderingen mogelijk zijn, een organisatie als de NVMP, na 40 jaar zou moeten stoppen? Ik doe een klemmend beroep op u. Waaruit bestaat dat beroep? Wij hebben zeer dringend en op korte termijn versterking nodig in het bestuur. Een penningmeester per direct en een voorzitter op niet al te lange termijn. Uw huidige NVMP voorzitter wil na tien jaar de hamer overdragen. Hulp wordt een ieder die dit serieus wil overwegen uiteraard geboden. Mocht u door onze eigen vergrijzing niet zelf in staat zijn om hieraan invulling te geven (en dat is zeer wel mogelijk, zeker voor diegenen die al (bijna) zo lang lid zijn als de Vereniging bestaat!) dan helpt uw financiële steun als contributie, extra donatie of legaat de Vereniging ook in de toekomst vanuit medische invalshoek haar bijdrage te leveren aan de zo noodzakelijke ontwapening! * In respect, in vrede en in nood, uw NVMP Voorzitter.
3
Israël staat boven de wet Eduard Kusters De Verenigde Naties belastten Richard Goldstone, de voormalige aanklager van het Internationaal Strafhof voor Joegoslavië en Rwanda, ermee om de schendingen van de mensenrechten in Gaza en Israël te onderzoeken. De commissie moest de schendingen van alle partijen onderzoeken. Dit om de missie aan geloofwaardigheid te laten winnen en tot een rapport te komen dat fair, balanced and impartial zou zijn. Goldstone is hoogleraar en doceert Recht aan de Harvard en de New York University. Hij heeft ervaring als hoofd van het oil-foor-food programma in Irak. “Het was een schok om als Jood gevraagd te worden deze missie te leiden.” verklaarde Goldstone “maar ik zal deze taak op een onbevooroordeelde manier uitvoeren.” De delegatie omvatte verder Hina Jilani, een Pakistaanse jurist en Desmond Travers, een voormalige kolonel van het Ierse leger. Hij voerde het opperbevel over UNO strijdkrachten in het Midden Oosten en voormalig Joegoslavië. Christine Chinkin, professor internationaal recht aan de University of London, maakte eveneens deel uit van de missie.
nog tijdens het conflict, veroordeelde. Het is niet de eerste maal dat Israël op deze manier handelt. In december 2008 wees zij Richard Falk, eveneens een afgevaardigde van de VN, het land uit. Toen Falk toekwam voor een werkbezoek aan de Palestijnse gebieden hielden de Israëlische autoriteiten hem vast op de luchthaven. Hij moest zijn telefoon afgeven en kon pas weer contact opnemen toen hij terug op het vliegtuig naar de VS zat. Het Israëlisch ministerie van Buitenlandse Zaken liet weten dat Falks bezoek "ongecoördineerd" was en dat het hem geen toestemming had gegeven het land binnen te komen. Nog volgens het ministerie was Falk "niet welkom in Israël". Het ongenoegen kwam voort uit de uitspraken van Falk. Zo vergeleek hij de Israëlische praktijken (collectieve bestraffing, gettovorming, ...) zeer tot ongenoegen van Tel Aviv met die van de nazi's tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op de VN-conferentie Durban II (The Durban Review Conference, 20-24 April 2009 in Geneve, Zwitserland) werd een preventieve politiek gevoerd om eventuele veroordelingen te voorkomen. De regering Obama boycotte de bijeenkomst omdat verwezen werd naar een verklaring uit 2001. In die verklaring werd zionisme min of meer gelijkgesteld aan racisme. Canada, Nederland en nog andere Westerse landen wilden evenmin aanwezig zijn. Zij vreesden dat moslimlanden uitsluitend
Ruzie Israëlische soldaat en Palestijnse man
Israël heeft Goldstone echter per brief laten weten dat het niet meewerkt aan het onderzoek. Als reden wordt opgegeven dat de Mensenrechtenraad het Israëlische offensief al op 12 januari,
4
zouden focussen op de manier waarop de Joodse staat de Palestijnen behandelt. De Nederlandse minister Verhagen verrechtvaardigde zijn handelswijze: "Een aantal landen die zelf
nog heel wat te doen hebben op het gebied van mensenrechten, misbruikt de top om religie boven de rechten van de mens te stellen en de vrijheid van meningsuiting onnodig in te perken, discriminatie op grond van seksuele geaardheid te negeren, en impliciet Israël als enige land in de beklaagdenbank te zetten." In de media werd vooral gefocust op de Iraanse president Mahmoed Ahmadinedjad. Deze beschuldigde het Westen ervan "migranten gestuurd te hebben om een racistische regering in bezet Palestina op te richten" en "Na de Tweede Wereld-oorlog hebben zij (de geallieerden) hun toevlucht gezocht tot militaire agressie om een gehele natie van zijn grond te beroven onder het mom van joods lijden". Na deze uitspraken verlieten 23 Europese ambassadeurs de zaal als teken van protest. Over de grond van de zaak – waarom dergelijke uitspraken juist of onjuist zijn - werd niet gesproken. De Israëlische premier Benjamin Netanyahu bedankte alle landen die wegbleven van de anti-racismeconferentie van de Verenigde Naties in Genève. De creatie van zionistisch Israël blijft op sommige punten een bewonderenswaardig experiment: immigranten dikwijls uit arme landen zoals Marokko, Zuid-Amerika of ex SovjetUnie werden/worden samengebracht in een bewoonde landstreek. Met behulp van veel geld en vooral veel organisatietalent wordt een staat opgericht die op korte tijd vrij succesvol is. Maar het is een aparte staat die ingaat tegen de mondiaal aanvaarde multiculturele samenleving. Het zionisme streeft duidelijk naar een homogene staat met enkel plaats voor het eigen volk. Daarvoor moet levensruimte gecreëerd worden en wordt de wereldopinie getrotseerd. Israël benadrukt de rol van slachtoffer omdat dit zoveel gemakkelijker is dan die van dader. Toch heeft men nu het gevoel dat de huidige machthebbers zo in hun retoriek opgaan dat zij het contact met de wereldopinie verliezen. Hoelang zullen zij deze aparte weg kunnen blijven vervolgen zonder dat de tijdsgeest hen pijnlijk zal corrigeren? * 28 april 2009
Column
Vijand goed voor U Leon Wecke
De vraag of de mens ‘van nature’ zodanig agressief is, dat als gevolg daarvan vijanden en oorlogen tot zijn onvermijdelijke entourage gerekend moet worden, is veelvuldig gesteld en beantwoord. Heeft de mens geen basisbehoefte aan veiligheid, zoals blijkt uit de prominente plaats op het tweede niveau van de behoeftenpiramide van Maslow? En zal niet altijd een bedreiging van die veiligheid door soortgenoten tot vanzelfsprekende vijandigheid leiden? Hebben dierpsychologische theorieën, die driftmatig agressief gedrag presenteren, niet enige geldigheid? Had Freud toch geen gelijk met zijn menselijke doodsdrift naar binnen en agressiedrift, die naar buiten gekeerd is? Zijn oude frustratie-agressietheorieën toch niet plausibel, waar ze inhouden dat onder bepaalde omstandigheden vijandig en agressief handelen een onvermijdelijk gevolg van opgekropte frustratie is? En aan frustraties valt in deze wereld niet steeds te ontkomen. Of moeten we met sommige antropologen concluderen dat de mens van nature niet vijandig of agressief is, maar dat vijandigheid en oorlog culturele feiten zijn? Dat laatste lijkt het geval. Maar ook dan blijf je toch nog zitten met de vraag hoe het komt dat van nature niet vijandig gezinde mensen er culturen op nahouden, die juist die vijandigheid genereren. Overigens, de overtuiging dat het kwaad met de menselijke natuur – wat dat ook zijn moge – gegeven is, komt menige gevestigde orde goed uit. Over de noodzaak van een repressieapparaat behoeft men dan niet meer in praatgroepen uiteen te gaan, het is een permanent gegeven. Met ons soort cultuur is een vijanddenken gegeven: de overtuiging dat medemensen en groepen een ernstige bedreiging kunnen zijn. Een bedreiging, die in bepaalde gevallen concreet kan worden ingevuld met het beeld van een vijand. Dat vijanddenken is geïnstitutionaliseerd in onze samenleving. Het komt tot uitdrukking in de taal die begrippen als oorlog, geweld, wantrouwen en een keur aan misdaden bevat; in onze instituties, variërend van politie tot leger, bewapening, inlichtingendiensten en gevangenissen. In praktijken als militaire oefeningen, daadwerkelijke gevechtsacties, antiterrorismecampagnes, beveiligingscamera’s, gebiedsontzeggingen en arrestaties is de mens als bedreiging van de andere mens aanwezig.Volksliederen en een deel van de geschiedschrijving gewaagt van helden en overwinningen op kwalijke vijanden en De Schepper, die immer onze kant koos. Ook mag niet vergeten worden hoezeer de aanwezige geweldsinstituties, of het nu de defensieorganisatie, bepaalde politieke groeperingen en aanverwante bureaucratieën betreft, permanent de noodzaak en wenselijkheid van een vijand gestalte geven. Een vijand is immers de ultieme legiti-
matie voor vaak geldverslindende defensieapparaten en militaire productie. De van Eisenhower afkomstige signalering van een machtig en ondemocratisch ‘militair industrieel complex’, heeft nog niets van zijn actualiteit verloren. Landen als de Verenigde Staten zullen niet of amper buiten een vijand kunnen. Die vijand vervult immers tal van essentiële functies en met name een rechtvaardigingsfunctie als het de militaire uitgaven betreft, de aard van offensieve wapens en het initiëren van of het participeren in militaire operaties. Hoewel de nieuwe president van de Verenigde Staten, Barack Obama, terecht met wereldwijd gejuich ontvangen is, zal hij als leider van een oerconservatief land met een geducht militair, industrieel, bureaucratisch en religieus complex, zich niet kunnen veroorloven de behoefte aan een vijand te negeren. Een vijandbeeld vervult ook een belangrijke cohesiefunctie. Een sterke vijand, of in elk geval een als zodanig gepercipieerde vijand, is een belangrijke factor tot eenstemmigheid en helpt inherente maatschappelijke tegenstellingen en andere dreigingen te verhullen. Het verschaft identiteit, daar het de mogelijkheid biedt om je als goed mens en rechtvaardige maatschappij tegen de ondeugdzaamheid en agressiviteit van de ander en zijn maatschappij af te zetten. Een sterk vijandbeeld bevordert ook een sterk zelfbeeld dat als belangrijke eigenschappen heeft dat het de eigen waarden, normen en capaciteiten overschat en die van de ander onderschat. Het moge zo zijn dat de mens niet van nature zijn soortgenoten vijandig gezind is, maar het is helaas wel zo dat de inrichting van de huidige maatschappijen en de inhoud van de dominante culturen ertoe leidt dat we de vijand als een nuttig verschijnsel in leven houden. Globalisering, institutionalisering van de complexe interdependentie, grotere gevaren van ecologische en demografische, zo niet van biologische aard, zijn factoren die op den duur de functionaliteit van de vijand kunnen ondergraven. Noodzaak tot mondiale samenwerking en het vermijden van onbeheersbare conflictvormen zal zich steeds meer aan de mensheid opdringen. Nationale en internationale samenwerking gericht op een niet meer bedreigde wereld, kan wellicht de vijand aan belang doen inboeten. Zijn functies, indien onmisbaar, kunnen ook op een andere wijze vervuld worden. Daarnaar dienen alle weldenkende mensen en hun regeringen te streven, alleen wel jammer dat de gevestigde belangen en de daaraan verbonden instituties de slogan ”Vijand, goed voor U” nog lang in materiële en immateriële zin gestalte zullen geven.
