Nieuw Romaleiderschap Een beschrijving van Roma-activisten in Boekarest
Doctoraalscriptie Culturele Antropologie Lonneke Roodnat Begeleider: Dr. Hans Marks Radboud Universiteit Nijmegen Juni 2005 i
Voorwoord Mijn scriptie is af! Ik ben blij! Graag wil ik de mensen in Roemenië bedanken die hebben gezorgd voor een leuke en leerzame tijd. Als eerste de activisten in Boekarest, die mij de mogelijkheid hebben geboden om een kijkje in hun leven te nemen. Ook Frans, Somna, Franco en Simone hebben mijn Roemeense leven erg gezellig gemaakt. Ik bedank Adriana voor de hulp met de eerste interviews en het vertalen van vragenlijsten. Na mijn veldwerk kwam een intensieve en vaak moeilijke tijd van schrijven en herschrijven. Dankzij de steun van vele mensen om mij heen is de scriptie nu klaar. Bedankt Hans, voor de vele lange uren vol kritische en aandachtige begeleiding. Jouw professionele, maar ook persoonlijke steun hebben een grote bijdrage aan deze scriptie geleverd. Ook bedankt voor de onderzoekservaring die ik de afgelopen jaren op heb kunnen doen. Pa en ma, erg bedankt voor de financiële en emotionele steun en de nooit aflatende interesse in mij en mijn studie. Tenslotte bedank ik mijn vrienden. Jullie hebben me op velerlei manieren bijgestaan, bijvoorbeeld door te luisteren naar mijn ideeën en het geven van commentaar. Maar vooral waren de relativerende opmerkingen en de afleiding op de goede momenten zeer welkom. Wiesje en Marije, jullie hebben ervoor gezorgd dat deze scriptie in behoorlijk Nederlands is afgeleverd, extra bedankt.
i
Inhoudsopgave Inleiding Leiderschap in de Romabeweging Roemenië Ligging en ontstaan Communisme Na 1989 Roma in Roemenië Vroege geschiedenis Tweede Wereldoorlog Communisme Na de val van het communisme Huidige situatie Empirische cyclus: van Romastudenten naar activisten Romastudenten Vieze zigeuners Verschillende stereotypen in Oost- en West-Europa Negatieve reacties van Roemenen op mijn onderzoek Eigen stereotypering ‘Verborgen Roma’ Methodologisch verslag Veldwerklokatie Dataverzameling Problemen bij het analyseren en schrijven Probleemstelling en vooruitblik Doel- en vraagstelling Vooruitblik 1. 1.1 1.2
1.3
Jonge leiders in de Romabeweging De Romabeweging Historische ontwikkeling De organisaties in Boekarest De Romabeweging: civiel of politiek? Civil society, NGO’s en burgerschap Het grijze gebied tussen de politieke en de civiele sector Mogelijke redenen voor apolitieke keuze Wantrouwen Stap voor stap Goed leiderschap? Een oude en een nieuwe generatie Stijlverschil Extreme stijl Gematigde stijl Leiderschapstrainingen Bredere opvatting van NGO-leiderschap Samenvatting
1 1 2 2 2 3 3 3 4 4 5 5 6 6 7 7 7 8 8 9 9 9 10 12 12 12 13 13 13 15 15 16 17 18 18 19 19 19 20 20 21 22 23 24
ii
2. 2.1
2.2
3. 3.1
3.2
Roma leiderschap door de tijd heen Van lokaal naar (inter)nationaal Nomadisch leiderschap Sedentair leiderschap Veranderend leiderschap tijdens communisme Toevoeging van organisatieleiderschap Belangrijke aspecten veranderend leiderschap Belangrijke aspecten in processen van veranderend leiderschap Behoefte aan contactpersoon Legitimiteit Onderwijs en intelligentsia Vervreemding Bemiddeling Het conflict tussen ‘traditionele’ en ‘moderne’ leiders Florin Cioabă: bulibaşa met moderne neigingen Samenvatting
Onderwijs en positieve actie Positieve actie Factoren die bijdragen aan huidige onderwijssituatie Doelen positieve actie Hoofddoel: bevorderen doorstroom in hoger onderwijs Nevendoelen Professionalisering van het Romaveld Romavertegenwoordigers Rolmodellen In een goed daglicht bij de EU Positieve actie in Boekarest Activisme en positieve actie Sociale faculteit Romani sectie Het ontbreken van de link tussen de faculteiten Romani nut volgens de activisten Acceptatie in traditionele gemeenschappen Romani als onderdeel van de Roma-identiteit Gemakkelijk papiertje Meningen over positieve actie Principekwesties Voor wat hoort wat Relatie meningen en doelen Samenvatting
25 25 25 26 27 28 28 28 28 39 31 32 33 34 36 37 39 40 40 40 40 41 42 42 43 43 43 43 44 44 45 46 46 46 47 47 47 49 49 50
iii
4. 4.1 4.2
4.3
4.4
5. 5.1 5.2
5.3
Identiteit: eenheid en diversiteit Samenbrengen van diversiteit Zigeuner- en Roma-identiteiten Symbolen van eenheid Creëren van diversiteit Identiteitspolitiek Roma-identiteitsbenaderingen Non-territoriale Natie Nationale Minderheid Ethnoklasse Identiteitsopvattingen in Boekarest Diversiteit in de beweging Denkers en doeners in Boekarest Onderlinge relaties Rromani CRISS en Aven Amentza Împreuna Phoenix Geld en diversiteit Strategische diversiteit Lege organisaties Geen uitvoer door geldgebrek Zelfverrijking en ‘Gypsy Industry’ Samenvatting
Roma-identiteit in de dagelijkse praktijk Culturele identiteit Aangeboren of aangeleerd? Grenzen tussen onszelf en anderen Hoe zien wij ons zelf? Niet-traditioneel Modern, geroemeniseerd en geïntegreerd Roma-łigan Hoe denken we dat anderen ons zien? Vieze łigan Hoe ze zeggen dat deze twee met elkaar samenhangen Contextafhankelijkheid Roma-activist zijn Mate van betrokkenheid Idealisten en pragmatisten Uitdragen van Roma-identiteit Samenvatting
Conclusies Bijlagen Literatuurlijst
51 51 51 52 54 54 54 55 55 55 56 57 58 58 59 60 60 61 61 62 62 62 63 65 65 66 68 68 68 68 69 70 70 71 72 73 73 74 75 76 77 82 84
iv
Inleiding Leiderschap in de Romabeweging
Nicolae Gheorghe Vaclav Havel Nelson Mandela Martin Luther King Malcolm X
Mahatma Gandhi
Iiusus Christos
Sfanta Sara Kali
Budha
Zarathustra
Omnia in Unum, website Aven Amentza (www.romanothan.ro) In 2002 heb ik in de hoofdstad van Roemenië, Boekarest, bijna zes maanden geparticipeerd in het leven van jonge activisten. Zij noemen zichzelf Roma of zigeuner noemen en zijn in verschillende Roma belangenorganisaties werkzaam. Na de val van het communisme richtten Roma-activisten verschillende van deze organisaties op, die samen de Romabeweging wordt genoemd. Deze beweging probeert de situatie van de Roma, die op elk denkbaar terrein zijn achtergesteld, te verbeteren. Voor Roma-activisten betekende het einde van het communisme niet alleen een transitie naar de markteconomie en democratie. Het betekende tevens een mogelijkheid om van een gemarginaliseerde en onerkende groep een etnisch verenigde groep te maken met een gemeenschappelijke stem, kortom een kans om de Roma te mobiliseren.1 Bovenstaande rij portretten staat op een site van één van de Roma-organisaties in Boekarest, Aven Amentza. Het enige onderschrift luidt: ‘Omnia in Unum’ wat Latijn is voor ‘Verenigd allen’. Het is een tiental personen uit verschillende tijden en plaatsen, die met elkaar delen dat ze leider zijn in hun geloof of een andere overtuiging.2 De beeltenissen vormen een tijdlijn, die van het heden (links) naar het verleden (rechts) loopt. De meest recente leider is Nicolae Gheorghe, een bekende Roemeense socioloog en activist (Silverman, 2000). Hij wordt binnen de Romabeweging gezien als leider, Roma specialist en prominente Roma-intellectueel (Crowe, 1995). Tijdens het communisme is hij, binnen de beperkingen van het regime, begonnen met het organiseren van de Roma (Beck, 1993). Door deze Romaleider in de rij te zetten met andere vrijheidsstrijders, zoals King, Mandela en Gandhi, maakt de maker van de collage een vergelijking tussen de organisatie Aven Amentza (als onderdeel van de Romabeweging) en andere bewegingen die zich inzettend tegen onderdrukking en discriminatie en vechten voor universele burger- en mensenrechten. Sommige Romaleiders gebruiken deze vergelijking in hun retoriek, zoals de Poolse leider Kawczynski (1997): “ Like blacks in the United States, Romani activists have had to learn through bitter experience that no ‘white man’ is ready to solve the problem of Roma in Europe”. Met de beeltenis van Vaclav Havel wordt de burgerrechtenstrijd dichter bij huis gehaald, qua plaats en tijd. De heilige Sara verwijst direct naar de Roma-identiteit. De vraag wie of wat de Romagemeenschap kan vertegenwoordigen is op dit moment erg belangrijk in de Romabeweging. Nicolae Gheorghe is behalve een bekende Romaleider ook een voortrekker in dit debat over Romaleiderschap. Nationale en internationale instellingen willen zich richten tot een legitieme woordvoerder van de Romagemeenschap en de Romabeweging 1 Mobilisatie verwijst naar het proces van een passieve collectie van individuen die worden veranderd in actieve participanten in het publieke leven. Mobilisatie wordt vaak gebruikt in studies van collectieve actie of sociale bewegingen. Van het internet gehaald op 09-06-05 van Oxford Reference Online, http://www.oxfordreference.com/views/ENTRY.html?subview=Main&entry=t88.e1447 , "mobilization" A Dictionary of Sociology. Ed. Gordon Marshall. Oxford University Press, 1998. 2 Op bijlage 1 staat een korte beschrijving van de tien figuren.
1
staat voor de vraag op welke manier dit leiderschap vorm moet krijgen en wie degenen zijn die binnen de organisaties leidersrollen kunnen vervullen. Onder Romaleiders leidt deze vraag tot enorme discussies. Door de groeiende behoefte van verschillende nationale overheden, aangespoord door de internationale gemeenschap, om de situatie van de Roma in Europa te verbeteren, is de vraag naar Romaleiderschap nog nooit zo duidelijk geweest. Overheden hebben een erkende Roma partner nodig om plannen op te stellen waarin Roma participeren in de besluitvorming en een adviserende functie vervullen (Mirga, 2001). De jonge Roma-activisten zijn degenen die de beweging moeten voortzetten en worden door oudere Romaleiders, maar ook door de Roemeense en internationale overheden gezien als de nieuwe generatie die het Romaleiderschap vorm moet gaan geven. Zij zijn over het algemeen hoog opgeleid en geïntegreerd in de Roemeense samenleving. Voordat ik schrijf over mijn onderzoeksvraag en de weg die daartoe heeft geleid, wil ik een korte schets geven van zowel de geschiedenis van Roemenië als die van de Roma dan wel zigeuners. Deze context is nodig, aangezien de Roma in Roemenië veelal niet voldoen aan het beeld dat in West-Europa van zigeuners bestaat. Vrienden en familie maken zich een voorstelling van de antropoloog Lonneke omringd door bontgekleurde mooie mensen op een paard en wagen, zoals in romantische zigeunerfilms. Mijn onderzoekssetting zag er zeker niet zo uit.
Roemenië Ligging en ontstaan Roemenië is een middelgroot Zuid-Europees land in het noorden van de Balkan regio. Het grenst in het oosten aan de Zwarte Zee, in het zuiden aan Bulgarije en Joegoslavië en in het noorden aan Hongarije, Oekraïne en Moldavië. De hoofdstad van Roemenië, waarvan uit ook het land bestuurd wordt is Boekarest. Roemenië is ongeveer zes keer zo groot als Nederland met meer dan 237000 km² en heeft een inwonertal van bijna 22 miljoen (Zamfir, 1998). Daarvan is officieel negentig procent etnisch Roemeen en de overige tien procent bestaat uit onder andere Hongaarse, Duitse en Romaminderheden (National Institute of Statistics, 20033). De aanwezigheid van deze minderheidsgroepen heeft met twee factoren te maken. De eerste is de geografische ligging van Roemenië, waardoor veel migrerende volkeren het land doorkruisten (Zamfir, 1998). De tweede is het conflict tussen de drie omringende grootmachten, Rusland, het Oostenrijks-Hongaarse Rijk en het Ottomaanse Rijk. De Roemeense staat ontstond in 1859 door de eenwording van de vorstendommen Moldavië en Walachije. Na de val van de heerser van deze staat wordt Roemenië in 1866 een monarchie onder Koning Carol I, die Roemenië in 1878 volledig onafhankelijk van Turkije verklaart. Na de Eerste Wereldoorlog worden de gebieden Bessarabië, Boekovina en Transilvanië bij Roemenië gevoegd en ontstaat Groot-Roemenië, wat lijkt op het huidige Roemenië (Zamfir, 1998).
Communisme Tijdens de Tweede Wereldoorlog verklaart Roemenië, als bondgenoot van Duitsland, de oorlog aan de Sovjet Unie. Het Roemeense leger boekt in het begin succes, maar lijdt grote verliezen in de strijd om Stalingrad in 1942 en 1943. Als de Sovjettroepen in 1944 binnenvallen, geeft Roemenië zich uit angst voor bezetting over. Het sluit zich aan bij het Rode Leger en verklaart de oorlog aan Duitsland. Na de oorlog blijft het Sovjet leger in Roemenië en komt het land onder directe invloed van het communistische regime. In 1947 wordt Koning Mihai I gedwongen troonsafstand te doen en Roemenië wordt een communistische volksrepubliek. Het regime isoleert Roemenië van het Westen en volgt het sovjet model door wettelijk alle macht in handen van de communistische partij te leggen. 3 Van het internet gehaald op 03-05-2005 van www.insse.ro/rpl2002rezgen/18.pdf.
2
In 1964 wordt Roemenië onafhankelijk van de Sovjet Unie, maar blijft het communistische regime bestaan. Roemenië komt onder het bewind van president Ceauşescu, die in 1965 aantreedt als leider van de communistische partij. Hij wil de banden met de Sovjet Unie breken en verwerft daarmee populariteit in de Westerse politieke wereld. In de jaren ’70 roept hij zich uit tot president en er ontwikkelt zich een persoonlijkheidscultus rond hem en zijn vrouw. Om van het Westen onafhankelijk te worden lost Ceauşescu, ondanks de slechte economische situatie, zo snel mogelijk alle buitenlandse schulden af. Tevens sluit hij de economie af voor alle invoer en exporteert alles wat mogelijk is. Als gevolg van deze maatregelen stort de economie in. Echter, door middel van propaganda wordt de bevolking voorgehouden dat het goed gaat met het land. In de jaren tachtig lijkt deze propaganda niet meer te werken. De bevolking is bang voor de alom aanwezige ‘Securitate’ (een geheime dienst die alle verzet de kop in moet drukken) en er is grote honger en kou. Nadat een Hongaarse dominee onder dwang overgeplaatst wordt, ontstaat in Timişoara op 15 december 1989 een rel, die uitloopt op een anticommunistische volksopstand. Op 21 december slaat de opstand over naar andere grote steden, zoals Boekarest en het leger sluit zich aan bij het volk. Ceauşescu en zijn vrouw proberen een dag later te vluchten, maar worden gepakt en een aantal dagen later geëxecuteerd (Bos, 2001).
Na 1989 Na de dood van de dictator wordt een interim-regering gevormd met de ex-communistische president Iliescu als president. In 1991 wordt een nieuwe democratische grondwet goedgekeurd door een volksreferendum. Alle handel met andere socialistische landen valt weg en Roemenië wordt op Albanië na het armste land van Europa. In 1996 wordt Iliescu opgevolgd door de christen-democratische president Constantinescu. De Roemeense bevolking ziet dit als het einde van het communisme en hoopt zo snel mogelijk te kunnen integreren in de West-Europese structuren. Echter, de economische situatie verbetert niet en Constantinescu wordt door het volk als hoofdschuldige aangewezen (Bos, 2001). Vanaf december 2000 tot december 2004 bekleedt Iliescu nogmaals het presidentschap, waarbij hij zich als sociaal-democraat presenteert. In december 2004 wint Traian Basescu, de kandidaat van een alliantie tussen de liberale partij en de democratische partij, de presidentsverkiezingen (Ministerie van Buitenlandse Zaken, http://www.minbuza.nl). Basescu is momenteel nog steeds president.
Roma in Roemenië Vroege geschiedenis Het is waarschijnlijk dat de zigeuners oorspronkelijk uit India komen. De mogelijk Indiase origine van de zigeuners of tegenwoordig Roma werd allereerst opgemerkt door taalkundigen. Zij vergeleken grammatica, vocabulaire en klanken en kwamen tot de conclusie dat het Indiase Sanskriet en de Roma-taal (Romani) een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Inmiddels is dit idee wijdverbreid en geaccepteerd (Hancock, 2004). Duizend jaar of langer geleden zouden de zigeuners India hebben verlaten en zich via verschillende fases en routes hebben verspreid over de continenten (Fraser, 1992). Tussen de elfde en de vijftiende eeuw na Christus arriveren grote groepen Roma vanuit het oosten in Europa (Liegeois, 1995). Omdat hun afkomst voor de lokale bevolking onduidelijk is, worden er verschillende namen gegeven aan deze groepen. De meest bekende is het Engelse woord ‘Gypsy’ dat afgeleid is van ‘Egyptian’ (Egyptenaar) en synoniem staat voor exotisch, oosters en islamitisch (Helsinki Watch, 1991). In Oost-Europa worden de groepen ‘łigan’ genoemd, wat afgeleid is van de richting waar zij vandaan kwamen, namelijk het oosten. Eenmaal in Europa blijven sommige groepen Roma rondtrekken tussen regio’s, streken en landen. Andere groepen vestigen zich en passen hun leven en ambachten aan de behoeften van de lokale bevolking. (Liegeois, 1995).
3
Rond de veertiende eeuw komen er Roma groepen in Wallachije, wat nu Roemenië en Moldavië is.4 Net als in andere landen worden ze gezien als een groep mensen die de waarden en normen van de gastsamenleving afwijst (Fraser, 1992). In Roemenië worden ze echter niet weggestuurd, zoals in veel andere gebieden, maar wettelijk tot slaven verklaard (Helsinki Watch, 1991) en komen in het bezit van de keizer (of Kroon) en kloosters. Schattingen zijn dat ongeveer 200000 Roma privé-bezit waren (Fraser, 1992). Deze Roma kunnen worden geclassificeerd in subgroepen gebaseerd op hun beroep, zoals de ‘Ursari’ (berentemmers) of ‘Lingurari’ (lepelmakers) (Fraser, 1992; Crowe, 1995). In die periode krijgen de Roma economisch belang door hun specialisme in verschillende vakmanschappen. Vrije Roma reizen rond of wonen ze in een dorp en proberen zo min mogelijk met de autoriteiten te maken te krijgen. In het midden van de negentiende eeuw5 wordt de slavernij afgeschaft en zijn ze weer vrij om te reizen. Grote groepen vluchten vanuit Roemenië via de Balkan naar West-Europa en Noord Amerika, maar velen van hen blijven sedentair. Een groot deel blijft werken voor hun voormalig bezitters aangezien zij geen andere mogelijkheden zien om voor zichzelf en hun families te zorgen (Cace, 1998). Het grootste deel van de Roma in het huidige Roemenië stamt af van de voormalige slaven (Fraser, 1992). In 1864 krijgen de Roma institutionele rechten en worden op papier gelijk aan Roemeense burgers (Mayall, 1992).
Tweede Wereldoorlog In de Tweede Wereldoorlog proberen de nazi’s om de Roma te laten verdwijnen, aangezien zij net als de Joden worden gezien als Untermenschen (Fraser, 1992; Mayall, 1992). Er is sprake van een grootschalige vernietiging van Roma in concentratiekampen, al zijn deze wreedheden over het algemeen niet zo bekend als die gericht tegen de Joden. In Roemenië geeft de pro-nazi regering de opdracht om meer dan 26.000 Roma naar kampen te deporteren. Zij zouden een gevaar vormen voor de maatschappij. Ook worden er 90.000 Roma naar Transnistrië, een gedeelte van de Ukraïne ingenomen door de Sovjet Unie, gedeporteerd, waar ze in moeilijke omstandigheden moeten overleven en eenderde komt te overlijden. De Roma oorlogsslachtoffers worden geschat tussen de 250.000 en 500.000. Na de oorlog worden de Roma uit de kampen behandeld als statelozen, wat leidt tot grootschalige migraties. Deze Roma Holocaust wordt in het Romani ‘Porajmos’ genoemd (Helsinki Watch, 1991).
Communisme Net als in vele andere tijden en plaatsen, worden de zigeuners tijdens het communisme gezien als een groep die de normen van de samenleving verwerpt (Mirga & Gheorghe, 1997). De communisten willen de Roma op laten gaan in de dominante samenleving, wat over het algemeen aangeduid wordt met het begrip assimilatie. Volgens hen heeft iedereen dezelfde rechten en plichten en wordt er geen onderscheid gemaakt tussen groepen met verschillende etnische achtergronden. Dit betekent dat er harde maatregelen worden genomen om de Roma met hun traditionele ambachten –en vooral de nomadische Roma- te veranderen in sedentaire proletariërs (Helsinki Watch, 1991).6 Handel en ondernemerschap worden sterk beperkt en gekanaliseerd in grote staatscoöperaties en de traditionele ambachten worden verboden (Helsinki Watch, 1991). Ook het spreken van Romani wordt verboden (Surdu, 2000). De uitroeiing van nomadisme leidt tot het ontstaan van grote Romagetto’s (Mirga & Gheorghe, 1997). De Roma moeten loonarbeid verrichten in de communistische industrie of landbouw en worden gehuisvest in flats, gewoonlijk
4 Er is geen overeenstemming over de eeuw waarin de zigeuners Roemenië bereikten. Gheorghe (in Crowe, 1995) denkt dat ze Wallachije in de 12e eeuw bereikten, maar Fraser (1992) stelt dat dit pas in de 14e eeuw gebeurde. 5 Bronnen lopen uiteen over het precieze jaar van de afschaffing van de slavernij. 6 Joegoslavië is de enige communistische staat die zigeuners niet dwong tot een sedentair leven.
4
aan de rand van de stad. Hoewel de regering handel op de vrije markt verbiedt, gaan de Roma naast loonarbeid hiermee door (Fraser, 1992; Stewart, 1993). De behandeling van zigeuners7 werd gekarakteriseerd door haastige veranderende plannen. Experimentele maatregelen bevatten elementen van gedwongen scholing en huisvesting, totale veronachtzaming, erkenning, verspreiding en verplaatsing. Dit beleid moest uiteindelijk leidden tot de gehele verdwijning van de Romacultuur (Mirga & Gheorghe, 1997). Vanaf 1970 wordt het bestaan van de Roma genegeerd en in 1972 verklaart de communistisch partij dat het etnische probleem is opgelost (Helsinki Watch, 1991). Als gevolg van deze maatregelen ontstaat er een Roma proletariaat als apart segment van de werkende klasse. De meerderheid krijgt een reguliere baan en verwerft sociale en economische zekerheid. Behalve het proletariaat ontstaat er een middenklasse en komen er intellectuelen op het toneel (Mirga & Gheorghe, 1997). Hoewel vaak nog residentieel en sociaal gescheiden van de Roemenen, lijken de cultuur en de tradities van de Roma langzamerhand te verdwijnen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het gebruik van Romani, wat een groot deel van de Romapopulatie vandaag de dag niet meer spreekt (Surdu, 2000).
Na de val van het communisme Met de val van het communisme in 1989 verliezen veel Roma hun zekere positie. Door het gebrek aan professionele vaardigheden en het lage onderwijsniveau kunnen velen de concurrentie in de nieuw ontstane markteconomie niet aan. Door privatisering van staatsboerderijen krijgen Roemeense landeigenaren grond toebedeeld of restitutie. De Roma echter, bezitten geen land en profiteren dus niet van deze gronddistributie. Voor hen betekent het vaker een groot verlies, aangezien ze zowel hun baan als de woonfaciliteiten die bij grote bedrijven hoorden, verliezen. Als gevolg daarvan worden veel Roma dakloos en ‘illegale’ bewoners in stedelijke omgevingen. Dit deel van de Roma bevolking verliest nog meer van de culturele kenmerken van een ‘traditionele’ gemeenschap, zoals familiebanden, ambachten en het gevoel van solidariteit in Roma-enclaves. Werkloze Roma raken afhankelijk van een uitkering en worden gezien als ongewild en onbruikbaar. Sommigen proberen rond te komen door te bedelen. Dit leidt weer tot grotere vijandigheid en raciaal geweld (Mirga & Gheorghe, 1997). De Roma krijgen de rol van de zondebok toebedeeld voor de verslechterende economische omstandigheden die de overgang van een gecentraliseerde economie naar een vrije markteconomie oplevert (Postma, 1996; Helsinki Watch, 1991; Fraser, 1992). De toenemende haat en discriminatie jegens Roma komt onder andere tot uiting in een aantal gewelddadige aanvallen op Romagemeenschappen (Helsinki Watch, 1991).
Huidige situatie Het aantal Roma in Roemenië is moeilijk vast te stellen. Volgens de laatste volkstelling, die werd gehouden tijdens mijn veldonderzoek in 2002 zijn er maar 535.140 Roma onder de bijna 22 miljoen Roemenen. 8 Sociologisch onderzoek wijst echter wijst uit dat er veel meer Roma zijn, namelijk tussen de vier en zes procent van de bevolking, dat is meer dan een miljoen. Ook internationale instituties schatten dat er ongeveer tussen de één en anderhalf miljoen Roma in Roemenië zijn. Roma-activisten schatten het aantal tussen de tweeënhalf en drie miljoen (International Expert Symposium (…), 2000). De Romaminderheid is een zeer gevarieerde groep mensen. Zoals ik al zei is het grote merendeel sedentair. Sommigen identificeren zich als Roma en anderen willen niet daarmee 7 In tegenstelling tot het communistische Centraal - en Oost-Europa, had West-Europa geen gezamenlijk beleid voor Roma. Dit verschilde per land. Over het algemeen kan echter worden gezegd dat het westen zich vooral boog over de vraag hoe ze moesten reageren op de nomadische levensstijl. (Fraser, 1992; Mayall, 1992). 8 National Institute of Statistics. Van het internet gehaald op 12 mei 2005 van www.insse.ro/rpl2002rezgen/18.pdf Volgens de census van 1997 waren het er 409.723 (IESRQ, 2000).
5
geassocieerd worden. Een deel spreekt Romani. Een deel leeft in segregeerde gemeenschappen en anderen zijn verspreid onder de gadje (de Roma term voor niet-Roma), vooral in de grote geïndustrialiseerde steden. (International Expert Symposium (...), 2000). De Roma bevolking is opgebouwd uit verschillende lagen. De bovenste dunne laag bestaat uit rijke mensen, voornamelijk zakenmannen en entertainers. Vervolgens is er een wat bredere laag van middenstanders, bestaande uit geschoolde arbeiders, entertainers, activisten en kleine bedrijfseigenaren. Onderaan bevindt zich een grote laag van arme, werkeloze of semi-werkeloze mensen die voor het grootste deel afhankelijk zijn van een staatsuitkering (Barany, 2002). Deze groep heeft geen professionele vaardigheden of formeel onderwijs genoten en doet ongeschoolde arbeid, zoals stratenvegen of putjesscheppen. Het aantal Roma intellectuelen is erg klein, waarschijnlijk minder dan één procent in heel Oost-Europa (Barany, 2002). De belangstelling voor de Roma is inmiddels erg groot. Voor Oost-Europese landen is de behandeling van minderheden een belangrijke pijler geworden voor toetreding tot de EU (Surdu, 2000). West-Europa oefent druk uit op deze landen om de Romasituatie te verbeteren, aangezien met de uitbreiding van de EU naar schatting vijf miljoen Roma burgers lid worden (Sadée, 2003). Hiermee wordt de Romaproblematiek een Europees onderwerp.
Empirische cyclus: Van Romastudenten naar activisten Romastudenten In deze paragraaf beschrijf ik de verschuiving in mijn initiële onderzoeksvraag, die opgetreden is door bevindingen tijdens mijn veldonderzoek. Surfend op het Internet voor onderzoeksideeën, stuitte ik op een aankondiging van een symposium georganiseerd door Roma jongeren met de naam Between Tradition and Modern Society. 9 Ik was enorm verbaasd, aangezien mijn beperkte kennis over Roma het bestaan van Romastudenten nogal onwaarschijnlijk maakte. Ik nam aan dat er onder deze gemarginaliseerde groep weinig hoogopgeleide mensen zouden zijn en dat de paar die bestonden niet uit zouden komen voor hun identiteit. Het leek me aannemelijker dat ze hun achtergrond zouden verbergen uit angst voor discriminatie of uit een gevoel van schaamte. De meeste Roma met een hoog opleidingsniveau zijn namelijk over het algemeen goed geïntegreerd of geassimileerd en keizen er niet voor om zichzelf als Roma te identificeren (Barany, 2002). Dat deze studenten dit wel deden, verbaasde me en ik ging op zoek naar meer informatie. Ik ontdekte dat er veel Romaorganisaties zijn, waarin vooral hoogopgeleide Roma zich inzetten voor de verbetering van levensomstandigheden van de Roma. Geboeid vroeg ik twee – in Nederland wonende - Roemeense vrienden van mij of ze misschien Romastudenten kenden. Ze moesten erg lachen, aangezien de combinatie zigeuner en student voor hen een ‘contradictio in terminus’ is. Mijn nieuwsgierigheid werd aangewakkerd en ik reisde een maand door Roemenië om wat voorbereidend veldwerk te doen. Via Romaorganisaties kwam ik in contact met Romastudenten en belandde ik op een ‘Romaleiderschapsconferentie’, waar Roma-activisten uit heel Roemenië samenkwamen om te leren over de ontwikkeling van Romagemeenschappen, management en bestuur van organisaties. Toen wist ik nog niet dat deze conferentie de insteek van mijn scriptie zou worden. Aangezien Boekarest het centrum is van de Romabeweging besloot ik daar een half jaar onderzoek te gaan doen met de volgende vraag:
9 Dit was een internationaal seminar in Straatsburg georganiseerd door FERYP (Forum of European Roma Young People). Thema’s waren racisme, repressie, Romacultuur in de samenleving, training etc. Een beschriving hiervan is te vinden op: http://www.coe.int/T/E/social_cohesion/Roma_Travellers/Archives/MG-SROM_documents/Other_documents/20001120_MG-S-ROM%282000%2917_Activities.asp#P59_3817 (18 mei 2005)
6
Op welke wijze proberen Romastudenten hun recent verkregen positie te articuleren en gebruiken ze deze voor de emancipatie van de Roma? De scriptie zou een eerste verkenning en beschrijving van en antropologische reflectie worden op een relatief nieuwe groep. In mijn onderzoeksvoorstel schrijf ik dat ik me niet wil beperken tot de studenten die actief zijn in Romaorganisaties, maar dat ik ook contact wil zoeken met studenten die niet actief zijn. Ik begreep van tevoren dat het moeilijk zou zijn om contact met hen te krijgen, aangezien veel opgeleide Roma hun Roma-identiteit verbergen. Toch dacht ik dat het wel mogelijk zou moeten zijn om via activisten met hen in contact te komen. Helaas bleek het dit niet zo te zijn. Ik kwam tot de conclusie dat wel of niet uitkomen voor de Roma-identiteit bijna altijd samengaat met wel of niet actief zijn voor in de Romabeweging. Dat heeft te maken met de negatieve houding van Roemenen tegenover Roma.
Vieze zigeuners Verschillende stereotypen in Oost- en West-Europa Gedurende de eerste weken in Boekarest schrijf ik uitgebreid over vijandigheden en vooroordelen jegens Roma. In Oost-Europa worden de Roma geassocieerd met alles wat negatief is, zoals vuilheid, marginaliteit, luiheid en minderwaardigheid, terwijl in West-Europa zigeuners ook met positieve kenmerken als vrijheid, muzikaliteit en romantiek worden geassocieerd. Deze contrasterende stereotyperingen zijn geworteld in de verschillende historische omstandigheden, die ook hebben geleid tot de ongelijkmatige verdeling van de Roma over Europa (Mirga & Gheorghe, 1997). Tweederde van de Romapopulatie leeft in Centraal- en Oost-Europa en de Balkan en maakt in tegenstelling tot in West-Europa een groot deel uit van de bevolking. In West-Europa stimuleerde de kapitalistische ontwikkeling het ontstaan van een modern Romanomadenbestaan in de vorm van service nomadism, dienstverlenende beroepen waarvoor een reizend bestaan nodig is. In tegenstelling tot het feodale systeem in Centraal en Oost Europa, waar de Roma overgeleverd waren aan allerlei vormen van dienstbaarheid met slavernij als extreemste vorm. Ik heb beschreven dat door de behoefte aan arbeiders en de vernietiging van een nomadisch bestaan er grote Romagetto’s ontstonden. Door deze gettoachtige concentraties is de zichtbaarheid van Roma in Oost-Europa veel groter (Mirga & Gheorghe, 1997), dan in bijvoorbeeld Parijs of de Verenigde Staten, waar ze makkelijker kunnen ‘verdwijnen’ door lage woondichtheid (Stewart, 1997). Door de historische verschillen tussen Oost- en West-Europa bestaan er in Europa dus contrasterende stereotypen over Roma. In de Westerse context betekent ‘zigeuners’ nomadisch en zwervend, terwijl het in Centraal en Oost-Europa, achtergesteld, vies en marginaal betekent (Mirga & Gheorghe, 1997).
Negatieve reacties van Roemenen op mijn onderzoek Hoewel ik uit geschreven bronnen wist van de negatieve houding van Roemenen ten opzichte van Roma, had ik niet verwacht dat dit zo sterk aanwezig zou zijn tijdens mijn onderzoek. Net als antropologe Silverman (2000) probeer ik mijn betrokkenheid met Roma voor niet-Roma kennissen achter te houden. Al na vijf dagen schrijf ik in mijn dagboek “Misschien is het beter om mijn echte onderwerp te verbergen”. Ik word ontmoedigd door de constante negatieve reacties op mijn onderzoeksonderwerp: “Zigeuners zijn gevaarlijk, dus pas op!”. Zo luidden de vele goedbedoelde waarschuwingen van mensen die hoorden dat ik onderzoek deed onder zigeuners. De term ‘Romastudenten’ werd vaak niet begrepen en als ik het woord ‘Roma’ voor ‘łigan’ (zigeuner) verving, dan werd alleen dit woord onthouden. Zelfs onder hoogopgeleide Roemenen is het politiek correct om negatief over Roma te spreken. Natuurlijk bestaan er Roemenen die wel genuanceerd over Roma denken, maar deze zijn moeilijk te vinden. Al snel begin ik te begrijpen waarom Roma liever niet uitkomen voor hun identiteit. Ik kan veel
7
voorbeelden noemen van negatieve reacties, maar volsta met het volgende fragment uit mijn dagboek: Ik ben op de ‘Vreemde Talen Faculteit’ en vraag aan een willekeurige man of hij weet waar ik de Romani Taalsectie kan vinden. Hij begrijpt me niet en ik leg uit limba łiganesc, de taal van de zigeuners. Zijn gezicht wordt opeens een stuk minder vriendelijk. Hij vraag waar ik vandaan kom en of ze daar zigeuners hebben. “Uit Holland”, antwoord ik, en “Nee, niet zoveel”. “Waarom neem je ze dan niet allemaal mee als je ze zo aardig vindt, dan zijn wij ervan af”. Zo’n reactie is me niet vreemd, maar de omgeving waarin dit gesprek plaatsvond maakte de lading van de woorden negatiever. Op de universiteit is de vijandigheid jegens Roma net zo erg als daarbuiten, zelfs op een faculteit waar ik verwachtte dat mensen geïnteresseerd zouden zijn in andere landen en culturen.
Eigen stereotypering Het is niet eerlijk om mijn eigen vooroordelen, die ik in Roemenië heb ontwikkeld achter te houden. Het besef dat ook ik op een stereotype wijze over Roma denk, wordt me pijnlijk duidelijk als ik wacht op een voor mij nog onbekende Romastudent voor een interview. Aangezien mijn informant laat is, begin ik vrouwen aan te spreken die er uit zien als Romni’s (vrouwelijke Roma). Ik denk na enige tijd in Roemenië Roma van Roemenen te kunnen onderscheiden. Over het algemeen zijn ze donkerder dan Roemenen en vallen ze op in het straatbeeld door hun beroepen als bloemenverkoper, stratenveger of straatventer. Ook gaan ze anders gekleed: vrouwen hebben vaak lange rokken, hebben lang haar en dragen negen van de tien keer slippers. Op basis van mijn nieuwe bekwaamheid om mensen te categoriseren, vraag ik een Roma meisje van mijn leeftijd met ongekamde haren en op slippers, of ze een interviewafspraak heeft. Ze begrijpt me niet. Als vervolgens de Romastudent met nette haren, te hippe broek en strak zomers hemdje mij op de schouder klopt, voel ik me vreselijk dom.
‘Verborgen Roma’ Hoewel ik ‘verborgen Roma’ met elke dag steeds beter begrijp, geef ik het niet op hen te ontmoeten. Een informant grapt dat hij me wel wil helpen, maar dan moeten we undercover gaan, zoals bij de FBI en op die manier wat over hen te weten te komen. Als ik een activiste interview in de gangen van de Sociale Faculteit, vertelt ze dat ze een meisje in de klas heeft, waarvan ze weet dat ze een ‘verborgen Roma’ is. Hoewel deze student er niet over wil praten, tracht mijn informant haar over te halen tot een gesprek. Ze loopt de klas in en komt terug met een gezicht dat zegt “Ik zei het je toch”. Mijn hoop om niet actieve Romastudenten te ontmoeten wordt steeds kleiner, maar na vier maanden spreek ik bij toeval met één. Met deze socioloog heb ik een gesprek over de onderwijssituatie voor hoogopgeleide Roma. Na een uur vertelt hij dat hij zelf Roma is en dat hij het zelfs zijn beste vrienden niet vertelt, bang om hen kwijt te raken. Hij is de enige ‘verborgen Roma’ die ik tijdens mijn onderzoek spreek. Hoe meer ik met Romaorganisaties bekend raak en verkeer in een wereld waarin positief tegen Roma wordt aangekeken, des te meer vergeet ik de vijandige reacties van ‘de buitenwereld’. Telkens als ik mijn foto’s laat ontwikkelen van bezoekjes aan Romagemeenschappen of andere activiteiten, brengt de nieuwsgierige medewerker van de fotowinkel me weer tot de werkelijkheid: “ Kijk maar uit hoor, die mensen zijn niet te vertrouwen”. Ook bevriende Roemenen blijven me hier op wijzen. Mijn initiële vraag: Op welke wijze proberen Romastudenten hun recent verkregen positie te articuleren en gebruiken ze deze voor de emancipatie van de Roma?, kon ik niet beantwoorden, aangezien mijn ‘etnografische data’ zich ongewild beperkte tot de activisten en de organisaties waar zij in betrokken zijn. Mijn onderzoek gaat over jonge individuen die zichzelf identificeren als Roma en zich inzetten voor de verbetering van de Romasituatie. Met deze scriptie hoop ik begrip op te brengen voor deze jongeren, die deel uitmaken van twee groepen die vaak als tegengesteld en
8
onverenigbaar worden beschreven. De beschrijving van deze jonge activisten plaats ik in het kader van leiderschap in de Romabeweging.
Methodologisch verslag Veldwerklocatie Mijn veldwerklocatie is Boekarest, de hoofdstad van Roemenië. In de jaren ’80 heeft Nicolae Ceauşescu geprobeerd deze stad, met meer dan twee miljoen inwoners, om te vormen tot een socialistische hoofdstad met ‘Het huis van het volk’ als centraal pronkstuk. Een zesde van de stad werd platgelegd om plaats te maken voor dit monstrueuze gebouw. Alleen in het kleine resterende oude centrum is het mogelijk om Ceauşescu’s tijdperk te vergeten. Daarbuiten kan niemand om de grijze communistische blokken en de chique huizen met marmer en kogelgaten, ooit behorende aan de communistische partijelite, heen. Daartussen zijn nog kleine kloosters en Orthodoxe kerkjes te vinden, maar in het centrum vallen vooral de nieuwe Burger Kings en moderne winkelcentra op. Naast de hoofdstad is Boekarest ook de grootste academische stad in Roemenië met achttien verschillende faculteiten, verspreid over het centrum en de wijken daaromheen.10 Zelf woon ik in Ferentari in een van de communistische wijken met identieke grijze flats. Ferentari wordt geassocieerd met het getto dat een paar straten achter mijn flat ligt. “Je woont tussen de zigeuners”, luidt de verschrikte reactie van een bevriende economiestudent. Het getto en Ferentari hebben zo’n slechte naam dat sommige taxichauffeurs weigeren om er ‘s nachts heen te rijden.
Dataverzameling In mijn onderzoek heb ik gebruik gemaakt van diverse methoden van dataverzameling11 voor een benadering vanuit verschillend invalshoeken. Dit wordt ook wel datatriangulatie genoemd (‘t Hart, van Dijk, de Goede, Jansen & Teunissen, 1996, p.269). De eerste methode is die van ‘participerende observatie’, een combinatie van observeren, informele gesprekken voeren, participeren in dagelijkse bezigheden en luisteren naar bijvoorbeeld roddels en grapjes. Dit is de manier om intieme kennis te krijgen van de sociale context, om gedrag begrijpelijk te maken. ‘Hanging out’ (Bernard, 1995, p. 151-152) is een belangrijk onderdeel van die participerende observatie. Hoewel dit ‘rondhangen’ nogal onacademisch lijkt, is het een belangrijke vaardigheid voor een antropoloog, aangezien het vertrouwen van veldbetrokkenen kan winnen, waardoor de informatie betrouwbaarder wordt. Informele gesprekken of observatie van gedrag kan een ander beeld geven, dan wordt voorgehouden in formele interviews. Vooral in sterk gepolitiseerde omgevingen, zoals een Romaorganisatie wordt extra opgepast op wat men in interviews zegt. Er is er een belangrijke vooronderstelling in de antropologie: er bestaat een verschil tussen wat mensen zeggen dat ze behoren te doen en wat ze feitelijk doen. Er bestaan regels, maar ook bestaat het proces van regels verbreken of verbuigen (Brettell, 2002). Observatie van gedrag is om die reden erg belangrijk. Om de interactie met informanten te vergemakkelijken en het veld zo min mogelijk te ‘verstoren’ kiezen sommige antropologen voor een andere sociale rol binnen het veld, bijvoorbeeld die van leraar of vrijwilliger (Hart, van Dijk, Goede, Jansen, & Teunissen, 1996). Ik heb echter altijd de onderzoekerrol aangenomen. Bij de overweging van mijn ‘rolkeuze’ speelde 10 Boekarest heeft geen duidelijk universiteitscentrum, zoals andere steden als Cluj-Napoca, Iaşi en Timişoara. Er is geen centrale campus met studentenflats, winkels en andere faciliteiten. Er bestaan wel kleinere campussen, maar veel studenten wonen daarbuiten. 11 Verzamelen lijkt te impliceren dat de data er gewoon ‘was’ om te verzamelen, maar deze is natuurlijk ook gecreëerd door mijn eigen inmenging en dus intersubjectief. Objectiviteit en herhaalbaarheid is ook niet mogelijk in een sociale werkelijkheid die constant verandert en niet gecontroleerd kan worden, zoals in een laboratorium (Hart et al., 1996, p.159).
