2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
Non-formele vrijetijdsbesteding, de weg naar integratie?
Sociale uitsluiting en vrijetijdsbesteding van kinderen Ideeën over ‘Positive Deviance’
Discussiestuk voor Living Room Seminar; Gehouden op 21 oktober 2010 in het Kinderechtenhuis Leiden.
Non-formele vrijetijdsbesteding, de weg naar integratie? Sociale uitsluiting en vrijetijdsbesteding van kinderen Ideeën over ‘Positive Deviance’
Discussiestuk voor Living Room Seminar, 21 oktober 2010 in het Kinderechtenhuis Leiden.
10
10
10
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
Inhoud
10
1 Inleiding
5
2 Het valt niet mee om een kind te zijn van een immigranten gezin
7
3 Binnen of buiten de boot
11
4 Positive Deviance, een andere invalshoek
15
5 Positive Deviance: wat doen we er mee?
19
6 Positive Deviance: een stappenplan
25
7 Verwijzingen
26
10
Lidmaatschap van allochtone kinderen en jeugd aan main-stream non-formele vrijetijdsorganisaties versterkt hun deelname aan de maatschappij
10
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
1 Inleiding Dit betoog draait om twee standpunten: – Lidmaatschap van allochtone kinderen en jeugd aan main-stream non-formele vrijetijdsorganisaties versterkt hun deelname aan de maatschappij; en – Het is zinvol en vruchtbaar om na te gaan, niet zo zeer waarom er zo weinig allochtone kinderen lid zijn, maar eerder wat de redenen, oorzaken en omstandigheden zijn die er toe leiden dat sommige allochtone kinderen wel lid zijn. De eerste stellingname is vooral een geloofspunt, bijna een axioma. In de onderstaande tekst zal een poging worden gedaan aannemelijk te maken waarom hiervan wordt uitgegaan. Het tweede punt is meer een hypothese die nader bekeken wordt, mede aan de hand van gesprekken met Jomics die deelnemen aan deze vrijetijdsorganisaties. Een aantal van hun stellingnames hebben wij verwerkt in deze tekst. Sommige namen hebben we wegens privacy overwegingen gefingeerd. Het geheel zal uitmonden in een aantal aanbevelingen voor beleid, praktijk, onderzoek en training.
Jomics en Jomecs Zoals vele anderen hebben wij moeite met de termen ‘autochtone’ en ‘allochtone’ jongeren en wij schijnen hier maar niet om heen te kunnen, of we moeten onze toevlucht nemen tot omslachtige omschrijvingen. In deze tekst hebben we gekozen voor twee nieuwe labels: JOngeren –en kinderen- uit MInderheids Culturen, of ‘Jomics’ and JOngeren –en kinderen- uit MEerderheids Culturen, of ‘Jomecs’.We weten niet zeker of dit een verbetering is, maar het is het proberen waard.
10
5
Kinderen uit minderheids- en immigrantengezinnen zijn er doorgaans slechter aan toe dan ‘autochtone’ kinderen
10
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
2 Het valt niet mee om een kind te zijn van een immigranten gezin Kinderen uit minderheids- en immigrantengezinnen zijn er doorgaans slechter aan toe dan ‘autochtone’ kinderen. Het betreft dan voornamelijk gezinnen die om economische redenen uit niet-Westerse samenlevingen hier zijn komen wonen. Statistieken en anecdotische mededelingen laten zien dat deze jongens en meisjes het onderspit delven in vrijwel alle domeinen die te maken hebben met welzijn, welbevinden, kwaliteit van het leven of toekomstkansen, of wel veel geluk moeten hebben of erg hun best moeten doen om op gelijke voet te komen. Het gaat dan om geestelijke en lichamelijke gezondheid, onderwijs, huisvesting, vrijetijdsbesteding en sociale relaties. Wanneer deze kinderen al vanaf jonge leeftijd Nederland als een land van ongelijkheden ondervinden, kan dit langdurige negatieve gevolgen hebben, die op latere leeftijd zich kunnen uiten in ernstige mentale en fysieke klachten.1 Evenzeer, zien we dat er iets schort aan hun participatie in de maatschappij, hoe vaag dit laatste ook moge zijn gedefinieërd. We noemen het toch, omdat dit het centrale thema van dit stuk is: hoe kan hun deelname aan onze maatschappij worden bevorderd en versterkt en waarom is dit zinnig? In ‘Jong in Den Haag’, een ICDI studie uit 2001, werd de voorspelling gedaan dat deze stad steeds meer in twee grote groepen zou uiteenvallen. Aan de ene kant, witte, goed opgeleide, gezonde, oudere, werkende, goed-behuisde mensen, en aan de andere kant, donker-gekleurde, jongere, slecht opgeleide, werkeloze, slecht-behuisde mensen, met relatief veel lichamelijke en psychische klachten. Deze voorspelling dreigt uit te komen, niet alleen voor de Hofstad, maar voor het hele land.2 Sahro Ahmed, een Somalische onderzoeker aan de Leidse universiteit, windt er geen doekjes om: “Dutch education is meant for Dutch people. Somali people have a different framework. They don’t fit in. The Dutch think: You’re black, your mother wears a veil, you talk funny, you’re not articulate. You’re not going to make it in Dutch schools.” “As a result”, beweert hij verder, “our children are learning how to make tables, cupboards and coffins. But Somalis want their children to be pilots and doctors, too.” Ahmed zou er nu aan toe kunnen voegen, met een oog op de verkiezingen van 9 juni jl, “Just, think how it feels to live in a place knowing that one out of eight ‘Dutchies’ would rather see you leaving the country”.3 Er is ook duidelijk sprake van een paradox: ogenschijnlijk treedt met de maatschappelijke nadruk op individuele vrijheid een afnemende tolerantie voor cultuurverschillen op.4
“Ja, of bijvoorbeeld als iets kwijt is, zeggen ze het is gestolen en kijken ze direct de Marokkanen en de buitenlanders aan. Maar wij zelf proberen gewoon een beetje mee te doen en niet [willen] worden buitengesloten om dat we Marokkanen of buitenlanders zijn.” Murat (16), deelnemer mentorprogramma Wat ‘Jong in Den Haag’, en mogelijk Ahmed, niet hebben zien aankomen is de toenemende radicalisering van steeds jongere Moslim meisjes en jongens, iets waar nu landelijk grote bezorgdheid of zelfs angst voor bestaat, en wat de discussie over integratie nog noodzakelijker maakt.5 De nationale media en literatuur staan er bol van en er gaat letterlijk geen dag voorbij of er valt wel iets te melden. Men behoeft alleen maar de recente belevenissen aan te horen van iemand zoals de vijftigjarige Mar Lambrechts6 die al vanaf haar geboorte in de Amsterdamse Sloterwijk woont, om te weten hoe bijna een kwart van onze bevolking er voorstaat.7 Krantenberichten in de trant van ‘Marokkaan al jong in de fout...Ruim de helft van de Marokkaanse jongens heeft op zijn 22ste minstens één misdrijf gepleegd’ zijn geen zeldzaamheid.8 We zijn natuurlijk blij met de berichten van het Sociaal Cultureel Plan Bureau dat “Integratie voor een groot deel geslaagd”, noemt, waarbij gewezen wordt op het toenemende aantal jongeren van Turkse en Marokkanse afkomst, dat deelneemt aan het hoger onderwijs en ook hun waarde op de arbeidsmarkt is toegenomen. Hiertegenover staan nochtans de verslechtering van de sociaal-economische situatie van veel niet-Westerse gezinnen en dat de autochtone bevolking zich steeds meer bedreigd lijkt te voelen door al die ‘buitenlanders’.9 En deze problematiek is niet typisch Nederlands; in verschillende vormen en gradaties is ze bijna wereldwijd waarneembaar. Er is dan ook geen gebrek aan literatuur, onderzoeksrapporten, trainingprogramma’s, beleidsnota’s en dagelijks nieuws over dit onderwerp. Zo citeert Facebook op 26 juli j.l. José Manuel Barroso, voorzitter van de Europese Commisse, naar aanleiding van een overleg met religieuze leiders over armoede en sociale uitsluiting: “Smart, sustainable and inclusive growth simply cannot be achieved if we neglect the needs of the 84 million Europeans who live at risk of poverty”. Park (2005), bijvoorbeeld, kijkt naar 14 Europese
10
7
landen en merkt op dat “kinderen van immigranten- en minderheidsgezinnen het slechter doen in school en vaker in ‘special education’ klassen te vinden zijn.” Om nog maar wat willekeurige voorbeelden te noemen: terwijl deze tekst wordt geschreven, maken de Amerikanen zich druk over de nieuwe strikte immigratie-wetten in Arizona die door 60% van de bevolking worden ondersteund en zullen de tussentijdse verkiezingen niet over de economie gaan, maar over illegal immigration, Islam en, meer verborgen, racisme10, maken de Fransen zich op om een groot aantal Roma gezinnen het land uit te sturen, proberen de Thais de stroom aan Burmese vluchtelingen op allerlei slinkse manieren in te dammen, en maken de Zuidafrikanen het landverhuizers uit de omringende landen zuur, verbieden de autoriteiten in Beijing kindereren uit het platteland de toegang tot scholen, en maant de UNHCR Saoedi-Arabië een einde te maken aan de onvrijwillige terugkeer van Somaliërs naar hun uiterst gevaarlijke geboorteland.11 En zo’n opmerking als “Wir werden auf natürlichem Wege durchschnittlich dümmer” van de oud-wethouder van Berlijn, Thilo Sarrazin, wanneer hij het over immigranten heeft, helpt natuurlijk ook niet.12 Niet alleen in Nederland worstelt men dus met dit probleem.