5
Reflecties naar aanleiding van ‘oorlogscultuur’ J.M.G. van der Dennen Martin van Creveld, Oorlogscultuur, Uitgeverij het Spectrum, Houten, 2009 (Ned. vertaling van The Culture of War, NewYork: Ballantine Books, 2008). Mark May (1943) heeft de militaristische en apologetische visies en theorieën van de oorlog samengevat onder de noemer social vitamin theories, omdat oorlog even essentieel voor sociale groei, vigor en vitaliteit van staten wordt beschouwd als vitamine voor de lichamelijke gezondheid. Oorlog injecteert ‘ijzer’ in de bloedsomloop van een natie. Zonder oorlog is de staat overgeleverd aan sociale pathologieën analoog aan de vitamine deficiëntie syndromen als pellagra en scheurbuik. Zelfs de Amerikaanse evolutionaire psycholoog avant la lettre William James, in zijn befaamde essay The Moral Equivalent of War (1910), accepteert in principe de argumenten van de militaristen. Oorlog, concludeert hij, is door de eeuwen heen op het hoge spirituele plan van belangeloos patriottisme, vaderlandsliefde, supra individuele Principia en Grote Idealen geheven. Oorlog werd beschouwd as a sort of sacrament. Its profits are to the vanquished as well as to the victor; and quite apart from any question of profit, it is an absolute good, we are told, for it is human nature at its highest dynamic, Its ‘horrors’ are a cheap price to pay for rescue from the only alternative supposed, of a world of clerks and teachers, of co education and zoophily, of ‘consumer’s leagues’, and ‘associated charities’ of industrialism unlimited, and feminism unabashed. No scorn, no hardness, no valor any more! Fie upon such a cattleyard of a planet!”. In verband met dit ‘sombere’ beeld dat James schildert van een wereld zonder oorlog (Dante’s Inferno voor pacifisten verklaard), zij de lezer er nogmaals aan herinnerd dat a pallid world sicklied o’er with the pale cast of thought”
6
Martin van Creveld
(Hamlet) niet bepaald een universeel appeal heeft genoten. In Harold Laswell’s woorden: All the constitutive myths of history have promised something besides pale peace to their devotees (Laswell, 1935). Het vulgair christelijke paradijs waarin rijstebrij etende en harpspelende sexloze engelen ad infinitum en ad nauseam de Heer zitten te prijzen, is inderdaad niet het meest appetijtelijke product van de menselijke imaginatie. Meer inherent bevredigend, en meer universeel, is bijvoorbeeld het krijgers walhalla van de Vikingen, waarin constant gevochten, gezopen en geneukt kon worden (niet noodzakelijk in deze volgorde), terwijl de volgende dag de wonden geheeld, de katers verdwenen, en de vrouwen weer maagd waren. Let
wel, deze paradisiacale toestanden zijn slechts gereserveerd voor de dappere krijger die sneeft in de strijd. De rest zal met de rijstebrij, of nog erger, genoegen moeten nemen. James citeert uit Homer Lea’s Valor of Ignorance (1909) waarin Lea de sociale noodzaak van oorlog verdedigt met een in die tijd in zwang zijnde ‘organische’ metafoor. Lea’s argument is dat naties, net zoals organismen, óf moeten groeien óf aftakelen, verdorren, verwelken. Stilstand is onmogelijk. De geschiedenis toont aan, volgens Lea, dat de groeifase van stammen, naties en civilisaties altijd samenviel met een sterk militair apparaat en met een expansionistische, agressieve politiek. De fase van afgang en verval wordt gekenmerkt door pacifisme, status quo denken, de verslapping van het militaire apparaat, en door sofisticatie, luxe en decadentie. James wijst erop dat The military party denies neither the bestiality nor the horror, nor the expense; it only says that these things tell but half the story. It only says that war is ‘worth’ them; that, taking human nature as a whole, its wars are its last protection against its weaker and more cowardly self, and that mankind cannot afford to adopt a peace economy. Het militarisme moet in ere worden gehouden omdat het iets bijdraagt aan de mensheid wat vredelievendheid niet vermag. Militarism is the great preserver of our ideals of hardihood, and human life with no use for hardihood would be contemptible. Without risks or prizes for the darer, history would be insipid indeed; and there is a type of military character which every one feels that the race should never cease to breed, for every one is sensitive to its superiority. Oorlog kan nog een andere deficiëntie compenseren: de behoefte aan stimulatie, opwinding, sensatie, escape from boredom. In onze overgeorganiseerde prikklok-civilisatie is, volgens dit argument, het dagelijks leven van de meeste mensen een doffe, monotone routine van lopende band werk (of werkeloosheid), banale zorgen, onbereikbare
idealen, uitzichtloze huwelijkssleur, frustraties, wanhoop, en, in de massaliteit volstrekte onbeduidendheid. Een dergelijke geprotegeerde existentie kan aan een aantal basisbehoeften voldoen: niemand behoeft meer van honger te creperen, niemand behoeft van armoede om te komen, aan vele materiële behoeften kan worden voldaan, immateriële behoeften zoals veiligheid, geen al te grote politieke willekeur, niet al te veel angst, worden in zekere mate gehonoreerd, maar het laat de behoeften aan opwinding, avontuur, sensatie onbevredigd. Wedstrijd-sporten, films, TV programma’s en pulp magazines met schandaal en sensatieverhalen van seks en geweld voldoen grotendeels aan die behoeften, maar het blijven surrogaatoplossingen. En wat oorlog verder ook moge zijn, het is voor zowel deelnemers als toeschouwers een opwindende, fascinerende, spectaculaire, en escapistische bezigheid, het ‘Ultieme Avontuur’. Oorlogshysterie is aanstekelijk, en verschaft zin, eigenwaarde en betekenis aan voorheen onbeduidende burgers. Oorlog bevrijdde menigeen uit de slavenketenen van zijn routineuze sleurbestaan, uit uitzichtloze ennui, en ver-
schafte menigeen de eervolle en respectabele insignia en distinctieven van het militaire uniform, de kans ‘zich te bewijzen’. en zich uit een debiliserend moeras op te werken tot heldhaftige verdediger van het vaderland. Zoals Bertrand Russell (1917) opmerkte: To this victim of order and good organization the realization comes, in some moment of sudden crisis, that he belongs to a nation, that his nation may take risks, may engage in difficult enterprises, enjoy the hot passions of doubtful combat, stimulate adventure and imagination by military expeditions to Mount Sinai and the Garden of Eden. What his nation does, in some sense he does; what his nation suffers, he suffers. The long years of private caution are avenged by the wild plunge into public madness. All the horrid duties of thrift and order and care which he has learnt to fulfill in private are thought not to apply to public affairs; it is patriotic and noble to be reckless for the nation, though it would be wicked to be reckless for oneself. Patriottisme (The last refuge of a scoundrel zoals het door Boswell is genoemd), is in deze visie meer een substituut identiteit voor degene die een eigen identiteit levenslang is ont-
zegd, een Ersatz egovalidatie. William Graham Sumner (1940) concludeerde: A society needs to have a ferment in it, sometimes an enthusiastic delusion or an adventurous folly answers the purpose. In the modern world the ferment is furnished by economic opportunity and hope of luxury. In other ages it has often been furnished by war. Ook Alexis de Tocqueville (Democracy in America, 1840), die overigens niets kwaads over oorlog heeft te zeggen omdat oorlog bijna altijd de geest van een volk verruimt en zijn karakter verheft, vreesde dat juist de groei van de democratie zou leiden tot militarisme door ditzelfde mechanisme: Men of democracies are… passionately eager to acquire what they covet and to enjoy it on easy conditions… worship chance and are much less afraid of death than of difficulty... No kind of greatness is more pleasing to the imagination of a democratic people than military greatness: a greatness of vivid and sudden luster obtained without toil by nothing but the risk of life. William James schreef zijn Moral Equivalent of War vóór de grote slachVervolg op pagina 9
Korean war memorial Washington DC
7
Vervolg van pagina 7
Kader I: Samenvatting van Van Creveld’s Oorlogscultuur
“In theorie is oorlog slechts een middel tot een doel, een rationele zij het uitermate gewelddadige reeks handelingen ter verdediging van de belangen van een bepaalde groep mensen, waarbij lieden die zich tegen deze groep keren, worden gedood, verwond of op een andere manier onschadelijk gemaakt. De werkelijkheid laat echter een heel ander beeld zien. Oorlog, en het vechten zelf in de eerste plaats, is een van de meest opwindende, meest prikkelende menselijke activiteiten, die alle andere kan overschaduwen, en vaak gaan die opwinding en prikkeling over in pure vreugde. Alleen dit feit al is voldoende om oorlogen niet als puur praktische aangelegenheden te beschouwen, zoals Von Clausewitz en veel van zijn ‘realistische’ volgelingen deden, maar ze op te nemen in het domein van de cultuur. Men kan met recht beweren, zoals mijn vriend Edward Luttwak inderdaad doet, dat als oorlogen niet plezierig zijn er vermoedelijk iets grondig mis is met het doel waarvoor ze worden gevoerd.
De voor de hand liggende reden waarom oorlogen zo buitengewoon opwindend zijn, is dat ze een strijd op leven en dood zijn. Ze vormen een van de weinige activiteiten waarbij mensen, bijna altijd mannen, opzettelijk de dood in de ogen kijken door het op te nemen tegen een tegenstander die net zo sterk en slim is als zijzelf. Zij kunnen ook het bevel krijgen om hun levens te riskeren en doen dat dan tegen hun zin omdat ze anders streng worden gestraft. Deze feiten weerspiegelen zich in de oorlogscultuur. De militaire cultuur werd millennia geleden geschapen en is sindsdien in stand gehouden om de angst voor de dood juist zo veel mogelijk weg te nemen. Of de cultuur van de oorlog de ‘essentie’ van de oorlog uitmaakt zoals de mensen die daadwerkelijk eraan deelnemen vaak schijnen te geloven, of slechts een decoratief aanhangsel zoals veel defensieambtenaren en academische strategen denken, is een kwestie die hier niet wordt behandeld. Het kan waar zijn dat de essentie van oorlog bestaat uit vechten, dat vechten geen regels of enigerlei cultuur kent en dat, zoals Von Clausewitz beweert, vechten bij oorlog hoort zoals geld bij handel. Toch is een beschouwing over handel die alleen over betalingen gaat en al het andere overslaat (als zoiets al mogelijk zou zijn) niet alleen zinloos, maar ook onbegrijpelijk. Je zou ook kunnen zeggen dat de essentie van een kast bestaat uit een ruimte waarin voorwerpen kunnen worden opgeborgen. Dat mag technisch correct zijn, maar zo’n definitie gaat voorbij aan de omstandigheid dat het de zijkanten, de achterkant, de deuren en de planken zijn die deze ruimte vorm en gestalte geven.
De kennelijke functie van een oorlogscultuur is om ervoor te zorgen dat mannen bereid zijn en er zelfs naar verlangen om de dood onder ogen te zien. Maar dat kan alleen als een oorlogscultuur niet begrepen wordt als middel tot een doel, maar als een doel in zichzelf. Zij die hun leven geven voor de adelaar beseffen donders goed dat dit gewoon een afbeelding is van een nogal gemene vogel, geschilderd in een bepaalde kleur op een vaandel of een standaard. Een aanvoerder die voordat hij een redevoering houdt, de trompet laat steken, een inspectie houdt, of een ceremonie organiseert ter ere van gevallen kameraden, aan zijn troepen meedeelt dat hij dit alleen maar doet om hen ‘mentaal op te peppen’ voor de strijd, wordt met minachting en hoon overladen. Werkelijkheid en schijn vermengen zich dus met elkaar. Om zinvol te kunnen zijn, moet de oorlogscultuur nutteloos zijn. Dat is de grote paradox waaraan in de titel van dit hoofdstuk wordt gerefereerd”.
“Sun Bin, een Chinese bevelhebber en militair schrijver die ongeveer drieëntwintig eeuwen geleden leefde, zei eens: ‘Hoe machtig zijn staat ook is, elke heerser die behagen schept in oorlog zal zich daardoor te gronde richten.’ Sun Bin zei echter ook: ‘Al breekt er maar eens in de honderd jaar een oorlog uit, men dient zich daarop voor te bereiden alsof dat morgen al kan gebeuren.’ En dat is niet minder waar. Bijna elke menselijke activiteit zal effectiever worden uitgevoerd en bijna elk menselijk product zal een hogere kwaliteit hebben wanneer degenen die erbij betrokken zijn hun werk niet louter plichtmatig maar met plezier en enthousiasme doen. Waarom zou dat dan bij de voorbereiding en het voeren van een oorlog anders liggen? Als er oorlog gevoerd moet worden, en zeker als men dat met succes wil doen, dient de oorlogscultuur in stand gehouden te worden. Dat is een absolute noodzaak. Als dat door omstandigheden onmogelijk wordt of wanneer die oorlogscultuur te overheersend wordt, dan zijn er – zoals we gezien hebben – vier verschillende uitkomsten mogelijk. De eerste is de woeste horde, een strijdmacht zonder samenhang en discipline. De tweede is een zielloze machine, die niet langer uit mensen maar uit robots bestaat, de derde wordt gevormd door mannen zonder pit, die zichzelf niet willen en kunnen verdedigen indien dat nodig is. De vierde is het feminisme. Net als de overige drie weerspiegelt het feminisme niet alleen de aftakeling van een oorlogscultuur, maar is zelf ook een factor die deze achteruitgang kan veroorzaken. In tegenstelling tot de drie andere situaties werkt het feminisme echter als een tweesnijdend zwaard. Voor handhaving van de oorlogscultuur is het net zo funest wanneer er te veel vrouwen in het militaire apparaat worden opgenomen die hun aandeel in die cultuur trachten op te eisen, als wanneer vrouwen er niets mee te maken willen hebben en zich afwenden”.
8
Oorlog is zelden idyllisch
tingen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog en het nihilistische, zichzelf-in-standhoudende geweld van zelfmoordterroristen en cynische en megalomane warlords in de ‘smerige’ burgeroorlogen in de hedendaagse Derde Wereld. Het is daarom enerzijds verwonderlijk een soortgelijk argument verdedigd te zien door Martin van Creveld, maar anderzijds wijst het naar de continuïteit van de menselijke oorlogszucht en is het een suprême intellectuele uitdaging aan het adres van de vredesbeweging. “De oorlogscultuur bestaat zoals alle andere vormen van cultuur grotendeels uit allerlei ‘nutteloos’ spel, versiering en vertoon, die soms zelfs exorbitant veel tijd in beslag nemen… Oorlogscultuur reikt van de vaak onpraktische ontwerpen en versieringen van harnassen en uitrustingsstukken (of van oorlogskleuren toen er nog geen speciale wapenrusting werd gedragen) tot de hedendaagse camouflagepakken; van de oorlogsspelen van de oude Egyptenaren met behulp van stukken op speciaal daarvoor vervaardigde borden tot de enorme variëteit aan moderne oorlogsspelen, oefeningen en manoeuvres, maar ook van Jawehs geboden in het Bijbelboek Deuteronomium, 3 die enkele regels over de behandeling van diverse soorten vijanden bevatten, tot de genummerde paragrafen van het hedendaagse internationale recht. Onder oorlogscultuur vallen de waarden en tradities van krijgers zoals die tot uiting komen in hun gedrag, gewoonten, literatuur, parades, inspecties en andere ceremo-
niën, maar ook de eindeloos variërende wijzen waarop oorlogen verklaard, beeindigd of herdacht werden” (pp. 8-9). Dit Creveldiaanse concept ‘oorlogscultuur’ (hoewel niet als zodanig door Van Creveld zelf herkend) ligt min of meer besloten in het Hobbesiaanse begrip warre, dat als volgt werd geïntroduceerd: For WARRE consisteth not in Battell onely, or the act of fighting; but in a tract of time, wherein the Will to contend by Battell is sufficiently known... As the nature of foul weather lieth not in a shower or two of rain, but in an inclination thereto of many days together; so the nature of war consisteth not in actual fighting, but in the known disposition thereto, during all the time there is no assurance to the contrary. All other time is PEACE (Hobbes, Leviathan, 1651: I, 13). In het laatste hoofdstuk van zijn boek, “De grote paradox” geheten, vat Van Creveld zijn argumenten als volgt samen (zie kader I): De hedendaagse vredesbeweging is intellectueel schatplichtig aan wat ik ooit heb samengevat als de visie op “de oorlog als peripetie in het drama van de evolutie”. Spencer’s (1873), Vaccaro’s (1886 et seq.), Novicow’s (1896, 1911) en Nicolai’s (1920) interpretatie van de strijd om het bestaan leidde tot het optimistische idee dat oorlog bij de mens op de huidige ‘trap’ van organische en socio-culturele evolutie, zijn functie heeft verloren, en als “kinderziekte van de mensheid” (zoals Emerson het uitdrukte) afgeschaft kan
worden, dan wel zichzelf overbodig maakt, dan wel progressie vertoont in de zin van toenemende humanisatie, zowel kwantitatief (Gesetz der relativ abnehmenden Kriegsverluste, Steinmetz, 1929) als kwalitatief (oorlogen zouden in de loop der tijd minder wreed, minder bloeddorstig, en minder genocidaal zijn geworden). Deze evolutionistische ideeën convergeerden met andere sociale vooruitgangsideeën, zoals die van Montesquieu en Kant die vrede op den duur onontkoombaar achtten omdat de oorlog onverenigbaar zou zijn met de internationale handel en met democratie; die van Saint Simon, Comte, Jean Jaurès e.a. die de zinloosheid van de oorlog in de industriële samenleving voorzagen. Weer anderen voorzagen de onmogelijkheid van oorlog door de ontwikkeling van de wapentechnologie (Constant, Bloch), of door het verdwijnen van de staat (Fourier, Bakounin). De marxistisch leninistische stromingen veronderstelden dat de oorlog zou verdwijnen met de afschaffing of ineenstorting van het kapitalisme en de komst van de klasseloze maatschappij. Helaas. De ‘conventionele’ oorlog zoals wij die kenden, met duidelijke belligerenten, met duidelijke fronten, met een begin en een einde, met een duidelijk doel, met een streven naar een overwinning die het einde van de vijandelijkheden betekende – deze oorlog is anno 2009 vrijwel non-existent. Zelfs een ideologie hoeft niet meer ten grondslag te liggen aan het meest wreedaardige, bizarre, en geseksualiseerde geweld. Hans Magnus Enzensberger (1994) schreef hierover al: “Van het heroïsche aureool van de partizanen, rebellen en guerrillastrijders is niets overgebleven. Guerrilla en antiguerrilla, eens ideologisch goed toegerust en met buitenlandse bondgenoten in de rug, zijn zelfstandig geworden. Overgebleven is het gewapende gespuis. Al die zelfbenoemde bevrijdingslegers, volksbewegingen en fronten zijn ontaard in plunderende bendes die van hun tegenspelers nauwelijks zijn te onderscheiden”. De contemporaine intrastatelijke gewapende conflicten (burgeroorlogen, (un)civil wars) worden algemeen beschouwd als een nieuwe ontwikkeling, vandaar termen Vervolg op pagina 10
9
Vervolg van pagina 9
en militaire eufemismen zoals “nieuwe oorlogen”; “etnische zuiveringen”; “guerrilla oorlogen”; “low intensity conflicts” (LICs); “brushfire wars”; “fourth-generation wars” (4GW); “protracted conflicts”; “intractable conflicts”; “asymmetrische oorlogen”; “low-tech wars”, “wars of the third kind”; “wilde Kriege”; “molecular civil wars”; “neo-Hobbesian wars”; “transnational insurgencies”; “non-state transboundary conflicts”, etc. De trieste waarheid is al eerder door Van Creveld (1991) ontmaskerd: The term LIC itself is grossly misconceived. The same applies to related terms such as ‘terrorism,’ ‘insurgency,’ ‘brushfire war,’ or ‘guerrilla war.’ Truth to say, what we are dealing with here is neither low intensity nor some bastard offspring of war. Rather, it is WARRE in the elemental, Hobbesian sense of the word, by far the most important form of armed conflict in our time.
