Notitie
datum
20 september 2004 onderwerp
VOORWAARDEN VOOR
Meneer de staatssecretaris, dames en heren,
MOBILITEIT
Als Europa de wellicht wat al te optimistische doelstellingen over de kracht van de Europese kenniseconomie waar wil maken, zijn niet alleen aanzienlijke financiële investeringen nodig, maar moet ook gewerkt worden aan de totstandkoming van een gedifferentieerde Europese arbeidsmarkt èn van een Europese arbeidsbevolking. Ik versta hieronder een arbeidsbevolking die in de voor Europa kenmerkende en belangrijke kennisgebieden een smeltkroes is van talent en capaciteit uit de diverse Europese landen en nationaliteiten. Althans, dat is de interpretatie die ik geef aan de verklaringen en afspraken van Lissabon, Bologna, Barcelona, Stockholm en al die andere prachtige steden waar de kern en de betekenis van de Europese samenwerking verder vorm is en wordt gegeven.
Voor iemand van buiten Europa klinkt deze ambitie waarschijnlijk heel bescheiden. Maar wij, Europeanen, weten wel beter. Europa is immers een continent waar oude beschavingen hun stempel van eenheid èn verscheidenheid op hebben gedrukt; Europa is ook het continent van grote staatkundige verschuivingen, waardoor natie- en staatsvorming elkaar lang Inlichtingen
Lange Voorhout 20 | Postbus 556 | 2501 CN Den Haag
K. Dittrich
P.O. Box 556 | 2501 CN The Hague | The Netherlands
070-3122326
[email protected]
T +31 (0)70 312 2300 | F +31 (0)70 312 2301
[email protected] | www.nvao.net
pagina 2 van 11
niet altijd hebben versterkt; Europa is het continent waarin de grootste en wreedste oorlogen hebben plaatsgevonden; en Europa is ook het continent dat werkt aan een nieuwe economische, politieke en sociale structuur die tot meer gelijke kansen en ontwikkelingsmogelijkheden moet leiden.
Wij zijn dus eigenlijk bezig met een immense opgave. En een belangrijke voorwaarde om die opgave tot een succes te maken is ervoor te zorgen dat er echte Europeanen gevormd gaan worden. Geen globetrotters noodzakelijkerwijs, maar een zo groot mogelijke groep verantwoordelijke burgers die zowel de kracht van de eenheid van Europa als de realiteit van een gedifferentieerde Europese samenleving begrijpen en zich daarvoor in willen zetten. En dat betekent nogal wat. Begrijpen kan echter pas als men kennis heeft verworven en daarom vind ik de mobiliteit van onze studenten een van de allerbelangrijkste middelen en zelfs voorwaarden om dat grotere Europese doel te realiseren. Dat kan men als een elitaire opvatting beschouwen. Dat zij dan maar zo. Hoewel ik elke vorm van transnationaal en internationaal contact toejuich, denk ik dat de investeringen in jonge mensen die straks leidinggevende en verantwoordelijke functies gaan innemen, zich dubbel en dwars zullen gaan terugverdienen.
Mobiliteit is mijns inziens dus een must en het is goed dat wij ons twee dagen bezighouden met de voorwaarden waaronder die mobiliteit tot stand kan komen. En dat zijn er nogal wat: voldoende financiële middelen, huisvesting en andere faciliteiten, taalvaardigheid, kennis over inhoud en kwaliteit van opleidingen die elders worden gegeven. Op al die terreinen moeten stappen worden gezet. Ik wil vanochtend met u spreken over de mogelijkheden en voorwaarden voor mobiliteit vanuit de opleidingen en instellingen van het HO zelf. Want het is onvoldoende te beklemtonen dat er in Europa 4.000 instellingen van Hoger Onderwijs bestaan en dat er dus
2
pagina 3 van 11
voor iedereen wel wat van zijn gading te vinden is. Het ruime aanbod is natuurlijk fantastisch, maar leidt tegelijkertijd tot het immense probleem van het moeten kiezen uit deze overdaad. Hoe doe je dat? Daarom wil ik achtereenvolgens kort spreken over: 1. voorlichting vanuit de instellingen en opleidingen zelf; 2. de noodzakelijke kwaliteitsgaranties van opleidingen en instellingen; 3. samenwerkingsvormen tussen opleidingen en instellingen om mobiliteit te bevorderen; 4. de noodzaak om te differentiëren en te profileren, uiteraard met behoud van kwaliteit.
