Nederlandse plegers van partnergeweld geclassificeerd in de typologie van Emery Een verkennend onderzoek naar verschillende partnergeweldtypen
Masterthese Naam student Studentnummer E-mailadres Telefoonnummer Onderwijsinstelling Faculteit Opleiding Begeleider Referent Externe begeleiders Cohortjaar Datum
Laurien Wubbels 1812963
[email protected] 0653361722 Rijksuniversiteit Groningen Gedrag- en maatschappijwetenschappen Sociologie prof. dr. René Veenstra dr. Roel Popping drs. Alice Vellinga, drs. Lienja van Eijkern, Noortje van Nieuwenhuizen MSc 2012-2013 21 augustus 2015
Voorwoord Voor u ligt de scriptie ‘Nederlandse plegers van partnergeweld geclassificeerd in de typologie van Emery. Een verkennend onderzoek naar verschillende partnergeweldtypen’, een onderzoek naar de verschillende subtypes van plegers van partnergeweld in Nederland. Deze scriptie is geschreven in het kader van de masteropleiding sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en is geschreven in opdracht van Het Kopland, een stichting die zich inzet voor kwetsbare groepen in de samenleving (voorheen Stichting Toevluchtsoord).
Sinds 2012 ben ik met de masteropleiding sociologie en met de masteropleiding Nederlands recht begonnen. Het combineren van deze twee masterstudies is niet altijd even gemakkelijk geweest. De tijd, de concentratie en de motivatie moesten worden verdeeld over twee studies. Een moeilijke opgave wat tot studievertraging heeft geleid. Het is soms lastig geweest, maar uiteindelijk heb ik er geen spijt van en ben ik blij dat ik me op deze manier heb kunnen ontplooien.
Deze scriptie zou niet tot stand zijn gekomen zonder een aantal mensen. Allereerst wil ik de deelnemers bedanken die aan het onderzoek hebben meegewerkt. Zij hebben lastige en vervelende situaties meegemaakt en ik ben hen dankbaar dat ze deze met mij hebben willen delen. Ook wil ik graag mijn interne begeleiders bedanken, René Veenstra en Roel Popping. Zij hebben mij van de juiste feedback voorzien, waardoor ik verder heb kunnen werken aan mijn scriptie. Verder wil ik graag mijn externe begeleiders Lienja van Eijkern, Noortje van Nieuwenhuizen en Alice Vellinga en de andere collega’s van Het Kopland bedanken die mij geholpen hebben bij de ondersteuning van het schrijven van mijn scriptie.
Natuurlijk wil ik ook graag mijn familie, vriend en vrienden bedanken. Wanneer ik het even niet zag zitten, hebben zij mij de juiste afleiding en steun gegeven zodat ik uiteindelijk verder heb kunnen schrijven.
Laurien Wubbels
Groningen, 21 augustus 2015
Samenvatting In dit onderzoek is de volgende onderzoeksvraag onderzocht: “In hoeverre zijn de typen plegers van partnergeweld van de typologie van Emery (2011) toepasbaar voor de Nederlandse plegers van partnergeweld?”. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is gebruik gemaakt van diepte-interviews met plegers en slachtoffers van partnergeweld. Voordat de resultaten worden besproken, volgt eerst informatie over het theoretische kader waarbinnen dit onderzoek geschreven is. Huiselijk geweld is “het geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer gepleegd is” (Van Dijk, Flight, Oppenhuis & Duesmann, 1997). Deze kring bestaat uit de (ex-) partners, het gezin, de familie en de huisvrienden (Van Dijk et al., 1997). Een vorm van huiselijk geweld is partnergeweld. Hierbij gaat het om het huiselijk geweld tussen twee (ex-) geliefden (Van der Veen & Bogaerts, 2010). Partnergeweld is een ernstig probleem. De loyaliteit en het vertrouwen die doorgaans tussen partners aanwezig zijn, worden geschaad door het geweld (Van Dijk, Veen & Cox, 2010; Verwijs & Lünnemann, 2012). Partners zijn ook vaak economisch, financieel, sociaal en emotioneel afhankelijk van elkaar. Hierdoor blijven ze de relatie vaak voortzetten en blijft het geweld herhaaldelijk plaatsvinden, aangezien partnergeweld vaak niet uit zichzelf stopt (Janssen, 2006, Verwijs & Lünnemann, 2012; Voor een Veilig Thuis, 2015). Dit heeft tot gevolg dat slachtoffers van partnergeweld veel immateriële en materiële schade hebben (Van Dijk et al., 2010; Van Knaap, El Idrissi & Bogaerts, 2010; Movisie, 2013). Uit eerdere studies is gebleken dat er een verscheidenheid is aan achtergrondkenmerken en problematieken van plegers en slachtoffers van partnergeweld (zie onder andere Bennett Cattaneo & Goodman, 2003; Hilton & Harris, 2005; Fergusson, Boden & Horwood, 2008; Van der Knaap & Bogaerts, 2010; Kuijpers, Van der Knaap & Lodewijks, 2011). Een manier om hiermee om te gaan, is door partnergeweld te classificeren in een typologie. Hierbij worden plegers en slachtoffers die gelijkenissen met elkaar vertonen, op basis van verschillende kenmerken, geclassificeerd in hetzelfde subtype (Van Knaap et al., 2010). Bij partnergeweld zijn er al verschillende typologieën opgesteld. Deze leggen de nadruk op ofwel communicatieproblemen, ofwel psychologische en psychopathologische stoornissen bij plegers, ofwel mannelijke plegers die zich dominant gedragen over de vrouwelijke slachtoffers (Holtzworth-Munroe & Stuart, 1994; Johnson, 1995; Johnson, 2008;
Carlson en Jones, 2010). Er vindt geen tot nauwelijks integratie plaats van de verschillende typologiekenmerken, terwijl deze elkaar niet uit hoeven te sluiten (Emery, 2011). Een typologie – welke nog niet empirisch getest is – die de kenmerken van de eerdere typologieën met elkaar combineert, is de typologie van Emery (2011). Op basis van drie aspecten – relatieorde, macht en pleger van het geweld – formuleert Emery (2011) verschillende subtypes van plegers van partnergeweld. Ten eerste wordt onder relatieorde verstaan de organisatie van de relatie op basis van normen. Voor de classificatie van de typologie van Emery (2011) is het van belang om na te gaan of er bij partners sprake is van gedeelde normen. Ook is het van belang wat voor invloed geweld heeft op de relatienormen: worden de normen geschonden of bevestigd of worden er nieuwe normen gecreëerd? Ten tweede is de definitie van macht het dreigen van of het toepassen van fysiek geweld (Emery, 2011). Dit houdt in dat degene die dreigt met geweld of degene die geweld toepast, de meeste macht heeft. Ten derde is de macht van de pleger van belang. De pleger kan meer, evenveel of minder macht hebben dan het slachtoffer. Het onderscheid van plegers van partnergeweld en de machtsverdeling is belangrijk, omdat de motieven achter het geweld verschillen. Geweld dat wordt toegepast door degene met de meeste macht wil de macht behouden of wil zelfs meer macht hebben, terwijl geweld dat wordt toegepast door degene met de minste macht de machtsverdeling wil veranderen of ontevredenheid over de machtsverdeling wil tonen. Indien er sprake is van een gelijke verdeling van macht, dan wil de pleger van partnergeweld mogelijk meer macht hebben dan het slachtoffer. Aan de hand van de bovenstaande aspecten formuleert Emery (2011) vier classificatievragen die van belang zijn om plegers van partnergeweld in een subtype te classificeren. De vier vragen zijn: zijn er relatienormen? Is de machtsverdeling gelijkwaardig of ongelijkwaardig verdeeld? Heeft de pleger de meeste of de minste macht? Wat is de relatie tussen het toegepast geweld en de relatienormen (wordt de relatienorm geschonden, bevestigd of wordt er een nieuwe relatienorm gecreëerd)? Op basis van deze vier classificatievragen verwacht Emery (2011) vijf subtypes van partnergeweld. Het eerste type is het ongeorganiseerde type, waarbij geweld wordt toegepast om eten, geld en seks te krijgen. Het tweede type is het conflictoplossende type, waarbij geweld wordt toegepast als gevolg van communicatieproblemen. Het derde type is het opstandige type, waarbij geweld wordt toegepast doordat de pleger het niet met de relatieafspraken of de gedragingen van de partner eens is. Het vierde type is het willekeurige type, waarbij geweld willekeurig wordt toegepast doordat er sprake is van psychologische en
psychopathologische stoornissen. Tot slot is het vijfde type het dictatortype, waarbij geweld wordt toegepast om macht over het slachtoffer te verkrijgen (Emery, 2011). Aan de hand van twaalf diepte-interviews met plegers en slachtoffers van partnergeweld zijn de deelnemers op basis van de vier classificatievragen ingedeeld in de subtypes van partnergeweld van de typologie van Emery (2011). Alle deelnemers zijn bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld aangemeld vanwege partnergeweldincidenten. Uit dit verkennende onderzoek is naar voren gekomen dat de typologie van Emery (2011) niet helemaal toepasbaar is voor de Nederlandse plegers van partnergeweld. Dit heeft twee redenen. Ten eerste zijn alle subtypes van partnergeweld van Emery (2011) gevonden, behalve het ongeorganiseerde type. Dit is mogelijk het gevolg van het lage aantal deelnemers dat aan dit onderzoek heeft meegewerkt. Ten tweede is de typologie van Emery (2011) enkel van toepassing voor partnergeweld waarbij de partners bij elkaar zijn en niet wanneer zij uit elkaar zijn, terwijl partnergeweld ook ex-partnergeweld omvat (Van Dijk et al., 1997). Ondanks de beperking van de typologie van Emery (2011), is in dit onderzoek expartnergeweld toch ingedeeld in de subtypes van partnergeweld van Emery (2011). Verder is uit dit verkennende onderzoek naar voren gekomen dat het conflictoplossende type wordt gekenmerkt doordat de deelnemers en hun partners ongeveer even vaak geweld toepassen. Dit wordt vaak veroorzaakt vanwege de gebrekkige communicatie tussen hen. De deelnemers ontwijken ruzies, komen niet voor hun standpunten op en indien ze dat wel doen, is het lastig om tot een compromis met hun partners te komen. Fysiek geweld wordt vaker toegepast dan mentaal geweld. Verder hebben de deelnemers en hun partners vaak gewelddadige jeugdervaringen meegemaakt, wat soms leidt tot geweldsocialisatie. Ook is er vaak sprake van alcohol- en/of drugsverslaving. Het opstandige type wordt gekenmerkt doordat de plegers slechts enkele keren geweld hebben gepleegd tegen hun partners. De gewelddadige gedragingen van de deelnemers zijn vaak het gevolg van de frustratie die zij ervaren, wat weer het gevolg is van het mentale en fysieke geweld dat hun partners tegen hen toepassen. In dat geval valt het geweld van de partners in het dictatortype. Verder hebben alle deelnemers die in het opstandige type zijn geclassificeerd in hun jeugd gewelddadige ervaringen meegemaakt. Het willekeurige type wordt gekenmerkt doordat alleen de plegers – in dit onderzoek de partners van de deelnemers – geweld toepassen, wat soms conform en soms niet-conform de relatienormen gepleegd wordt. Mentaal geweld komt vaker voor dan fysiek geweld. Net zoals bij het conflictoplossende type is er sprake van communicatieproblemen tussen de deelnemers en hun partners. Deze zijn deels veroorzaakt doordat de partners en de deelnemers
een eigenwijs karakter hebben en zijn deels veroorzaakt doordat niet iedereen de Nederlandse taal vaardig is en daardoor de gevoelens niet goed kunnen uiten. Daarnaast hebben sommige deelnemers en sommige partners in dit subtype tijdens hun jeugd gewelddadige ervaringen meegemaakt, zoals incest en kindermishandeling. Ten slotte wordt het dictatortype gekenmerkt door de terroriserende aard van het mentale en fysieke geweld dat de plegers – de partners van de deelnemers – toepassen. De deelnemers worden vaak gecontroleerd op wat ze aan het doen zijn, met wie ze zijn en waar ze zijn. Ook worden ze geïsoleerd van hun familie en vrienden. Het controlerende karakter van het geweld wordt versterkt doordat de plegers structureel fysiek geweld gebruiken. Op deze manier laten zij zien dat ze de baas zijn en dat hun wil wet is. In enkele gevallen komen de slachtoffers – de deelnemers – met geweld in opstand tegen dit gedrag of verdedigen zij zichzelf. In dat geval valt geweld van het slachtoffer onder het opstandige type. Verder leidt het geweld bij het dictatortype regelmatig tot (ernstige) verwondingen. Vanwege deze ernst wordt vaak de politie ingeschakeld en wordt er in enkele gevallen huisverboden opgelegd. De deelnemers geven als oorzaak van het geweld aan middelenmisbruik en/of geweldsocialisatie als gevolg van gewelddadige jeugdervaringen. Met dit onderzoek is voor de eerste keer de typologie van Emery (2011) verkend en is zodoende meer inzicht gekregen in de verschillende subtypes van partnergeweld, de relatiecontext en de machtspatronen. Hiermee is een bijdrage geleverd aan de kennis omtrent partnergeweld. Toch is het de aanbeveling om meer onderzoek te verrichten naar de typologie van Emery (2011), zodat getoetst kan worden of de kenmerken van de subtypes statistisch significant tussen deze types verschillen. Hiermee wordt de kennis omtrent partnergeweld vergroot.
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding ............................................................................................................ 1
Hoofdstuk 2
Theoretisch kader ............................................................................................. 5
2.1
Nadere omschrijving partnergeweld ............................................................................ 5
2.1.1
Definitie ................................................................................................................ 5
2.1.2
Vormen ................................................................................................................. 5
2.1.3
Omvang ................................................................................................................ 5
2.1.4
Recidive ................................................................................................................ 6
2.2
Eerdere verklaringen en typologieën partnergeweld ................................................... 7
2.2.1
Introductie ............................................................................................................ 7
2.2.2
Feministische benadering ..................................................................................... 8
2.2.3
Conflictbenadering ............................................................................................... 9
2.2.4
Sociale leerbenadering ....................................................................................... 11
2.2.5
Psychologische en psychopathologische benadering ......................................... 12
2.2.6
Kritiekpunten typologieën .................................................................................. 13
2.3
Typologie Emery ....................................................................................................... 15
2.3.1 Introductie ................................................................................................................ 15 2.3.2
Relatieorde ......................................................................................................... 15
2.3.3
Macht .................................................................................................................. 16
2.3.4
Pleger .................................................................................................................. 17
2.3.5
Classificatievragen ............................................................................................. 17
2.3.6
Typen partnergeweld .......................................................................................... 18
2.3.7
Recidive en letsel ............................................................................................... 20
2.3.8
Samenvatting ...................................................................................................... 20
Hoofdstuk 3 3.1
Methoden ........................................................................................................ 22
Kwantitatief onderzoek.............................................................................................. 22
3.1.1
Introductie .......................................................................................................... 22
3.1.2
Beschrijving onderzoeksprocedure .................................................................... 22
3.2
Kwalitatief onderzoek................................................................................................ 24
3.2.1
Introductie .......................................................................................................... 24
3.2.2
Beschrijving onderzoeksprocedure .................................................................... 25
3.2.3
Diepte-interviews ............................................................................................... 28
3.2.4
Vragenlijst en operationalisaties ........................................................................ 29
3.2.5
Data-analyse ....................................................................................................... 36
3.2.6
Betrouwbaarheid en validiteit ............................................................................ 37
Hoofdstuk 4
Resultaten ....................................................................................................... 39
4.1
Beschrijvende kenmerken deelnemers en interviews ................................................ 39
4.2
Classificatie typologie Emery .................................................................................... 39
4.2.1
Introductie .......................................................................................................... 39
4.2.2
Classificatievraag 1: gedeelde relatienormen ..................................................... 41
4.2.3
Classificatievraag 2: machtsverdeling ................................................................ 43
4.2.4
Classificatievraag 3: rol pleger ........................................................................... 45
4.2.5
Classificatievraag 4: invloed geweld op relatienormen ..................................... 47
4.2.6
Samenvatting ...................................................................................................... 48
4.3
Kenmerken partnergeweldtypen ................................................................................ 50
4.3.1
Introductie .......................................................................................................... 50
4.3.2
Conflictoplossend type ....................................................................................... 50
4.3.3
Opstandig type.................................................................................................... 52
4.3.4
Willekeurig type ................................................................................................. 53
4.3.5
Dictatortype ........................................................................................................ 55
4.3.6
Samenvatting ...................................................................................................... 58
Hoofdstuk 5
Conclusie en discussie .................................................................................... 60
Literatuurverwijzing ................................................................................................................. 66 Bijlagen .................................................................................................................................... 73 Bijlage A Uitnodigingsbrief ............................................................................................... 73 Bijlage B Belscript ............................................................................................................. 75 Bijlage C Belpogingen........................................................................................................ 77 Bijlage D Vragenlijst diepte-interview ............................................................................... 78 Bijlage E Codes per subtype .............................................................................................. 93 Bijlage F SPSS Syntax ....................................................................................................... 97
Hoofdstuk 1
Inleiding
“Het houdt niet op, niet vanzelf. Het houdt niet op, niet vanzelf. Het houdt niet op, totdat je iets doet.” Deze slogan – afkomstig uit de reclamecampagne van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Veiligheid en Justitie – geeft de ernst van huiselijk geweld weer (Voor een Veilig Thuis, 2015). Bij huiselijk geweld gaat het om “het geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer gepleegd is” (Van Dijk, Flight, Oppenhuis & Duesmann, 1997). Deze kring bestaat uit de (ex-) partners, het gezin, de familie en de huisvrienden (Van Dijk et al., 1997). Een vorm van huiselijk geweld is partnergeweld. Hierbij gaat het om het huiselijk geweld tussen twee (ex-) geliefden (Van der Veen & Bogaerts, 2010). Partnergeweld is een ernstig probleem. De loyaliteit en het vertrouwen die doorgaans tussen partners aanwezig zijn, worden geschaad door het geweld (Van Dijk, Veen & Cox, 2010; Verwijs & Lünnemann, 2012). Partners zijn ook vaak economisch, financieel, sociaal en emotioneel afhankelijk van elkaar. Hierdoor blijven ze de relatie vaak voortzetten en blijft het geweld herhaaldelijk plaatsvinden, aangezien partnergeweld vaak niet uit zichzelf stopt (Janssen, 2006, Verwijs & Lünnemann, 2012; Voor een Veilig Thuis, 2015). Dit heeft tot gevolg dat slachtoffers van partnergeweld veel immateriële en materiële schade hebben (Van Dijk et al., 2010; Van Knaap, El Idrissi & Bogaerts, 2010; Movisie, 2013). Uit eerdere studies is gebleken dat er een verscheidenheid is aan achtergrondkenmerken en problematieken van plegers en slachtoffers van partnergeweld (zie onder andere Bennett Cattaneo & Goodman, 2003; Hilton & Harris, 2005; Fergusson, Boden & Horwood, 2008; Van der Knaap & Bogaerts, 2010; Kuijpers, Van der Knaap & Lodewijks, 2011). Een manier om hiermee om te gaan, is door partnergeweld te classificeren in een typologie. Hierbij worden plegers en slachtoffers die gelijkenissen met elkaar vertonen, op basis van verschillende kenmerken, geclassificeerd in hetzelfde subtype (Van Knaap et al., 2010). Het voordeel hiervan is dat kennis over ieder subtype vergroot wordt. Dit is relevant voor de hulpverlening, want ieder subtype heeft mogelijk een andere motivatie voor en oorzaak van partnergeweld, waardoor er bij ieder subtype van partnergeweld mogelijk een ander soort hulpverlening gewenst is (Van Knaap et al., 2010). Bij partnergeweld zijn er al verschillende typologieën opgesteld (Holtzworth-Munroe & Stuart, 1994; Johnson, 1995; Johnson, 2008; Carlson en Jones, 2010). Deze leggen de 1
nadruk op ofwel communicatieproblemen, ofwel psychologische en psychopathologische stoornissen bij plegers, ofwel mannelijke plegers die zich dominant gedragen over de vrouwelijke slachtoffers (Holtzworth-Munroe & Stuart, 1994; Johnson, 1995; Johnson, 2008; Carlson en Jones, 2010). Er vindt geen tot nauwelijks integratie plaats van de verschillende typologiekenmerken, terwijl deze elkaar niet uit hoeven te sluiten (Emery, 2011). Een typologie – welke nog niet empirisch getest is – die de kenmerken (en de kritiekpunten) van de eerdere typologieën met elkaar combineert, is de typologie van Emery (2011). Emery (2011) verwacht vijf subtypes van plegers van partnergeweld. Het eerste type is het ongeorganiseerde type, waarbij geweld wordt toegepast om eten, geld en seks te krijgen. Het tweede type is het conflictoplossende type, waarbij geweld wordt toegepast als gevolg van communicatieproblemen. Het derde type is het opstandige type, waarbij geweld wordt toegepast doordat de pleger het niet met de relatieafspraken of de gedragingen van de partner eens is. Het vierde type is het willekeurige type, waarbij geweld willekeurig wordt toegepast doordat er sprake is van psychologische en psychopathologische stoornissen. Tot slot is het vijfde type het dictatortype, waarbij geweld wordt toegepast om macht over het slachtoffer te verkrijgen (Emery, 2011). Door het ontbreken van een empirische toetsing van de typologie van Emery (2011) is het nog onduidelijk in hoeverre de betreffende typologie van toepassing is op plegers van partnergeweld in Nederland. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: “In hoeverre zijn de typen plegers van partnergeweld van de typologie van Emery (2011) toepasbaar voor de Nederlandse plegers van partnergeweld?”