9
vooral neutraliteit een rol. Aangezien er geen plaats bestond, waar mijn informanten samenkwamen (vooral in een grote urbane veldsetting zou dit handig zijn geweest) was de enige logische rol die van vrijwilliger in een van de organisaties. Door tijdgebrek had ik nooit voor alle organisaties kunnen werken en de keuze voor één organisatie had mijn neutraliteit als onderzoeker kunnen schaden. Aangezien bijna alle activisten studeerden, begrepen ze mijn onderzoekerrol en leken ze daar geen moeite mee te hebben. Ik ben naar plekken gegaan waar sommigen van hen heengingen, woonde vergaderingen en lezingen bij waar weer anderen heen gingen, observeerde hun leefomstandigheden en vroeg naar hun plannen en dromen en observeerde hun gedrag. Zo probeerde ik grip te krijgen op hun netwerken om de manifestatie van hun identiteit in verschillende contexten te kunnen begrijpen. Niet alleen heb ik geparticipeerd in het leven van de Roma-activisten, maar ik ben ook omgegaan met andere Roma buiten de ‘ Romabeweging’. Mijn huisbazin is een Romni uit een Romagemeenschap buiten Boekarest. Ze brengt me in contact met ‘gewone Roma’12. Daarnaast heb ik met medewerkers van een Nederlands-Roemeense organisatie die zich bezighoudt met onderwijshervorming, rurale scholen met een meerderheid aan Romaleerlingen bezocht. De onderwijssituatie is een belangrijk onderwerp binnen de Romabeweging en direct gerelateerd aan het bestaan van hoog opgeleide Roma-activisten. Ook heb ik met enkele activisten diverse Romagemeenschappen bezocht. Door mijn ervaringen in verschillende gemeenschappen ondervond ik de diversiteit van de Romagemeenschap aan den lijve. Tevens was het nuttig om met mensen buiten de Romabeweging te spreken. Zo leerde ik reputaties kennen van organisaties en personen daarbinnen. Behalve participerende observatie heb ik formele interviews afgenomen. Deze waren onderwerpgestuurd door mijn interviewguide. De meeste activisten spraken en begrepen Engels. Bij hen die dit niet beheersten maakte ik aanvankelijk gebruik van een vertaler. Later nam ik zelf de interviews in het Roemeens af. Ook heb ik een gestandaardiseerde vragenlijst gemaakt om wat meer te weten te komen over studenten die de Romataal studeren. Voor gerichte vragen aan organisaties of activisten buiten Boekarest gebruikte ik e-mail. Ook verzamelde ik veel secundair bronnenmateriaal, zoals programma’s, doelstellingen en strategieën van de verschillende organisaties op het Internet, in pamfletten en kranten. Tevens bestudeerde ik rapporten over de Romasituatie, door gouvernementele en niet-gouvernementele beleidsmakers en sociologische instituten, evenals samenvattingen van symposia en verschillende projectbeschrijvingen. Vanzelfsprekend heb ik literatuuronderzoek gedaan naar de Roma en thematische literatuur over leiderschap om zicht te krijgen op mijn onderzoeksveld.
Problemen bij het analyseren en schrijven Hoewel ik in Roemenië constant reflecteerde op het verzamelde materiaal en dit probeerde terug te koppelen naar mijn vragen om deze bij te stellen of aan te vullen, begon de ‘echte’ analyse van mijn materiaal thuis. Dit had te maken met de angst die door veel antropologiestudenten wordt gedeeld, namelijk dat elke minuut die je thuis blijft om je materiaal te organiseren en analyseren, je iets essentieels ‘in het veld’ mist. Bovendien had ik ook nog niet de afstand tot mijn onderzoeksgroep die nodig was voor de analyse. Om een overzicht te krijgen, ging ik op een systematische manier door al mijn verschillende soorten materiaal heen. Ik ging op zoek naar patronen, het basisprincipe van analyseren. Door middel van het plaatsen van trefwoorden in de kantlijn van onder andere letterlijk weergegeven interviews, probeerde ik erachter te komen wat belangrijk was. Ik zocht 12 De familie van mijn huisbaas woont in een gelijksoortige grijze flat aan de andere kant van de straat. Zij is een Romni uit een klein dorp buiten Boekarest en hij is Nederlander en reist tijdens mijn veldwerk heen en weer tussen Nederland en Roemenië. Ze hebben een vier jaar oude zoon en inmiddels ook een dochter. Hij woont nu permanent in Roemenië.
10
naar overeenkomsten en verschillen, probeerde domeinen te formuleren en de relatie met andere domeinen te ontdekken, een aanpak die Spradley (1980) ‘domeinanalyse’ noemt. Ik vond het moeilijk om deze versnipperde informatie aaneen te rijgen tot een scriptie. Veel moeilijkheden die ik ondervond waren inherent aan het doen van kwalitatief onderzoek door middel van veldonderzoek. Lange tijd kon ik geen generalisaties, typologieën of classificaties maken, aangezien ze voor mijn gevoel altijd tekort deden aan de individuele karakters van mijn informanten. Daarom had ik de neiging om over personen te schrijven, in plaats van over categorieën en de relaties daartussen. Kortom, ik had moeite met de vertaalslag van het individuele naar het algemene. Ook vond ik het moeilijk om indelingen te maken waarvan ik wist dat mijn informanten het er niet mee eens zouden zijn. Ik liep dus aan tegen het spanningsveld tussen emic- en eticcategorieën. Een voorbeeld daarvan is dat de activisten onderdeel uitmaken van de politieke elite, terwijl veel van hen absoluut niet zo gezien willen worden. Daarnaast vereenzelvigde ik me teveel met sommige activisten. Ik moest oppassen om niet zelf als een activist te gaan schrijven, bijvoorbeeld door ideeën aan te dragen om de Romaproblematiek ‘op te lossen’. Vaak probeerde ik deze complexe samenhangen te verklaren en oplossingen voor problemen te vinden, terwijl het doel van mijn onderzoek beschrijvend van aard is. Tevens had ik er moeite mee om negatieve kenmerken van de Romabeweging naar voren te brengen. Voor mijn onderzoek had ik een romantisch beeld van de idealistische activisten en ik rekende niet op aspecten zoals partijpolitiek, onderlinge strijd en zelfverrijking. Deze aspecten horen echter bij het huidige portret van het Romaleiderschap, maar ik vond het lastig hierover te schrijven. Dit is geen onbekend dilemma ‘Seeing the harsh circumstances and denigrating situations many Roma have to live in, researchers become easily Romani activists, putting only the positive features to the fore’ (Barany, 2002). De balans vinden tussen engagement en distantie is belangrijk bij veldwerk en de verslaglegging daarvan (Hart et al., 1996) en die zoektocht heeft me wat tijd gekost. Lang heb ik geworsteld met de complexe kwestie van Roma-identiteit. Ik probeerde alle tegengestelde uitspraken hierover te begrijpen en een antwoord te krijgen op wat die identiteit houdt. Later begreep ik pas, dat het oplossen van de complexiteit geen doel is van antropologisch onderzoek en zelfs onmogelijk is. Het doel van een etnografie is volgens Cohen (2000) om mensen serieus te nemen en de complexiteit van hun levens aan het licht te brengen Dit is lastig, aangezien mensen en de levens die zij creëren en de sociale en culturele context waarbinnen dit gebeurt, enorm ingewikkeld zijn. Individuen proberen in hun levens zelf deze kwesties op te lossen. Een antropoloog laat zien hoe mensen omgaan met tegenstrijdigheden, hoe ze zelf oplossingen aandragen, alternatieven vinden of problemen omzeilen. Antropologie kan trachten om sommige kwesties te ontrafelen, maar de complexiteit maakt een etnografie altijd tentatief en tijdelijk. Bij mijn momentopname van de activisten blijven er dus altijd moeilijke vragen liggen. Een ander bekend probleem waar ik tegenaan liep, wordt ook wel het probleem van agency en structuur genoemd. Dit is een conceptuele en methodologische spanning tussen individu en cultuur, tussen micro en macro, die centraal staat in veel debatten in de sociale wetenschappen (Brettell, 2002). Het gaat om het effect van de sociale structuur op het individu en de capaciteit van het individu om de sociale structuur te beïnvloeden. Vooral bij sociale bewegingen, waar ik de Romabeweging ook onder schaar, is deze wisselwerking erg belangrijk. Sociale bewegingen worden immers gezien als schakel tussen individuele actoren en macro sociale processen (Alexander et al. 1987 in Diani, 2003: 4). De activisten maken deel uit van een groter systeem, zoals de organisaties, de Romabeweging en de democratie. Tegelijkertijd vormen ze dit systeem en reageert deze weer op hen. Deze complexe wisselwerking is lastig weer te geven. Ik zie de uitspraken en de levensverhalen van mijn informanten dan ook niet als typisch of representatief voor de groep waar ze deel van uitmaken. Een antropoloog gebruikt verhalen om vast te stellen hoe individuen hun eigen ervaringen interpreteren en begrijpen (Brettell, 2002). Ook dragen de
11
activisten bij aan het grotere fenomeen van een bredere populatie, een groeiende groep hoogopgeleide Roma, die de Roma willen organiseren en vertegenwoordigen.
Probleemstelling en vooruitblik Doel- en vraagstelling Het doel van deze scriptie is een beschrijving te geven van Roma-activisten uit Boekarest. Om deze beschrijving te kunnen geven stel ik de volgende vraag: Wie zijn de nieuwe Romaleiders en hoe leveren zij een bijdrage aan de formulering van de Roma-identiteit? En de volgende subvragen per hoofdstuk: 1. Wie zijn de jonge Romaleiders en hoe profileren zij zich? 2. Hoe is het Romaleiderschap door de tijd veranderd en welke begrippen spelen een rol binnen het huidige leiderschapsdebat? 3. Op welke manier zijn de activisten verbonden met de onderwijsmaatregelen voor Roma? 4. Hoe hangen concepties rondom Roma-identiteit samen met de mate van eenheid en verscheidenheid binnen de Romabeweging en specifiek in Boekarest? 5. Wat bindt de activisten?
Vooruitblik In hoofdstuk een bespreek ik het ontstaan van de Romabeweging, het niet-politieke karakter dat de activisten benadrukken evenals opvattingen over goed leiderschap. Hoofdstuk twee gaat over de historische ontwikkeling van Romaleiderschap en het huidige ‘leiderschapsdebat’. Daarin bespreek ik ook de visies van de verschillende leiders die vandaag de dag op toneel zijn. In hoofdstuk drie wordt beschreven hoe onderwijsmaatregelen voor Roma van belang zijn voor de activisten en hoe deze samenhangen met de verschillende Romaorganisaties in Boekarest. Hoofdstuk vier behandelt de samenhang tussen officiële Roma-identiteit, de strategieën van organisaties en de onderlinge verhoudingen tussen de organisaties in Boekarest. Het laatste hoofdstuk richt zich op identiteit in de dagelijkse praktijk, waarbij het gaat om de Romaidentiteitsbeleving van de activisten en de factoren die hen bindt.
12
1.
Jonge leiders in de Romabeweging
Omringd door regeringsgebouwen staan twee paard-en-wagens op een veldje vlakbij PiaŃa Victorie, een groot plein in het noorden van Boekarest. Naast de wagens staan vrouwen in kleurrijke rokken en mannen met breedgerande hoeden. Een zigeunerband speelt, terwijl twee mensen de pers te woord staan. Anderen tuigen een boom op met brood en appels, wat symbool staat voor vruchtbaarheid, een Romahuwelijkstraditie. Op een van de karren staat een grote pop die een bord vasthoudt met de woorden HOLOCAUST en RACISME. Ik spreek Maria aan, die ongelofelijk haar best doet om buiten het blikveld van de camera’s te blijven. Ze vertelt dat journalisten dol zijn op haar traditionele rok, maar dat haar diep uitgesneden shirtje daar nogal bij uit de toon valt.
Bovenstaand fragment komt uit een beschrijving van 8 april, de Internationale Romadag waarop verschillende Romaorganisaties allerlei activiteiten organiseren. Alvorens ik de organisaties, waar mijn informanten deel van uitmaken, presenteer, beschrijf ik de historische ontwikkeling van de Romabeweging. Daarna zal ik ingaan op de waarneming dat mijn informanten zichzelf en hun organisaties als apolitiek bestempelen. Om dit te begrijpen leg ik het onderscheid tussen de politieke en civiele sector uit en geef ik aan waarom de activisten zich vooral met de laatste associëren. Tenslotte behandel ik de opvattingen die er in de Romabeweging bestaan over goed leiderschap.
1.1 De Romabeweging Historische ontwikkeling Na de eerste wereldoorlog ontstaat er onder opgeleide, sedentaire Roma in Europa een soort Romazelfbewustzijn. Deze Roma richten belangenverenigingen en organisaties op en organiseren conferenties door heel Europa. Volgens Fraser (1992) kunnen deze groepen beschouwd worden als de eerste Romabelangenorganisaties of pressiegroepen. Eén van deze organisaties is de General Association of Gypsies uit Roemenië, die in Boekarest in 1933 de eerste internationale Romaconferentie organiseert.13 De leider van deze organisatie legt de nadruk op integratie en onderwijs (Ian Hancock in Beck, 1993). De organisatiepogingen in Roemenië worden negatief beïnvloed door de economische malaise na de Eerste Wereldoorlog. Verder hebben de activisten maar kort de tijd om zich te profileren, aangezien de Tweede Wereldoorlog en de pro-nazi regering een eind maakt aan de organisatiemogelijkheden (Crowe, 1995). De naoorlogse politieke organisatie ontstaat in Duitsland in de jaren ’50. Sommige van de eerder opgerichte organisaties leven op, hoewel in andere vormen en met andere namen (Crowe, 1995). In deze periode komen ook de eerste gadje-organisaties (niet-Romaorganisaties) voor Roma tot leven.14 Over het algemeen komt hun ‘hulp’ neer op het vergemakkelijken van aanpassing in het gastland (Fraser, 1992). In het midden van de jaren zestig wordt in Frankrijk een belangrijke stap gezet om de verspreide Romaorganisaties bijeen te krijgen door het oprichten van het Comité International Tsigane (CIT) (Fraser, 1992; Mayall, 2004). Dit comité fungeert als coördinerende organisatie voor de versnipperde groepen in de Europese staten in de jaren ’60 en ’70. Hun initiële doelstellingen zijn het verkrijgen van oorlogstegoeden en het vragen van aandacht voor de onrechtvaardigheden tegen Roma (Mayall, 2004), maar in de loop van de tijd verschuift de CIT haar agendapunten naar het recht om te reizen en de integratie van Romataal en cultuur in het onderwijs (Fraser, 1992). De CIT speelt een belangrijke rol in de lobby om de naam ‘Roma‘ - wat mens betekent in het 13 Volgens Mayall (2004) was dit in 1934. 14 Veel van deze gadje-organisaties hadden evangeliserende motieven. Vooral de Pentecostale beweging, die opkwam, in de jaren ’50 werd invloedrijk onder Europese en Noord- en Zuid-Amerikaanse Roma. Hun ‘ succesformule’ was dat ze lekensprekers aanstelden, gebaseerd op de Romasubgroepen. Later werden de Roma ook als een groep bekeerd. Het solidariteitsgevoel onder bekeerlingen en het gevoel van uitverkorenheid zou hen de kracht geven om uit hun moeilijke omstandigheden te komen (Fraser, 1992).
13
Romani - te gebruiken in plaats van het negatieve en neerbuigende woord ‘Gypsy15’. Derhalve verandert de naam van het CIT in Comité International Rom (CIR). Deze organisatie richt zich op het concept van een Roma-natie en roept de daarbijbehorende symbolen in het leven: een volkslied, een vlag en de slagzin ‘Opré Roma’ (Roma, sta op). Dit concept van een Roma-natie groeit op de congressen die volgen (Mayall, 2004).16 De CIR begint met het standaardiseren van de Romataal (Mirga & Gheorghe, 1997) en zorgt ervoor dat India officieel als moederland van de Roma wordt erkend. Op een congres in 1978 wordt een permanente organisatie gecreëerd, de ‘Romani Union‘(in het Romani ‘Romano Ekhipé).17 Deze krijgt een raadgevende rol binnen de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties in 1979 en er worden afgevaardigden gekozen in de Mensenrechtencommissie en UNESCO (Mayall, 2004; Mirga and Gheorghe, 1997). In de jaren ’90 wordt de pan-Europese organisatie van de Roma versterkt en zij raakt meer geïntegreerd in de bredere Europese en Internationale context (bijvoorbeeld in de Europese Raad en de Organisatie voor Vrede en Samenwerking in Europa (OVSE)(Mayall, 2004).18 De bijdrage van Roma uit de communistische landen aan deze internationale ontwikkeling was minimaal. Voor Roemeense Roma-activisten betekende het communisme dat ze niet naar het buitenland konden reizen, waardoor discussies met leden van andere Romaorganisaties moeilijk waren. Toch was Romaorganisatie op kleine schaal mogelijk binnen de grenzen van het communistische systeem. Aangezien de Roma niet erkend waren als etnische groep en expressie van taal en traditie verboden was, moesten Roma-activisten oppassen voor de Roemeense veiligheidsdienst, de 'Securitate'. Om bemoeienis te voorkomen moesten de activisten de autoriteiten zoet houden. Dit bracht hun regelmatig in strijdige situaties (Beck, 1993). Na de val van het communisme kan er openlijk worden georganiseerd. Op 25 december 1989, de dag dat Elena and Nicolae Ceauşescu worden geëxecuteerd (Barany, 2002) wordt in Roemenië de ‘Sociale Federatie van de Roma in Timiş19 Provincie’ opgericht. In een rap tempo schieten honderden Romaorganisaties, unies en stichtingen als paddestoelen uit de grond (Barany, 2002; Beck, 1993; Mirga & Gheorghe, 1997; Helsinki Watch, 1991). Deze organisaties proberen kwesties van discriminatie aan te pakken en willen het bewustzijn de Roma over hun gedeelde cultuur en gezamenlijke geschiedenis van vervolging versterken (Helsinki Watch, 1991). Veel van deze organisaties worden onder veel trompetgeschal in het leven geroepen, maar verdwijnen na een paar maanden in de vergetelheid (Barany, 2002). Een combinatie van factoren heeft bijgedragen aan de opkomst van de vele Romaorganisaties. Allereerst heeft de transitie na de val van het communisme en de politieke en constitutionele veranderingen die daarmee samenhangen de weg hiertoe vrijgemaakt.20 De nieuwe Roemeense grondwet van 1991 garandeert minderheden het recht op behoud, ontwikkeling en uitdrukking van identiteit, inclusief onderwijs in de moedertaal (International Expert Symposium (...), 2000). Daarnaast is het in het nieuwe politieke systeem makkelijker om formele groepen te registreren en dit moet verleidelijk zijn geweest voor veel Roma. Verder heeft de groeiende financiële steun van de Internationale Gemeenschap voor Romagerelateerde zaken bijgedragen aan de ontwikkeling. Tenslotte worden ook nog de distributie van oorlogstegoeden, de verslechterende naoorlogse situatie van de Roma en de groeiende aandacht voor mensenrechten
15 Gypsy wordt ook vaak geschreven als Gipsy. 16 Het aantal landen dat zich aansluit bij de Unie groeit. In 1971 wordt de First World Romani Congress in Londen gehouden. Hier zijn 40 Roma-afgevaardigden uit 14 Oost- en West-Europese landen aanwezig. In 1972 zijn er 23 landen aangesloten. In 1978 in Genève zijn er 60 afgevaardigden die 26 landen representeren (Mayall, 1997). 17 Mirga and Gheorghe (1997) en Hancock in Beck (1993) claimen dat de Romani Union in 1979 is opgericht. 18 De Engelse term is Organization for Security and Co-operation in Europe (OSCE). 19 De provincie Timiş is de meest welvarende provincie van Roemenië en bevindt zich in het zuidwesten van het land. 20 Politieke mogelijkheid is in het algemeen essentieel in de opkomst van sociale bewegingen (Barany, 2002).
14
voor linguïstieke en etnische minderheden genoemd als verklaring voor de opkomst van zoveel organisaties (Mayall, 2004).21
De organisaties in Boekarest Boekarest is inmiddels het centrum van de Romaorganisatie in Roemenië. Mijn onderzoek richt zich op vier professionele organisaties, achtereenvolgens Rromani CRISS, Aven Amentza, Împreuna en Phoenix. Ik zal hier kort hun ontstaan, doelstellingen en activiteiten weergeven. Centrul Romilor Pentru Interventie Sociala i Studii, het centrum voor sociale interventie en Studies – door de leden meestal afgekort tot CRISS - is opgericht in 1993 en daarmee de oudste niet-gouvernementele organisatie in Roemenië. De afkorting ‘CRISS’ is tevens de naam van de traditionele Romarechtbank (of Romaraad) en duidt op de focus van Rromani CRISS: de bescherming van Romarechten. Haar doelen zijn het naleven van mensenrechten, het verlenen van juridische assistentie, voorkomen en verlichten van effecten van interetnisch geweld en het verbeteren van vertrouwen tussen de Roma en de Roemenen (Ionescu & Cace, 2000; website Rromani CRISS22). De organisatie heeft verschillende ruimtes voor de subdivisies van de organisatie: media, onderwijs, sociale thematiek, gezondheid en een grote internationale sectie. Aven Amentza’s kantoor is wat kleiner dan die van CRISS. Hun organisatie is ook kleiner. Dit Roma Center for Public Policies is opgericht in 1999 en staat voor ‘ Ga met ons mee’ in Romani. Haar doelstelling is het behoud, de stimulering en verspreiding van de traditionele Romacultuur in Roemenië en daarbuiten. Leden distribueren informatie voor een betere kennis van Romacultuur (Ionescu & Cace, 2000) en op hun website23 is dan ook alles te vinden over de Roma, van Romarechten tot de Holocaust, de verbanning naar Transnistrië, Romamuziek en kunst. Ook brengen ze soms kranten uit en houden persconferenties. Mijn derde veldwerklocatie is het kantoor van Împreuna. Împreuna betekent ‘samen’ en is opgericht in 1999. De organisatie is gespecialiseerd in de ontwikkeling van Romagemeenschappen. Ze analyseren de verschillende typen Romagemeenschappen en leveren informatie aan mensen en organisaties die geïnteresseerd zijn in de specifieke situaties van deze gemeenschappen (Ionescu & Cace, 2000; website Împreuna24). Phoenix-organisatie is opgericht in 1996 en haar doel is om activiteiten te organiseren en te ondersteunen die betrekking hebben op de modernisering van onderwijsinstituties (website Phoenix25). Haar doelgroep bestaat uit jongeren en kinderen uit sociaal achtergestelde families, waardoor een groot deel van deze doelgroep uit Roma bestaat. Phoenix noemt zich officieel geen Romaorganisatie, maar haar activiteiten zijn wel grotendeels gericht op Roma en ook zijn de meeste werknemers Roma. Activiteiten spelen zich vooral af op school 8726, waar Phoenix’ directeur en een werknemer natuurkunde doceren. De leerlingen op deze school komen uit verschillende etnische achtergronden, waaronder veel Roma.
1.2
De Romabeweging: civiel of politiek?
Politiek is te vinden in alle domeinen van een samenleving of cultuur en is meer dan een aparte richting van ‘politieke antropologie’. Macht beïnvloedt namelijk alle sociale relaties, wat antropologie altijd politiek maakt (Herzfeld, 2001). Volgens Herzfeld moeten antropologen dan ook oplettend zijn bij elke ontkenning van een politieke bedoeling of betekenis. Dit is verdacht en daarom interessant voor het kritische oog van de etnograaf. In 21 De liberalisatie en democratisering boden de mogelijkheid om openlijk anti–zigeuner sentimenten te ventileren. In deze periode werden veel Romadorpen aangevallen, huizen in brand gestoken en bezittingen vernield (Helsinki Watch, 1991). Deze golf van ‘etnisch geweld’ versterkte de opkomst van etnisch bewustzijn (en dus Romaorganisaties), wat vervolgens het anti-zigeunersentiment weer voedde (Crowe, 1995). 22 www.rromanicriss.ro 23 www.romanothan.ro 24 www.agentiaimpreuna.ro 25 www.fundatia-phoenix.ro/beta Deze website is moeilijk toegankelijk, omdat eraan wordt gewerkt. Op de site galopperen geen paarden met de traditionele kleuren rood en groen, zoals bij Aven Amentza, maar zijn jongeren achter een computer te zien. 26 Scholen hebben nummers in plaats van namen. Dit komt uit de communistische tijd.
15
deze paragraaf probeer ik dan ook geen duidelijk onderscheid te maken tussen wat politiek is en wat niet. Ik kijk naar hoe mijn informanten het onderscheid maken en waar dit mee samenhangt.
Civil society, NGO’s en burgerschap De activisten gebruiken de termen ‘NGO’, ‘civil society’ en ‘burgerschap’ als ze het hebben over de Romabeweging. Hiermee zetten ze zich daarmee af tegen de politiek. Dit heeft te maken met de relatie tussen de politieke en civiele sector binnen de organisatie van de Roma. De ‘civil society’ bestaat uit diverse organisaties die, onafhankelijk van de staat en de markt, opkomen voor belangen van de bevolking of een bevolkingsgroep, bijvoorbeeld vrouwen of minderheden. Dit kan door concrete ontwikkelingen op lokaal niveau of door invloed uit te oefenen op beleidsmakers om het beleid te veranderen. Tegenwoordig gebruiken sociale wetenschappers veelvuldig de term civil society veel gebruikt In het Nederlands is de meest gebruikte omschrijving ‘maatschappelijk middenveld’. Dit begrip draait om de capaciteit van een samenleving om zichzelf te organiseren, zonder georganiseerd te worden door de staat. Het maatschappelijke middenveld bevindt zich tussen de staat en het individu (of familie) en verwijst meer naar publieke dan naar privé-activiteiten.27 In ontwikkelingstheorieën wordt dit veld gezien als een goede actor voor verandering die ingezet wordt van onderaf door autonome organisaties van de doelgroep zelf (zelforganisatie) (Kentie, 2001). Deze niet gouvernementele organisaties ontstaan dus buiten het geïnstitutionaliseerde politieke proces en richten zich op kwesties die ‘de politiek’ onvoldoende heeft aangepakt (zie voetnoot 27). Deze organisaties zijn een belangrijk onderdeel van die civil society (Kentie, 2001). NGO’s vormen tevens de actoren binnen sociale bewegingen, collectieve pogingen die sociale veranderingen willen veroorzaken of tegengaan (zie voetnoot 27). In een communistisch land wordt het gehele sociale, economische en politieke leven bepaald door het regime, terwijl een civil society hier los van hoort te staan (Bos, 2001). Na de val van het communisme leek dit ‘meso-level’ van sociale relaties niet te bestaan en wordt de term civil society in vooral met betrekking tot Oost-Europa modieus. Eerst alleen in academische kringen, maar later breidde het zich uit tot het publieke discours (Calhoun, 1994). In 1996 kwam in Roemenië een democratische regering aan de macht, die een beleidskader invoerde waarin het belang van civiele organisaties voor de ontwikkeling van Roemenië naar voren kwam (Kentie, 2001). Het begrip ‘mensenrechten’ is belangrijk binnen de Romabeweging. NGO’s zijn namelijk vaak ‘waakhond’-organisaties, zoals mensenrechtenorganisaties (Mirga, 2001). Er wordt zowel door onderzoekers als door leden van de Romabeweging gerefereerd aan andere sociale bewegingen. De Civil Rights Movement in de Verenigde Staten, die opkwam voor de rechten van de zwarte burger, wordt regelmatig aangehaald. Activisten maken gebruik van deze vergelijking in hun retoriek, zoals in het volgende voorbeeld. We "have a dream", Mr. Chairman, the same political, concrete, realistic dream of Martin Luther King, who did not fight merely for the emancipation of a minority, but for the implementation and enforcement of the American Constitution, the founding document of one of the oldest democracies. Paolo Pietrosanti (International Romani Union)28
Behalve mensenrechten zijn burgerrechten en burgerschap ook belangrijke begrippen die mijn informanten gebruiken. De Nederlandse vertaling van ‘civil’ is civiel of burger(lijk). 27 Van het internet gehaald op 02-12-’04 van Oxford Reference Online, http://www.oxfordreference.com/views/ENTRY.html?subview=Main&entry=t86.e203, The Concise Oxford Dictionary of Politics. Ed. Iain McLean and Alistair McMillan. Oxford University Press, 2003. 28 Deze uitspraak werd gedaan op een UN commissie over mensenrechten (57e sessie , maart-april 2001, agenda-item 14). Van het internet gehaald op 12 mei, 2005 van http://www.radicalparty.org/humanrights/gy_comm_57_pietrosanti.htm
16
Burgerschap wordt dan ook vaak gebruikt in relatie tot dit maatschappelijke middenveld. Burgerschap geeft mensen in een samenleving bepaalde rechten en plichten en wordt tegelijkertijd gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor democratie. Civil society wordt soms opgevat als een moreel doel: het is positief voor de maatschappij, de bron van democratische ideeën en de stem van onderdrukten. In deze visie wordt civil society aan de goed kant en de staat aan de slechte kant geplaatst, civil society als tegengif voor de staat en politieke macht (van Rooy in Kentie, 2001: p. 24). In mei 1998 heeft Rromani CRISS de Prize for Democracy and Civil Society gekregen door de Europese Unie en de Verenigde Staten. Deze prijs erkent de bijdrage van de organisatie aan de promotie van democratische waarden en de civil society (International Expert Symposium (...), 2000). Deze retoriek over mensenrechten, vrijheidsbewegingen en democratie is belangrijk, omdat het een onderdeel is geworden van het politieke spel. Volgens Herzfeld (2001) zijn uitingen van het niet naleven van mensenrechten minstens zoveel het bewijs van een gedeelde (en sterkere geglobaliseerde) symboliek, als het bewijs van verschillen tussen groepen. Het gebruik van termen als civil society, ‘ NGO’s’ en ‘burgerschap’ door de activisten laat aan de ene kant het apolitieke karakter van de organisaties zien. Aan de andere kant laat dit gebruik zien dat ze thuis zijn in deze universele symboliek.
Het grijze gebied tussen de politieke en de civiele sector Met de vrije verkiezing in 1991 betreden de zigeuners voor het eerst de Roemeense politieke arena. De nieuwe grondwet garandeert minderheden het recht op een afgevaardigde in het parlement, wat Roemenië uniek maakt in Oost-Europa (International Expert Symposium (...), 2000; Helsinki Watch, 1991; Barany, 2002). Tevens nemen Roma vanaf dat moment deel aan adviesorganen van de overheid (Helsinki Watch, 1991). De politieke Romapartijen die ontstaan, proberen over het algemeen coalities te vormen met reeds bestaande partijen met een soortgelijke ideologie, maar er ontstaan ook kleine Roma partijen (Crowe, 1995). De Roemeense Partida Romilor wordt vaak als succesvoorbeeld genoemd (Mirga, 2001 en Barany, 2002). 29 In principe is de primaire taak van politieke Romaorganisaties de Roma te representeren in lokale, regionale dan wel nationale overheidsorganen, zodat de Roma uiteindelijk macht krijgen door democratische verkiezingen. De partijen moeten zich concentreren op electorale programma’s, het stemgedrag van Roma beïnvloeden en een plan opstellen om de Roma goed te kunnen vertegenwoordigen. De politieke leider moet proberen een link te smeden met het overgrote deel van de Roma, dat niet bij de politiek betrokken is (Barany, 2002). Politieke partijen opereren in tegenstelling tot civiele organisaties binnen de bestaande machtsstructuren (Mirga, 2001; 21). In de praktijk is de analytische indeling tussen civiel en politiek echter niet altijd even duidelijk. Uitspraken van de activisten in Boekarest geven aan dat er verschillende opvattingen zijn over de scheidslijn tussen civiel en politiek. Als ik contact wil zoeken met de Partida Romilor, zegt de directeur van Rromani CRISS dat ik daar niet zoveel jonge Roma-activisten zal vinden. Dit komt volgens hem doordat de meeste jonge mensen in NGO’s werken en niet in de politiek. Hij karakteriseert de velden dus als gescheiden. De directeur van Împreuna echter vertelt me dat de jonge directeur van de Romapartij lid is van de Roma Partij én een lid van de civil society en politieke partijen dus als onderdeel van de civil society ziet. De indeling wordt dus verschillend opgevat. Hoewel de civiele sector als apolitiek wordt beschouwd, is deze altijd op een bepaalde manier verbonden met de politiek. Er kan sprake zijn van samenwerking of conflict, maar ook kunnen er bepaalde beïnvloedingsmechanismen bestaan tussen de twee velden (Della Porte & 29 Sinds 2000 heeft Partida Romilor twee zetels in het parlement door een coalitie te vormen met de sociale partij (Mirga, 1997).
17
Diani, 1999).30 Vooral bij minderheidsgroeperingen is de scheidslijn vaak onduidelijk. In veel staten fungeren minderheidsorganisaties tegelijkertijd als politieke partijen. Ook bij de Roma is de afbakening tussen de civiele en electorale sector erg onduidelijk en moeilijk. Ook in de Romabeweging bestaan er samenwerkingverbanden tussen Romapartijen en niet-electorale organisaties. Partida Romilor heeft bijvoorbeeld een samenwerkingsverband met Rromani CRISS en Aven Amentza (Barany, 2002).31 Tot het begin van de jaren ’90 was dit onderscheid tussen civiele en politieke organisaties bij de Roma zelfs afwezig. Voor veel Romaleiders betekende het leiden van een organisatie ook het representeren van de Romagemeenschap. Deze zelfaangewezen NGO-leiders namen na 1989 representatierollen op zich en mengen zich in de politiek. Maar volgens Mirga (2001) bestaan er weinig stabiele electorale organisaties (politieke partijen) met een grote achterban. Het onderscheid tussen de civiele en de politieke sector komt langzamerhand aan de orde. Volgens Mirga (2001) zijn er veel goedgetrainde Roma-NGO-activisten, maar missen ze een gemeenschappelijke politieke representatie, een verenigde stem. Op dit moment bestaat er verwarring onder Romaleiders of representatiestructuren via de politieke partijen of via NGO’s moeten gaan. Moeten ze meer werk verzetten om in de gevestigde politiek voet aan de grond te krijgen of de civiele sector versterken?
Mogelijke redenen voor apolitieke keuze Wantrouwen De Romabeweging bestaat kortom grotendeels uit civiele in plaats van electorale organisaties. Ik heb de analytische indeling uitgelegd en laten zien dat deze bij de Roma vaag is. Maar waarom profileren de activisten zich zo apolitiek? Als ik Traian, een medewerker van Împreuna vraag naar de voormalige directeur Mariea Ionescu, vertelt hij dat ze in de regering een adviserende rol heeft voor Roma zaken. Hij benadrukt met klem dat ze geen politica is, maar alleen advies geeft. Waarom beklemtoont hij dit zo? Gabriëlla licht een tipje van de sluier op als ik vraag of ze politieke ambities heeft. Nee, die heb ik niet. Ik wil geen beroemde politieke persoon zijn. Niet dat ik het niet leuk vind om in het middelpunt van de aandacht te staan, integendeel. Ik wil herinnerd worden als iemand die écht iets heeft gedaan. - Gabriëlla: Aven Amentza32 -
Ze vindt de politiek niet een sector waar écht iets gedaan wordt. Deze onwilligheid om zich te identificeren met politici is iets wat gemakkelijk bij postcommunistische burgers gevonden kan worden. In deze samenlevingen is een cultuur van wantrouwen tegenover politiek ontstaan. Mensen geloven niet dat politieke leiders echt iets kunnen doen om hun leefomstandigheden te verbeteren. (Misztal, 2000). De regering wordt gezien als de arena van onder andere samenzwering, bedrog en ineffectiviteit en tegengesteld aan de samenleving, als ‘zij’ tegen ‘ons’. (Sztompka, 1993). Daarnaast heeft ‘de gewone Roma’ een historisch gebrek aan interesse in de dominante politiek. Velen zien dit als iets van de gadje. Met de Roemenen delen ze het wantrouwen in
30 In lang bestaande democratieën is de scheidslijn tussen civiel en politiek redelijk duidelijk in vergelijking met nieuwe democratieën. In dit soort landen waar nog geen formele democratische structuur bestaat, zijn er andere manieren om claims en wensen te communiceren. Gemobiliseerde actoren kunnen ook regeringsactoren zijn, bijvoorbeeld ambtenaren die zich onafhankelijk tegen de staat richten. Deze theorie komt uit een studie van Latijns Amerikaanse landen, die met Oost-Europa hun relatief nieuwgevormde democratieën gemeen hebben (Della Porta & Diani, 1999). 31 De politieke (electorale) participatie wordt tegengewerkt door veel factoren. Lees Barany (2001) voor verdieping in electorale Romapolitiek en gedrag. 32 De namen van mijn informanten zijn veranderd, behalve die van de vier directeuren van de organisaties.
18
staatsautoriteiten en het electorale systeem (Barany, 2001). De activisten willen niet geassocieerd worden met die dominante politiek, aangezien ze er weinig vertrouwen in hebben.
Stap voor stap Naast wantrouwen is er een andere factor die de voorkeur voor de civiele sector begrijpelijk maakt. Namelijk het idee dat de activisten zich nog niet voorbereid voelen om de politiek te betreden. Tot 1989 was de organisatiecultuur onder de Roma bijna afwezig (Resource Center for the Roma Communities, 2001.33 Daardoor staat de politieke organisatie van de Roma nog in de kinderschoenen. In literatuur over sociale bewegingen wordt mobilisatie-ervaring gezien als een belangrijke voorwaarde voor politieke actie (Barany, 2002). In de literatuur wordt dus in termen van ontwikkeling gesproken als het gaat over de organisatie van (achtergestelde) minderheidsgroepen. Ook de politieke organisatie van de Roma wordt in stadia beschreven. Het begon langzaam en problematisch in de jaren ’60, daarna ontwikkelde de organisatie internationale links en in de jaren ’80 werden deze bevestigd (Mayall, 2004). Politieke vertegenwoordiging wordt gezien als de laatste stap binnen etnische mobilisatie (Barany, 2002) Gedurende mijn veldwerk maakten de informanten impliciet verwijzingen naar de tijdschaal waarop de Roma geplaatst kunnen worden. Als ik op een dag een activist vraag of hij Roma is, antwoordt hij met een wedervraag: “Maakt dat uit dan”. Ik zeg dat ik het niet weet. “ Nu maakt het nog uit, bij jullie in Holland niet meer”. Nederland wordt gebruikt als voorbeeld van een land dat verder is dan Roemenië in het accepteren van ‘anderen’. De directeur van Împreuna meent dat daarom de angst voor en haat van Roemenen tegen Roma niet altijd persoonlijk kwalijk kan worden genomen. Dit ligt aan de historische en culturele achtergrond, Roemenen worden hier niet in opgevoed. Hij noemt de discriminatie van homo’s in Roemenië als ander voorbeeld en maakt ook de vergelijking met Nederland. De activisten denken in termen van ontwikkeling en zien in dat er nog een lange weg te gaan is. Politiek komt later pas.
1.3 Goed leiderschap? Een oude en een nieuwe generatie In Boekarest observeerde ik een oude en een jonge generatie activisten. De aanwezigheid van verschillende generaties is interessant aangezien deze samenhangt met veranderende opvattingen over wat goed leiderschap inhoudt. In twee organisaties stond een jonge directeur aan het hoofd en in de andere twee organisaties kwamen de directeuren uit de vorige generatie. Er is sprake van een vervanging van de oude NGO-leiders door de jongere generatie. In twee organisaties heeft deze overdracht al plaatsgevonden. Activisten worden getraind voor het leiderschap door een informele vorm van mentorrelaties. 34 De directeur van Împreuna legt uit wie de mentoren zijn per organisatie. Wij, deze generatie, hebben veel potentieel (…) We hebben veel kennis, we hebben mensen die ons alles kunnen leren. Ik weet alles van Mariea Ionescu, Rromani CRISS weet alles van Nicolae Gheorghe en Aven Amentza heeft kennis van Vasile Ionescu. Elke organisatie heeft zoiets als een mentor. (Dit is de oude generatie?) Nee [lacht], niet de oude generatie, de ervaren generatie, oké? Ze zijn niet oud, maar 40 of zo, dat is niet oud, ze hebben heel veel ervaring. Ze hebben deze beweging voor de verbetering van de Romasituatie opgestart in 1990. - Gelu: directeur Împreuna -
33 Resource Center for the Roma Communities (2001). Projectbeschrijvingen. Van het internet gehaald op 0709-2004 van http://www.fundraising.ro/Projects%20MOs/CRCR_046.htm. 34 Het gaat om een senior (gids, ouderfiguur) betreffende leeftijd en ervaring, die de junior steunt en adviseert in een langdurende relatie (zowel intellectueel als emotioneel). De protégé ontvangt kennis, professionele en psychologische steun, voorlichting en raad (Rosenbach & Taylor, 1989).
19
Ook Phoenix’ directeur Ion Ionel fungeert voor de activisten van die organisatie als mentor. Ik was in Aven Amentza met Vasile Ionescu en in Rromani CRISS, maar daar voelde ik me niet zo goed, omdat ik niet vrij was om te doen wat ik leuk vond. Hier doe ik dat wel. En ik leer elke dag in de organisatie van Meneer Ion. Hij leert me oplossingen, samen met de leden van de Soros-commissie35. - Andrei: Phoenix -
Rromani CRISS heeft een jonge directeur, Costel Bercus, die de bekende Romaleider Nicolae Gheorghe heeft opgevolgd. Gelu Duminică van Împreuna heeft Mariea Ionescu opgevolgd, die nu als Roma adviseur voor de overheid werkt. Vasile Ionescu van Aven Amentza zoekt ook naar een opvolger, wat ik begrijp uit zijn reactie als hij een NGO lid feliciteert met haar afstuderen: “Ik heb eindelijk een opvolger gevonden”.36 De bekendste ‘oude generatie’ Roma-activist en leider is Nicolae Gheorghe. Hij is de voormalige directeur van Rromani CRISS, lid van de Project on Ethnic Relations en vice-president van de International Romani Union. Hij is onderzoeker geweest aan de Sociale Academie in Boekarest en heeft talrijke artikelen over de Roma geschreven en meegewerkt aan vele studies over de huidige situatie van de Roma in Centraal- en Oost-Europa (Mirga & Gheorghe, 1997; Mirga, 2001). De nieuwe generatie bestaat uit de groep Roma die hun vervolgopleiding in de jaren na de val van het communisme hebben gevolgd. Zij zitten nu op de universiteit of zijn net afgestudeerd. Velen van hen hebben gebruik gemaakt van speciale onderwijsregelingen voor Roma, wat ik verder uit zal leggen in hoofdstuk drie. Deze generatie jongeren heeft geen arbeidsverleden in de op communistische leest geschoeide overheid. De nieuwe generatie jongeren heeft de oude aangevuld, maar zal uiteindelijk de taken moeten overnemen en doorgaan met wat hun ‘mentoren’ hebben gestart.