Evaluatie Van Creveld’s werk is op z’n best erudiet en uitstekend gerechercheerd, en op z’n slechtst wijdlopig en redundant. Ook de eeuwige en simplistische ‘verklaring’ van het mechanisme dat volgens hem ten grondslag ligt aan oorlog in het algemeen, namelijk dat mannen van oorlog houden en dat vrouwen houden van mannen die van oorlog houden, wordt verder op geen enkele manier theoretisch uitgewerkt terwijl het toch een open doel is voor de darwinistische seksuele selectie theorie. Maar de problematiek die Van Creveld in dit boek Oorlogscultuur aan de orde stelt is realistisch, ‘dodelijk’ accuraat, en urgent (met toekomstige ‘klimaatoorlogen’, terrorisme, en uiterst gewelddadige ethnopolitieke conflicten in het verschiet), en kan, mijns inziens, niet zomaar door de vredesbeweging worden afgedaan als irrelevante oorlogszwijmelarij. Dit gezegd hebbende, moet ik toch constateren dat Van Creveld gevaarlijk dicht aanschurkt tegen wat Andreski (1964) ‘militolatrie’ heeft gedoopt: de verheerlijking van militaire deugden (Sociological analysis would be facilitated by defining militarism as the compound of militancy, militarization, militocracy and what might be called militolatry, that is to say adulation of military virtues. Where all four compo-
10
Kader II: Van Creveld over vredesbeweging en pacifisme
Onder de mensen die hun stem verhieven tegen de oorlog bevonden zich vooraanstaande wetenschappers, kunstenaars en filmsterren. Bekende voorbeelden zijn de Britse filosoof Bertrand Russell en de Russische kernfysicus Andrej Sacharov. Af en toe waren zij in staat om indrukwekkende menigten op de been te brengen. Er werden tijdschriften uitgegeven, pamfletten verspreid, toespraken gehouden en manifesten voorgelezen. Mensen haakten hun armen in elkaar, staken kaarsen aan, zongen vreedzame liederen en ondertekenden petities die aan politici werden overhandigd. Om de vredesbeweging een intellectueel cachet te geven, werd er een nieuwe richting binnen de wetenschap uit de grond gestampt, de polemologie, die nu al een halve eeuw bestaat (p. 349).
In zowel Oost als West wisten de vredesactivisten zelf heel goed dat ze ‘utopische’ doelen najaagden. Je zou inderdaad kunnen volhouden dat ze, net als de quakers destijds, alleen maar konden bestaan omdat ze met zo weinigen waren en daarom geen verantwoordelijkheid droegen. Invloed op de besluitvorming hadden ze nauwelijks. Ze konden alleen optreden als ‘getuigen voor de vrede’, wat dat dan ook mocht betekenen. Misschien dat hun acties wel geholpen hebben om aan de oorlogen van de Fransen in Algerije (jaren vijftig), van de Amerikanen in Vietnam of van de Israëli’s in 1982 in Libanon wat sneller een einde te maken, maar die werden in brede kring toch al als verloren beschouwd. Het contrast tussen verheven ideaal en pover resultaat wordt nog wranger indien men bedenkt dat sommige lieden niet schroomden om de vrede met gewelddadige middelen te bevorderen (p. 352).
Bijna vanaf het allereerste begin van de geschiedenis zijn er altijd lieden geweest die de vrede verkondigden. Toch hebben hun woorden en gebaren maar erg weinig invloed op deze oorlogszuchtige wereld gehad. Vaak hebben de kampioenen van de vrede niet door dik en dun aan hun overtuiging vastgehouden, maar begonnen uiteindelijk ook de oorlog te verdedigen als die in hun ogen een goede zaak diende. Anderen waren alleen maar pacifist omdat ze wisten dat in geval van nood er landgenoten waren die het vuile werk voor hen zouden opknappen (p. 516). nents are present to a high degree, we have a clear case of militarism). Deze, als realisme vermomde, militolatrie openbaart zich op verschillende manieren: (1) in de totale negatie van de slachtoffers, de gruwelen, de ellende, de trauma’s, de pijn, het verlies, de maatschappelijke ontwrichting, de vluchtelingenstromen, de materiële vernietiging van en door oorlogsgeweld; in de “moedwillige blindheid” en “gevaarlijke verdwazing” (zoals Bas Heijne Van Creveld’s rücksichtsloze realisme noemde in NRC Handelsblad van 18 april, 2009); (2) in de nadruk van Van Creveld op de
plezier- en lustaspecten van (oorlogs)geweld, en op de fascinatie van oorlog (“Tenslotte is vechten ‘de grootste lol die je kunt hebben met je broek aan’, aldus een Amerikaanse gevechtspiloot die ruim honderd missies op zijn naam heeft staan” (p. 408)). Na de publicatie van Joanna Bourke’s An Intimate History of Killing valt niet meer te loochenen dat sommige soldaten zich uitstekend aan het milieu van chronisch geweld konden aanpassen en zelfs lust konden beleven aan hun bloedige handwerk, maar Van Creveld generaliseert dit fenomeen geheel ten onrechte; (3) en tenslotte, in de nadruk op de emotionele, ten koste van de rationele en instrumentele aspecten van oorlog. *
Oorlog is van alle tijden sport te zijn. Ik kan me althans geen tak van sport voorstellen waar de toeschouwers bij bosjes sneuvelen. Nergens in het boek krijgen de slachtoffers een gezicht. Ze zijn ontdaan van hun identiteit. Dood is dood. Zeker, oorlog is emotie, maar de diepste emoties laat Van Creveld niet toe: de emoties die worden opgeroepen door het onschuldig bloed dat vergoten wordt. Die zich samenballen in de schreeuw: ‘Nooit meer Oorlog.’ Een schreeuw waarop de Verenigde Naties zijn gegrondvest.
Mient Jan Faber De beroemde Pruisische generaal en militair theoreticus Carl von Clausewitz heeft de oorlog gedefinieerd als een voortzetting van de politiek. Martin van Creveld, de bijna even beroemde kenner van de militaire geschiedenis, vergeet te vermelden dat volgens Clausewitz oorlog ook een inherente neiging tot het extreme heeft. Die toevoeging vind je overigens wel in het volumineuze boek dat Van Creveld geschreven heeft onder de titel Oorlogscultuur. Dat boek is geen verheerlijking van de oorlog, maar eerder een vaststelling dat oorlog van alle tijden is. En dat is ook mijn indruk. Vervolgens komt de aap uit de mouw: ‘Oorlog is de voortzetting van sport.’ Net zoals het overgrote deel van de mensheid gek is van sport, zo wordt ook de oorlog aanbeden. Sport is emotie en oorlog is het summum van alle emotie. Getekend: Van Creveld. Dat Van Creveld de spijker op de kop slaat, liet het NOS joumaal van 23 februari zien. Philip Freriks liet met licht opgewonden stem weten dat ‘Killzone-2 met Amsterdams tramgeluid in schietende schotels’ de wereldmarkt verovert. In de geest van Van Creveld, stelde ik me voor hoe overal op aarde dit hoofdnieuws de huiskamers binnendrong. En hoe in Amsterdam, Timboektoe en Jayapura de kijker uit z’n stoel opsprong en naar de dichtstbijzijnde winkel rende om de clip te kopen. Oorlog als spel heeft een grote vlucht genomen. De Koude Oorlog spande de kroon. Op het battlefield Europa werd een imaginaire kernoorlog uitgevochten, met als inzet het opvoeren van de strijd tot op de rand van de afgrond. De kernwapens kregen niet alleen een afschrikkingwaarde toegedicht, maar spelenderwijs ook een gevechtswaarde. De partijen, Oost en West, streefden naar 'escalatiedominantie'. Wie durft de ladder zo hoog
Mient Jan Faber
op te klimmen, dat hij de tegenpartij voor de ultieme emotie plaatst: óf de totale vernietiging (van Oost en West) óf de overgave? Alleen het onvoorstelbare, de grootste van alle klappen, lag nog achter de horizon. De beperkte kernoorlog was geheel en al voorstelbaar geworden in de hoofden van talrijke militaire en politieke leiders. Maar nog lang niet bij de bevolking, die massaal de straat op ging en godzijdank in president Reagan een bondgenoot vond. Merkwaardig genoeg zijn voor Van Creveld de kernwapens uitsluitend afschrikkingwapens gebleven. Hij heeft zijn emoties hier in de hand gehouden. Hij kent de spelletjes uit de Koude Oorlog wel, maar ridiculiseert ze in zijn boek. Nuchter merkt hij op dat kernwapens, aangenomen dat beide partijen er over beschikken, interstatelijke oorlogen voorkomen. Daarmee basta. Verspreiden dus maar? Nou nee, dat ook weer niet, verzucht hij. Een onlosmakelijk onderdeel van de oorlogscultuur zijn de burgerslachtoffers. Bij miljoenen zijn zij het kind van de rekening. Ook in Van Crevelds boek kom je ze tegen. Steeds weer wordt gewag gemaakt van verkrachtingen en slachtpartijen onder de burgerbevolking. Een oorlog zonder onschuldige slachtoffers bestaat niet. Bij Van Creveld passeren ze de revue als randverschijnsel. Als collateral damage. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Hier houdt de oorlog op
Enige tijd geleden zag ik Van Creveld op de Nederlandse tv verslag doen van de Israëlische aanval op Gaza. ‘Het gaat goed met de strijd’, zei hij. ‘Israël is bezig zijn doelen te realiseren.’ Toch waren het geen Israëlische vliegtuigen en raketten, die mijn hart sneller lieten kloppen. Deze strijd was alles behalve sportief. Gaza beschikte over vliegtuigen noch luchtafweergeschut. En in de overbevolkte Gaza strip vielen de burgerslachtoffers bij bosjes. Op mijn netvlies kleeft het beeld van een Palestijnse arts, Izzeldin Abuelaish. Hij woonde in Gaza, maar werkte in een Israëlisch ziekenhuis, waarheen hij zieke en gewonde Palestijnen bracht. Op een kwade dag werd zijn huis geraakt door het Israëlische leger. Drie dochters van Abuelaish werden gedood: Bisan (20), Mayar (15) en Aya (13). En zijn nichtje Nur (17). Nog droom ik van die gebroken vader, naast het bed van zijn stervend kind in zijn eigen ziekenhuis. Hij snikte: ‘Hier heb ik al die jaren gewerkt opdat Palestijnse patiënten na behandeling thuis zouden vertellen hoe goed de Israëli's voor hen geweest waren.’ Ook de Israëlische premier Olmert liet bij het zien van dit tafereel zijn tranen de vrije loop. Oorlog is inderdaad emotie. * Mient Jan Faber is oud-voorman van het IKV en thans hoogleraar Human security in war situations aan de VU. Dit stuk verscheen eerder in de Volkskrant van zaterdag 7 maart 2009 (katern het Betoog, p. 1).