De onderzoeksvraag en de antwoord daarop zijn maatschappelijk en sociologisch relevant. Dit onderzoek heeft een maatschappelijke relevantie, omdat partnergeweld leidt tot veel immateriële en materiële schade (Movisie, 2013). Ten eerste is er sprake van emotionele schade. Het partnergeweld zorgt ervoor dat slachtoffers contact met familie en vrienden verliezen, ze gevoelens van woede en angst ervaren, ze minder zelfvertrouwen hebben, ze andere mensen minder goed vertrouwen, ze problemen met intimiteit en seksualiteit hebben en ze met de gedachten van zelfmoord lopen (Van Dijk et al., 2010). Ten tweede kan partnergeweld leiden tot lichamelijk letsel (Van Knaap et al., 2010). In de meeste gevallen is er sprake van blauwe plekken, schaafwonden en kneuzingen, maar het letsel kan ook ernstiger van aard zijn (Van Knaap et al., 2010). Ten derde zijn de kosten van de officiële instanties, 2
zoals de politie en de hulpverlening, erg hoog en de schatting is dat deze kosten oplopen tot in de honderd miljoen euro (Movisie, 2013). Het vergroten van de kennis omtrent partnergeweld kan mogelijk de hulpverlening verbeteren. Op deze manier kan herhaald partnergeweld wellicht effectiever aangepakt worden, zodat de kosten van partnergeweld gereduceerd kunnen worden. Daarnaast is dit onderzoek binnen de sociologie relevant vanwege het machtsaspect en het normaspect. Bij macht gaat het volgens Max Weber om “de mogelijkheid dat een actor binnen een sociale relatie in staat is zijn/haar wil op te leggen in weerwil van weerstand van de medeactor” (Weber, 1978, p. 53). Dit leidt tot ongelijkheid binnen de sociale relatie (Elchardus, 2007). Voor partnergeweld betekent dit dat de plegers via geweld macht uitoefenen, ongeacht of zij hiertegen weerstand krijgen. De plegers verkrijgen door het toepassen van geweld de machtposities, waardoor de slachtoffers minder macht hebben en daardoor van de plegers afhankelijk worden (Mastenbroek, 1995; Elchardus, 2007; Movisie, 2007). Verder is dit onderzoek sociologische relevant vanwege het normaspect. Normen in een maatschappij geven richtlijnen aan de burgers hoe zij zich moeten gedragen (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2003). In Nederland en in andere westerse culturen valt partnergeweld onder de schending van de sociale en legitieme norm dat geweld niet is toegestaan.1 Het plegen van geweld tegen de partner is dus niet in overeenstemming met de normen en waarden van de maatschappij. Toch is het mogelijk dat plegers en/of slachtoffers een positieve houding aannemen ten opzichte van het toepassen van geweld. In dat geval hanteren zij een afwijkende norm van de maatschappelijke norm (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2003; Van der Veen & Bogaerts, 2010). Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om een beeld te schetsen van partnergeweld. Daarom volgt in hoofdstuk 2 eerst een nadere omschrijving van partnergeweld. In dit hoofdstuk worden verder enkele verklaringen voor en de bijbehorende typologieën van partnergeweld behandeld. Vervolgens wordt dit hoofdstuk afgesloten met een bespreking van de typologie van Emery (2011). Hierna volgt in hoofdstuk 3 een bespreking van de gehanteerde onderzoeksmethoden die nodig zijn om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Hierbij ligt de nadruk op de bespreking van de kwalitatieve onderzoeksmethoden, waaronder het werven van de deelnemers uit de administratie van het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld in Groningen en de diepte-interviews. Dit hoofdstuk
1
Zie ook het Wetboek van Strafrecht.
3
wordt gevolgd door hoofdstuk 4, waarin op basis van de diepte-interviews antwoord wordt gegeven op de onderzoeksvraag. Tot slot volgt er in hoofdstuk 5 – als afsluiting van dit onderzoek – een conclusie en een discussie.
4
Hoofdstuk 2
Theoretisch kader
Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen: in het eerste deel wordt partnergeweld nader omschreven. Hierbij komen de definitie, vormen, omvang en recidive van partnergeweld aan bod. In het tweede deel worden vier theoretische verklaringen van partnergeweld en enkele typologieën van partnergeweld besproken. Tot slot volgt er in het laatste deel een bespreking van de typologie van Emery (2011).
2.1
Nadere omschrijving partnergeweld
2.1.1 Definitie
Zoals reeds gezegd wordt onder partnergeweld het huiselijk geweld verstaan dat is gepleegd door de partner of ex-partner van het slachtoffer (Van der Veen & Bogaerts, 2010). Hierbij staat de relatie tussen de personen waartussen het geweld zich afspeelt centraal en niet de locatie waar het geweld zich afspeelt (Van der Veen & Bogaerts, 2010). Partnergeweld is dus niet beperkt tot het geweld dat zich binnen een huis afspeelt. Het omvat ook het geweld dat zich buitenhuis plaatsvindt, mits het geweld plaatsvindt tussen (ex-) partners.
2.1.2 Vormen
Bij partnergeweld kunnen verschillende vormen van geweld plaatsvinden (Van der Veen & Bogaerts, 2010). De eerste vorm van geweld is fysiek geweld, zoals het toedoen van lichamelijke pijn, slaan, schoppen, wurgen en het gooien van een voorwerp. De tweede vorm van geweld is mentaal geweld. Voorbeelden hiervan zijn bespotten, stalken en niet met anderen mogen praten. De derde vorm van geweld is verbaal geweld, zoals schelden, schreeuwen en beledigen. Tot slot is de laatste vorm van geweld seksueel geweld, zoals verkrachting en het opdringen van seks.
2.1.3 Omvang
Het is niet precies duidelijk hoe vaak partnergeweld in Nederland daadwerkelijk voorkomt. Hiervoor zijn er twee redenen. De eerste reden heeft te maken met het hoge ‘dark number’ van partnergeweld. Het dark number staat voor de criminaliteit die niet bij politie, justitie en hulpverleningsinstanties bekend is (Lissenberg, 2001). Het omvat dus de criminaliteit die niet geregistreerd is. Doordat de meeste studies naar partnergeweld zich richten op geregistreerde cijfers, valt een grote groep van plegers en slachtoffers van partnergeweld buiten de analyses 5
(zie onder andere Van Dijk et al., 1997; Johnson, 2008; Van der Veen & Bogaerts, 2010; Alberda & Wartna, 2013). De cijfers die uit deze studies voortkomen, zeggen dus niets over de totale populatieomvang van partnergeweld. Een reden waarom niet alle partnergeweld geregistreerd wordt, is dat slachtoffers en plegers van partnergeweld zich kunnen schamen voor wat er is gebeurd. Hierdoor durven zij geen aangifte te doen of een melding te maken bij de politie of durven zij geen hulp te zoeken bij een hulpverleningsinstantie (Van Knaap et al., 2010). De tweede reden waarom de omvang van partnergeweld niet duidelijk is, heeft te maken met het subject van onderzoek van de meeste studies. Veel studies richten zich op de omvang van huiselijk geweld in het algemeen (Van Dijk et al., 1997; Van Knaap et al., 2010). Partnergeweld wordt vaak niet apart geanalyseerd. Hoewel de omvang niet precies duidelijk is, schat de Nederlandse overheid dat er jaarlijks 200.000 huiselijk geweldsincidenten plaatsvinden (Rijksoverheid, 2015a). Bij bijna 25% van de huiselijk geweldvoorvallen die ooit hebben plaatsgevonden, gaat het om partnergeweld (Wittebrood & Veldheer, 2005). Verder laat de studie van Wittebrood en Veldheer (2005) zien dat gemiddeld 12% van de Nederlandse bevolking ooit te maken heeft gehad met fysiek geweld dat gepleegd is door de (ex-) partner en dat in de vijf jaar voor het betreffende onderzoek bijna 4% van de Nederlandse bevolking te maken heeft gehad met geweld (fysiek, seksueel en/of mentaal) dat gepleegd is door de (ex-) partner.
2.1.4 Recidive
Bij partnergeweld is er vaak sprake van recidive (Janssen, 2006). In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen twee begrippen van recidive.2 Ten eerste wordt onder recidive verstaan de herhaling van geweld (Janssen, 2006). Ten tweede wordt onder recidive verstaan het herhaald plegen van geweld waarover een melding is gedaan bij de politie of bij de hulpverleningsorganisatie (Gemeente Hoogeveen, 2010; De Vaan & Timmermans, 2014). Deze definitie van recidive wordt vaak gehanteerd door hulpverleningsorganisaties. De herhaling van geweldsincidenten bestaat vaak uit vier fasen, ook wel de spiraal van huiselijk geweld genoemd (Lawick & Groen, 1998; Janssen, 2006). De eerste fase is de fase
2
In de literatuur wordt eigenlijk een onderscheid gemaakt tussen drie begrippen van recidive. Naast de herhaling van het geweld en de definitie van recidive volgens hulpverleningsorganisaties is er ook de justitiële definitie van recidive. Hierbij gaat het om het opnieuw plegen van een strafbaar feit waarvoor vervolgd wordt (Rijksoverheid, 2015a). Aangezien de justitiële definitie van recidive verder niet in dit onderzoek aan bod komt, wordt dit begrip niet behandeld.
6
van het geweldsincident (Janssen, 2006). Dit wordt opgevolgd door de fase van de zogenoemde “wittebroodsweken” (Janssen, 2006). In deze fase voelt de pleger zich schuldig voor zijn daden. Ook is het mogelijk dat hij zich angstig voelt, omdat hij bang is dat het slachtoffer bij hem weggaat en/of hij bang is dat het incident aan de buitenwereld bekend wordt gemaakt. De pleger gedraagt zich in deze fase erg vriendelijk en aardig: er worden excuses gemaakt en het slachtoffer ontvangt vaak cadeaus. De fase van wittebroodsweken wordt opgevolgd door de derde fase waarin de spanningen tussen de partners opnieuw oplopen (Janssen, 2006). In de vierde fase zijn deze spanningen zo hoog opgelopen dat het niet lang meer duurt voordat er een nieuw geweldsincident plaatsvindt. Zodra dit heeft plaatsgevonden, is er weer sprake van de eerste fase (Janssen, 2006). Alle fasen worden dan vaak opnieuw doorlopen, tenzij één van de partners ervoor kiest om de partner te verlaten (Janssen, 2006). Naar recidive van partnergeweld in Nederland hebben Wittebrood en Veldheer (2005) onderzoek verricht. De auteurs verstaan onder recidive de herhaling van geweldsincidenten. Uit hun studie blijkt dat van het partnergeweld dat zich ooit heeft voorgedaan dit geweld bij 6% dagelijks, bij 15% wekelijks, bij 16% maandelijks, bij 18% jaarlijks en bij het overige percentage minder vaak heeft plaatsgevonden. Deze studie laat ook zien dat de duur van het structurele geweld verschilt: van al het partnergeweld dat ooit in Nederland heeft plaatsgevonden, duurde dit geweld bij bijna 40% één jaar of minder, bij 33% twee tot vijf jaar en bij ruim 25% langer dan vijf jaar. Uit de betreffende studie is niet naar voren gekomen wat de oorzaken zijn van het stoppen van geweld.
2.2
Eerdere verklaringen en typologieën partnergeweld
2.2.1 Introductie
Partnergeweld kan door verschillende criminologische benaderingen verklaard worden. De meeste verklaringen zijn afkomstig van de feministische, conflict, sociaal leren, psychologische en psychopathologische benadering (zie onder andere Bandura, 1973; Straus, 1976; Dutton, 1995a; Johnson 1995; Johnson, 2008). Binnen iedere benadering hebben de verklaringen een andere grondslag. Toch betekent dit niet dat de verklaringen elkaar uitsluiten. In sommige gevallen vullen de verklaringen elkaar zelfs aan. Bij sommige benaderingen is er een typologie van plegers (en soms ook slachtoffers) van partnergeweld opgesteld. Met typologieën wordt er overzichtelijkheid gecreëerd, omdat
7
plegers en slachtoffers op basis van verschillende kenmerken in hetzelfde subtype worden gedeeld (Knaap et. al., 2010). In deze paragraaf worden de veel gebruikte verklaringen en de bijbehorende typologieën van partnergeweld behandeld. Opgemerkt moet worden dat er naast deze verklaringen ook andere criminologische benaderingen bestaan die partnergeweld kunnen verklaren. Deze worden echter niet in dit onderzoek behandeld.
2.2.2 Feministische benadering
Een lange tijd is de feministische benadering de dominante verklaring van partner geweld geweest (Carlson & Jones, 2010). Binnen de feministische benadering wordt gekeken naar het aandeel van vrouwen bij het plegen van (bepaalde vormen van) criminaliteit (Van Swaaningen, 2001). Aanleiding hiervan is het tekort aan vrouwen binnen de geregistreerde cijfers en binnen de gangbare theoretische verklaringen van criminaliteit (Smart, 1976). Voor de verklaring van partnergeweld geldt dat de feministische benadering er van uitgaat dat de maatschappij zodanig is geconstrueerd dat mannen superieur zijn aan vrouwen, de zogenoemde “patriarchale” visie op de maatschappij (Lanier & Henry, 2010). Verschillende processen en instituties zorgen ervoor dat de man zich dominant gaat gedragen tegenover de vrouw (Van Knaap et al., 2010). Indien deze positie extra bevestigd moet worden of indien deze positie bedreigd wordt, kan het toepassen van geweld door de mannelijke partner een legitiem middel zijn (Janssen, 2006). Op deze manier oefent de pleger, de man, macht uit over het slachtoffer, de vrouw (Van Knaap et al., 2010). Verder staat binnen de feministische benadering de rolverwachting van de vrouw centraal (Van Knaap et al., 2010). Vrouwen worden geleerd om zich te onderwerpen aan de man (Janssen, 2006). Doen ze dat niet, dan is het mogelijk dat de man geweld gaat toepassen tegen de vrouw. Vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld melden dan ook de conservatieve rolpatroon van hun man als reden voor het toepassen van geweld (Stith, 1990). Eerdere studies binnen de feministische benadering laten zien dat mannen vaak de plegers zijn van partnergeweld. De data van deze studies zijn verzameld bij gearresteerde mannen of bij gevluchte vrouwen (Johnson, 1995). Er is echter steeds meer kritiek gekomen op deze benadering nadat uit onderzoeken naar de hele populatie met een Conflict Tactics Scale, een vragenlijst die fysiek en mentaal geweld meet, is gebleken dat mannen en vrouwen even vaak geweld jegens de andere partner toepassen (Straus & Gelles, 1990; Straus, Hamby, Boney-McCoy et al., 1996). De plegers zijn dus zowel mannen als vrouwen.