Eerst echter een klein uitstapje, want het moet mij van het hart dat de noodzaak voor mobiliteit met name in de West-Europese landen met te veel nationale economische belangen onderstreept wordt. Het is merkwaardig te zien dat met name de instroom van jong talent wordt bevorderd, zonder dat nagedacht wordt over de consequenties ervan. Als nationale regeringen spreken over de noodzaak van een brain gain, dan moet men zich ook realiseren dat tegelijkertijd elders sprake is van een brain drain. Dat leidt dan dus tot tegenmaatregelen elders of tot een steeds sterkere tegenstelling tussen landen met veel mogelijkheden tot kennisontwikkeling en – vermeerdering, en landen zonder die mogelijkheden. Die merkwaardige, op nationale belangen gebaseerde kortzichtigheid, staat natuurlijk op gespannen voet met de door diezelfde regeringen uitgesproken Europese ontwikkeling. Zou het daarom niet goed zijn als bijvoorbeeld de NoordWest Europese landen zich eens wat meer zouden bezighouden met het bevorderen van mobiliteit naar het buitenland in plaats van zich zo te focussen op het binnenhalen van talent? Maar dit is slechts een tussenwerping. Ik ga nu over naar het eigenlijke onderwerp.
3
pagina 4 van 11
1. De noodzaak van objectieve informatie
Diegenen die naar het buitenland willen gaan, moeten eerst weten waar zij naartoe kunnen. Uiteraard hebben voor sommigen het klimaat, de taal, het land en de stad de beslissende invloed op hun keuze, maar voor diegenen die niet als academisch toerist aan hun buitenlandervaring willen beginnen, zal ook andere informatie nodig zijn. Natuurlijk gaat het daarbij om basale informatie, zoals: -
de instelling;
-
de opleiding;
-
de graad: bachelor of master;
-
de oriëntatie: vooral van belang in de zogenaamde binaire stelsels;
-
de taal waarin de opleiding gegeven wordt;
-
(eventuele) instroomeisen;
-
(eventuele) kosten;
-
en uiteraard de inhoud van de opleiding.
Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat instellingen en opleidingen deze informatie op een volstrekt objectieve manier zouden weergeven. Daar kan echter twijfel over bestaan: de competitie om de student –ook en in sommige gevallen juist om de buitenlandse- maakt de noodzakelijke objectiviteit soms ondergeschikt aan marketingoverwegingen. Met name de commerciële HO-sector, die immers volledig afhankelijk is van de cursusopbrengsten, maakt zich schuldig aan een te positieve voorstelling van zaken. Op dit terrein is de consumentenbescherming nog onvoldoende tot ontwikkeling gekomen. Dat geldt zeker voor de landen in het oosten van Europa, maar ook voor het westen. En bovendien nodigt de vrijheid die in sommige landen bestaat t.o.v. het gebruik van bijvoorbeeld de MBA-titel uit om allerlei
4
pagina 5 van 11
schimmige en niet aan kwaliteitsoordelen onderworpen programma’s te promoten. Zou het niet te overwegen zijn om bij de eerstvolgende ministersconferentie, die in Bergen, het belang van goede en objectieve informatie op de agenda te zetten? Wellicht is het te overwegen om een informatie-afspraak te maken waarbij de overheid of een door de overheid gemandateerde organisatie een lijst van instellingen en opleidingen publiceert waarvan de informatie betrouwbaar wordt geacht. Ik heb onlangs de presentatie van het Vlaamse Hoger Onderwijs Register meegemaakt en ik vind dat een uitstekend voorbeeld van voor studenten begrijpelijke en zinvolle informatieverstrekking, in beginsel zelfs in vier talen.