11
Een oorlogscultuur om gaten in te schieten Co-referentie van Leon Wecke bij presentatie door Martin van Creveld van de Nederlandse vertaling van zijn boek ‘Oorlogscultuur” te Nijmegen, Lux, 11 maart 2009. Het valt niet mee voor een polemoloog, een volgens Van Creveld ongetwijfeld zogenaamde intellectueel, die weliswaar de oorlog meemaakte, die de Slag om Arnhem ervaren heeft, beschoten is en vrienden en bekenden in die hectische dagen van september 1944 verloren heeft, om een oordeel te geven over de visie van Martin van Creveld. Van Creveld, die bij herhaling bewezen heeft de ontwikkelingen op het gebied van oorlog juist te typeren. Doet hij dat ook in zijn nieuwe boek, dat handelt over oorlogscultuur? Een probleem daarbij is wel dat een aantal kernbegrippen door de auteur niet gedefinieerd worden. Wellicht gaat hij ervan uit dat cultuur, oorlog en menselijke natuur, begrippen zijn, waarvan de inhoud algemeen bekend verondersteld kan worden. Maar het is de vraag of zijn imponerende hoeveelheid voorbeelden en illustraties, geplukt uit een reservoir dat zich uitstrekt van de Oudheid tot op heden, ook daadwerkelijk bewijst dat nog steeds geldt dat oorlog niet alleen een middel tot een bepaald doel is, maar ook een doel in zich. Oorlogscultuur, zo stelt hij, is een doel in zich. Onder cultuur versta ik dan maar het menselijk doen en laten, geconditioneerd door plaats en tijd, en met van Creveld onder oorlogscultuur: dat geheel aan tradities, wetten, gewoonten, rituelen en ceremonies, muziek, oorlogskunst en –literatuur alsmede monumenten, waardoor, naar zijn zeggen, de angst voor de dood wordt weggenomen. Een op zich nutteloos iets, dat echter juist nuttig is: het gaat immers om het wegnemen van de angst voor de dood en dat is een niet geringe voorwaarde om soldaten zich, niet al te bekommerd, in het gevecht te laten storten. Dat er zoiets is als oorlogscultuur heeft Van Creveld wel duidelijk
12
gemaakt, zij het dat hij daartoe de arme lezer honderden pagina’s lang met een encyclopedische zweep bewerkt. Het punt is natuurlijk wel wat thans de waarde van die oorlogscultuur is. Geldt die voor alle wereldburgers in onverkorte vorm of slechts voor een aantal en dan nog in diverse mate van gedragsrelevantie? Wat voor het leger van een Romeinse keizer gold en wat voor een individueel soldaat in de Dertigjarige Oorlog gold, geldt dat ook voor de huidige militair, laat staan burger, als het gaat om zogenaamde vredesoperaties? En is het zo, zoals Van Creveld meermalen nadrukkelijk stelt, dat het oorlogvoeren, het doden van de tegenstander, in veel gevallen voor de betrokken strijder een vreugdevolle aangelegenheid is, ja zelfs het grootst denkbare genot met zich meebrengt? Dat is toch niet met een aantal uitspraken, hoeveel dan ook, van hiertoe geselecteerde gezaghebbende bronnen te bewijzen? Van Creveld heeft toch geen representatieve steekproef uit de wereldbevolking getrokken en op grond van diepgaande socio-. psychologische analyses van de resultaten geconcludeerd hoe de huidige oorlogsculturele vork in de individuele psyche steekt? Is die oorlogscultuur wel zo nagelvast geworteld in de menselijke psyche? ‘Oorlog voeren is deel van de menselijke natuur’, schrijft de auteur; zoals blijkt uit de vreugde die mannen ervaren in het gevecht. Soldaten stellen het doden gebruikelijk gelijk aan het hebben van seks, en hun vuurwapens met hun genitaliën. Maar is dat wel zo? Een aantal psychopaten, extreem geïndoctrineerde soldaten en burgers daar-
gelaten, is dat toch een niet te generaliseren, onverdedigbare hypothese? Men denke aan de noodzaak van overheden om gebeurtenissen uit te buiten dan wel zelf te organiseren ten einde het volk en de militairen tot strijdlustigheid te verleiden. Pearl Harbour en 9/11 zijn recente voorbeelden. Het kerstbestand van 1914, toen Engelse en Franse troepen aantraden om samen met de Duitse vijand het kerstfeest te vieren, was geen gebeurtenis waarbij veel vreugde, laat staan het hoogste genot, door middel van het doden van de medemens bereikt werd. Paul Valkenburgh in zijn dissertatie over ‘Mensen in de Koude Oorlog’ citeert de uitgebreide en bedachtzame studie op het gebied van gevechtsmotivatie gedurende de Tweede Wereldoorlog The American Soldier van Stouffer. Valkenburgh schrijft dat uit die studie bleek dat slechts 2% van de infanteristen achteraf zei te zijn gemotiveerd door woede, wraakzucht of vechtlust. Als we ervan uitgaan dat Maslow met zijn behoeftepiramide gelijk heeft en veiligheid op de tweede trap van de essentiële menselijke behoeften geplaatst moet worden, dan zal die mens altijd tot enige actie overgaan als zijn veiligheid bedreigd wordt. Maar of dat per definitie ook altijd een oorlogscultuur met zich meebrengt is zeer de vraag. En, natuurlijk, er zijn tal van subculturen aan te geven als het om menselijke behoeften gaat, zoals eten, drinken, voortplanten, liefde, de behoefte ergens toe te behoren. Maar ook voor die subculturen geldt de vraag: voor wie zijn ze feitelijk gedragsrelevant en in welke mate? Zijn mensen van nature oorlogszuchtig? En hoe komt het dan dat antropologen als Ruth Benedict, Hans van der Dennen en Bronislaw Malinowski vreedzame samenlevingen hebben geregistreerd, waar zelfs diefstal niet voorkwam? Oorlog is een cultureel feit en niet een onvermijdelijk gedrag dat door de zogenaamde menselijke natuur wordt voorgeschreven. Die visie kun je, wat van Creveld doet, naar de wereld van idealistische fabelen verwijzen, maar
daarmee is ze niet minder waar. Van Creveld heeft uiteraard gelijk met de bewering dat oorlog een fascinerende aangelegenheid is. Maar of je daaraan de constatering kunt verbinden dat mensen er altijd van gehouden hebben naar bloedvergieten te kijken, lijkt mij minder juist. Natuurlijk, oorlog is fascinerend, zoals alle extreme gebeurtenissen en ontwikkelingen, waardoor mensen uit hun daagse sleur geholpen worden, fascinerend zijn. Ik herinner mij dat ik na de evacuatie van Arnhem een verzameling militaire zaken aan de muur van mijn slaapkamer had gehangen: camouflagenetten, bajonetten, patroontassen, koppels, helmen en ook nog drie vuurwapens, te weten: een stengun, een Duitse karabijn en een Engelse Lee Enfield. Compleet met munitie. Toen op een kwade dag de Arnhemse politie mijn slaapkamer bezichtigde en mijn gekoesterde wapens afvoerde, was dat wel iets dat mij niet met véél vreugde vervulde. Oorlog is fascinerend, maar is het zo fascinerend dat uit die fascinatie een relatie met zoiets als oorlogscultuur valt af te leiden? Dat oorlog een vreugdevolle zaak is, lijkt mij toch wel een brug te ver, om een militair-historische uitdrukking te gebruiken. Oorlog is soms noodzakelijk, zij het een noodzakelijk kwaad. Zo denkt ook drie kwart van de Nederlandse bevolking erover, blijkens periodiek onderzoek naar de publieke opinie in dezen. Voor de mensheid in zijn geheel zal het niet zo veel anders zijn. Een belangrijker vraag dan die naar de aanwezigheid van een oorlogscultuur is de vraag welke rol die oorlogscultuur speelt in het geheel van oorlogsoorzaken. Het is een vraag die door Van Creveld niet beantwoord wordt. Wel geeft hij aan dat oorlogscultuur essentieel is voor de cultuur en dat oorlogvoeren zonder oorlogscultuur als resultaat woeste horden, zielloze machines, mannen zonder pit of, nog erger, feminisme als resultaat heeft. Interessant is de vraag hoe Van Creveld, die de Bundeswehr als een zielloos geheel typeert, over de Nederlandse krijgsmacht en burger zal denken. Hebben wij in Nederland wel een oorlogscultuur? Uit herhaald opinieonderzoek blijkt dat de Nederlanders wel pap lusten van doelstellingen als internationale rechtsorde en
mensenrechten, maar in grote meerderheid de strijd in het bovenste deel van het geweldsspectrum afwijzen. Parades zijn in Nederland afgeschaft en de grote belangstelling voor legerdagen is toch met name te verklaren uit een gratis uitje. Geldt voor de Nederlandse krijgsmacht, waarvan velen de verlenging in Uruzgan niet zagen zitten en waarvan een meerderheid de actie aldaar als zinloos omschreef, ook niet dat zij uit zielloze machines dan wel pitloze mannen bestaat? In Srebrenica heeft ons bataljon indertijd zich ook niet tot de laatste man of vrouw dood gevochten…. Het is jammer dat in de 600 pagina’s slechts enkele regels aan polemologie gewijd worden. Mogelijk dat de auteur de huidige wetenschap van oorlog en vrede zo laag aanslaat dat hij het bestaan ervan negeert of wat erger is, hij daar onvoldoende kennis van heeft. Ten
Statue of brothers
aanzien van polemologie merkt hij slechts op dat ‘voorheen oorlog meestal als een apart studieveld gezien werd, maar het nu veeleer beschouwd wordt als onderdeel van andere wetenschappen, aangezien oorlog en samenleving elkaar op alle mogelijke manieren beinvloeden. Omdat de vraag het aanbod genereerde en het aanbod weer de vraag stimuleerde, vond elke universiteit die zichzelf respecteerde het nodig om een afdeling oorlogsstudies, strategische studies, veiligheidsstudies of polemologie op te richten’. Van Creveld meent hierbij te moeten op-
merken dat het de vraag is of al die wetenschappers en hun studenten die oorlogen bestuderen, het fenomeen ook echt begrijpen. In elk geval is hun bijdrage om een eind aan de oorlog te maken uiterst gering, zo constateert hij. Alsof het feit dat de huidige economische crisis niet door economen voorzien is tot de conclusie moet leiden dat de wetenschap der economie kan worden opgeheven wegens onvoldoende begrip van een deel der economische en financiële ontwikkelingen. De stortvloed aan boeken en artikelen van de nieuwe oorlogswetenschappers, aldus Van Creveld, bewijst slechts hoe fascinerend dit onderwerp is geworden voor academici en instellingen die eeuwenlang net deden alsof er geen oorlogen bestonden of er hun neus voor ophaalden. Ook hier ware het beter geweest als Van Creveld zich verdiept had in de ontstaansgeschiedenis van de polemologie, die net als de Leer der Internationale Betrekkingen na de Eerste Wereldoorlog, maar dan als reactie op de Tweede Wereldoorlog, ontstond. Nog afgezien van het feit dat de sociale wetenschappen geen eeuwenlang bestaan achter zich hebben, zij opgemerkt dat oorlog in een verder verleden als een roede Gods werd gezien en het, in wetenschappelijke zin, een onderwerp was dat was voorbehouden aan historici en rechtsgeleerden. Het betrof een zaak die vooral de militair aanging. Overigens waren er onvoldoende systematisch vergaarde gegevens en veel andere gegevens waren geheim. Daarbij kwam dat wetenschappers niet zeer geneigd zijn om, zo zulks al kon, zich uit wetenschappelijke interesse aan oorlogsgevaren bloot te stellen. Pas na een krachtig gevoelde maatschappelijke noodzaak – de dreiging van een nucleaire Holocaust – kon de studie van oorlog en vrede gestalte krijgen. Het gaat bij polemologie om een multidisciplinaire benadering van het oorlogsverschijnsel, waarin oorlog op te vatten is als een gewelddadige fase in een conflictproces, een fase die tal van oorzaken heeft, zowel van primaire als secondaire aard, diverse legitimaties, aanleidingen en katalysatoren in de zin van omstandigheden die oorlog intenser en of duurzamer kunnen maken. Vervolg op pagina 14
13
Vervolg van pagina 13
Eén van die omstandigheden kan een oorlogscultuur zijn. Beoefenaren van de polemologie zijn niet identiek aan naïeve vredesbewegers zoals Van Creveld lijkt te suggereren. Zij zullen niet iedere oorlog en zeker bevrijdingsoorlog of vredesoperatie afwijzen. Ooit heb ik zelf colleges zowel over conflictpreventie als ook over conflictbevordering gegeven. Hoewel Van Creveld de conclusie aan de lezer overlaat, leidt het geen twijfel dat in zijn boek met enthousiasme de wereldwijd aanwezige en voor de oorlog kennelijk zo noodzakelijke oorlogscultuur gepresenteerd wordt. Met behulp van talloze voorbeelden lijkt hij een empirisch bewijs voor het bestaan en het belang van oorlogscultuur te geven. Maar zoals hij zelf ook opmerkt had hij ook een ander onderwerp kunnen kiezen. Hij behandelt dat niet, maar het zou vredescultuur kunnen zijn. Als je van een oorlogscultuur kunt spreken, waarom ook niet van een vredescultuur? Dat laatste wordt door Van Creveld echter weggehoond. Alhoewel, een vredescultuur is evenzeer als een oorlogscultuur aanwijsbaar; een vredescultuur, waarin op vrede gerichte educatie, tolerantie, democratische participatie, vrije informatie en kennis, ontwapening, bevordering van de rechten van de mens, duurzame ontwikkeling en gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen centraal staat. En wat de huidige situatie betreft geldt dat het plezier van het doden er wel af is. En zeker ook waar het de overheden van oorlogvoerende landen betreft, althans in het Westen. De Mueller- of slachtofferhypothese is nog steeds geldig, welke inhoudt dat er een onverbrekelijk verband is tussen geleden verliezen en steun in de publieke opinie. Het beëindigen van militaire acties in Somalië en Libanon, na zware of tot de verbeelding sprekende verliezen, hebben nog steeds bewijskracht waar het de slachtofferhypothese betreft. Ook al is het zo dat een als zodanig ervaren ernstige bedreiging, een korte duur van de actie, snel succes, een gemanipuleerde pers, en de mate waarin het individuele leven in een cultuur waardevol wordt geacht ondermeer die geldigheid kunnen ondermijnen. Terecht constateert Van Creveld dat we het tijdperk van grote conventionele oorlogen achter ons
14
hebben. De vraag is echter wel of dit vooral of alleen te danken is aan het afschrikkingseffect van het kernwapen. Dat kernwapens in zekere zin tot veiligheid hebben bijgedragen lijkt mij buiten kijf. Dankzij het verondersteld Noord-Koreaans kernwapen is die staat niet door de Verenigde Staten aangevallen. En je kunt de stelling poneren dat een kernwapen van Iran, niet de onveiligheid, maar de veiligheid in de wereld ten goede zal komen. Als indertijd Saddam Hoessein een operationele atoombom had gehad, zou dat land niet zijn aangevallen. Maar de vraag is wel of in alle toekomstige omstandigheden, in een wereld met vele kernmogendheden, die afschrikking zal blijven werken. En voorts of de huidige vrede – even de kleine oorlogen van heden buiten beschouwing gelaten – niet ook en vooral een resultaat is van de geldigheid van het paradigma van de complexe interdependentie. De wederzijdse afhankelijkheid op economisch, militair, politiek, ecologisch en communicatief gebied leidde ertoe dat oorlogen tegen een andere staat in feite ook oorlogen tegen de eigen staat zouden zijn. En bij dat alles kwam nog de informatierevolutie, die elke burger in staat stelt via internet gegevens van diverse bronnen aan te boren, hetwelk, deels althans, een tegenwicht biedt tegen eenzijdige propaganda. Dat alles neemt niet weg dat er vooralsnog veel geoorlogd zal worden en dat terroristen of vrijheidstrijders groot fysiek geweld zullen praktiseren, ook al lijkt een verwijzing naar de laatsten, als het gaat om een nucleaire dreiging, weinig realiteitswaarde te hebben. Dat tenslotte vrouwen in de krijgsmacht niet een bijdrage zijn tot een oorlogscultuur kan ik billijken. De vrouw, geschapen uit een kromme rib van de man, heeft nu eenmaal, en dit keer wel van nature, andere eigenschappen dan een man. Zij kan kinderen baren, hetgeen toch van weinig mannen gezegd kan worden. Dat betekent overigens niet dat zij, evenzeer als haar seksegenoot, niet kan leren onder bepaalde omstandigheden op een knop te drukken, die ver weg een onbemand toestel in staat stelt buitenrechtelijke executies – om maar iets te noemen - uit te voeren. In een wereld, waarin een atoomstaat zonder internationale afstraffing, met het inter-