8
Een belangrijke typologie binnen de feministische benadering is die van Johnson (1995). Johnson verkreeg zijn data door kwantitatief en kwalitatief onderzoek uit te voeren bij vrouwen die zich vanwege partnergeweld hebben aangemeld bij hulpverleningsinstanties. Uit de analyses kwamen twee typen van partnergeweld naar voren: het patriarchale geweld (“patriarchal terrorism”) en het wederzijds geweld (“common couple violence”). Bij het patriarchale geweld staat de mannelijke dominantie centraal. Mannen passen geweld toe, omdat zij menen het “recht” te hebben om hun vrouw te controleren, te isoleren en te bedreigen. Bij dit type partnergeweld zijn vrouwen slachtoffers. Dat ligt anders bij het wederzijds geweld. In dit type partnergeweld zijn zowel mannen als vrouwen slachtoffers en plegers. Geweld vindt plaatst doordat conflicten op deze manier worden opgelost. De typologie van Johnson (1995) is door hemzelf vernieuwd (Johnson, 2008). In de hernieuwde versie staat het controle motief centraal: partnergeweld wordt toegepast om controle te krijgen over de andere partner. Op basis van het geslacht, de hoeveelheid toegepast geweld, de escalatie van het geweld en tot slot de wederkerigheid van het geweld zijn er vier types van partnergeweld: intiem terrorisme (“intimate terrorism”), gewelddadig verzet (“violent resistance”), wederzijds gewelddadige controle (“mutual violent control”) en tot slot situationeel geweld (“situational couple violence”). In het eerste type partnergeweld is één van de partners controlerend en gewelddadig. Geweld wordt vaak door de man toegepast om zijn vrouw te controleren. Bij het tweede type partnergeweld – gewelddadig verzet – is één partner controlerend en gewelddadig, de andere partner is alleen gewelddadig. De partner die alleen gewelddadig is, verzet zich tegen het geweld door zichzelf te verdedigen. Vanwege de verdediging past deze partner geen geweld toe om controle uit te oefenen over de partner. Bij het type wederzijds gewelddadige controle wordt het geweld door zowel mannen als vrouwen toegepast om controle uit te oefenen over de partner. Tot slot is in het laatste type partnergeweld – het situationeel geweld – geen sprake van een controle motief. Het geweld ontstaat alleen wanneer conflicten tussen partners escaleren.
2.2.3 Conflictbenadering
Een benadering die partnergeweld verklaart vanuit een ander perspectief is de conflictbenadering (Weldon & Gilchrist, 2012). Hierbij wordt verondersteld dat er in alle sociale groepen conflicten aanwezig zijn. Binnen een sociale groep zijn er belangen en voorkeuren die niet door alle groepsleden worden gedeeld. Dit kan leiden tot conflicten (Straus, 1976). De wijze waarop deze conflicten opgelost kunnen worden, kan gewelddadig zijn. Dit is vaak het geval wanneer één groepslid of meerdere groepsleden niet over de juiste 9
vaardigheden beschikken om de conflicten op een communicatief vaardige manier op te lossen (Weldon & Gilchrist, 2012). Dit is ook het geval bij partnergeweld. Volgens de conflictbenadering ontstaat partnergeweld dus bij een gebrek aan communicatieve vaardigheden bij één of beide partners. De verschillen tussen de conflict- en feministische benadering zijn aan het vervagen. Hoewel volgens de conflictbenadering plegers van partnergeweld geweld toepassen als communicatiemiddel voor het oplossen van conflicten in zijn algemeenheid en volgens de feministische benadering plegers van partnergeweld alleen geweld toepassen tegen de vrouw, erkennen aanhangers van beide benaderingen inmiddels de verschillende typen partnergeweld. De aanhangers van de conflictbenadering erkennen de intimiderende mannelijke plegers van de typologie van Johnson (2008), maar zij zijn van mening dat er naast deze groep een groep van plegers bestaat met even veel mannen en vrouwen (Archer, 2000; Kelley & Johnson, 2008). De aanhangers van de feministische benadering houden – in overeenstemming met de typologieën van Johnson (1995, 2008) – rekening met het type partnergeweld waarbij geweld wordt gebruikt om conflicten op te lossen (respectievelijk het wederzijds geweld en het situationeel geweld). De twee benaderingen zijn samengebracht in een – nog niet empirisch getoetste – typologie van Carlson en Jones (2010). De auteurs zijn namelijk van mening dat partnergeweld niet alleen het resultaat is van het hebben van de behoefte van macht en controle (feministische benadering), maar ook het resultaat is van het uit de hand gelopen conflicten (conflictbenadering). Op basis van plegerskenmerken, geweldskenmerken en slachtofferkenmerken zijn er drie typen van partnergeweld. Het eerste type gaat uit van de conflictbenadering: de pleger is even vaak man als vrouw, bij de pleger is er geen sprake van middelengebruik of psychische stoornis, het geweld is het resultaat van een uit de hand gelopen conflict, het geweld komt niet vaak voor en er is weinig letsel bij het slachtoffer en tot slot ervaart het slachtoffer weinig angst. Bij het tweede type partnergeweld worden de benaderingen samengevoegd: bij de pleger is er sprake van psychische stoornis (vaak borderline en depressie) en middelengebruik, het geweld komt regelmatig voor en zorgt regelmatig voor letsel en tot slot is er bij het slachtoffer vaak sprake van een psychische stoornis (vaak depressie) en ervaart hij regelmatig angst. Tot slot is het derde type partnergeweld gebaseerd op de feministische benadering: de pleger is vaak mannelijk, de pleger kampt vaak met een verslaving, de pleger heeft een antisociale persoonlijkheid en maakt zich vaak schuldig aan criminaliteit, het geweld vindt vaak plaatst en er is vaak sprake van letsel bij het slachtoffer, het geweld gaat gepaard met controle en macht, het slachtoffer 10
ervaart veel angst en verzet zich vaak tegen het geweld en tot slot kampt het slachtoffer vaak met psychische stoornissen, zoals posttraumatische stressstoornis en depressie.
2.2.4 Sociale leerbenadering
Een ander veelgebruikte benadering om partnergeweld te verklaren is de sociale leerbenadering van Bandura (1973). Deze benadering gaat er van uit dat gedrag onbewust of bewust wordt aangeleerd door de omgeving via ervaringen en/of observatie. Hierdoor wordt bepaald gedrag geïmiteerd en aangeleerd, helemaal wanneer het gedrag vanuit observatie effectief blijkt te zijn voor het bereiken van bepaalde doelen. Een extra factor die het aanleren en imiteren van gedrag stimuleert, is het gedrag van rolmodellen. Rolmodellen, zoals beroemdheden en ouders, zijn belangrijke voorbeelden voor personen. Daarom wordt aan hun gedrag meer gewicht toebedeeld dan aan het gedrag van onbekenden of andere personen. Het gedrag van rolmodellen wordt daarom sneller aangeleerd en geïmiteerd dan het gedrag van andere personen. Het aanleren en imiteren van gedrag kan positief en negatief zijn. Het is positief wanneer het gedrag prosociaal van aard is, maar negatief wanneer het gedrag antisociaal van aard is. In het laatste geval kan het gedrag zorgen voor onwenselijke uitkomsten, zoals het geval is bij letsel door partnergeweld. De sociale leerbenadering gaat uit van de cyclus van geweld, ofwel het doorgeven van geweld van generatie op generatie (Ireland & Smith, 2009). Het toepassen van geweld tegen de partner wordt door kinderen geïmiteerd en aangeleerd doordat zij getuige zijn van het geweld dat hun ouders tegen elkaar gebruiken. Stel, een man wil niet dat zijn vrouw afspreekt met vrienden. Om zijn doel te bereiken, slaat de man zijn vrouw. De vrouw besluit hierop om de afspraak af te zeggen met haar vrienden. In dit voorbeeld bereikt de man met geweld effectief zijn doel. Een kind dat hiervan getuige is, observeert dat geweld een effectief middel is om doelen te bereiken. Aangezien ouders vaak rolmodellen zijn, is er een grote kans dat dit gedrag wordt geïmiteerd en aangeleerd door het kind. Dit heeft tot gevolg dat kinderen een positieve houding tegenover geweld kunnen aannemen en dat zij daardoor minder prosociale vaardigheden aanleren om conflicten op te lossen. Kinderen kunnen daardoor (later) geweld – als communicatiemiddel – in zijn algemeenheid en/of tegen hun partner toepassen. De cyclus van geweld is in meerdere studies onderzocht (Ireland & Smith, 2009). In een meta-analyse van Stith, Rosen, Middleton en collega’s (2000) hebben de auteurs onderzoek verricht naar de gevolgen van partnergeweld voor kinderen die hier vroeger getuige van zijn geweest. Het resultaat van deze studie is dat kinderen die in een gezin 11
opgroeien waarbij partnergeweld wordt toegepast, later een grotere kans hebben om zelf geweld tegen de partner toe te passen. Verder laat de studie van Smith, Ireland, Park en collega’s (2011) zien dat er een verhoogd risico is op partnergeweld tijdens de (jong)volwassenheid als deze personen tijdens de adolescentie getuige zijn geweest van partnergeweld tussen de ouders. Dit risico bestaat voor zowel het zijn van de pleger als het zijn van het slachtoffer van partnergeweld. Verder heeft de cyclus van geweld ook invloed op toekomstig partnergeweld als kinderen zelf het slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld. Nadat de auteurs hebben gecontroleerd voor leeftijd en gezinsinkomen blijkt dat deze risicofactor vier keer zo groot is (Bensley, Van Eenwyk & Wynkoop Simmons, 2003). Daarnaast laten verscheidene studies een statistisch significant verband zien tussen het slachtoffer zijn van huiselijk geweld en later probleemgedrag, waaronder agressie, emotionele, cognitieve, sociale en gedragsproblemen (Hakkert, 2002; Wolfe, Crooks, Lee et. al., 2003; Emery, 2006). Naast de cyclus van geweld gaat de sociale leerbenadering er van uit dat ook ander negatief gedrag geïmiteerd en aangeleerd wordt, wat weer kan leiden tot later partnergeweld. Uit de resultaten van een meta-analyse van Delsol en Margolin (2004) blijkt dat de opvoedingsstijl van ouders een oorzaak kan zijn bij het ontstaan van later partnergeweld van de kinderen. Onder opvoedingsstijl valt de aandacht van ouders voor kinderen en de levensstijl van ouders. Kinderen die gebrek hebben aan ouderlijke zorg, ouders die hun kinderen afwijzen of ouders waarbij sprake is van middelenmisbruik zorgen voor een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen (Holtzworth-Munroe, Bates, Smutzler et al., 1997; Keller, Cummings, Davies et al., 2008). Dit kan leiden tot antisociaal gedrag bij kinderen, omdat zij geen adequaat voorbeeld hebben. Dit verhoogt het risico op partnergeweld tijdens de volwassenheid (Van Knaap et al., 2010). De sociale leerbenadering is relevant voor de verklaring van partnergeweld. Toch is deze benadering onvolledig, want hij verklaart namelijk niet waarom sommige personen – die in hun kindertijd getuige zijn geweest van partnergeweld – later geen (partner)geweld toepassen en andere personen weer wel (Lanier & Henry, 2010).
2.2.5 Psychologische en psychopathologische benadering
Het verschil in het wel of niet toepassen van partnergeweld door kinderen die getuige zijn geweest van partnergeweld bij hun ouders, kan worden verklaard door de psychologische en psychopathologische benadering. Binnen deze benadering staan interne gedragsmechanismen centraal – zoals psychiatrische, neurologische en psychologische mechanismen – die 12
gewelddadig gedrag stimuleren of afremmen (Dutton, 1995a). Deze gedragsmechanismen zijn per persoon verschillend. Dit verklaart dan ook waarom de ene persoon later wel (partner)geweld toepast en de andere persoon niet. Er zijn verschillende psychiatrische, neurologische en psychologische stoornissen die vaak in relatie worden gebracht met plegers en/of slachtoffers van partnergeweld. Veelvoorkomende stoornissen bij plegers zijn: posttraumatische stressstoornis (Dutton, 1995b), borderline (Dutton, Starzomski & Ryan, 1996; Costa & Babcock, 2008), verslaving aan middelen (Van der Veen & Bogaerts, 2010) en tot slot antisociale persoonlijkheidskenmerken, zoals impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressiviteit (Costa & Babcock, 2008). Voor slachtoffers van partnergeweld zijn de veelvoorkomende stoornissen: posttraumatische stressstoornis en borderline (Kuijpers, Van Knaap, Winkel et al., 2011; Kuijpers, Van Knaap & Winkel, 2012). Binnen de psychologische en psychopathologische benadering is de typologie van Holtzworth-Munroe en Stuart (1994) veel besproken. De typologie is gebaseerd op literatuuronderzoek naar eerdere typologieën van plegers van partnergeweld. Op basis van persoonlijkheidseigenschappen en persoonlijkheidsstoornissen onderscheiden de auteurs drie typen plegers van partnergeweld. Het eerste type pleger van partnergeweld past alleen geweld toe tegen het gezin. Dit type pleger heeft een relatief zeer lage score op psychologische en psychopathologische stoornissen. Het tweede type pleger van partnergeweld wordt gekenmerkt doordat hij relatief zeer hoog scoort op borderline, dysforie en mogelijk ook schizofrenie. Verder is er een kans dat dit type pleger kampt met een alcohol- en/of drugsverslaving. Vanwege deze problematiek is het mogelijk dat deze pleger mogelijk ook gewelddadig is buiten de familiezetting, hoewel het meeste geweld tegen het gezin wordt gebruikt. Tot slot wordt het derde type pleger van partnergeweld gekenmerkt doordat hij relatief zeer hoog scoort op persoonlijkheidsstoornis en psychopathie. Vanwege de antisociale aard van deze stoornissen, vertonen deze plegers in het algemeen vaak crimineel gedrag. Ook scoren zij relatief hoog op alcohol- en drugsmisbruik.
2.2.6 Kritiekpunten typologieën
Hoewel typologieën worden gebruikt als een vereenvoudiging van de soorten plegers en/of slachtoffers van partnergeweld en daardoor niet alomvattend zijn, moet er toch een aantal kanttekeningen geplaatst worden bij de besproken typologieën. Ten eerste sluiten de typologieën van Johnson (2008) en Holtzworth-Munroe en Stuart (1994) en de typologieën van Carlson en Jones (2010) en Holtzworth-Munroe en Stuart (1994) elkaar te veel uit. In de 13
typologie van Johnson (2008) wordt niet ingegaan op de persoonlijkheids- en psychische kenmerken van de plegers en slachtoffers van partnergeweld. Er wordt enkel gemeld dat het in drie van de vier typen gaat om het uitoefenen van controle. Kunnen er bepaalde persoonlijkheids- en psychische kenmerken in relatie worden gebracht met bepaalde relatietypen? Bijvoorbeeld in de relatietypen waarbij de plegers controle willen uitoefenen – zoals in de typen intiem terrorisme en gewelddadig verzet – en waarbij de slachtoffers geen controle willen uitoefenen? Verder wordt er in de typologie van Holtzworth-Munroe en Stuart (1994) geen brug gemaakt tussen bepaalde persoonlijkheid- en psychische kenmerken en het uitoefenen van controle. Is het de pleger die borderline heeft die controle wil uitoefenen of is het de pleger die alleen geweld toepast tegen zijn gezin die controle wil uitoefenen (alleen over zijn gezin)? Tevens wordt er in de typologie van Holtzworth-Munroe en Stuart (1994) geen brug gemaakt tussen bepaalde persoonlijkheids- en psychische kenmerken en de vaardigheden om conflicten op een communicatief vaardige manier op te lossen, zoals besproken in de typologie van Carlson en Jones (2010). Bijvoorbeeld: het type pleger dat relatief hoog scoort op borderline, persoonlijkheidsstoornis en psychopathie beschikt wellicht vanwege zijn stoornis in mindere mate over communicatieve vaardigheden dan het andere type pleger. Ten tweede houdt geen enkele typologie rekening met de ontwikkeling van mensen en relaties. Mensen en relaties zijn niet statisch, zij veranderen. Bijvoorbeeld de typologie van Johnson (2008). Er kan eerst sprake zijn van situationeel geweld: het type partnergeweld waarbij beide partners zowel plegers als slachtoffers zijn. Dit type kan zich ontwikkelen in een ander type partnergeweld wanneer minstens één partner opeens controle wil verkrijgen over de andere partner. Het partnergeweldtype loopt dan van situationeel geweld naar bijvoorbeeld het wederzijds gewelddadige controle. Daarnaast geldt voor de typologie van Holtzworth-Munroe en Stuart (1994) dat er geen rekening wordt gehouden met medicijnen die bepaalde symptomen van psychologische en/of psychopathologische stoornissen kunnen onderdrukken en de invloed hiervan op partnergeweld. Het derde kritiekpunt heeft betrekking op de typologieën van Johnson (2008) en Carlson en Jones (2010). In deze typologieën is macht niet juist gedefinieerd (Emery, 2011). Onder macht verstaan de auteurs het uitoefenen van controle (Johnson, 2008; Carlson & Jones, 2010). Hierbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen een poging om controle te bemachtigen en het daadwerkelijk bereiken van controle (Emery, 2011). Dit is van belang, omdat dit een groot verschil is. Stel, in een relatie pleegt een man geweld tegen zijn vrouw, want hij wil niet dat zij een avond afspreekt met vrienden. De man zit alleen in een rolstoel en 14
kan niet zijn volledig fysieke kracht gebruiken. Het slaan van de man kan voelen als een stootje en vanwege dit relatief lichte vergrijp kan de vrouw besluiten om gewoon af te spreken met vrienden. In dat geval wil de pleger, de man, controle bereiken, maar heeft hij dit niet. Wanneer een persoon slechts controle tracht te bemachtigen, heeft deze persoon geen macht over de andere persoon (Emery, 2011). Pas wanneer een partner daadwerkelijk controle heeft over zijn of haar partner, is er sprake van macht (Emery, 2011). Tot slot heeft het laatste kritiekpunt betrekking op de afwezigheid van relatienormen en de invloed van partnergeweld op die normen in de besproken typologieën. Onder de relatienormen worden de normen verstaan die partners met elkaar delen (Emery, 2011). Met name in de typologieën van Johnson (2008) en Carlson en Jones (2010) is deze afwezigheid van belang. Zoals reeds gezegd zijn er binnen deze typologieën types van partnergeweld die uitgaan van een patriarchale maatschappij waarbij de man dominant is over de vrouw (Lanier & Henry, 2010). In dat geval is het sociaal ontoelaatbaar dat een vrouw geweld toepast tegen haar man. Toch maken de auteurs in hun typologieën kenbaar dat ook vrouwen geweld toepassen. In hoeverre dat geweld conform de norm is en in hoeverre dat geweld invloed op de norm heeft, is onbekend. Het is mogelijk dat de man als straf nog meer geweld toepast, maar het is ook mogelijk dat de patriarchale norm tussen de partners niet (meer) bestaat. Het is dus van belang om meer aandacht te besteden aan de normen – de context – waarin het geweld zich plaatsvindt en de invloed van geweld op deze normen (Emery, 2011).