Stijlverschil Extreme stijl De Romabeweging staat bekend om haar interne conflicten en het onvermogen van leiders om tot overeenstemming te komen. Leden hebben moeilijkheden om goed samen te werken. Daardoor scheiden organisaties zich van elkaar af en wantrouwen elkaar. Vijandigheid en verscheidenheid komen niet alleen op nationaal, maar ook op internationaal niveau voor (Barany, 2002; Mirga, 2001). Hoewel er voorbeelden zijn van parapluorganisaties en mensen die hun onenigheden aan de kant zetten, spenderen Romaleiders meer tijd aan bekvechten dan dat ze werken voor de Roma zaak. De onenigheid onder Romaleiders is zo extreem dat organisatoren van internationale conferenties het zeer moeilijk vinden een lijst te maken met deelnemers, aangezien ze nooit weten welke leider door een deur kan met een andere leider op een bepaald moment (Mirga, 2001). Veel leiders in de Romabeweging in Oost-Europa zijn temperamentvol. De leiders zijn over het algemeen agressief, autoritair en oncoöperatief. Verder zijn ze hypergevoelig en schrikken ze goedbedoelende collega’s af door ze racistisch te noemen (Barany, 2002). Het 35 De Amerikaanse filantroop George Soros is de stichter en de voorzitter van de Open Society Institute (OSI) en het Soros-netwerk. Het OSI promoot democratisch bestuur, de naleving van mensenrechten en economische, juridische en sociale hervorming. Op lokaal niveau implementeert het initiatieven op het gebied van rechten, onderwijs, gezondheidszorg en onafhankelijke media. Tegelijkertijd werkt het aan verbindingen tussen landen en continenten om corruptie te bestrijden en rechten na te leven. Soros-stichtingen zijn onafhankelijke instituties, die opgericht zijn in landen of regio’s zelf en initiëren en steunen deze ‘open society’ activiteiten (www.soros.org/www.osf.ro). 36 Binnen deze vorm van leiderschapsoverdracht is de belangrijkste taak van de mentoren dat zij de waarden van de organisatie communiceren aan de protégé, opdat deze zullen voortbestaan (Rosenbach & Taylor (Eds.), 1989).
20
‘Resource Center for the Roma Communities’ noemt deze houding een onemanshowhouding’.37 Ook Stewart (1997) noemt deze persoonlijkheidstrekken. Een mogelijke reden voor die autoritaire trekken is dat de oude generatie is opgegroeid, geschoold en een arbeidsverleden heeft in de communistische periode. Sommigen zijn ook in de communistische partij actief geweest (Barany, 2002). Schrijvers spreken van ondemocratische en paternalistische structuren die aanwezig zijn in de Romabeweging (Kawczynski, 1997). Met het ondemocratische karakter wordt onder andere de vriendjespolitiek in de beweging bedoeld (Barany, 2002). Veel NGO’s bestaan uit één grote familie (Mirga, 2001).38 In Boekarest is Vasile Ionescu een goed praktijkvoorbeeld van een extreme NGO-leider. Hij is buiten de Romabeweging redelijk bekend door zijn extreme uitspraken in de pers. In de beweging staat hij staat bekend, zowel binnen Aven Amentza als bij andere organisaties, als iemand waarmee moeilijk samen is te werken. Anca vertelt hoe hij de relaties tussen de organisaties beïnvloedt: De studenten van Rromani CRISS kunnen nooit bij Aven Amentza werken, want Vasile vindt ze stom. Hij haat de studenten van Criss. - Anca, Aven Amentza –
In interviews en persoonlijke gesprekken duikt zijn naam regelmatig op. Sommige studenten zijn bang, wat ik goed kan begrijpen.39 Als hij een keer naast me komt zitten tijdens een evenement verstijft Maria van Rromani CRISS, die aan mijn andere zijde zit. Ze vertelt me later dat ze nog nooit met hem had gesproken en zich eigenlijk minderwaardig en te dom voelt om dit te doen.
Gematigde stijl Radu, die als een freelance reporter40 bij CRISS werkt, vertelt mij over zijn negatieve ervaringen met Vasile. Vasile schold hem eens uit voor gadje. Hij vindt dit niet zo erg en legt uit: Voor mij is hij geen mentor, maar meer een anti-model, iemand die je niet wil zijn (…) Hij zou moeten proberen om serieus genomen te worden en gerespecteerd te worden door iedereen, hij is te extreem. - Radu: Rromani CRISS -
Uitspraken van activisten laten zien dat niet iedereen te spreken is over Vasile’s stijl van leiderschap. Hij zou gematigder moeten zijn om door iedereen te worden geaccepteerd. 37 Projectbeschrijvingen van het Resource Center for the Roma Communities (2001). Van het internet gehaald op 07-09-2004 van http://www.fundraising.ro/Projects%20MOs/CRCR_046.htm. 38 Onder de activisten bestaan verschillende meningen over de aanwezigheid van familierelaties binnen de organisaties. Een informant vertrouwt me toe dat hij het neefje is van Vasile Ionescu. Hij wil echter dat niemand dat weet, aangezien ‘men’ zou kunnen denken dat hij alleen door die relatie binnen de organisatie is gekomen. Hij wil op zijn talent en vaardigheden beoordeeld worden en niet op zijn familierelaties. Marcus (in Herzfeld, 2001, p. 120) stelt dat bloedverwantschap een belangrijke component blijft in politieke opvolging. Ook in delen van de wereld waarin meer objectieve criteria van prestatie belangrijk worden geacht. In het moderne politieke leven zou, in tegenstelling tot ‘traditionele samenleving’, politiek gescheiden zijn van familiebetrekkingen. Weinigen zijn zich ervan bewust dat onder de naam van ‘nepotisme’ deze verbinding ook in ‘moderne samenlevingen’ te vinden is. De vrouw van Vasile Ionescu vindt echter dat er niks mis is met familierelaties binnen de organisaties. 39 Bij de eerste ontmoeting met hem tijdens mijn vooronderzoek provoceert hij me door te zeggen dat de achtergestelde positie van de Roma aan de houding van Romavrouwen te wijten is. Ik wist niet hoe ik moest reageren en onthield me wijselijk van commentaar. Hij leek me een belangrijke figuur, vanwege zijn extreme uitspraak, maar ook door zijn autoritaire gezicht met harde lijnen, baard en knorrige uitdrukking. Toen ik terugkeerde naar Boekarest stond ik niet te springen om hem terug te zien. 40 Roma News is een digitale krant van Rromani CRISS. Er worden speciale cursussen georganiseerd om Romajongeren op te leiden om voor deze krant te schrijven. De cursisten raken op die wijze bekend met de Romabeweging.
21
Diplomatie wordt aangehaald als een eigenschap van een goede NGO-leider. Traian vindt bijvoorbeeld dat een leider compromissen moet kunnen sluiten. Aangezien hij zichzelf niet in staat acht dit te doen, kan hij geen leider zijn. Ik wilde niet de directeur van Împreuna worden. Mariea (Ionescu, L.R.) vroeg of ik het wilde, maar ik kan helemaal geen baas zijn. Gelu wilde het wel. Ik ben niet diplomatiek, zoals Gelu. Gelu kan met mensen samenwerken, die hij eigenlijk niet mag. Dat moet je kunnen, vriendelijk zijn en dat kan ik niet. Als ik het ergens niet mee eens ben, dan ontplof ik als een bom - Traian, Împreuna -
De jonge activisten lijken het autoritaire karakter van leiders af te wijzen. Het laatste decennium wordt deze karaktereigenschap van veelal oude Romaleiders gezien als iets wat de ontwikkeling van de Romabeweging negatief beïnvloedt (Mirga, 2001). Dit is in lijn met theorieën over sociale bewegingen, die doorgaans stellen dat het stimuleren van communicatie en samenwerking van belang is voor het slagen van een beweging. Zonder consensus over doelen, wordt politieke representatie moeilijk (Barany, 2002). Personen en organisaties moeten zich vooral op onderwerpen richten waar ze het over eens zijn en de meningsverschillen onderdrukken. Parapluachtige categorieën, zoals citizenship of brotherhood moeten gebruikt worden om samen te werken, zelfs als de verschillende coalitiepartners een andere interpretatie van deze termen hebben (Diani, 2003, 107).
Leiderschapstrainingen Verschillende (inter)nationale organisaties, die staan voor democratie en mensenrechten, willen de samenwerking tussen Romaorganisaties stimuleren. Daarom willen ze ook een ander, meer gematigd type van leiderschap ontwikkelen. Een voorbeeld van een dergelijke organisatie is het Roma Resource Center.41 Dit centrum maakt deel uit van het SOROS-netwerk en is een nietgouvernementele Romaorganisatie. Het organiseert trainingen voor zowel oude als nieuwe leiders om ‘goede’ NGO-leiders te worden. Deze projecten berusten op de vooronderstelling dat leiderschap te trainen is, of in ieder geval op het idee dat leiders over bepaalde vaardigheden moeten beschikken die aan te leren zijn. Over deze ‘maakbaarheid’ van leiders valt te twisten. Volgens leiderschapstheoretici Rosenbach en Taylor (1989) zijn er veel programma’s en seminars ontwikkeld om mensen te onderwijzen en te trainen voor leiderschap, maar is geen daarvan succesvol geweest in het transformeren van gewone mensen tot leiders.42 Potentiële leiders of leiderschapstalenten kunnen wel gesignaleerd worden op zulke cursussen (Handy in Rosenbach and Taylor, 1989). Een voorbeeld van een dergelijke training van het Roma Resource Center heet Complex Training Program of an Elite Group of Young Roma from Romania.43 Het doel is om bij te dragen aan de ontwikkeling 200 jonge NGO activisten en ze op te leiden tot een elite groep die capabel is om de belangen van de Romagemeenschap op nationaal en internationaal niveau te vertegenwoordigen. En om nieuwe projecten te initiëren en te ontwikkelen in alle gebieden waar de Roma problemen ondervinden. Deze trainingsseminars hebben de volgende onderwerpen: debat, leiderschap, project management, community development, conflictoplossing, diversiteitbewustzijn, mensenrechten en democratie in de context van Europese integratie. 41 www.romacenter.ro 42 Het concept charisma speelt een belangrijke rol in leiderschapsstudies en verwijst naar de zogenoemde factor die succesvolle leiders delen. Dit ongrijpbare en mysterieuze concept kwam in ’77 in de mode. Oorspronkelijk refereert de term aan een gift van God en aan bovennatuurlijke machten (Kets de Vries, 1993). In de laatste drie decennia is er veel onderzoek gedaan naar charisma en of dit te meten is. De interessante vraag hierachter is of charisma en uiteindelijk leiderschap aangeleerd kan worden. Er zijn studies uitgevoerd die voorzichtig aantonen dat het mogelijk is om leiders te trainen om charismatische effecten te bereiken. Deze studies zijn echter omstreden (Rosenbach and Taylor, 1989). 43 http://www.fundraising.ro/Projects%20Mos/CRCR_046.htm.
22
Uiteindelijk, zo stelt de projectomschrijving, zal er een groep representatieve Romaleiders worden gecreëerd, die de rol van leiderschap in de ontwikkeling van een organisatie begrijpen en daarvoor de benodigde vaardigheden leren. Dit is nodig omdat er een gebrek is aan cohesie tussen de verschillende Romagroepen en aan een sterke Roma-elite die de Roma op gemeenschapsniveau kan representeren. Een ander voorbeeld is een training van de Europese Raad44, die een langdurende trainingssessie Participation and citizenship voor jonge minderheidsvertegenwoordigers heeft ontwikkeld. Hierin wordt de nadruk gelegd op ideeën voor projecten en strategieën voor de ontwikkeling van civil society vanuit een Europees perspectief. Naast cursussen voor jonge leiders bestaan er ook cursussen voor de oude generatie. Het volgende programma is gemaakt door het Roma Resource Center voor twintig ervaren NGO-leiders: Training Program in Leadership and Management for the leaders of Roma Non Governmental Organisations in Romania. Het centrum wil hun kennis en vaardigheden in leiderschap en organisatiemanagement bijbrengen en richten zich op leren samenwerken en compromissen sluiten.45
Bredere opvatting van NGO-leiderschap Er moet een kanttekening gemaakt worden bij het idee dat ‘extreem leiderschap’ niet meer wordt gewaardeerd. Hoewel Vasile Ionescu dan niet past in de stijl die nu wordt ‘gepromoot’, hebben dergelijke leiders ook een rol in de beweging. Barany (2002) schrijft dat dit type leider dan wel niet objectief en gebalanceerd is, maar dat ook niet hun bedoeling is. Zij zorgen ervoor dat de Roma in de publieke aandacht en op de overheidsagenda blijven. Daarom overdrijven ze bepaalde punten. Ook de activist Radu, wiens uitspraak al eerder is aangehaald, noemt deze functie van Vasile. Hij zou moeten proberen om serieus genomen te worden en gerespecteerd te worden door iedereen, hij is te extreem. Maar hij is de enige die de Roma representeert. - Radu, Rromani CRISS -
En als Gelu de verschillende taken van de uiteenlopende NGO’s beschrijft, eindigt hij met het volgende: We hebben een hond nodig, die blaft zoals Vasile Ionescu. - Gelu, directeur Împreuna -
In theorieën over sociale bewegingen wordt leiderschap vaak gezien in de traditionele zin van een leider met meerdere volgers (Diani, 2003). In recente leiderschapsstudies kijkt men echter niet enkel en alleen naar het gedrag of de invloed van één leider, aangezien leiderschapstaken en rollen door meerdere personen kunnen worden uitgevoerd. In organisaties bestaat er dan tweekoppig (consensus) of meerkoppig (collegiaal) leiderschap (Rosenbach and Taylor, 1989). Traian van Împreuna benadrukt dat de directeur van zijn organisatie zich niet als zodanig gedraagt, maar dat ze meer collega’s zijn. Afwezigheid van een autoritaire baas karakteriseert de verjongende organisaties. Ik merkte ook zelf dat ik me daar meer op mijn gemak voelde en makkelijker vragen durfde te stellen aan ‘de baas’. Volgens Diani (2003) is de afwijzing van autoritair leiderschap een kenmerk van veel sociale bewegingen. Deze afwijzing betekent echter niet dat de functies van leiders of de problemen die ze aankaarten verdwijnen. Volgens Melucci (in Diani, 2003) worstelen leden van organisaties met het feit dat ze streven naar het voeren van onafhankelijk actie, maar dat ze tegelijkertijd de noodzaak zien van coördinatie en publieke 44 Council of Europe. Activities of the Council of Europe concerning Roma/Gypsies and Travellers. Van het internet gehaald op 18-05-2005 van http://www.coe.int/T/E/social_cohesion/Roma_Travellers/Archives/MG-SROM_documents/Other_documents/20001120_MG-S-ROM%282000%2917_Activities.asp#P59_3817 45 Resource Center for the Roma Communities (2001). Projectbeschrijvingen. Van het internet gehaald op 0709-2004 van http://www.fundraising.ro/Projects%20MOs/CRCR_046.htm
23
vertegenwoordigingsrollen. Leiderschap kan gaan om beide. Het hoeft niet per se een representatierol te zijn, maar kunnen ook coördinatierollen binnen of intermedieërende rollen tussen organisaties zijn (Diani, 2003). Leiderschap gaat dus niet alleen om expliciete leiderschapsrollen. Anca geeft in reactie op haar mogelijke opvolging van Vasile Ionescu te kennen dat ze geen expliciete leiderschapsrol aan zou willen nemen. Wat? De nieuwe Vasile Ionescu, mooi niet! Ik ben geen prater, ik verdien de kost niet met mijn mond, zoals ze in Roemenië zeggen. Ik vind het fijner om op de achtergrond dingen te organiseren. - Anca, Aven Amentza -
Er is een verschil tussen actoren die coalities helpen sluiten en actoren die door de media en politieke instituties als leiders van de beweging worden gezien. Dus naast expliciete leiders als Vasile Ionescu zijn er minder impliciete leiderschapsrollen te vinden. De oudere generatie is meer expliciet aanwezig (onemanshow), terwijl de jongere generatie minder de behoefte lijkt te hebben om op de voorgrond te treden. Zoals Barany (2002) schrijft, zijn er in de Romabeweging zowel Martin Luther King’s als Malcolm X’s te vinden.
Samenvatting Kortom, de politieke organisatie van de Roma bestaat pas sinds de jaren dertig van de twintigste eeuw, maar komt pas na de Tweede Wereldoorlog echt op gang. In de zestiger jaren wordt de eerste internationale organisatie opgericht, de 'Romani Union', die zich richt op het concept van de Romani Natie. Deze organisatie wordt inmiddels internationaal erkend. Het organiseren van de Roma in Oost-Europa kon pas openlijk na 1989. Een combinatie van factoren leidde tot een ‘wildgroei’ van Romaorganisaties. Ook in Boekarest bestaan er nu verschillende belangenorganisaties. Onder de grootste, Rromani CRISS, Aven Amentza, Împreuna en Phoenix heb ik onderzoek gedaan. Zij houden zich bezig met respectievelijk rechten, cultuur, ontwikkeling van gemeenschappen en onderwijs. De ruggengraat van de Romabeweging bestaat uit NGO’s, waarvan de leden zichzelf zien als niet–politiek actief. Mijn informanten zien zichzelf als civiele activisten. De indeling tussen politiek en civiel is een analytisch construct en in de werkelijkheid vaak een grijs gebied. Ook bij de Roma is dit zo. Er is onenigheid of de representatie van de Roma uit de versterking van deze civil society moet komen, of dat er meer politieke (electorale) organisaties gesticht moeten worden. De activisten kiezen onder andere voor NGO’s, aangezien ze een negatieve houding hebben ten opzichte van politiek. Ook voelen velen zich nog niet klaargestoomd om een politieke rol te kunnen vervullen. Ze willen eerst ervaring opdoen in NGO’s. In de NGO’s is een oude en nieuwe generatie activisten te vinden en leiderrollen worden doorgegeven door informele mentorrollen. Deze nieuwe generatie, zonder communistische professionele achtergrond, wordt een samenwerkende stijl (gematigd) aangeleerd. Die zou de onderlinge strijd en samenwerkingsproblemen moeten tegengaan, die nu de Romabeweging karakteriseert. Vooral oude leiders zijn extreem en kunnen niet met elkaar samenwerken. Gematigde, vaak jongere leiders, zijn meer bereid tot compromissen en succesvoller in het bereiken van pragmatische doelen. Er worden cursussen ontwikkeld voor zowel de oude als nieuwe generatie leiders om hen deze nieuwe leiderschapsstijl aan te leren. Bewegingsleiderschap kan echter ook gaan om een coördinerende rol en niet om een publieke rol. Volgens de bredere opvatting van NGO-leiderschap hebben extremere leiders ook een functie, bijvoorbeeld het trekken van aandacht. Jonge activisten lijken minder de behoefte te hebben aan een onemanshow.
24
2. Romaleiderschap door de tijd heen In het vorige hoofdstuk heb ik uitgelegd dat na de val van het communisme er allerlei Romaorganisaties werden opgericht, die samen de Romabeweging vormen. Deze organisaties komen op voor belangen van ‘de Romagemeenschap’, maar het is niet duidelijk hoe dit leiderschap vorm moet krijgen. De aanleiding die deze vraag aan de oppervlakte bracht was een conflict over wie of welke instantie het recht heeft om het Holocaust fonds voor Roma slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te distribueren. Mirga & Gheorghe, twee Romaleiders geven de eerste aanzet voor het openen van de discussie rondom Romaleiderschap in 1997 in ‘Roma in the Twenty-First Century: A Policy Paper’. Dit rapport riep zoveel vragen op dat er op het Krakow-seminar in Polen in 2001 een groep Romaleiders bijeen is gebracht om hierover te discussiëren. Zij concluderen onder andere dat er een gebrek is aan breed erkende en legitieme Roma partners waarmee lokale, nationale en internationale overheden kunnen en willen overleggen. In dit hoofdstuk wil ik dit ‘ leiderschapsdebat’ verhelderen. Hiervoor zal ik eerst een beschrijving maken van Romaleiderschap van vroeger tot nu. Vervolgens zet ik het debat uiteen aan de hand van een aantal die ook in andere leiderschapsprocessen belangrijk zijn.
2.1 Van lokaal naar (inter)nationaal Nomadisch leiderschap Literatuur over de organisatie en het leiderschap van Roma in vroegere tijden is erg schaars. Bovendien zijn veel historische documenten niet gebaseerd op direct contact tussen schrijver en zigeuner en berust het geschrevene veelal op romantische ideeën of speculaties.46 (Fraser, 1992). Tijdens hun waarschijnlijke reis van India naar Europa was de sociale stratificatie vermoedelijk gebaseerd op het Indiase kastemodel (Fraser, 1992). In documenten vanaf de 14e eeuw, waarin de eerste groepen in Wallachije (nu Roemenië en Moldavië) komen, worden wel leiderschapsfiguren genoemd. Deze migratie betrof verbonden groepen met leiders aan het hoofd, die dezelfde verhalen vertelden en op dezelfde manier opereerden. Deze leiders hadden belangrijke namen zoals hertogen en graven en zouden een betere behandeling hebben gekregen dan de andere Roma (Fraser, 1992). Zij waren of zelf Roma, of waren aangesteld door gouverneurs van het gastland met de taak de ongewilde zigeuners47 weg te sturen (Block, 1939). Ze functioneerden als tussenpersonen tussen de Roma en de gadje (Fraser, 1992). In documenten vanaf de 15e eeuw verdwijnen de aristocratische titels van hun 'leidende personen' (Fraser, 1992). Afgezien van deze aanwijzingen over hun organisatie en leiderschap is er niet meer bekend over deze periode. Om meer van de organisatie in vroegere eeuwen te weten te komen wordt de organisatie van nomadische Roma in recentere tijden gebruikt. Nomadische zigeuners zouden georganiseerd zijn in een aantal onafhankelijke groepen (Block 1939), die gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke voorouder (extended families). Deze verschillende groepen vormen samen een stam48 (Bobu, 2002). 46 De manier van schrijven van Block, zou tegenwoordig worden beschouwd als discriminatoir en denigrerend. Om een voorbeeld te geven: “ She is a splendid representative of the gypsy type with her wrinkled face and shrunken figure” (Block, 1939: 170). 47 Ik gebruik de term ‘zigeuner’ als ik spreek in termen van de lokale reacties op de vreemdelingen. Anders spreek ik over Roma. 48 Bobu gebruikt de term chiefdom in plaats van tribe. Antropologen zien vandaag de dag chiefdoms als kleinschalige samenlevingen georganiseerd volgens familierelaties en andere face-to-face verbindingen, geleid door een erfelijke of gekozen leider. Ze bestaan uit een paar duizend mensen die elkaar min of meer kennen (face-to-face). Hun politieke leven is meer gebaseerd op consensus dan op dwang. Rituele ideologie is de bindende kracht. Daarnaast is landbouw meestal de economische basis van een chiefdom-samenleving (Kradin in Skalnik, 2004). De term chiefdom is slechts gedeeltelijk toepasbaar op de nomadische organisatie van de Roma.
25
Aan het hoofd van een stam staat een leider (Block, 1939; Bobu, 2002). Leiders van verschillende stammen zijn vriendelijk en gastvrij en er is geen hiërarchie gebaseerd op de grootte van een stam, waardoor alle leiders dezelfde rang hebben (Block, 1939). Hoe een leider wordt benoemd komt niet aan de orde. Het is geen erfelijke positie en als een leider uit de gratie valt kan een andere worden gekozen (Block, 1939; Bobu, 2002). Deze leider, zo formuleert Block, is iemand met een grote dosis ‘gypsy qualities‘, in de bloei van zijn leven, heeft kennis van zijn mensen en zijn persoonlijkheid zorgt voor onvoorwaardelijk respect onder de mensen die hem kiezen. Hij heeft goede communicatieve vaardigheden en weet besluiten te nemen. Hij heeft soms religieuze functies en regelt de financiën (Block, 1939). De leider is volgens Clébert (1964) herkenbaar aan bepaalde kleding en aan het dragen van een staf met een zilveren knop. De leider staat aan het hoofd van de ouderenraad ‘ Kriss’, een groep van oudere mannen die bijeen wordt gebracht als er beslissingen gemaakt moeten worden of er geschillen moeten worden beslecht. Deze traditie kan over heel de wereld in Romagemeenschappen gevonden worden (Bobu, 2002). Vaak wordt er in de literatuur alleen naar deze Kriss verwezen als het gaat om autoriteit of leiderschap en wordt er niet gesproken van leiderschap in de vorm van ‘één persoon’. Mogelijk zijn de leiders die naar voren worden geschoven, nepleiders. Zij zijn alleen nodig voor contact met de buitenwereld, bijvoorbeeld in relatie met politie als een soort woordvoerder, omdat gadje dit verwachten. Deze gadje concluderen vervolgens dat dit ook de leider van de gemeenschap is. Cohn (1993) noemt dit soort leiderfiguren ‘ Boasters’ (opscheppers) en volgens hem hebben zij altijd bestaan en treden soms op de voorgrond als koning of president. Soms worden ze uitgelachen door de zigeuners, soms gebruikt voor nietzigeuner autoriteiten. Maar volgens Cohn is hun status als echte autoriteit puur in de ogen van de onwetende gadje. Block (1939) en Clébert (1964) echter, denken dat er achter een valse chief wel een echte zich verschuilt. In de literatuur wordt altijd naar een man verwezen als het gaat om leiderschap. Er bestaat echter ook literatuur waarin wordt gesproken over de phurai dai (dei=moeder), de stammoeder die een belangrijke taak zou hebben naast de mannelijke leider. De reden dat ze niet zo bekend is kan zijn dat ze niet naar buiten toe optreedt (Block, 1939). Het bestaan van deze vrouwelijke leider kan teruggeleid worden naar het oude matriarchaat van de zigeuners (Bobu, 2002). Ze zou raad geven over verplaatsing van de stam en in andere moeilijke situaties. Haar besluit in een ruzie is definitief als de leider niet aanwezig is. Auteurs zijn het niet eens over de mate van invloed van deze vrouwelijke leider. Block stelt dat de leider en de phuri dai samenwerken, maar Clébert denkt dat zij de vrouwelijke versie van de leider is.
Sedentair leiderschap Inmiddels zijn de meeste Roma in Roemenië sedentair. Minder dan 1% van de Roma reist nog vandaag de dag (Fraser, 1992). De overgang tot een sedentair bestaan vond plaats in de periode van de 14e tot en met de 19e eeuw. Enkele families slaagden erin om vrij rond te blijven reizen. Met de afschaffing van de slavernij bleven velen bij hun vorige eigenaar wonen. Enkelen gingen terug naar een nomadisch bestaan en vluchten naar West-Europa en Noord-Amerika (Cace, 1998), zoals ik uitgebreider in de inleiding heb beschreven. Roma bleven bij elkaar wonen in sedentaire Romagemeenschappen. Net als bij het nomadische leiderschap bestonden er personen die contact onderhielden met de lokale autoriteiten. Vaak hadden deze mensen zichzelf benoemd (Mirga, 2001). De staat accepteerde dit soort woordvoerders annex leiders graag, omdat het hun enige opening was naar de gemeenschap. De positie van een dergelijk leider was lastig, omdat de leider een balans moest zoeken tussen (vaak conflicterende) belangen: het dienen van de eigen gemeenschap, maar ook voldoen aan de eisen van de staat. (Mirga, 2001). In sommige gevallen probeerden de autoriteiten formele structuren in de Romagemeenschap te installeren om zo makkelijker beleid door te voeren. Twee obstakels deden zich voor. De eerste is politieke onverschilligheid vanuit de Roma en de tweede een gebrek aan
26
intelligentsia die effectief konden communiceren met de staat. Sommige leiders werkten niet mee, aangezien samenwerking met de gadje wordt beschouwd als collaboratie. Dit leidde aan de ene kant tot een versterking van de interne cohesie en gemeenschappelijke identiteit, maar aan de andere kant tot een isolatie waarbij de Roma alleen met mensen uit hun eigen gemeenschap omgingen. De gemeenschappen werden onderwerp van paternalistisch beleid van de overheid en min of meer getolereerd door de Roemenen. Aangezien er niemand was die opkwam voor hun belangen in het politieke leven, werden de gemeenschappen afhankelijk van staatsinstituties en voornamelijk de politie (Mirga, 2001).
Veranderend leiderschap tijdens communisme Na de Tweede Wereldoorlog probeert het communistische regime de Roma te veranderen in ‘gewone arbeiders’. Traditionele ambachten mogen niet meer uitgevoerd worden. Roma worden gehuisvest in flats om grootschalig in de industrie of landbouw te gaan werken (Fraser, 1992 and Stewart, 1993). Haastig opgezet en veranderend beleid - van gedwongen scholing en huisvesting, verspreiding, verplaatsing, erkenning en ontkenning – moest de Romacultuur laten verdwijnen. Dit beleid kon niet direct worden geïmplementeerd in de Romagemeenschappen. De Roemeense overheid moest in samenwerking met de politie en lokale ambtenaren manieren vinden om hun regels aan de zigeuners te communiceren. Ze moesten als in andere tijden gebruik maken van (traditionele) leiders, die fungeerden als verbinding tussen de Roma en de overheid (Mirga, 2001). De overheid vraagt hen te rapporteren over hun gemeenschap, om te assisteren bij ruzies en noodgevallen en om lokale ambtenaren te helpen door hun persoonlijke invloed te gebruiken49. Veel leiders verzetten zich echter actief tegen verplaatsing en verspreiding en zijn in de ogen van de overheid gezagsondermijnend. Niet zelden beschuldigen lokale ambtenaren oncoöperatieve leiders ervan dat hun beleid mislukt (Mirga & Gheorghe, 1997). Uiteindelijk proberen overheden dan ook de rol van traditionele leiders te ondermijnen of te omzeilen. Ze ‘vervangen’ tegenwerkende traditionele leiders door Romani caretakers, doorgaans (politie)ambtenaren. Daarnaast rekruteerde de overheid actief Roma leden in de communistische partij (Barany, 2002). Autoriteiten wezen deze Romani partijleden op lokaal niveau aan om te intermediëren (Mirga & Gheorghe, 1997). De Roemeense overheid moest dus bestaande vormen van leiderschap gebruiken en als dit niet mogelijk was vervangen door behulpzamere mensen. Uiteindelijk nam tijdens het communisme het traditionele leiderschap af, maar niet in dezelfde mate in elke gemeenschap. In compleet gesegregeerde gemeenschappen behielden de traditionele leiders langer hun autoriteit (Mirga & Gheorghe, 1997). Hoewel Fraser beweert dat sedentaire zigeuners geen chiefs meer hebben50, spreken mijn informanten wel van lokale leiders en noemen deze bulibaşa’s. Deze benaming zal ik vanaf nu voor lokaal leiderschap gebruiken en kan betrekking hebben op uiteenlopende gemeenschappen, ook nomadische gemeenschappen.
49 Ook in andere tijden en plaatsen wordt traditioneel leiderschap ingezet om macht uit te oefenen of beleid uit te voeren. Britse kolonialisten wezen in Ghana native chiefs aan om mee te helpen in de administratie voor hun protectoraat (Lentz, 2000). 50 Om een idee te krijgen hoe leiderschap vorm krijgt in huidige gesegregeerde Romagemeenschappen verwijs ik naar het werk van Stewart (1997). Deze antropoloog heeft onderzoek gedaan in twee Hongaarse gemeenschappen. Leiderschap was daar alleen belangrijk in relatie tot de gadje. Tevens had de Kriss een belangrijke functie.
27
Toevoeging van organisatieleiderschap Na de val van het communisme worden er allerlei Romaorganisaties opgericht (Mirga & Gheorghe, 1997). Verschillende personen waren betrokken bij de oprichting van zulke organisaties. Lokale leiders, die hun rollen wilden behouden probeerden hun leiderschap te herdefiniëren in NGO-gebaseerd leiderschap. Maar ook werd dit gedaan door de kleine groep Roma intellectuelen, die tijdens het communisme is ontstaan. Deze intellectuelen waren geen lokale leiders. Voor de eerste keer in de geschiedenis krijgt Romaleiderschap een formeler karakter en wordt door organisatiestructuren gevormd. Wat ook nieuw is dat er claims worden gemaakt op ‘ de Romagemeenschap’, iets wat zich boven het lokale niveau afspeelt. De Romabeweging probeert de Roma als etnische groep bijeen te brengen om zo voor hun rechten op te komen, waardoor leiderschap voor het eerst buiten de grenzen van de lokaliteiten treedt. Organisaties maken claims op vertegenwoordiging van ‘de Romagemeenschap’, onder druk van nationale en internationale overheden, die gesprekspartners zoeken. Dit wil zeggen dat er meer soorten leiders op toneel zijn dan er lange tijd zijn geweest. Romaleiders zijn van een verschillende pluimage. Er bestaan onopgeleide leiders die vaardigheden hadden ontwikkeld in Roma partijen of functies als volksvertegenwoordiger hebben gekregen tijdens het communisme. Anderen hebben leidersposities verkregen door betrokkenheid in NGO’s en overheden (Mirga, 2001). Ook zijn er nu vrouwen in leiderschapsposities, wat in de lokale gemeenschap niet of nauwelijks voorkwam.51
2.2
Belangrijke aspecten van veranderend leiderschap
Het Romaleiderschap bevindt zich in het proces van veranderend leiderschap. In deze paragraaf beschrijf ik hoe verschillende leiders in de Romagemeenschap deze veranderingen benaderen en welke concepten daarbij aan bod komen. Dit doe ik aan de hand van het Krakow seminar. Op dit seminar wordt gedebatteerd over de invulling van het hedendaagse Romaleiderschap en komen bepaalde aspecten naar boven, die ook terugkomen in andere gemeenschappen waar leiderschapsnoties zijn veranderd. Ik bespreek achtereenvolgens de aspecten ‘behoefte aan contactpersoon’, ‘legitimiteitkwesties’, ‘formeel onderwijs en intelligentsia’, ‘vervreemding’ en ‘bemiddeling’. De voorbeelden uit andere gemeenschappen komen van de Skolt Sami52 in Finland (Ingold, 1976) en de Akan in Ghana (Brempong, 2000).
Belangrijke aspecten in processen van veranderend leiderschap Behoefte aan contactpersoon Het eerste aspect dat zowel bij de Roma, de Sami en de Akan naar voren komt, is dat er iets verandert in de relatie tussen de gemeenschap en de wereld buiten die gemeenschap, waardoor de behoefte aan een contactpersoon tussen die twee werelden sterker wordt. Er zijn verschillende processen die impact kunnen hebben op die relatie. Deze processen kunnen economisch, sociaal, politiek of milieugerelateerd zijn, maar zijn vaak een combinatie van deze processen (Ingold, 1976). Hier wordt tegenwoordig ook wel naar verwezen met de term globalisering.53
51 “From a performance perspective, male and female leadership is more likely to be similar than different” (Virginia Schein in Rosenbach & Taylor, p. 156). Volgens haar gaat meer om de (on)mogelijkheden die vrouwen hebben om leiderschapsrollen te kunnen vervullen. 52 Er zijn linguïstisch verschillende groepen Sami. De Skolt Sami zijn één van deze groepen. Van het internet gehaald op 04-09-2004 van http://www. Uoc.es/euromosaic/web/document/sami/an/i1/i1.html. 53 Er zijn veel definities van globalisering, maar kort gezegd wordt hier het proces van toenemende integratie op wereldniveau bedoeld, waarbinnen culturen, economieën en politieke systemen steeds meer met elkaar verbonden raken.
28
Bij de Skolt Sami dient deze verandering zich aan door de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Omdat Finland een deel van zijn grond aan de Sovjet Unie verliest, raken de Sami – oorspronkelijk rendierherders en vissers – hun grondgebied kwijt en ze worden opnieuw gevestigd in reservatiegebieden. Hierdoor worden hun inkomensbronnen in grote mate beperkt. Ze hebben iemand nodig die deze problemen kan aankaarten bij de Finse overheid (Ingold, 1976). Bij de Akan in Ghana verandert de relatie tussen hun gemeenschap en de overheid door (post)koloniale overheersing en wetgeving. Bij hen ontstond ook de behoefte om iemand aan te stellen die kon communiceren met overheidsinstituties, in hun geval met de ‘white men’ (Brempong, 2000). Bij de Roma kwamen deze veranderingen door de overgang van het nomadenbestaan naar een sedentair bestaan, maar ook door het communisme en de nasleep hiervan. De Roma hebben nooit in isolatie geleefd, maar gedurende de eeuwen en zeker door het harde assimilatiebeleid in de vorige eeuw is de interactie tussen Roma en niet-Roma steeds regelmatiger geworden. Er is altijd behoefte geweest aan iemand die als contactpersoon tussen de gemeenschap en de gadje kon fungeren, maar die behoefte is van beide kanten steeds sterker geworden. In de transitie naar een democratie, waarbinnen de Roma als minderheid gerepresenteerd gingen worden, ontstond zelfs de behoefte aan een contactpersoon met ‘ de Romagemeenschap’ in plaats van alleen de verschillende gemeenschappen.
Legitimiteit Het begrip legitimiteit is belangrijk binnen het proces van veranderend leiderschap. Op het Krakow seminar werd dit begrip ook regelmatig gebruikt. De kern van legitimiteit heeft te maken met de relatie tussen leider en volger. “Legitimacy reflects the degree to which those who seek to rule are accepted by the ruled” (Jackman in Vinzant and Crothers, 1998: p. 49). Geertz (in Vinzant and Crothers, 1998, p. 49) legt het nog duidelijker uit door de vraag te stellen: “Who are you that I should obey you?”. Aangezien ik leiderschap niet opvat in de nauwe betekenis van gehoorzaamheid, maar als representatie, kan ik de vraag ombuigen naar “Wie ben jij dat je mij mag vertegenwoordigen?”. De term legitimiteit komt uit de Weberiaanse sociologie en hangt nauw samen met de begrippen leiderschap, macht en autoriteit.54 Het wordt gezien als een centraal kenmerk van regeringen en politiek (Barker, 2001). Legitimiteit kan gebaseerd zijn op verschillende gronden (Vinzant and Crothers, 1998), zoals traditionele, charismatische of wettelijke gronden, ofwel een combinatie van deze gronden. Verkiezingen zijn een andere manier waarop legitimiteit kan worden vastgesteld. Dan betreft het een duidelijke gebeurtenis, maar legitimiteit kan ook in een proces worden bewerkstelligd. In een dergelijk geval wordt iemand langzamerhand gezien als een leider of gaat zich gedragen als een leider (de Vries, 1997). Bij de Akan bijvoorbeeld, was legitimiteit traditioneel gebaseerd op koninklijke overerving. Bij de Roma is er weinig bekend over de legitimiteitbasis van traditioneel leiderschap. Hoogstwaarschijnlijk zal zijn legitimiteit gebaseerd zijn op kwaliteiten als besluitvaardigheid en goede communicatieve vaardigheden en een sterk contact met de mensen en datgene wat hen bezighoudt. In het algemeen zijn dit kwaliteiten die kenmerkend zijn voor traditionele leiders (Lowry, 1962-II).55 Volgens Mirga (2001) zijn traditionele leiders vaak zelf aangesteld. Zowel bij de Sami (Ingold, 1976) als de Akan in Ghana (Brempong, 2000) wordt de capaciteit om te communiceren met de buitenwereld een criterium voor legitimiteit en kan de traditionele leider hier niet aan voldoen. Roma intellectuelen omschrijven de ontwikkeling bij de Roma als zodanig.
54 Van het internet gehaald op WorldNet op 29-10-03 van http://dict.aiedu.com/index.php. 55 Lowry (1962) bestudeerde het veranderende publieke leven in een kleine gemeenschap in Noord Californië in de jaren zestig. Zijn ontwikkelde typologie van type leiders is echter beschreven in algemene termen, zodat vergelijking van de ene naar de andere sociale of culturele setting gemaakt kan worden.
29
De reden die Mirga & Gheorghe (1997) aangeven voor de afname van traditioneel leiderschap tijdens het communisme is hetzelfde als die bij de Akan en de Sami: het onvermogen van traditionele leiders om contact te houden met de buitenwereld. Ze zeggen dat deze leiders niet om kunnen gaan met de gadje en hun complexe bureaucratieën. Hoewel ze schrijven dat de legitimiteit van traditionele leiders niet in twijfel getrokken mag worden, claimen ze tegelijkertijd dat dit soort leiders niet goed voorbereid zijn om te participeren in de moderne bureaucratieën van bestuur en overheid. Hiermee trekken ze het traditionele leiderschap weldegelijk in twijfel. De Romaleiders op het Krakow seminar zijn het erover eens dat het tijdperk van traditioneel leiderschap voorbij is. Dit is ondermijnd door modernisatie (Mirga, 2001). Ze vinden dat de manier waarop de Roma vroeger georganiseerd zijn (op informele familierelaties) niet meer voldoet en willen een modern en democratisch leiderschap gelegitimeerd door een formele organisatie (Mirga & Gheorghe, 1997).56 Ook zien ze de noodzaak van samenwerking met de gadje, simpelweg omdat zij de macht en de middelen hebben om Roma problemen op te lossen (Mirga, 2001). Kennis van de gadje-manieren wordt een voorwaarde voor goed leiderschap. De middelen die de Roma inzetten voor politieke organisatie –lobbyen, demonstraties, zoeken van publiciteit etc. (Fraser, 1992)- worden op het seminar ook gezien als middelen die voorkomen uit de gadje-maatschappij en niet uit de Roma traditie (Mirga, 2001). Leiders moeten om weten te gaan met bureaucratieën en dominante politiek. Voor de bredere representatie van de Roma zijn deze gadje-methoden van belang (Mirga, 2001). Op het seminar komen verschillende opvattingen over legitimiteit naar voren. In het begin van de organisatie in 1989 vatten Romaleiders legitimiteit op in termen van kwantiteit: hoe meer leden in een organisatie, hoe meer legitimiteit in de ogen van autoriteiten (Mirga, 1997). Of een leider gekozen is of zichzelf heeft benoemd (zelfgekozen) wordt ook belangrijk gevonden met betrekking tot legitimiteit. Traditionele leiders zijn in de ogen van moderne leiders niet legitiem, aangezien ze zichzelf vaak hebben aangesteld. Zij vinden dat gemeenschappen democratische structuren moeten opbouwen om zelf leiders kiezen (Mirga, 2001). Belangrijk wordt ook gevonden hoe iemand presteert in zijn of haar werk. Dit wordt de performance based aanpak van legitimiteit genoemd. Die prestatie hangt hoofdzakelijk af van leiderschaps- en managementkwaliteiten. Sommigen vinden dit een belangrijker criterium dan gekozen of zelfgekozen of de mate van samenwerking met niet-Roma. Enkele leiders op het seminar zeggen niet te streven naar legitimiteit, aangezien ze niet gezien willen worden als leiders of representanten van ‘de Romagemeenschap’. Ze spreken slechts voor de organisatie waar ze voor staan. Zij erkennen wel dat ze door Roma en staatsautoriteiten gezien worden als leiders, door de positie die ze in organisaties hebben (Mirga, 2001). Hoewel dit niet aan bod komt op het seminar, omdat dit als vanzelfsprekend wordt beschouwd, is de grootste voorwaarde om Roma te kunnen representeren dat iemand zelf behoort tot de Romagemeenschap. Veel Roma-activisten vinden dat de beweging nog steeds teveel wordt gedomineerd door gadje en dat het tijd is dat ze zelf de touwtjes in handen nemen. Leidersposities binnen de beweging moeten door Roma worden ingevuld. Een gadje aan het hoofd van een NGO strookt niet met het idee van zelforganisatie. Een niet-Roma informant vertelt hoe zij een hieraan gerelateerd probleem wil oplossen. Ik ben geen Roma, wat betekent dat ik hen niet kan representeren. In Turkije bijvoorbeeld, voor de nieuwe sectie van Aven Amentza zal ik proberen om Roma te vinden om met me samen te werken. Eén van hen zal ik tot president maken, zelfs als ik al het werk zou doen. Mensen zouden naar hem luisteren, omdat hij Roma is. - Anca: Aven Amentza -
56 Een duidelijk kenmerk van modernisatie is de formalisering van sociale relaties. Face to face-interacties worden vervangen door onpersoonlijk bureaucratie en financieel beheer (Misztal, 2000).