2. De noodzaak van kwalitatieve informatie
De zojuist genoemde informatie is van betekenis voor het kiezen van de juiste instelling of opleiding. Maar er is natuurlijk meer nodig, vooral informatie over de kwaliteit van opleidingen en instellingen. Grote delen van Europa kunnen zich inmiddels verheugen in een gerespecteerd stelsel van externe beoordelingen in het H.O., dat door vrijwel alle betrokkenen wordt erkend als bijdrage aan de verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde opleidingen. Dat is een zegen van ons kwaliteitszorgstreven en mag niet verloren gaan! Kwaliteitszorg en een goed ontwikkeld stelsel om die kwaliteit blijvend te verbeteren horen tot de vanzelfsprekendheden van volwassen bedrijfstakken. Wat mij betreft, geldt dat ook voor de hoger onderwijssector: zowel het maatschappelijk als het economisch belang van het Hoger Onderwijs is zo groot, dat met recht en reden van een bedrijfstak gesproken kan worden. Toch is het hebben van een kwaliteitszorgstelsel niet voldoende. De borging van de kwaliteit, het
5
pagina 6 van 11
voldoen aan bepaalde voorwaarden en tenminste het garanderen van basiskwaliteit: dat is waar het uiteindelijk om draait! Dat is dan ook precies de reden waarom de ministers in Berlijn hebben afgesproken dat “…. by 2005 national quality assurance systems should include…. a system of accreditation, a certification or comparable procedures…”. Deze afspraak past niet alleen goed in de noodzaak om te komen tot kwaliteitsgaranties, maar sluit ook goed aan op de trend dat de instellingen van HO meer publiek verantwoording afleggen van hun prestaties in ruil voor een steeds groter wordende autonomie. Kwaliteitsgaranties kunnen op een groot aantal manieren worden gegeven, maar de Europese ontwikkeling tot nu toe laat zien dat deze taak vrij algemeen wordt opgedragen aan onafhankelijke organisaties, die in staat worden geacht onafhankelijke uitspraken te doen over de kwaliteit van opleidingen. De vorm waarin dat gebeurt, is echter heel verschillend: steeds meer landen gaan over op een of andere vorm van accreditatie, maar in beginsel is elke externe uitspraak over kwaliteit voldoende, of het nou gaat om reviews, audits, accreditaties van programma’s of van instellingen. Die informatie moet echter wél publiek bekend worden gemaakt en er moet dus ook werk gemaakt worden van een systematiek waarin in alle aan het Bolognaproces deelnemende landen en regio’s informatie over de gegarandeerde kwaliteit van opleidingen en instellingen wordt vermeld. Zowel ENQA als een aantal regionale en andere samenwerkingsverbanden zoeken naar mogelijkheden om deze vitale informatie te verspreiden, bijvoorbeeld door middel van accreditatietemplates, zo mogelijk als aanvulling op het diploma-supplement.