“Iemand voelt zich snel buitengesloten, vooral jongens voelen zich eenzaam. Ik denk dat racisme nooit uit de wereld verdwijnt.” Dhalia (15), lid van een jeugdredactie Maar er is soms gelukkig ook nog goed nieuws, zoals onlangs uit de Verenigde Staten. Daar wordt melding gemaakt dat “Schools populated with minorities are among Nation’s best High Schools”13; een geluid dat we ook graag in Nederland zouden willen horen. Het opvallende bij dit alles is dat er dus ontzettend veel wordt gezegd en geschreven, en er ook ontzettend veel onderzoek plaatsvindt, en overal projecten en initiatieven worden opgezet om dit soort problematiek aan te pakken, maar dat we er met zijn allen nog duidelijk helemaal niet uit zijn hoe nu echt effectief met deze materie om moet worden gegaan. Zodat miljoenen kinderen die nu sociaal worden uitgesloten de ontwikkelingskansen krijgen waar ze recht op hebben volgens het door bijna alle landen geratificeerde Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
8
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
10
9
Ruim zestigduizend kinderen in Nederland tussen de 5 en 17 jaar hebben te maken met een vorm van sociale uitsluiting
10
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
3 Binnen of buiten de boot Toen de begrippen sociale uitsluiting, insluiting en marginalisering, door -vooral Franse- sociaal wetenschappers werden geïntroduceerd, was dit met name om aandacht te vragen voor personen die buiten de maatschappij stonden. Armoede werd hierbij gezien als een sterk verklarende factor, maar andere oorzaken konden ook tot sociale buitensluiting leiden: discriminatie, ouderdom, ziekte of beperkingen, laag onderwijs niveau, onbekendheid of onwetendheid, afwijkend ‘belief system’, of onvermogen te communiceren in de nationale taal. Gewezen werd op bejaarde mannen en vrouwen, mensen met ernstige lichamelijke of geestelijke beperkingen, maar ook misdadigers of druggebruikers, migranten of anderzijds gediscrimineerde personen.14 Armoede en sociale uitsluiting waren dan ook geen synoniemen: gemarginaliseerde (‘socially excluded’) personen konden arm zijn, maar niet per se, terwijl arme mensen doorgaans wel ‘excluded’ waren, maar ook niet altijd. Vooral in Europa vonden deze ideeën weerklank en gezien de hoge welvaart was het denkbaar dat naast arme mensen, bijvoorbeeld ook de rijke drugsbaron, gefortuneerde vluchteling, welgestelde weduwnaar en vermogende jonge boerin uit een geïsoleerd gehucht, zich buiten gesloten konden voelen of dit ook inderdaad waren.
“Ik zie mijn zoontje het liefst naar een ‘witte’ of ‘gemengde’ school gaan, de invloed van een ‘zwarte’ school is negatief.” Iidia (20), teenage moeder en nu HBO student Maar inmiddels, na vele discussies, beleidsrapporten, onderzoeken en conferenties, worden deze denkbeelden steeds meer geassocieerd met armoede en spitst het debat zich nu toe op diegenenen die niet kunnen of willen deelnemen aan algemene voorzieningen, geen deel uit maken van het arbeidsproces of gebruikelijke culturele, sociale, (re-)creatieve activiteiten. Sociale uitsluiting en armoede worden zo vaak in een adem genoemd dat het bijna synoniemen zijn geworden. Het jaar 2010 is dan ook uitgeroepen tot ‘European Year for Combating Poverty and Social Exclusion’. En er is inderdaad een causale relatie tussen uitsluiting en armoede, en gebrek aan geld is zonder meer de meest voorkomende en dwingende factor achter sociale uitsluiting. Het maakt dat je niet kan reizen, geen boeken kan kopen, niet op vakantie kunt, geen lid kan zijn van een vereniging, je minder sociaal acceptabel kan kleden, je mogelijk minder mensen ontmoet, zeker niet diegenen die je vooruit kunnen helpen, en het meer moeite kost om relevantie informatie op te doen...Het is eigenlijk een vicieuze cirkel, want als je eenmaal buiten een hoofdstroom staat is het moeilijker om te zien waar er mogelijkheden zijn, waar je talenten worden gewaardeerd, welke mensen je moet benaderen om vooruit te komen, weet je de bestaande diensten en voorzieningen niet optimaal te benutten, en sla je eerder een verkeerd pad in met nog meer nadelige financiële gevolgen. 13-14% van Nederlandse kinderen tussen de 5 de 17 jaar verkeert onder de ‘Poverty Threshold (PPS) and at-risk-of-Poverty Rate’, oftewel zo’n 343.000 jongens en meisjes.15 Dit is veel te hoog, zelfs indien Nederland hiermee goed scoort binnen de Europese Gemeenschap: 25% voor Italië, 17% voor België en het laagste cijfer -10%- voor Noorwegen.16 Ruim zestigduizend kinderen tussen de 5 en 17 jaar van de Nederlandse kinderen hebben te maken met een vorm van sociale uitsluiting. Dit komt vooral door geldgebrek bij de ouders. Dat concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in een onlangs verschenen onderzoek. Deze groep kinderen doet niet mee aan uitstapjes, het verenigingsleven en gaan zelden naar vriendjes of op vakantie. Dit komt vaak doordat hun ouders geen sociaal netwerk of geld hebben, of in een onveilige of onprettige buurt wonen. Deze beperkte sociale participatie komt vaker voor bij niet-westerse en laagopgeleide ouders, die over relatief weinig vaardigheden beschikken. Bijstandskinderen worden het zwaarst getroffen. Ruim een kwart van deze groep is sociaal buitengesloten. De oplossing ligt volgens het planbureau niet alleen in armoedebestrijding. Kinderen zijn volgens het SCP gebaat bij een veel breder beleid, dat zich ook richt op bijvoorbeeld schuldvermindering en het uitbreiden van het netwerk van de ouders.17 Overigens werden in dit onderzoek Jomics die lid zijn van mono-etnische sport of anderszins verenigingen niet beschouwd als sociaal uitgesloten, terwijl in onze opvatting kinderen die alleen verblijven in hun eigen culturele groep vaak ook moeten worden gezien als buiten- of in elk geval afgesloten van de samenleving. Sterker dan welk statistisch overzicht is wellicht een kijk naar de Leidse Taptoe die jaarlijks op de vooravond van 3 oktober wordt gehouden. Een lange sliert van clubs, organisaties, eenheden en eigenlijk alles dat maar enigszins tot een herkenbare sociale, ontspannings, of culturele groep behoort, trekt dan door de binnenstad, aangekeken en toegejuicht door de rest van de bevolking. Het gaat hier vooral om kinderen en jonge mensen. Het opvallende is nu, dat op een enkel bruin, zwart, geel gezicht na, bijna iedereen van de duizenden kinderen wit is. Jomics, waarvan er toch veel zijn, zijn duidelijk ondervertegenwoordigd. Wat betekent dit? De Leidse Taptoe laat zien dat heel weinig Jomics deel uit maken van non-formele mainstream vrijetijds stucturen. Een mogelijke weg tot integratie lijkt voor hen gesloten of onbereikbaar te zijn. Waarom vinden we dit zo belangrijk? Wij geloven dat kinderen goed integreren indien ze actief en met succes kunnen deelnemen aan wat we zouden kunnen noemen ‘mainstream society’: informele en non-formele structuren en structuurtjes.