2.3
Typologie Emery
2.3.1 Introductie
Aan de hand van de besproken kritiekpunten formuleert Emery (2011) een nieuwe typologie voor plegers van partnergeweld. Deze typologie – welke nog niet empirisch getest is – is gebaseerd op drie aspecten: de relatieorde, de macht en de pleger van partnergeweld. Deze drie aspecten worden eerst besproken, gevolgd door de classificatievragen die gebruik maken van deze drie aspecten. Dit wordt gevolgd door de subtypes partnergeweld. Hierbij worden enkele elementen behandeld van de feministische, conflict, sociaal leer, psychologische en psychopathologische benadering.
2.3.2 Relatieorde
Bij relatieorde is er sprake van de organisatie van de relatie op basis van normen. Bij partnergeweld onderscheidt Emery (2011) twee soorten relatieordes: wanorde en afwijkende 15
orde. Bij wanorde is er geen sprake van gedeelde normen tussen partners. Binnen de relatie is er sprake van chaos, ofwel wanorde. Bij afwijkende orde is er echter wel sprake van gedeelde normen tussen partners. Toch is de relatieorde afwijkend, omdat in de relatie geweld tegen de partner wordt toegepast. Iets wat in Nederland en in andere westerse culturen onder schending van de sociale en legitieme norm valt.3 Binnen afwijkende relatieordes is het mogelijk dat partnergeweld getolereerd en toegestaan wordt. In dat geval is er sprake van een subcultuur waarin beide partners een positieve houding tegenover partnergeweld hebben. Partnergeweld schendt weliswaar de Nederlandse sociale en legitieme norm, maar niet de relatienorm. Ook is het binnen afwijkende relatieordes mogelijk dat partnergeweld niet getolereerd en toegestaan wordt, maar blijkbaar toch gebeurt. In dat geval schendt partnergeweld ook de relatienorm. Het ontbreken van gedeelde normen – wanorde – is in de theorie mogelijk, maar in de praktijk waarschijnlijk ondenkbaar. Toch blijft Emery (2011) in zijn typologie wanorde vasthouden, maar is hij zich bewust van de bevindingen van de empirie. Emery (2011) verwacht dat er bij partners die geen of weinig normen met elkaar delen, er sprake is van een onhygiënisch huis, kinderverwaarlozing en financiële problemen. Voor de classificatie van de typologie van Emery (2011) is het van belang om na te gaan of er bij partners sprake is van gedeelde normen, ofwel: is er sprake van wanorde (er zijn geen gedeelde normen) of van afwijkende orde (er zijn wel gedeelde normen)? Ook is het van belang wat voor invloed geweld heeft op de relatienormen: worden de normen geschonden of bevestigd of worden er nieuwe normen gecreëerd?
2.3.3 Macht
Het tweede aspect van de typologie van Emery (2011) is macht. Hierbij staat macht voor het principe van het minste belang en (het dreigen van) fysiek geweld. Het principe van het minste belang houdt in dat in een geweldloze relatie degene met de laagste kosten bij het beëindigen van de relatie de meeste macht heeft (Waller, 1937). Zodra er in de relatie sprake is van geweld, is de macht gebaseerd op (de dreiging van) fysiek geweld. Deze macht kan versterkt worden door verbaal en mentaal geweld. Volgens Emery (2011) zijn verbaal en mentaal geweld opzichzelfstaand echter onvoldoende om een machtpositie te verkrijgen. Volgens Emery (2011) is macht alleen mogelijk in relaties waarin sprake is van gedeelde relatienormen. Het argument baseert Emery (2011) op Durkheim (1984): normen
3
Zie ook het Wetboek van Strafrecht.
16
ontstaan alleen wanneer er gedeelde gedragsregels zijn. Deze normen worden bevestigd zodra er een normovertreder is die wordt bestraft door een instantie of een persoon die zelf de normen niet overtreedt en die de normen bewaakt. Hierdoor biedt de normbewaker weerstand tegen de normovertreder. Door het optreden van de normbewaker tegen de normovertreder is er sprake van een machtsstructuur waarbij de normbewaker meer macht heeft dan de normovertreder.
2.3.4 Pleger
Bij de classificatie van partnergeweld in de subtypen van Emery (2011) is het van belang wie er binnen de relatie het geweld toepast. De pleger kan meer, evenveel of minder macht hebben dan het slachtoffer. Het onderscheid van plegers van partnergeweld en de machtsverdeling is belangrijk, omdat de motieven achter het geweld verschillen. Geweld dat wordt toegepast door degene met de meeste macht wil de macht behouden of wil zelfs meer macht hebben, terwijl geweld dat wordt toegepast door degene met de minste macht de machtsverdeling wil veranderen of ontevredenheid over de machtsverdeling wilt tonen. Indien er sprake is van een gelijke verdeling van macht, dan wil de pleger van partnergeweld mogelijk meer macht hebben dan het slachtoffer.
2.3.5 Classificatievragen
Bij de classificatie van de typologie van Emery (2011) wordt er op basis van de drie centrale aspecten de volgende vier vragen gesteld: zijn er relatienormen? Is de macht gelijkmatig of ongelijkmatig verdeeld? Indien ongelijkmatig, wordt geweld toegepast door degene met de meeste of met de minste macht? Wat is de relatie tussen het toegepast geweld en de relatienormen (wordt de relatienorm geschonden, bevestigd of wordt er een nieuwe relatienorm gecreëerd)? Deze vragen leidt uiteindelijk tot vijf typen van partnergeweld. Zie figuur 1 voor de verduidelijking van de classificatievragen en de indeling van de typen van partnergeweld op basis van deze vragen.
17
FIGUUR 1: Classificatievragen en typen partnergeweld van Emery (2011).
Op basis van de classificatievragen van de typologie van Emery (2011) zijn er vijf partnergeweldtypen. Deze zijn onder te verdelen in een tweedimensionale rangorde op basis van relatieorde (lopend van wanorde tot afwijkende orde) en op basis van machtsverdeling (lopend van gelijkwaardig tot ongelijkwaardig). Zie figuur 2 voor de rangorde.
FIGUUR 2: Rangorde van de verschillende typen partnergeweld volgens de typologie van Emery (2011).
2.3.6 Typen partnergeweld
Het eerste type van partnergeweld is het Ongeorganiseerde Type. Dit is het enige type waarbij er geen tot weinig relatienormen (impliciet of expliciet) aanwezig zijn. Hierdoor is er geen 18
sprake van een machtsverdeling. Emery (2011) verwacht dat de plegers die in dit partnergeweld relatietype zitten, geweld toepassen vanwege doelmatigheid. Het toepassen van geweld is vooral gericht op het verkrijgen van levensbehoeftes, zoals eten, geld en seks. Deze basisbehoeften zijn moeilijk te verkrijgen doordat er waarschijnlijk sprake is van verslaving en armoede. De verslaving is mogelijk ook de oorzaak waarom partners niet tot afspraken kunnen komen omtrent relatiegedragingen en -normen. Het tweede type van partnergeweld is het Conflictoplossende Type. Bij dit type zijn er relatienormen aanwezig en is de macht ongeveer gelijkwaardig verdeeld. De conflicten die hier een rol spelen gaan over alledaagse zaken. De reden dat de conflicten een gewelddadig karakter krijgen, is het resultaat van het gebrekkig vermogen om conflicten op een sociale manier op te lossen. Er is dus sprake van slechte communicatievaardigheden bij de pleger (en eventueel het slachtoffer). Het is mogelijk dat beide partners fysiek geweld toepassen, maar het is ook mogelijk dat slechts één partner fysiek geweld toepast. De laatste situatie leidt tot een ongelijkwaardige machtsverdeling. Immers, het toepassen van fysiek geweld zorgt voor een nieuwe machtsverdeling. Het is daarom mogelijk dat het conflictoplossende type zich ontwikkelt in een ander type van partnergeweld, namelijk in het willekeurige of dictatortype. Het derde type partnergeweld is het Opstandige Type. In dit type wordt geweld toegepast door de partner met de minste macht, mogelijk door in opstand te komen tegen de relatienormen of door wraak te nemen op de partner. Er wordt verwacht dat de pleger van dit type vaak vrouwelijk is, doordat vrouwen doorgaans minder fysieke kracht hebben dan mannen. Hierdoor verwacht Emery (2011) dat het slachtoffer weinig letsel heeft. Ook dit type kan zich ontwikkelen in een ander type partnergeweld, zoals in het willekeurige of dictatortype. Bijvoorbeeld: door het toepassen van geweld door de partner met de minste macht, kunnen de relatienormen ondermijnd of gewijzigd worden. Dit kan leiden tot onvrede of woede bij de partner met de meeste macht. Als reactie kan deze partner zelf fysiek geweld toepassen, zodat de oude normen weer gehandhaafd worden. Tot slot zijn er nog twee types waarbij geweld wordt toegepast door de partner met de meeste macht. Wanneer het geweld niet altijd de relatienormen bevestigd en daardoor inconsistent wordt toegepast, is er sprake van het Willekeurige Type. Er is sprake van inconsistentie omdat bij deze type sprake is van eigen wil, mogelijk het resultaat van verslaving en/of psychologische en psychopathologische stoornissen. De wil van de pleger is wet. Echter kan de wil, en dus de wet, elke dag veranderen. De pleger is dus inconsistent. Hierdoor is het voor het slachtoffer moeilijk in te schatten wanneer het geweld wordt
19
toegepast. Emery (2011) verwacht dat fysiek geweld wordt toegepast vanuit patriarchale visie: de man wil controle uitoefenen over de vrouw. Wanneer geweld tegen de partner consistent volgens de relatienormen wordt toegepast, is er sprake van het Dictator Type. Plegers die onder dit type van partnergeweld vallen, passen geweld toe om de relatienormen te bevestigen en te handhaven. Op deze manier verkrijgen zij veel controle en macht over het slachtoffer. Verder gaat het vaak niet om de vraag of normen worden bevestigd door de toepassing van geweld, maar wanneer dit geweld plaatsvindt. Dit is terroriserend voor het slachtoffer. Door het terroriserende karakter wordt verwacht dat de plegers meestal mannen zijn, omdat zij relatief meer fysieke kracht hebben. Emery (2011) vermoedt verder dat de plegers met persoonlijkheidsstoornissen (zoals hechtingsstoornissen) kampen en dat zij in hun jeugd bloot zijn gesteld aan geweld.
2.3.7 Recidive en letsel
Bij de typologie benoemt Emery (2011) kort recidive en letsel. Emery (2011) verwacht dat er bij alle subtypen sprake is van recidive. Argumenten hiervoor ontbreken. Daarnaast meldt Emery (2011) dat er bij het opstandige type het minst vaak fysiek letsel zal voorkomen. Een mogelijke reden hiervoor is dat Emery (2011) verwacht dat de plegers in dit type vaak vrouwen zijn die over het algemeen over minder fysieke kracht beschikken.
2.3.8 Samenvatting
Emery (2011) houdt in zijn typologie rekening met de kritiekpunten die bij de andere typologieën zijn geformuleerd. Ten eerste zijn in de typologie van Emery (2011) verschillende criminologische benaderingen gecombineerd. In overeenstemming met de feministische benadering en de typologie van Johnson (2008) bestaan er in de typologie van Emery (2011) twee typen partnergeweld waarbij de pleger, vaak de man, controle wil uitoefenen over het slachtoffer, vaak de vrouw: het willekeurige en dictatortype. In overeenstemming met de conflictbenadering is er een type partnergeweld waarbij het gebrek aan communicatieve vaardigheden ervoor zorgt dat conflicten op een gewelddadige manier worden opgelost: het conflictoplossende type. In overeenstemming met de sociale leerbenadering wordt er rekening gehouden met gewelddadige socialisatie tijdens de jeugd. Dit kenmerk wordt bij het dictatortype verwacht. En tot slot wordt er in overeenstemming met de psychologische en psychopathologische benaderingen rekening gehouden met
20
persoonlijkheid, psychologische en psychopathologische stoornissen, zoals in het willekeurige en dictatortype. Ten tweede worden de typen partnergeweld van Emery (2011) niet gezien als statische typen: sommige typen kunnen zich ontwikkelen in andere typen partnergeweld, zoals het conflictoplossende type in het willekeurige of dictatortype en het opstandige type in het willekeurige of dictatortype. Ten derde houdt de typologie van Emery (2011) rekening met de hoeveelheid macht die de pleger heeft en wordt er een onderscheid gemaakt tussen het daadwerkelijk hebben en het willen hebben van macht. Het willen hebben van macht betekent namelijk nog niet dat de pleger macht heeft. En tot slot wordt er in de typologie van Emery (2011) rekening gehouden met de relatienormen en de invloed van partnergeweld daarop. Geweld kan de relatienormen namelijk ondermijnen, bevestigen en wijzigen. Dit is relevant voor het inrichten van de relatie en voor de relatie tussen geweld op (nieuwe) geweldsincidenten. In dit onderzoek wordt verkend in hoeverre de deelnemers via de classificatievragen van Emery (2011) kunnen worden ingedeeld in de typen partnergeweld van Emery (2011). Hierbij is er aandacht voor de kenmerkende eigenschappen van de verschillende typen partnergeweld. De methoden van het onderzoek worden in het volgende hoofdstuk besproken. De resultaten volgen in hoofdstuk vier.
21
Hoofdstuk 3
Methoden
In dit hoofdstuk worden de gehanteerde onderzoeksmethoden besproken. Als eerste komen de kwantitatieve onderzoeksmethoden aan bod. Dit wordt opgevolgd door een beschrijving van de kwalitatieve onderzoeksmethoden.
3.1
Kwantitatief onderzoek
3.1.1 Introductie
Bij sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt er een onderscheid gemaakt tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek (Baarda, 2014). Kwantitatieve onderzoeksmethoden worden gebruikt wanneer hypothesen worden opgesteld die zijn afgeleid van theorieën en die hypothesen met statistische analyses worden getoetst (Boeije, 2005; Baarda, 2014). Kwalitatieve onderzoeksmethoden worden vaak gebruikt wanneer er nog geen sprake is van een (verfijnde) theorie (Baarda, 2014). De doelstelling is het verkrijgen van meer inzichten (Baarda, 2014). In dit onderzoek wordt verkend in hoeverre de typologie van Emery (2011) toepasbaar is voor de Nederlandse plegers van partnergeweld. In dit geval is er sprake van een verfijnde theoretische beschrijving van de typen partnergeweld, welke nog statistisch getoetst moet worden. Gelet op het bovenstaande biedt kwantitatief onderzoek de geschikte onderzoeksmethoden.