nationaal recht en mensenrechten schendende praktijken een volk kan onderdrukken, is uiteraard niet van echte vrede sprake. Er is veel klein groot geweld in de wereld. Maar die wereld biedt geen afdoende empirisch bewijs voor de aanwezigheid van een oorlogscultuur, die onmisbaar voor oorlogvoering zou zijn. Van Creveld zadelt ons op met oorlogscultuur zonder aan te geven wat de relatie van die oorlogscultuur met oorlog is. Natuurlijk is dat, gezien de uniciteit van volkeren en conflicten, een welhaast onmogelijke opgave. Zijn antwoord, zo valt te vrezen, zal niet één, maar nog een heleboel, uiteraard zeer te bekritiseren, hele dikke boeken vergen. * Summary
1) Van Creveld has written a big book. 2) Unfortunately, he does not define his basicconcepts, such as culture and human nature. 3) His conclusions on war culture are based on an enormous quantity of quotations and documents, but a solid empirical base of results of social scientific research is missing. 4) Van Creveld rightly points out that war and war culture have goals in their own right, but he exaggerates. War culture enables human beings to forget their fear of death for the moment. In this respect the culture of war serves war – not the other way around. 5) Van Creveld also overstates the ‘joy in combat’. Het neglects the fear of soldiers and the suffering of the victims of war. The experience of ‘joy of combat’ cannot be generalized. 6) It is beyond dispute that war is a fascinating event. But so are many more daily events and developments. 7) Van Creveld ignores the results of modern peace studies. From a polemological point of view, war culture is one possible catalyst of war among many more concerning war, in the midst of all kind of other catalysts, causes and triggers. 8) Van Creveld’s perception of the female contribution to war and armee ignores the influence of technical developments which make physical power and physical aggression increasingly irrelevant. 9) That nuclear deterrence has worked and has put an end to old-fashioned conventional wars, seems a correct conclusion. But this does not mean that, in view of nuclear proliferation and technical developments, this will remain so for ever. Van Creveld exaggerates the value of nuclear weapons as peacemakers and underestimates nuclear proliferation as a danger to peace. 10) The fear of a nuclear holocaust is certainly an important variable in peace processes. However, equally important – or perhaps even more important – are the growing interdependency of countries, arms control agreements and the communication revolution.
Oorlog, mannen en vrouwen Ir J.C. Deggeller, bestuurslid WILPF - Nederland Het boek Oorlogscultuur van Martin van Creveld is een vorm van oorlogspropaganda. Dit concludeerde ik uit de beschrijving van het boek in de Volkskrant van 7 maart 2009. Hij beschrijft de oorlog als een spel. En de werkelijke reden dat er oorlog bestaat is volgens hem dat mannen van oorlog houden en vrouwen van krijgers. Ik wil hier een tegengeluid laten horen vanuit de literatuur over rollen van mannen en vrouwen met betrekking tot vraagstukken van oorlog en vrede. Eén bron is een verslag van een bijeenkomst in 2001 Gender en Violent Conflict georganiseerd door APRODEV. Drie artikelen daaruit geven een mooi overzicht van theorieën over het ontstaan van (voor-)oordelen over mannelijkheid, vrouwelijkheid en oorlog. Ik zal uit alle drie de artikelen wat samenvatten. Dubraka Zarkov en Stefan Dudink schrijven over het begrip gender; Chris Dolan schrijft over mannelijkheid en geweld en maakt een verbinding met de rol van de staat en Anna Högland legt een verbinding met theologische en ethische opvattingen over oorlog en beschrijft de functie van verkrachtingen in oorlogen. Daarna zal ik schrijven over het verzet van vrouwen tegen de oorlog, waarbij het ontstaan en de activiteiten van de Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF), aan de orde komen. Cynthia Cockburn (UK) is een lid van WILPF en schreef het boek From where we stand over oorlog, vredes-activistes en feministische analyse. Daarin schrijft ze onder andere over WILPF en de Veiligheidsraadresolutie 1325 over Vrouwen, Vrede en Veiligheid.
over mannen en vrouwen te denaturaliseren en te tonen dat mannelijkheid en vrouwelijkheid geen natuurlijke en onveranderbare gegevens zijn. Zij zijn noch vast noch eenduidig. Het begrip gender helpt ons te zien dat mannelijkheid en vrouwelijkheid in de grond maatschappelijke begrippen zijn, onderworpen aan voortdurende verandering onder invloed van tijd en plaats. Opgroeien als vrouw in socialistisch Joegoslavië is niet hetzelfde als opgroeien in de welvaartsstaat Zweden. Man zijn in het 17e-eeuwse Nederland is niet hetzelfde als een man zijn in het Nederland van de 21e eeuw. Ook gebruiken we de term gender om naar de processen te kijken, waarmee verschillen tussen mannen en vrouwen en hun sociale relaties, genderconstructies, worden gecreëerd. Oorlog is een dergelijk proces, waarin de sociale posities van mannen en vrouwen worden gedefinieerd en waarin betekenissen worden toegekend aan hun daden en acties. Deze definities en betekenissen zijn niet alleen ideologisch: ze hebben materiële gevolgen. Zo zijn in oorlog mannen vaker dader en vrouwen vaker slachtoffer. Oorlogen houden daarmee ook bepaalde beelden van mannen en vrouwen in stand.
Mannelijkheid, geweld en staatsmacht Dolan beschrijft het voortdurend conflict in Oeganda na de machtsovername van Museveni in 1986. In vredestijd zijn daar meer mogelijkheden voor mannen om hun mannelijkheid te bewijzen dan tijdens oorlogen. Een man bewijst zich er door in staat te zijn om te trouwen en zijn familie te beschermen. Daartoe zijn er in vredestijd veel mogelijkheden zowel als boer op het land als in verschillende beroepen in de stad. Als er conflicten ontstaan waardoor boeren van hun land verdreven worden en de werkeloosheid in de stad toeneemt, kan een man nog aan de verwachtingen voldoen door zich bij de militairen aan te sluiten. Dolan stelt dat mannelijkheid vooral iets is dat mannen ten opzichte van elkaar moeten bewijzen. Overheersing over vrouwen is daarbij een middel. Mannen streven ernaar beter te zijn dan andere mannen en/of over andere mannen te heersen. Daarmee zijn mannen ook kwetsbaar, ook zij kunnen vernederd en mishandeld worden. Daarbij spelen ook uitsluitingmechanismen mee, zoals seksuele voorkeur, ras, handicap en klasse. Het Vervolg op pagina 16
Gender Volgens Dubravka Zarkow gebruiken we het woord gender om opvattingen
Vredesonderhandelingen een mannenzaak
15
Vervolg van pagina 15
is daarom niet verbazingwekkend dat deze opvattingen over mannelijkheid zo’n sterke greep hebben over mannen – voldoende om sommigen tot zelfmoord te brengen en om anderen aan te zetten tot handelingen die hun relatieve macht tonen aan andere mannen d.m.v. verkrachting plundering enz. Dit wijst naar een verwaarloosd aspect in het debat over mannelijkheid en geweld. Hoewel er een correlatie lijkt te bestaan tussen ‘mannelijkheid’ en geweld, kan het gebruik van geweld waarschijnlijk beter begrepen worden als een mogelijk middel om een doel te bereiken, namelijk mannelijkheid, dan als een integraal onderdeel van man zijn. Binnen de burgerbevolking lijken mannen die niet in staat zijn ‘mannelijkheid’ op andere manieren te verwerven, hun toevlucht te nemen tot huiselijk geweld. Binnen het leger daarentegen bevordert het militaire apparaat het gebruik van geweld als een makkelijke weg naar mannelijkheid. De soldaten winnen thuis aan macht, omdat zij beter in staat zijn om het gezin te onderhouden en te beschermen, tegelijkertijd verwerven zij militaire macht en een hogere status ten opzichte van andere mannen. Het toevlucht zoeken tot geweld door militairen kan worden gezien als een bewuste of onbewuste strategie om controle over burgers uit te oefenen, wat effectief is in die zin dat het de mannelijkheid van de overweldiger versterkt en dat van het slachtoffer verzwakt. Verder gaan hun individuele aspiraties om macht uit te oefenen over anderen hand in hand met de behoefte van de staat aan controle over de bevolking. Dit normatieve model toont zo een destructieve macht die kan worden gemanipuleerd door de staat, voor het bereiken van sociale controle en het creëren van ruimte voor politieke en militaire manoeuvres. En in het model komt het verband van staatsmacht met ‘mannelijkheid’, macht, geweld en conflict in zicht. Binnen dit verband is het onmogelijk om de machtsrelaties tussen individuele mannen los te zien van de machtsrelatie tussen de individuele burgers en de staat. De lacune tussen individuele psychologie en machtsuitoefening op het niveau van de staat is hiermee overbrugd.
16
Gender en oorlog Anna Högland hanteert een theologische en ethische benadering van het vraagstuk gender en oorlog. Binnen de christelijke sociale ethiek volgt de morele rechtvaardiging van oorlog traditioneel de leer van de rechtvaardige oorlog. De argumenten voor de gerechtvaardigde oorlog gaan over twee vragen: wanneer is het gerechtvaardigd om toevlucht te nemen tot oorlog (jus ad bellum) en hoe kan een oorlog rechtvaardig worden gevoerd (jus in bello)? Beide aspecten van de leer van de rechtvaardige oorlog zijn tegenwoordig vastgelegd in internationale humanitaire wetten, zoals de Conventie van Genève. De jus in bellotraditie benadrukt het principe van onderscheid, de eis dat burgers buiten de strijd worden gehouden. Geen onderscheid makende aanvallen, die welke niet gericht zijn tegen een specifiek militair doel, zijn verboden. Deze regel wordt zeer frequent geschonden. Dat kan te wijten zijn aan het zogenoemde Principle of double effect. Dit principe is ontwikkeld in de katholieke theologie, onder anderen door Thomas van Aquino en houdt in dat de dood van burgers moreel acceptabel kan zijn in oorlogen, mits het een onbedoeld bijproduct is van een militaire aanval. Vrouwen ervaren oorlog vooral als slachtoffers. Wat vrouwen het meest ervaren is verlies: verlies van eigendom, middelen van bestaan, familie, huis en zelfs van land. De meerderheid van vluchtelingen na een oorlog zijn vrouwen en hun kinderen. We zien ook het aantal weduwen toenemen, weduwen die vaak achterblijven zonder middelen van bestaan voor zichzelf en hun kinderen. Dit wil niet zeggen dat mannen niet lijden onder de rampzalige gevolgen van oorlog in en buiten het leger. En ook vrouwen houden de machtsstructuren in stand die als één van de grootste obstakels worden beschouwd voor het bereiken van een rechtvaardige vrede. De ongelijke machtsstructuren gedurende een oorlog zijn nog duidelijk gerelateerd aan riddercodes waarin de ridder verondersteld wordt vrouwen te vereren en te beschermen. Deze codes werken nog steeds om gendercontructies te bouwen en te versterken. Er zijn steeds vrouwen actief geweest in vredesbe-
wegingen, maar zij namen niet deel aan vredesonderhandelingen, conform de gedachte dat mannen buitenshuis opereren. Dit wordt begrijpelijk door een analyse van gender en macht. Culturele denkbeelden over vrouwelijkheid karakteriseren vrouwen als van nature vredelievend en geweldloos en wijzen aan vrouwen het privé-domein toe. Culturele opvattingen over mannen wijzen de publieke sfeer en machtsposities toe aan mannen. Vandaar dat mannen volgens de gangbare genderconstructie zowel tijdens als na de oorlog verantwoordelijk zijn voor alle publieke zaken en worden vrouwen niet uitgenodigd bij de vredesonderhandelingen. Omdat zij meestal uitgesloten zijn van geïnstitutionaliseerde politieke macht hebben vrouwen gezocht naar andere vormen van politieke acties. Een voorbeeld is het vrouwenvredeskamp buiten de VSluchtmachtbasis in Greenham Common, Groot-Brittannië, vanaf de tachtiger jaren van de vorige eeuw tot het begin van het jaar 2000. De duidelijkste vorm van genderconstructie tijdens oorlog is het veelvuldig vóórkomen van verkrachting als wapen in militaire conflicten. De feministische politieke theoretica Catharine MacKinnon argumenteert dat vrouwen op dezelfde manier als mannen worden getroffen door geweld. Maar vrouwen worden ook overweldigd op een manier die mannen zelden of nooit overkomt. Deze seksespecifieke gewelddadigheden zijn seksueel en hebben te maken met de voortplanting. Verkrachting is lang gezien als part of the game, een bestanddeel van de ongeschreven regels van de oorlog. Eén functie van systematische verkrachting is het tonen, uitoefenen en handhaven van macht. Macht van mannen over vrouwen, maar ook macht van mannen over andere mannen. De verkrachting van sommige vrouwen zendt een boodschap aan anderen: aan vrouwen dat zij bescherming van mannen nodig hebben tegen andere mannen en aan mannen vertelt het dat ze gefaald hebben in het beschermen van hun vrouwen. Zij worden daarbij gewond in hun mannelijkheid en gekentekend als incompetente mannen. Een ander doel van verkrachting in
oorlog is het binden van de strijders aan elkaar. Het kan vergeleken worden met groepsverkrachting in vredestijd, die een wederzijdse demonstratie is van mannelijkheid en de wens macht uit te oefenen. Maar verkrachting in oorlogstijd is ook een politiek middel en heeft een strategisch doel. Het wordt gebruikt als een middel om de infrastructuur van een samenleving kapot te maken, waarbij vrouwen de voornaamste doelen zijn vanwege hun centrale rol in de burgerlijke samenleving. Het dient ook als propagandamiddel en – zoals in voormalig Joegoslavië het geval was – als middel voor ethnic cleansing.