10
11
Hierbij moet gedacht worden aan voetbalverenigingen, dansclubs, drumbands, hobby clubs, scouts, schaakclubs en zovele andere ‘community based’ georganiseerde initiatieven op cultureel, sociaal, creatief en recreatief gebied. Naast school leren de kinderen hier te socialiseren, zich maatschappelijke normen en waarden eigen te maken, vriendschappen te sluiten, ‘voedende’ sociale netwerken te ontwikkelen, zich op hun gemak te voelen met andere bevolkingsgroepen, en ook actief bij te dragen aan het verrijken en versterken van de gemeenschap.
Kunnen en Willen Ons doel is beperkt: Er wordt vooral gekeken hoe Jomics zich de vaardigheden eigen (kunnen) maken om aan één, of meerdere hoofdstromingen van de Nederlandse maatschapij te kunnen deelnemen. Wat ze met die vaardigheden willen of gaan doen is een andere zaak. Het gaat er hier om dat zij een keuze kunnen maken, iets dat zonder die vaardigheden niet mogelijk zou zijn. “ ‘Giving Back’ laat zien dat zij de ‘witte wereld’ kunnen betreden, dat dat gewoon mag met de juiste motivatie en enthousiasme, dus men moet het ook zelf willen.” Erik, mentor Wij zijn natuurlijk niet de eersten die hier over nadenken of er iets aan willen doen. De beleidsinitiatieven, projecten en andere goede bedoelingen zijn vrijwel niet meer te volgen, zo veel zijn er; elke gemeente kent ze wel. De hoeveelheid studies is enorm, niet alleen in Nederland. Er is ook een snel groeiend arsenaal aan interventies om de onheilskring van ‘armoede ➪sociale uitsluiting ➪armoede’ te doorbreken. De belangrijkste instrumenten die gebruikt lijken te worden zijn ‘werk’ en ‘onderwijs’. Beide hebben zeker de potentie om sociale contacten te verstevigen, een brug te vormen met de hoofstromingen in de maatschappij en inkomsten te verhogen. Daarnaast zijn er ook veel initiatieven die zich richten op andere aspecten: buurt-, opbouw-, sociaal-, pastoraal werk, urbane vernieuwing en directe training van doelgroepen. Bij het laatste gaat het dan vaak om ‘NEETs’: jonge mensen Not in Education, Employment or Training, waaronder, zoals te verwachten valt, buitensporig veel Jomics.18 Om wat voor soort projecten het ook gaat, erkend moet worden dat de resultaten over het algemeen teleurstellend zijn. Ware dit niet het geval geweest dan was ook het ‘Europese Jaar tegen Armoede en Social Uitsluiting’ niet nodig geweest.19 En toch wordt er, ergens gelukkig maar, elke keer weer met veel tam tam en optimisme over een ‘innovatieve’ benadering geschreven die zeker moet slagen. Sport als middel staat hierbij de laatste tijd hoog op de agenda, bijna overal in de wereld en zeker ook in Nederland.20
“De[voetbal-] club besteedt aandacht aan jongeren heel veel. Bij andere clubs, als je niet in de selectie zit, doen ze niks voor voor je. Maar hier is elk kind welkom.”Rifat, 13, lid van voetbalvereniging. De opvattingen over de resultaten ten aanzien van het effect op sociale cohesie en integratie zijn verdeeld, of in de woorden van Remco Hoekman, Fons Kemper en Madeleinde Frelier “Sport en integratie: vanzelfsprekend maar niet vanzelf ”.21 In een onderzoek dat 500 sportverenigingen betrok, komen zij tot bemoedigende bevindigen: het overgrote merendeel van de Jomics voelt zich thuis in de vereniging, terwijl veel van hun ouders contact onderhouden met leden buiten verenigingstijden en doen aan vrijwilligerswerk. De belangrijkste opgave lijkt dus niet het uitvinden van weer nieuwe benadering of opzet, maar te onderzoeken wat werkt onder welke voorwaarden en omstandigheden. En zo zijn er nog vele andere ‘baanbrekende’ plannen en initiatieven rond de inzet van sport, waarover nagedacht en nagepraat kan worden, ter illustratie: in Amsterdam is men een project begonnen voor werkloze Marokkaanse jongeren, die tophockeyer willen worden, dit om tot een nationaal hockey team in Marokko te komen.22
Sportief of sport verdwaasd? Zien we spoken wanneer we vinden dat sport te veel exclusieve belangstelling krijgt van het Ministerie van VWS? Zou het ook geen zin hebben om meer aandacht te schenken aan het culturele kapitaal van de Jomics, dan ze in één bepaalde richting te duwen. De -populaire- culturele belangstelling van vooral jonge Jomics and Jomecs hebben veel gemeenschappelijks en raakvlakken; het is op die intersectie van deze interessen dat meer initiatieven gestimuleerd zouden kunnen worden. Het zou een erkenning en een validering inhouden van wat dicht bij de harten van de betrokken ligt. Ook zou het getuigen van een positief ambitie-niveau en een werkelijk geloof in de mogelijkheden van deze jonge mensen. 12
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
10
13
De aandacht voor Jomics richt zich traditioneel op die kinderen en jongeren die in de problemen zitten
10
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
4 Positive Deviance, een andere invalshoek Wij vormen geen uitzondering en geloven ook dat we met iets vernieuwends bezig zijn, dat mogelijk meer oplevert dan alleen maar verwachtingen en doodlopende initiatieven, ons daarbij terdege beseffend dat ook wij niet de waarheid in pacht hebben. Maar goed, we proberen het toch, zonder veel pretenties maar met goede hoop, en vatten onze aanpak samen onder de naam van ‘Positive Deviance’. De aandacht voor Jomics richt zich traditioneel op die kinderen en jongeren die in de problemen zitten. Dit levert vrijwel altijd, met wat variatie, een lijstje met de bekende problemen op: vandalisme, ondermaatse schoolprestaties, slechte behuizing, provocerend gedrag, criminaliteit, maar ook slechte gezondheid, beperkte sociale netwerken, geringe maatschappelijke participatie, weinig zelfvertrouwen en onzekerheid... “Voor een aanzien- lijke groep niet-westerse jongeren ziet de toekomst er niet gunstig uit”. 