30
Onderwijs en intelligentsia De opkomst van of het grotere belang van formeel onderwijs in de samenleving is nauw verbonden met processen van veranderend leiderschap en legitimiteit. Bij de Akan in Ghana is het belangrijk dat de chief Engels kan spreken en in het bezit komt van formele diploma’s (Brempong, 2000). Ook bij de Sami treedt een opgeleid persoon, die de gemeenschap had verlaten om te gaan studeren, naar voren om de nieuwe taken van de leider te gaan vervullen. Het om kunnen gaan met de buitenwereld en bij de Roma – de kennis van de gadje-wereld – gaat vaak samen met formeel onderwijs. Traditioneel gezien worden de Roma alleen opgeleid binnen de familie en is er een desinteresse in het volgen van formeel onderwijs, dus scholen die opgericht zijn door de Roemeense samenleving (Stoel, 2000) Hoogopgeleide Roma zijn in Europa een recent fenomeen en het resultaat van dwingende onderwijsmaatregelen uit de communistische tijd (Mirga, 2001). Tegelijkertijd met de opkomst van intelligentsia door formeel onderwijs is er een ander aspect wat terugkomt in alle drie de cases, namelijk de parallelle opkomst van instituties die op een ander dan lokaal niveau iets voor die minderheidsgroep willen betekenen. In Ghana vormen de opgeleide Akan een beweging die zich inzet voor onafhankelijkheid van Groot-Brittannië en in Finland komt er onder opgeleide Sami een beweging op die alle Sami in Finland willen representeren. Na 1989 probeerden de hoogopgeleide Roma aandacht te vragen voor de situatie van de Roma. Zij willen een vertegenwoordiging die verder gaat dan het leiderschap van de verschillende gemeenschappen; de Roma op nationaal en internationaal niveau representeren. Zij zien het als hun taak om daarvoor organisatiestructuren op te bouwen, die zowel door de Romagemeenschap als de niet-Roma meerderheid erkend wordt (Mirga, 2001). Deze Roma-elite is nu in het proces van onderhandeling hoe dit leiderschap eruit moet zien. Ze verwoorden het als ‘challenges that Romani leadership now faces’ en de ‘great responsibility of the Romani elite of guiding their people down the right path. But what is the right path? Who are the right people to guide them? (Mirga, 2001, p. 11). Deze Roma vinden dat een van de belangrijkste voorwaarden van modern Romaleiderschap ‘opleiding’ is. Zij vinden dat moderne leiders, die geschoold zijn op de manieren van de buitenwereld, onmiskenbaar een voorsprong hebben op de traditionele leiders i de omgang met meerderheidsinstituties voor de Roma. Onderwijs voorziet in die voorbereiding om in het moderne publieke leven staan te kunnen blijven (Mirga & Gheorghe, 1997). Onderwijs zien zij als voorwaarde voor het nieuwe leiderschap. Zonder onderwijs is het onmogelijk om met alle bureaucratisch aspecten die voorkomen in organisaties om te kunnen gaan. Bijvoorbeeld het proces van EU-subsidies verkrijgen; dit gaat met enorme strikte regels gepaard en lijkt een vak op zich geworden (Volkrant, maandag, 28 februari, 2005).57 Nieuw leiderschap heeft te maken met managen, het leiden van een organisatie.58 Romaleiders stellen dat binnen de komende tien jaar de jonge Roma die nu op school zitten het huidige leiderschap zullen vervangen. Een medewerker van het Roma Resource Center , die cursussen voor de jonge Roma organiseert, legt uit dat leiderschapstrainingen nodig zijn omdat er een grote behoefte is aan organisatiemanagement om de menselijke bronnen te ontwikkelen voor de Roma-NGO’s.
57 Dit zegt ook Norbert Pijls van de VNG. Hij ziet dat het proces van EU subsidies binnenhalen, verantwoorden en projectvoorstellen schrijven, vooral bij de nieuwe Roemeense generatie een belangrijke kunde wordt. (Volkskrant, maandag, 28 februari, 2005). 58 Managen gaat om functies als plannen, organiseren en controleren. Dit heeft te maken met beinvloedingsprocessen die ook spelen in leiderschap (Rosenbach & Taylor, 1989).
31
Op papier, maar ook in interviews worden de termen elite en intelligentsia (groep intellectuelen) regelmatig door elkaar heen gebruikt. Soms wordt er duidelijk onderscheid gemaakt en gesproken over een intellectuele elite, waaruit duidelijk wordt dat niet alle Roma-elite intellectueel zijn. Vaak echter, gaat het bij de Roma samen en zijn de intelligentsia ook degenen die een vooraanstaande positie in de samenleving hebben.59
Vervreemding Hoewel nieuwe leiders beter met bureaucratische meerderheidsinstituties overweg kunnen, zijn ze over het algemeen minder bekend met de gemeenschap(pen). Bijvoorbeeld omdat hij/zij altijd onder Roemenen heeft gewoond. Dit fenomeen wordt doorgaans uitgelegd door middel van dit begrip vervreemding. Vervreemding is het proces waarbij iemand losraakt van de sociale en politieke omgeving (Lowry, 1962-I) en komt onder andere tussen leiders en volgers voor. In dit proces van vervreemding tussen leider en volger verdwijnt de persoonlijke interactie tussen de twee partijen. Het gevolg hiervan kan zijn dat de leider niet meer kan anticiperen op de behoeften en wensen van zijn volgers, wat kan leiden tot ineffectief leiderschap (Lowry-I). De afstand die dan ontstaat – dit kan zijn in culturele of sociale zin of in termen van opleiding – wordt doorgaans afgeschilderd als een kloof of ‘gap’ in het Engels. Wanneer een persoon of organisatie voor gehele of gedeeltelijke bevolkingen spreekt, gaat dit vaak samen met problemen die gerelateerd zijn aan die kloof tussen de ‘intellectuelen’ en ‘de gewone man’. Bij sociale bewegingen is dit over het algemeen ook het geval, omdat deze geïnitieerd worden door een groepje intellectuelen (Barany, 2002). Deze intellectuelen hebben meestal een zwakker contact met de mensen uit de gemeenschap, omdat ze hier slechts een korte tijd onderdeel van zijn geweest (Lowry, 1962-I, bijvoorbeeld omdat alleen buiten de gemeenschap een opleiding konden volgen. Vervreemding en het bestaan van een kloof wordt ook genoemd als een algemene oorzaak voor het niet goed functioneren van een civil society. Organisaties bestaan vooral uit elite groepen die weinig contact hebben en leggen met de achterban en zijn er vooral op gericht hun invloed in de politiek te vergroten, in plaats van zich voor die achterban in te zetten (Carothers in Kentie, 2001, p. 29). De antropoloog Stewart (1997, p. 4-5) denkt dat dit bij de Romabeweging van toepassing is en dat Romaorganisaties teveel bezig zijn met acceptatie door de gadje dan acceptatie door de Roma: ‘Sometimes it seems that the Romani political parties spend more effort establishing their credibility among non-Gypsy authorities than among their own constituents’. Mayall vindt dat deze uitspraak van Stewart niet op alle organisaties van toepassing is, maar lijkt wel de indruk te bevestigen van Nicolae Gheorghe, dat Roma intellectuelen door mensen uit Romagemeenschappen niet gezien worden als ‘real Gypsies’ (in Mayall, 2004, p.210). Roma intellectuelen komen doorgaans uit groepen die geïntegreerd zijn in de Roemeense samenleving. Het merendeel van de Roma is onopgeleid en niet op de hoogte van de organisatie van de Roma. Volgens westerse activisten hebben Romaleiders nog niet de taal gevonden om ‘de boodschap in hun eigen gemeenschap uit te dragen’ (Sadée, 2003). De kloof tussen ‘ de gewone Roma’ en ‘ de intellectuelen’ wordt dan ook vaak genoemd (Barany, 2002; Mirga, 2001). Deze kloof is een argument voor sommige wetenschappers om te stellen dat een ‘nationalistische beweging’ in betekenisvolle zin niet bestaat onder de Roma. Cohn (1993) is een dergelijke wetenschapper die claimt dat deze beweging enkel en alleen bestaat uit een paar die geen enkel betekenisvol contact hebben met ‘ echte zigeuners’. Hij noemt het “ The myth of ‘Gypsy nationalism’. Hij vindt het misleidend dat mensen die ‘de levensstijl van de zigeuners’ niet praktiseren doen alsof ze voor de gehele zigeunerbevolking spreken. Barany (2002) stelt dat zulk soort kritiek mogelijk geworteld is in afgunst.
59 Volgens de Van Dale is een elite een ‘kleine, besloten groep van vooraanstaande, bevoorrechte mensen’ en is een intellectueel iemand met een verstandelijke, wetenschappelijke instelling. Intelligentsia betekent ‘gezamenlijke intellectuelen’ (www.vandale.nl).
32
Identiteit is dus een belangrijk onderdeel van legitimiteit (Barker, 2001). Nieuwe Romaleiders zouden niet meer geloofwaardig of legitiem zijn in het spreken voor de Romagemeenschap, omdat zij die Roma-identiteit of Roma levensstijl niet delen. Criteria van legitimiteit kunnen veranderen, dus leiders moeten constant bewust zijn dat ze deze legitimiteit behouden. Daarom, zegt Barker (2001) spenderen leiders een groot deel van hun tijd en moeite aan het legitimeren van zichzelf richting anderen en het uitdragen van een bepaalde identiteit. Zelfpresentatie is voor intellectuelen dus erg belangrijk. In de Sami case bijvoorbeeld probeert de nieuwe Sami leider zijn vervreemding te ‘camoufleren’ door telkens zijn Sami wortels te benadrukken. Hij herhaalde veelvuldig dat de problemen van de Sami zijn problemen waren, aangezien hij denkt en doet als een authentieke Sami (Ingold, 1976). Ook bij de Rome elite komt dit ‘camoufleren’ naar voren. Roma-activisten en leiders proberen wanhopig te bewijzen dat ze ‘hun mensen’ representeren, maar dit is vaak zonder succes, volgens Barany (2002). Authenticiteit is sterk gelieerd aan die identiteit. Het kan een waarde worden die een claim op rechten legitimeert (Cohen, 2000).60 De leiders op het Krakow seminar spreken uit dat ze angstig zijn dat de jonge Romaleiders teveel vervreemd zouden raken van de Roma bevolking. Deze zouden “verleid worden” door de gadje om hun Roma-identiteit te verliezen. Een informante licht toe: De waarheid is dat veel Roma intellectuelen niet uitkomen voor hun identiteit. Mensen die overleefden, die door hun eigen inspanning, en soms met behulp van programma’s, op school bleven, ondanks vernederingen. Ze werden dokter, advocaat of leraar op hun eigen kracht en ze zullen zeggen. Wat heb ik aan de Roma te danken. Niemand, ook geen Roma, heeft me geholpen. Zo zijn er heel veel. Wat kunnen we eraan doen. We kunnen een goed voorbeeld zijn, zodat ze misschien later hun identiteit erkennen, maar we kunnen ze niet dwingen. Het is hun eigen keuze wat ze willen zijn. Als ze Roemeens willen zijn, met Roemeense vrienden en broeders, geen probleem. We gaan niet zeggen dat een advocaat met een bruin gezicht een verrader is. Laat hen Roemeens zijn. Een goede professioneel, als hij niet voor zijn Roma-identiteit uitkomt, is het misschien onze eigen fout. Misschien konden we hem niet genoeg motiveren. We kunnen geen nationalisten zijn, iedereen onder onze vlag. We kunnen hem verliezen, maar iemand zal weer terugkomen, omdat het belangrijk is en interessant. Je kunt iets betekenen voor je volk, dat is het. - Gabriëlla -
De oudere generatie ziet het als hun taak om jonge Romaleiders te “ omarmen” door in ze te investeren en ze zo in de beweging te houden.
Bemiddeling Het begrip bemiddeling staat centraal in het proces van veranderend leiderschap. In processen van veranderend leiderschap wordt de nieuwe taak van leiders vaak omschreven als een bemiddelende taak. Een bemiddelaar is lid van twee verschillende en vaak ook tegengestelde partijen. Door dit overlappende lidmaatschap kan een tussenpersoon dienen als een verbindingsof communicatiekanaal tussen die twee groepen (Wells, 1979). Bij de Akan in Ghana wordt de taak van de nieuwe leider ook als bemiddelend beschreven. Als eerste moet deze een link vormen tussen de centrale regering en de gemeenschap (Brempong, 2000). Ook de Roma zoeken opgeleide woordvoerders die zowel geaccepteerd worden door de niet-Roma instituties, als door de traditionele Romagemeenschappen (Mirga & Gheorghe, 1997, p.1). In beleidsrapporten wordt deze term ook gebruikt. In bijvoorbeeld de OVSE-aanbevelingen staat: “ talented young Gypsies should be encouraged to study and to act as intermediaries for Gypsies” (Stoel, 2000: p. 170). Mensen worden gezocht die in beide werelden worden geaccepteerd. Echter, de positie van een bemiddelaar is een lastige positie, aangezien er verschillende legitimiteitcriteria kunnen geleden in de verschillende groepen waar de bemiddelaar deel van uitmaakt. In de Sami case legt Ingold (1976) dit duidelijk uit door de strategie van de nieuwe Sami 60 Een bekend voorbeeld is de landrechtenstrijd bij de Aboriginals. Bij de Roma wordt in plaats van claims op grond, authenticiteit gebruikt bij claims op leiderschap.
33
leider een ‘leapfrog strategy' te noemen, of te wel, haasje-overspringen. Bij de lokale Sami zijn de criteria van leiderschap gebaseerd op traditionele waarden, terwijl de autoriteiten het baseren op onderwijs en echte representatie. Maar, zo zegt Ingold, een mediator kan nooit een authentieke representant zijn, omdat hij die bemiddelende rol alleen kan vervullen door deze ondervonden vervreemding. Daarnaast worstelen deze ‘bemiddelaars’ met vragen betreffende hun gemeenschap, die betrekking hebben op traditie versus moderniteit61. Dit komt ook terug bij een andere taak van de nieuwe leider van de Akan in Ghana: ‘leading the community into ‘modernity’ while safeguarding the essentials of the customary value system’. Seminars voor jonge Romaleiders spelen ook in op deze tegenstelling. Een seminar in Straatsburg in 2000 voor Roma jeugd heette: ‘Young Roma Beyond 2000: Between Tradition and Modern Society’.62 De balans tussen het behouden van tradities en integratie in de samenleving komt ook regelmatig naar boven tijdens het Krakow debat over Romaleiderschap. Een leider moet de middelen van de gadje gebruiken, maar tegelijkertijd bepaalde waarden behouden (Mirga, 2001). Zo wordt ook in internationale rapporten de taak van de nieuwe generatie Roma (leiders) gezien: One of the notable features of the contemporary era of Roma activism is the emergence of a new generation of Romani leaders who are committed on the one hand to reviving Romani culture, and on the other hand to helping their communities adapt to the challenges of a post-industrial age – a period where there is radically diminished opportunity to survive by the traditional trades that have heretofore sustained Romani across centuries. Jiménez González (Stoel, 2000, p. 67-68)
Hoewel onderwijs door de Roma intellectuelen heel belangrijk wordt gevonden - zij zien dit bijna allemaal als een voorwaarde tot integratie - weten ze ook dat dit onderwerp gevoelig ligt. Door de eeuwen heen en zeker tijdens het communisme werd onderwijs gezien als een methode tot assimilatie om uiteindelijk de Romacultuur te laten verdwijnen. Dit dilemma wordt goed onder woorden gebracht door dezelfde spreker: One of the conclusions we arrived at was that the School is the favourite place for Non-Gypsy societies to impose its colonisation over our Culture, but at the same time, the School constitutes the best tool within our powers to obtain the emancipation of our People. Jiménez González (Stoel, 2000, p. 67-68).
Het conflict tussen ‘traditionele’ en ‘moderne’ leiders De tegenstelling ‘traditioneel’ versus ‘modern’ wordt vaak gebruikt om processen van veranderend leiderschap te beschrijven (zie ook Lentz, 2000). Ook komt dit tot uiting in de tegenstelling ‘traditie’ versus ‘politiek’. In die tegenstelling bedrijven traditionele gemeenschappen politiek zonder regering (‘archaïsche’ politiek) of zijn groepen zonder leiders, of missen in ieder geval datgene wat ‘geciviliseerde‘ samenlevingen wel hebben. Dit is een overblijfsel van politiek 61 De bemiddelende rol van etnische minderheden in handel en markten is bekend in de sociale wetenschappen (Stewart, 1997). Nu wordt deze term ook vaak gebruikt in de sociologie bij de relatie tussen (etnische) minderheden en de meerderheid (Lutz, 1990). 62 Dit was een internationaal seminar in Straatsburg georganiseerd door FERYP (Forum of European Roma Young People). Thema’s waren racisme, repressie, Romacultuur in de samenleving, training etc. Nu te vinden op : http://www.coe.int/T/E/social_cohesion/Roma_Travellers/Archives/MG-SROM_documents/Other_documents/20001120_MG-S-ROM%282000%2917_Activities.asp#P59_3817 (18 mei 2005). In mijn inleiding heb ik beschreven dat dit seminar mijn onderzoeksonderwerp heeft bepaald.
34
evolutionisme (Herzfeld, 2001). Wetenschappers, waaronder ook Roma intellectuelen presenteren de verandering vaak in deze termen en niet zelden in termen van een conflict tussen traditionele en moderne leiders (zie Barany, 2002 en Mirga & Gheorghe, 1997). De verhoudingen binnen de elite laag van de Roma, tussen de verschillende leiders, zal ik hier proberen uit te leggen. Aan de ene kant staan de meestal jongere activisten die opgeleid zijn in het formele onderwijs, succesvol zijn geworden in hun beroep of in de politiek en hun Romaidentiteit hebben behouden of terug hebben gevonden. Dit zijn de moderne leiders. Aan de andere kant zijn er de mensen met weinig of geen formeel onderwijs, maar die zijn opgestaan in de gemeenschappen door hun alledaagse strijd voor hun mensen’ (Mirga & Gheorghe, 1997, p. 11). Dit zijn de traditionele leiders. Door de tegenstelling tussen deze groepen kunnen de leiders moeilijk tot overeenkomsten komen (Mirga & Gheorghe, 1997). Barany stelt nog sterker dat de verminderende rol van traditionele leiders en de grotere rol van intellectuelen tot een scheiding in de Romagemeenschap heeft geleid, wat een ‘vernietigende invloed’ heeft op de Romabeweging. Traditioneel en modern leiderschap maken concurrerende claims op legitimiteit (Mirga & Gheorghe, 1997). Dit heeft te maken met het feit dat ze elkaar niet accepteren, wat duidelijk wordt op het Krakow-debat, waaraan zowel moderne als traditionele leiders deelnemen. Op dit debat geven traditionele leiders aan dat moderne leiders hen niet serieus nemen. Deze traditionele leiders hadden vaak al leidende rollen in hun gemeenschap tijdens het communisme. Na 1989 wilden ze hun leiderschapspositie behouden en probeerden dit door een organisatie op te richten. In de loop van de tijd zijn ze een publieke leiderschapsrol gaan vervullen. Door hun positie als NGOleider gaan ze naar vergaderingen over de wereld en worden langzamerhand een woordvoerder voor de Roma. Op deze manier komen veel leiders terecht in nationale en internationale organisaties, bijvoorbeeld als adviseur. Veel Romaleiders hebben dit traject doorlopen en hebben geen opleiding gehad (Mirga, 2001). Volgens traditionele leiders zien de moderne leiders zichzelf alleen als legitieme, moderne democraten. Ze denken te weten waar democratie over gaat, omdat ze goed geïnformeerd zijn over wetten en normen rondom mensenrechten en internationaal beleid. Ze kijken neer op de onopgeleide, niet legitieme en gedateerde leiders. Soms beschuldigen ze hen zelfs van collaboratie met de gadje, aangezien veel van de traditionele Romaleidersposten hebben gekregen tijden het communisme en dus ‘gecollaboreerd’ moeten hebben met de gadjeautoriteiten. Moderne leiders zien onderwijs als voorwaarde voor het nieuwe leiderschap. De traditionele leiders onder de Roma-elite zijn het hier niet mee eens. Het nieuwe leiderschap in de vorm van organisaties is ook door onopgeleide leiders opgepakt, wat hen ‘modern’ maakt. Dus voor de intellectuelen gaat onderwijs samen met modern en voor onopgeleide Roma niet. Echter, volgens de moderne activisten nemen de traditionele leiders hen niet serieus. Ze zijn in hun ogen vervreemd en geen echte Roma. Volgens jonge activisten gebruikten dit soort ‘traditionele’ leiders, moderne opgeleide jonge activisten om hen te helpen een organisatie op te richten na 1989. Aangezien traditionele leiders geen opleiding hadden genoten konden ze wel de ‘technische assistentie’ van ontwikkelde en vaak Engelssprekende Roma gebruiken. Volgens de jonge leiders werden ze door die traditionele leiders gezien als gadje die ze konden exploiteren. Zo werden de jonge Roma uit ‘gedeeltelijk geassimileerde’ families een instrument in de handen van traditionele leiders om zo geld voor projecten te krijgen (Mirga, 2001). Nieuwe leiders worden door sommigen ook wel “ dienstverleners ” (service providers) genoemd. Ze weten hoe ze fondsen aan kunnen trekken en de gemeenschap aan projecten en materiaal gewin kunnen helpen (Mirga, 2001). Daarnaast werken overheidsambtenaren liever samen met de moderne Roma dan met de traditionele (Barany, 2002). Critici vinden dat dit dienstverlenerschap leidt tot de afbraak van Romaleiderschapsrollen. Engels kunnen spreken en projecten kunnen leiden, maakt iemand nog geen leider. Op het symposium leidde dit weer naar de vraag wat nu een Romaleider is. Is dat alleen een politiek leider of kan de invulling ook anders zijn? De tegenstelling tussen traditioneel en modern wordt dus door leiders anders opgevat en hangt nauw samen met het belang dat aan onderwijs wordt gehecht. Volgens sommigen op het
35
symposium wordt dit veroorzaakt doordat modern leiderschap wordt geherdefinieerd in traditionele termen terwijl dit niet mogelijk is (Mirga, 2001). Nieuwe leiders worden vergeleken met de traditionele leiderschapsfiguren, zoals de bulibaşa of “ thagar” koning. Deze waren legitiem en hadden autoriteit, in tegenstelling tot de huidige modern leiders. Deze zijn vaak onbekend bij de mensen die ze claimen te representeren en hebben geen autoriteit en respect onder hun eigen mensen. Maar de elite heeft de legitimiteit van het traditionele leiderschap uitgedaagd, door te zeggen dat ze beter zijn in communicatie met meerderheidsinstituten. Zij hebben ook externe legitimiteit. Traditionele leiders waren tot voor kort geen publieke figuren en ook geen politieke leiders, ze hadden alleen interne legitimiteit (Mirga, 2001).
Florin Cioabă: bulibaşa met moderne neigingen Hier beschrijf ik een voorbeeld van een Romaleider die traditionele en moderne aspecten van leiderschap in zich heeft verenigd. Vervolgens laat ik zien hoe deze leider wordt ingedeeld binnen de dichotomie traditioneel modern. De Roemeense koning van de Roma is Florin Cioabă, dat doet althans zijn geregelde verschijning in de pers vermoeden. De Roemeense pers bestaat aandacht aan deze Florin - zoon van de in 1997 overleden Ion Cioabă, de “World-wide King of Roma”- vanwege verschillende redenen. Ten eerste beschikt hij over enorme sommen geld, wat hij nogal aan de dag legt.63 Ten tweede zijn de Kalderash Roma een zeer conservatieve groep met tradities die tegen nationale en internationale wetgeving ingaan, zoals het uithuwelijken van kinderen onder de huwbare leeftijd. Mensen smullen van beschrijvingen van feestelijke bijeenkomsten van 'de Romagemeenschap', maar in feite is zijn leiderschap slechts geaccepteerd door enkele en betwijfeld door velen. Veertig jaar terug schrijft de Roma specialist Clébert (1964) al dat er geen Koning van de Zigeuners bestaat, en dat deze er ook nooit is geweest. Dit is volgens hem een verzinsel van journalisten, maar zigeuners helpen zelf dit beeld op te blazen (Clébert, 1964, Cohn, 1993). Dit soort persoonlijkheden kunnen ook in andere Oost-Europese landen gevonden worden (Barany, 2002). Op een persconferentie over Romastereotypen, georganiseerd door Aven Amentza -de culturele organisatie in Boekarest - luister ik naar een toespraak van deze Kalderash Koning, ook wel “ thagar” genoemd (Mirga, 2001). Hij houdt een betoog over de verbanning van de Roma naar Transnistrië welke de Roemeense overheid moet erkennen. Hij heeft een organisatie opgericht, is gekozen in de gemeenteraad en functioneert als een Evangelische priester in de lokale Romagemeenschap. Hij is bezig zijn leiderschap op een formele manier te legitimeren (Mirga, 2001). Hij gebruikt moderne middelen als de pers om zijn boodschap naar buiten te brengen. Hij heeft zelfs persvoorlichters die uitleggen dat een Roma koning, in tegenstelling met westerse koningen, grotendeels ceremoniële rollen heeft. Hiernaast moet hij ook geschillen beslechten en klachten oplossen (Bray, Sibiu Journaal, 2003). Internationale organisaties maken gebruik van dit soort Roma beroemdheden om bijvoorbeeld tradities te presenteren.64 Ook Roemeense politici benutten dit soort Roma 63 Op het huwelijk van Cioabă's dochter zouden volgens de pers twaalf varkens zijn geslacht en 4000 flessen wijn geserveerd (Bray, C., 29-09-2003). Sibiu Journal. Van het internet gehaald op 14-10-03 van http://www.greatestcities.com/users/cbray5003/europe/romania/sibiu/. Hiernaar wordt in een arm land als Roemenië met achterdocht gekeken. Over dit omstreden huwelijk zegt Vasile Ionescu, de directeur van Aven Amentza (cultuurorganisatie) “ The princess’s marriage was not set up by force. She is as precious to the king as his own eyes. He wouldn’t have done something against her will. We must keep our traditions alive in order to keep intact our identity and to survive. It's immoral and dangerous to forbid a custom and no one has the right to do that." (Kyriakidou, D., 30-09-03). Child bride bolts Romanian wedding in vain. Van het internet gehaald op 14-10-03 van http://in.news.yahoo.com/030929/137/283j6.html. Mary Douglas verklaart dit vroege trouwen van de Roma op de volgende manier: “They preserve the purity of their women by requiring to be married before puberty to suitable husbands” (Purity and Danger, 1966, ed 84: 145). 64 Op een OVSE Conferentie over Roma and Sinti Issues in 2001, werden er wat speelsere activiteiten georganiseerd naast de serieuze conferentie agenda. Eén van deze activiteiten was een presentatie door ‘Princess’ Luminita Cioabă , leader of the Roma Social-Cultural Foundation "Ion Cioabă ", in Sibiu’. Deze zus van Florin
36
persoonlijkheden om campagne te voeren om Roma kiezers te trekken (Barany, 2002).65 Hoewel Aven Amentza (cultuurorganisatie) Florin Cioabă uitnodigt voor een persconferentie en aandacht gaf aan het sterven van zijn vader, vindt de directeur Vasile Ionescu dat Cioabă een voorbeeld is van verwarring in de moderne maatschappij: “Het is een identiteitscrisis. Mensen noemen zichzelf koningen en keizers zonder enige legitimiteit”.66 Een deelnemer aan het Krakow seminar vindt dat deze leider modern kan worden genoemd, aangezien hij zijn leiderschap heeft geformaliseerd. Hij vindt deze Cioabă tevens een goed voorbeeld om te laten zien dat de realiteit niet op te delen is in traditioneel versus modern. Barany (2002) haalt Cioabă echter als voorbeeld aan voor een typische traditionele leider.
Samenvatting In dit hoofdstuk komt naar voren dat het vroegere Romaleiderschap (gebaseerd op het huidige nomadische leiderschap), functioneerde op basis van onafhankelijke stammen en familierelaties en niet hiërarchisch is. Leiderschap was vooral belangrijk in relatie tot de buitenwereld. In contact met de gadje traden er leiderschapsfiguren (bulibaşa’s) op, maar of dit ook interne ‘ echte leiders’ zijn is niet duidelijk. Ook toen de Roma sedentair werden bleven deze bulibaşa’s belangrijk. Tijdens het communisme maakte de Roemeense overheid gebruik van deze traditionele leiders. Als ze het beleid tegenwerkten, werden ze vervangen. Roma richten na 1989 organisaties op en proberen ‘de Romagemeenschap’ te gaan presenteren. Dit betekent dat er naast het verbrokkelde leiderschap ook overkoepelende leiderschapsclaims worden gemaakt. Deze gaan via formele organisatiestructuren. Zowel het overkoepelende als het organisatorische element zijn nieuw in de Roma geschiedenis. Naast personen zijn er nu ook instituties en organisaties die de Roma willen representeren, wat het huidige Romaleiderschap gedifferentieerder en bureaucratischer maakt dan het traditionele leiderschap. Er zijn overeenkomstige aspecten in het veranderend Romaleiderschap en andere leiderschapsprocessen in verschillende culturele contexten. In het leiderschapsdebat bij de Roma komen de volgende aspecten naar voren. Als eerste wordt de verandering in de relatie tussen de lokale gemeenschap en de buitenwereld genoemd, waardoor het contact met overheden belangrijker wordt. Deze verandering maakt dat er een groeiende behoefte is aan een contactpersoon die de relatie tussen de gemeenschap en de desbetreffende overheid kan bewerkstelligen. Dit contact kan nodig zijn voor de belangen van de gemeenschap dan wel voor de belangen van de overheid. Bij de Roma is die behoefte vooral tijdens en na het communisme versterkt. Volgens Roma intellectuelen konden de traditionele leiders dit contact niet onderhouden en trekken daarmee hun legitimiteit als leider in twijfel. Omgang met en kennis van de gadje-wereld is belangrijk geworden in het Romaleiderschap en een legitimiteitcriterium geworden. Naast samenwerking met de gadje wordt de grootte van de organisatie en iemands individuele prestatie genoemd als voorwaarde voor legitimiteit. De meningen zijn verdeeld over het belang van deze verschillende voorwaarden. De opkomst van een intellectuele elite, die door formeel onderwijs wordt gecreëerd, is een ander belangrijk aspect in veranderend leiderschap. Deze nieuwe groep neemt leiderschapstaken op zich. Echter, hun claims om te spreken voor een groot deel van de bevolking wordt in twijfel getrokken, omdat ze vervreemd zouden zijn van deze gewone bevolking. Deze vervreemding wordt ook besproken in het Romaleiderschapsdebat. Er is een
Cioabă presenteerde traditionele kostuums, koperen objecten, boeken en conversatiegidsen en poëzie in de Romataal. Ze benadrukte dat soortgelijke kleding nu nog in de Punjab in Noord India gevonden kan worden. Van internet gehaald op 01-02-2005 van: http://www.rroma.ro/info_osce_events.htm, bron: Roma News. 65 Tijdens de verkiezingen van 1996 gebruikte de toenmalige regeringspartij van Ion Iliescu (de Sociaal democratische partij, PDSR) Ion Cioabă, de vader van Florin Cioabă om Romani in Sibiu te laten stemmen. 66 Van het internet gehaald op 14-10-03 van http://in.news.yahoo.com/030929/137/283j6.html.
37
kloof tussen de Roma intellectuelen en de ‘de gewone Roma’. Daardoor zouden de intellectuelen niet legitiem zijn in hun claims deze Roma te vertegenwoordigen. De taak van Romaleiderschap wordt vaak als bemiddelend beschreven. Het nieuwe leiderschap maakt deel uit van twee groepen en moet bemiddelen tussen de gemeenschappen en de buitenwereld (zoals traditioneel leiderschap), tussen tradities en moderniteit en tussen Roma en Roemenen. Bemiddelaars krijgen te maken met verschillende criteria van legitimiteit, wat hun positie lastig maakt. Onderwijs is verbonden met legitimiteitcriteria. Hoogopgeleide Roma vinden onderwijs een voorwaarde voor modern leiderschap en bestempelen Romaleiders zonder opleiding als traditioneel. Onopgeleide leiders echter vinden dat zij met het oprichten van een organisatie vallen binnen het moderne leiderschap. De indeling traditioneel en modern wordt gebruikt in de claims rondom legitimiteit.
38
3. Onderwijs en positieve actie Roma-NGO’s in Boekarest bestaan hoofdzakelijk uit jonge hoogopgeleide Roma. Zij zijn onder andere het resultaat van de verscheidene onderwijsmaatregelen die het laatste decennium zijn genomen om de doorstroom van Roma in het hoger onderwijs te bevorderen. Een belangrijk onderdeel van deze maatregelen is positieve actie. In dit hoofdstuk beschrijf ik eerst de onderwijssituatie van de Roma. Vervolgens behandel ik het ontstaan en de doelen van positieve actie en tenslotte laat ik zien welke instituties in Boekarest aan deze onderwijsmaatregel verbonden zijn en hoe dit uitwerkt op het leven van de Roma-activisten.
3.1 Positieve actie Factoren die bijdragen aan huidige onderwijssituatie De onderwijssituatie onder de Roma bevolking in Roemenië, evenals in andere Centraal en OostEuropese landen, wordt gekarakteriseerd door een lage deelname, een hoge uitval en een klein percentage dat het basisonderwijs voltooit. Analfabetisme onder de Roma is in vergelijking met de Roemenen erg hoog (Mirga en Gheorghe, 1997). Roma die afstuderen op universitair niveau zijn erg zeldzaam (Barany, 2002; Surdu, 2000; Stoel, 2000). Talrijke rapporten trachten deze situatie te verklaren. Hier zal ik kort de verschillende factoren op een rijtje zetten die bij dragen aan deze onderwijstoestand. Veel factoren hebben te maken met de nawerking van de communistische periode. Onderwijs werd gezien als de sleutel om ‘zigeuners’ in ‘gewone burgers’ te veranderen.67 Aan het einde van deze periode was het onderwijsniveau van de zigeuners dan ook hoger dan ooit tevoren. Een groot aantal voltooide de acht klassen van het basisonderwijs en haalden hiermee het onderwijsniveau van hun ouders in. Ook was het analfabetisme onder de Roma nog nooit zo laag als toen. Op het eerste gezicht lijkt die periode een positief effect te hebben gehad op de onderwijssituatie van de Roma. Echter, het onderwijsniveau was absoluut gestegen, maar het verschil in onderwijsniveau tussen de Roma en Roemenen was alleen maar toegenomen (Mirga & Gheorghe, 1997; Barany, 2002; Surdu, 2000). Ook bleef het slagingspercentage van Roma in secundair en postsecondair onderwijs erg laag, ondanks de hogere deelname aan en afronding van het basisonderwijs. De opheffing van gedwongen assimilatie na de val van het communisme, verslechterde de onderwijstoestand, wat gezien kan worden aan een lager deelname in alle onderwijsniveaus en een stijging van het analfabetisme (Surdu, 2000). Veel wetenschappers vinden dat deze assimilatieperiode tot vandaag de dag de negatieve kenmerken van Roma schoolprestaties beïnvloedt. Het eerste aspect wat direct voortkomt uit die periode is die van gesegregeerd onderwijs (scholen met uitsluitend Roma kinderen). Een onevenredig aantal Roma werd doorgesluisd naar scholen voor verstandelijk gehandicapte of minder begaafde kinderen of werden geplaatst in weeshuizen en ‘correctiecentra’. Tegenwoordig bestaat dit gescheiden onderwijs nog steeds en bestaan scholen voor verstandelijk gehandicapten voor het merendeel uit Roma kinderen (Surdu, 2000). Een ander aspect wat genoemd wordt als een indirect gevolg van de assimilatieperiode is de angst van Roma ouders voor assimilatie door scholing. Ze zouden bang zijn dat hun kinderen Roemeens worden op school, aangezien de school lang deze functie heeft gehad (Stoel, 2000; Surdu, 2000).68
67 Het eerste uitgebreide werk over zigeuners werd geschreven in 1783 door Grellman. In ‘Die Zigeuner’ concludeerde Grellman dat onderwijs hét middel is om non-conformisme te laten verdwijnen (Fraser, 1992). 68 Veel kinderen van opgeleide Romafamilies kennen de taal niet meer en zijn niet bereid zich Roma te verklaren (Surdu, 2000). De angst van de ouders dat door onderwijs hun kinderen assimileren lijkt hierdoor gerechtvaardigd.
39
Naast factoren die voortvloeien uit de communistische periode, zijn er ook andere te noemen. Verschillende bronnen stellen dat formeel onderwijs niet wordt gewaardeerd binnen de Romacultuur. Het instituut school brengt zaken met zich mee die conflicteren met het Roma socialiseringsproces. Een voorbeeld van een dergelijk conflict is dat ouders hun dochters na het vijfde of zesde schooljaar weghalen, omdat ze moeten trouwen of thuis moeten werken. Ouders zijn tevens bang dat hun dochters romantische verhoudingen met niet-Roma jongens krijgen. Ook de nadruk op bijvoorbeeld flexibiliteit en gedeelde autoriteit is binnen deze visie in strijd met strikte lesroosters, immobiliteit, groepsdiscipline en gehoorzaamheid aan ‘één autoriteitsfiguur (Stoel, 2000). De ene onderzoeker schrijft heel voorzichtig dat het conflict tussen formeel onderwijs en Romacultuur enige waarheid in zich heeft, zoals Stoel, maar andere onderzoekers, zoals Mirga, zeggen ronduit dat de Roma cultuur de belangrijke oorzaak is voor de slechte onderwijssituatie van de Roma (in Barany, 2002). Roma deskundigen en onderzoekers verschillen dus in hun stelligheid over deze culturele oorzaken. Ook is de houding van Roma ouders en kinderen ten opzichte van onderwijs negatief, omdat ze zich afvragen of het wel voordelig is voor hun toekomst. Vanwege de discriminatie ten opzichte van Roma, denken ze dat het moeilijk of wel onmogelijk wordt om een goede baan te krijgen. Het volgen van onderwijs brengt in de ogen van veel Roma geen verandering in hun arbeidsperspectief (Stoel, 2000). Een andere factor die wordt genoemd is armoede. Voor veel Roma is schoolmateriaal te duur. Bovendien zijn kinderen nodig om in het levensonderhoud te voorzien en kinderen kunnen dan niet naar school. Daarnaast kunnen lawaaierige levenscondities en gezondheidsproblemen ook invloed hebben op schooldeelname en prestaties. Verder wordt nog een intimiderende schoolomgeving genoemd, wardoor kinderen sneller zouden afhaken. De slechte kennis van Roemeens, de instructietaal, zou zorgen dat de kinderen bij aanvang al een achterstand hebben. (Stoel, 2000).
Doelen positieve actie Hoofddoel: bevorderen doorstroom in hoger onderwijs De omslag van een communistische naar een democratisch overheid verandert de houding van de staat ten opzichte van Roma en onderwijs. Onderwijs is niet langer een middel om de Roma te assimileren, maar een middel tot integratie met behoud van hun culturele kenmerken (Surdu, 2000). De democratische overheid, die gelijke kansen en rechten voor iedereen biedt, gaat zich ervoor inzetten om alle negatieve discriminatie in het onderwijs (en daaruit voortvloeiende op de arbeidsmarkt) op te heffen, zodat de Roma dezelfde informatie, kansen en toegang krijgen tot onderwijs als de Roemenen. Beleid wordt ontworpen om dit verschil in onderwijsniveau op te heffen. Een deel van dit beleid is de verbetering van toegang tot hoger onderwijs voor Roma. Om dit te bereiken wordt vanaf studiejaar 1997/1998 door het ministerie van Onderwijs een positieve actie maatregel ingesteld waardoor Romastudenten in hun toelatingsexamen voor de universiteit niet hoeven te concurreren met Roemeense studenten. Hierdoor kunnen Romastudenten met een lagere score binnenkomen (Stoel, 2000). Eén van de belangrijkste veronderstellingen die aan positieve actie ten grondslag ligt is de erkenning van de staat dat de Roma zijn gemarginaliseerd, dat hen geen gelijke kans is geboden door de maatschappij. De tweede vooronderstelling is dat de maatschappij dit moet repareren door onderwijstoegang voor Roma te stimuleren (Surdu, 2000).69 Deze regeling bestond, onafhankelijk van de overheid, op beperkte schaal al sinds 1992. Roma-NGO’s hebben toen in samenwerking met de sociale faculteit in Boekarest 'positieve 69 Het hogere onderwijs is slechts één van de lagen waarin het positieve actie beleid kan worden geïmplementeerd. Sommige onderzoekers, zoals Surdu (2000) vinden dat dit beleid in alle niveaus van het onderwijs zou moeten doorgevoerd.
40
plaatsen' gecreëerd. In 1997 institutionaliseerde de overheid deze maatregel en werden de plekken uitgebreid naar andere studies, zoals politieke wetenschappen, rechten, psychologie en talen en naar andere steden, zoals Cluj-Napoca, Iaşi en Timişoara. Activisten benadrukken dan ook dat zij de voornaamste actor zijn achter positieve actie. De meerderheid van de plaatsen blijft tot vandaag de dag op sociale faculteiten. De overheid heeft geen wettelijke macht om universiteiten te verplichten deze plaatsen te creëren. Roma-NGO’s oefenen druk uit op faculteiten die weigeren plaatsen te creëren. Het is meer een aanbeveling dan een maatregel. In de beginjaren waren er minder aanmeldingen dan positieve plaatsen, maar inmiddels is de belangstelling voor positieve actie groter geworden. Op dit moment zijn er naar schatting 400-600 studenten op verschillende universiteiten in Roemenië die gebruik maken van deze regeling (International Expert Symposium ( ... ), 2000). 70 Er is geen onderzoek gedaan naar de consequenties van deze maatregelen, noch naar hoeveel Romastudenten er bestonden voor deze maatregel werd ingevoerd.71 Dit komt omdat Romastudenten niet als zodanig staan geregistreerd op de universiteiten. Naast de huidige 400500 studenten die via positieve actie zijn binnengekomen, zijn er ook Romastudenten die via reguliere plaatsen op de universiteit studeren (Barany, 2002).72
Nevendoelen Het stimuleren van Roma in het hoger onderwijs is niet het enige doel van positieve actie. Nevendoelen zijn indirecte effecten van de maatregel op lange termijn. De Roma worden opgeleid in de hoop dat ze bepaalde rollen binnen de Romagemeenschap gaan vervullen. Een activist noemt een aantal doelen als we het hebben over positieve actie. Het is speciaal beleid van de regering, aangezien de Romaminderheid hier is en de Roemenen hier zijn (hij houdt zijn handen op een verschillende hoogte met een grote ruimte ertussen). We hebben sociale specialisten nodig die moeten werken in de gemeenschappen om een gelijk niveau te realiseren (hij schuift zijn handen naar elkaar toe). (…) Het is een maatregel van de overheid om intellectuelen te creëren, aangezien de Roma niet zo veel opgeleide mensen hebben, ik bedoel na de Revolutie. - Andrei: Phoenix -
Als eerste noemt Andrei het opheffen van ongelijkheid tussen de Roma en de Roemenen, wat het hoofddoel vormt van positieve actie. Daarnaast benoemt hij het belang van sociale specialisten die nodig zijn om ongelijkheid op te heffen en het belang om Roma-intellectuelen op te leiden. Ik zal kort deze nevendoelen bespreken, die zowel door de activisten worden genoemd, maar ook te vinden zijn in documenten van het ministerie van Onderwijs en van allerlei internationale organisaties die betrokken zijn in de Romaproblematiek (Stoel, 2000, Roma Resource Center (www.romacenter.ro).