zijn, maar die zich ook gezamenlijk organiseren tegen militarisme en oorlog. Sinds 1915 hebben vrouwen zich georganiseerd tegen de oorlog in WILPF. Zo’n 1000 vrouwen uit oorlogvoerende en neutrale landen kwamen op uitnodiging van Aletta Jacobs naar Den Haag om te protesteren tegen de oorlog en om naar manieren te zoeken om de oorlog te beëindigen. Zij zonden afgevaardigden naar staatshoofden van zowel neutrale als oorlogvoerende staten, met een voorstel om een vredesconferentie te beleggen waaraan ook vrouwen zouden deelnemen en waarbij neutrale staten een bemiddelende rol zouden spelen.
Take the toys from the boys
Volgens de rituele spelregels van de oorlog wordt geweld tegen vrouwen aan de overwinnaar toegestaan. Hoewel verkrachting in oorlog veel voorkomt, is het lang onzichtbaar gebleven als oorlogsmisdaad. Militaire en politieke leiders hebben het afgedaan als een misdaad en seksuele daad begaan door individuele soldaten. Pas sinds kort is het gekarakteriseerd als een oorlogsmisdaad en vervolgbaar voor internationale oorlogstribunalen volgens het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, dat 1 juli 2002 in werking trad.
Verzet van vrouwen tegen oorlog Cynthia Cockburn heeft onderzoek gedaan naar vrouwen en vrouwenorganisaties die niet alleen ‘voor vrede’
Hoewel de afgevaardigden overal werden ontvangen, werden hun voorstellen niet overgenomen. Later maakten de vrouwen bezwaar tegen de strafmaatregelen in het verdrag van Versailles, omdat zij correct voorzagen dat deze zouden leiden tot armoede, honger en haat in de verslagen landen en aanleiding zouden geven tot een hervatting van de oorlog. WILPF was actief in het streven naar ontwapening en het versterken van de Volkenbond als een middel voor vrede. Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog raakten de vrouwen verdeeld. Sommigen bleven ijveren voor universele ontwapening, terwijl anderen pleitten voor een sociale en economische revolutie en verzet tegen het fascisme, zelfs als dat oorlog zou betekenen. Na de oorlog
was WILPF een enthousiaste voorstander van de Verenigde Naties. WILPF is geaccrediteerd als adviseur bij o.a. ECOSOC en heeft kantoren bij de VN-gebouwen in New York en Genève. De VN heeft door het organiseren van vrouwenconferenties een geweldige impuls en steun gegeven aan vrouwenorganisaties wereldwijd. In het actieprogramma van de Vierde Wereld Vrouwenconferentie in Beijing in 1995 is één hoofdstuk gewijd aan vrouwen en gewapende conflicten en in 2001 zijn vrouwenorganisaties erin geslaagd om een resolutie over Vrouwen, Vrede en Veiligheid aangenomen te krijgen in de Veiligheidsraad. Deze Veiligheidsraadresolutie 1325 gaat in 18 artikelen in op vele aspecten die vrouwen betreffen voor, tijdens en na de oorlog. Ik noem hier de noodzaak om vrouwen en vrouwenorganisaties te betrekken bij de preventie van oorlog en bij vredesonderhandelingen. Verder wordt systematische verkrachting strafbaar gesteld en wordt ingegaan op de situatie van vrouwen in vluchtelingenkampen en bij de wederopbouw. Dankzij een beroep op de resolutie slagen vrouwen en vrouwenorganisaties in allerlei oorlogsgebieden erin aandacht te krijgen voor hun gezichtspunten en belangen. Toch gaat het nog niet vanzelf, die aandacht tijdens vredesmissies en wederopbouw voor de situatie van vrouwen. In Nederland hebben de ministeries van Defensie, Ontwikkelingssamenwerking, Binnenlandse Zaken en OCW samen met maatschappelijke organisaties een Nederlands Nationaal Actieplan 2008-2011 voor de implementatie van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 (2000) over Vrouwen, Vrede en Veiligheid vastgesteld. Dat is nodig om ervoor te zorgen dat alle betrokkenen bij conflictpreventie, internationale samenwerking en vredesmissies voortaan vrouwen en vrouwengroepen raadplegen bij de besluitvorming op alle niveaus en rekening houden met hun aparte positie tijdens de oorlog. Het oorlogsspel berust, zoals van Creveld zegt, mede op een bepaalde opvatting over mannen en vrouwen. Ik hoop dat verandering van die opvattingen het voortzetten van dit spel in gevaar brengt. Eén van de protesten van de vrouwen tegen de oorlog luidt dan ook: Take the toys from the boys. *
17
Ludwig van Beethoven (1770-1827): ‘Missa Solemnis’ in D, Opus 123 (1819-1823) Christien Mudde
Opgedragen aan aartshertog Rudolf van Oostenrijk. Centraal hierin is zijn opdracht Bitte für inneren und äusseren Frieden dat hij meegeeft aan het Dona Nobis Pacem (deel van het Agnus Dei). Als buitenbeentje in het werk van Beethoven vormt de Missa Solemnis toch zijn “grootste werk” zoals hij het zelf heeft genoemd. Hij worstelde lang met de vormgeving van de katholieke mis, die hij beschouwde als ‘summa’ van de eeuwenoude muzikale mistraditie en die hij, zelf een liberaal katholiek, wilde verbinden met zijn eigentijdse ideaal van een alle mensen omvattende humaniteit. Dit blijkt uit de muzikale overeenkomsten van de Missa Solemnis met zijn Negende Symfonie (Alle Menschen werden Brüder). Als liturgisch, voor de eredienst bestemd werk is zijn Missa Solemnis ongeschikt, al was het maar vanwege de lengte ervan. Hij gebruikt de muziek als retoriek om in de kunst woorden aanschouwelijk te maken in muziek. Er is dan ook een hechte verbinding tussen tekst en muziek. Laten we de delen van de mis volgen, met het commentaar van Beethoven en de manier waarop hij vormgeeft aan de tekst. Het begint met het Kyrie Eleison, (Heer ontferm u). Hierboven schrijft hij: Von Herzen-möge es wieder zu Herzen gehen. Hieruit blijkt, dat hij deze mis uit diepe overtuiging schreef. Hij schrijft er bij: mit Andacht als een roep, waarmee een deur als van een woud zich opent: drie Kyrie´s nl. 2 x Kyrie eleison uit de hoge en het Christe eleison als menselijk antwoord erop. Dan volgt het Gloria.`: (Ere zij God in de hoge) een stralende jubel en dan volgt de eerste verwijzing naar de vrede: et in terra pax hominibus bonae voluntatis maar daar wringt dan ook direct de schoen: gaat het alleen om mensen van goede wil of is het zo be-
18
Ludwig van Beethoven
doeld, dat de vrede alle mensen aangaat, zoals Beethoven in zijn muzikale interpretatie lijkt te verbeelden? In het Credo, de geloofsbelijdenis van de katholieke kerk, verbeeldt hij in de muziek de tekst et incarnatus est de Spiritu Sancto (en is vleesgeworden uit de Heilige Geest) door een reeks fluittrillers om de goddelijke adem weer te geven. En voorafgaande aan het Iudicare vivos et mortuos (om te oordelen de levenden en de doden) klinken trombones als de bazuinen van het hier aangekondigde Laatste Oordeel. Dan volgt het Sanctus (Sanctus Dominus Deus Sabaoth: Heilig de Heer, de God der hemelse machten) en de muziek begint van ontzag te beven, wat doet denken aan het slotkoor van de Negende Symfonie bij de woorden: Über Sterne muss er wohnen... Voorafgaand aan het Benedictus (Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren), in de mis de plek van de Eucharistie,
het opheffen van de hostie, last Beethoven een instrumentaal preludium in, gestoeld op het gebruik in de kerkelijke mis, dat de organist dan kon preluderen. Uit de lage orkestklanken laat hij plotseling een vioolsolo vanuit de hoogte omlaag dalen, een stralende belichaming van de Gezegende. De viool schrijdt vóór orkest, zangers en solisten uit en dit wekt associaties met het Alla Marcia uit de Negende (Froh wie Sonnen..../Laufet, Brüder, eure Bahn). Dan volgt het Agnus Dei en komen we bij het hoogtepunt en van het werk met het Dona nobis pacem (Geef ons vrede), waarboven hij in de partituur schrijft: Bitte für inneren und äusseren Frieden. De vrede wordt verbeeld in een rondo, een dans van bevrijde en gelukkige mensen. Het lijkt dat de vrede bezit heeft genomen van het zoekende en met zijn geloof worstelende hart van Beethoven en zich wil meedelen aan de hele wereld, de schepping Gods. Maar de vrede wordt wreed verstoord door militaire signalen uit de verte, verbeeld door pauken en trompetten. Voor Beethoven een uiterst reële herinnering aan de beschietingen van Wenen door Franse troepen in 1809. Maar de vrede komt terug en het einde is eigenlijk geen einde, maar een gebed, een hoop, een licht, blijvend klinkend en schijnend in ons luisteraars. De Missa Solemnis stond op het programma van de IPPNW Concert Tour for Peace (Berlijn, Moskou, Dresden, Londen) in 1988, een geweldig en niet meer geëvenaard succes van de IPPNW-benefietconcerten, zoals die vanuit (toen West-)Duitsland werden georganiseerd. Peter Hauber was de grote inspirator en organisator. Bernhard Lown hield de welkomstspeech, waarin hij het gehoor wees op de unieke situatie van een mensheid die voor ´t eerst in de geschiedenis in staat is de gehele schepping te vernietigen, zelfs per ongeluk, zoals Tsjernobyl liet zien. Hij wees op de verspilling aan geld voor de atoombewapening, waarmee zoveel kinderlevens gered zouden kunnen worden: “Waarom zien
we de echte prioriteiten niet? Wat maakt ons doof en blind? Waarom zijn we niet in staat de feiten onder ogen te zien? Waar blijft ons gevoel voor menselijke waardigheid? Waarom slaapt ons geweten? Waar blijft onze verontwaardigde uitroep?” Antal Doráti was de dirigent en ca. 260 musici van een hoog internationaal niveau voerden deze mis onder zijn leiding uit. Het totaal aantal bezoekers bedroeg maar liefst ruim 8500. In het boek, dat het project begeleidde schrijft Doráti: "Toen ik na de 4e uitvoering (-in Londen dus) afscheid nam van mijn collega-musici zei ik hen, dat als het zó voorbestemd zou zijn, dat deze concerten mijn laatste werk op het podium zouden zijn, dat ik dan God op mijn blote knieën zou danken, dat hij mij tot dit moment heeft geleid, dat waarschijnlijk de gehele raison d' être van mijn 64-jarige dirigentenloopbaan is geweest". Kort na het einde van de toernee overleed Doráti. Maar zijn voorbeeld: de kunst, in dit geval de muziek, in dienst te stellen van de vrede staat gelukkig niet alleen. In augustus 1990 speelde het orkest Pro Mundo Uno in een Hiroshima-herdenkingsconcert in de Franciscusbasiliek van Assisi Die Schöpfung van Haydn, ook een IPPNW-vredesconcert, met toespraken van een Japanse en een Franciscaner monnik en een boodschap van de burgemeester van Hiroshima. Dirigent is dan de Israëlier Moshe Atzmon.Tot op de huidige dag spannen dirigenten en andere musici zich in om hun prominente plaats in de maatschappij en het grote bereik dat zij op mensen hebben, te gebruiken om de vredesboodschap uit te dragen. Nog onlangs gebruikte de ArgentijnsIsraëlische dirigent Daniël Barenboim zijn optreden op het Nieuwjaarsconcert van de Wiener Filharmoniker, dat door tientallen miljoenen bekeken wordt, om te pleiten voor vrede en rechtvaardigheid in het Midden-Oosten, dit n.a.v. de Gaza-oorlog. Hij is dirigent van het East-Western Divan Orchestra, waar Palestijnse en Israëlische musici samen muziek maken en optreden om te laten zien dat het anders kan én moet! Van de Missa Solemnis zijn talloze opnamen. Persoonlijk vind ik die onder de leiding van Philip Herreweghe erg mooi. Maar er gaat natuurlijk niets boven een uitvoering in kerk of concertzaal. *
Wie is Jack Bauer? Drae Venters Vertaling: Hugo D’aes
Ik heb een patiënt, Kofi, die me eens vroeg :‘Wie is Jack Bauer?’. Ik voelde me wat ongemakkelijk, omdat deze patiënt, zijn vraag én het antwoord een ding gemeenschappelijk hadden: foltering. Ik ontmoette Kofi de eerste keer toen ik in de Bronx Human Rights Clinic in New York een opleiding volgde om vluchtelingen te onderzoeken die het slachtoffer waren geweest van folterpraktijken. De goedkeuring van de asielaanvraag van deze mensen kan worden gesteund door een medisch rapport over de fysieke en mentale gevolgen van de folteringen.Voor hij zijn land ontvluchtte was Kofi het slachtoffer geweest van verschillende brutale aanhoudingen, omdat de regering de etnische groep vervolgt waartoe hij behoort. Tijdens zijn verblijf in de Bronx Human Rights Clinic beschreef Kofi in detail de slagen, de messteken, de verschillende vernederingen die zijn regering hem had doen ondergaan. Kofi onderging ook een uitgebreid fysisch onderzoek, waarbij alle littekens en neurologische problemen nauwkeurig werden geïnventariseerd. Tot slot had er een psychiatrisch onderzoek plaats naar de gevolgen van zijn traumatische ervaringen. Een aantal maanden later werd Kofi’s asielaanvraag goedgekeurd. We hebben elkaar nadien nog geregeld ontmoet voor diverse gezondheidsproblemen.