23 Onderzoek, beleid en praktijk houden zich dan ook hier mee bezig: crimininele Atilliaanse jongeren, sluwe Marokkaanse loverboys, werkloze Somaliers, ongeletterde import-bruidjes...Tegelijkertijd wordt hun bestaan verklaard, zo niet als onvermijdelijk geaccepteerd, in termen als ‘hoe kan je ook anders verwachten’, ‘de cultuurverschillen zijn zo groot’, ‘ze worden met de nek aangekeken’, ‘hun ouders zijn ongeletterd’, ‘hun woonwijken missen elke fleur’, ‘onderwijs wordt in die kringen niet belangrijk gevonden’, ‘hun ouders hebben het niet in zich’... Allemaal mogelijk relevant en we kunnen deze “verklaringen” zeker niet allemaal terzijde schuiven. Maar... Er is een ‘maar’. Gelukkig maar. Tegenover al deze narigheid, zijn er ook legio Atilliaanse, Marokkaanse, Turkse- en andere Jomics die goede schoolprestaties leveren, psychosociaal gezond zijn, uitgebreide gemengde sociale netwerken hebben, zich plezierig gedragen, zich thuis voelen in Nederland en zelfvertrouwen uitstralen.24 Hier zijn ook plenty Jomics bij die in achterstandswijken wonen, grote cultuurverschillen hebben te overbruggen, en weten wat het is om gediscrimineerd te worden, of anderzijds de wind niet in hun zeilen hebben. In feite, doen ze het goed tegen de verwachting in, in andere woorden ‘against the odds’. We komen hier terecht bij de z.g. ‘Positive Deviance’ insteek. De achterliggende idee hierbij is dat er naar ‘positieve krachten of ‘sterke punten’ wordt gezocht, zowel binnen de kinderen en jongeren als in hun omgeving. Sternin et al. zien Positive Deviance als “a development approach that is based on the premise that solutions to community problems already exist within the community. The Positive Deviance approach thus differs from traditional ‘needs-based’ or ‘problem-solving’ approaches, in that it does not focus primarily on identification of needs and the external inputs necessary to meet those needs or solve problems. Instead, it seeks to identify and optimize existing resources and solutions within the community to solve community problems.”25 De Positive Deviance Inquiry is met success toegepast op het gebied van (onder-) voeding en landbouw en door ICDI in haar werk met Roma kinderen in Slowakije en lijkt haar belofte waar te maken door nieuwe en doenbare inzichten te verschaffen.26 In zeker zin kunnen de diverse publicaties die succesvolle allochtone mensen etaleren beschouwd worden als behorende tot de Positive Deviance benadering, zoals bijvoorbeeld de groep van Jomics die deel uitmaken van de 2009 lichting van Creative Urbans, een groep die jonge mensen opleidt tot urbane ontwerpers en architecten.27 De vragen die dan bij voorkeur gesteld moeten worden aan deze jonge mensen, zouden moeten gaan over de redenen waarom het hen wel lukte tot ‘sociale inclusie’ te geraken, en, als logische tegenhanger, waarom, volgens hen, andere Jomics dit niet lukt. Overigens breiden wij de definitie van ‘Positive Deviance’ wat uit. Niet alleen de kinderen en jongeren die het redden ‘against the odds’, maar ook zij die oog voor hun hebben en hen helpen en begeleiden, zoals leerkrachten, mentors, trainers en coaches, beschouwen wij als positieve uitzonderingen.
“Zodra er mensen zijn die je inzicht geven in je ‘kundes’, af en toe een compliment geven, dan wil je doorgaan.” Victor (16) deelnemer aan mentorprogramma Loopt de Positive Deviance insteek het risico neerbuigend te zijn? Het gevaar is zeker daar en dit kan alleen maar voorkomen worden indien men de betrokken Jomics normaal benadert, respect toont voor wat ze bereikt hebben en voor de tegenslagen die ze overwonnen hebben, voor hun creativiteit...maar dus niet als een curiositeit of exoot. Gewoon bijzonder, bijzonder gewoon.
10
15
Chauvinistisch “Een Marokkaan die meedraait in de maatschappij dient zich te verantwoorden waarom hij niet voor het criminele pad heeft gekozen.Wat heeft er toegeleid dat hij resistent is geworden voor de verleidingen van een crimineel bestaan? Men zegt dan gaan dat het om een vernederlandse Marokkaan gaat. Pardon, een vernederlandse Marokkaan? Het woord Nederland ombouwen tot een bijvoeglijk naamwoord om een Marokkaan te kunnen duiden die geen crimineel bestaan leidt, dan moet je toch wel heel chauvinistisch zijn.” Mohameed Belhaj.28 Voor het doel van dit discussiestuk zijn een aantal gesprekken gevoerd met Jomics die lid zijn van non-formele, ‘mainstream’ vrijetijdsorganisaties. Deze ‘lelijke’ omschrijving behoeft enige uitleg, ook al omdat deze begrippen verschillend worden gebruikt. ‘Nonformeel’ staat naast, of liever tussen in, de begrippen ‘informeel’ en ‘formeel’, en alhoewel de scheidslijnen niet altijd scherp te trekken zijn, zijn er toch wel belangrijke verschillen : • Nonformeel. Hiermee wordt bedoeld dat de organisatie een vrijwillig initiatief is en niet door de wet is voorgeschreven of verplicht is gesteld. Deelname is ook vrijwillig. Tegelijkertijd zijn de leden wel gebonden aan het nastreven van duidelijke doelstellingen en aan duidelijk omschreven gedragsregels en verplichtingen; voldoen ze hier niet aan dan kunnen buiten de organisatie gezet worden. Typische voorbeelden van nonformele organisaties zijn de Scouts, buurtverenigingen, schaakbond, voetbalclub, theater-en dansgroep, drumband, vakantiebezigheden of festivalbestuur. Nonformele organisaties, en niet zozeer informele activiteiten, hebben het voordeel dat ze deelnemers aanzetten om zich langer te verbinden en minder gelegenheid geven om van de hak op de tak te springen, iets waarover nu vaker wordt geklaagd.29 • Informeel. wordt hier gebruikt om die vrijwillige structuren aan te duiden die geen duidelijke omschreven gedragscodes kennen, vloeiender buitengrenzen kennen, en diffusere en veranderende doelstellingen. Het gezin, het gebeuren op straat, hangen, ‘shoppen’, ‘chatten’, alsmede zulke activiteiten als het kijken naar de televisie, of een partijtje tafelvoetbal in het café op de hoek. • Een basisschool, gemeentebestuur, ondernemersraad zijn formele structuren, daar ze door de wet voorgeschreven zijn en waar de gedragsregels en doelstellingen evenzeer door de wet worden bepaald.