70 Ik heb slechts één studie (Surdu, 2000) kunnen vinden, waarbinnen positieve actie als onderdeel van educatieve maatregelen voor Roma wordt besproken. Die studie is niet gebaseerd op grootschalig empirisch onderzoek, maar gebaseerd op een aantal gesprekken met betrokkenen. 71 Gheorghe Sarau werkt op het ministerie van Onderwijs op het gebied van Roma. Hij zegt dat er exacte cijfers op het internet stonden over positieve actie, maar dat deze eraf gehaald moesten worden omwille van Europese privacy wetgeving. Hij verweet me dit bijna persoonlijk, alsof ik de belichaming van dit Europa was. Hij gaf me de cijfers wel mondeling, maar deze waren nogal hoog in vergelijking met andere cijfers. Zo sprak hij over 800 Romastudenten in heel Roemenië, in plaats van de 400 die doorgaans worden genoemd 72 Dit benadrukt onder andere de president van Wassdass, een grote Romaorganisatie in Cluj-Napoca.
41
Professionalisering van het Romaveld Romajongeren moeten voorbereid worden in het professionele veld van gemeenschapswerk (Ministerie van Onderwijs, 2000; Stoel, 2000). Door positieve actie hopen ze dat Roma vakmensen de gemeenschappen ingaan. Dit kan zijn in de functie van sociaal werker – deze worden het meest genoemd – maar er kan ook gedacht worden aan medische of economische specialisten. De Romabeweging heeft als eerste ‘positieve plaatsen’ op de sociale faculteit gecreëerd, waaraan kan worden afgelezen dat het de voorbereiding van jongeren op het werk in gemeenschappen belangrijk acht. Echter, verscheidene bronnen geven aan (Barany, 2002; Surdu, 2000) dat slechts een klein deel van de gediplomeerde Roma werkzaam is als sociaal werkers in de gemeenschappen. Dit tot grote ontevredenheid van Romaleiders (Surdu, 2000). Een locale Roma adviseur is van mening dat het geen tegenzin is van de studenten, maar dat het meer ligt aan het minieme aantal banen dat –vanwege geldgebrek - te vinden is in deze sector. Er zijn gewoon meer Romastudenten dan vacatures in de Roma sector, legt ze uit. Ook Andrei van Phoenix denkt dat het met geldgebrek te maken heeft. Na de universiteit gaan veel studenten die baat hebben gehad bij 'positieve actie' ergens anders werken, niet in de gemeenschappen. Wat moet ik in mijn gemeenschap, wie betaalt mij (hij haalt zijn schouders op)? Ik moet ergens anders heen waar ik betaald word. Naar de stad. Dag dag gemeenschap. Alleen uitzonderingen werken in een gemeenschap na hun studie. De meeste zeggen, dag Roma volk, ik ben geen Roma. - Andrei, Phoenix -
Romavertegenwoordigers In de aanbeveling van het Ministerie van Onderwijs staat een ander doel genoemd. Onze Roma hebben onderwijsondersteuning nodig om hun jeugd voor te bereiden op nuttige arbeid voor de gemeenschap en om een natuurlijke culturele en civiele elite te creëren, die in staat is om hen te representeren en hun op democratische wijze te integreren in de instituties van het democratische Roemenië. Ministerie van Onderwijs in Roemenië, 2000
In dit wetsartikel formuleert Mârga, de voormalige minister van Onderwijs, dat de stimulering in het onderwijs nodig is om een culturele en civiele elite te vormen, die in staat is om de Roma te representeren en te integreren in de Roemeense democratische instituties. In een ander document (International Expert Symposium (…), p. 14). wordt het verwoord als het ‘vormen van representanten die hun belangen kunnen behartigen in een democratie’. Dit doel wordt ook door de Romabeweging zelf geformuleerd. Roma-activisten richten zich op de noodzakelijkheid om een groep opgeleide individuen te creëren die leiderschapsrollen op zich kunnen nemen (Stoel, 2000: 92). Volgens sommige Roma-activisten, zoals Kawczynski wordt de Roma burgerrechtenbeweging nog steeds gedomineerd door zogenaamde Roma ‘ experts’, die zelf geen Roma zijn, maar de discussie over de Roma monopoliseren. Hier moet verandering in komen, aangezien ze echte Roma vertegenwoordiging verhinderen (1997). Afgestudeerden worden binnen de beweging gezien als essentieel voor de opkomst van een Roma-elite en voor effectief leiderschap (Stoel, 2000). Binnen theorieën over sociale bewegingen wordt het belang van een elitegroep benadrukt, aangezien deze de beweging aanstuurt (Eidheim, 1971; Barany, 2002). De cursussen van het Roma Resource Center voor jonge Romaleiders, waarvan ik er een aantal heb genoemd in het vorige hoofdstuk, bereiden de jongeren voor op dit Romaleiderschap. Naast de trainingen die zij organiseren proberen ze ook de nieuwe generatie studenten te stimuleren door een beursprogramma.
42
Rolmodellen Al deze opgeleide Roma die in de gemeenschap of in een NGO gaan werken moeten dienen als goede voorbeelden voor andere jonge Roma. Bij de mogelijke oorzaken van de lage deelname aan het onderwijs heb ik beschreven dat jonge Roma weinig vertrouwen hebben in hun arbeidsperspectief. Er wordt gehoopt dat de aanwezigheid van meer ‘ succesvolle’ jongeren zal leiden tot een positiever kijk op onderwijs en werkgelegenheid. De rolmodellen zouden het wantrouwen dat jonge Roma in zichzelf en in hun arbeidsperspectieven hebben kunnen doorbreken, waardoor ze een positievere houding ten opzichte van academische prestaties krijgen evenals meer zelfvertrouwen (Stoel, 2000). In een goed daglicht bij de EU De rechten van nationale minderheden in EU-kandidaatlanden, zoals Roemenië, spelen een belangrijke rol in de kwalificatie voor EU-lidmaatschap. In de aanbeveling van het ministerie van Onderwijs van Roemenië staat dat positieve actie onder de auspiciën van Europese instituties, zoals de Europese Raad en het OVSE-commissariaat, plaatsvindt.73 De Europese Raad moedigt deze aanpak aan, aangezien het past binnen het idee dat werknemers in het Roma veld uit de Roma populatie zelf moeten komen (Stoel, 2000). Steun aan de Roma is een voorwaarde om een vol lid te worden van de Europese Unie. De Roemeense overheid laat zijn welwillendheid ten opzichte van de Roma zien door deze onderwijsmaatregel te steunen.
3.2 Positieve actie in Boekarest De Roma-activisten in Boekarest studeren aan enkele instituties die nauw verbonden zijn met positieve actie. Ik laat zien welke instituten dit zijn, waar ze voor staan en hoe ze verbonden zijn aan positieve actie en de NGO’s en welke (lokale) doelen hiermee gemoeid zijn.
Activisme en positieve actie Veel van mijn informanten geven aan dat ze niet de tijd hebben om te studeren, aangezien ze zoveel verplichtingen en werkzaamheden hebben bij de NGO’s. Sommigen studeren alleen twee keer per jaar voor de examens. Ze benadrukken dat verplichtingen op de NGO de eerste prioriteit is, omdat dit de ervaring geeft die ze nodig hebben voor later. Dat studenten lessen missen en minder tijd hebben om te studeren, vanwege hun arbeid op de NGO’s is nogal ironisch, omdat onderwijs juist als groot goed wordt gezien binnen de Romabeweging. Vanuit de organisaties wordt het ook gestimuleerd. ‘ Als je niet gestudeerd hebt, dan word je anders bekeken’, zo vat een activist, die geen vervolgopleiding heeft gedaan, samen. Activisten die niet via het onderwijs bij een NGO terecht zijn gekomen hebben allemaal plannen om te gaan studeren in de nabije toekomst. Maar het is juist die betrokkenheid in de NGO’s die er toe zou kunnen leiden dat ze minder presteren op hun studie. Als studenten gebruik willen maken van positieve actie, waar ze van horen via advertenties in de krant, via leraren, vrienden en familie, moeten zij bij een Roma-NGO een certificaat halen die hun Roma etniciteit vaststelt. Daarna mogen ze pas een toelatingsexamen doen bij de universiteit. Op deze manier komen studenten in contact met de Romabeweging en zijn de NGO’s en de faculteiten met positieve plaatsen met elkaar verbonden. Het binden van studenten aan de Romaorganisaties is een onbedoeld effect van positieve actie, dat ik nog niet heb genoemd bij de positieve actie doelen in de vorige paragraaf.
73 De aanbeveling van het ministerie van Onderwijs (ministerie van Onderwijs van Roemenië, 2000) lijkt overgenomen op basis van de aanbevelingen van die EU en OVSE. Het document was slecht geschreven en leek (ook volgens een Roemeense native-speaker) direct vertaalt uit het Engels.
43
Het was onmogelijk om een compleet overzicht te krijgen van positieve actie plaatsen in Boekarest. De secretariaten op de verschillende faculteiten hielden namelijk geen registratielijsten bij van Roma die via deze regeling waren binnengekomen, waardoor ik niet wist hoeveel studenten er bestonden en over welke faculteiten ze waren verspreid.74 Door activisten word ik gewezen op de sociale faculteit waar veel Roma via positieve actie studeren. Ook hoor ik dat de plaatsen op de Romani Sectie allemaal positieve plaatsen zijn. Ik zal beschrijven waar deze opleidingen voor staan en hoeverre deze met elkaar verbonden zijn.
Sociale faculteit De faculteit van Sociologie en Sociaal werk75 is de eerste faculteit in Boekarest waar positieve actie is geïmplementeerd. Sociaal werk leidt de studenten op om werkzaam te worden in de sociale sector, waarvan het werken in (Roma) gemeenschappen een onderdeel is. De Romastudenten krijgen hetzelfde onderwijs als de Roemenen en hebben bijvoorbeeld geen speciale lessen op het gebied van Roma vraagstukken. Er zijn ongeveer tien Romastudenten per jaar bij Sociaal Werk ingeschreven en omdat deze studie vier jaar duurt, zijn er in totaal 41 Romastudenten op de faculteit.76 Bij benadering de helft van deze studenten is werkzaam in een Roma-NGO. Dat de helft maar activist is zegt iets over de bereidwilligheid van Romastudenten om zich in te zetten voor de Roma en daarmee ook iets over het uitkomen voor de Romaidentiteit. Niet-actieve studenten komen namelijk meestal niet uit voor hun Roma-identiteit. Onder de activisten staat de sociale faculteit bekend om het begrip van leraren voor hun drukke agenda. De leraren zouden wat inschikkelijker zijn bij afwezigheid. Een onderwijsassistente van de faculteit benadrukt dat dit ook geldt voor niet-Romastudenten die buitenschoolse activiteiten hebben.77 De activisten geven aan dat het een fijne leeromgeving is die rekening houdt met hun werkzaamheden in de NGO’s.78 De sociale Faculteit is verbonden met de NGO's die zich bezighouden met 'community development', zoals Rromani CRISS en Împreuna.
Romani sectie De andere faculteit waar positieve actie is geïmplementeerd is de Romani Sectie.79 Het is een afdeling binnen de Vreemde Talen en Literatuur faculteit. Het instituut is bedoeld om studenten op te leiden tot linguïsten. Aan deze faculteit kiezen studenten twee vreemde talen of één vreemde taal naast Roemeens (www.unibuc.ro, site universiteit Boekarest). De Romani sectie
74 Ook NGO’s beschikten niet over exacte data van positieve actie. Een activist vroeg me of ik de informatie aan hen kon doorgeven, aangezien ze zelf ook erg benieuwd waren. 75 Sociaal werk is praktischer dan sociologie (of sociale wetenschappen). In Roemenië is het onderscheid tussen HBO (praktisch) en universiteit (theoretisch) niet zo opgedeeld als in Nederland. 76 De administratie kon me deze cijfers niet geven, maar een onderwijsassistent kon me de exacte cijfers zo geven na bij wat mensen aan te kloppen. Jaar 1: 9; jaar 2: 12; jaar 3: 10 en jaar 4: 10. 77 Ze weigert ook maar iets te zeggen over Roma wat negatief zou kunnen overkomen. Ze legt uit de op de sociale faculteit mensen opener zijn naar mensen die ‘ anders’ zijn. Zo vertelt ze onder ander over een homovriend van haar, die ze gewoon accepteert. 78 Een leraar van een sociale faculteit in Timişoara beweert dat er op hun faculteit een begrijpende houding is van leraren tegenover Romastudenten; dat ze soms hun cijfers opwaarderen en wat minder strikt zijn op hun aanwezigheidplicht (Surdu, 2000). De neergang van de kwaliteit van het onderwijs door mildheid van onderwijzers tegenover minderheidsstudenten en het gevaar dat positieve actie maatregelen leiden tot het degraderen van de academische norm, worden in de Verenigde Staten aangehaald als tegenargumenten van positieve actie (Weisskopf, 2001). 79 De sectie heet voluit: ‘ Cabinetul de rromani şi indianistica’ (Onder Indianistiek valt Hindi, Rromani en Sanskriet ( http://www.unibuc.ro/uploads_en/images/73/ERASMUS4.pdf, 06-12-04).Deze naam heeft te maken met de beginjaren van de sectie, waarin de oprichters aannamen dat een universiteit nooit een Romani sectie zouden accepteren, dus voegden ze Indianistiek toe.
44
bestaat alleen uit ‘positieve plaatsen’. Bijna in elk jaar staan er ongeveer tien studenten ingeschreven.80 Hoewel de plaatsen allemaal 'positieve plaatsen' zijn, staan slechts in het eerste en vierde jaar Romastudenten ingeschreven. De anderen zijn Roemeens (of Moldavisch). Vanwege de lage Roma inschrijving moet de rest opgevuld worden met niet-Roma, legt de onderwijsassistent uit. Op de site van het ministerie van Onderwijs (www.edu.ro) staat dat de sectie ook open is voor activisten buiten de talenfaculteit, maar in de praktijk komt er geen enkele student die niet een talenstudie volgt. Deze sectie is in 1992 geïnitieerd door Aven Amentza (de cultuurorganisatie) met de hulp van Gheorghe Sarau, verbonden met het Ministerie van Onderwijs voor Romazaken. Sarau, die zelf niet-Roma is, maar Romani uit interesse spreekt, geeft les samen met Gabriëlla van Aven Amentza en een Hindi docent. De oprichters zeggen dat deze Sectie erg bijzonder is omdat het de enige Romani faculteit is waar je kunt afstuderen (in tegenstelling tot Romani op de Sorbonne universiteit in Frankrijk en een universiteit in Macedonië). Voor de onderwijzeres Gabriëlla is de functie van de faculteit vooral belangrijk voor de Romabeweging: We weten dat het opbouwen van een Roma-elite, een Roma intellectuele klasse, vooral op dit identiteitspatroon, taal en literatuur een belangrijke factor is voor onze beweging, voor de Roma. We moeten daarvoor vechten, zodat ze ons niet laten verdwijnen. - Gabriëlla, Aven Amentza -
De Sectie is erg klein, zowel in ruimte en in capaciteit. De kleine ruimte dient als secretariaat, bibliotheek, leslokaal en stafruimte. Aangezien de Roma geen thuisland hebben, is er ook geen ambassade die hen financieel kan steunen. Dit zegt de onderwijsassistent die uitlegt hoe ze volledig afhankelijk van donaties 'We moeten zelfs onze boeken aan de studenten uitlenen'. De assistent wijt de lage Roma inschrijving gedeeltelijk aan slechte PR. 'Wie kijkt er nu op de site van het ministerie van Onderwijs'. Op de website van de vreemde talen faculteit wordt de sectie niet genoemd. De assistent denkt dat de universiteit hen liever ziet verdwijnen. Ook meent ze dat de lage inschrijving kan liggen aan het feit dat de sectie maar weinig te bieden heeft: “ Het arbeidsperspectief van iemand zal niet groter worden door Romani te studeren.”
Het ontbreken van de link tussen de faculteiten Mijn verwachting was dat Sociaal Werk en de Romani Sectie met elkaar verbonden zouden zijn. Aangezien een doel van de Romabeweging (en andere instituties) is om Roma sociaal werkers te creëren en de kennis van Romani daarin belangrijk wordt gevonden, ging ik uit van de verbinding tussen deze twee opleidingen. Het kunnen spreken van Romani wordt vaak aangehaald als reden waarom Roma beter dan niet-Roma in Romagemeenschappen kunnen werken81 (Barany, 2002), Opgeleide Roma komen in het algemeen echter uit families waar Romani niet de voertaal is. De activisten vertellen hoofdzakelijk dat (één van) beide grootouders het spreken, dat hun ouders het kunnen verstaan, maar niet meer spreken en dat zijzelf het op een gebrekkige manier kunnen verstaan en dan nog een paar woordjes spreken. De aanname dat Roma beter in Romagemeenschappen kunnen werken is gebaseerd op de aanname dat Roma sociaal werkers Romani kunnen spreken. Aangezien zij dit niet van huis uit spreken verwachtte ik dat ze dit zouden gaan leren op een formele manier via de Romani Sectie. Ik verwachtte dus dat er een groot deel sociaal werkers op de Romani Sectie ingeschreven zouden zijn. Echter, zoals eerder gezegd doen alle studenten op de Romani Sectie een taalstudie en zijn er geen die ingeschreven zijn bij sociaal werk. 80 In 2002: jaar 1: 8; jaar 2: 9; jaar 3: 2; jaar 4: 11 en jaar 5: 13 afgestudeerd. Daarnaast zijn er nog elk jaar ongeveer 5 buitenlanders, waaronder er gemiddeld 2 Roma zijn . 81 Daarnaast zouden Roma meer inzicht hebben in het culturele gedrag en beter geaccepteerd worden (o.a. Barany, 2002).
45
Romani nut volgens de activisten Hieronder volgt een inventarisatie van wat de activisten het nut van Romani vinden. Dit kan de ‘ missing link’ tussen de twee opleidingen verduidelijken. Acceptatie in traditionele gemeenschappen De activisten vertellen mij dat het spreken van Romani handig is in het contact met traditionele gemeenschappen, maar dat het geen voorwaarde is. Traditionele gemeenschappen zijn slechts een heel klein percentage van alle gemeenschappen. Bovendien bestaan er ook Hongaars sprekende gemeenschappen en maar weinig studenten gaan dat om die reden leren. Hoewel ze het geen voorwaarde vinden, denken ze wel dat het spreken van Romani het contact met gemeenschappen makkelijker kan maken en het vertrouwen kan winnen van de mensen.82 Twee activisten leggen uit: Het is moeilijk om in de wereld van traditionele Roma te komen, maar stap voor stap, vooral als er een Romani spreker is, dan ontvangen ze hem makkelijker in hun gemeenschap. Maar zelfs als je Roma bent en de taal niet spreekt, dan zien ze je als ‘Casteliu’. Dit betekent een niet Romani spreker. Dan respecteren ze je niet zo, omdat je geïntegreerd bent en niet tot hun groep behoort. (Maar als je Romani leert accepteren ze je?) Ja. Maar je moet ook heel sociaal en communicatief zijn, geen afstand creëren, maar ze omarmen. - Maria, Rromani CRISS – De eerste keer dat ik in een traditionele gemeenschap was … Je weet dat ik Romani niet zo goed spreek, maar ik het wel versta. Ik sprak met hen in het Roemeens en zij sproken onderling Romani. Natuurlijk begreep ik alles wat zij zeiden en ze zeiden zoiets van: Deze gadje komt hier maar wat zeggen. Toen zei ik in het Romani: Ik kom hier om jullie te helpen, ik ben één van jullie en vanaf dat moment was het oké. - Gelu, directeur Împreuna -
Aangezien er geen sociaal werkers zijn ingeschreven op de Romani Sectie, zien zij het praktisch nut niet echt in. Romani als een onderdeel van de Roma-identiteit Activisten geven aan dat ze graag Romani zouden willen spreken. Een activist vertelt enthousiast dat op een Roma conferentie in Brazilië deelnemers uit verschillende landen elkaar konden verstaan in Romani. Aangezien de voertaal op dit soort internationale conferenties Engels is, is het niet het praktische aspect dat het belangrijkst is. Een ander praktijkvoorbeeld laat zien dat Romani beschouwd kan worden als een elementair onderdeel van de Roma-identiteit. Tijdens een meeting met afgevaardigden van een Albanese NGO die geen Engels spreken, wordt er een vraag in het Romani gesteld aan een van mijn informanten. Zij verstaat er niets van en vertelt later dat ze zich doodschaamt op zulke momenten. Ze vindt dat ze het als Roma zou moeten spreken. Naast het praktische aspect is het identiteitsaspect dus belangrijk: Ik wil het natuurlijk wel leren, omdat het nuttig is en belangrijk in mijn baan, omdat het mijn taal is. Soms als ik denk aan mijn achtergrond, dan voel ik de behoefte om meer te weten. - Maria, Rromani CRISS -
Zo ook een activist die tegen alle Roemenen zegt dat hij Romani spreekt, hoewel hij slechts een aantal woordjes kent.
82
Zeker voor niet-Roma kan het spreken van Romani vertrouwen winnen. Als een informant me ‘aanvalt’ op het gegeven dat ik geen Romani heb geleerd voor mijn onderzoek, reageer ik dat mijn studie Roemeens nuttiger is geweest, aangezien alle activisten dat spreken in plaats van Romani. Hij lacht en vindt dit het juiste antwoord, maar ik moet hem beloven dat ik het leer als ik naar de gemeenschappen ga.
46
Een vragenlijst83, die ik op de Romani Sectie heb afgenomen geeft inzicht in het belang van Romani. De motieven die het kleine aantal Roma invult zijn voornamelijk samen te vatten in ‘identiteitsredenen’. Deze worden verwoord op verschillende manieren, zoals ‘de behoefte om mezelf te leren kennen’ of ‘het terugvinden van mijn wortels'. Een Romastudent die aan de taalsectie studeert en later in maatschappelijk werk terecht wilde komen, noemde ook het praktisch nut niet, ze studeert Romani vanwege identiteitsredenen. Opvallend was dat geen enkele activist in termen van trotsheid sprak over de Romani taal of het van absoluut belang vond het te spreken. Gemakkelijk papiertje Een andere reden, die niet door de studenten wordt ingevuld op de vragenlijsten, maar wel wordt genoemd in de wandelgangen, is dat het studeren van Romani een makkelijke manier is om af te studeren aan de Vreemde Talen en Literatuur Faculteit. Door het kleine aantal inschrijvingen is er bijna geen competitie bij het toelatingsexamen, wat het gemakkelijk maakt om binnen te komen. Het zou ook begrijpelijk maken waarom er zoveel niet-Roma op de faculteit zitten. De assistent van de faculteit legt uit dat in de beginjaren van de sectie hier een kern van waarheid in zat. Inmiddels, zo legt ze uit, weet iedereen dat het een serieuze faculteit is, waarop een student niet zomaar slaagt. Echter, de grote inschrijving van Roemeense studenten kan erop wijzen, dat de lage toelatingseisen een grote reden zijn om Romani te studeren. Er zijn dus verschillende redenen waarom iemand Romani wil studeren. Het kan van belang zijn in praktisch opzicht (gemeenschapswerk), voor identiteitsredenen en om gemakkelijk een papiertje te behalen. Hoewel de activisten aangeven graag Romani te willen spreken, laat de lage inschrijving van activisten op de Romani sectie zien dat die behoefte niet zo groot is. De sectie is hier echter ook niet voor in het leven geroepen. Het gaat meer om cultuurpromotie en verklaart de verbinding met Aven Amentza, de NGO, die gericht is op het behoud van taal en cultuur. Voor de oprichters van de Romani Faculteit is het belangrijkste doel het opleiden van Romani linguïsten. De gemiddelde Roma vindt het niet belangrijk om de taal door te geven, het opnieuw te leren en vindt het zelfs een beletsel voor de ontwikkeling van hun kinderen (Stoel, 2000). Informant Maria geeft aan dat haar ouders haar geen Romani wilden leren. Ze legt uit: ‘ Soms zijn ouders bang om hun kinderen Romani te leren, omdat ze denken dat het invloed heeft op hun kinderen. Als ze op school Romani spreken, dan worden ze gemarginaliseerd’. De noodzaak om de taal te doen herleven wordt vooral gezien door intellectuelen, maar het kleine aantal ingeschreven activisten laat zien dat de huidige generatie studenten niet staat te popelen om de taal te leren. Mijn vooronderstelling dat de Romani Faculteit verbonden zou zijn met de sociale faculteit bleek onjuist te zijn. De faculteiten zijn verbonden met verschillende organisaties. Aven Amentza is geoccupeerd met de verspreiding van Romani cultuur en Împreuna en Rromani CRISS met verbetering van leefomstandigheden in Romagemeenschappen.
Meningen over positieve actie Principekwesties Voor –en tegenstanders van positieve actie zijn het oneens over de manier waarop de waarde 'gelijkheid' vertaald moet worden in de dagelijkse praktijk. Voorstanders stellen dat er ongelijkheid bestaat en dat deze opgeheven moet worden door het geven van een andere behandeling aan leden van de achtergestelde groep. Tegenstanders gaan uit van dezelfde waarde gelijkheid, maar vinden dat op basis daarvan geen ongelijke behandeling mag plaatsvinden. Deze 83 Deze vragenlijst richtte zich op de achtergrond van de studenten en de redenen voor het studeren van de Romataal. Niet-Roma gaven antwoorden als 'ik hou van talen', 'het begrijpen van anderen', 'interesse in Roma' en 'iets totaal anders studeren'.
47
onenigheid heeft te maken met de tegenstelling van individuele versus groepsrechten. Voorstanders vinden dat een individu op basis van groepslidmaatschap een voorkeursbehandeling kan krijgen (zelfs als dit individu eventueel geen persoonlijke geschiedenis van achterstelling heeft ondervonden) en tegenstanders vinden dat dit niet op basis van groepslidmaatschap mag gebeuren (Weisskopf, 2001).84 In Boekarest heb ik maar één principieel geluid gehoord tegen positieve actie. Deze activiste vindt discriminatie per definitie onjuist, of het nu positieve of negatieve betreft. Je mag lagere cijfers hebben om binnen te komen. Dat deed Ceauşescu ook: arme mensen of boeren hoefden geen hoge cijfers te hebben om op de universiteit te komen. Dit vind ik geen goed systeem. Veel mensen halen het niet (…)Omdat het discriminatie is. Het is niet eerlijk. Ze komen binnen met bijvoorbeeld een 5, alleen omdat ze Roma zijn. Wat moet een Roemeen wel niet denken, die niet binnenkomt met een 6? - Elvira, Aven Amentza -
Hoewel ze tegen is, bekent ze zelf ‘ voor de zekerheid’ gebruik te hebben gemaakt van positieve actie, maar haar toelatingsexamen bleek zo goed te gaan dat ze via een reguliere plaats kon binnenkomen. Elvira's tegenargument dat positieve actie bij Roemenen in verkeerde aarde kan vallen, wordt door voorstanders snel van de hand gewezen. Zij wijzen op een ander onderscheid in de terminologie. In interviews corrigeren ze me als ik spreek van ‘ positieve discriminatie’ in plaats van ‘ positieve actie’. Bij positieve discriminatie zou het gaan om het voortrekken van de ene groep ten nadele van de andere groep, maar dit is niet het geval bij deze onderwijsmaatregel, leggen ze uit. Er worden een aantal plaatsen gereserveerd voor de Roma en op deze manier beïnvloedt het niet de kansen van Roemenen85 en is het dus positieve actie en geen positieve discriminatie. De gangbare betekenis van positieve actie is dat bij gelijke geschiktheid voorkeur wordt gegeven aan een bepaalde minderheidsgroep. Bij deze onderwijsmaatregel gaat het niet om gelijke geschiktheid, maar mogen de Roma gemiddeld, door gebrek aan Roemeense concurrentie, twee punten lager scoren. Voorstanders benadrukken niet dit gegeven, maar dat er een klein onderscheid wordt gemaakt bij de inschrijving en dat verder het onderwijs gelijk is. Afgezien van het voorbeeld van Elvira sprak geen andere activist zich principieel uit tegen positieve actie. Als ik probeerde een discussie op te roepen met klassieke tegenargumenten, dan werd mijn kritische noot niet positief ontvangen. Het voelde alsof ik geen kritiek op iets mocht hebben wat de onderwijssituatie van de Roma kan verbeteren. Het gebruikmaken van de positieve maatregel was voor de activisten vanzelfsprekend. Ze zijn Roma, dus komen ze ervoor in aanmerking. Ik had verwacht dat de activisten, die geen negatieve (discriminatoire) ervaringen hadden gehad in hun jeugd, hier anders in zouden staan. De activisten leken echter niet te begrijpen wat hun persoonlijke geschiedenis te maken had met het wel of niet gebruik maken van positieve actie.
84 In de Verenigde Staten zijn affirmatieve maatregelen en positieve discriminatie ingevoerd in het hoger onderwijs gedurende de Civil Rights Movement (de strijd van Afro-Amerikanen voor sociale gelijkheid) in het midden van de jaren ’60. Vele affirmatieve programma’s leidden tot rechtszaken, aangezien vele deelnemers niet konden hard maken dat ze gediscrimineerd waren door onderwijsinstellingen. Als gevolg werd de toepassing van dit soort programma’s ingeperkt tot groepsleden die duidelijk slachtoffer waren geworden van discriminatie door de onderwijsinstituties in kwestie (Weisskopf, 2001). In Roemenië is het aantal Romastudenten erg klein en we kunnen alleen afwachten hoe hierop gereageerd gaat worden als het grootschaligere vormen aan zal gaan nemen. 85 Een informant vertelt van een geschil op de sociale faculteit, die indirect te maken had met het relatief groot aantal Roma op de socials faculteit. De overheid verleent twee soorten uitkeringen: sociale beurzen voor arme studenten en prestatiebeurzen gebaseerd op studieresultaten. Aangezien de Roma veelal uit arme gezinnen komen, ging het beperkt aantal sociale uitkeringen naar de Romastudenten, zodat er geen geld meer was voor prestatiebeurzen voor de Roemeense studenten.
48
Voor wat hoort wat Eén activist leek wel mijn individu versus groepscontroverse te begrijpen. Andrei vertelt dat hij als Roemeen is opgevoed en nooit een gevoel van discriminatie heeft ondervonden. Hij wil naast zijn studie theologie, graag media- en communicatielessen volgen via positieve actie. Hij is freelance journalist voor Roma News van Rromani CRISS. Zijn reflectie op het recht op positieve actie resulteert erin dat hij vindt dat hij er gebruik van mag maken omdat hij de kennis inzet voor de Roma. Daarom vindt hij zijn handelen rechtmatig. Hij wil geen waardeoordeel uitspreken over de studenten die zich niet - op welke manier dan ook - inzetten voor de Roma en wel gebruik maken van positieve actie. Dit is ieders persoonlijk keuze. Voor Andrei is de inzet voor de Roma een tegenprestatie voor het recht op positieve actie. Er bestaan veel activisten die vinden dat dit de normale gang van zaken zou moeten zijn en wel een waardeoordeel uitspreken over studenten die niet iets voor de Roma ‘terugdoen‘. Eigenlijk vinden ze dit onacceptabel. Ik laat twee voorbeelden zien. Wij zijn studenten, zij zijn Roma (hij wijst van zich af). Wij niet (…). Ze schamen zich. Waarom? Waarom, waarom? Ze hoeven zich niet te schamen. Ik ben een student, vanwege de affirmatieve actie en ik verberg het niet. Ik was niet goed genoeg om via een reguliere plaats in te stromen. Ik ben alleen student, dankzij hen, dankzij Roma. Ik heb er zo’n hekel aan als mensen dat niet zeggen. (dikgedrukte woorden bijna uitgeschreeuwd) - Gelu, directeur Împreuna Het is naar mijn mening immoreel om Roma te zijn om de faculteit binnen te komen. Als je deze kans grijpt is het een morele verplichting ervoor te werken, zowel op de faculteit en daarna. - Gabriëlla, Aven Amentza -
In de eerste uitspraak herhaalt Gelu het woord ‘ dankzij’ of in het Engels ‘I owe the Roma’ of ‘because of the Roma’ meerdere malen. Ook dat hij eigenlijk niet goed genoeg was om op de universiteit te komen. In het Roemeens wordt het woord ‘datorita’ daarvoor gebruikt, wat ‘dankzij’ of ‘verschuldigd aan’ betekent. Zij denken in termen van reciprociteit, voor wat hoort wat. Ze staan in het krijt bij de Roma. Gelu geeft aan dat hij niet weet waarom studenten hun positieve actie-inschrijving zouden willen verbergen. Maar in zijn uitspraak geeft hij daar wel een hint over: ‘ Ik was niet goed genoeg om via een reguliere plaats in te stromen’. Anderen geven aan dat dit een logische verklaring is voor het verbergen van de gebruikmaking van positieve actie. Het betekent dat je niet slim genoeg bent om op een ‘ gewone manier’ onderwijs te volgen. Weisskopf (2001) noemt dit de stigmatiseringhypothese. Dit houdt in dat minderheden waarschijnlijk zullen worden gestigmatiseerd door het geloof dat al hun prestaties –op zijn minst gedeeltelijk- veel meer worden toegeschreven aan zulke voorkeuren, dan aan hun eigen talent en mogelijkheden.86 Het kan een reden zijn voor de positieve plaatsen die niet op werden gevuld in de beginjaren van het onderwijsbeleid.
Relatie meningen en doelen De mening over het wel of niet werkzaam worden in een NGO op basis van positieve actie is niet alleen een principekwestie. Het heeft ook te maken met welk doel een ieder bij positieve actie als belangrijk ziet. Is het vooral belangrijk dat Roma studeren of is het hoofddoel dat ze met hun diploma werkzaam worden in de Roma sector? Aangezien positieve actie uiteenlopende doelen heeft, kunnen resultaten verschillend geïnterpreteerd worden.Voor de overheid die de nadruk legt op het stimuleren van Roma in het 86 In de Verenigde Staten hebben succesvolle minderheden te kennen gegeven dat ze vinden dat hun eigen succes gekleurd is door de gangbare opvatting dat ze toe te schrijven zijn aan voorkeursbehandeling. Dit zou tot gevolg hebben dat positieve actie de mensen tegenwerkt en dat het beleid contraproductief werkt (Weisskopf, 2001).
49
hoger onderwijs, bewijst een hoog aantal Roma academici en gediplomeerden het succes van positieve actie. Echter personen of instituties die staan voor de voorbereiding van studenten op het Roma veld, vinden bovenstaand resultaat niet voldoende. Voor hen is het niet genoeg als Roma hoogopgeleid zijn en in de hogere gelederen van de maatschappij werkzaam zijn, ongeacht welk veld. Zij vinden dat er bij de aanmelding voor positieve actie er een verplichting of in ieder geval een sterke aanbeveling moet worden gemaakt voor het werkzaam worden in het Roma veld.
Samenvatting In de discussie rondom Roma en onderwijs worden verschillende oorzaken en factoren aangehaald die de lage deelname aan en het lage niveau van de Roma in het onderwijs moeten verklaren. Een deel van deze verklaringen wordt gezocht in de assimilatieperiode tijdens het communisme. De factoren die genoemd worden zijn het gesegregeerde onderwijs, het bestaan conflicterende waarden en angst voor assimilatie, evenals armoede en taalproblemen. In dit complexe vraagstuk leggen de vele rapporten en onderzoekers op een verschillende factoren de nadruk. Positieve actie is een maatregel, die door de overheid in is gesteld om de doorstroom van Roma in het hoger onderwijs te bevorderen. Naast dit hoofddoel worden er door diverse actoren verschillende nevendoelen geformuleerd met betrekking tot deze onderwijsmaatregel. Deze zijn de professionalisering van het Roma veld, het creëren van Romaleiders of woordvoerders, Roma als rolmodellen en het in een goed daglicht komen bij de Europese Unie. Ook kan de Romabeweging via deze maatregel nieuwe activisten aan zich binden. In Boekarest zijn de twee faculteiten met de grootste aantallen positieve plaatsen de Sociale en de Romani faculteit. De ene faculteit wil sociaal werkers opleiden, de andere Roma linguïsten. Deze faculteiten zijn niet met elkaar verbonden. Ze zijn wel verbonden met verschillende Romaorganisaties. De Romani faculteit is verbonden met Aven Amentza, die zich bezighoudt met de verspreiding van Romani cultuur en de Sociale Faculteit is verbonden met Împreuna en Romani CRISS, die verbetering van leefomstandigheden in Romagemeenschappen ten doel stellen. Er zijn verschillende redenen waarom activisten Romani zouden willen spreken. Ze noemen het praktische belang: in contact met traditionele gemeenschappen kan het handig zijn. Daarnaast geven ze aan dat het gaat om het terugvinden van de Roma-identiteit. Dat het makkelijk is om aan de Rromani Sectie af te studeren, wordt niet genoemd als reden, maar dit lijkt ook mee te spelen. Hoewel de laatste jaren de opleving van Romani onder intellectuelen wordt aangehaald, laat de lage inschrijving op de Romani Sectie zien dat de behoefte onder de activisten om Romani te spreken niet groot is. Er zijn bijna geen principiële tegenstanders van positieve actie te vinden. Het is per definitie goed omdat het de doorstroom van Roma in het hoger onderwijs bevordert. Romaactivisten vinden het vanzelfsprekend om van deze regeling gebruik te maken. Er zijn verschillende meningen over Romastudenten die gebruik maken van positieve actie en zich vervolgens niet inzetten voor de Roma. De een vindt dat een keuze van ieder individu en de ander vindt dit moreel onjuist. Dit heeft ook te maken met het doel wat die persoon voor ogen heeft bij positieve actie.
50
4. Identiteit: eenheid en diversiteit Tot nu toe is de onenigheid binnen de Romabeweging een aantal keer aan bod gekomen. Hoe kan het dat er zoveel verscheidenheid binnen de Romabeweging bestaat, terwijl leiders eenheid lijken te willen? In de eerste paragraaf laat ik zien hoe deze vraag samenhangt met ideeën rondom de Roma-identiteit en de strategieën die daarmee samenhangen. Vervolgens presenteer ik de manier waarop de activisten in Boekarest een bijdrage leveren aan de formulering van die Roma-identiteit, door te laten zien hoe zij zich tegen elkaar afzetten. Tenslotte komt het geldaspect aan bod wat op de achtergrond speelt van die eenheid en diversiteit.
4.1 Samenbrengen van diversiteit Zigeuner- en Roma-identiteiten Tot nu toe is in deze scriptie de Roma-identiteit nog niet geproblematiseerd. Dit is wel nodig, omdat heel onduidelijk is wat deze inhoudt. Sommige wetenschappers, zoals Cohn (1993)87 vinden dat een aantal essentiële kenmerken in de Roma levensstijl de Roma-identiteit bepalen. Degenen die niet aan die kenmerken voldoen zijn geen Roma. Echter, de meningen verschillen over wat de exacte karakteristieken van een ‘echte zigeuner’ zijn. Dit zal waarschijnlijk nooit unaniem vastgesteld gaan worden.88 Hoewel identiteit bij (etnische) minderheden altijd elementen in zich heeft van ambiguïteit en variabiliteit, lijkt de discussie rondom zigeuner of Roma-identiteit de oudste en meest verwarrende (Mayall, 1992). Mayall is een gerenommeerde zigeunerdeskundige en heeft recentelijk nog een uitgebreid boek gepubliceerd over deze identiteit, over beter gezegd identiteiten. ‘Gypsy identities, 1500-2000: from Egypcyans and Moon-men to the ethnic Romany’ laat de complexiteit van de zigeuneridentiteit zien. De eindeloze discussies over zigeuneridentiteit en de constant verschuivende grenzen van deze identiteit, is lange tijd voorbehouden aan niet Roma.89 Zigeuners hielden zich hier zelf niet mee bezig. Als gadje-onderzoekers de zigeuners vroegen om zichzelf te beschrijven, dan gebruikten zij meestal dezelfde modellen, taal en etiketten van diezelfde gadje. Dit heeft te maken met het feit dat de termen ‘Gypsy’, łigan, zigeuner of één van de andere benamingen in het leven zijn geroepen door niet-zigeuners. Zij dachten dat de zigeuners een categorie mensen waren, die bij elkaar hoorden, omdat ze een bepaalde levensstijl of cultuur deelden. De zigeuners echter, hebben zichzelf nooit als zodanig geïdentificeerd. De Roma beschouwen zich niet als een aparte groep, die te onderscheiden is van andere groepen. Zij identificeren zich alleen met hun eigen subgroep, vaak gebaseerd op traditioneel vakmanschap, zoals Lautari (muzikanten) of Ursari (berentemmers) en hebben niks met de koepelterm zigeuner of het huidige ‘Roma’. Wel delen ze de wereld in, in zigeuners en niet-zigeuners of gadje (Mayall, 2004). De Romafamilie van mijn huisbaas bijvoorbeeld, zijn Ursari en voelen geen enkele band met de Corturari (tent-Roma) een paar kilometer verderop. Het is zelfs zo dat ze waarschuwen voor deze onbetrouwbare zigeuners. Onder Roma ontbreekt dus niet alleen een band, ze willen ook niet met elkaar geassocieerd worden. Veel Roma klagen over de storende levensstijl van andere Roma die vooroordelen jegens de hele groep veroorzaken. Kortom, er is weinig eenheid 87 Zijn ‘voorwaarden’ zijn: Romataal, bruidprijs, rituele feesten en traditionele arbeid. 88 Voor meer over de evolutie van Romani studies is Wim Willems studie ‘ In Search of the True Gypsy: Rrom Enlightenment to Final Solution’ (London: Frank Cass, 1997) aan te raden. 89 Een voorbeeld van onduidelijke grenzen tussen zigeuners en niet-zigeuners zijn de ‘Tinklers’ in Ierland. Dit zijn nomaden, die een soortgelijke levensstijl hebben als nomadische Roma (vergelijkbare rituelen en ideeën rondom reinheid), maar zij bestonden al voordat de Roma een voet aan land hadden gezet. Er is een discussie of zij nu wel of niet als Roma kunnen worden beschouwd (Fraser, 1992). Dit leidt weer terug tot de vraag of de Roma een groep zijn met gemeenschappelijke voorouders of dat zij verschillende groepen zijn met een zelfde soort levensstijl.
51
te vinden onder de Roma bevolking. In academische studies wordt de diversiteit onder de Roma benadrukt. Wetenschappers leggen nadruk op de verschillen en de heterogeniteit van de Roma (Mirga & Gheorghe, 1997).