Maar … hoe zit het nu met Jack Bauer? Kofi raakte erg geïnteresseerd in de politiek van zijn gastland en volgde alle debatten tussen de presidentskandidaten. Tijdens een van die debatten werd aan de kandidaten een scenario voorgelegd dat men het folterdilemma kan noemen. Terroristen hebben in het land een aanslag gepleegd en een aantal onder hen zijn aangehouden. De overheid vermoedt dat sommige gearresteerden meer informatie hebben over een nieuwe dreigende aanslag. Aan de presidentskandidaten werd gevraagd of folteren hier geoorloofd was. Slechts één kandidaat, John Mc Cain, wees dit resoluut af; de anderen verdedigden één of andere vorm van “doorgedreven ondervraging”, een
eufemisme voor foltering, dat bovendien de valse indruk wekt dat folteren een ondervraging efficiënter maakt. Het meest memorabele antwoord, dat ook flinke bijval oogstte, kwam van Tom Tancredo, volksvertegenwoordiger uit Colorado, die zei: ‘In die situatie doe ik beroep op Jack Bauer, wees daar maar zeker van!’ Jack Bauer is het immens populaire personage uit de televisieserie “24” van Fox TV, die regelmatig zijn eigen versie van doorgeJack Bauer dreven ondervragingen beoefent. Jack Bauer maakt foltering populair. Ergens in de mist van oorlog, terreur en politiek zijn we gewend geraakt aan het idee van foltering. Recent opinie-onderzoek toont aan dat de aanvaardbaarheid van foltering bij Amerikanen toeneemt, van 36% in 2006 naar 44% in 2008. Bovendien vindt de helft van de Amerikanen folteren toelaatbaar in bepaalde situaties en evenveel mensen steunen het uitleveren van gevangenen aan andere landen om ze daar te laten folteren. In prime time televisie wordt de goedkeuring van folterpraktijken aangewakkerd door Jack Bauer die, in zijn wekelijkse strijd om het land te beschermen, gevangenen brutaliseert. Tijdens mijn gesprek met Kofi over hoe wij ertoe zijn gekomen dit soort praktijken in de Verenigde Staten te aanvaarden, zei hij: ‘Je hebt er geen idee van wat je je buurman zou aandoen als je dacht dat hij je familie kwaad ging doen.’ Kofi legde verder uit dat acceptatie van folterpraktijken kan ontstaan uit angstgevoelens, die het gezond verstand in de weg staan en de deur openen naar onmenselijkheid. In zijn land waren tribale angsten en twisten de oorzaak van zijn vervolging. In Amerika heeft een verlammende angst voor terrorisme ervoor gezorgd dat martelen een aanvaardbare praktijk is geworden. Een centraal argument tegen foltering wordt belichaamd door het geloof van McCain dat folteren inherent onAmerikaans is en de nationale identiteit neerhaalt. George Washington zag als Vervolg op pagina 20
19
Vervolg van pagina 19
generaal in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog hoe Britse soldaten Amerikaanse krijgsgevangenen executeerden. Hij verbood elke vergelding, met de woorden: ‘Behandel hen met menselijkheid en laat ze geen reden hebben om te klagen dat wij dezelfde brutale methoden hanteren die het Britse leger toepast op onze ongelukkige strijdmakkers.’ Door te folteren, zelfs al is het om te overleven, verliezen we onze nationale deugd en identiteit. Bijna alle presidenten sinds George Washington, ook Barack Obama, hebben zijn afwijzing van foltering gesteund omdat het on-Amerikaans is. Als we niet mogen folteren omwille van wie we zijn, dan rijst de vraag: wie zijn we geworden als we foltering toestaan? Het gebruik van foltering heeft ongetwijfeld gevolgen voor het imago van een staat. Verwijzend naar de folteringen door Amerikaanse soldaten in Irak schreef de historicus Alfred McCoy dat deze ‘de Amerikaanse retoriek over democratie hebben ondermijnd en het morele leiderschap van de natie in het Midden-Oosten hebben beschadigd.’ Het gebruik van foltering door Amerikaanse soldaten was niet nieuw, maar de foto’s van Abu Ghraib dwongen de mensen om na te denken over de vraag of de systematische toepassing ervan strookt met de idealen van vrijheid en democratie. Een tweede punt van kritiek op foltering is dat het gewoon niet werkt. Verdedigers van folterpraktijken verwijzen naar de noodzaak om informatie los te krijgen van zogenaamd high value gevangenen. Als men de inefficiëntie van foltering niet goed begrijpt ontaardt de discussie al gauw in wat anekdoten over en weer. Maar een grondig onderzoek van ondervragingen heeft uitgewezen dat foltering niet efficiënt is. Een van de meest succesvolle ondervragers van de Tweede Wereldoorlog, majoor Sherwood Moran, wees foltering af als contraproductief. Tijdens de ondervraging van Japanse krijgsgevangenen zag Moran dat brutaliteit ‘in de kaart speelt van hen die niet van zin zijn enige relevante informatie prijs te geven’. Het succes van Moran was daarentegen gebaseerd op een benadering ‘van mens tot mens en niet van overwinnaar tot gevangene of vijand’. Na de Tweede Wereldoorlog werd het handboek van de Amerikaanse geheime diensten aangepast. Amerika verbood dwangtechnieken ‘omdat de aldus verkregen informatie van slechte kwaliteit is. Het gebruik van geweld is een slechte techniek omdat de resultaten onbetrouw-
20
baar zijn, volgende verhoren er nadelig door worden beïnvloed en omdat het de gevangene kan aanzetten om die dingen te vertellen waarvan hij denkt dat de ondervrager ze wil horen.’ In een rapport uit 2006 bracht de geheime dienst al het beschikbare materiaal rond ondervragingstechnieken samen. De conclusie was dat ‘het gebruik van geweld om een houdingsverandering te bekomen en bekentenissen af te dwingen, volgens de beschikbare evidentie inefficiënt is. Medewerking is waarschijnlijker als er minimaal of geen fysiek geweld wordt gebruikt. Hoewel vaak wordt gedacht dat pijn de medewerking bevordert is er geen enkel wetenschappelijk bewijs geleverd dat [folteren] enige bruikbare informatie zou opleveren van gevangenen die weigeren mee te werken.’ In zijn boek Torture and the Ticking Bomb ontkracht Robert Brecher verder de mythe van het nut van foltering, meer bepaald in het geval dat tijdens het debat tussen de presidentskandidaten werd aangehaald. Brecher stelt dat in gevallen van hoogdringendheid of extreem belang de staat maar slecht gediend zou zijn als ze beroep deed op de minst betrouwbare van alle ondervragingstechnieken. De twee aangehaalde argumenten tegen foltering, hoewel overtuigend, zijn toch maar weinig relevant als ik aan Kofi denk. Elk van deze kritieken heeft betrekking op een bredere context: onze nationale identiteit en onze nationale veiligheid. Maar het meest afschuwelijke aspect van foltering is toch wat Kofi en andere overlevende slachtoffers aan ons, artsen, laten zien: dat de ene mens een mes heeft genomen en in een andere heeft gekerfd. Of hem heeft opgehangen aan de zoldering en geslagen. Of heeft verkracht. Of brandwonden heeft toegebracht. Lang nadat zijn littekens waren geheeld en hij had leren leven met zijn pijnlijke gewrichten, bleef Kofi worstelen met de angst voor foltering. Wij worden verleid door de glamour en het ruwe charisma van Jack Bauer, de illusie van bescherming en waakzame gerechtigheid. Maar de rauwe waarheid van foltering is dat, afgezien van de oorspronkelijke motieven, de folteraar en de gefolterde getransformeerd zijn in een pleger en een slachtoffer van geweld. De beul straalt onmenselijkheid uit over zijn slachtoffer, maar ook over zichzelf en zijn gemeenschap. Athar Yawar merkt op hoe foltering nauw verweven is met de teloorgang van het sociaal netwerk, wanneer wreedheid en onmenselijkheid tot norm worden verheven. In zijn analyse van dictatoriale
regimes merkt ook Riadh Abed op hoe de ontmenselijking van de beul en de acceptatie van zijn daden ‘leiden tot erosie van aanvaarde gedragsnormen en het normaal worden van geweld’. Als artsen hebben we de verantwoordelijkheid om te protesteren tegen foltering. Wij behandelen veel patiënten die over foltering vertellen, en misschien nog meer die eronder hebben geleden maar niet bij machte zijn erover te spreken. Als Kofi gelijk heeft dat irrationele, overweldigende angst kan leiden tot onmenselijkheid, moeten wij het vuur van de rationaliteit aanwakkeren. Artsen hebben een taak op drie vlakken. Ten eerste moeten we ons door bijscholing informeren over foltering als geneeskundig belangrijk item, het vóórkomen ervan in onze patiëntenpopulatie en hoe het onze zorgverstrekking kan beïnvloeden. Als we inzien dat vele van onze patiënten slachtoffer zijn geweest van deze vorm van geweld kunnen we standaarden ontwikkelen voor screening, opleiding en voorlichting die de kwaliteit van onze zorg verbeteren. Als de kennis over het vóórkomen en de effecten van foltering verspreid wordt onder artsen verbetert de opsporing en de behandeling van de nadelige effecten ervan. Ten tweede moeten we als artsen de banden met mensenrechtenorganisaties versterken en de geloofwaardigheid en kennis van onze beroepsgroep ten dienste stellen van hun objectieven. Net zoals artsen actief zijn in de campagnes tegen kindermishandeling en partnergeweld moeten ze nu de internationale campagne tegen foltering steunen. In 1992, in haar baanbrekend rapport Medecine Betrayed, stelde de British Medical Association dat artsen de plicht hebben om folteringen te melden als ze ervan op de hoogte zijn. Ten derde is onpartijdigheid in deze strijd van essentieel belang. Het spreekt vanzelf dat foltering een politiek geladen onderwerp is. Maar wij moeten deze discussie voeren in termen van geweld, van volksgezondheid en van onze taak om voor patiënten te zorgen. Door getuigenis af te leggen van de geweldplegingen die Kofi en zovele anderen zijn aangedaan, zijn we beter in staat om hen te helpen, terwijl we de maatschappelijke aanvaarding van foltering helpen bestrijden. * Lancet 2008; 372: 1924–25 Dr Homer Drae Venters, New York University, New York, NY 10016, USA
[email protected]
La terra degli uomini rossi (Het land van de rode mensen)
BirdWatchers een film van Marco Bechis Brazilië vertrok en daar meerdere Latijnse Missen schreef, waaruit waarschijnlijk het Sacris Solemnis en O gloriosa virginum in de film afkomstig zijn. Zijn muziek was zeer populair bij de missionarissen. Het klinkt als een sanctionering van de indertijd aangerichte misdaden. Of verwijst het naar de “paradijselijke staat” waarin zich ooit de indianenstammen bevonden, vóórdat de blanken daar een eind aan kwamen maken? Hoe dan ook, het versterkt de spanning die het verhaal oproept.
Christien Mudde In vogelperspectief scheert de camera over een rivier en de strook bos erlangs, dat naar later zal blijken zo smal is als een weiland. Geen bos om in te jagen, hooguit om een vogel te pakken te krijgen. Dat is wat over is van het vroegere leefgebied van de indianen. Over de rivier vaart een bootje met toeristen en in de coulissen van de oeverbegroeiing staat een handjevol Guaraní-indianen (één van de weinige overlevende groepen van de oorspronkelijke 5 miljoen indianen in Brazilië) klaar met angstaanjagend beschilderde gezichten en pijlen en bogen. Het blijkt een tableau vivant om de toeristen te plezieren: als het bootje voorbij is, worden de indianen per pick-up teruggebracht naar hun reservaat en trekken ze hun spijkerbroeken en T-shirts weer aan. Maar gedwongen door het grote aantal suicides in hun groep besluit Nadio, het stamhoofd, de grond terug te eisen die hen in het verleden is afgenomen. Ze verbranden letterlijk alles achter zich omdat de Kwade Geest daar rondwaart en slaan met een handjevol mensen een kamp op aan de rand van het land van een grootgrondbezitter. Die verdient goed geld met bio-ethanol produktie, waarvoor vrijwel het gehele bos en dus het leefgebied van de indianen is gekapt, in tegenstelling tot de afspraken die gemaakt zijn toen het indianenland “om niet” aan de kolonisten was “gegeven”. Een aanvankelijk geweldloze krachtmeting neemt een aanvang, maar vanaf het begin is er een voelbaar oplopende spanning. Ook binnen de stam, waar zich trouwens steeds meer indianen bijvoegen zodat zich een “beweging” vormt, ontstaan spanningen: er zijn er zoals de medicijnman, die de oude leefwijze willen behouden en hun
kracht ontlenen aan de oude Geesten; anderen, vooral de vrouwen, realiseren zich dat men moet eten; en tenslotte zijn er de jongeren voor wie sommige dingen in de leefwijze van de moderne mens (sportschoenen, een mobieltje of een rode motorfiets) toch wel erg aantrekkelijk zijn. Dus geen film waarin het leven van de indianen geromantiseerd wordt, maar wel een film over een desperate groep mensen aan wie in het verleden groot onrecht is aangedaan, op wie genocide is gepleegd en wier land is afgenomen. En dat laatste onrecht willen ze rechtzetten. Maar hoe zullen ze kunnen leven op het braakland, dat over is van hun jachtgebieden? De film bevat naast prachtig camerawerk, vogelgeluiden en indianengezang ook bloedstollend mooie muziek van de Italiaanse barokcomponist Domenico Zipoli (1717-1726): hij was een Jezuïet, die na zijn opleiding in Italië en Spanje naar Argentinië en
Marco Bechis maakte twee eerdere films (Garage Olimpo en Hijos) over de desaparacidos: de in de Argentijnse dictatuur verdwenen “anderen”, diegenen die niet pasten binnen het systeem, en hij trekt een directe lijn tussen deze moorden en de genocide op de oorspronkelijke bewoners. En dit kon weer alleen doordat de culturele bovenlaag wegkeek en doordat de soldaten die deze “taken” uitvoerden hiervoor al generaties lang geprogrammeerd waren, door de kolonisatie en daarmee gepaard gaande uitroeiing van de indianen, zodat deze praktijk als het ware deel van de Zuid-Amerikaanse cultuur is geworden. Marco Bechis is een al vroeg politiek bewust en geëngageerd filmer, die in 1975 als ongewenst persoon door het Argentijnse regime het land werd uitgezet. Nu probeert hij door middel van zijn kunst aandacht te vragen voor het lot van de indianen. De film werd vertoond in het laatste IFFR (Internationale Film Festival Rotterdam) en is nu in veel bioscopen te zien. *
21
Wordt er nucleair ontwapend?