“...een man die het park karate of iets dergelijks ging doen in de buurt van hangjongeren, die daarna langzamerhand mee gingen doen. Langzamerhand kwam de jeugd van heinde en ver.” Katie, medewerker Jeugdzorginstelling Ook enkele andere begrippen die we hier gebruiken vergen enige toelichting: Mainstream: Met ‘mainstream’ of hoofdstroom maatschappij wordt doorgaans bedoeld hoe de meerderheid van de bevolking denkt en voelt, en de culturele verworvenheden die zij dragen en met elkaar delen en die door de massa-media worden uitgedragen. Er is natuurlijk al lang geen sprake meer van één hoofdstroom, maar van meerdere. Scholieren behoren tot een geheel andere hoofdstroom dan beroepsmilitairen of kunstenaars. Ze verschillen hemelsbreed van elkaar wat betreft opvattingen, life style, en sociale oriëntatie; wat ze gemeenschappelijk heben is dat zij gemakkelijk toegang hebben tot kennis en diensten en de overheersende codes, waarden en gedragsvormen kennen en die zich eigen kunnen maken. Vele allochtone kinderen, hoe vitaal en actief ook, maken geen deel uit van een van die hoofstromingen doordat zij die gemakkelijke toegang niet hebben of de gedragscodes niet kennen. Vrijetijdsorganisaties. Deze structuren komen overeen met de vrije keuze van de deelnemers en bieden ontspanning en recreatie, en vinden buiten school-, werk- of zorgverplichtingen plaats. Centraal voor het thema is dat deze clubs en verenigingen uitnodigen tot interactie binnen de groep, dus geen fitness club, waar men in en uit kan lopen zonder een woord met elkaar te wisselen, of een visvereniging waar men uren op zijn eentje naar een dobber zit te turen, maar wel een zangkoor, dansgroep, redactie van een tijdschrift, voetbalvereniging of een toneelgezelschap. En, hier draait het om, de meerderheid van de leden zijn autochtoon. De geïnterviewde Jomics in ons project zijn of waren (ooit) lid van een nonformele mainstream vrijfetijdsbesteding, en hadden daar ook plezier in (gehad). De gesprekken hebben plaatsgevonden in de Randstad, soms in groepen, en soms een-op-een; in totaal zijn zo’n dertig jongeren (en soms ex-jongeren) benaderd. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met diverse jeugdleiders, leerkrachten en gemeentelijke beleidsmakers. De ‘quotes’ die dit stuk larderen komen, tenzij anders vermeld, voort uit deze gesprekken.
16
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
Kijkend met een ‘meta’ visie naar al die interviews, Focus Groep Discussies en gesprekken met individuele begeleiders en jongeren, kan niet anders dan de conclusie worden getrokken dat er heel veel goede en bruikbare ideeën, ervaringen, plannen, activiteiten eigenlijk zomaar voor ‘het grijpen’ zijn, en dit geldt ook voor de vele mensen die zich met hart en ziel voor dit werk inspannen. Wat ook opvalt is dat deze indrukwekkende hoeveelheid aan kennis en ervaring onmogelijk bij één persoon of organisatie te vinden is, deze is hiervoor te uitgebreid en vaak ook te specifiek. Het is een geheel dat alleen maar door een grotere groep gedragen, uitgebracht en verder ontwikkeld kan worden. En wat meer, zo’n grotere groep moet, per definitie, hybride zijn. Dus opgebouwd zijn uit personen van een zeer diverse pluimage: kinderen, jongeren -Jomecs and Jomics, hun ouders, leerkrachten, academici, beleidsmakers, media mensen, jeugdleiders, winkeliers, jeugdleiders...Mensen ook, die elkaar als gelijkwaardig beschouwen en zich er van bewust zijn dat zij gezamenlijk nieuwe kennis, ervaring en netwerken kunnen creeëren.
De jeugd leidt “Kinderen kunnen al op jonge leeftijd leiderschapskwaliteiten ontwikkelen. Niet per se om later topfuncties te bezetten, maar om problemen in hun eigen omgeving op te lossen.” André de Vos30
10
17
Zorg voor de leden van je eigen gezin plus één buitenstaander
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
5 Positive Deviance: wat doen we er mee? Kijkend naar de nog steeds aanzwellende vloed van meestal bijzonder zinvolle, creatieve, ludieke en ook mooie studies, beleidsstukken, meetings en andere initiatieven zou een gepast zwijgen, en zeker een bezinning of time-out, een logische daad zijn. Waarom nog iets toevoegen aan de hoeveelheid voorstellen en suggesties, maakt dat de brei niet alleen nog dikker en groter? Toch zullen we een poging wagen, zij het een ongebruikelijke, wel wetend dat we het risico lopen niet serieus genomen te worden. In plaats van ons in de eerste plaats te richten op abstracte eenheden zoals het ‘onderwijs’, de ‘beleidsmakers’, ‘media’, ‘Marokkaanse gemeenschap’, ‘politie’, ‘onderzoekers’, ‘politici’, zoals misschien wordt verwacht in een discussiestuk zoals dit, spreken wij het individu aan. Jij dus, als lezer, maar ook die individuele moeder, die jongen en dat meisje in die klas, die buurtagent in dat deel van die stad, die dokter van die praktijk, die onderzoeker van dat bureau, die Marokkaanse opbouwwerker in die straat, die verkoopster in die winkel, die schrijver van die krant, die programma-maker van dat TV station, dat Tweede-Kamer lid van die Partij, die muziekleraar van die drumband, dat oudere lid van die schaakclub, dat voetballertje van die vereniging... en zo door, totdat we iedereen in het land hebben bereikt. Wij wenden ons tot jou als persoon met een naam, bewustzijn, hart, dus als -zwaar woord- mens. Ook dit is niets nieuws, was het niet Confucius die al zei: “Zorg voor de leden van je eigen gezin plus één buitenstaander?”. Wij pleiten hier voor, niet alleen omdat het iedereen het tot haar/zijn verantwoording zou moeten rekenen om anderen uit hun isolement te halen, maar vooral ook dat het niet aan de overheid-instanties of maatschappelijke organisaties kan worden overgelaten: het is ‘jouw’ en ‘mijn’ vak. Een van onze veronderstellingen is dat zoveel veelbelovende campagnes op niets uitlopen omdat het persoonlijke element –wat doen jij en ik meer dan van ons wordt verlangt- vaak niet aanwezig is; en andersom, dat dat persoonlijke element het kenmerk is van die (weinige) initiatieven die wel werken.
8 tot 8 coach is als een oudere broer De Amsterdamse wethouder Freek Ossel is tevreden over het ‘dure’ project waarbij in Slotervaart professionele jeugdcoaches worden ingezet om ‘structuur in het leven van jongeren en hun ouders te brengen’. Zij functioneren als ‘een oudere broer’.31 De vraag die wij willen stellen is: “Waar is dan de echte oudere broer, die het zonder geld doet, gebleven?” Jouw of mijn vak? Ja, indien er iets met zekerheid gezegd kan worden op basis van alle beschikbare ervaring en kennis, is dat de meest beslissende en ingrijpende veranderingen in het leven van zowel Jomics als Jomecs, ten goede or ten kwade, op microniveau plaats vinden: tussen een paar buren, in de winkelstraat, in de klas, op het pleintje op de hoek, de werkplaats of hockeyveld, in de rij van ouders die voor de school op hun kinderen staan te wachten, op het verjaardagspartijtje...In deze zeer concrete persoonlijke situaties liggen de mogelijkheden tot marginalisering of tot het ‘binnen halen’ van kinderen en jongeren. Een paar voorbeelden om eenenander duidelijk te maken: • Petra, ziet bij het opwachten van haar dochtertje Anneke bij groep 3, dat Ivanka, een Bulgaars meisje uit de zelfde groep, altijd alleen naar huis gaat en vrijwel met niemand praat. Na een gesprekje met Tsveta , Ivanka’s moeder, lukt het haar dat Ivanka en Anneke regelmatig met elkaar spelen. De moeders spreken af om samen koffie te drinken bij V&D. • Gerard, de penningmeester van de drumband ‘Vooruit Mars’, merkt dat er alleen maar witte Nederlandertjes bij de junioren zitten. Hij bespreekt dit met hen, en moedigt hen aan vrienden ‘uit andere landen’ mee te nemen naar de oefenavond. Een week daarna verschijnen de twee Afghaanse broertjes, Karim en Moquim, aan de hand van Jan Willem, die in de zelfde straat woont. Na 20 minuten zijn ze vergeten waar ze zijn en trommelen ze er flink op los. Bij de gemeente weet Gerard geld voor het lidmaatschap en uniformen los te peuteren. • Yeshua, de opbouwwerker wiens ouders uit Ethiopië kwamen, verzorgt evenementen en bezigheden voor kinderen in een ‘moeilijke’ buurt. Het zijn vooral Jomicjes die ronddolen, maar lang niet alle kinderen uit de buurt. Yeshua gaat te rade bij Bert, manager van de Aldi. Gezamenlijk gaan ze de wijk in om met jongeren en hun ouders van gedachten te wisselen. Na een paar weken is het aantal deelnemende kinderen, waaronder een substantieel aantal Jomecs, gegroeid.