Symbolen van eenheid Ideeën over zelfperceptie zijn pas in de twintigste eeuw voor de eerste keer opgekomen onder de Roma. Onder dichters en filmmakers, maar ook onder activisten. (Mayall, 2004). In de sociale wetenschappen wordt identiteit vaak gekarakteriseerd als onderhandelbaar, maar daarin wordt vaak voorbijgegaan aan de grote ongelijkheden zijn tussen de groepen en de mate waarin een groep kan meedoen in de onderhandelingen (Cohen, 2000). De Roma hebben tot voor kort nooit meegedaan aan die onderhandelingen en zijn vaak genoemd en hergenoemd zonder enig aandacht voor hun eigen gevoeligheden of inbreng. Alle representaties van Roma waren geconstrueerd en gecontroleerd door niet-Roma. De Roma hadden nooit controle over de beschrijvingen, beelden, van wetenschappelijke, artistieke of literaire aard (Hancock in Silverman, 2000, p. 196). Echter met het Roma activisme kwam hier verandering in. Activisten hebben ervoor gezorgd dat de naam ‘ Roma ‘ tegenwoordig meer wordt gebruikt dan het negatieve en door de gadje verzonnen ‘Gypsy’ (Barany, 2002). De definitie of toeschrijving van de identiteit van een groep is zowel het onderwerp als de uitkomt van een strijd over controle (Cohen, 2000, p.1). Activisten nemen nu deel aan de ‘strijd’ om Roma-identiteit die bij hen draait om eenheid. Ze willen de overeenkomsten tussen de Roma benadrukken om zo een gezamenlijk identiteit creëren uit al deze diverse identiteiten. Een zwak besef van etnisch groepslidmaatschap is volgens sociale bewegingstheorieën niet bevorderlijk voor de mobilisatie van zo’n groep (Barany, 2002; Vermeersch, 2003; Mirga & Gheorghe, 1997).90 De activisten in Boekarest vinden het belangrijk dat Roma zich als zodanig identificeren. Tijdens mijn veldonderzoek halen ze veelvuldig de uitkomst van de volkstelling van 1997 aan om deze zwakke zelfidentificatie te verduidelijken. In dat jaar kruisten maar 50000 mensen het vakje ‘Roma’ aan bij etnische identiteit, terwijl de Roma bevolking tussen de één en twee miljoen wordt geschat. Voor het bijeenbrengen van groepen mensen op basis van een gemeenschappelijke (etnische) identiteit zijn symbolen nodig. Als deze niet aanwezig zijn worden ze zonodig opnieuw gecreëerd. Vaak resulteert het zoeken naar gemeenschappelijke afkomst in ‘primordial autochthony’: claims gebaseerd op historische verbondenheid met een bepaald gebied (Barany, 2002). Bij de Roma zijn er verscheidene symbolen die hun gemeenschappelijkheid moeten benadrukken. Historische verbondenheid vinden zij bij het gebied India waar hun vermeende wortels liggen. Ze hebben nooit serieuze territoriale claims gemaakt op dit gebied, maar gebruiken deze beweerde origine om hun gemeenschappelijke afkomst en geschiedenis te benadrukken. Terwijl de geschiedenis juist heeft geleid tot verschillen in veel aspecten, accepteert de Roma-elite, dit politieke idee van een gemeenschappelijke geschiedenis (Mirga & Gheorghe, 1997). Naast gedeelde wortels, wordt ook de gedeelde ervaring van vervolging, discriminatie, achterstelling en lijden – in het bijzonder de Roma Holocaust of Porajmos – gebruikt om een gezamenlijke geschiedenis te creëren (Barany, 2002; Vermeersch, 2003; Mirga & Gheorghe, 1997). Voor de Roemeense Roma is de Porajmos verbonden met Transnistrië, het gebied waar naar tijdens de Tweede Wereldoorlog veel Roma zijn gedeporteerd en ook zijn gestorven. De activisten gebruiken verwijzingen naar de Porajmos in hun retoriek, zoals in de volgende uitspraak die gaat over die auto-identificatie. Dat betekent dat ik niet zeg dat ik Roma ben, omdat ze me naar Transnistrië zullen deporteren. 90 Ook voor het electorale gedeelte van de Romapolitiek is de lage zelfidentificatie een groot probleem (Barany, 2002).
52
Gelu, directeur Împreuna –
Romani, de taal van de Roma is een ander symbool dat gebruikt wordt in deze identiteitsconstructie. Een belangrijke reden hiervoor is, is dat een geschreven taal als voorwaarde wordt gezien om geschiedenis te schrijven. Voor ongeletterde culturen, zoals de Roma, waarin cultuur mondeling wordt overgedragen, is het lastiger om een gemeenschappelijke geschiedenis te creëren dan voor geletterde culturen. Tijdens het communisme hebben veel Roma hun taal verloren, aangezien de verbreiding van Romacultuur werd verboden. Het behoud en de standaardisatie van de Romataal en het opzetten van een literaire traditie wordt een belangrijk punt voor de Romabeweging na 1989. Romani heeft meer dan 60 dialecten, verspreid over tenminste 20 groepen (Fraser, 1997).91 Een gemeenschappelijke taal zou de communicatie tussen Romagroepen over de hele wereld stimuleren. In het eerste hoofdstuk over de historische politieke ontwikkeling van de Roma, heb ik geschreven over de ‘International Romani Union’. Zij startten in de jaren zestig van de vorige eeuw met de nodige organisatiestructuur en symboliek, die nodig is voor de ontwikkeling van een groepsidentiteit (Mayall, 2004). Deze organisatie heeft dan ook een plan gemaakt voor een taalencyclopedie, maar de standaardisatie van de vele Romadialecten blijft een struikelblok. Veel conferenties en seminars zijn hieraan gewijd aan de onenigheden over welk dialect nu standaard wordt.Zij riepen een Romavlag in het leven in 1978 en deze wordt nu veel gebruikt in informatieve documenten over de Roma, maar ook op seminars, in rapporten en op websites (zie bijlage 2). Dit proces waar de Roma zich nu in bevinden, kan verschillend worden geduid. Het kan ‘ethnogenese’ worden genoemd, waarmee een duidelijke etnische of groepsidentiteit opkomt uit andere diverse identiteiten (Barany, 2002, p. 205).92 Ook kan het aangeduid worden als ‘ethnicity building’ of, als er meer de nadruk wordt gelegd op het idee van een natie, ‘nation building’ (Mirga & Gheorghe, 1997). Dit proces van eenwording, door middel van het formuleren van een gemeenschappelijke identiteit, kan op zichzelf gezien worden als een belangrijk aspect van de Roma-identiteit. Zelfperceptie is namelijk een van de sleutelcomponenten van etnische classificatie: groepsleden moeten zich bewust zijn van en bijdragen aan deze gedeelde identiteit. Alleen al het bestaan van Romaorganisaties draagt op die manier bij aan een besef van de Roma’s eigen etnische identiteit, aan de ‘publieke zelfdefinitie’ van zo’n groep. (Mayall, 2004). Hoewel de Roma nu zelf bijdragen aan de publieke zelfdefinitie is de meerderheid van de Roma hier niet mee bezig. De gezamenlijke identiteit heeft een elitair karakter, aangezien het vooral wordt gecreëerd door politici en activisten, in plaats van dat het iets is dat uit de mensen zelf is gegroeid (Vermeersch, 2003). Romaleiders en activisten hebben voor een gedeelte de controle over de productie van Romaidentiteit (Vermeersch, 2003). Een concreet voorbeeld uit mijn veldonderzoek is dat Romaorganisaties identiteitscertificaten mogen verlenen aan Roma die via positieve actie willen gaan studeren. De beweging bepaald zodoende wie wel of niet over het Romalidmaatschap beschikt.
91 Linguïsten zijn er niet over uit of Romani een groep is van nauw verbonden talen of dat het gezien kan worden als één taal met veel dialecten (Fraser, 1992). 92 Een concept wat hierbij vaak gebruikt wordt is ‘etnische incorporatie’. Het is het proces waarin etnisch lidmaatschap relevant wordt gemaakt voor de mobilisatie van een groepsgevoel en gezamenlijk politieke actie vis-à-vis the meerderheidsbevolking (Barth 1966 in Eidheim, 1971).
53
4.2 Creëren van diversiteit Identiteitspolitiek Moderne Romaleiders vinden dat zij de taak hebben om voor de Roma politieke ruimte te definiëren op zowel regionaal, nationaal als internationale niveau (Mirga, 2001; Mirga & Gheorghe, 1997). Om deze ruimte van de Roma te kunnen definiëren is er een formulering nodig van beleidsmakers die aangeeft op wie het beleid van toepassing is. Deze formulering is niet eenduidig. Er zijn er verschillende manieren waarop deze gedeelde identiteit geconceptualiseerd of opgevat kan worden. Sinds de val van het communisme zijn er talrijke beschrijvingen gemaakt over hoe de Roma in de nieuwe democratieën van OostEuropa benaderd moeten worden. Vaak vallen ze buiten alle officiële conceptualisaties die er zijn en wordt het een mengeling van een ‘immigrantenminderheid’ en een nationale minderheid, hoewel beide concepten eindelijk niet voldoen. Tot op heden hebben Romaleiders nog geen consensus bereikt over deze Roma-identiteit. De sociale identiteit van een groep kan immers ook binnen de grenzen van die groep worden betwist (Cohen, 2000). Vermeersch (2003) noemt de verschillende identititeitsopvattingen ‘identiteitsframes’. Dit zijn bepaalde concepties of opvattingen die mensen over zichzelf en anderen hebben. Deze bepalen het publieke beeld rondom hen heen. Door middel van een dergelijke opvatting kunnen mensen sociale gebeurtenissen begrijpen en construeren (Vermeersch, 2003).93 Naast deze interpretatieve functie, worden identiteitsopvattingen ook gepromoot met een bepaalde intentie. Namelijk om aanhangers te mobiliseren en tegenstanders te demobiliseren. Identiteit is verbonden met strategieën van mensen of personen en heeft een duidelijke politieke dimensie. Activisten willen beïnvloeden hoe mensen hun sociale werkelijkheid zien en kunnen daarvoor een bepaalde identiteitsopvatting bevorderen. Daarmee kunnen ze aanhangers aantrekken. Het kan dat sommige opvattingen in een bepaalde situatie werken en andere niet (Benford & Snow in Vermeersch, 2003). In de ‘framingbenadering’ van Vermeersch staan grenzen van etnische groepen niet vast, maar worden telkens opnieuw neergelegd naargelang de omstandigheden. In dit perspectief is een etnische groep niet simpelweg een groep mensen die verschillen van anderen in cultureel, historische of linguïstische aard. De grenzen van deze groep worden neergelegd door een proces waarbinnen die verschillen “sociaal en politiek betekenisvol” worden en waar volgens wordt gehandeld. (Vermeersch, 2003, p. 886). Etniciteit kan instrumenteel gebruikt worden (Jenkins, 1997) en is nauw verbonden met strategieën van organisaties (Vermeersch, 2003). De definitie of toeschrijving van de identiteit van een groep is zowel het onderwerp als de uitkomst van een strijd over controle (Cohen, 2000, p.1).
Roma-identiteitsbenaderingen Hier presenteer ik drie typen identiteitsopvattingen, die terugkomen in interviews met activisten.94
beleidsdocumenten en
Non territoriale Natie Het concept van een Roma-natie houdt in dat alle Roma in de wereld met elkaar verbonden zijn. Andere creatieve termen voor dit idee zijn non-territoriale natie, stateloze natie of transnationale natie. Dit concept wordt in het bijzonder voorgestaan door de ‘International Romani Union’, 93 De term ‘framing‘ komt uit Erving Goffman en met name uit zijn boek Frame Analysis (Goffman 1975 in Vermeersch). Daarin wordt ‘ frame’ ook wel gedefinieerd als ‘schema van interpretatie’, ‘ mentale set’, 'primary framework' of 'conceptual structure that organizes interpretation'. 94 Vermeersch (2003) heeft deze drie typen gehaald uit de bestudering van interviews en teksten van Romani activisten uit Tsjechië en Slowakije. In Roemenië kon min of meer dezelfde indeling worden geobserveerd. Ik heb de indeling met behulp van rapporten van de Romaleiders Mirga en Gheorghe aangevuld.
54
maar ook door andere organisaties die zich inzetten voor grensoverschrijdende representatie. Binnen deze conceptualisatie wordt de huidige fragmentatie van de Roma gezien als een gevolg van de agressieve en repressieve assimilatiepolitiek (Mirga & Gheorghe, 1997). Voorstanders betogen dat alle Roma diep met elkaar verbonden zijn, door bloed, geschiedenis en cultuur. Alvorens aandacht te vragen voor de sociaal economische problemen, definiëren ze hun politieke belangen en willen ze de status van de Roma opwaarderen en eisen complete erkenning van hun linguïstieke, culturele en politieke rechten. De Roma-natie kan volgens Soysals (in Vermeersch, 2003, p. 887) gezien worden als een vorm van ‘postnationaal burgerschap’. Dit idee van burgerschap komt op en wordt vooral gestimuleerd door het discours van de bescherming van de internationale mensenrechten, waar het laatste decennium veel aandacht voor is. Binnen deze benadering is er onderscheid tussen Europese en universele transnationaliteit. De eerste benadrukt de 500 jaar ervaring van Roma in Europa en pleit voor een speciale juridische positie binnen Europa en de andere benadrukt een universele positie. De praktische consequenties van zulke juridische rechtsposities blijven vaak vaag, stelt Vermeersch (2003). De voorstanders van het universele frame benadrukken de Indiase afkomst, terwijl de aanhangers van een Europese positie dit irrelevant vinden voor de huidige Romaproblemen en eisen. De laatste jaren wordt dit ook steeds vaker gezien als een romantisering van de Romaidentiteit (Mirga & Gheorghe, 1997). Tegenstanders van deze benadering vinden dat het als juridische positie onbruikbaar is in de binnenlandse context. Ten eerste omdat het de verbinding tussen het internationale niveau en de lokaal behoeften niet heeft uitgewerkt. Ten tweede, omdat het de focus niet legt op de verantwoordelijkheden van de nationale overheden, maar deze wordt overgedragen op internationale instituties (Vermeersch, 2003).
Nationale minderheid Voorstanders van de nationale minderheid-benadering beargumenteren dat elke nationale minderheid, dus ook de Roma, beschermd moet worden in de staat waar ze wonen. De status van de Roma wordt niet gedefinieerd als een speciale minderheid met bijbehorende rechten, maar er wordt gezocht naar wetgeving op gelijke voet met andere minderheden. Deze conceptualisatie zou makkelijker aansluiting vinden bij andere nationale minderheden en steun vinden bij nietRomavoorstanders van minderheidsrechten. Een problematisch onderdeel is dat de Roma-ervaringen compleet anders zijn dan die van andere nationale minderheden. Een activist noemt dit: Veel buitenlanders in Roemenië die geen ervaring hebben op dit terrein, denken dat de Romaminderheid is zoals elke andere minderheid, zoals bijvoorbeeld Bulgaren. Maar het is een speciale minderheid. - Andrei: Phoenix -
De verwachtte steun van andere minderheden is teleurstellend. Dit komt omdat andere minderheden geen verbondenheid met de Roma voelen en niet met hen geassocieerd willen worden. Een ander nadeel is volgens sommige activisten (vooral diegenen die in de internationale Romabeweging betrokken zijn) dat deze opvatting alleen voordelig is voor de nationale autoriteiten en niet voor de Roma. Aangezien nationale minderheidsrechten een belangrijke rol spelen in de onderhandelingen tussen de EU en de kandidaat-landen, zou dit de hoofdzakelijke reden zijn om Roma te steunen en niet echte bezorgdheid (Vermeersch, 2003).
Ethnoklasse In deze benadering worden de Roma gezien als een ethnoklasse, een etnische groep die lijkt op een klasse (Gurr and Harff in Vermeersch, 2003). Leden van deze klasse staan onevenredig op de onderste ladder van de sociale en economische hiërarchie. De Roma als ‘sociaal probleem’ hebben geen linguïstieke, culturele of etnische wortels, of dit wordt dat als minder belangrijk gezien. Deze onderdelen worden als een privé-zaak bekeken en staan een bepaalde mate van 55
anonimiteit voor. (Mirga & Gheorghe, 1997; Vermeersch, 2003). De Roma worden benaderd als een sociale categorie gedefinieerd in termen van armoede, werkeloosheid en criminaliteit. Activisten benadrukken de onmenselijke omstandigheden waar de Roma in verkeren en richten zich op de behoefte aan onderwijs en werkgelegenheid Tegenstanders vinden deze visie juist discriminerend. Ze willen de Roma niet omschrijven als een sociaal-economisch probleem die enorme investering behoeft (Mirga en Gheorghe, 1997). Mobilisatie zal plaats moeten vinden op basis van hun sociaal-economische situatie en niet op basis van gemeenschappelijke wortels en identiteit. Voorstanders hopen dat dit solidariteitsverbindingen creëert tussen de Roma en de arme niet-Romabevolking. Het is een visie die gesteund wordt door sociaal werkers met humanitaire motivaties en sommige politici (Vermeersch, 2003).
Identiteitsopvattingen in Boekarest De zojuist genoemde opvattingen zijn geen vaste categorieën in welke mensen denken en organisaties geclassificeerd kunnen worden. Zij sluiten elkaar niet per definitie uit. Tevens zijn ze niet statisch, maar kunnen verschuiven in de tijd. Dit kan gezien worden aan de afname van aanhangers van de universele Roma-natie opvattingen, die door steeds meer activisten gezien wordt als onnodig romantiserend. Aangezien het analytische categorieën zijn, kan het veld nooit zo duidelijk ingedeeld worden. De organisaties in Boekarest zijn niet op te delen in identiteitsopvattingen, maar in sommige organisaties is een bepaald ‘frame’ wel dominanter dan in een andere organisatie. In Boekarest tendeert Rromani CRISS naar die van een Roma-natie, met hun nadruk op internationale verbindingen en mensenrechtennadruk. CRISS neemt wel een Europese insteek en benadrukt de rol van nationale overheden hierbinnen. ‘CRISS promotes the political concept of Roma as an European minority for which the national states and the inter-governmental organizations have a special responsibility’ (website Rromani CRISS, www.rromanicriss.ro).95 Bij Rromani CRISS is dus zowel de Roma-natie als de nationale minderheid-opvatting terug te vinden. Ook Phoenix, - de onderwijsorganisatie - hangt naar de Europese Natie-benadering: ‘the founders are devoted to the ideas of, among other things, Pan-Europe' (website Phoenix, www.fundatia-phoenix.ro/beta). Împreuna brengt vooral de sociaal-economische aard van kwesties naar voren en is daarmee het toonbeeld van de ethnoklasse-benadering. Bij Aven Amentza, de culturele organisatie zijn er makkelijk mensen te vinden die tegenstanders zijn van de ethnoklasse-benadering. In de twee volgende uitspraken laat ik twee tegengestelde visies zien op het gebied van onderwijs, waarin duidelijk wordt dat de eerste informant waarschijnlijk zal ‘ kiezen’ voor de ethnoklasse-benadering en de tweede informant zeker niet. Even over die uitspraak dat mijn kinderen niet naar school gaan omdat ze de traditionele waarden niet vinden in hun boek. Ze komen niet, omdat ze het geld niet hebben, de kleding niet hebben en de materiële hulpbronnen niet hebben om de kinderen naar school te laten gaan (…). Ik geef je een voorbeeld. We hebben een project waarbij de kinderen een kleine maaltijd aanbieden en ze komen elke dat naar school. Elke dag! En sommige zijn de beste van de school Waarom ? Ze komen naar school omdat ze dan te eten hebben. Dit is een van de maatregelen in de strategie om de Romasituatie te verbeteren. -Gelu: directeur Împreuna – Veel mensen denken dat we ons concentreren op gemeenschapsontwikkeling. Dat doen we niet, ik word daar gek van. Er zullen altijd arme Romagemeenschappen zijn, omdat Roemenië arm is op het moment. De overheid maakt allerlei beloftes die ze niet waar kan maken, aangezien er geen geld is kunnen ze ook de armoede niet wegvegen. Nu hebben ze weer beloofd om elk kind een soort lunch op school aan te bieden. Nou, ik ben benieuwd hoe ze dat gaan organiseren. 95 De leider Nicolae Gheorghe stelt dat het moeilijk zal blijven om een Europees representatief orgaan in te stellen, totdat Roemenië bij de Europese Unie hoort. Tot dat moment is het de belangrijkste taak om lokale Romagroepen te legitimeren (interview met Gheorghe in Barany, 2002).
56
- Gabriëlla: Aven Amentza –
Nogmaals, het wil niet zeggen dat Gabriëlla de sociaal-economische verbintenis van de Roma niet ziet. In haar ideeën over de strategie om de situatie van de Roma te verbeteren legt ze niet de nadruk op deze gedeelde identiteit. Zij benadert de Roma vanuit de culturele hoek (dit kan niet uit het citaat afgelezen worden, maar zij is vooral gericht op Romataal en cultuur) en denkt dat dit de goede benadering is van ‘de Romakwestie’. Ook wil het niet zeggen Gelu ontkent dat de Roma gemeenschappelijke culturele wortels heeft. Hij vindt deze identiteit alleen niet belangrijk in de strategie van zijn organisatie. Concepties van activisten over Roma-identiteit zijn nauw verbonden met politieke doelen en strategieën.
Diversiteit in de beweging Het conceptualiseren van de Roma-identiteit, stelt Vermeersch (2003), is zo moeilijk omdat de Romabeweging een positieve (mobiliserende) identiteit moet creëren uit een gestigmatiseerde identiteit. Het dilemma is dat het bindende element dat wordt gebruikt uit dezelfde conceptuele noties voorkomt als de elementen die tegen de Roma worden gebruikt. Dit heeft implicaties voor het belang van nieuwe frames die gecreëerd worden door de Roma-elite. Vanwege deze prominente ‘counterframes’, zijn veel Roma ambivalent tegenover de gecreëerde Roma-identiteit. Zojuist liet ik zien hoe opvattingen over Roma-identiteit zijn gerelateerd aan strategieën. Dit kan dus leiden tot onenigheid tussen organisaties (Vermeersch, 2003). Identiteit is niet alleen een belangrijk factor voor eenheid of verscheidenheid van de mobiliserende groep, maar ook voor de eenheid in de beweging zelf. Het klassieke argument waarom de Roma-elite niet tot een overeenkomst kan komen hoe eenheid gecreëerd moet worden wordt vaak uitgelegd in termen van diversiteit onder de Roma. Deze verscheidenheid op zowel cultureel, linguïstiek, sociaal-economische en religieus vlak en het ontbrekende bewustzijn van een etnische verbondenheid zou eenwording van de Roma bemoeilijken (Barany, 2002). Sommige Romaleiders denken dat de gemeenschap te divers is om een gemeenschappelijke stem te creëren. (Mirga, 2001). Ook Barany (2002) denkt dat het onwaarschijnlijk is dat er één organisatie op kan komen voor de diverse belangen van de Roma. Het creëren van een eenheid uit zo’n heterogene groep zou de onmogelijke taak zijn van de Romaleiders (Vermeersch, 2003). De nadruk ligt bij de klassieke uitleg op de aard van de Romagroep en niet op de rol van de Romaleiders die deze gemeenschappelijke identiteit proberen te creëren. Vermeersch (2003) geeft juist aandacht aan deze rol van politieke etnische leiders in het creëren van deze identiteit voor politieke doelen. Roma-activisten produceren gedeeltelijk de Roma-identiteit. Hoewel ze niet de totale controle over de productie van Roma-identiteit hebben – categorisatie door de media, de publieke opinie en beleidsrapporten zijn ook invloedrijk – zijn hun identiteitsconcepties wel invloedrijk. Vermeersch verwerpt de traditionele reden waarom de Roma-elite niet tot een consensus kan komen en argumenteert als volgt: Romani mobilisation has been hindered, not by the alleged universally low levels of Romani ethnic awareness, but by crucial factors of political organization such as strategic disputes between movement elites about how to conceptualise Romani identity, how to promote their conceptualisations, and how to organize around them. Vermeersch, 2003, p. 881
Op het Krakow seminar over Romaleiderschap (zie hoofdstuk twee) wordt geconcludeerd dat de Romabeweging gebrek heeft aan een duidelijk visie, ze zijn teveel verdeeld over de prioriteit: discriminatie uitbannen, sociale vooruitgang stimuleren of een natie bouwen (Mirga, 2003). Dit gebrek aan duidelijke visie hangt samen met de verschillende identiteitsopvattingen. Ik vind Vermeersch’ argument om de problemen van Romani mobilisatie niet noodzakelijkerwijs te zien als gerelateerd aan ‘de aard van de Roma als heterogene
57
verzameling van gevarieerde etnische subroep’, maar meer als ‘problemen die Romaleiders tegenkomen in het verenigen en mobiliseren van deze groep’ overtuigend (Vermeersch, 2003).
4.3 Denkers en doeners in Boekarest Zojuist heb ik uitgelegd dat er dominante identiteitsopvattingen zijn in bepaalde organisaties, maar dat de organisaties niet ingedeeld kunnen worden op basis van die opvattingen. Het handelen van de studenten in de dagelijkse praktijk en het onderscheid dat wordt gemaakt is niet op deze politieke ideeën of conceptualisaties uitgekristalliseerd. De keuze voor hun organisatie is min of meer arbitrair en hangt vooral samen met de soort studie en positieve actie. In Boekarest wordt er onderscheid gemaakt onder de eigen gelederen op basis van een andere indeling: namelijk de profilering als denkers en doeners. De denkers denken na over de Romaproblematiek en te volgen strategieën en doeners zijn vooral in de praktijk bezig. Dit onderscheid is al kort in het vorige hoofdstuk aan de orde gekomen bij de nevendoelen van positieve actie: de productie van intellectuelen en sociaal werkers en wordt in deze paragraaf verder uitgewerkt.
Onderlinge relaties Volgens de directeur van Împreuna vormen de verschillende organisaties in Boekarest één civil society, waarbinnen er een taakverdeling bestaat. Aven Amentza is de promotor van cultuur, Rromani CRISS gaat over discriminatie en Împreuna over lokale ontwikkeling (…)We hebben allemaal hetzelfde doel, namelijk de ontwikkeling en verbetering van de situatie voor de Roma. We zijn geen concurrenten. Als iemand me iets vraagt over Romacultuur, dan geef ik hem het nummer van Aven Amentza. Als de overheid iets wil weten over methoden van ontwikkeling, dan komen ze naar ons. - Gelu, directeur Împreuna –
Er bestaan samenwerkingsverbanden in Boekarest, bijvoorbeeld tussen de Romapartij, Aven Amentza en Rromani CRISS, die betere communicatie en uitwisseling van informatie tussen de activisten voorstaan (International Expert Symposium (...), 2000)96, maar door gesprekjes met leden en door participatie in hun activiteiten ondervond ik dat de eigenlijke situatie anders is dan het rooskleurige samenwerkingsplaatje dat zojuist door Gelu geschetst werd. Een uitspraak van Andrei laat dit duidelijk zien. Boekarest is het centrum van Romapolitiek, waardoor er veel richtingen zijn. De studenten moeten dus achter hun baas aan gaan, de richting van hun directeur kiezen. De student wordt beïnvloedt. (...) Als we op cursussen of congressen zijn, dan zijn we vrienden en terug in Boekarest, als je elkaar tegenkomt zeg je alleen maar, hé hoe is het goed. Het is geen eenheid. - Andrei: Phoenix -
Andrei zegt dat er weinig onderlinge samenhang is tussen de jonge activisten en als reden daarvoor geeft hij aan dat ze moeten kiezen tussen verschillende organisaties. In Cluj-Napoca97 zit een belangrijke Roma-NGO het Roma Resource Center98 en Andrei maakt een vergelijking tussen Cluj en Boekarest: In Cluj is het een eenheid, maar daar is de situatie anders (…). De studenten van Cluj vind ik het aardigst en ik voel me daar ook erg goed, ik weet niet waarom, maar ik ben met iedereen bevriend. In Boekarest heb ik ook wel vrienden, maar gewoon vrienden ( Aan zijn gezicht af te lezen, bedoelt hij dat het niet zulke goede vrienden zijn). Ik werk met ze samen. Maar in Cluj voel ik met goed, dat is een andere stad. 96 Dit samenwerkingsverband is in 1998 opgericht onder de naam Frame Convention for Cooperation of Roma Associations in Romania. 97 Cluj-Napoca heeft ook een groot universiteitscentrum, maar is een stuk kleiner dan Boekarest. 98 www.romacenter.ro Dit is de NGO, die onder andere cursussen over management en Romaleiderschap geven, wat ik heb besproken in hoofdstuk 1.
58
- Andrei: Phoenix-
Hij zegt dat er in tegenstelling tot Boekarest er onder de studenten in Cluj een eenheid bestaat. ‘ Romano Suno’ is de Romastudentenvereniging in Cluj, een vereniging die afwezig is in Boekarest. De activisten zijn dus verdeeld over de verschillende organisaties, die zich tegen elkaar zetten. Om te begrijpen hoe deze organisaties zich tegen elkaar afzetten zal ik eerst de centrale rol van Rromani CRISS in het netwerk van organisaties uitleggen.99 CRISS is opgericht in 1993 en daarmee de oudste nog bestaande Roma-NGO in Roemenië. Het is een internationaal erkende organisatie en kan gezien worden als de moederorganisatie van de Romabeweging in Boekarest. Door de jaren heen hebben verschillende organisatie zich afgescheiden van CRISS of zijn er bijgekomen om zich te specialiseren in een bepaald aspect van de Romakwestie. Als organisaties hun focus uitleggen –bijvoorbeeld cultuur of rechten – noemen ze niet perse de organisatie die qua doelstelling het verst van hen af staan, maar vooral Rromani CRISS. Dit heeft waarschijnlijk te maken met die centrale rol die CRISS historisch vervult. Observaties van 8 april op internationale Romadag geven inzicht in de onderlinge relaties van de organisaties te begrijpen. Betrekking in gezamenlijke projecten geven namelijk hints over de compatibiliteit van doelstellingen.
Rromani CRISS en Aven Amentza (doeners en denkers) Aven Amentza en Rromani CRISS hebben op 8 april een antiracisme mars en holocaustherdenking door Boekarest georganiseerd. Op de uitnodiging staan hun beide namen, maar de praktische organisatie (o.a. spandoeken, voordrachten, paard en wagen) lijkt vooral in handen van Aven Amentza. Wel zijn er veel activisten van CRISS aanwezig, vooral in de functie van journalisten voor het digitale ‘Roma News’. De relatie tussen CRISS en Aven Amentza mag ik volgens Anca, een medewerker van Aven Amentza niet karakteriseren als samenwerken. Het is meer zoiets als coöperatie. We hebben gezamenlijke activiteiten, maar het is niet echt samenwerking. - Anca: Aven Amentza -
Deze samenwerking, geeft ze aan, kan ten eerst niet omdat de directeur van Aven Amentza, Vasile Ionescu, de activisten van CRISS niet mag. De aanwezigheid van personen zoals Vasile Ionescu beïnvloeden relaties tussen organisaties, waar ik in hoofdstuk 1 uitgebreid op in ben gegaan. Hiernaast is het ook een ander type activisten, zegt Anca. Het zijn ‘ sociaal werkers’ en verder zijn ze “ “jonger, vrij, anders”. Zelf wil ze niks met die ‘studentenbeweging’ te maken hebben. Veel van de activisten van CRISS studeren inderdaad op de sociale faculteit, terwijl de mensen bij Aven Amentza eerder taalkunde of andere meer academische (dan praktische) studies hebben gevolgd. Ook zijn de studenten gemiddeld wat jonger en nog in de eerste jaren van hun studie, terwijl de mensen bij Aven Amentza, of afgestudeerd, of aan het eind zijn. In mijn veldnotities en dagboek, wanneer ik schrijf over de mensen van Aven Amentza, gebruik ik de term “intellectuelen”. Deze benaming vangt de manier waarop Aven Amentza zichzelf presenteert en gezien wil worden door anderen. Als Gabriëlla van Aven Amentza het heeft over het café dat ze op wilden richten, wordt dit nog duidelijker. We wilden dat het een literair café zou worden met een Internetverbinding. Het zou een authentieke sfeer krijgen met Romamuziek, maar tegelijkertijd intellectueel. - Gabriëlla: Aven Amentza -
Collega Elvira vindt de studenten van CRISS, waarvan veel door positieve actie zijn gaan studeren, geen goede studenten. 99 In bewegingstheorieën houdt netwerkcentraliteit een leidende rol voor een organisatie in. (Diani, 2003).
59
Veel studenten die positieve actie doen zijn niet geschikt om te studeren en vallen daarom uit in de eerste paar jaar. (Maar de studenten van CRISS en Împreuna dan?) Ze zullen geen intellectuelen zijn. Ze zijn gemiddelde studenten, niet echt goed. Ze zijn geen intellectuelen. Elvira: Aven Amentza –
In deze uitspraak ziet Elvira de mensen van Aven Amentza wel als intellectuelen, in tegenstelling tot de sociale werkers van CRISS.
Împreuna (doeners) Op de Internationale Roma dag was Împreuna uitgenodigd door Aven Amentza en Rromani CRISS, maar ze deed niet mee in de organisatie van de feestelijkheden. Enkele activisten van Împreuna waren gekomen. Als ik met Traian en Gelu van Împreuna spreek over de opkomst van de manifestatie, zeggen ze dat er vast meer mensen waren gekomen als het zou gaan over de hoge werkeloosheid. ‘De erkenning van de Roma-Holocaust betekent niet zoveel voor de meeste Roma vandaag de dag, de erkenning van de hoge werkeloosheid wel’. Gelu vindt wel dat er aandacht voor moet zijn, maar richt zich meer op de praktijk. In de civil society hebben we mensen nodig de rechten van de Roma verdedigen, die er boeken over schrijven, maar we hebben ook praktijkmensen nodig. - Gelu, directeur Împreuna -
Hij classificeert zijn eigen organisatie als bestaande uit praktijkmensen en sociaal werkers, in tegenstelling tot Rromani CRISS. In de retoriek van Împreuna komt dit terug: ‘de praktijk is belangrijk’ en ‘hier is het alleen maar theorie’. Tijdens mijn deelname aan de manifestatie op 8 april spreek ik met een tot dan toe onbekend meisje. Ze vraagt of ik wel eens in een gemeenschap ben geweest, want ‘daar kan je de theorie in praktijk brengen’. Ze is ontegenzeggelijk een lid van Împreuna. Zojuist heb ik uitgelegd dat CRISS door Aven Amentza als sociaal werkers’ wordt bestempeld, terwijl het Împreuna is, die zich van CRISS heeft afgescheiden om zich te specialiseren in het werken in gemeenschappen en gezien kan worden als de ‘echte‘ sociaal werkers organisatie. Ik heb al verteld dat CRISS door haar centrale positie als tegenvoorbeeld wordt gebruikt. Maar het niet noemen van Împreuna heeft er waarschijnlijk ook mee te maken dat Împreuna is opgericht met behulp van Aven Amentza. In 1999 heeft Vasile Ionescu, de directeur van Aven Amentza, zijn nicht Mariea Ionescu geholpen met het opzetten van Împreuna.
Phoenix (denkers) Phoenix, de onderwijsorganisatie was niet betrokken in de manifestatie van 8 april. Zij hielden een eigen festiviteit op de school waar de directeur werkt. Er werd een interculturele trainingssessie gehouden, waar elementen van de Romacultuur waren ingebouwd. Verder was er een kunsttentoonstelling van schilderijen over Romacultuur en leven. Ook werden er discussies georganiseerd over Romaonderwijs en de problemen waren onderwijzers mee worden geconfronteerd, zoals bijvoorbeeld discriminatie in de klas. In deze discussies kwamen de verschillende benaderingen van de Romakwestie naar voren. Er waren mensen aanwezig die de lage schooldeelname weten aan armoedeproblemen ‘Ze komen niet omdat ze geen schoenen hebben’ en degenen die het probleem zien in gebrek aan aansluiting met hun belevingswereld en culturele oorzaken naar voren brengen. Net als Aven Amentza presenteren ze zichzelf als intellectuelen. Op hun internetsite staat dat de organisatie opgericht is door een groep intellectuelen en jongeren. Ook betwijfelt een lid de intellectuele capaciteiten van CRISS. Dit komt naar voren als we spreken over de combinatie van studeren en werken in een NGO.
60
In Rromani CRISS, ik weet niet of ze goede studenten zijn, maar ze zijn goede NGO-leden, goede praktijkmensen. Maar op school, ik weet het niet, ze hebben daar niet zo veel tijd voor. Het is goed dat ze goede praktijkmensen zijn, maar wat we nodig hebben is goede … Er zijn misschien wat goede theoretici, maar het merendeel is praktisch. Ik weet dat, want ik ken deze mensen, ze hebben niet zoveel tijd. - Andrei: Phoenix -
Kortom, de activisten zetten de organisaties tegen elkaar af op basis van het onderscheid tussen denkers en doeners en nemen als referentiepunt Rromani CRISS. Aven Amentza wil gezien worden als een intellectuele organisatie en typeert CRISS als doeners, terwijl Împreuna de echte doenerorganisatie is en ook zo gezien wil worden. Phoenix wil net als Aven Amentza als intellectueel worden beschouwd.
4.4 Geld en diversiteit Strategische diversiteit Financiële middelen zijn van grote invloed op de onderlinge strijd tussen activisten in de Romabeweging en geld is een factor die diversiteit beïnvloedt. In het algemeen hebben mobiliserende groepen geen overvloed aan middelen (Barany, 2002). In Oost-Europa hebben de meeste NGO’s een gebrek aan financiële bronnen (Kentie, 2001) en de Roma vormen hier geen uitzondering op.100 Aangezien de meerderheid van de Roma arm is en degenen die het relatief gemakkelijk hebben over het algemeen niets te maken willen hebben met Roma, hoeft de Romabeweging niet op financiële steun te wachten uit de gemeenschap zelf. Van de enorm rijke koningen komen ook geen donaties. Emilia, een onafhankelijke activiste (niet verbonden met een organisatie) is de nicht van de Roemeense Romakoning Cioabă en vertelt dat dit rijke deel van de familie echt niet geïnteresseerd is in het lot van andere Roma. Waarom helpen de rijken de armen niet? Het kan ze niets schelen. (vertaler: Ik dacht dat de Roma verenigd waren). Nee, dat zijn we niet. Mijn vader bijvoorbeeld bouwt nu zijn derde huis. Ze helpen elkaar niet. Niet mijn hele familie is rijk, er zijn er een heleboel die in het midden zitten (…), maar er zijn ook armen bij. De koning heeft een bedrijf in goud, maar hij is bang dat als hij het geld aan de armen geeft, dat hij zelf arm wordt. - Emilia , onafhankelijke activist -
Aangezien financiële middelen niet uit de gemeenschap zelf komen, zijn de activisten vooral afhankelijk van de staat en internationale donateurs (Barany, 2002). De competitie onder de vele organisaties is hoog en om geldschieters te vinden moeten de activisten zichzelf onderscheiden van anderen, promoten dat hun strategie de beste is en weten bij welke organisatie ze aan kunnen kloppen. Een cultuurorganisatie zal niet dezelfde financiers aantrekken als een organisatie die gericht is op onderwijs. Ook beschuldigingen van vervreemding, het afschilderen van andere leiders als onechte Roma, wat ik besproken heb in hoofdstuk twee, wordt allemaal gebruikt in deze geldcompetitie. Belangengroepen moeten om strategische redenen, de verschillen en niet de overeenkomsten benadrukken, hoewel ze het eens kunnen zijn dat hun aanpak niet in conflict is.
100 Fragmentatie en het negeren van gemeenschappelijke doelen is ook een kenmerk van andere NGO’s in postcommunistische landen. Ze zijn vaak te klein en te specifiek om tegenwicht te bieden aan de regering. Iedere groep wil zijn eigen doel bereiken en communicatie en samenwerking tussen de groepen blijft vaak achterwege (Misztal 2000:19). Een bevriende ontwikkelingsstudente die een vergelijkend onderzoek deed naar milieuorganisaties in Roemenië en Hongarije herkende veel van de genoemde kenmerken van mijn ervaring met Roma-NGO’s.
61
Lege organisaties Geen uitvoer door geldgebrek Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op ‘ lege organisaties’. Het bestaan hiervan heeft volgens de activisten te maken met het tekort aan financiële middelen. ‘ Lege organisatie’ zijn de clubs en verenigingen die met naam en toenaam werden vernoemd in rapporten en waar ik naartoe werd verwezen, maar die eigenlijk weinig om het lijf hadden of zelfs niet bestonden. Veel clubs bleken alleen namen te zijn met onbestaande telefoonnummers, onjuiste adressen en e-mail-adressen die niet in gebruik waren. 'Nu sunt bani', ‘ er is geen geld’ noemden de activisten vaak als reden voor het niet uit kunnen voeren van ideeën. Een voorbeeld van zo’n lege organisatie is de 'Social Assistance Club'. Het bestaat uit een groep Romastudenten van de sociale faculteit. Ze hebben twee projecten gedaan, maar zeggen dat ze eigenlijk een ruimte nodig hebben waar ze kunnen samenkomen en vergaderen. Nu hebben ze samenkomsten in de gangen van de faculteit en niet actieve Romastudenten vinden dat ze hun tijd daarmee verspillen. Ze zeggen dat ze door geldproblemen geen plek hebben om een ruimte te huren. Er zijn meer van dit soort initiatieven (clubs en associaties) die in naam en op papier veelbelovend lijken, maar in de praktijk een losse verzameling zijn en van personen, die af en toe samenkomen en geen geld hebben om hun plannen tot uitvoer te brengen. Astra Satra is een andere organisatie, die ik als een ‘lege organisatie’ beschouw. Op papier is het een onafhankelijke jeugdorganisatie met aparte projecten, maar in de praktijk is het een deel van Aven Amentza. Gabriëlla drukt me op het hart dat het echt een apart orgaan is van Aven Amentza: “ De programma’s met een jeugdfocus gaan naar Astra Satra “. Haar collega echter, heeft een andere kijk op de relatie tussen Aven Amentza en Astra Satra: ‘ Het bestaat, maar eigenlijk niet’. Elk project dat we doen kan ondertekend worden door Aven Amentza of Astra Satra, het is puur een kwestie van welke naam onder welke activiteit. Echter, organisaties als Satra Astra worden in beleidsrapporten en internationale organisatie verslagen genoteerd als onafhankelijke succesvolle organisaties.101
Zelfverrijking en ‘ Gypsy Industry’ Het bestaan van lege organisaties kan ook te maken kan hebben met zelfverrijking van activisten en leiders. Tijdens mijn eerste interview met Elvira van Aven Amentza valt mijn oog op een lange lijsten van organisaties en ik vraag haar om wat toelichting bij de verschillende namen te geven. Ze lacht en wijst aan: 'Deze bestaat niet, dat nummer klopt niet, dat adres klopt wel, maar X is in Londen, Y is in Hongarije en Z is er met het geld vandoor gegaan’. De ‘ productie ’ van een organisatie met een naam en doelstelling kan geld in het laatje brengen. Andere auteurs wijzen ook op dit kenmerk van de Romabeweging en noemen het fantoomgroepen. Zo kunnen organisaties die ‘ nationale status’ opeisen in feite bestaan uit enkele families en zijn alleen gesticht voor financieel gewin (Barany, 2002: 208). De Romabeweging wordt zowel door in- en outsiders bekritiseerd als een geldverslindende beweging die veel individuen verrijkt, maar niet de arme Roma waar de
101 Tijdens mijn vooronderzoek dacht ik door het bestaan van Satra Astra dat er een onafhankelijke studentenbeweging in Boekarest bestond. Later bleek dat studenteninitiatieven alleen binnen de organisatie bestonden. Door plannen die nog niet uitgevoerd waren of maar van korte duur waren werd ik wel op het verkeerde been gezet, zoals met het studentencafé waar grootsprakig over werd gedaan, maar dat nooit tot uitvoer is gebracht. Het zou een centrum worden waar studenten elkaar konden ontmoeten, Romamuzikanten zouden optreden en debatten zouden worden georganiseerd. Ik bezocht deze in de beginfase tijdens mijn vooronderzoek. Aangezien ik dacht dat het een goede manier zou zijn om Romastudenten te ontmoeten, deed het bestaan hiervan mij mede besluiten om naar Boekarest te gaan. Echter, daar aangekomen bleek het niet meer te bestaan. Het had zelfs nooit echt bestaan, alleen de aankleding, aangezien de organisatie naar een andere locatie moest verhuizen waar er geen plek was voor zo’n café.