3.1.2 Beschrijving onderzoeksprocedure
Voor dit onderzoek is in de periode van september tot en met oktober 2013 gebruik gemaakt van de gegevens van het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld te Groningen (hierna: “SHG”), een onderdeel van stichting Het Kopland. In hun administratie staan alle geregistreerde incidenten van huiselijk geweld die in de provincie Groningen hebben plaatsgevonden. Per incident zijn (over het algemeen) de volgende gegevens bekend: persoonsgegevens pleger en/of slachtoffer, eventuele getuigen, datum van incident, datum van melding bij SHG, recidive, hulpverlening, einde hulpverlening, soort huiselijk geweld (partnergeweld, oudermishandeling etc.), vorm van geweld en code. De code staat voor de ernst van het incident. In totaal zijn er drie codes mogelijk: groen (vermoeden van huiselijk geweld, doordat bijvoorbeeld een buurman belt), oranje (er wordt een hulpverleningstraject gestart) en rood (acute hulp is noodzakelijk). 22
In de administratie van het SHG is een selectie gemaakt van de geregistreerde incidenten. Deelnemers zijn geselecteerd op: slachtofferschap, daderschap, partnergeweld, minimumleeftijd van 18 jaar, code oranje of rood (zodat het zeker is dat er een incident heeft plaatsgevonden), naam en adres bekend, gesloten zaak zodat de hulpverlening niet gehinderd wordt en tot slot aanmelddatum van incident.4 Er is besloten dat de aanmelddatum tussen augustus 2011 en augustus 2013 moet liggen, omdat de ervaring leert dat plegers en slachtoffers van partnergeweld dat nog eerder plaatsvond het incident achter zich willen laten. De verwachte non-respons van plegers en slachtoffers van incidenten van enkele jaren geleden zou dus extra hoog uitvallen. In totaal zijn er 188 personen geselecteerd. Alle 188 personen hebben een uitnodigingsbrief ontvangen om mee te werken aan het onderzoek door een vragenlijst in te vullen.5 De vragenlijst – welke in 3.2.3 wordt besproken – kunnen de personen online invullen of – indien gewenst – opgestuurd ontvangen. Op deze manier wordt getracht de drempel om aan het onderzoek mee te werken zo laag mogelijk te houden, zodat zo veel mogelijk deelnemers aan het onderzoek meewerken. In iedere uitnodigingsbrief is er verder een unieke code vermeld. Deze code correspondeert met een persoonsnummer. Op deze manier is het voor de onderzoeker duidelijk welke persoonsnummer wel en niet aan het onderzoek meewerkt. Ook wordt er op deze manier de privacy van de potentiële deelnemers gewaarborgd: de deelnemers zijn alleen nog te herkennen aan hun persoonsnummer en unieke code. Alle persoonlijke gegevens zijn verwijderd. Het aantal deelnemers dat aan het onderzoek heeft meegewerkt, is laag. Slechts acht personen hebben de vragenlijst volledig en drie personen hebben de vragenlijst onvolledig ingevuld. Dit is een zeer lage respons van slechts 4,3%. Hoewel bekend is dat plegers en slachtoffers van partnergeweld een moeilijk bereikbare groep is, blijft het responspercentage erg laag (vergelijk bijvoorbeeld Van Eijkern, Baan & Veenstra, 2011). Een reden voor het lage responspercentage is dat ruim 58% van de uitnodigingsbrieven retour gestuurd is naar het SHG met de vermelding van: “geadresseerde onbekend”. Daarnaast hebben vijf deelnemers – allemaal plegers – naar de onderzoeker gebeld dat zij niet geïnteresseerd zijn om mee te werken, omdat ze de situatie achter zich willen laten (twee keer) of omdat ze er niet mee eens 4
Slachtofferschap betekent dat de betreffende persoon in de administratie van het SHG als slachtoffer is genoteerd. Eerdere onderzoeken laten zien dat slachtoffers vaak ook plegers zijn van partnergeweld (zie onder andere Van Dijk et al., 1997). Daarom zijn in dit onderzoek ook slachtoffers geselecteerd. Daarnaast is het mogelijk dat een deel van de slachtoffers ook echt alleen slachtoffer is. Deze slachtoffers zijn ook relevante deelnemers, omdat zij meer inzicht kunnen geven in het geweld dat hun (ex-) partners tegen hen hebben toegepast. 5 Zie bijlage A voor de uitnodigingsbrief.
23
zijn dat er sprake is geweest van huiselijk geweld (drie keer). Onbekend is waarom de overige deelnemers niet aan het onderzoek mee kunnen of willen werken. Vanwege de lage respons zijn de kwantitatieve onderzoeksmethoden niet geschikt voor dit onderzoek (Billiet & Waege, 2008). Daarentegen zijn kwalitatieve onderzoeksmethoden wel geschikt, omdat deze vaak worden gebruikt om moeilijk bereikbare doelgroepen te onderzoeken (Boeije, 2005). Daarom is er besloten om kwalitatief onderzoek te verrichten. Het wijzigen van de onderzoeksmethoden is uiteraard van invloed op de beantwoording van de onderzoeksvraag. Bij kwalitatieve onderzoeksmethoden vinden er geen statistische analyses plaats. Hierdoor kan niet worden getoetst of de kenmerken van de subtypen statistisch significant over de subtypen verdeeld zijn. De aard van dit onderzoek blijft daarom verkennend.
3.2
Kwalitatief onderzoek
3.2.1 Introductie
Zoals reeds gemeld worden kwalitatieve onderzoeksmethoden gebruikt om meer inzicht te verkrijgen in een bepaald fenomeen (Baarda, 2014). Hierdoor krijgt de onderzoeker meer begrip van de beweegredenen achter bepaald gedrag (Boeije, 2005). Het uitgangspunt hierbij is het zogenoemde “verstehen”: de onderzoeker moet begrijpen welke betekenissen de deelnemers aan hun omgeving toekennen en wat hun perceptie van de wereld en hun positie daarin is (Wester, 1995; Boeije, 2005). Centraal hierbij staan de meningen en ervaringen van de deelnemers van het onderzoek (Baarda, 2014). Met deze input wordt een theorie ontwikkeld en/of verfijnd (Baarda, 2014). Hierbij vindt er vaak een verkennende en beschrijvende rapportage van de onderzoeksresultaten plaats (Baarda 2014). Een kenmerk van kwalitatief onderzoek is de open, flexibele procedure (Boeije, 2005). Dit houdt in dat de uitvoering van verschillende onderdelen van het onderzoek door elkaar heen kunnen lopen en elkaar kunnen afwisselen, zoals bijvoorbeeld de dataverzameling en data-analyse (Boeije, 2005). Bij kwalitatief onderzoek zijn er twee analysemethoden: inductief en deductief (Boeije, 2005). Bij de inductieve methode wordt er een theorie ontwikkeld en/of verfijnd vanuit de onderzoeksgegevens (Boeije, 2005). De onderzoekers gebruiken wel eerdere literatuuronderzoeken, maar laten zich hierdoor niet leiden. Dit ligt anders bij de deductieve methode: hierbij laten onderzoekers zich leiden door eerdere literatuuronderzoeken en toetsen 24
zij met hun onderzoeksgegevens de theorie die vanuit eerdere onderzoeken is geformuleerd (Boeije, 2005). Een methode van dataverzameling die binnen kwalitatief onderzoek vaak gehanteerd wordt, is het voeren van diepte-interviews (Billiet & Waege, 2008). In dit onderzoek is hier ook voor gekozen, omdat de deelnemers hun eigen mening en ervaring kunnen mededelen op basis van vragen die relevant zijn voor de typologie van Emery (2011). Op deze manier wordt de betreffende typologie verkend. De bespreking van het interview volgt later in dit hoofdstuk.
3.2.2 Beschrijving onderzoeksprocedure Werving en selectie deelnemers
Bij kwalitatief onderzoek is het van tevoren niet duidelijk hoeveel deelnemers aan het onderzoek moeten meewerken om tot meer inzicht te komen (Boeije, 2005). Het geschikte moment om voor de onderzoeker te stoppen met het werven van deelnemers is op het moment van informatieverzadiging (Boeije, 2005). Dit is het moment waarop de onderzoeker geen nieuwe informatie uit de dataverzameling haalt (Boeije, 2005). In dit onderzoek wordt getracht om per partnergeweldtype minstens twee interviews te halen. Dit komt neer op een minimumaantal van tien interviews. Verder wordt er getracht om zo veel mogelijk (ex-) partners afzonderlijk van elkaar te interviewen, zodat op die manier de relatie van de deelnemers en het geweld tussen de deelnemers zo goed mogelijk in kaart kan worden gebracht en kan worden begrepen. In dit onderzoek zijn de deelnemers in drie periodes geworven. In de eerste wervingsperiode zijn de deelnemers die aan de online vragenlijst hebben meegewerkt, uitgenodigd om mee te werken aan het interview. Op deze manier hebben de deelnemers de mogelijkheid om hun antwoorden toe te lichten en heeft de onderzoeker de mogelijkheid om aanvullende informatie te vragen. Twee deelnemers van de online vragenlijst hebben aangegeven mee te willen werken aan het interview. Deze interviews zijn in november 2013 gehouden. De tweede manier van werven is door opnieuw het bestand van 188 personen te controleren. Van deze 188 personen zijn alleen de personen geselecteerd waarvan het telefoonnummer bekend is. Uiteindelijk gaat het om 127 personen. Zij zijn in de periode van oktober tot en met november 2013 telefonisch benaderd om mee te werken aan het interview.6
6
Zie bijlage B voor het belscript.
25
Van de 127 personen weet de onderzoeker 74 personen te bereiken (58,3%).7 Ruim 78% heeft aangegeven geen interesse te hebben om aan het onderzoek mee te werken. Redenen hiervoor zijn: de situatie is net afgesloten (twaalf keer), geen tijd (vijf keer), ontkenning van huiselijk geweldsituatie (vier keer), de relatie gaat weer goed (vier keer), geen zin in een lang interview (twee keer), onvoldoende begrip van de Nederlandse taal (twee keer) en tot slot angst voor het beschadigen van de hulpverlening die na het geweld is gestart (twee keer). De andere 27 personen hebben geen reden opgegeven waarom zij niet aan het onderzoek mee willen werken. Het overige 22% geeft aan eventueel mee te willen werken aan het onderzoek. Na deze toezegging zijn zeven personen na meerdere contactpogingen niet meer te bereiken. Met de andere negen personen zijn interviewafspraken gemaakt. Om er zo veel mogelijk voor te zorgen dat alle afspraken worden nagekomen, is er één week én één dag voor het interview contact opgenomen met de betreffende deelnemer om hem/haar aan de afspraak te herinneren. Helaas heeft dit er niet toe geleid dat iedere deelnemer op de afspraak is komen opdagen. Drie deelnemers zijn niet komen opdagen en de onderzoeker weet hen – na herhaaldelijke contactpogingen – niet te bereiken. Zes andere deelnemers zijn op de afspraak komen opdagen en zij zijn in de periode van november en december 2013 geïnterviewd. Het responspercentage is 4,7%. Zoals gebruikelijk bij kwalitatief onderzoek heeft er na de eerste periode van dataverzameling de eerste periode van data-analyse plaatsgevonden.8 Eén interview is vanwege psychologische problemen van de deelnemer niet bruikbaar bevonden door de onderzoeker. Verder blijkt uit de analyse van de overige vijf interviews dat er nog geen sprake is van informatieverzadiging. Daarom is er besloten om meer deelnemers te werven. De derde periode van de werving van deelnemers loopt van november tot en met december 2014. In deze periode is er opnieuw in de administratie van het SHG een selectie gemaakt van de geregistreerde incidenten. De selectiecriteria is dezelfde als de gehanteerde selectiecriteria bij de kwantitatieve onderzoeksmethode: slachtofferschap, daderschap, partnergeweld, minimumleeftijd van 18 jaar, code oranje of rood, naam en telefoonnummer bekend, gesloten zaak zodat de hulpverlening niet gehinderd wordt en tot slot aanmelddatum van incident. In de derde wervingsperiode is besloten om de geregistreerde incidenten van september 2013 tot en met september 2014 te selecteren. De plegers en slachtoffers van de geregistreerde incidenten voor september 2013 zijn immers al in de eerste en tweede periode 7 8
Zie bijlage C met de belpogingen. Zie 3.2.5. voor meer informatie over de data-analyse.
26
benaderd. Nieuw bij deze selectieperiode is verder dat alle geselecteerde personen zijn voorgelegd aan medewerkers van het SHG. Zij hebben een beoordeling gemaakt in hoeverre de potentiële deelnemers een veiligheidsrisico voor de onderzoeker zouden opleveren. Twee deelnemers zijn daardoor uit de selectie gehaald. In de derde wervingsperiode zijn uiteindelijk 145 personen geselecteerd. Hiervan zijn er 53 personen bereikt (36,6%), waarvan 77,4% heeft aangegeven niet aan het onderzoek mee te willen werken.9 De volgende redenen zijn opgegeven: geen tijd (zeven keer), de situatie is afgesloten (zeven keer), persoonlijke omstandigheden (twee keer), de gedachte aan de situatie is te pijnlijk (één keer) en tot slot te veel woede omtrent de gevolgen van huiselijk geweld (één keer). De rest heeft geweigerd om een reden op te geven. Verder hebben twaalf personen aangegeven mee te willen werken aan het onderzoek, waarvan één persoon heeft aangegeven dat hij een andere dag teruggebeld wil worden. Helaas is deze deelnemer na het eerste contact niet meer bereikbaar geweest. Met de overige elf personen zijn er interviewafspraken gemaakt. Ook in deze wervingsperiode zijn de deelnemers één week en één dag van tevoren opgebeld om hen aan de afspraak te herinneren. Eén deelnemer heeft toen aangegeven niet meer mee te willen werken aan het onderzoek, omdat hij zich er niet prettig bij voelt om over het incident te praten. Vier andere deelnemers zijn niet op de afspraak komen opdagen en zijn na de afspraakdata niet meer bereikbaar geweest. Uiteindelijk hebben zeven personen deelgenomen aan het onderzoek (13,2%). De interviews zijn gehouden tussen november 2014 en januari 2015. Na deze periode van dataverzameling is de data opnieuw geanalyseerd. Hoewel één partnertype niet vertegenwoordigd is en er geen sprake is van informatieverzadiging, is er toch besloten om geen nieuwe data te verzamelen. Alle plegers en slachtoffers van (redelijk recente) geregistreerde incidenten zijn benaderd. Vooral de plegers en slachtoffers van de relatief oude geregistreerde incidenten hebben niet meer het juiste telefoonnummer of hebben aangegeven niet aan het onderzoek mee te willen werken. De verwachtging is daarom dat er weinig plegers en slachtoffers van geregistreerde zaken van voor september 2012 bereikt kunnen worden en indien bereikt, de non-respons erg hoog zou zijn. Uiteindelijk hebben in totaal twaalf deelnemers aan het onderzoek meegewerkt. Dit komt neer op een responspercentage van 4,3%. Slechts twee deelnemers zijn ex-partners van elkaar.10 Het aantal (ex-) partners die beiden aan het onderzoek mee werken, is dus laag. Dit is
9
Zie bijlage C met de belpogingen. Vanwege de anonimiteit van dit onderzoek is in dit onderzoek niet aangegeven welke deelnemers ex-partners van elkaar zijn. 10
27
onder andere te wijten aan het ontbreken van voldoende persoonsgegevens van beide partners. Vaak is van slechts één partij – over het algemeen van het slachtoffer – de persoonsgegevens bekend. Verder willen slachtoffers relatief vaker hun verhaal vertellen dan plegers, mogelijk omdat plegers zich schamen of omdat zij bang zijn voor eventuele beschuldigingen.
3.2.3 Diepte-interviews
In dit onderzoek is tijdens de diepte-interviews gebruik gemaakt van een half-gestructureerd interviewschema. De inhoud, de volgorde en de formulering van de vragen zijn vooraf vastgesteld, alsmede sommige antwoordmogelijkheden. Toch is er in dit onderzoek flexibel met de vragenlijsten omgegaan. Afhankelijk van de interviewsituatie zijn er aanvullende vragen bedacht, zijn de vragen in een andere volgorde gesteld, zijn er sommige vragen overgeslagen (indien deze niet van toepassing zijn) en zijn er sommige stellingen niet behandeld als de onderzoeker al een voldoende duidelijk beeld en begrip van de situatie heeft. De vragen van het interview zijn – voor het maken van de interviewafspraken met de deelnemers – door medestudenten gecontroleerd en getest op duidelijkheid. Dit heeft ertoe geleid dat sommige vragen en sommige introducties van de vragen anders geformuleerd zijn. Ook heeft er tussen de eerste interviewperiode (november – december 2013) en de tweede interviewperiode (november 2014 – januari 2015) een nieuwe controle plaatsgevonden. Enkele vragen zijn verfijnd en enkele vragen zijn eruit gehaald, omdat deze vragen iets minder te maken hebben met de typologie van Emery (2011). In de volgende paragraaf volgt er meer informatie over de gestelde vragen en de bijbehorende operationalisaties van de begrippen. De interviews zijn gestart met een korte introductie van het onderzoek. Aan bod zijn gekomen de toestemming om het interview met een geluidstape op te nemen, het doel, de vertrouwelijkheid en de anonimiteit van het onderzoek. Als eerste is er aan de deelnemers van het onderzoek om toestemming gevraagd of zij ermee akkoord gaan dat de interviews worden opgenomen. Op deze manier hoeft de onderzoeker minder te focussen op wat hij noteert, maar kan hij zijn aandacht besteden aan de kwaliteit, de inhoud en de overige aspecten van het interview. Vervolgens is aan de deelnemers van het onderzoek het doel van het onderzoek niet gespecificeerd. Aan hen is enkel verteld dat de kennis omtrent huiselijk geweld vergroot moet worden, zodat op die manier de hulpverlening verbeterd kan worden. Met het vertellen van dit doel is getracht zo veel mogelijk te voorkomen dat deelnemers gestuurde antwoorden geven. Ook is aan de deelnemers van het onderzoek verteld dat het onderzoek vertrouwelijk en 28
anoniem is: niemand komt te weten van wie de antwoorden afkomstig zijn, de namen van de deelnemers worden nergens bekend gemaakt, er zitten geen (juridische) gevolgen aan de antwoorden die de deelnemers geven en tot slot worden de resultaten alleen gebruikt voor dit onderzoek. De interviews zijn afgesloten met een dankwoord, de herhaling van vertrouwelijkheid en anonimiteit en de vraag of de deelnemers interesse hebben om de interviewresultaten te ontvangen. Ook zijn de contactgegevens van het SHG gemeld, zodat de deelnemers bij vragen altijd de onderzoeker of de begeleider van de onderzoeker kunnen bereiken. Interviewlocatie
De keuze voor de locatie van de interviews is open gelaten voor de deelnemers. Zij kunnen uit drie locaties kiezen: bij het SHG, de Rijksuniversiteit Groningen of de woon/werklocatie van de deelnemer. De laatste locatie is alleen mogelijk als er een aparte kamer in de woning of op het werk is waar alleen de interviewer en de geïnterviewde aanwezig kunnen en zullen zijn. Op deze manier wordt zo veel mogelijk getracht dat de deelnemers zich niet belemmerd voelen om bepaalde vragen naar eerlijkheid te beantwoorden.
3.2.4 Vragenlijst en operationalisaties
De vragen die in het interviewschema aan bod zijn gekomen, komen overeen met de kenmerken van partnergeweld van de typologie van Emery (2011). Op deze manier is er een duidelijke relatie tussen de theorie en de verkenning van deze theorie. De gestelde vragen en bijbehorende operationalisaties worden hieronder behandeld, met de classificatievragen als leidende rol voor de volgorde van de behandeling van de vragen. Opgemerkt moet worden dat deze volgorde tijdens de diepte-interviews niet is gehanteerd.11 Classificatievragen
Zoals reeds gemeld worden deelnemers geclassificeerd in een partnergeweldtype op basis van de volgende vier vragen: zijn er relatienormen? Is de macht gelijkmatig of ongelijkmatig verdeeld? Indien ongelijkmatig, wordt geweld toegepast door degene met de meeste of met de minste macht? Wat is de relatie tussen het toegepast geweld en de relatienormen (wordt de relatienorm geschonden, bevestigd of wordt er een nieuwe relatienorm gecreëerd)?