10
19
• Ahmed, trainer van van B4 bij Turkiyemspor, gaat op bezoek bij zijn collega Bert die coach is bij voetbalclub Rood Wit Blauw. Ze spreken af een paar oefenwedstrijdjes te organiseren tussen beide teams, met daarop aansluitend wat spelletjes in de kantine. Uiteindelijk gaan ze regelmatig trainingen organiseren waaraan beide teams meedoen. • Annette, een free-lance journaliste, gaat elke week met een groep teenagers - Jomics and Jomecs- naar de bioscoop. Haar vriend Frank, die daar werkt, heeft er voor gezord dat ze er voor de helft van het geld in mogen. Vaak wordt er nog wat nagepraat over wat ze gezien hebben. Sommigen spreken de wens uit lid te willen worden van de toneelclub. • Marjoleine, de wethouder voor Jeugd en Gezin, merkt tot haar verbazing dat ze geen enkele arme Jomic persoonlijk kent, ondanks dat ‘migranten gezinnen’ deel van haar portefeuille uitmaakt. Ze bespreekt dit met de leiding van HADR (Hand aan de Riemen), de roeiclub waar ze lid van is. Na enig overleg met Annemieke, leidster van Groep 8 van de Kerklaan basisschool -34% van de leerlingen zijn allochtoon-, vaart heel Groep 8 elke donderdagavond uit, gebruik makend van alle wherries die HADR rijk is, met Marjoleine als coach. • Nina, de huisarts, vermoedt dat de slaapproblemen van de 12-jarige Ricardo uit Nicaragua meer psychisch dan lichamelijk zijn. Vragend naar zijn hobbies hoort zij dat hij ‘van dieren houdt’. Zij heeft net een jong katje uit het dierenasiel betrokken en maakt van de relatie gebruik om Ricardo te introduceren. Hij treft het: hij mag voor de dieren zorgen en Maarten, een van de teamleden die hem zal begeleiden, heeft een aantal jaren in het naburige Costa Rica gewerkt. • Marjoleine, de wethoudster, die door haar werk in aanraking komt met al deze initiatieven, nodigt Gerard, Yeshua, Ahmed, Bert, Nina en Maarten uit voor een kennismaking. Ze besluiten om één keer in de maand bij elkaar te komen om ervaringen uit te wisselen. Ze zullen anderen met een belangstelling voor de zelfde issues hierbij uitnodigen. Langzaamaan begint de “olievlek” zich uit te breiden. Deze verzonnen, maar niet per se onrealistische, illustraties verduidelijken dat individuele personen een verschil moeten en kunnen maken. Alleen van beleid dat dit als centraal uitgangspunt neemt kan gehoopt worden dat het effect resorteert in het bestrijden van sociale uitsluiting.
Positive Deviance en de ‘persoonlijke intsteek’ Hoe valt nu deze benadrukking van het belang van een ‘persoonlijke benadering’ en het ‘meer doen dan van je functie wordt verwacht’ te zien in het licht van ‘Positive Deviance’.Wij denken dat uit de interviews en de diverse rapporten over ‘succesvolle integratie’, dit één van de cruciale, mogelijk het meest doorslaggevende element is. Wanneer Jomics, against all odds, er in slagen actief en met plezier deel te nemen in een van de mainstreams van onze maatschappij, dan is dit meestal te danken aan (behalve persoonlijke kenmerken van die betreffende Jomic): iemand in zijn/haar omgeving die iets meer deed dan was voorgeschreven of verwacht. “O.K., maar hoe moet zulk beleid er uit zien?”, vraag jij dan natuurlijk. Nogmaals, hier is al zoveel over gezegd, en nogmaals, bijna tegen beter weten in, wagen we ons hier aan. Een hoofdlijn zou ons inziens moeten zijn, dat mensen niet gezegd wordt wat ze moeten doen of hoe ze het moeten aanpakken, maar meer dat (de overheid) de juiste voorwaarden schept waardoor mensen als vanzelf de gewenste initiatieven ontplooien. De meeste mensen houden er niet van om verteld te worden hoe ze zich moeten gedragen, zeker jongeren niet, die bovendien vaak veel te slim zijn om zich door leuzen bedacht door volwassenen te laten verleiden. Dit soort programma’s falen vaak omdat, dikwijls met de beste bedoelingen, de ideeën en plannen van boven worden opgelegd. Een eerste les die wij uit onze gesprekken met ‘geintegreerde’ Jomics hebben geleerd, en die wij als boodschap mee willen geven, is om altijd eerst te kijken en te luisteren naar die Jomics die er in geslaagd zijn bruggen te bouwen, voor zichzelf en voor anderen. Zij die in staat zijn hierover heen te wandelen en ook Jomecs er toe over kunnen halen van de andere kant de brug over te steken. Het hanteren van het begrip Positive Deviance in beleid, onderzoek en praktijk is nuttig omdat het problematiek van de positieve, oplossingskant benadert. We kijken niet langer waarom het mis gaat, we kijken waarom het goed gaat. Door naar deze bruggenbouwende Jomics met respect te luisteren, wordt erkent dat zij eigen ‘agency’ hebben, dat het productief en zinvol is om de mensen waar het om gaat zelf initiatieven te laten ontplooien, en dat de taak van de overheid is om deze initiatieven te valideren, de verdere formulering en implementatie hiervan te faciliteren en minder om waarden en structuren op te dringen. Dit lijkt met name een opdracht voor de lokale overheden.
20
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
Bonding en Bridging De termen zijn van Robert Putman. Hij onderscheidt twee vormen van saamhorigheid of samenbinden, ‘bonding’ vindt plaats binnen de groep, en ‘bridging’ tussen meerdere groepen die van elkaar op belangrijke kenmerken verschillen.Verder betoogt hij dat hoe groter de diversiteit in een gemeenschap, hoe sterker de bonding en hoe zwakker de bridging is, in onze context: hoe groter de etnische tegenstellingen.32 Waar zou men dus op moeten inzetten? Het aanmoedigen van eigen identeit, eigen clubs, of van een overstijgende -Nederlandse?-identiteit, en gemixte verenigingen? Onze intituïtie zegt: op beide. Onderzoek toont geen bijzonder sterk verband aan tussen het lid zijn van een vereniging en sociale integratie. Dat is niet verbazingwekkend aangezien het leven gecompliceerder is dan een paar uur voetballen, muziek maken of schaken in de week. NWO onderzoeker Annette Roest en haar collega’s pleiten dan ook niet voor niets voor een wijdere aanpak van sociale uitsluiting. Nemen we haar vier aspecten van sociale uitsluiting over -sociale participatie, materiële achterstelling, sociale rechten en normatieve integratie, 33 dan kan lidmaatschap van een vrijetijdsvereniging een eerste stap zijn tot verbeteringen in andere domeinen. Het is denkbaar dat door actief deel te nemen aan, bijvoorbeeld, een theatergezelschap (sociale participatie) een Jomic beter zicht krijgt op haar rechten (sociale rechten), haar netwerk versterkt en kans maakt op een betere baan (materiële achterstelling) en homosexualiteit niet afwijst als een perverse afwijking (normatieve integratie). Bovendien betekent het hebben van ‘integratie vaardigheden’ nog niet noodzakelijkerwijs dat deze ook stante pede gebruikt worden. Het is goed denkbaar dat zij op een later tijdstip in het leven van een Jomic toegepast kunnen worden, wanneer hier de noodzaak voor wordt gevoeld, bijvoorbeeld bij het kiezen van een baan, deelnemen aan onderhandelingen, of verkrijgen van een vergunning, of ontwikkelen van een sociaal netwerk.