62
beweging in de eerste instantie voor staat. De ‘Gypsy Industry‘ is de cynische naam die ook wel voor de Romabeweging wordt gebruikt102 (Barany, 2002; Mirga & Gheorghe, 1997).103 Vaak kunnen organisaties geen rekenschap afleggen voor het geld wat zij ontvangen.104 Financiële vergrijpen worden zowel in de Roma als niet-Roma media gerapporteerd. Zelfs Rromani CRISS, die bekend staat als een integere en goedgerespecteerde NGO is wel eens beschuldigd van financiële slordigheden. Ook de Romani Union, de voortrekkende organisatie is niet gevrijwaard van beschuldigingen van zelfverrijking. Ian Hancock, een bekende Romaleider is uit de Romani Union gestapt vanwege onjuiste procedures, vriendjespolitiek en criminele connecties (Barany, 2002). De Romani Union wordt ook wel leeg en een papieren organisatie genoemd (Kawczynski, 1997) en volgens Cohn (1993) creëren de vele papieren organisaties (van zowel Roma als gadje) de indruk van een “Gypsy Nationalism”, terwijl deze inhoudelijk niets voorstelt. Congressen zouden door veel leiders worden gezien als een groot feest vol drank en dans. Het kan een reden zijn waarom Roma die bekend zijn met de Romabeweging niet willen doneren en weinig vertrouwen hebben in de integriteit van de Romaleiders en bang zijn dat hun geld verkeert terechtkomt. (Barany, 2002). Maar het aspect van eigenbelang wordt ook genoemd door activiste Emilia. Ze geeft bovenstaande praktijken aan als een reden dat ze niet tot een organisatie wil behoren. Hoewel ze het eens is met doelstellingen van de beweging wil ze er om die redenen geen onderdeel van zijn.105 Ze werkt liever onafhankelijk.106
Samenvatting De Roma is een heterogene groep in veel aspecten en er is weinig onderlinge samenhang te vinden onder de verschillende groepen. Voor etnische mobilisatie is een gevoel van verbondenheid onder de Roma nodig en activisten willen daarom de verschillende Romagroepen verenigen en organiseren rondom hun gemeenschappelijke kenmerken en gedeelde identiteit. Identiteit is dus belangrijk voor de eenheid van de te mobiliseren groep. Veelal wordt gezegd dat het voor Romaleiders onmogelijk is een eenheid te creëren uit zulke verschillende groepen, maar de formulering van deze identiteit heeft ook te maken met strategische en politieke belangen. Dus identiteit is niet alleen belangrijk voor de te mobiliseren groep, maar ook voor de eenheid van de beweging zelf. Identiteit en samenhang binnen de Romabeweging zijn met elkaar verbonden. Romaleiders zoeken een antwoord op de vraag welke groepsidentiteit geconstrueerd moeten worden en hoe deze zal passen in het juridische kader van de verschillende staten en internationale instituties. In beleidsstukken, organisaties en bij personen zijn er verschillende Roma-identiteitsopvattingen te vinden. Deze zijn conceptualisatie (of frames) te vinden van de Roma-identiteit. Deze politieke frames hangen samen met strategische doeleinden. Onenigheid in de beweging heeft voor een groot deel te maken met deze politieke invulling van Roma-identiteit en uiteindelijk leidt dit zoeken naar eenheid tot verscheidenheid. 102 De activist Kawczynski (1997) gebruikt de term voor de industrie rondom Roma die gedomineerd wordt door de gadje. Dit is volgens hem ook het geval bij de Romani Union en zal daardoor nooit door de Roma serieus worden genomen. 103 Zelf had ik –waarschijnlijk door mijn redelijk naïeve en idealistische visie - nooit nagedacht over de Romabeweging als industrie, totdat ik een interview afneem in de gangen van de sociale faculteit met een Romaactivist. Haar broer loopt langs en roept: “Big business, Gypsies.” 104 Natuurlijk hoeft dit niet per definitie opzettelijk te zijn. Veel activisten doen goed hun werk, maar projectwerk werpt niet altijd zijn vruchten af. Dit kan ook te maken hebben met onervarenheid. 105 Doordat ze niet bij een organisatie hoorde, kon ze zich ook kritisch uitlaten. De meeste activisten waren erg politiek correct en hoorde je niet over deze beschuldigingen. Ook de uitspraak dat rijke Roma zich niet bekommeren om andere Roma (zie begin 4.4) kon zij makkelijker maken. 106 Doordat ze niet bij een organisatie hoorde kon ze zich ook kritisch uitlaten. De meeste activisten waren erg politiek correct en hoorde je niet over deze beschuldigingen. Ook de uitspraak dat rijke Roma zich niet bekommeren om andere Roma, eerder deze paragraaf, kon zij daarom makkelijker doen.
63
De jonge Roma-intellectuelen zijn op zoek naar een uitgesproken politieke identiteit (Mirga, 2001), maar in Boekarest zijn de activisten niet verspreid op basis van politieke conceptuele identiteitsnoties. Hun onderlinge relaties worden gekarakteriseerd door het onderscheid tussen intellectuelen en praktijkmensen. Het referentiepunt bij die afzetting is Rromani CRISS. Phoenix en Aven Amentza zijn in dit construct de denkers, terwijl Rromani CRISS en Împreuna de doeners zijn. Geld speelt op de achtergrond en beïnvloedt de samenwerking of juist tegenwerking tussen organisaties. Het benadrukken van verschillen is namelijk grotendeels strategisch en gerelateerd aan de sterke competitie voor financiële middelen. De Romabeweging is veelal afhankelijk van de overheid, maar vooral internationale geldschieters, aangezien ze niet kunnen rekenen op de steun van de kleine groep welgestelde en rijke Roma. De activisten geven regelmatig aan dat er geen geld was om hun initiatieven uit te voeren en clubs en verenigingen bleven vaak een verzameling van wat personen met ideeën die niet gerealiseerd werden. Dit noemde ik lege organisaties. Naast een kenmerk van geldgebrek, kunnen lege organisatie kunnen ook duiden op eigenbelang. Financieel gewin, organisaties die puur en alleen opgezet zijn om geld binnen te halen, zou het uiteindelijke doel zijn van veel Romaactivisten en leiders. De Romabeweging wordt ook wel cynisch ‘ Gypsy Industry‘ genoemd, zowel door in- als outsiders.
64
5.
Roma-identiteit in de dagelijkse praktijk
In het vorige hoofdstuk heb ik de relatie tussen etnische identiteit en politieke strategieën besproken. In dit hoofdstuk gaat het mij niet om officiële noties van identiteit, maar over identiteit in het dagelijks leven en de betekenis daarvan voor de Roma-activisten. Dus om de zin die mensen van zichzelf maken door hun ‘lived experience’ (Cohen, 2000, p. 3). Aangezien uitspraken op het niveau van het individu en niet op die van de organisatie worden bekeken, vermeld ik niet aan welke organisatie de activisten verbonden zijn. Ik ga in op de vraag wat de activisten bindt en hoe de Roma-identiteit daarbinnen van belang is.
5.1 Culturele identiteit In deze paragraaf richt ik me slechts op de culturele component van identiteit. Ik ben me ervan bewust dat de identiteit van Roma-activisten uit meerdere lagen dan alleen de Roma-identiteit bestaat. Daarom kan beter gesproken worden over identiteiten (Calhoun, 1994). Tijdens mijn onderzoek was ik zo gefixeerd op de culturele bijdrage aan identiteit, dat ik het idee van meervoudige identiteiten leek te hebben vergeten. Ik werd wakker geschud tijdens een interview met Emilia, de onafhankelijke Kalderaş activiste, die uit een zeer traditionele Romagemeenschap komt. Zij is zeer gelovig (Baptistisch) opgevoed en als ik vraag naar de mogelijkheden van haar familieleden om tijdens de communistische periode uit te komen voor hun identiteit, vertelt ze dat haar vader stiekem naar de kerk bleef gaan, ondanks het verbod op religieuze activiteiten. Ik raakte verward, omdat ik niet doelde op een antwoord dat te maken had met haar godsdienst. Ik zocht naar antwoorden over het verbod op het spreken van Romani en andere repressieve acties gericht op Roma. Pas nadat ik dit uitlegde, vertelde ze over de verbanning van haar familie naar Transnistrië, iets wat meer past in mijn beeld van haar als Roma. Echter, voor haar was haar religieuze identiteit het belangrijkste om in die context naar voren te brengen. Vanaf dat moment was ik me meer bewust van het feit dat er ook andere bases zijn waaraan iemand zijn of haar identiteit ontleent, zoals dus religie, maar ook klasse, seksuele voorkeur, huidskleur en leeftijd. De Roma-identiteit is slechts één van de identiteiten, die de activisten meedragen. Tijdens mijn onderzoek was ik dus benieuwd naar de culturele achtergrond van de studenten. Vragen over hun thuissituatie, opvoeding en gewoonten en tradities maakten me niet veel wijzer. Deze werden vaak beantwoord in weinig zeggende termen als traditioneel en modern en inhoudelijk konden ze me hier geen duidelijkheid over geven. Deze vaagheid leek hen te binden en het is dan ook die vaagheid waar ik in deze paragraaf over schrijf. Gedurende de eeuwen is de manier van leven van de verschillende Romagroepen aanzienlijk veranderd. Het spreken van de taal, het dragen van traditionele kleding, de organisatie van de Romagemeenschap door de bulibaşa en de Kriss, uitoefening van kenmerkende ambachten en andere aspecten die karakteristiek zouden zijn voor de Roma, zijn grotendeels verdwenen. Ondanks dat, onderscheiden de Roma zich van de niet Roma. Ik probeerde een beeld te krijgen van het 'soort gemeenschap' waar de activisten uitkwamen en vroeg hun naar hun persoonlijke achtergrond en die van hoogopgeleide Roma in het algemeen. Een medewerker van het Roma Resource Center in Cluj-Napoca schrijft me dat er geen statistieken bekend zijn betreffende de achtergrond van Romastudenten. Ze schat dat driekwart uit geïntegreerde families komen en misschien 5-10% uit traditionele gemeenschappen. Die andere 20 % zou dan uit meer rurale arme gemeenschappen komen, maar ze laat in het midden of dit dan gesegregeerde of gemengde gemeenschappen zijn. Aangezien zowel traditioneel als geïntegreerd vrij abstracte begrippen zijn, kon ik hierdoor geen hoogte krijgen van de opvoeding die de activisten hebben gehad. Als ik hen vroeg naar gebruiken en tradities van huis uit, noemden ze hoofdzakelijk dat ze deze verloren hadden. Ik dacht dat gesproken taal in de familie me een idee kon geven over hun achtergrond. Het spreken van Romani wordt namelijk door veel deskundigen gezien als een meetinstrument voor
65
conservatisme. De voertaal van de activisten was hoofdzakelijk Roemeens. Echter, een activist die thuis Romani spreekt werd door zichzelf en door anderen gekarakteriseerd als modern. Aan de taal kon ik uiteindelijk weinig afleiden. Behalve taal vroeg ik ook naar beroepen, omdat deze iets zouden kunnen zeggen over het wel of niet bestaan van traditionele ambachten in de familie. Enkelen wisten hierover iets te vertellen: 'Mijn oom doet iets met ijzer' of 'in de familie verkochten ze laarzen'. Deze traditionele beroepen hebben te maken met de subgroep waar de familie toebehoort. Ik dacht dat het kunnen aanduiden van deze subgroep me een idee zou kunnen geven van hun achtergrond. Sommigen wisten de naam van de subgroepen aan te duiden, zoals Lautari of Vatraşi, maar dit bracht me niet verder in mijn voorstellingsvermogen. Slechts bij enkele subgroepen, zoals Kalderaş of Gabor duidt dit heel duidelijk op een conservatieve achtergrond, maar voor andere subgroepen is hier moeilijk ‘ het soort gemeenschap’ af te leiden. De algemene indruk is echter dat de activisten niet uit Kalderaş of Gabor groepen komen. De activisten noemden zichzelf 'niet-traditioneel' en haalden het bestaan van studenten uit traditionele gemeenschappen aan als uitzonderingen. Een activiste die zelf uit een Kalderaş gemeenschap komt beschrijft zichzelf dan ook als 'de enige Kalderaş student in heel Roemenië'. Echter, activisten die zichzelf als niet-traditioneel omschrijven kunnen wel waarden naar voren brengen, die mij traditioneel in de oren klonken. Een voorbeeld hiervan is Maria, die zichzelf als “heel erg geïntegreerd” beschouwd. Ze legt me uit dat het Roma zijn te maken heeft met manieren van denken: We hebben een andere manier van denken, bijvoorbeeld in mijn familie, we zijn niet-traditioneel, want we dragen die kleding niet, maar we hebben nog steeds iets wat traditioneel is. De manier van denken ... Het houdt ons erg bezig wat mensen zeggen. Als een meisje de liefde bedrijft met een jongen, dan moet ze met hem trouwen, anders wordt de familie niet meer gerespecteerd. Dus wanneer ze gaat trouwen moet ze een maagd zijn. - Maria -
Traditioneel is natuurlijk een begrip wat meerdere betekenissen kan hebben. Blijkbaar versta ik onder ‘traditioneel’ iets anders dan Maria. De indruk blijft dat de activisten over het algemeen ‘niet-traditioneel’ zijn, maar wat ze hieronder verstaan erg verschillend is.
Aangeboren of aangeleerd? Maar hoe denken de activisten dan over hun Roma-identiteit als deze niet gebonden is aan tradities? Hoe denken zij dan zelf over het onderscheid tussen henzelf en anderen? Hier zal ik een overzicht maken op wat voor manieren de activisten antwoorden op de vraag wat hun anders maakt dan Roemenen. Deze antwoorden heb ik opgedeeld in twee typen van denken: Roma zijn is aangeboren en Roma zijn is aangeleerd. De eerste manier van denken die voorkomt onder de activisten wordt getypeerd door de volgende uitspraak: 'Ik ben gewoon łigan107, omdat ik zo geboren ben, ik weet niks van cultuur'. Deze denkwijze ziet Roma-identiteit als aangeboren. Ook in minder expliciete uitspraken komt deze visie naar voren, zoals “we zijn gewoon Roma” “het zit in je hart” of ”het is een kwestie van bloed”. Sommigen van ons komen uit geassimileerde families, bijvoorbeeld uit de stad. Maar het zit in hun hart om terug te komen, om terug te kijken, de Roma-identiteit te reïntegreren. Sommigen zijn erg gemotiveerd, omdat ze datgene wat Roma in hun hart is, willen herstellen. - Gabriëlla -
107 Als de informanten Engels spraken en Gypsy gebruikten, dan noem ik hier de Roemeense vertaling łigan. De Nederlandse vertaling zou zigeuner zijn, maar aangezien deze connotatie niet zo negatief is als die van łigan, gebruik ik het Roemeense woord.
66
In deze zienswijze is Roma-identiteit iets essentieels, iets wat verloren kan gaan, maar wat kan worden hersteld. Identiteit zit namelijk in de genen en heeft te maken met oorspronkelijkheid, met afkomst. Opvallend is echter dat India - het waarschijnlijke land van herkomst - niet wordt gebruikt in antwoord op de vraag wat Roma van niet Roma onderscheidt. De afwezigheid van India als bewijs voor gemeenschappelijke afkomst werd ook opgemerkt in een onderzoek van ‘O Drom International’, een wereldwijd blad voor en over Roma en Sinti, waarin gevraagd werd aan jonge zigeuners, die zichzelf als Gitano, Roma of łigan zagen, wat Roma-identiteit of Roma-zijn inhoudt. Geen van hen opperde afkomst of India in hun uitleg. In sommige gelederen in de beweging wordt die herkomst juist benadrukt om een groepsgevoel te creëren. Dat nietactivistische Roma deze Indiase afkomst niet noemen vind ik niet verwonderlijk, maar ik vind het opvallend dat het onder de activisten niet gebruikt wordt om onderscheid aan te geven. In de dagelijkse interactie is die Indiase afkomst niet belangrijk, in de politiek wel. Een belangrijk aspect wat de activisten noemen in deze 'aangeborenheid’ is hun fysieke herkenbaarheid. Sommige activisten wijzen op hun gezicht als ze het hebben over Romaidentiteit 'Je ziet toch dat ik łiganca ben'. Lichtere Roma gebruiken het op een soortgelijke manier: 'Ik ben misschien wel wit, maar ik ben Roma'. Een tweede type van denken over Roma-identiteit, dat voorkomt onder de activisten, is dat het gaat om opvoeding, om socialisatie. In tegenstelling tot de vorige visie gaat het hier niet om ‘nature’, maar om ‘nurture’, iets wat gaat om socialisatie, om cultuur. “Ik ben opgevoed in een Romagemeenschap, dus ik ben Roma”, was een veelgehoorde uitleg. In deze opvatting kan Roma-identiteit verworven worden. Ik zou volgens sommigen Roma kunnen worden als ik in een Romagemeenschap zou gaan wonen. Leven onder Romastudenten was echter niet genoeg. Deze twee typen van denken komen niet alleen beide voor onder de activisten, ze worden ook tegelijkertijd gebruikt. Een goed voorbeeld is dat iemand stellig beweert dat Roma ander bloed hebben, en vervolgens uitlegt dat zijn broer geen Roma is, omdat hij niet in een Romagemeenschap is opgevoed. Voor mij kwamen deze antwoorden tegenstrijdig over, maar zij zagen deze ambivalentie zelf niet. Ik had min of meer aangenomen dat de activisten, aangezien ze zich organiseren rondom de Roma-identiteit, hier heel bewust mee bezig zouden zijn. Dit bleek niet zo. Niet zelden maakten ze zich met een grapje er vanaf als ik weer 'doordramde': 'Natuurlijk kun je Roma worden Lonneke, als je met me trouwt'. Ideeën over matri- en patrilineaire afstamming schoten me dan door het hoofd, maar als ik dit later ter sprake bracht bleek niemand hier wat van te weten. Theorieën over etnische identiteit waren lang niet zo interessant voor hen als voor mij. De activisten zien zichzelf als Roma. Tradities of niet. Aangeboren of aangeleerd. Ze zijn het. Hoewel vaag, is de vermeende gezamenlijke afkomst of gedeelde cultuur vanzelfsprekend. Het symbool van Roma-identiteit is duidelijk, maar de substantie waarop ’t berust niet. Een kanttekening bij deze laatste uitspraak komt in de persoon van Gabriëlla. Zij laat zien dat er persoonlijke gevallen zijn waarbij Roma-identiteit wel degelijk bediscussieerd wordt. Deze blanke vrouw gaat als enige in de beweging in Boekarest traditioneel gekleed in het dagelijks leven. Ze heeft veelkleurige wijde rokken aan met de typische bloemen en vouwen en draagt haar haren op een traditionele manier. Zelf is ze erg trots als Roma herkend te worden op straat. De geruchten gaan echter dat ze eigenlijk geen Roma is. De gedeelde identiteit is dus in uitzonderingsgevallen niet vanzelfsprekend.
67
5.2 Grenzen tussen onszelf en anderen Etnische identiteit, volgens het sociale constructiemodel van etniciteit, dat antropologen zich eigen hebben gemaakt gaat ook slechts gedeeltelijk om culturele identiteit. Culturele verschillen veroorzaken niet een groepsgevoel. Etnische groepen zijn wat mensen denken dat ze zijn en hoe ze zich verhouden tot anderen. Deze identiteit komt voort uit de interactie tussen verschillende groepen, uit de sociale context en is niet minder veranderlijk dan de cultuur waarvan het deel uitmaakt of de situatie waarin het wordt geproduceerd en gereproduceerd. Culturele verschillen kunnen wel belangrijk kunnen zijn in het markeren van een groepsgevoel, maar het groepsgevoel niet teweeg brengen (Jenkins, 1997). Het is dus relationeel, geconstrueerd en veranderlijk in plaats van primordiaal of essentialistisch (Calhoun, 1994).108 Bij de Roma-activisten zijn culturele aspecten niet de belangrijkste markering in hun Roma-identiteit. Veel Roma onderscheidden zich cultureel niet van Roemenen, maar identificeren zich wel als zodanig. In dit hoofdstuk focus ik op wat de activisten nu eigenlijk zeggen over zichzelf en hoe ze zich plaatsen ten opzichte van anderen. Of Cohen (2000, p3) parafraserend, hoe ze de sociale condities en het denken conceptualiseren die hen van anderen doet onderscheiden. Ik maak een overzicht van de manier waarop de activisten zichzelf karakteriseren en welke woorden ze hiervoor gebruiken. Door middel van deze woorden positioneren ze zich ten opzichte van anderen. Dit overzicht is opgedeeld in de volgende onderdelen. Hoe ze zichzelf zien, hoe ze denken dat anderen hen zien en hoe ze de samenhang hiertussen formuleren.
Hoe zien wij ons zelf? Niet-traditioneel De activisten gebruiken bepaalde woorden die terugkomen in hun omschrijving van henzelf. Deze woorden zeggen iets over hoe zij zichzelf zien en willen presenteren naar anderen. In de eerste paragraaf heb ik beschreven dat de activisten hun persoonlijke achtergrond in het algemeen kenmerken als ‘niet-traditioneel‘, maar dat datgene wat ze hieronder verstaan verschillend kan zijn. Wat wel duidelijk is dat ze zich hiermee afzetten tegen traditionele Roma. Bij hun uitleg van traditioneel verwijzen ze naar de uiterlijke kenmerken van deze Roma: vrouwen in gebloemde jurken met vlechten in het haar. Tegenover traditioneel worden verschillende tegenhangers geplaatst.
Modern, geroemeniseerd en geïntegreerd Er zijn verschillende woorden die gebruikt worden als tegenpool van ‘ traditioneel’. Dit zijn de woorden, geroemeniseerd, modern en geïntegreerd. In de volgende omschrijving van een Romadorp waar een van de activisten vandaan komt, wordt geroemeniseerd gelijkgeschakeld aan ‘ niet-traditioneel’. De meeste mensen hier zijn łigăni, maar ze zijn niet-traditioneel. Je kunt het zien, ze hebben winkels, alles, het is een geroemeniseerd dorp. De dorpelingen spreken geen Romani meer, behalve misschien de oudere mensen. - Carmen -
Geïntegreerd wordt eveneens gebruikt om het verlies van tradities aan te geven: We zijn niet-traditioneel, we dragen die kleren niet, alleen heel traditionele groepen dragen die kleding. Ik behoor tot een geïntegreerde groep (lacht). Een heel erg geïntegreerde groep. (hoe heet deze groep?) ‘Vatrasi’. 108 Barth in zijn klassieke essay: Ethnic Groups and Boundaries (1969), waar veel naar toe wordt verwezen in theorieën over identiteit, weet twee theoretische invalshoeken van etniciteit, die van ‘ the bounded ethnic group’ (statisch) en de ‘ tactical management of ethnic identity’ (dynamisch) samen te brengen. Hij komt tot de conclusie dat ze beide dynamisch zijn, subject voor verandering, afhankelijk van de context en ook relatief in relatie tot anderen. (Cohen, 2000, p.3).
68
‘Vatra’ betekent iets van verwarming. We hebben best wel rare namen voor de groep (…) Het betekent ook zoiets dat je geen nomade meer bent. (…) Er zijn maar weinig studenten die traditioneel zij, ik bedoel, de meerderheid is niet-traditioneel, zoals mijn zus en ik. Maar we hebben nog wel iets wat traditioneel is. - Maria -
In deze uitspraak is te zien dat deze woorden eigenlijk niet kunnen beschrijven wat ermee bedoeld wordt. Maria zegt dat haar familie niet-traditioneel is, maar dat er nog wel iets is wat traditioneel is. Verder is ze heel erg geïntegreerd. Maria gebruikt de benaming “ iets traditioneel”. Door middel van woorden die mate aangeven wordt binnen de grenzen traditioneel en niet-traditioneel geschoven. Tussen de polen traditioneel en bijvoorbeeld modern wordt dan geschoven om uit te leggen dat iemand uit een Romani sprekende familie komt, waar er vroeg wordt getrouwd, maar het niet een “erg traditionele” gemeenschap betreft. Er wordt dan met deze abstracte begrippen gespeeld, zoals in de volgende uitspraak: LuminiŃa spreekt erg goed Romani, want ze komt uit een traditionele familie. Ze is Ursari. Haar familie is traditioneel, maar soms is het leven ook half modern. Samen. Het traditionele leven is aan de ene kant en het moderne leven is aan de andere kant. Samen [Hij vouwt zijn handen samen] - Andrei -
Kortom, de begrippen ‘niet-traditioneel’, ‘modern’, ‘geroemeniseerd’ en ‘geïntegreerd’ kunnen door elkaar worden gebruikt. Het zijn termen die niet consequent worden gebruikt. Deze termen hebben ook te maken met het gebruik van de woorden Roma of łigan.
Roma-łigan De activisten gebruiken zowel de woorden Roma als łigan om zichzelf te beschrijven. Deze benamingen zijn niet willekeurig, ze worden associatief gebruikt. In de volgende uitspraak maakt een activist het verschil tussen Roma en łigan visueel. Ik ging met een internationale delegatie naar een traditionele gemeenschap. Daarna hadden we een rondetafelconferentie, we hadden pakken aan en een stropdas, alles (verheft stem). Daarna kwamen de Roma met de violen, het bier en we gingen drinken en zingen. Zij (nadruk) zijn łigani, zij (nadruk) zijn het en ik ben het niet. Maar zijn zij Roma? Zij, neen, nee, nee. Nee, łigan, dit woord gebruik ik voor de echte (nadruk) Roma. Roma, dat is een modern woord. Daarom zeg ik je, als je echte Roma wil zien, dan moet je naar de gemeenschappen gaan, ik ben geen Roma, niet op de echte manier. - Gelu -
Dit is een mooi voorbeeld van hoe iemand Roma en łigan (en wij en zij) gebruikt om uit te leggen hoe hij zichzelf positioneert ten opzichte van die begrippen. In de eerste twee zinnen spreekt Gelu over ‘wij’ met wie hij de internationale delegatie in pakken en met stropdas bedoelt. Vervolgens komen de Roma op toneel, met viool drank en zang. Hij noemt hen Roma, maar ook łigani, in tegenstelling tot zichzelf. Zij zijn łigani en ik ben het niet. Als ik vraag of zij Roma zijn, zegt hij nee. Dat is een modern woord, ze zijn echte Roma, dus łigani. Vervolgens concludeert hij dat hij dus geen echte Roma of łigan is. Dit voorbeeld staat niet op zich. De activisten gebruiken de verschillende woorden, die samenhangen met ideeën van traditioneel versus modern (of geroemeniseerd, geïntegreerd). łigan wordt geassocieerd met traditioneel en Roma met modern. Verder heeft het woord Roma ook te maken met de beweging, met emancipatie en activisme. Als de activisten hier dan ook over spreken, over bijvoorbeeld de angst om uit te komen voor de Roma-identiteit, dan zullen ze eerder spreken in termen van ‘ Roma’ dan van ‘łigani’. łigan is in Roemenië een scheldwoord en de activisten zullen dit woord vooral gebruiken in de context van hoe anderen hen zien, als ze verwijzen naar kleur of stereotypering. Aangezien ik wist dat łigan een negatiever klank heeft dan Roma, gebruikte ik altijd Roma. Er zijn ook activisten die er geen problemen mee hebben om
69
zichzelf łigan te noemen. Iemand maakte een keer een grap over mijn 'politieke correctheid' door te zeggen: ‘łigani … oh sorry Lonneke, ik bedoel natuurlijk Roma’. Het verschil tussen Roma en łigan is dus erg politiek beladen. In de jaren zeventig heeft de voorloper van de ‘ International Romani Union’ er onder andere voor gezorgd dat het negatieve en neerbuigende woord ‘ łigan’ in Roemenië officieel werd veranderd in ‘ Roma’ (Mayall, 2004). In 1995 laaide de terminologische discussie weer op. De regering besloot namelijk de term ‘łigani’ weer officieel in te voeren, vanwege de overeenkomst tussen Român (Roemeen) en Rrom, wat tot onduidelijkheid leidde. Na lobby van de Romabeweging en internationale kritiek besloot de overheid om de term ‘Rroma’ te gebruiken, met een tweede ‘r’ om verwarring te voorkomen (Barany, 2002).109
Hoe denken we dat anderen ons zien? Vieze łigan łigan heeft in Roemenië de connotatie van vies, vuil en lui. De activisten vertellen verhalen over deze negatieve houding van Roemenen ten opzichte van łigani en er zijn een tweetal die hierin terugkomen. Dit zijn ‘gevoel van uitsluiting’ en ‘achterdocht’. Het eerste element wat terugkomt in de verhalen van de activisten is een gevoel van uitsluiting en discriminatie wat ze gewaarworden in verschillende fases van hun leven. Dit begint met pesterijen in de periode van de basisschool. Ze werden uitgescholden door medeleerlingen en moesten van hun leraren achter in de klas zitten. Tot aan mijn achttiende vertelde ik nooit dat ik łigan was, maar ik kan mijn kleur niet verbergen, dus zei ik altijd maar dat mijn vader Grieks was of zoiets. Maar de mensen op school noemden me de kraai, vanwege mijn kleur. Zelfs als je een leider was, of een gerespecteerd iemand, dan nog maakten ze opmerkingen over de kleur van je gezicht. Elvira –
'Kraai' is een veelgehoorde scheldnaam voor Roma, die zijn achtergrond heeft in de communistische periode en te maken heeft met de donkere huid die veel Roma hebben. Romaleider Nicolae Gheorghe, die 30 jaar eerder zelf deze scheldwoorden over zich heen heeft gekregen, legt uit waarom scheldwoorden als 'kraai' of het maken van de geluiden 'ga, ga' gebruikt werden (en worden) in plaats van het meer directere 'łigan'. Na de oorlog waren het woord 'łigan' en alle afleidingen daarvan namelijk verboden. Je kon er boetes voor krijgen of zelfs voor het gerecht worden gesleept. Kinderen gebruikten dus heel tactisch andere namen (Beck, 1993). Naar die fysieke herkenbaarheid werd regelmatig verwezen als het ging om hoe zij bejegend werden in het verleden, maar ook in het heden. Ook naar mij toe, als ik bijvoorbeeld werd voorgesteld aan een blanke activist, dan werd er lachend bij gezegd dat deze persoon echt wel Roma is. Niet alleen op school, maar ook later op de universiteit vertellen de activisten last te hebben gehad van pesterijen en discriminatie. In de collegebanken zeiden ze niets recht in je gezicht, maar achter je rug om, weet je wel, zij is łigancă. En de professoren vroegen dan of ik łiganca was en dit bevestigde ik. Dan gaven ze me lage cijfers. - Emilia -
Het tweede element in de verhalen van de activisten is een gevoel van achterdocht wat te maken heeft met die discriminatie. In het vorige citaat schrijft Emilia haar lage cijfers toe aan haar Roma-identiteit en niet bijvoorbeeld aan haar eigen prestaties. Die beleving van discriminatie is reëel, ongeacht of er in de individuele verhalen sprake was van discriminatie of niet. Bij sommige activisten leidt dit tot een constante achterdocht. Ik wil een voorbeeld noemen uit een van de situaties waarin deze achterdocht duidelijk naar voren komt. 109 Deze dubbele ‘r’ heb ik niet gebruikt, omdat in het Nederlands er niet zo snel verwarring op kan treden.
70
Het spreken van Engels in openbare gelegenheden in Boekarest zorgt voor de nodige aandacht. Als ik samen was met activisten, dan trokken sommigen de conclusie dat de aandacht op hen gevestigd is, aangezien Roemenen niet kunnen begrijpen dat łigani Engels spreken. Zij zijn zich ervan bewust dat ze als łigani worden gezien. Met een informant heb ik hier een discussie over en hij legt uit. Voor jou is het niet te begrijpen hoe het is om Roma te zijn. Als er iets niet werkt, bijvoorbeeld een baantje, dan denk je dat het komt omdat je Roma bent. Je weet het nooit zeker, het zou iets anders kunnen zijn, maar je vraagt je af of ... continu. - Traian -
Hij ziet discriminatie in situaties die ook anders geïnterpreteerd zouden kunnen worden. Traian zegt zelfs vanwege deze negatieve Roemeense houding niet met een Roemeen te willen trouwen. Als ik met een Roemeense trouw, dan zijn mijn kinderen half. Wat nu als ze thuiskomen met het verhaal: Ik zag van die zigeuners op de straat en bla bla bla. Het doet me pijn als ze iets zeggen over mijn broeders. In dit land kan ik geen Roemeense huwen. Ik wil een traditioneel huwelijk. In dit Roemenië kan ik niet iedereen huwen. - Traian -
Hoewel Traian extreem polariserend spreekt over Roma en Roemenen110, alsof Roemenen ongeacht opvoeding per definitie slecht over łigani spreken, geeft dit wel weer hoe sterk deze negatieve houding van Roemenen ten opzichte van łigani wordt ervaren. Sommigen spreken over de invloed die dit ‘label’ op hen heeft en de pijn die daarbij gevoeld wordt. Ze noemen dit een identiteits- of minderwaardigheidscomplex. Ik ontmoette veel mensen in bars en trams en zij spraken slecht over Roma en dat beïnvloedde mij'. Daarom heb ik problemen. Ik voelde me emotioneel en vernederd. De meerderheid spreekt over de Romagemeenschap in termen van dieven en viezigheid en ik voelde een complex. - Adriana -
Niet iedereen vertelt negatieve ervaringen te hebben gehad in zijn of haar jeugd. Sommigen vertellen dat ze juist geliefd waren door het feit dat ze goedlerende łigani waren. Maar ook hier laat het zien dat Roemenen een andere verwachting hebben van łigani en ‘ uitzonderingen’ loven. Ook verhalen over 'coming out' tegenover studiegenoten of vrienden houden geshockeerde en verbaasde reacties van Roemenen in, die hen plaatsen als uitzondering binnen de Roma. ‘ Ze hadden nooit verwacht dat ik een łigani ben’. Roemenen zien hen als uitzonderingen op de regel, als succesvoorbeelden onder de onsuccesvolle łiganii.
Hoe ze zeggen dat deze twee met elkaar samenhangen. In de manier van praten van de activisten zijn de interne identificatie (hoe zij zichzelf zien) en de externe categorisatie (hoe anderen elkaar zien of denken dat ze hen zien) onlosmakelijk met elkaar verbonden. De definitie van jezelf, omsluit de definitie van de ander (Jenkins, 1997). Dit is duidelijk in het antwoord op de vraag waarom iemand het heeft over "hen", als hij over Roma spreekt. Natuurlijk spreek ik over "hen". Ja, logisch, ik heb tussen Roemenen geleefd, die het hebben over "hen". Daarom doe ik hetzelfde. Ik ben tussenin, maar ik praat als een Roemeen. - Radu -
110 De thuissituatie van Traian maakt zijn ‘ extreme ‘ uitspraken wat begrijpelijker. Zijn moeder is een arme Romavrouw, die een betere situatie wilde creëren voor haarzelf, door met de vader van Traian te trouwen. Vader (Roemeen) geeft altijd af op zigeuners en vindt het maar niets dat zijn zoon zich bezighoudt met die łiganii. Zijn broer wil ook niks te maken hebben met de beweging en is volgens Traian een Roemeen en geen Roma.
71
Hier zien we dat iemand zich als ‘tussenin’ bestempelt, en zich zowel met Roma als Roemenen identificeert, maar de manier van praten van Roemenen heeft overgenomen. Activisten benadrukken dat hun ouders niet blij waren met hun keuze om bij een Roma-NGO te gaan of om überhaupt de interesse te hebben voor Romataal en cultuur. Toen ik ging studeren had ik een 'coming out'. Ik ging lange gekleurde rokken dragen in deed mijn haar op die manier. Mijn ouders vonden dat niet leuk. - Elvira -
Als uitleg voor de negatieve houding van hun ouders zeggen de activisten dat hun ouders en soms ook zijzelf negatief over Roma denken. Ik heb in eerdere hoofdstukken beschreven dat veel Roma zich niet als zodanig willen identificeren en daar ook niet mee geassocieerd willen worden. Wat de activisten beschrijven wordt ook wel internalisering genoemd. De gecategoriseerde groep, in dit geval de Roma, wordt blootgesteld aan de termen waarop een andere groep hen definieert en neemt deze - geheel of gedeeltelijk - op in haar eigen identiteit. (Jenkins, 1997).Twee activisten beschrijven dit. Nou, we leven tussen de Roemenen en je wordt beïnvloedt door hun ideeën, zodat je op dezelfde manier gaat denken als zij (...) Mijn moeder vindt het nu prima, maar in het begin vond ze het helemaal niet leuk, ze waarschuwde me voor die łigăni. -Carmen – Eerst wist ik alleen maar van Roma, want andere mensen wisten, dat Roma stelen en alleen slechte dingen doen. - Maria -
De activisten geven aan dat anderen hen vaak zien als ‘goede łigani’ of uitzonderingen. Zo zien sommigen zichzelf ook. In de volgende uitspraak wordt dit duidelijk. Het maakt nogal uit, als ik naar school ga en ik ben zwart en mijn vriend is niet zwart ... hé, je bent zwart (lacht), maar ik moet gewoon goed studeren, dit is de enige oplossing om niet gediscrimineerd te worden. Alle goede studenten worden niet gediscrimineerd , omdat ze Romastudenten nodig hebben. Ik geef informatie en ik word gerespecteerd. Ik voel me fantastisch op mijn universiteit. Elke ochtend is het weer een speciaal gevoel. (...) Ja, ik ben Roma en ze hebben me nodig. Ik ben een goede łigan. - Andrei -
Contextafhankelijkheid Persoonlijke identiteit wordt constant onderhandeld, geconstrueerd en gecreëerd in sociale processen en is dus ook contextafhankelijk (Jenkins, 1997). Binnen deze positionering, tussen Roma – Gypsy –Roemeen - wij -zij geven de activisten aspecten van tijd en ruimte aan die een rol speelt in hun positionering. Bijvoorbeeld door het verschil aan te geven tussen vroeger en nu in de formulering van hun identiteit. Ik heb wel wat frustraties van vroeger. Voordat ik hier (bij Rromani CRISS, L.R.) kwam was ik niet zo trots op mijn Roma-zijn. Nu ben ik heel trots, nadat ik zag dat er zoveel Roma zijn die studeren, veel slimme Roma, die goede dingen doen en getalenteerd zijn. Eerst wist ik alleen maar van Roma, want andere mensen wisten, dat Roma stelen en alleen slechte dingen doen. Maar nadat ik hier kwam, realiseerde ik hoe anders het is. In mijn hoofd werd alles op z'n kop gezet, al mijn meningen veranderden. - Maria -
Maria geeft aan dat door het betrokken raken in de beweging ze nu trots is op haar Romaidentiteit in tegenstelling tot vroeger. Maria’s uitspraak staat niet op zichzelf. Meerdere activisten benadrukken dat de Romabeweging een positieve invloed heeft gehad op het denken over zichzelf. Deze activisten denken dat ‘ verborgen Roma’ een identiteitscomplex blijven houden.
72
Zij zullen hun hele leven een gestresst leven hebben. Omdat ze bang zullen zijn dat iemand denkt dat ze Roma zijn en niet weten hoe ze daarmee om moeten gaan. Dat is psychologische stress die ze hun hele leven mee zullen dragen. Ik zeg dat ik Roma ben, maar heb geen psychische stress. In mijn visie hebben zij dat wel. In mijn jaar zitten twee zwarte studenten. Ik weet niet zeker of ze Roma zijn, want ze komen niet uit voor hun identiteit. Omdat ze willen assimileren hebben ze liever dat niemand het weet. Ze willen iemand anders zijn in de faculteit. Ik wil dat niet. Ze hebben een minderwaardigheidscomplex. Het is belangrijk dat veel Romastudenten bij een Roma-NGO komen, omdat ze hier leren om te gaan met situaties. Hoe te reageren als iemand zegt: Je bent zwart, Roma en je ben niet zoals ik. Ik leer hier om met deze mensen verbaal te vechten. Ik ben zwart, ik ben Roma, ik heb tradities. Ik weet nu de oplossing voor zulke mensen, maar het is geen fysieke oplossing. Ik zeg wat ik denk tegen deze mensen. - Andrei -
Activisten die zeggen dat ze geen moeite hebben gehad met hun identiteit praten niet over zo'n verschuiving. Eerdergenoemde gevoelens van schaamte of minderwaardigheid zijn contextafhankelijk. Niet alleen door tijd kan dit gevoel veranderen, maar ook door de context. Sommige activisten vertellen dat ze nooit wisten dat ze 'anders' waren, totdat ze Roma werden genoemd door anderen. Activisten die verhuisd zijn van een Romagemeenschap naar de stad, vertellen dat ze pas problemen kregen met hun identiteit, zodra ze onder Roemenen kwamen. Zij zeggen dus dat het gevoel van uitsluiting, schaamte te maken heeft met de context. In een Romagemeenschap is de Roma-identiteit geen probleem, pas onder Roemenen wordt het stigma rondom Roma duidelijk. De volgende uitspraak geeft aan hoe contextafhankelijk dit minderwaardigheidsgevoel kan zijn. Op school had ik geen problemen, omdat ik op de basisschool in mijn gemeenschap was. Daarna was ik op de middelbare school en ontmoette ik veel mensen in cafés, in trams, die het over Roma hadden en dat beïnvloedde mij allemaal. Na de middelbare school werd ik aangenomen in een fabriek en daar spraken mijn collega's erg negatief over Roma en ik zei tegen ze: 'Ik ben Roma, ik besteel niemand, ik help als jullie erom vragen, en jullie hebben het over Roma'. Ik heb daar 9 jaar gewerkt en dat betekende niets voor hen. Daarna ging ik naar de faculteit en de Roma partij nam me aan voor hun krant en daar was het weer beter. - Emilia -
De contextafhankelijkheid van het bewustzijn van dit label ‘ vieze łigan’ wordt benadrukt. Er zijn echter ook activisten die zeggen zich in ieder geval nooit iets aan te hebben getrokken van het label wat zij meedragen.
5.3 Roma-activist zijn Datgene wat hen bindt is niet alleen hun Roma-identiteit, maar ook hun betrokkenheid in de Romabeweging. Binnen deze beweging is die vermeende gezamenlijke afkomst of gedeelde cultuur vanzelfsprekend. Volgens Weber (1987) denken mensen bij elkaar te horen meer als consequentie van 'samen handelen' dan andersom. Gedeelde afkomst is volgens Weber meer een gevolg van politieke actie, dan een oorzaak hiervan. Het streven naar collectieve belangen versterkt eerder etnische identiteit. De etnische identiteit van de activisten wordt versterkt door betrokkenheid in de beweging. Ook volgens sociale bewegingstheorieën is deelname aan collectieve actie erg cruciaal in een sterk gevoel van eigen identiteit. 111
Mate van betrokkenheid Op de Sociaal Werk faculteit is slechts de helft van de Romastudenten die binnen is gekomen via een ‘positieve plek’ werkzaam voor een Romaorganisatie. Hiermee zijn ze veelal in contact gekomen door het identiteitscertificaat dat ze daar moesten halen. Andere manieren om hierbij te geraken is via speciale cursussen voor Roma georganiseerd vanuit de NGO’s. Er zijn echter ook 111 Van het internet gehaald op 02-12-’05 van Oxford Reference Online, http://www.oxfordreference.com/views/ENTRY.html?subview=Main&entry=t104.e1556, "social movements" Dictionary of the Social Sciences. Craig Calhoun, ed. Oxford University Press 2002. Oxford University Press.