3. De noodzaak van adequate informatie over instellingen en opleidingen
6
pagina 7 van 11
Maar daarmee zijn we er natuurlijk nog niet! Want stel u eens voor dat u een student bent en dat u probeert om na uw bachelor elders een masteropleiding te gaan doen op het terrein van financiering? En dat u dan echt een rationele keuze zou willen maken, louter op basis van de inhoud van de opleiding, de kwaliteit van de staf en de kwaliteit van het programma, omdat u de master beschouwt als de opstap naar een doctoraat en wellicht naar een wetenschappelijke loopbaan? Of stelt u zich eens voor dat u die keuze wilt maken omdat u de master beschouwt als een ideale opstap naar een leven in de “haut finance” en dus een opleiding zoekt die in nauwe afstemming met de top van het werkveld is gemaakt? Of stelt u zich eens voor dat u van uzelf weet dat u geen hoogvlieger bent, maar dat uw enthousiasme uitgaat naar de wijze waarop de financiering van het Midden- en Klein Bedrijf kan worden geregeld? Hoe vindt u dan uw weg in dat woud van 4.000 instellingen en tienduizenden opleidingen? Het is niet zo moeilijk om Oxford en Cambridge, de Eidgenossische Technische Hochschule van Zürich, de Sorbonne, Leuven, Trinity College Dublin, het Karolinska Instituut en andere gerenommeerde instellingen te waarderen. Maar die andere 95%? Wat is bekend van al die andere instellingen die internationaal minder bekend zijn, maar die best pareltjes van opleidingen in huis kunnen hebben? Het is dan ook niet vreemd dat nagedacht wordt over classificaties van instellingen, waarbij de Amerikaanse Carnegie-classification met regelmaat als voorbeeld wordt genoemd. Ik ben een voorstander van dergelijke classificaties omwille van de informatieverschaffing, maar vrees dat classificaties altijd een opwaartse druk ten gevolge zullen hebben. Wanneer ben je een research-universiteit? Hoe gaan we om met binaire stelsels? Hoe voorkomen we met andere woorden dat
7
pagina 8 van 11
classificatie wordt gelijkgesteld aan ranking en dat alleen de researchuniversiteiten als de echte universiteiten worden gezien? Uitgangspunt van de classificatie zou dus niet moeten zijn het prestige dat bestuurders ontlenen aan de categorie waarin zij hun instelling hebben weten te positioneren, maar de informatie die studenten en arbeidsmarkt nodig hebben om verantwoorde keuzes te maken.
Ik permitteer me weer even een uitstapje. Juist in het bevorderen van de mobiliteit moet niet alleen gekeken worden naar de overheden. Instellingen en opleidingen zelf moeten een vooraanstaande rol gaan spelen in het helpen van met name de bachelor-studenten om de goede master-aansluitingen te vinden. Instellingen en opleidingen krijgen wat mij betreft een grotere verantwoordelijkheid ten opzichte van de studenten. Dat betekent mijns inziens ook keuzes maken, waardoor het niet zozeer van belang wordt om honderden samenwerkingsovereenkomsten te sluiten, maar vooral selectief te kijken met wie men die sluit. Consortia kunnen dus belangrijker worden. Een van de mogelijkheden daarvoor is het samenwerken in opleidingen. We zien op het ogenblik een zij het nog voorzichtige uitbreiding van internationale programma’s, die leiden tot double of joint degrees. Met name de joint degrees zijn dé voorbeelden voor samenwerking en mobiliteitsbevordering. Door het Erasmus Mundusprogramma krijgen deze programma’s een terechte steun in de rug. Maar het blijft zeer teleurstellend dat onze nationale wetten en regelgeving nog steeds weinig mogelijkheden bieden om dergelijke internationale opleidingen te faciliteren. Integendeel als men uit het veld de verhalen hoort over de moeilijkheden die moeten worden overwonnen of de extra voorwaarden waaraan voldaan moet worden, dan zinkt de moed wel eens in de schoenen.
8
pagina 9 van 11
Ik zie op dit terrein tevens een rol voor professionele organisaties. De ingenieursverenigingen zijn zich hier al van bewust en zijn al volop bezig met het bewaken van de noodzakelijke standaarden. Datzelfde geldt voor artsen. Maar op dit terrein is toch nog veel meer mogelijk en zeker zinvol! In dit verband wil ik tevens de studenten en hun organisaties noemen. Ik weet wel dat zij niet graag als ‘consument van onderwijs’ beschouwd willen worden, maar hun ervaringen lijken mij essentieel om de informatie van instellingen en opleidingen zelf aan te vullen of bij te stellen. Zou het niet zinvol zijn als de ervaringen van studenten geboekstaafd worden en in de voorlichting een objectiverende rol kunnen gaan spelen?