“Ik heb daar geleerd hoe ik me zelf kan verwoorden en hoe ik sneller contact kan maken met anderen. Ik heb er meer zelfvertrouwen door gekregen.” Umut, deelnemer aan studentenmentorprogramma
Invloedssferen In een hoogst invloedrijk boek, ‘Asylums’, toont de socioloog Ervin Goffman aan dat de geestelijke gezondheid en veerkracht van individuen samenhangt met het aantal sociale omgevingen waar zij lid van zijn. Het gezin, de school, de vriendenclub, het werk, de buurt zijn voorbeelden van zulke omgevingen. En hoe groter de afstand is tussen deze sferen, hoe sterker deze positieve uitwerking. Alleen al om deze reden is deelname van Jomics aan ‘mainstream’ verenigingen toe te juichen: het is in elk geval een extra sfeer waar ze in verkeren. 34 De gesprekken met Jomics, waarvan een aantal citaten in dit stuk zijn opgeschreven, laten zien dat hun deelname aan mainstream vrijetijds-bestedingen wel degelijk verschil uit maakt. Zij wijzen op het belang van het leren kennen van leeftijdsgenoten en ouderen uit de autochtone wereld, hun manier van denken en uitdrukken en gewoontes en belangstelling. Zij krijgen beter toegang tot het ‘culturele kapitaal’ van autochtoon Nederland en kiezen hier uit wat hen plezierig en nuttig voorkomt. Ook leren zij de sociale en culturele kaart van het land en en de mogelijkheden voor maatschappelijke vooruitgang beter kennen. De mate waarin dit alles gebeurt verschilt van Jomic tot Jomic en van vereniging tot vereniging, maar de voordelen voor de Jomics zijn zeker daar. Het heeft ook zin om naar deze Jomic meisjes en jongens te luisteren wanneer het gaat om het aantrekken van meer jongeren uit minderheids culturen. Hier zijn weinig algemene richtlijnen te geven, daar dit per situatie, club, vereniging, en achtergrond van de jongeren verschilt. Vaststaat echter dat de Jomics die al lid zijn, uitstekende gidsen en facilitators zijn. Zij kunnen vriendschappen tot stand brenben, uitleggen waarom sommige kinderen van hun ouders wel of niet op muziekles of op voetbal mogen, zelfs indien de kosten geen probleem zijn, of wanneer dit wel het geval is, mogelijk een oplossing suggeren. Zij zullen ook waarschuwen tegen een te naarstig beleid en voor een beperkt houden van het aantal Jomic leden, zodat er geen toestanden zullen ontstaan zoals bij de Nijmeegse voetbalclub Quick 1888, die onlangs een ‘allochtonenstop’ invoerde omdat 80% procent van de leden Jomics waren.35 En weer kan en moet de lokale overheid hier een bevorderende rol in spelen en de juiste voorwaarden scheppen, zij zou met name instrumentaal kunnen zijn bij het tot stand komen van netwerken (van mensen en kinderen die zich met non-formele vrijetijdsbesteding bezighouden) en deze helpen in stand te houden. Het zijn vooral de mensen die met hun voeten in de gemeenschap staan, met hun ogen en oren de jongeren kunnen waarnemen, hun handen in elkaar kunnen slaan en er voor kunnen zorgen dat iedereen er bij komt en blijft.
10
21
Natuurlijk kunnen we nog meer organisaties en gremia vinden waar we opdrachten en verwachtingen kunnen deponeren: de overheid, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de KNVB, de Scouts, de kerken, de media, de politieke partijen, de ... , maar uiteindelijk komt het toch neer op jou en mij. En ja, natuurlijk op op jou, Jomec en op jou, Jomic. Vrijetijdsbesteding, De Weg naar integratie? Nee, natuurlijk niet. Maar wel een belangrijke weg. Een die samen met vele andere wegen kan leiden naar het uiteindelijke doel: sociale inclusie van Jomics in onze samenleving.
Het zou zo goed zijn indien we wat meer met elkaar konden praten, dingen konden bespreken en konden doen. Met de gemeente, met ander jongerenwerkers, met ouders, met jongeren. Samen. Salim, jongeren opbouwwerker.
22
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
10
23
‘Jomics’ wijzen op het belang van het leren kennen van leeftijdsgenoten en ouderen uit de autochtone wereld, hun manier van denken en uitdrukken en gewoontes en belangstelling
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
6 Positive Deviance: een stappenplan Wij presenteren hierbij een stappenplan of een proces, een methode durven we het zeker niet te noemen, die gebruikt zou kunnen worden om op lokaal niveau ‘Positive Deviance’ uit te breiden, om het zogenaamd uitzonderlijke meer gewoon te maken, als het ware. Daarbij zij opgemerkt dat de stappen ons insziens overal hetzelfde kunnen zijn, maar de praktische uitwerking en speerpunten per plek zullen verschillen.
“Kinderen hebben mensen nodig die in hen geloven.” Lilia, teenage moeder, nu HBO student Stap 1: Jij, gemeentelijk beleidsmaker, jeugdleider, trainer, leraar, ouder, etc., jij maakt een inventarisatie in jouw straat, jouw buurt of jouw gemeente, van mensen en organisaties die non-formele vrijetijds activiteiten organiseren voor kinderen en jongeren. Stap 2: Jij gaat individuele gesprekken aan met mensen die zulke activiteiten organiseren. Daarbij kijk je goed waar reeds met gemengde groepen Jomics en Jomecs wordt gewerkt. Stap 3: Jij nodigt de verschillende organisaties en personen uit voor een uitwisseling. Tijdens deze bijeenkomst probeer je de verschillende ‘stakeholders’ enthousiast te krijgen voor het idee om meer Jomics of Jomecs te betrekken in hun activiteiten. Samen formuleer je daar strategieen voor. (het moge duidelijk zijn dat het bij Stap 3 vaak nodig zal zijn meerdere bijeenkomsten te organiseren voordat concrete acties worden ondernomen) Stap 4: Meer Jomics worden betrokken in non-formele vrijetijdsbestedingen. Jij monitort dit en regelt regelmatig follow-up bijeenkomsten met (het hopelijk steeds groeiende) netwerk. Succesverhalen worden verzameld en gedeeld met de pers en de bredere gemeenschap. Dat is ons stappenplan ‘Positive Deviance’. Kan het zo simpel zijn? Is het werkelijk denkbaar dat deze vier stappen leiden tot grotere sociale inclusie van Jomics? Ja. En nee. Zoals al gezegd, natuurlijk vergt zo’n proces de nodige begeleiding en inzet, en natuurlijk zal er niet altijd overal even enthousiast worden gereageerd. En het staat en valt immers ook bij ‘jou’ en ‘mij’. Maar als blueprint voor een aanpak zou het kunnen werken. In elk geval is het het proberen waard. De kans van slagen lijkt vele malen groter dan slechts weer een project(je), dat zich richt op slechts een doelgroep(je), met slechts een insteek(je). Projectburo’s, waarvan er veel te veel zijn, zouden ons insziens ook in hun ondersteunende rol richting gemeentes zich beter kunnen richten op het inititieren en faciliteren van zo’n soort proces, i.p.v. met weer een “sexy” jeugdparticipatie projectje te komen. Maar dit terzijde. Ons stappenplan ‘Positive Deviance’ is makkelijk te realiseren en ons insziens het proberen waard in enkele pilot gemeentes. De resultaten en effecten zullen gemakkelijk en op redelijk korte termijn te meten zijn. We benadrukken nogmaals, en misschien ten overvloede, dat het voor het slagen van dit stappenplan noodzakelijk is dat vanaf het begin ‘positive deviante’ kinderen en jongeren worden betrokken en ingezet.