11
Zie bijlage D voor de vragenlijst.
29
Classificatievraag: relatienormen
Om te achterhalen in hoeverre er bij de deelnemers sprake is van gedeelde relatienormen, is aan hen gevraagd of zij tijdens hun relatie het met hun partner eens waren over: de opvoeding van de kinderen, de hoeveelheid tijd de partners met elkaar doorbrengen, de manier van elkaar aanraken in openbare gelegenheden, de hoeveelheid (digitaal) contact met elkaar, de hoeveelheid seks, de financiën, de vrijetijdsbesteding van de ander en tot slot het contact met familie en vrienden. Deze relatienormen zijn deels ontleend aan de conflictschaal (Straus et al., 2010). Hierbij gaat het over verschillende onderwerpen waarover conflicten kunnen ontstaan (Straus et al., 2010). Uit het onderzoek van Straus en collega’s (2010) blijkt dat deze schaal een Cronbach’s alpha heeft van α = ,74. Om de conflictschaal in dit onderzoek te hanteren, zijn de vraagstellingen en antwoordmogelijkheden gewijzigd. Bij de classificatie van de typologie van Emery (2011) is het verder van belang om na te gaan in hoeverre de relatienormen zijn gewijzigd. Daarom is er aan de deelnemers gevraagd hoe vaak zij over de bovenstaande relatienormen (gewelddadige) conflicten hebben gehad en wat de gevolgen van die conflicten voor de relatienormen zijn geweest. Blijven deze dezelfde of worden deze gewijzigd? Indien het laatste, wat is de nieuwe norm? Classificatievraag: machtsverdeling
Zoals gezegd moet volgens Emery (2011) macht worden gemeten aan de hand van (de dreiging van) fysiek geweld. De deelnemer van het onderzoek krijgt twee antwoordkaarten met daarop fysieke geweldsgedragingen: een antwoordkaart met fysiek geweldgedragingen van de deelnemer naar de partner toe en een antwoordkaart met fysiek geweldgedragingen van de partner naar de deelnemer toe. De deelnemer kan vervolgens aangeven hoe vaak de geweldgedragingen hebben plaatsgevonden aan de hand van een vijfpunt Likertschaal: nooit, bijna nooit, soms, vaak of heel vaak. Op de antwoordkaart staan er dertien (dreigingen) van fysiek geweldsgedragingen: bedreiging met een mes of een wapen (1), bedreiging met de dood (2), bedreiging om de kinderen, familie of vrienden te schaden (3), gooien (4), duwen, stoten of grijpen (5), schoppen, bijten of stompen (6), raken of proberen te raken met een object (7), slaan (8), wurgen (9) dwingen tot seksuele handelingen (10), brandwonden als gevolg van geweld (11), verwonden met een mes of een wapen (12) en tot slot letsel (13). De (dreigingen van) fysieke geweldsgedragingen zijn ontleend aan de typologie van Johnson (2008). Uit het onderzoek van Johnson (2008) blijkt dat de betrouwbaarheid van de 30
bedreigingsschaal een Cronbach’s alpha heeft van α = ,68 en de betrouwbaarheid van de schaal met de overige gedragingen een Cronbach’s alpha heeft van α = ,85. Bij de classificatievragen is het verder van belang hoeveel relatieve macht de pleger van partnergeweld heeft: de pleger heeft meer of minder macht of ze hebben ongeveer even veel macht (Emery, 2011). Dit wordt gemeten door de twee antwoordkaarten van de (dreigingen van) fysieke geweldsgedragingen met elkaar te vergelijken om te bepalen of er machtsverschillen zijn en zo ja, wie de meeste macht heeft.
Kenmerken subtypen
De bovenstaande vragen hebben betrekking op de classificatievragen. Op basis van enkele (mogelijke) typologiekenmerken is de vragenlijst aangevuld met vragen die enkele mogelijke kenmerken meten. Emery (2011) verwacht de volgende typologiekenmerken: letsel (bij de typen ongeorganiseerd, conflictoplossend, willekeurig en dictator), psychologische en psychopathologische stoornissen (bij de typen ongeorganiseerd, willekeurig en dictator), controle (bij de typen willekeurig en dictator), communicatieve vaardigheden (bij het conflict oplossend type), cyclus van geweld (bij het dictatortype) en tot slot recidive. De operationalisaties hiervan volgen hieronder. Kenmerk subtypen: letsel
Letsel is gemeten door de deelnemers opnieuw twee antwoordkaarten te geven waarin zij aan de hand van een vijfpunt Likertschaal kunnen invullen hoe vaak welk fysiek letsel heeft plaatsgevonden: nooit, bijna nooit, soms, vaak of heel vaak. De antwoordkaarten staan voor het letsel veroorzaakt door de deelnemer aan de partner en voor het letsel veroorzaakt door de partner tegen deelnemer. De volgende zes letselvormen zijn gemeten: verstuiking, blauwe plek of een kleine snee (1), bewusteloos vallen (2), doktersafspraak gemaakt naar aanleiding van het geweld (3), doktersafspraak naar aanleiding van het geweld moeten maken, maar dit niet doen (4), bot breken (5) en tot slot een lichamelijke pijn voelen die de volgende dag nog steeds te voelen is (6). Deze gebruikte letselschaal is ontleend aan de hernieuwde Conflict Tactics Scales (Straus et al., 1996). De auteurs geven aan dat deze schaal een Cronbach’s alpha heeft van α = ,95 (Straus et al., 1996). De stellingen van de oorspronkelijke schaal zijn in dit onderzoek gewijzigd. De stellingen zijn van de ik-vorm gewijzigd naar de u-vorm. Bijvoorbeeld van “had ik een verstuiking, een blauw plek of een kleine snee vanwege geweld van mijn partner” naar “had u een verstuiking, een blauwe plek of een kleine snee vanwege geweld van uw 31
partner”. Verder zijn de antwoordmogelijkheden gewijzigd. De oorspronkelijke antwoordmogelijkheden zijn: één keer in het jaar, twee keer in het jaar, drie tot vijf keer in het jaar, zes tot tien keer in het jaar, elf tot twintig keer in het jaar, meer dan twintig keer in het jaar, niet in het afgelopen jaar, maar daarvoor gebeurde het wel, en tot slot nooit. Er is gekozen voor nieuwe antwoordmogelijkheden: nooit, bijna nooit, soms, vaak, heel vaak. De oorspronkelijke antwoordmogelijkheden zijn in de nieuwe antwoordmogelijkheden te verdelen.
Kenmerk subtypen: psychologische- en psychopathologische stoornissen
Vanwege de hoeveelheid en verscheidenheid aan psychologische en psychopathologische stoornissen, kunnen niet alle stoornissen gemeten worden. Hierdoor is besloten om slechts twee te meten: borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze twee stoornissen zijn namelijk herhaaldelijk in relatie gebracht met partnergeweld (Dutton et al., 1996; Costa & Babcock, 2008, Kuijpers et al., 2011; Kuijpers et al., 2012). Posttraumatische stressstoornis wordt ook vaak in relatie gebracht met partnergeweld, maar vanwege de verscheidenheid aan trauma’s en de ernst van deze stoornis, is besloten om deze niet te meten (Kuijpers et al., 2011; Kuijpers et al., 2012). Om borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornis te meten, is gebruik gemaakt van de borderline-schaal en de antisociale persoonlijkheidsschaal (Straus et al., 2010). Uit eerder onderzoek blijken deze schalen Cronbach’s alpha’s te hebben van respectievelijk α = ,74 en α = ,77 (Straus et al., 2010). Opgemerkt dient te worden dat een hoge score op borderline en/of antisociale persoonlijkheidsstoornis niet betekent dat de deelnemer ook daadwerkelijk deze stoornis heeft. De deelnemer heeft alleen kenmerken van de stoornissen. De betreffende schalen worden dan ook niet door psychologen en psychiaters gebruikt bij het vaststellen van een stoornis. Bij de borderline-schaal horen de volgende acht stellingen: ik ga heen en weer in het denken over of mijn partner perfect of verschrikkelijk is (1), mijn relaties hebben grote ups en downs (2), ik verander plotseling van het ene soort persoon in een ander (3), mijn stemming wisselt altijd (4), ik voel me vaak leeg (5), ik doe bijna alles om te voorkomen dat mensen me verlaten (6), ik word vaak gekwetst door de dingen die ik zelf doe (7), ik heb er wel eens aan gedacht mijzelf te verwonden door snijden of branden (8) en ik heb anderen wel eens verteld dat ik zelfmoord ga plegen (9).
32
Bij de antisociale persoonlijkheidsschaal horen de volgende negen stellingen: ik breek vaak expres dingen van anderen (1), ik doe vaak dingen waarmee ik de wet overtreed (2), ik doe vaak dingen waarvan anderen zeggen dat ze gevaarlijk zijn (3), ik lieg om mezelf beter te laten lijken (4), ik lieg om te krijgen wat ik wil (5), als ik iets doe, denk ik niet na over wat de gevolgen zijn voor andere mensen (6), ik heb spijt wanneer ik iemand gekwetst heb (7), ik heb moeite mij aan de regels te houden op mijn werk (8) en ik behandel anderen alleen slecht als ze dat verdienen (9). De deelnemers kunnen op een antwoordkaart aan de hand van een vijfpunt Likertschaal aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens of oneens zijn: helemaal mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens of helemaal mee eens. Aangezien deelnemers alleen namens zichzelf kunnen spreken over hun gevoelens, is er besloten om deze antwoordkaart niet aan hen voor te leggen over hun vermoeden in hoeverre hun partners het eens of oneens zijn met de stellingen.
Kenmerk subtypen: controle
Voor het meten van controle krijgen deelnemers opnieuw een antwoordkaart met stellingen over controle en over dominantie. Bij dominantie gaat het om relaties die hiërarchisch ingedeeld zijn waarbij de persoon met de meeste macht dit gebruikt om de partner te controleren (Straus et al., 2010). Op deze manier wordt getracht controle zo goed mogelijk te meten. De deelnemers kunnen op een antwoordkaart aan de hand van een vijfpunt Likertschaal aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens of oneens zijn: helemaal mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens of helemaal mee eens. De stellingen omtrent controle en dominantie zijn afkomstig van de controleschaal van Straus en collega’s (2010) en heeft een Cronbach’s alpha van α = ,66. De volgende negen stellingen zijn in deze schaal opgenomen: soms moet ik mijn partner laten herinneren wie de baas is (1), over het algemeen heb ik het voor het zeggen als mijn partner en ik het oneens met elkaar zijn (2), mijn partner moet niet vergeten dat ik de baas ben (3), mijn partner is in principe een goed persoon (4), mensen vinden mijn partner meestal leuk (5), mijn partner heeft niet genoeg verstand om belangrijke beslissingen te nemen (6), ik heb het recht om alles te weten wat mijn partner doet (7), ik sta er op dat ik weet waar mijn partner allen tijde is (8) en ik heb het recht om betrokken te zijn met alles wat mijn partner doet (9).
33
Kenmerk subtypen: communicatieve vaardigheden
Communicatieve vaardigheden worden gemeten door de deelnemers opnieuw een antwoordkaart te laten invullen. Op deze antwoordkaarten staan stellingen die betrekking hebben op communicatieve vaardigheden. De deelnemers kunnen aan de hand van een vijfpunt Likertschaal aangeven in hoeverre zij het met de stellingen eens zijn: helemaal mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens of helemaal mee eens. De stellingen zijn aan twee communicatieschalen ontleend. De eerste communicatieschaal is afkomstig van Straus en collega’s (2010) en heeft een Cronbach’s alpha van α = ,66. De volgende acht stellingen zijn opgenomen: ik vertel mijn partner niet dat ik het met hem/haar oneens ben als we het hebben over belangrijke zaken (1), ik kan geen aardige dingen tegen mijn partner zeggen, ook niet als ik aan de aardige dingen denk (2), wanneer het onduidelijk voor mij is wat mijn partner bedoelt, vraag ik hem om meer informatie (3), wanneer mijn partner over onze problemen wil praten, probeer ik het gesprek te vermijden (4), ik zeg gemene dingen tegen mijn partner, maar daarna vertel ik hem/haar dat ik een grapje maak (5), wanneer mijn partner en ik problemen hebben, dan neem ik het hem/haar kwalijk (6), wanneer mijn partner iets gemeens zegt, zeg ik iets gemeens terug (7) en ik bied mijn excuses aan als ik iets tegen mijn partner heb gezegd wat ik niet had moeten zeggen (8). De tweede communicatieschaal is afkomstig van de hernieuwde Conflict Tactics Scale en heeft een Cronbach’s alpha van α = ,86 (Straus et al., 1996). De volgende zes stellingen horen bij deze schaal: ik laat aan mijn partner zien dat ik om hem/haar geef, ondanks dat ik het met mijn partner oneens ben (1), ik vertel mijn kant van het verhaal als ik het met mijn partner oneens ben (2), ik toon respect voor mijn partners gevoelens over een bepaalde kwestie (3), als ik zeker weet dat mijn partner en ik een probleem kunnen uitpraten, dan vertel ik dat mijn partner ook (4), wanneer mijn partner en ik het oneens zijn, stel ik een compromis voor (5) en wanneer mijn partner en ik het oneens zijn en mijn partner een oplossing voorstelt, ga ik hiermee akkoord (6). De oorspronkelijke antwoordmogelijkheden (een zevenpuntschaal) zijn vanwege de uniformiteit van de overige antwoordmogelijkheden gewijzigd naar een vijfpunt Likertschaal. Kenmerk subtypen: cyclus van geweld
Zoals reeds gemeld gaat het bij de cyclus van geweld om het doorgeven van geweld van generatie op generatie (Ireland & Smith, 2009). Dit wordt gemeten door aan de deelnemers te vragen in hoeverre zij vroeger zijn opgegroeid met geweld. De cyclus van geweld wordt op 34
twee manieren gemeten. Op de eerste manier worden aan de deelnemers vragen gesteld. Deze vragen zijn ontleend aan Van Eijkern, Baan en Veenstra (2011): bent u vroeger als kind opgevoed met klappen, veel schelden of dreigingen? Wie gedroeg zich op deze manier tegenover wie? En hoe vaak kwamen deze gedragingen voor? Op de tweede manier zijn er stellingen geformuleerd. Deze stellingen zijn afkomstig van Straus et al., (2010). Niet alle stellingen van deze schaal zijn gebruikt, omdat sommige stellingen overlappen met de vragen van Van Eijkern, Baan en Veenstra (2011). De stellingen die in dit onderzoek zijn opgenomen, zijn: mijn moeder of mijn vader vertelde mij dat ik moest slaan als iemand mij sloeg of als iemand mij beledigde (1), toen ik een kind was zag ik vaak andere kinderen (geen familie) ruzie maken en elkaar slaan (2), toen ik een kind was, werd ik door volwassenen of andere kinderen (geen familie) geduwd, geslagen of werden er dingen naar mij toe gegooid (3) en toen ik een kind was, werd mij door volwassen of andere kinderen (geen familie) verteld dat ik terug moest slaan als ik zelf werd geslagen of als ik werd beledigd (4). De antwoordmogelijkheden zijn: helemaal mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens of helemaal mee eens. Kenmerk subtypen: recidive
Recidive is op twee manieren gemeten. Ten eerste is recidive gemeten volgens het taalkundig begrip: de herhaling van geweld. Aan de deelnemers is gevraagd hoeveel partnergeweld incidenten jaarlijks plaatsvinden. Ten tweede is recidive gemeten volgens de definitie die hulpverleningsorganisaties gebruiken: het herhaald plegen van geweld waarover een melding is gedaan bij de politie of bij de hulpverleningsinstantie (Gemeente Hoogeveen, 2010; Vaan & Timmermans, 2014). In de administratie van het SHG is tot juni 2015 gecontroleerd hoe vaak een deelnemer voorkomt en wat voor rol hij heeft ingenomen (slachtoffer, pleger of overig). Recidive is alleen meegeteld wanneer een deelnemer de rol heeft van slachtoffer en/of pleger. Hierbij maakt het niet uit of het geweld tegen dezelfde of tegen een andere partner is gepleegd. Overige vragen
In dit onderzoek zijn er ook nog overige vragen gesteld om meer begrip te krijgen van de deelnemer, zijn (ex-) relatie en het partnergeweld. Zo zijn er aan de deelnemers vragen gesteld over hun achtergrond (leeftijd, hoogst genoten opleiding, baan), mentaal geweld (bespotten, kleineren, in de gaten houden, verbieden uit te gaan, verbieden af te spreken en tot
35
slot verbieden tot praten), escalaties van conflicten, onderwerpen van de conflicten en mogelijke oorzaken van partnergeweld.