Time for Change? Karel Koster, Wetenschappelijk Bureau SP Zal er onder president Obama een beleid van nucleaire ontwapening worden ingezet? Zijn toespraak in Praag begin april is zo opgevat door velen en het is zeker belangrijk dat de machtigste politicus ter wereld zich heeft uitgesproken voor nucleaire ontwapening. Maar er is een problematische verhouding tussen einddoelen en praktische beleidsstappen. Niet het minste probleem is dat van het ‘na u’ principe, dat er op neerkomt dat iedereen voor nucleaire ontwapening is, mits de andere als eerste stappen onderneemt. Van belang is ook de praktische stand van zaken: momenteel heeft de VS de beschikking over 2700 direct inzetbare kernkoppen, waarvan 2500 strategisch. Van de 500 tactische kernbommen, bedoeld voor gebruik op korte afstand liggen er 200 in Europa in het kader van het NAVO nucleaire beleid (zie tabel). In Nederland liggen er tussen de 10 en 20 kernbommen. Rusland zou 2700 inzetbare strategische kernkoppen bezitten. De reserve-
voorraden zoals beschreven in de tabel bestaan ook aan Russische kant. Het gaat om kernkoppen die geen draagsysteem hebben of bedoeld zijn voor ontmanteling. Die aantallen zijn veel kleiner dan de totale kernwapenvoorraden op het hoogtepunt van de Koude Oorlog: een slordige 45.000 voor Rusland in de tachtiger jaren, en zo een 32.000 voor de VS in de zestiger jaren. Deze kolossale vermindering is zeker vooruitgang maar de grote vraag is: waar naar toe? De bestaande kernwapenmacht is nog steeds ruim voldoende om de wereld vele malen te vernietigen. Het maakt helaas niet zo vreselijk veel uit of men dat duizend maal of honderd maal kan doen. De gevolgen van een kernwapenoorlog blijven beschavingbeëindigend. Alleen vermindering naar het nulpunt, zoals geëist door de anti-kernwapenbeweging, is eigenlijk acceptabel, indien de veiligheid van de mensheid voorop staat. De algemene verklaringen voor nucleaire ontwapening, zoals die van minister Verhagen vorig jaar en president Obama dit jaar zijn belangrijk. Maar nog belangrijker zijn de daadwerkelijke stappen. Minister Verhagen heeft inmiddels duidelijk gemaakt waar zijn grenzen liggen: op vragen van kamerlid Harry van Bommel of hij bereid was om de Amerikaanse kernwapens te verwijderen van Nederlands grondge-
Bron: February 9, 2009 @ 7:01 am In Hans Kristensen, Nuclear Weapons, United States | - FAS Strategic Security Blog - http://www.fas.org/blog/ssp -
22
bied antwoordde hij als volgt: “Het NAVO-beleid heeft als uitgangspunt dat het bondgenootschap nucleaire capaciteit in Europa zal handhaven op het minimum niveau dat benodigd is voor de handhaving van vrede en stabiliteit. Wijziging van dit beleid kan slechts tot stand komen in goed overleg met alle bondgenoten. Eenzijdige ontwapening is op dit moment contraproductief.” Na de verkiezingen zijn door de regering Obama wel een aantal stappen gezet. Er gaat serieus onderhandeld worden met Rusland over een nieuw verdrag om de aantallen kernwapens verder te verminderen. De VS heeft in feite al het niveau dat was afgesproken in de Moscow overeenkomst van 2002, 2200 strategische kernkoppen, bereikt. Men wil nu de oude START bijeenkomst, die dit jaar afloopt, verlengen en nieuwe limieten vastleggen. (Volgens dat verdrag mogen VS en Rusland 6000 strategische kernkoppen operationeel houden). Tijdens een ontmoeting van de Russische en Amerikaanse ministers van buitenlandse zaken Lavrov en Clinton, begin maart in Geneve, werd dit expliciet bevestigd. Het doel is om te komen tot een verifieerbare kernwapenmacht van 1000 kernkoppen aan beide zijden, voor het eind van 2009. De gedachte daarbij is dat de grootste kernmachten moeten aantonen dat ze serieus zijn over nucleaire ontwapening, willen ze een geloofwaardige positie innemen tijdens de toetsingsconferentie van het Non Proliferatie Verdrag, dat in 2010 zal plaatsvinden. Die bijeenkomst wordt alom gezien als een laatste kans om via internationale afspraken de verdere verspreiding van kernwapens te verhinderen. Ook de belofte van Obama om het nucleaire teststopverdrag te ratificeren is belangrijk – men verwacht daarover nog een harde strijd in het Senaat, die akkoord moet gaan. Maar de Amerikaanse regering handhaaft tegelijk een beleid dat wijst op de handhaving van een weliswaar kleiner, maar robuust nucleair arsenaal. Zo verklaarde minister van defensie Gates begin mei dat de weg naar nucleaire ontwapening een
lange was. Daarmee bevestigde hij eerdere verklaringen van Pentagon woordvoerders dat er in de Nuclear Posture Review (een beschrijving van de Amerikaanse nucleaire slagkracht) die begin 2010 zal worden bekend gemaakt, geen verwijzing naar nucleaire ontwapening zou staan. Ook de plannen in de begroting van het Department of Energy om miljarden dollars uit geven voor het moderniseren van de bestaande kernwapens en de bouw van nieuwe kernwapeninstallaties betekenen dat er een groot gat bestaat tussen de beloftes van president Obama en de harde werkelijkheid.
Obama en Medvedev
De andere door Obama voorgestane stappen zijn grotendeels gericht tegen de proliferatie van kernwapens en wel door het bevriezen van de status-quo (stop op kernproeven en splijtstof productie) en het uitbreiden van strafmaatregelen tegen nieuwe kernwapenstaten. Verontrustend daarbij is het ontbreken in de Praag toespraak van een verwijzing naar de bestaande fora voor ontwapeningsonderhandelingen, zoals de Conference on Disarmament, terwijl het onder president Bush geïnitieerde unilaterale Proliferation Security Initiative door Obama wel wordt genoemd. Als alleen de door Obama genoemde stappen worden uitgevoerd, dan duidt dat op een beleid waarbij de bestaande nucleaire slagkracht op een lager niveau wordt bevroren, terwijl een monopoliepositie voor splijtstofbezit wordt gecreëerd voor een klein aantal landen. Dat is niet genoeg om volgend jaar een consensus te creëren op de toetsingsconferentie van het Non Proliferatie Verdrag volgend jaar en vanzelfsprekend geen afdoende belofte voor nucleaire ontwapening. Om die reden is voortgezette steun aan de campagne van burgemeester Akiba voor een toevoeging (het Hiroshima-Nagasaki Protocol) aan het Non Proliferatie Verdrag waarin wel zulke garanties gegeven worden, van groot belang. *
23
Uit de tijdschriften Met alle geweld Interview (ingekort) door Maarten Meester met de schrijver en filosoof Hans Achterhuis over dit, toen nog te verschijnen, boek. Bron: Filos. Magazine 8, 2008 vredesactivisten die alle technische details willen weten van het oorlogsmateriaal waartegen zij protesteren. Ook bij de vrijwillige deelnemers aan het bekende onderzoek van Stanley Milgram. En heel treffend bij een Amerikaanse soldaat die in Vietnam vocht. Hij weigerde vanuit een helikopter op ongewapende burAkke Botzen gers te schieten. Onder druk (krijgsraad) gaf hij zijn verzet op. Het interview begint met De eerste keer moest hij overeen verslag van een martegeven. Na een tijdje genoot hij ling en de vraag waarom A. ervan.A: Eerst dacht ik nog: misdit in zijn boek heeft opgeschien kan ik als filosoof in mijn nomen. boek afbakenen hoe je de wereld beter en geweldloos kunt maken. ‘Omdat het hierom gaat’.A. werk- Al werkende zag ik dat het gete jaren 70 in de kerkelijke hulpweld er gewoon is.A. wil het verlening als lid van een Nederechter niet laten bij de platitude lands-Belgische stuurgroep van dat agressie ‘nu eenmaal’ in ieder A.I., die wereldwijd een campagne mens zit. Uit zijn onderzoek tegen martelen was begonnen.A. blijkt dat niets gevaarlijker is dan vraagt zich af:‘hoe zuiver op de gewenning. Dit blijkt ook uit de graat was ik zelf? We discussieer- genocides die hij analyseert. 'Elke den eindeloos over de bevrijgenocide ontstaat binnen een bedingsstrijd van de Derde Wereld. volking waar geweld gewoon is'. Mao tegenover Gandhi. Ik schreef destijds: misschien is het in China Taal toch iets beter gegaan dan in ‘Geweld is als een taal die ieder India.Toen ik dit recent herlas, mens kan leren spreken’. De unischrok ik. Ik dacht toen zuiver versele grammatica van de taalinstrumenteel: geweld als middel wetenschapper Noam Chomsky tot een doel: voor mij de bevrijstelt dat de mens de meest uitding van de Derde Wereld. In eenlopende talen kan spreken latere discussies trof mij het ver- dankzij een soort universele softhaal van een studente die een ware in de hersenen. De elemengrote spiegelruit van een bank ten die nodig zij om de taal van had ingegooid. Ze was van goede het geweld te leren zijn in alle komaf, totaal niet iemand van wie culturen en tijden aanwezig . Dit je zoiets verwacht.Wat haar en blijkt uit onderzoek van evolutiomij verontrustte was dat het ver- nair psychologen en antropolosplinterde glas haar zo’n kick gaf. gen. A. noemt aantasting van Ze zei: ik had ook een steen naar trots en van status, de neiging tot het hoofd van een politie agent beledigen, de grotere agressie bij kunnen gooien’. mannen en het gebruik van wapens.
Geweld went Diezelfde fascinatie herkende A. de laatste 5 jaar in allerlei vormen, werkend aan zijn 750 blz. tellende studie naar geweld die eind oktober ‘08 in de boekhandel zou liggen. De fascinatie bij
24
Gelatenheid? Moeten we concluderen dat geweld ‘nu eenmaal’ bij de mens hoort? Nee, zegt A.‘We zijn niet perse gewelddadig maar bezitten de mogelijkheid de taal van ge-
weld snel aan te leren, afhankelijk van onze situatie. Het gaat erom geweld te hanteren, te voorkomen dat mensen het vloeiend leren spreken.
Geweld uitbannen is gevaarlijk Gewelddadige spelletjes op het schoolplein en seksuele fantasieën van mannen moeten niet verboden worden. Mannelijke agressie speelt een rol bij alle geweld, maar niet iedere man is perse gewelddadig. Cultuur, economische omstandigheden en kwaliteit van instituties (recht, politiek) bepalen sterk of mannen zich ook agressief gedragen. 'Ik was boos over het pamflet van schrijfster Kristien Hemmerechts ‘De man, zijn penis en het mes’. Ze wil een geweldloze zuivere seks. Zo’n utopie (opleggen) is op zich gewelddadig'.
Hans Achterhuis
De utopische verleiding Wie geweld vanuit één oorzaak verklaart, hanteert een simplistisch ideaal. Dit kan een legitimatie vormen voor geweld. Om ons te behoeden voor deze valkuil hanteert A. 6 perspectieven voor geweld*, in de hoop dat hij de gevaarlijke plekken in het landschap, waar de bliksem onvermijdelijk een keer zal inslaan, lokaliseert en zo enigszins beveiligt. De filosofe Hannah Arendt vraagt zich af hoe een mens zal reageren in een concrete situatie.
A.:‘Je kunt dan maar beter instituties hebben die je in toom houden’.
Pol Pot en Nelson Mandela ‘Beiden kwamen in opstand tegen onrechtvaardigheid: Pot door de tegenstanders uit te moorden, Mandela door het creëren van democratische instituties, met ruimte voor tegenstanders. Het is bijna bovenmenselijk om bereid te zijn tot een compromis met je eigen ideaal voor ogen.Toch voorkom je zo geweld. Dit kan alleen als je conflicten niet negeert en niet uit wilt bannen, zoals je in de Nederlandse consensuspolitiek helaas te vaak ziet. We moeten conflicten in de politiek positief, maar hard tegen hard, benaderen om geweld te voorkomen. Met dat doel bouwde Thomas Jefferson na de Amerikaanse Revolutie de nodige checks and balances in binnen de democratie. Hoe vergaat het de VS in onze tijd? Dit artikel begint en eindigt bij martelingen. Omzeilen de VS vandaag de dag de checks and balances door in het buitenland te martelen? En door te relativeren, te zeggen dat waterboarding geen martelen is? Geweldloosheid moet van bovenaf worden afgedwongen, in dit geval door de Amerikaanse regering. In een detentiecentrum waar dit soort praktijken geaccepteerd is, wordt het voor een ondervrager wel erg moeilijk om niet de taal van geweld te gebruiken. *) De 6 perspectieven op geweld: doel/middel denken, strijd om erkenning (klassen, man/vrouw), mimetische begeerte, wij/zij denken, moraal versus politiek en de dierlijke natuur van de mens. Uitg. Lemniscaat, Rotterdam 2008 Hans Achterhuis was hoogleraar algemene wijsbegeerte aan de Universiteit van Twente.