“Zo rol je er in. Je moet met dat soort dingen geconfronteerd worden. Een stukje begeleiding.Wat je ziet neem je over, leer je, is goed voor je algemene ontwikkeling, iemand moet de kar trekken”. Mustafa, wijkagent te Haarlem
10
25
Verwijzingen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
26
D. P. Keating, and C. Herzman, (eds), (1999) Developmental Health and the Wealth of Nations, Guilford, London. Nico Van Oudenhoven et al, (2001) Jong in Den Haag, ICDI, Leiden. De mensen die in 2010 voor de VVD of the PVV hebben gestemd, die samen goed zijn voor meer dan eenderde van de Tweede Kamer zetels, zien inderdaad de migranten liever gaan dank omen. Zie: Ykje Vriesinga (2010), ‘Immigratie en milieu blijven splijtzwammen’, NRC-Handelsblad, 28 juli. Trees Pels, (2010), ‘Opvoeden in de multi-etnische stad’. Inaugurale rede, Vrije Universtiteit van Amsterdam, 11 juni. Factsheet ‘Integration and Radicalisation’ (2009), Nederlands Jeugd Instituut, Utrecht. Sheila Kamerman (2010), ‘Zo goed was beveiling niet’. NRC, 27 Juli. Zie ook: ‘Culturele diverstiteit in opvoeden en opgroeien, feiten en cijfers’, Factsheet. Nederlands Jeugd Instituut, Utrecht (2009?) en De Valk, Helga A.G, Kris R. Noam, Alinda M. Bosch And Gijs C. N. Beets (2009), ‘Children in Immigrant Families in the Netherlands: A Statistical Portrait And A Review of the Literature’, Special Series on Children in Immigrant Families in Affluent Societies, WP-2009-16, Innocenti Working Paper, Unicef, Florence. ‘Marokkaan al jong in de fout’. Leidsch Dagblad, 26 juni 2010. Jaarrapport Integratie (2009), Sociaal Cultureel Plan Bureau, Den Haag. Howard Fineman (2010), ‘Borderline Dumb, the GOP’s shortsighted immigration play’, Newsweek, 23 August. Zie: www.facebook.com/pages/Jose-Manuel-Barroso/110107045169; Eppo König (2010) ‘Arizona moet zich nog even inhouden’, NRC-Handelsblad, 29 juli; Réunion controversée à l’Elysée “sur les Roms et les gens du voyage” (2010), Le Monde 28 July; Voice of America (2010), ‘French President Vows Tough Stand on Foreign-Born Citizens, 6 August; Khalid Koser (2009), ‘Protecting Displaced Migrants in South Africa’, Electronic Newsletter, 17 June. The Brookings Institution; Tania Branigan, 2010, ‘ Millions of Chinese rural migrants denied education for their children’, The Guardian, 15 March. Stephanie Nebehay (2010), UN calls on Saudi Arabia to stop deporting Somalis, Reuters, 30 July. Rassistischer Ausfall Sarrazins, “Durchschnittlch dümmer”, TAZ.de, 11 juni, 2010. Brian Russel (2010), ‘Schools Populated with Minorities Are Among Nation’s Best High Schools’, World Report, US News, 11 June. G. Room (Eds) (1995), Beyond the threshold: the measurement and analysis of social exclusion, The Policy Press, University of Bristol. Gerda Jehoel-Gijsbers (2009), Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen, Nulmeting. Sociaal Cultureel Plan Bureau, Den Haag. Eurostat NewsRelease (2010), 18 January. Sociale uitsluiting van bij kinderen. Rapport geschreven door Annette Roest, Anne Marike Lokhorst en Cok Vrooman. Te downloaden via http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2010/ Sociale_uitsluiting_bij_kinderen. L. Delsen, T. Van den Hoogen E. Van de Laar E. J.Peil (red), (2006), Solidariteit in de polder? Armoede en sociale uitsluiting in Nederland bezien vanuit de economie en theologie. Van Gorcum, Assen; Abdul Khakee, Paola Somma Huw Thomas (Eds) (1999), ‘Urban Renewal, Ethnicity and Social Exclusion in Europe’, Ahsgate, Farnham; House of Commons (2010), ‘Young People Not in Education, Employment or Training’. Eighth Report of Session 2009-2010, Volume 1, 24 March. House of Commons, The Stationary Office Ltd, London. Sheila Kamerman (2010), ‘Probleemjongeren in opleiding voor hockeyploeg van Marokko’, NRC-Handelsblad, 3 augustus. Zie voor een uitgebreid overzicht: Fons Kemper, red, (2010), Samenspel, studies over etniciteit, integratie en sport’, Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen, Bennekom. Remco Hoekman, Fons Kemper en Madeleine Frelier (2008), ‘Sport en Integratie: vanzelfprekend maar niet vanzelf ’, ‘s-Hertogenbosch, W.J.H. Mulier Instituut. Elsevier (2010), ‘Marokkaans hockey-elftal wordt in Amsterdam opgeleid’, 22 juni. M. Gijsberts, en J. Dagevos, (2009). ‘Samenvatting Jaarrapport Integratie 2009’, in: ‘Jaarrapport integratie 2009’. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. ISNB 978 90 377 0446 4. Aanhaling op bldz. 12 Zie Gijsberts en Dagevos (2009). Monique Sternin, Jerry Sternin, David Marsh (1998) ‘Designing a Community-Based Nutrition Program, Using the Hearth Model and the Positive Deviance Approach -A Field Guide’, Save the Children, Westport. Blanka Berková, Katarína Levková and Rutger van Oudenhoven (2006), ‘Learning from Winning Roma Youth’, International Spolu Foundation, Utrecht. Ali Moumen et al (2009), ‘Creative Urbans’, Stichting Creative Urbans, Amsterdam Mohameed Belhaj (2010), ‘Perspective van een Marokkaan’, De Volkskrant, 10 maart. Laura van Haars en Karen Zandbergen (2010), ‘Jongeren hebben weinig vertrouwen in instituten’, Trouw, 28 augustus. André de Vos (2010). ‘De Jeugd leidt’, FD Career Challenge, 11 maart. Rob Pietersen (2010), ‘Onorthodoxe jeugdcoaches zijn een succes’. Trouw, 30 juni.
2010
Europees Jaar
van de bestrijding van armoede
en sociale uitsluiting
32 33 34 35
10
Robert Putman, (2000), Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community, Simon & Schuster, New York. Zie onder andere de uiterst instructieve studie van Annette Roest, Anne Marike Lockhorst en Cok Vrooman (2010), ‘Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden’, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. Ervin Goffman (1961), Asylums: Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other Inmates. New York, Doubleday. Trouw (2010), ‘Allochtonenstop bij voetbalclub is op te vatten als noodkreet’, 17 mei.
27
ICDI (International Child Development Initiatives) is gehuisvest in het Kinderrechtennhuis te Leiden. We bevorderen het welzijn van kinderen die opgroeien in moeilijke omstandigheden. We richten ons op de internationale context en doen ons best om het beleid en de zorg rond deze kinderen te verbeteren. We geloven in de kracht van kinderen en jonge mensen, het ondersteunen van hun rechten en het aanpakken van de onderliggende oorzaken van hun problemen. Dit discussiestuk is mogelijk gemaakt door steun van het Agentschap SZW van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid in het kader van het Europees jaar van de Bestrijding van Armoede en Sociale Uitsluiting.
ICID Hooglandskerkgracht 17F 2312 HS LeidenThe Netherlands
10