4. De noodzaak van differentiatie en profilering
Om te kunnen kiezen, moet er iets te kiezen zijn. Instellingen en opleidingen zouden er dus goed aan doen om zich van elkaar te onderscheiden. Dat kan op een aantal manieren: men kan zich onderscheiden in de missie van instelling en opleiding (excellentie, regionale rol, nauwe betrekkingen met het werkveld, internationalisering bijvoorbeeld), men kan zich onderscheiden in het pedagogischdidactisch concept (competentiegericht leren, probleem gestuurd leren, projectsturing, mogelijk zelfs vraagsturing), in de onderwijsvorm (afstandsonderwijs, virtueel onderwijs), in de taal (het snel toenemende onderwijsaanbod in het Engels), in doelgroepen (middelbare scholieren, werkenden, ouderen, herintreders) en natuurlijk in de inhoud. Dat laatste lijkt vanzelfsprekender dan het is. Want onderscheid in inhoud betekent kiezen voor accenten, thema’s; en het maken van die keuzes betekent
9
pagina 10 van 11
ook dat men ‘neen’ durft te zeggen. En dat leidt vrijwel altijd tot problemen met docenten, maar ook met het werkveld, want de neiging om zoveel mogelijk verschillende onderwerpen in de curricula te stoppen blijft natuurlijk. Toch zullen verreweg de meeste instellingen en opleidingen er niet aan ontkomen om keuzes te maken. Er zijn immers maar heel weinig instellingen die met recht en reden kunnen volhouden dat zij overal de goede kwaliteit in kunnen leveren. Ook binnen instellingen ontkomt men dus niet aan de erkenning van diversiteit, en zelfs binnen opleidingen niet! Moeten we het eigenlijk niet aandurven om uitgaande van de wenselijkheid om op een zo groot mogelijk aantal terreinen competitief te zijn met de VS en met landen in het Verre Oosten, keuzes te maken binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte? En zou dat niet moeten betekenen dat bepaalde typen opleidingen méér middelen zouden moeten krijgen dan andere? Kiezen vergt lef en realiteitszin, en moet dus tot de erkenning leiden dat kwaliteit en thema’s niet allemaal gelijk zijn, maar dat verschillen vanzelfsprekend en wenselijk zijn. Het zou dus ook zeer toe te juichen zijn als profilerende en onderscheidende kenmerken van instellingen en opleidingen een plaats zouden kunnen krijgen in de stelsels van externe kwaliteitszorg en informatieverzorging.
5. Conclusies
Dames en heren, ik kom tot een afronding. Ik heb mij in het voorgaande vooral gericht op mobiliteit van studenten in het Hoger Onderwijs. Het spreekt vanzelf dat het voor de mobiliteit van afgestudeerden evenzeer noodzakelijk is dat allerlei informatie wordt verschaft, met name over de waarde van de behaalde diploma’s en kwalificaties. Het
10
pagina 11 van 11
diplomasupplement is daar al een uiterst geschikt voorbeeld van. Maar ook hier mag van instellingen en opleidingen worden verwacht dat zij zich met een duidelijk profiel presenteren tegenover de arbeidsmarkt. Alleen zo wordt duidelijk dat differentiatie nuttig is voor verschillende disciplines en kan de animo voor mobiliteit toenemen. Mobiliteit is een must om Europa’s ambities en kansen waar te maken. Om mobiliteit mogelijk te maken en zinvol te doen zijn, moet aan een aantal belangrijke voorwaarden worden voldaan. Studenten die willen kiezen en werkgevers die geconfronteerd worden met een steeds grotere diversiteit in het aanbod van werknemers, moeten weten wat geboden en gepresteerd wordt. Daarom wordt de informatievoorziening belangrijker dan ooit. Daarom ook moeten wegen gevonden worden om verschillen tussen instellingen en opleidingen goed te duiden en te wegen; daarom moeten instellingen en opleidingen het lef hebben om zich van elkaar te onderscheiden en aan studenten en arbeidsmarkt duidelijk maken dat er gekozen kan én moet worden. Voordat het echt zover is, moet er nog een lange weg worden gegaan. Ik hoop echter dat de komende dagen een stemming zal ontstaan dat het grote belang van Europa en mobiliteit grote stappen vergt van onze overheden en van onze HO-instellingen!
11