3.2.5 Data-analyse
In dit onderzoek zijn de onderzoeksgegevens geanalyseerd door verschillende stappen: interviews transcriberen en anonimiseren, fragmenten coderen, SPSS-scores berekenen, deelnemers classificeren in partnergeweldtypen en tot slot code-aantallen interpreteren. Ten eerste worden de interviews getranscribeerd. Hierbij worden de teksten, zinnen en woorden van de deelnemers letterlijk uitgeschreven (Wester, 1995). Vervolgens worden de interviews geanonimiseerd: alle persoonlijke informatie – zoals leeftijden, namen, plaatsen en behandelingen – worden uit de tekst verwijderd. De namen van de deelnemers zijn vervangen door pseudoniemnamen (zie ook tabel 1). Op deze manier is de vertrouwelijkheid en anonimiteit van de diepte-interviews gewaarborgd. De tweede stap van de data-analyse is het coderen van fragmenten. Hierbij krijgen fragmenten een betekenisvolle en interpreteerbare code (Boeije, 2005). De code is de beknopte betekenis van het fragment (Strauss, 1987). Met coderen worden begrippen ontdekt en ontwikkeld (Wester, 1995). Het coderen bestaat uit drie stappen en is in dit onderzoek gedaan in het softwareprogramma Atlas.ti (Boeije, 2005). Bij de eerste stap – open coderen – worden interviewteksten uiteengerafeld en zodoende gethematiseerd (Strauss 1987; Boeije, 2005). De interviewteksten worden hierbij woord voor woord en zin voor zin geanalyseerd (Strauss, 1987). Relevante woorden en zinnen krijgen een code (Boeije, 2005). De fragmenten worden met elkaar vergeleken. Indien het om hetzelfde onderwerp gaat, krijgen de fragmenten dezelfde code (Boeije, 2005). Bij de tweede stap – axiaal coderen – worden de codes omschreven aan de hand van kernpunten (Strauss 1987; Boeije, 2005). Hierbij wordt gekeken of de gecreëerde codes relevant en voldoende dekkend zijn voor de betekenis van de codes. Ook worden er hoofd- en sub codes gecreëerd (Strauss 1987; Boeije, 2005). Tot slot worden er bij de derde stap – selectief coderen – codes gestructureerd (Boeije, 2005). De codes zijn op relevantie en juistheid geverifieerd en de relaties tussen codes zijn geanalyseerd (Strauss, 1987; Boeije, 2005). Bij het coderen is zowel de deductieve analysemethode als de inductieve analysemethode gehanteerd. Aan de hand van de theorie zijn er bij het open coderen al codes aangemaakt die relevant zijn voor de typologie van Emery (2011). Deze codes zijn aangevuld inductieve codes: codes die tijdens het coderen naar boven komen (Strauss, 1987). Hierbij gaat het om de zogenoemde “sociologische codes” (codes die de onderzoeker zelf maakt) en 36
de zogenoemde “in vivo” codes (codes die zijn gebaseerd op de woorden van de deelnemer) (Strauss, 1987). Vervolgens zijn in de derde stap van de data-analyse de gemiddelde scores gemeten van deelnemers op machtsverdeling, letsel, mentaal geweld, controle, borderline, antisociale persoonlijkheidsstoornis en communicatie. Gelet op het lage aantal deelnemers voldoen de SPSS-scores als steun bij de analyses. Naast de SPSS-scores is er veel belang gehecht aan de onderzoeksgegevens en de interpretatie van deze gegevens van de onderzoeker. In de vierde data-analysestap zijn de deelnemers op basis van de classificatievragen van Emery (2011) in een partnergeweldtype ingedeeld. Om te controleren welke kenmerken (codes) hierbij horen, zijn in de vijfde data-analysestap de codes en het bijbehorende aantal fragmenten geteld. De resultaten hiervan wordt in het volgende hoofdstuk besproken.
3.2.6 Betrouwbaarheid en validiteit
De interpretatie van de onderzoeksresultaten is zinvol en betekenisvol als het onderzoek voldoende betrouwbaar en valide is. Bij betrouwbaarheid gaat het om de invloed van waarnemingen op toevallige fouten (Boeije, 2005). Bij validiteit gaat het om de geldigheid van het onderzoek (Boeije, 2005). Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen interne en externe validiteit (Boeije, 2005). Bij interne validiteit gaat het er om of daadwerkelijk het begrip wordt gemeten dat gemeten moet worden (Boeije, 2005). Bij externe validiteit gaat het om de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten (Boeije, 2005). De betrouwbaarheid van het onderzoek is afhankelijk van twee factoren. Ten eerste hangt dit af van de rol van de onderzoeker (Billiet & Waege, 2008). De onderzoeker moet een kritische houding nemen en daardoor afstand nemen van de deelnemers en de onderzoeksresultaten (Billiet & Waege, 2008). Ook moet de onderzoeker ervoor zorgen dat de deelnemers zich gemakkelijk en prettig voelen tijdens het onderzoek (Billiet & Weage, 2008). Ten tweede hangt de betrouwbaarheid van het onderzoek af van de formulering van de vragen (Billiet & Waege, 2008). De onderzoeker moet zo min mogelijk sturende vragen stellen (Billiet & Waege, 2008). Dit verdient echter een nuance. Sommige gestuurde vragen – zoals gestandaardiseerde stellingen – vergroten de betrouwbaarheid, omdat daardoor de kans op toevalfouten verkleind wordt (Boeije, 2005; Billiet & Waege, 2008). De validiteit van het onderzoek is afhankelijk van drie factoren. Ten eerste moeten de begrippen en elementen van de theorie op de juiste manier gemeten worden (Billiet & Waege, 2008). Ten tweede moet een verscheidenheid aan deelnemers worden geïnterviewd (Boeije, 2005). Wanneer een groot deel van een onderzoekspopulatie niet aan het onderzoek mee wil 37
werken of niet wordt bereikt, bedreigt dit de validiteit van het onderzoek (Boeije, 2005). Ten derde moet de onderzoeker de juiste wetenschappelijke houding aannemen, zodat alles goed geobserveerd en waargenomen wordt (Boeije, 2005). Dit verdient ook een nuance: door de aanwezigheid van de onderzoeker kunnen deelnemers van het onderzoek meer sociaalwenselijke antwoorden geven en kan de kritische blik van de onderzoeker afnemen (Boeije, 2005). Kenmerkend aan de externe validiteit van kwalitatief onderzoek is dat de onderzoeksresultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden naar de algemene situatie (Boeije, 2005; Billiet & Waege, 2008). Daarentegen zijn de onderzoeksresultaten vaak valide voor de interviewsituatie: wat er tijdens het interview verteld is, is voldoende geldig voor de betreffende interviewsituatie (Boeije, 2005; Billiet & Waege, 2008). Op deze manier zijn de interviews toch valide. In dit onderzoek is getracht om de betrouwbaarheid en validiteit zoveel mogelijk te waarborgen. Tijdens de interviews is zo veel mogelijk rekening gehouden met de rol van de onderzoeker en de formulering van de (introducties van de) deels gestandaardiseerde vragen. Wel wordt de validiteit mogelijk bedreigd doordat veel plegers en slachtoffers van partnergeweld niet bereikt zijn of niet aan het onderzoek mee willen werken en doordat de plegers en slachtoffers die aan het onderzoek meewerken, sociaalwenselijke antwoorden kunnen geven. Desondanks is het wenselijk om deze gegevens voor dit onderzoek te gebruiken, omdat ze een indicatie kunnen geven wat er speelt en omdat dit onderzoek verkennend van aard is.
38
Hoofdstuk 4
Resultaten
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvraag: “In hoeverre zijn de typen plegers van partnergeweld van de typologie van Emery (2011) toepasbaar voor de Nederlandse plegers van partnergeweld?”. Voorafgaand aan de bespreking van de onderzoeksresultaten, volgt een korte beschrijving van de kenmerken van de deelnemers en van de interviews.
4.1
Beschrijvende kenmerken deelnemers en interviews
De beschrijvende kenmerken van de deelnemers zijn weergegeven in tabel 1. Zoals reeds gezegd hebben alle deelnemers een pseudonaam gekregen. In totaal hebben twaalf deelnemers aan het onderzoek meegewerkt: drie mannen en negen vrouwen. Zij hebben een gemiddelde leeftijd van bijna 44 jaar. Volgens de administratie van het SHG zijn van de twaalf deelnemers twee plegers en tien slachtoffers en is er bij zeven deelnemers sprake van recidive. Hierbij hebben de deelnemers iedere keer dezelfde rol: in de administratie van het SHG zijn de deelnemers of meerdere keren als pleger of meerdere keren als slachtoffer genoteerd. Twee deelnemers hebben nog een relatie met de partner met wie het geweld heeft plaatsgevonden ten tijde van het interview. Verder duurt het gemiddelde interview ruim 68 minuten en zijn de meeste interviews bij het SHG of bij de woningen van de deelnemers afgenomen.
4.2
Classificatie typologie Emery
4.2.1 Introductie
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zijn de deelnemers geclassificeerd in de typologie van Emery (2011) volgens de vier classificatievragen. De bespreking van de classificatie vindt plaatst in deze paragraaf. Aan het einde van deze paragraaf volgt tabel 2, waarin de classificatie van het geweld per deelnemer en partner overzichtelijk is weergegeven. De bespreking van de (verwachte) kenmerken van de subtypes volgt in paragraaf 4.3.
39
TABEL 1: Beschrijvende kenmerken deelnemers Pseudonaam
Geslacht
Leeftijd april
Relatie
Rol deelnemer
Recidive
Interview-
Interview-
2015
afgesloten ten
*
*
locatie **
duur
(in jaren)
tijde van het
(in minuten)
interview 1 Anne
Vrouw
59
Ja
Slachtoffer
Nee
SHG
93,1
2 Daan
Man
25
Ja
Slachtoffer
Nee
SHG
61,0
3 Anouk
Vrouw
47
Ja
Slachtoffer
Nee
Woning deelnemer
51,5
4 Tom
Man
51
Ja
Pleger
Ja
SHG
61,3
5 Vincent
Man
46
Ja
Pleger
Ja
SHG
101,3
6 Lieke
Vrouw
46
Nee
Slachtoffer
Ja
Woning deelnemer
74,5
7 Julia
Vrouw
24
Ja
Slachtoffer
Nee
Woning deelnemer
45,2
8 Eva
Vrouw
52
Ja
Slachtoffer
Ja
Woning deelnemer
52,1
9 Sara
Vrouw
34
Ja
Slachtoffer
Ja
SHG
63,6
10 Lotte
Vrouw
60
Ja
Slachtoffer
Ja
Werk deelnemer
74,0
11 Esmee
Vrouw
38
Nee
Slachtoffer
Ja
Woning deelnemer
72,5
12 Linda
Vrouw
43
Ja
Slachtoffer
Nee
RUG
72,1
Gemiddeld: 43,75
Gemiddeld: 68,3
* Volgens de administratie van het SHG. ** RUG = Rijksuniversiteit Groningen.
40
4.2.2 Classificatievraag 1: gedeelde relatienormen
Zoals reeds gezegd gaat de eerste classificatievraag over de afwezigheid of de aanwezigheid van gedeelde relatienormen. Alle twaalf deelnemers geven aan dat ze relatienormen met hun partners delen. De impliciete of expliciete afspraken die uit deze normen voortvloeien, hebben niet of zelden tot een discussie of een conflict geleid. Onderwerpen waarover een deel van de deelnemers het met hun partners eens is, zijn: de hoeveelheid contact met familie, hoeveelheid contact met elkaar, vrijetijdsbesteding van de ander, hoeveelheid seksueel contact, financiën en opvoeding van de kinderen. De opvoeding van de kinderen wordt ter illustratie uitgelicht. Zes deelnemers en hun partners delen de norm dat het de taak van vrouwen is om de kinderen op te voeden. Uit de interviews is niet duidelijk naar voren gekomen waarom de partners van de deelnemers deze norm hebben. Wel blijkt dat de zes deelnemers – allemaal vrouwelijk – aangeven dat zij hun partners niet verantwoordelijk achten voor de opvoeding van de kinderen. Hun partners zijn namelijk onvoldoende betrokken en geïnteresseerd in de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de kinderen. Voor het welzijn van de kinderen vinden de deelnemers het daarom beter dat zij de zorgtaak op zich nemen. Lieke zegt hierover het volgende: “De kinderen vragen aan hem: “Papa, in welke klas zit ik?” Of: “Welke studie doe ik?” Hij blijft denken en gokken, soms een uur lang.” Ondanks dat er sprake is van gedeelde relatienormen zijn er ook onderwerpen – gebaseerd op bepaalde normen – waarover de deelnemers en hun partners het niet met elkaar eens zijn. Er zijn vooral (gewelddadige) conflicten geweest over de financiën, hoeveelheid contact met de kinderen en hoeveelheid contact tussen de deelnemers en hun partners. Conflicten over de financiën speelt bij meer dan de helft van de deelnemers een grote rol. Hoewel de aard van deze conflicten varieert, geven vijf deelnemers aan dat zij zelf en/of hun partners financiële problemen hebben. In sommige gevallen zijn deze veroorzaakt door de drugs-, alcohol-, of gokverslaving van de partners. Zij geven hun loon of hun uitkering uit aan verdovende middelen of vergokken het geld waardoor er onvoldoende geld overblijft voor het betalen van het eten en van de huur. Twee deelnemers geven aan dat zij gemerkt hebben dat hun partners geld van hen gestolen hebben, wat de partners bij de confrontatie ontkennen. Esmee zegt:
41
“In mijn huis moet ik de hele tijd op mijn geld letten. Ik kan niet één dubbeltje laten liggen.”
Conflicten over de financiën kunnen ook ontstaan doordat de deelnemers en hun partners niet eerlijk tegen elkaar zijn. Zo meldt Lotte dat haar partner haar heeft voorgelogen over zijn inkomsten en schulden. Hierdoor heeft zij – voor de verbouwing van hun huis – een lening op haar naam afgesloten. Na een poos is ze er achter gekomen dat haar partner helemaal geen inkomsten heeft en zijn schulden dusdanig hoog zijn dat daardoor de afbetaling van de lening veel langer duurt dan gepland. Deze lening zou ze nooit zijn aangegaan als zij van tevoren kennis had gehad van de daadwerkelijke inkomsten en de schulden van haar partner. Conflicten over de hoeveelheid contact met kinderen hebben ook geregeld tot partnergeweld geleid. Dit onderwerp speelt een rol in relaties waarbij de partners samen kinderen hebben en van elkaar gaan scheiden of gescheiden zijn en in relaties waarbij partners kinderen uit eerdere huwelijken hebben. In de eerste situatie strijden de deelnemers – Sara en Linda – en hun partners om de hoofdvoogdij van de kinderen, waarbij de rechter uiteindelijk heeft uitgesproken dat Sara’s partner en Linda de hoofdvoogden zijn. In de tweede situatie willen de deelnemers – Vincent en Julia – dat hun partners meer contact hebben met de kinderen van de partners. Zowel Vincent en Julia vinden dat hun partners te weinig tijd besteden aan hun eigen kinderen. Dit ligt anders bij twee andere deelnemers – Tom en Anne – en hun partners. Tom vindt dat het kind van zijn partner – waar hij niet goed mee overweg kan en vaak ruzies mee heeft – te vaak langskomt en wil dit contact beperken. Anne daarentegen wil meer tijd besteden aan haar eigen kind, maar haar kind mag niet zo vaak langskomen van haar partner, omdat hij niet overweg kan met de persoonlijkheid van haar kind en omdat hij vindt dat hij te weinig tijd alleen heeft met Anne. Anne meldt: “Hij voelde zich beperkt dat ik een sterke band had met mijn dochter en dus nogal focuste op haar.”
Tot slot geeft 25% van de deelnemers aan dat er gewelddadige conflicten zijn geweest over de hoeveelheid contact tussen de deelnemers en hun partners. Julia en Lotte geven aan dat zij het vele contact van hun voormalige partners als controle hebben ervaren. Beide deelnemers zijn vaak opgebeld met de vraag waar ze zijn, met wie ze zijn, hoelang ze er zijn en wanneer ze thuiskomen. Dit heeft soms tot gewelddadige conflicten geleid bij het niet of het niet tijdig beantwoorden van de telefoon. Verder verblijft Esmee haar partner – met wie ze niet samenwoont – dagen in het huis van Esmee, wat leidt tot escalerende conflicten. Tot slot wil 42
Linda na de rechtszaak om de voogdij van haar kinderen helemaal geen contact meer met haar – inmiddels voormalige – partner.
Gevolgen voor typen partnergeweld
Volgens Emery (2011) vallen de deelnemers automatisch in het ongeorganiseerde partnergeweldtype indien de gedeelde relatienormen afwezig zijn en vallen ze automatisch in één van de overige partnergeweldtypen indien de gedeelde relatienormen aanwezig zijn. Doordat alle deelnemers een aantal relatienormen met hun partners delen, betekent dit dat geen enkele deelnemer geclassificeerd wordt in het ongeorganiseerde relatietype. Dat het ongeorganiseerde type in dit onderzoek niet in gevonden, heeft mogelijk te maken vanwege het lage aantal deelnemers dat aan het onderzoek heeft meegewerkt. Toch dient er nog een opmerking gemaakt te worden. Julia deelt in eerste instantie haast geen relatienormen met haar partner. Over elk onderwerp hebben ze ruzie. Vervolgens merkt Julia dat de ruzies niet leiden tot gedragsveranderingen van zijn kant. Hierdoor begint zij zich te gedragen volgens de normen van haar partner en begint ze deze vervolgens te delen. Uit het interview is niet duidelijk naar voren gekomen wanneer Julia de normen begint te delen en of geweld hierop invloed heeft gehad. Vanwege de wijziging van het niet delen van de normen naar het delen van de normen en vanwege het ontbreken van een duidelijke relatie tussen het delen van de normen en geweld, is besloten om Julia en haar partner niet in te delen in het ongeorganiseerde type.
4.2.3 Classificatievraag 2: machtsverdeling
Zoals reeds gezegd gaat de tweede classificatievraag over de gelijkwaardige of de ongelijkwaardige verdeling van de macht, welke bij fysiek partnergeweld gebaseerd is op (de dreiging van) dit fysieke geweld en welke bij mentaal partnergeweld gebaseerd is op het principe van het minste belang (Emery, 2011). Uit de analyses van dit onderzoek blijkt dat er bij vijf deelnemers en hun partners sprake is van een gelijkwaardige machtsverdeling: bij Anne, Daan, Tom, Sara, Esmee en hun partners. Bij Anne, Daan, Tom, Esmee en hun partners is de machtsverdeling gebaseerd op (de dreiging van ) fysiek geweld. Zowel uit de interviews als uit de SPSS-scores blijkt dat de deelnemers en hun partners ongeveer even vaak geweld plegen. De motieven achter dit geweld worden in paragraaf 4.3.2 besproken. Opmerkelijk is dat Tom zijn gedragingen (duwen) niet onder geweld vindt vallen.
43
Bij Sara en haar partner is de machtsverdeling gebaseerd op het principe van het minste belang. Tijdens de relatie zijn er alleen mentale geweldsincidenten voorgevallen, zoals het weghouden van de kinderen van Sara voor een lange periode: “Want ik kon thuiskomen na mijn werk en niemand was thuis. Elk weekend was hij ook weg. Gewoon, zonder mijn toestemming. Gewoon weg met de kinderen.”