73
enkele activisten die besloten iets te willen doen voor Roma en contact gingen zoeken met Romaorganisaties. Er zijn dus verschillende manieren om betrokken te raken bij de Romabeweging. Carmen laat zien dat dit niet altijd een bewuste of ideële keuze hoeft te zijn. Toen ik naar Boekarest kwam om te studeren aan de sociale academie, wist ik nog niets van de Romabeweging en Roma-NGO’s. Ik voelde me echt een vreemdeling in het begin, maar iemand uit het vierde jaar vroeg of ik Roma was en introduceerde me in deze nieuwe wereld. De Roma die niet bij een NGO zitten voelen zich waarschijnlijk nog steeds zo, als ik in het begin. - Carmen -
Carmen had niet de intentie zich in te gaan zetten voor de Romabeweging. Ze rolde er als het ware in, wat prettig was in een vreemde grote stad. Voor haar betekende de beweging een vriendenkring, een sociaal leven. Zij behoort tot een vriendenclub waarvan hun hele leventje gebaseerd is op de betrokkenheid in die Roma-NGO’s. Activisten uit dit clubje zijn medestudenten op de sociale faculteit, ze zijn collega’s op de NGO’s en aangezien studentenflats ingedeeld worden per studie en een voorkeur aangegeven mag worden, wonen ze ook samen. Hun sociale, professionele en educatieve levens zijn aan elkaar verbonden via de NGO. Voor deze jongeren vormt hun betrokkenheid bij Rromani CRISS voor een groot deel hun dagelijks leven. Natuurlijk is niet voor elke activist de NGO het middelpunt van zijn studentenleven en loopt de mate waarop studenten betrokken zijn bij de beweging uiteen. Voor vaste medewerkers is het hun hoofdbezigheid, waarnaast de studie als tweede komt. Anderen hebben bepaalde vaste taken waardoor ze ook veel tijd in de organisatie doorbrengen. Er zijn ook enkele activisten die projectmatig aan de NGO’s verbonden zijn en maar af en toe een klus doen. Ook werken sommige activisten projectmatig bij Echosoc, een sociologisch onderzoeksinstituut die veel onderzoek doen onder Roma. Ze helpen bijvoorbeeld met enquêteren in gemeenschappen.112
Idealisten en pragmatisten Iedere activist heeft een manier van het presenteren van betrokkenheid die op de lijn ligt tussen idealisme en pragmatisme. In het hoofdstuk over positieve actie heb ik uitgelegd dat sommige activisten het een morele verplichting vinden om wat te doen voor de Roma wanneer iemand gebruik maakt van deze onderwijsmaatregel. Dit type activist noem ik ‘de idealist‘. Extremen onder hen presenteren zich op een wijze alsof ze zichzelf opofferen voor de Roma, zoals blijkt uit de volgende uitspraak. Het is soms erg hard werken. Soms voel ik me schuldig tegenover mijn partner, hij klaagt dat hij me nooit ziet. Maar ja, er is iets wat me beweegt. Het is geen betaalde baan, van 8 tot 5 en daarna niks meer. Ik word niet betaald, maar ik doe het omdat ik het wil. Ik wil het niet altijd, maar ik voel dat ik het moet doen. - Gabriëlla -
Er zijn echter ook studenten die geen moraliserende uitspraken willen doen over personen die gebruik maken van een regeling voor hun eigen carrière zonder zich in te zetten voor de Romabeweging. Zij schamen zich niet om pragmatische overwegingen te noemen, zoals Ioan. Iedere persoon in de wereld heeft motivaties om iets te doen. Hij moet een bedoeling hebben, hij moet keuzes maken. Het gaat om kansen die je neemt, voor jezelf, je wil ergens naartoe, het gaat vooral om geld (niet om vrijwilligheid, de motivatie in je hart of ziel?). Niet in Roemenië, Roemenië is arm. - Ioan -
112 Een medewerker van het Roma Resource Center in Cluj zegt dat de meeste Romastudenten in onderzoeksprojecten werkzaam zijn als veldwerkers en maar weinig leden zijn van de Roma-NGO’s. Dit herken ik niet in Boekarest.
74
In de uitspraak van Gabriëlla gebruikt ze haar vrijwilligerswerk als ‘ bewijs’ voor haar idealisme. Het wel of niet ontvangen van geld wordt op die manier gezien als maatstaf voor toewijding van activisten. Een medewerker van Împreuna laat nieuwe medewerkers eerst een paar maanden onbetaald werken, om te zien in hoeverre ze toegewijd zijn. Of zoals hij het noemt: “ Kijken of ze wel echt Roma zijn”. Ook bij Rromani CRISS krijg ik te horen dat het goed is om te investeren in Roma, aangezien niet-Roma weggaan als de geldstroom ophoudt. Sommige ‘idealisten’ doen hun beklag over de minder idealistische activisten onder hen. Soms voel ik me echt een vreemdeling. Ik lijk wel de enige die oprecht gelooft in het uitvoeren van projecten. Natuurlijk is het leuk om te doen, je leert ervan en je krijgt ook nog eens betaald, maar ze geloven niet in het nut ervan. Natuurlijk vind ik al die andere dingen ook belangrijk, maar daarnaast geloof ik er echt in. Ik denk dat we misschien over 20 jaar de resultaten zullen zien. Hiervoor moeten we hard werken. - Traian -
Uitdragen van Roma-identiteit Het uitkomen voor de Roma-identiteit is voor de activisten een belangrijk onderdeel van hun activisme. Ik ben niet geassimileerd aan de meerderheid. Het is erg belangrijk om te zeggen dat je Roma bent en waar je ook gaat moet je dat dan ook doen. - Andrei -
Iedereen geeft aan dat dit belangrijk is en meerdere malen wordt dan ook de census van 1997 aangehaald waarin maar 409.723 mensen aankruisten dat ze Roma zijn (International Expert Symposium (…), 2000). Dat de profilering als Roma belangrijk wordt gevonden, wil niet zeggen dat alle activisten het in elke situatie van de daken schreeuwen. Er is een variatie op het uitdragen van die Romaidentiteit. Sommigen praten er graag over en halen in verschillende situaties elke mogelijkheid aan om te zeggen dat ze Roma zijn. Anderen vertellen dat ze het zeggen als het hen gevraagd wordt en anders niet. Zij vinden identiteit meer een privé-zaak. Weer anderen benadrukken hun identiteit als mens. De activisten zijn bekend met de termen burgerschap en universele mensenrechten. ‘Het maakt niet uit wat ik ben, ik ben een mens’ of ‘Ik ben lid van deze samenleving, ik heb dezelfde rechten’. Zij verwijzen meer naar de keuzevrijheid van de individuele mens, dan naar rechten van etnische minderheden. Nog weer anderen vinden het niet genoeg om er zelf voor uit te komen, maar willen ogenschijnlijk ‘verborgen Roma’ over halen om er voor uit te komen. Een genodigde op mijn afscheidsfeestje was bijvoorbeeld de hele avond, onsuccesvol overigens, bezig om mijn donkergekleurde buurmeisjes te laten zeggen dat ze Roma zijn. Actief zijn in de Romabeweging versterkt hun gevoel dat ze bij elkaar horen en een onderdeel vormen van de Romabeweging. Betrokkenheid in die beweging, wat niet een bewuste keuze hoeft te zijn geweest, is voor de activisten gestoeld op ideële en pragmatische ideeën. Ze brengen in een verschillende mate beide motieven naar boven en vrijwilligheid kan als maatstaf dienen voor iemands idealisme. Het uitdragen van de Roma-identiteit wordt belangrijk geacht. De ene activist doet dit meer dan de andere.
75
Samenvatting De activisten zijn een groep mensen met de Roma-identiteit die om verschillende redenen werkzaam zijn in een Romaorganisatie. Hun Roma-identiteit is voor hen direct of indirect (bewuste keuze of bijvoorbeeld via positieve actie) een prikkel geweest om te kiezen voor het Roma-activisme. Betrokkenheid in de beweging heeft voor hen te maken met verschillende belangen. Het kan opties bieden op het gebied van werkervaring, financieel gebied, maar ook op het terrein van sociale contacten. Ideële en pragmatische motieven worden in verschillende mate naar voren gebracht. De studenten lijken op het eerste gezicht te hebben gebroken met hun culturele identiteit en beschouwen zichzelf als niet-traditioneel. Wat ze hieronder verstaan is echter verschillend, vaag en ondoordacht. De woorden geroemeniseerd en geïntegreerd wenden ze ook aan om het verlies van tradities aan te geven. Het gebruik van de woorden Roma of łigan is niet willekeurig, maar hangt samen met de vorige woorden. Roma wordt eerder gebruikt in de context van activisme, het belang van auto-identificatie, moderniteit en integratie. łigan wordt gebruikt in de context van hoe Roemenen over Roma denken en met traditionaliteit. De indeling Roma-łigan loopt parallel aan ‘ Hoe zien wij ons zelf ‘ en ‘ Hoe denken we dat anderen ons zien‘. Uit hun jeugdverhalen benadrukken ze aspecten van pesten en discriminatie vanaf de basisschool tot op heden en sommigen zeggen hier een minderwaardigheidscomplex aan over te hebben gehouden. Deze activisten stellen dat hun betrokkenheid in de Romabeweging heeft gezorgd voor een positiever beeld van de Roma in het algemeen en van zichzelf. Anderen hebben nooit moeite gehad met hun identiteit. In hun manier van praten zijn de interne identificatie (hoe zij zichzelf zien) en de externe categorisatie (hoe anderen elkaar zien of denken dat ze hen zien) onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoewel de substantie van identiteit niet duidelijk is, ligt deze besloten in hun activisme: zich inzetten voor de verbetering van de leefomstandigheden van de Romagemeenschap, een gemeenschap waar ze zelf deel van uit maken. Hun dagelijkse werkzaamheden hangen, weliswaar in verschillende mate, samen met hun activisme. Hun Roma-identiteit wordt binnen die beweging relevant gemaakt en versterkt. De activiteiten versterken het gevoel dat ze een onderdeel vormen van de Romagemeenschap. Identiteit lijkt meer het gevolg van hun samen handelen, dan de (culturele) inhoud van Roma-identiteit op zich. Het uitdragen van de Roma-identiteit wordt binnen het activisme belangrijk geacht, maar er zijn grote verschillen in die uitdraging. Profilering als mens of burger in plaats van etnisch Roma komt ook voor. Activisten geven aan dat de mate van bewustzijn, maar ook de betekenis die aan Roma-identiteit wordt gegeven, voor een groot deel afhankelijk is van de context. Zo kan iemand’s Roma identiteit onder Roemenen een schaamtegevoel teweegbrengen, terwijl deze identiteit binnen de Romabeweging een gevoel van trots kan geven.
76
Conclusies Om de overleving van de Roma te begrijpen, moeten we ons begeven in hun belevingswereld, die draait om ‘paarden, zang en de markt’, en er niet over praten rondom ‘vergadertafels’ en op ‘internationale fora’, vindt antropoloog Stewart (1997). Het leven van de Roma-activisten in deze scriptie draait echter om deze vergadertafels en fora. Daar leren ze te debatteren en plannen uit te stippelen over de toekomst van de Romagemeenschap, een gemeenschap waar ze zelf deel van uitmaken. De scriptie vormt een beschrijving van een groep Roma-activisten, die actief zijn in de Romabeweging in Boekarest. In dit concluderende gedeelte geef ik, aan de hand van mijn deelvragen uit de inleiding, de belangrijkste bevindingen weer. Ook draag ik ideeën aan over eventuele ontwikkelingen binnen deze groep activisten. Zij bevinden zich in een snelveranderende beweging in een land in ontwikkeling en deze momentopname is, net als andere etnografieën, tentatief en tijdelijk. De toekomstideeën zijn daarom niet voorspellend bedoeld, maar zijn mogelijke vooruitzichten. De eerste deelvraag draait om wie de jonge Romaleiders zijn en hoe zij zich profileren. De jonge generatie activisten zijn een onderdeel van de Romabeweging die zich na de val van het communisme heeft ontwikkeld. Toen hebben Romagroepen zich gevormd in het representatiegat van de nieuwe democratieën in Oost-Europa. De oudere generatie activisten, de Roemeense overheid en internationale overheden, zien de jonge activisten als potentiële leiders van de Romagemeenschap. Zij profileren zich apolitiek en willen behoren tot de Roma-civil society. Ik heb onderzoek gedaan onder de grootste niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in Boekarest: Rromani CRISS, Aven Amentza, Împreuna en Phoenix. Zij houden zich respectievelijk bezig met rechten, cultuur, ontwikkeling van gemeenschappen en onderwijs. Op dit moment vindt er in de NGO’s een overdracht plaats de oude (communistische) generatie naar de nieuwe (democratische) generatie. De overdracht van leiderrollen tussen de generaties gebeurt hoofdzakelijk op een informele manier door mentorrollen. De jonge generatie profileert zich internationaler dan de oude en is gelieerd aan concepten als mensenrechten en burgerschap. Na de val van Ceauşescu konden de Roma zich beroepen op deze concepten, die vanuit het Westen naar Oost-Europa kwamen. (Roma)organisaties die samenwerking binnen de Romabeweging willen stimuleren, organiseren cursussen voor zowel de oude als nieuwe generatie leiders. Op deze cursussen wordt hen een coöperatieve stijl aangeleerd. Volgens deze cursusomschrijvingen hebben oudere activisten namelijk een agressieve en autoritaire stijl, die samenwerking tussen de organisaties tegenwerkt. De nieuwe generatie, zonder communistisch opleidings- of arbeidsverleden lijkt autoritair leiderschap af te wijzen. In deze generatie bevinden zich meer activisten die liever een coördinerende of bemiddelende rol vervullen, dan de rol van vertegenwoordiger van de Romagemeenschap. Dat opgeleide Roma proberen om de Romagemeenschap te vertegenwoordigen is een nieuw fenomeen. Dit brengt me bij de tweede deelvraag: Hoe is het Romaleiderschap door de tijd veranderd en welke begrippen spelen een rol binnen het huidige leiderschapsdebat? Romaleiderschap heeft nu te maken met formele organisatiestructuren en overkoepelende leiderschapsclaims. Pas in de twintigste eeuw zijn Roma-intellectuelen met de Romaorganisatie gestart, voor die tijd bestond leiderschap slechts in verbrokkelde vorm. Bij nomadische Roma was leiderschap namelijk gebaseerd op onafhankelijke stammen en familierelaties. In contact met de gadje traden er leiderschapsfiguren op, maar of dit ook interne leiders waren blijft onduidelijk. Dergelijke personen blijven bestaan als de Roma sedentair worden. De Roma worden echter niet door hen vertegenwoordigd in het Roemeense politieke leven. Romagemeenschappen stonden lange tijd los van elk staatsbestel. In de twintigste eeuw komt hier verandering in, doordat Roma-intellectuelen proberen om alle Roma binnen een democratische politieke wereld te organiseren en te vertegenwoordigen.
77
De huidige jonge Roma-activisten bevinden zich in het tijdsbeeld waarin dit nieuwe leiderschap vorm krijgt. De begrippen die een rol spelen in het huidige Romaleiderschapsdebat zijn: ‘behoefte aan contactpersoon’, ‘legitimiteitkwesties’, ‘formeel onderwijs en intelligentsia’, ‘vervreemding’ en ‘bemiddeling’. Relaties tussen de Roma gemeenschap en de buitenwereld zijn in de loop van de geschiedenis veranderd, waardoor bemiddeling hiertussen belangrijker is geworden. Verschillende Romaleiders zijn het met elkaar eens dat een Romaleider een goede bemiddelaar moet zijn tussen gemeenschappen en de buitenwereld, maar ook tussen tradities en moderniteit en tussen Roma en Roemenen. Volgens Roma-intellectuelen kunnen traditionele leiders deze bemiddelingsrol niet vervullen. Volgens hen kunnen alleen opgeleide mensen verbindingen onderhouden met de gadje. De intellectuele leiders betwijfelen daarom de legitimiteit van traditionele leiders en vinden dat het lokale leiderschap tegenwoordig niet meer voldoet. Traditionele leiders betwijfelen op hun beurt de moderne leiders. Zij zouden vervreemd zijn van de ‘gewone Roma’ en daardoor niet legitiem. Traditionele leiders vinden niet dat formeel onderwijs een vereiste is om de Roma te vertegenwoordigen. Zij hebben ook organisaties opgericht en zien dit formele leiderschap als modern. Een leider die voldoet aan alle criteria van legitimiteit, zowel opgeleid, maar niet vervreemd, lijkt onmogelijk. Beschuldigingen van gebrek aan legitimiteit karakteriseert de strijd om het leiderschap. Onderwijs ligt in het hart van dit traditie-moderniteit-conflict. De derde deelvraag gaat over dit onderwijs en de manier waarop activisten verbonden zijn met onderwijsmaatregelen voor Roma. Onderwijs is een lastig onderwerp bij deze groep, omdat het twee tegenstrijdige componenten bevat: assimilatie en activisme. Romaintellectuelen in Roemenen zijn opgekomen als gevolg van dwingende onderwijsmaatregelen in de communistische periode. Onderwijs had toen, net als in de eeuwen daarvoor, het doel om de Romacultuur te laten verdwijnen. Maar juist opgeleide Roma sluiten zich aan bij Romaorganisaties en houden zich bezig met Roma identiteit. De nadruk op onderwijs heeft dus een onbedoeld effect teweeggebracht na de val van het communisme, het leidde tot Romaactivisme. Er bestaat dus een interessante wisselwerking tussen activisme, assimilatie en onderwijs. Alle activisten in Boekarest vinden onderwijs alle belangrijk. Dit wordt gestimuleerd vanuit de organisaties. Positieve actie is een maatregel die de doorstroom van Roma in het hoger onderwijs moet bevordert door toegang tot de universiteit te vergemakkelijken. De Sociale faculteit en de Romani Sectie in Boekarest zijn verbonden met deze onderwijsmaatregel. Naast het hoofddoel, bevordering van Roma in het hoger onderwijs, worden er verschillende nevendoelen genoemd: De hoogopgeleiden gaan het Romaveld professionaliseren en Romavertegenwoordigers vormen. Ook gaan ze als rolmodellen voor Roma dienen. Tenslotte is voor Roemenië de verbetering van de Romasituatie een essentieel punt voor kwalificatie voor de Europese Unie. Invoering van positieve actie plaatst de Roemeense overheid in een goed daglicht bij de EU. Onder andere door het certificaat dat de studenten moeten hebben om gebruik te maken van positieve actie, zijn de NGO’s verbonden met deze maatregel en bijbehorende faculteiten. De NGO’s bepalen wie over ‘Romalidmaatschap’ beschikt en hebben daarmee controle over Roma-identiteit. Ook kunnen zij via de maatregel nieuwe activisten aan zich binden. Nu nog is deze groep Romastudenten beperkt, controleerbaar en beperkt tot de ‘softe sector’. In de toekomst, als grote groepen Roma willen studeren met behulp van positieve actie is het mogelijk dat de controle van de NGO’s over Roma-identiteit onder de loep wordt genomen. Het doel van de sociale faculteit, waar de meeste positieve actie-studenten zich bevinden, is de opleiding van sociaal werkers. De Romani sectie is gericht op het afleveren van Romalinguïsten. De twee faculteiten zijn niet met elkaar verbonden door middel van de Romabeweging. Onderzoekers en activisten observeren een herleving van de Roma-taal door intellectuele Roma. Veel ‘gewone Roma’ spreken het niet meer en hebben hier geen behoefte aan. Als spreken
78
van Romani belangrijk zou worden onder de Roma-activisten, dan kan Romani in plaats van het huidige teken van traditionalisme, juist een teken worden van progressiviteit of geïntegreerdheid. In de praktijk valt die revival van Romani mee. Hoewel mijn informanten aangeven dat ze graag de taal zouden willen spreken, voegen slechts enkelen de daad bij het woord en studeren aan de Romani faculteit. Romastudenten van de sociale faculteit studeren geen Romani, hoewel ze aangeven dat het spreken hiervan contact met gemeenschappen kan vergemakkelijken. De lage inschrijving van activisten op de Romani sectie laat de betrekkelijkheid zien van het belang van Romani onder Roma-intellectuelen. De vierde deelvraag gaat over concepties rondom Roma identiteit en hoe deze samenhangen met eenheid en verscheidenheid binnen de Romabeweging en specifiek in Boekarest. Identiteit is een gezichtspunt waarop samenhang en diversiteit in de Romagemeenschap en de beweging kunnen worden bekeken. In de Romagemeenschap bestaat weinig samenhang tussen de diverse Roma groepen. Academici benadrukken deze diversiteit, terwijl Roma-activisten door middel van symbolen trachten de overeenkomsten in plaats van verschillen te benadrukken. Ik heb me niet gericht op de symbolen zelf, maar meer op het gebruik van de symbolen (door wie en met welk doel). Activisten willen een gemeenschappelijke identiteit creëren om de heterogene groep Roma te verenigen. De International Romani Union ontwerpt in de jaren ’70 een vlag en een volkslied. India wordt een belangrijk symbool voor de gedeelde historische wortels. Ook de gemeenschappelijke ervaring van discriminatie en lijden evenals de Romataal worden belangrijk. Dit gedeelde leiden komt ook in uitspraken van mijn informanten terug. Het is nieuw in de geschiedenis dat Roma zelf deelnemen aan de formulering van Romaidentiteit. Lange tijd werd deze door de gadje geconstrueerd. Critici benadrukken het elitaire karakter van de nieuwe groepsidentiteit en vinden dat de gezamenlijk identiteit van de Roma grotendeels wordt gecreëerd door politici en activisten, dan dat het iets is wat uit ‘de gewone Roma’ zelf is gegroeid. De gemeenschappelijke Roma-identiteit kan op verschillende manieren benaderd worden. Er bestaan diverse identiteitsbenaderingen, die samenhangen met strategische en politieke belangen. De eerste is dat de Roma deel uitmaken van een Non territoriale Natie. Dit houdt in dat alle Roma in de wereld met elkaar verbonden zijn, door cultuur en geschiedenis. Voorstanders definiëren politieke belangen als culture groep en willen erkenning voor bijvoorbeeld linguïstieke rechten. De Roma-natie gaat om grensoverschrijdend burgerschap en dit idee van burgerschap wordt vooral gestimuleerd door het discours van de bescherming van de internationale mensenrechten. Een andere benadering is de nationale-minderheidsbenadering. Hierbinnen wordt gezocht naar wetgeving op gelijke voet met andere minderheden. Voorstanders vinden dat de Roma beschermd moeten worden in de staat waarin ze wonen, net als andere minderheden. In de ethnoklasse-benadering zijn de Roma een sociaal-economisch achtergestelde groep en hebben geen culturele of etnische wortels. De Roma-identiteit wordt meer als privé-aangelegenheid beschouwd. Dus welke identiteit geclaimd moet worden is duidelijk, maar wat deze inhoudt blijft onderwerp voor discussie. Daarmee is de politieke invulling van Roma-identiteit niet alleen belangrijk voor de te mobiliseren groep, maar ook voor de eenheid van de beweging zelf. Hoewel de beweging naar eenheid onder de Roma streeft, leidt het zoeken naar een gezamenlijke identiteit tot verdeeldheid onder de eigen gelederen. Het gebrek aan een duidelijke visie onder Romaleiders hangt zowel samen met verschillende identiteitsopvattingen, maar ook met het compromisloze en autoritaire karakter van oude generatie Romaleiders. De stimulering van een nieuwe leiderschapsstijl, die meer gericht is op samenwerking en overleg, zou de formulering van een Roma-identiteit ten goede kunnen komen. De onderlinge banden die in Boekarest tussen activisten van verschillende organisaties bestonden, kunnen ook duiden op een betere samenwerking en bewustzijn van gemeenschappelijke doelen in de toekomst. Misschien dat het de jonge activisten wel lukt om een politieke identiteit te formuleren, waar alle partijen het mee eens zijn.
79
Hoewel jonge Roma-intellectuelen op zoek naar een uitgesproken politieke identiteit, zijn de activisten in Boekarest niet verspreid op basis van deze conceptuele identiteitsnoties. Ze profileren zich als praktijkmensen of intellectuelen en zetten zich op die manier tegen elkaar af. Het referentiepunt bij die afzetting is Rromani CRISS, de oudste Romaorganisatie. Phoenix en Aven Amentza zijn in dit construct de denkers, terwijl Rromani CRISS en Împreuna de doeners zijn. Diversiteit in de Romabeweging hangt bovendien samen met de competitie voor financiële middelen. Leiders benadrukken verschillen in strategieën tussen organisaties om voor fondsen in aanmerking te komen. Een veelgehoord kritiekpunt op de Romabeweging is dat voor menig leider, geld het hoofddoel van het activisme vormt. Daarom wordt de beweging ook cynisch Gypsy Industry genoemd. Een industrie die alleen de elite, vaak bestaande uit enkele families, verrijkt, maar niet de gewone Romaman en -vrouw. Symboliek en retoriek zijn belangrijk in het politieke veld, maar deze zijn afhankelijk van de materiele dimensie in de politiek (Herzfeld, 2001). Lege organisaties zijn een kenmerk van deze industrie en laat tevens zien dat de Romabeweging nog niet geheel is volgroeid. Hoewel moderne leiders een democratisch en transparant leiderschap voorstaan, lijkt de rol van familiestructuren en aanwezigheid van lege organisaties te duiden op het tegenovergestelde. De nadruk in hoofdstuk vier ligt op de functie van identiteit als politiek middel. Hoofdstuk vijf wordt geleid door de deelvraag: Wat bindt de activisten? en gaat over de dagelijkse invulling van die identiteit. Hoewel de meeste activisten zich niet cultureel onderscheiden van Roemenen, is het voor hen een gegeven dat ze Roma zijn. Hun opvattingen over die identiteit zijn verschillend en tegenstrijdig. Het symbool van de identiteit is duidelijk, maar de substantie, datgene wat zij eronder verstaan, is vaag. Veel profileren zich als mens of burger. Deze universele profilering is misschien juist aantrekkelijk, omdat deze culturele waarden vaag zijn. Een informant kan mij ‘ het gevoel‘ van Roma zijn moeilijk uitleggen. Volgens Cohen (2000) komt dit, omdat identiteit gaat over zaken van bewustzijn, over cognitieve constructies en dit valt voor buitenstaanders lastig te begrijpen. De activisten beschrijven zich met behulp van de woorden Roma, łigan, niet-traditioneel, geroemeniseerd, geïntegreerd en geroemeniseerd. Roma wordt eerder gebruikt in de context van activisme en het belang van het uitkomen voor identiteit en met moderniteit. łigan eerder in de context van hoe Roemenen over Roma denken en met traditionaliteit. De indeling Roma-łigan loopt parallel aan ‘ Hoe zien wij onszelf ‘ en ‘ Hoe denken we dat anderen ons zien’. De vervreemding die als kritiek tegen moderne leiders wordt gebruikt, lijkt reëel. Activisten ontkennen dat niet. Sommigen noemen zichzelf ‘niet echte’ Roma, of wel Roma maar geen łigan, of tussenin. Het officiële discours gaat vaak over aanpassing tussen identiteiten. Een moderne leider moet zich aanpassen aan deze eeuw en de middelen van de gadje, maar moet tegelijkertijd bepaalde waarden behouden en zelfs doen herleven. Het blijft vaag wat die waarden inhouden. Activisten voelen zich wel verbonden met de ‘echte Roma’ en vinden dat ze deel uitmaken van dezelfde gemeenschap. De substantie van hun identiteit ligt besloten in hun activisme, hun samenhandelen. Net als bij de ‘gewone Roma’ ligt identiteit meer in het heden, dan in het verleden. Samen demonstreren is belangrijker dan het besef dat de Roma uit India komen. Sommige activisten geven aan dat hun Roma-identiteit een positievere betekenis heeft gekregen in de beweging. De mate van profilering als Roma is verschillend. De een gaat hier bijna evangeliserend mee om door ‘verborgen Roma’ over te halen om uit te komen voor hun Romaidentiteit, terwijl anderen er alleen over beginnen als het hun gevraagd wordt. Voor hen is het niet meer dan natuurlijk om op basis van hun Roma-identiteit van bepaalde mogelijkheden gebruik te maken, zoals van positieve actie. Sommigen vinden dat dit een verplichting met zich meebrengt en de opleiding ingezet moet worden voor de Romaemancipatie. Anderen willen hier geen morele uitspraak over doen. Identiteit is belangrijk voor zelfbewustzijn, zelfkennis en sociale oriëntatie, maar kan tevens als tactische hulpmiddel dienen (Cohen, 2000). Etniciteit kan instrumenteel gebruikt worden (Jenkins, 1997). De activisten
80
brengen in verschillende mate ideële en pragmatische motieven naar boven. Sommigen benadrukken praktijkervaring in de organisatie, anderen leggen de nadruk op de drang om iets voor de Roma te kunnen betekenen. Aan de ene kant zitten er aan etnische identiteit flexibele aspecten. In officiële documenten, zoals in het Internationale Recht (Document van de Kopenhagen-bijeenkomst over de Human Dimension of the CSCE, 1990, paragraaf 32. in Helsinki Watch, 1991) wordt het behoren tot een nationale minderheid als een persoonlijke keuze omschreven: ‘To belong to a national minority is a matter of a person’s individual choice and no disadvantage may arise from the exercise of such choice’. Ook activisten benadrukken dat het een keuze is en dit afhangt van de invulling die iemand aan zijn leven wil geven. Aan de andere kan is een groot deel van etnische identiteit niet flexibel. Je bent het of je bent het niet en het is niet onderhandelbaar. Ook heeft etnische identiteit niet alleen te maken met zelfperceptie, maar ook met de perceptie van anderen. Een donkere Roma kan niet kiezen hoe hij of zij door Roemenen wordt gezien. De bepaling van de inhoud van Roma-identiteit is wellicht problematisch op het politieke en beleidsmatige niveau, maar is dit minder in de alledaagse praktijk van de activisten. Ik was zelf op zoek naar die problematische inhoud, maar het bleek een schijnprobleem te zijn. Mijn informanten beleefden het niet als problematisch. Voor hen is hun Roma-identiteit een gegeven. De inhoud is vaag, maar probleemloos. Tegelijkertijd is het dagelijkse niveau van identiteit onmogelijk los te koppelen van het politieke niveau. Bij de zelfpositionering van de activisten gebruiken zij woorden met een politieke connotatie, zoals Roma, Gypsy en geïntegreerd. Grenzen en categorieën waarop ze hun identiteit baseren zijn politiek beladen. Al het persoonlijke wordt daarmee politiek en het politieke persoonlijk. Vooral omdat het voor de activisten draait om zelfbeschikking, de mogelijkheid om hun eigen leven te bepalen en dezelfde kansen te krijgen als anderen. Politiek is dus terug te vinden in de vertrouwdheid van hun dagelijkse leven.
81
Bijlagen Bijlage 1: Omnia in Unum (www.romanothan.ro) 1. Nicolae Gheorghe, Roemeense Roma-activist en intellectueel. 2. Vaclav Havel, ex-president van toen nog Tsjecho-Slowakije en een leidend figuur in de mensenrechtenbeweging aldaar. 3. Nelson Mandela, symbool voor de wereldwijde antiapartheidsbeweging. 4. Martin Luther King, politiek leider van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging en het geweldloze verzet tegen rassenscheiding. 5. Malcolm-X, ‘een van de meest prominente militante zwarte nationale leiders van de VS, voorvechter van het Pan-Afrikanisme, wat inhoudt dat alle Afrikaanse landen maar ook de diaspora samen sterk moeten staan om hun belangen in de wereld te behartigen. 6. Gandhi, leider in de Indische onafhankelijkheidsstrijd (tegen koloniale onderdrukking) en voorvechter van het pacifisme als middel voor revolutie. 7. Jezus, door de christenen gezien als profeet, door andere gelovigen als verlichte meester. 8. Heilige Sara-la-Kâli of Zwarte Sara, patroonheilige van de Roma en jaarlijks vereerd op het bedevaartsoord in Saintes-Maries de la Mer in Zuid-Frankrijk. 9. Boeddha, de stichter van het Boeddhisme. 10. Zarathustra, Perzische profeet en grondlegger van het Zoroastrisme, godsdienst van Oud-Perzië.
82
Bijlage 2: Romasymboliek (www.romani.org) De vlag
‘The World Romani Congress has adopted a Romani flag which is respected by all the Roma the world over. It comprises of blue and green traditional colors with the red wheel in the center. Blue is the blue sky and the heavens. Green is the land, organic and growing. The blue symbolizes eternal spiritual values; the green earthly values. The wheel in the center symbolizes movement and progress.’
India “It may not be out of place to point out here that the Indian national flag has also got Ashok Chakra in the center.”
Het volkslied en Romani DJELEM DJELEM - THE ROMANI ANTHEM Written by Zarko Jovanovic, 1969 Adopted as the official Romani anthem at the First World Romani Congress in London, England, April, 8, 1971 Romani Djelem, djelem, lungone dromensa Maladilem baxtale Romensa Djelem, djelem, lungone dromensa Maladilem baxtale Romensa. Ay, Romale, Ay, Chavale, Ay, Romale, Ay, Chavale. Ay Romale, katar tumen aven Le tserensa baxtale dromensa Vi-man sas u bari familiya Tai mudardya la e kali legiya. Aven mansa sa lumiake Roma Kai putaile le Romane droma Ake vryama - ushti Rom akana Ame xutasa mishto kai kerasa. Ay, Romale, Ay Chavale, Ay, Romale, Ay Chavale.
English Translation by Ron Lee I have travelled over long roads I have met fortunate Roma I have travelled far and wide I have met lucky Roma Oh, Romani adults, Oh Romani youth Oh, Romani adults, Oh Romani youth Oh, Roma, from wherever you have come With your tents along lucky roads I too once had a large family But the black legion murdered them Come with me, Roma of the world To where the Romani roads have been opened Now is the time - stand up, Roma, We shall succeed where we make the effort. Oh, Roma adults, Oh, Roma youth Oh, Roma adults, Oh, Roma youth.
83
Literatuurlijst Barany, Z. (2001). Romani electoral politics and behaviour. [elektronische versie]. Journal on Ethnopolitics and Minority Issues in Europe, Issue 1, 2001, 1-13. Flensburg: European Centre for Minority Issues. Barany, Z. (2002). The East European gypsies: Regime change, marginality, and ethnopolitics. Cambridge: University Press. Barker, R. (2001). Legitimating identities: The self-representation of rulers and subjects. Cambridge: University Press. Beck, S. (1993). Racisme and the formation of a Romani ethnic leader. Late Edition, Perilous States, 1994, 165-186. Chicago: University Press. Bernard, H.R. (1995). Research Methods in Anthropology: Qualitative and quantitative approaches (2de ed.). Walnut Creek (CA): AltaMira Press. Block, M. (1939). Gypsies: Their life and their customs (2 de ed.). New York: AMS Press. Bobu, N. (2002). Book about Rroms: Common law – a legal peace process (vert. Uit het Roemeens door I.M. Dukas) . Cluj-Napoca: Editura Dacia. Brempong, N.A. (2000). Elite succession among the matrilineal Akan of Ghana. In: J. de PinaCabral & A.P. de Lima [Eds.]. (2000). Elites: Choice, Leadership and Successsion (hoofdstuk 4, 75-89). Oxford: Berg Publishers Brettell, C. B. (2002). The individual/agent and culture/structure in the history of the social sciences. Social Science History, 26: 3 (herfst 2002), 429-445. Social Science History Association. Cace, S. (1998). Rroma children in Romania. Boekarest: Save the Children. Calhoun, C. (1994). Social theory and the politics of identity. Oxford: Blackwell. Clébert, J-P. (1964). De Zigeuners (vert. uit het Frans door H. van Teylingen). Zeist : De Haan. Cohen, A. P. (2000). Signifying identities : Anthropological perspectives on boundaries and contested values. Londen [etc.]: Routledge Cohn, W. (1993). (Ed.).The Myth of Gypsy Nationalism. Nationalities Papers, vol. XXI, nr. 2, 1993, Gehaald van het Internet op 09-03-2005 van http://www.wernercohn.com/Gypsymyth.html. Crowe, D. (1995). A history of the Gypsies in Eastern Europe and Russia. London: Tauris. Della Porta, D. & Diani, M. (1999). Social movements: an introduction. Oxford: Blackwell. Diani, M. (2003). Leaders or brokers?: Position and Influence in Social Movement Networks. In: M. Diani & D. Adam (Eds.). Social Movements and Networks : Relational approaches to collective Action (hoofdstuk 5). New York: Oxford University Press.
84
Douglas, M. (1966). Purity and Danger. (84e ed.). London: Routledge. Eidheim, H. (1971). Aspects of the Lappish Minority Situation. Oslo: Universitetsforlagets Trykningssentral. Fraser, A.M. (1992). The gypsies. Oxford: Blackwell. Hancock, I. (2004). Romani words for Romanies and non-Romanies. Samenvatting van het manuscript van een boek in ontwikkeling met de volgende titel: On the Origin and Westward Migration of the Romani People. Van het internet gehaald op 09-09-2004 van http://radoc.net:8088/RADOC-41-ROMGADJO.htm. Hart, H.’t. , Dijk, van J., Goede, M. de., Jansen, W. & Teunissen, J. ( 1996). Onderzoeksmethoden. (3e herziene druk). Amsterdam: Boom. Helsinki Watch. (1991). Destroying ethnic identity: the persecution of Gypsies in Romania. New York: Human Rights Watch. Herzfeld, M. (2001). Anthropology: Theoretical practice in culture and society. Oxford: Blackwell. (weg? Hoofdstuk 5: Politics: 119-132) International Expert Symposium on Roma Questions (2000), Cluj-Napoca: Embassy of Finland in Romania. Ingold, T. (1976). The Skolt Lapps today. Cambridge: University Press. Ionescu, M. & Cace, S. (2000). Best Practices In Rroma Communities. Boekarest: Agency for Community Development Împreuna. Jenkins, R. (1997). Rethinking ethnicity: Arguments and explorations. London: SAGE Publications. Kawczynski, R. (1997). The politics of Romani politics. Transitions, Vol. 4 september. Gehaald van het Internet op 09-03-05 (Patrin Web Journal) van http://www.geocities.com/Paris/5121/politics.htm. Kentie, E. (2001). Onderwijs telt niet voor ons: Een studie naar de rol van de Roma-civil society in het verbeteren van de onderwijssituatie van de Roma in Roemenië. Ongepubliceerde scriptie, Radbout Universiteit Nijmegen. Kets de Vries, M.F.R.(1993). Leiders, narren en bedriegers: Essays over de psychologie van leiderschap (vert. uit het Engels door A.M. Westendorp-Kauffmann). Schiedam: Scriptum Books. Liegeois, J.P. (1995). Roma/Gypsies of Europe. Boedapest: Minority Rights Group. Lentz, C. (2000). ‘Tradition’ versus ‘politics’: Succession conflicts in a chiefdom of North-western Ghana. In: J. de Pina-Cabral & A.P. de Lima [Eds.]. (2000). Elites: Choice, Leadership and Successsion (hoofdstuk 5, 91-112). Oxford: Berg Publishers Lowry, R.P. (1962-I). The functions of alienation in leadership. Sociology and social research, vol. 46, 1962, afl. 4 (jul), 426-435.
85
Lowry, R.P. (1962-II). Who’s running this town?: Community leadership and social change. New York: Harper & Row Publishers. Lutz, H. (1990). Welten verbinden: Türkische Mittlerinnen (Intermediäre) in den Niederlanden und in der Bundesrepublik Deutschland. Ongepubliceerd proefschrift, Radbout Universiteit Nijmegen. Mayall, D. (1992). Gypsies: the forming of identities and official responses. London: Frank Cass. Mayall, D. (2004). Gypsy identities, 1500-2000: from Egypcyans and Moon-men to the ethnic Romany. London: Routledge. Ministerie van Onderwijs van Roemenië (2000). Ordin Nr. 4542 din 18.09.2000 (wetsartikel). Mirga, A. & Gheorghe, N. (1997). The Roma in the Twenty-First Century: A Policy Paper. [electronische versie]. Project on Ethnic Relations. New Jersey, Princeton: Project on Ethnic Relations. Mirga, A. (2001). Leadership, Representation and the Status of the Roma. [elektronische versie]. Project on Ethnic Relations. New Jersey, Princeton: Project on Ethnic Relations. Postma, K. (1996). Changing Prejudice in Hungary: A study of the collapse of state socialism and its impact on prejudice against Gypsies and Jews. Amsterdam: Thesis. Rosenbach, W.E., Taylor, R.L. (Eds.). (1989). Contemporary issues in leadership (2 de ed.) . Colorado: Westview Press. Sadée, T. (2003, 5 juli).EU-uitbreiding zet achterstelling zigeuners op de kaart. Roma in OostEuropa ‘missen een Martin Luther King’ Volkskrant, Achtergrond. Seminar on the improvement of the situation of the Rroma in Romania (2001). Samenwerking tussen de Verenigde Naties en de Roemeense regering. Boekarest: Senaat van Roemenië. Silverman, C. (2000). Researcher, Advocate, Friend: An American Fieldworker among Balkan Roma in H. De Soto en N. Dudwick (Eds.). Fieldwork Dilemmas: Anthropologists in Postsocialist Societies. Winconsin: University Press. Skalník, P. (2004). Chiefdom: A universal political formation?. Focaal (European Journal of Anthropology), 43 (2004), 76-98. New York/Oxford: Berghahn Books. Spradley, J.P. (1980). Participant Observation. US: Harcourt College Publishers. Stewart, M. (1993). Gypsies, the Work Ethic, and Hungarian Socialism. In Hann, C. (Ed.).Socialism: Ideals, Ideologies, and Local Practice, 187-203. London: Routledge. Stewart, M. (1997). The time of the Gypsies. Oxford: Westview Press. Stoel, M. van der (2000). Report on the situation of Roma and Sinti in the OSCE area. Den Haag: Organization for Security and Co-operation in Europe. Surdu, M. (2000). Educational Policies for Gypsy/Rroma Population in Romania. Ongepubliceerd onderzoeksrapport, onderdeel van proefschrift, Universiteit Boekarest.
86
Sztompka, P. (1993). The sociology of social change. Oxford/Cambridge: Blackwell. Verdery, K. (1999). The political lives of dead bodies: Reburial and postsocialist change. New York: Colombia University Press. Vermeersch, P (2003). Ethnic minority identity and movement politics: The case of the Roma in the Czech Republic and Slovakia. Ethnic and Racial Studies, Vol. 26, No.5, september 2003, 879-901. Vinzant, J.C. & Crothers, L. (1998). Street level leadership: Discretion and legitimacy in front-line public service. Washington, D.C.: Georgetown University Press. Huisman, C. (2005, feb. 28). Interview met Norbert Pijls, senior-projectmanager VNG ‘Roemenië wil niet langer het slechtste jongetje van de klas zijn van landen die tot de EU gaan toetreden’. Volkskrant, Buitenland: Passanten. Vries, R.E. de. (1997). Need for leadership: A solution to empirical problems in situation theories of leadership. Enschede: FEBO druk. Weisskopf, T. E. (2001). Consequences of Affirmative Action in US Higher Education: A Review of Recent Emperical Studies. Economic and political weekly, vol. 36, No 51, 4719-4734. Wells, M. J. (1979). Brokerage, economic opportunity, and the growth of ethnic movements. Ethnology: An International Journal of Cultural and Social Anthropology, Vol. 18: 4, oktober 1979, 399-414.
87