De zogenoemde wegloopkosten die bij het principe van het minste belang horen, zijn voor Sara en haar partner even hoog. Sara is tijdens haar adolescentie vanuit een ander land naar Nederland verhuisd en heeft veel heimwee naar haar thuisland. Hier kan ze niet gemakkelijk heen, want ze kan haar kinderen niet zomaar meenemen. Sara’s partner wil graag van Sara scheiden, maar hij is bang dat hij na de scheiding – als man – niet de hoofdvoogd zal worden. Dit zorgt ervoor dat Sara en haar partner ongeveer even hoge wegloopkosten hebben. De strijd om de voogdij van de kinderen heeft uiteindelijk letterlijk tot een vechtscheiding geleid. Nadat Sara en haar partner besloten hebben om uit elkaar te gaan, volgen namelijk de eerste geweldsincidenten. Hierbij heeft Sara’s partner fysiek geweld toegepast. Aan Sara verklaart hij later dat hij een manier had moeten vinden voor het omgaan met zijn angst voor het mogelijk verliezen van de kinderen en de bijbehorende gevoelens van machteloosheid. Vanwege de geweldsincidenten is de machtsverdeling in principe niet meer gelijkwaardig verdeeld. Wanneer geweldsincidenten geïntroduceerd worden, maakt het principe van het minste belang plaats voor (de dreiging van) fysiek geweld (Emery, 2011). Volgens de classificatie van Emery (2011) zou Sara’s partner de meeste macht hebben, omdat hij degene is die geweld toepast. Zijn gevoelens van onmacht hebben hier geen invloed op, want deze gevoelens hebben betrekking op de voogdij van de kinderen dat door de rechter uitgesproken moet worden en hebben geen betrekking op de relatie tussen hem en Sara. Hierdoor moet het fysieke partnergeweld eigenlijk worden geclassificeerd onder het willekeurige of dictatortype. Toch valt het fysieke partnergeweld tussen Sara en haar partner niet onder het willekeurige of het dictatortype. De typologie van Emery (2011) is alleen geformuleerd voor relaties waarbij de partners nog bij elkaar zijn. Aangezien het fysieke geweld pas heeft plaatsgevonden nadat Sara en haar partner hebben besloten om uit elkaar te gaan, is de typologie van Emery (2011) niet meer van toepassing.
44
Stel, de typologie van Emery (2011) is ook van toepassing op ex-partnergeweld en de classificatie van ex-partnergeweld vindt plaats via dezelfde classificatievragen en achterliggende mechanismen als de classificatie van “normaal” partnergeweld. In dat geval heeft Sara’s partner de meeste macht, want hij pleegt geweld tegen Sara. Volgens de classificatie van Emery (2011) moet dit geweld invloed hebben op de relatienormen: Sara’s partner wil deze wijzigen, want hij wil de hoofdvoogd van de kinderen worden. Aangezien hij deze norm niet kan bevestigen – hier is immers een rechterlijke uitspraak voor nodig – is er sprake van het willekeurige type. Hoewel de typologie van Emery (2011) niet van toepassing is op ex-partnergeweld en hierdoor onvoldoende toereikend is om al het partnergeweld te classificeren, wordt toch het fysieke partnergeweld tussen Sara en haar partner geclassificeerd onder het willekeurige type. Op deze manier wordt toch meer inzicht geleverd in partnergeweld tussen ex-partners. Dit is van belang, omdat vechtscheidingen tot veel schade leiden, vaak ook bij de kinderen (Rijksoverheid, 2015b).
Gevolgen voor typen partnergeweld
Wanneer de machtsverdeling gelijkwaardig verdeeld is, vallen de deelnemers onder het conflictoplossende type (Emery, 2011). Wanneer de machtsverdeling ongelijkwaardig verdeeld is, vallen de deelnemers onder het opstandige type, willekeurige type of dictatortype (Emery, 2011). In dit onderzoek is het geweld tussen Anne, Daan, Tom, Sara (deels), Esmee en hun partners geclassificeerd in het conflictoplossende type. Het geweld dat tussen de deelnemers Anouk, Vincent, Lieke, Julia, Eva, Sara (deels), Lotte, Linda en hun partners heeft plaatsgevonden, wordt geclassificeerd in het opstandige type, willekeurige type of dictatortype. Dit wordt in de volgende paragrafen behandeld.
4.2.4 Classificatievraag 3: rol pleger
Zoals reeds gezegd gaat de derde classificatievraag over de macht van de pleger van het partnergeweld. Om dit te achterhalen, moet er eerst worden vastgesteld in hoeverre er sprake is van eenzijdig of van tweezijdig partnergeweld. In drie relaties is er sprake van tweezijdig partnergeweld, waarbij de deelnemers in hun relaties de minste macht hebben: Lieke, Vincent en Julia. In vijf relaties is er sprake van eenzijdig partnergeweld waarbij de partners geweld toepassen tegen de deelnemers en zodoende de meeste macht hebben: Anouk, Eva, Sara, Lotte en Linda. 45
Lieke, Vincent en Julia hebben in hun relatie de minste macht, omdat hun partners in verhouding vaker (fysiek) geweld toepassen dan Lieke, Vincent en Julia. Vincent en Lieke hebben enkele keren geweld toegepast vanuit de frustratie die zij ervaren hebben. De frustratie is het gevolg van het mentale en fysieke geweld dat tegen hen is toegepast. Lieke zegt hierover het volgende: “Ik begin niet. Ik praat. Ik praat tot het eind. Maar ja, ik krijg klappen van hem. Eén of twee keer heb ik wel teruggeslagen. Ik begin nooit. Ik begin nooit met slaan, maar ik probeer ook wat te doen. Ik blijf niet stilstaan zo.”
Vincent heeft ook een keer fysiek geweld toegepast vanuit zelfverdediging. Vincent geeft aan: “Ze heeft me de hele nacht wakker gehouden. (…) Dus ik wilde een paar dagen weg. Even rust. (…) Dus ik pakte mijn spullen. Ik draai mij om. Zie ik haar onze slaapkamer in stormen. (…) Ik heb haar alleen van mij afgeduwd.”
Tot slot heeft Julia één keer geweld toegepast toen ze er achter kwam dat haar partner contact heeft gehad met andere vrouwen. Als reactie daarop heeft haar partner haar geslagen.
Gevolgen voor typen partnergeweld
Zoals reeds genoemd wordt het geweld dat wordt toegepast door de pleger met de minste macht geclassificeerd in het opstandige type en het geweld dat wordt toegepast door de pleger met de meeste macht geclassificeerd in het willekeurige of dictatortype (Emery, 2011). Het geweld dat Lieke, Vincent en Julia tegen hun partner toepassen, valt onder het opstandige type. Lieke, Vincent en Julia hebben namelijk de minste macht. Het geweld dat hun partners tegen hen toepassen, valt onder het dictatortype (hierover volgt in de volgende paragraaf meer informatie). Verder valt het geweld dat zich afspeelt in de relaties van Anouk, Eva, Sara, Lotte en Linda valt onder het willekeurige of dictatortype, omdat hun partners de meeste macht hebben. Ook dit wordt in de volgende paragraaf behandeld.
46
4.2.5 Classificatievraag 4: invloed geweld op relatienormen
Zoals reeds gezegd gaat het bij de vierde, en laatste, classificatievraag om de invloed van het partnergeweld op de relatienormen (Emery, 2011). Wanneer de relatienormen niet altijd door het geweld worden bevestigd, is er sprake van het willekeurige type (Emery, 2011). Wanneer de relatienormen altijd door het geweld worden bevestigd, is er sprake van het dictatortype (Emery, 2011). In de relaties van Anouk, Linda en Sara (deels) valt het partnergeweld onder het willekeurige type, want het geweld bevestigd niet de relatienormen. Anouk en haar partner delen veel relatienormen, behalve de normen over het huwelijk en de financiën. Het geweld dat haar partner toepast, heeft echter niets te maken met hun gedeelde en niet-gedeelde relatienormen. Voor de geweldsincidenten zijn er geen spanningen en conflicten en voor Anouk komt het geweld uit het niets als zij door haar man geslagen of met een mes bedreigd wordt. Anouk kan verder geen verklaring verzinnen waarom hij geweld toepast. Doordat er geen verband gevonden kan worden tussen het geweld en de relatienormen, lijkt het geweld de relatienormen in ieder geval niet te bevestigen. Daarom wordt het geweld tussen Anouk en haar partner in het willekeurige type gedeeld. Het geweld dat plaatsvindt tussen Linda en haar partner heeft drie gemeenschappelijke kenmerken met het geweld dat plaatsvindt tussen Sara en haar partner. Deze kenmerken zijn relevant voor de classificatie van het partnergeweld tussen Linda en haar partner en worden daarom in deze paragraaf behandeld. Ten eerste vindt het geweld pas plaats nadat Linda en haar partner uit elkaar zijn. Hierdoor is de typologie van Emery (2011) eigenlijk niet van toepassing. Toch worden de gegevens gebruikt die uit het interview met Linda naar voren komen, omdat deze meer inzicht geven in ex-partnergeweld. Ten tweede strijden Linda en haar partner om de voogdij van de kinderen, die Linda uiteindelijk krijgt. Ten derde is de machtsverdeling gebaseerd op het principe van het minste belang, omdat er alleen sprake is van mentaal geweld. Uit het interview blijkt dat Linda de hoogste wegloopkosten heeft, want zij kan de voogdij over haar kinderen verliezen. Linda’s partner heeft de laagste wegloopkosten en daardoor de meeste macht, want hij kan niet meer verliezen dan hij al verloren heeft: hij heeft niet de voogdij over de kinderen, maar met een nieuwe rechtszaak kan hij dit eventueel krijgen. Stel, als ex-partnergeweld op dezelfde manier geclassificeerd wordt met dezelfde achterliggende mechanismen als partnergeweld, dan valt het mentale geweld dat Linda’s partner toepast onder het willekeurige type. Linda’s partner maakt vooral gebruik van manipulatie, waardoor hij hun kinderen tegen Linda probeert op te zetten. Ook probeert hij 47
steeds verder te gaan dan de rechterlijke grenzen door zijn kinderen vaker te zien dan wettelijk is afgesproken. Linda’s partner probeert op deze manier de relatienorm – die is vastgesteld door de rechter – te schaden en te ontkrachten. Aangezien het mentale geweld wordt toegepast door degene met de meeste macht en dit geweld niet de relatienorm bevestigt, is er sprake van het willekeurige type. In de relaties van Vincent, Lieke, Julia, Eva en Lotte wordt het partnergeweld dat door hun partners gepleegd wordt, geclassificeerd in het dictatortype. Wanneer er over een onderwerp een discussie ontstaat, passen de partners van de deelnemers namelijk geweld toe om hun standpunt te bekrachtigen en zodoende de relatienormen over het betreffende onderwerp te bevestigen. Dit kan terroriserend voor de slachtoffers zijn. Bijvoorbeeld, de relatienorm bij Julia en haar partner is dat zij, als vrouw, hem, als man, met respect behandelt. Schelden wordt niet getolereerd. Tijdens een ruzie scheldt Julia’s partner Julia uit waarop zij hem terug uitscheldt en hem om een verklaring vraagt. Als reactie daarop, krijgt Julia een aantal klappen. Het wordt door hem namelijk niet getolereerd dat zij hem uitscheldt, ongeacht of hij haar uitscheldt.
4.2.6 Samenvatting
Tabel 2 geeft de classificatie van het partnergeweld per deelnemer en bijbehorende partner weer. In dit verkennende onderzoek zijn er in totaal vier partnergeweldtypen van Emery (2011) gevonden: het conflictoplossende type (vijf keer), het opstandige type waarbij de plegers van het geweld geregeld slachtoffers zijn van plegers die in het dictatortype geclassificeerd zijn (drie keer), het willekeurige type met de assumptie dat de partnergeweldtypen, de classificatievragen en de achterliggende mechanismen dezelfde zijn bij partnergeweld als bij ex-partnergeweld (drie keer), en tot slot het dictatortype (vijf keer, waaronder drie plegers die ook slachtoffers zijn van de plegers van het opstandige type). Het geweld tussen de deelnemers en hun partners is geen enkele keer geclassificeerd in het ongeorganiseerde type. De kenmerken van de vier gevonden partnergeweldtypen volgen in de volgende paragraaf.
48
TABEL 2: Deelnemers en hun partners geclassificeerd in de typologie van Emery (2011) Eenzijdig of tweezijdig
Type partnergeweld
Type partnergeweld
partnergeweld
deelnemer
partner
Anne
Tweezijdig
Conflictoplossend
Conflictoplossend
Daan
Tweezijdig
Conflictoplossend
Conflictoplossend
Anouk
49
Eenzijdig
Willekeurig
Tom
Tweezijdig
Conflictoplossend
Conflictoplossend
Vincent
Tweezijdig
Opstandig
Dictator
Lieke
Tweezijdig
Opstandig
Dictator
Julia
Tweezijdig
Opstandig
Dictator
Eva
Eenzijdig
Dictator
Sara
Eenzijdig
Conflictoplossend / Willekeurig
Lotte
Eenzijdig
Dictator
Esmee
Tweezijdig
Linda
Eenzijdig
Conflictoplossend
Conflictoplossend Willekeurig
4.3
Kenmerken partnergeweldtypen
4.3.1 Introductie
Om verder te onderzoeken in hoeverre de typologie van Emery (2011) toepasbaar is voor de plegers van partnergeweld in Nederland, wordt in deze paragraaf per partnergeweldtype een beschrijving gegeven van de kenmerken, waarbij ook de verwachtingen van Emery (2011) kort herhaald en besproken worden. Opgemerkt moet worden dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over statistische significante verdelingen van de kenmerken over de partnergeweldtypen. Dit onderzoek is namelijk verkennend en niet toetsend van aard.
4.3.2 Conflictoplossend type
In de interviews met de deelnemers waarbij het partnergeweld in het conflictoplossende type is geclassificeerd – Anne, Daan, Tom, Esmee en Sara (deels) – komen de volgende drie onderwerpen vaak aan bod: gebrekkige communicatie, middelenmisbruik en fysiek geweld. Kenmerkend binnen het conflictoplossende type is de gebrekkige communicatie tussen de partners onderling, wat kan leiden tot partnergeweld. De deelnemers en hun partners praten niet tot nauwelijks over hun problemen. Dit uit zich in verschillende vormen, zoals het opstapelen van problemen en het ontwijken van conflicten en spanningen. Bij Anne en Tom zorgt dit er bijvoorbeeld voor dat zij het over een bepaald onderwerp niet met hun partner eens zijn, maar hier niets van zeggen. Hierdoor lijkt het alsof ze met het onderwerp akkoord gaan. Toch is op een gegeven moment voor hen de maat dusdanig vol, dat een opmerking meestal resulteert in een heftige, soms gewelddadige ruzie. Tom geeft het volgende aan: “Ik laat over me heen lopen, een hele tijd. Maar op een gegeven moment, als het verkeerd gaat, gaat het goed verkeerd. Dan escaleert het gewoon.”
De gebrekkige communicatie wordt ook veroorzaakt doordat de deelnemers en hun partners niet tot nauwelijks tot een compromis kunnen komen. Iedereen vindt zijn eigen standpunt dusdanig belangrijk, dat het moeilijk is om delen van hun standpunten in te leveren. Dit kan leiden tot ingehouden en verborgen woede. Om hiermee om te kunnen gaan, wordt er veel verbaal geweld gebruikt, soms gepaard met fysiek geweld. Anne geeft aan niet tot een compromis te kunnen komen met haar partner. Ze zegt hierover het volgende:
50
“Het is altijd absoluut. Er zit geen grijs gebied in. Hij beweert het één, ik beweer het ander. (…) Daarmee kom je in een impasse. Dat biedt geen ruimte om een discussie te hebben.”
Doordat de deelnemers en hun partners niet tot een compromis kunnen komen, wordt er regelmatig bemiddeling ingeschakeld, vaak aan het einde van de relatie of nadat de relatie voorbij is. Op deze manier kunnen de deelnemers en hun partners (langzaam) tot een compromis komen. Overigens kunnen deze bemiddelingen een verplichtend karakter hebben, doordat ze gestart zijn nadat er aangifte tegen de partners of tegen de deelnemers is gedaan en nadat justitie heeft opgetreden. Verder kan het toepassen van geweld als communicatiemiddel worden gebruikt als gevolg van mogelijke geweldsocialisatie. Dit is met name het geval bij Daans partner, Esmee en Esmee’s partner. Zij zijn tijdens hun jeugd en volwassenheid dusdanig vaak aan geweld blootgesteld, via bijvoorbeeld kindermishandeling en eerder partnergeweld, dat ze de gewoonte hebben aangenomen om conflicten met geweld op te lossen. Zowel Daan als Esmee melden dit als mogelijke oorzaak voor het partnergeweld dat hun partner toepast. Opgemerkt dient te worden dat Anne, Tom en hun partners in hun verleden ook vaak zijn blootgesteld aan huiselijk geweld, maar zij lijken geweld niet toe te passen vanwege geweldsocialisatie. Het partnergeweld is af en toe het gevolg en af en toe het resultaat van alcohol- en drugsmisbruik. In sommige gevallen wordt geweld gebruikt doordat de deelnemers en/of hun partners onder invloed zijn van drank en/of drugs. In andere gevallen gaan de ruzies, die soms escaleren tot gewelddadige ruzies, over het alcohol- en/of drugsmisbruik. Het partnergeweld dat binnen het conflictoplossende type vaak wordt toegepast, is met name fysiek van aard dat gecombineerd wordt met verbaal geweld. Binnen de relaties wordt er regelmatig geduwd, geslagen, gegooid met objecten, geschreeuwd en gescholden. Letsel dat hieruit ontstaat, zijn blauwe ogen en dikke bulten. In mindere mate komt mentaal geweld voor. In dat geval is er met name sprake van bedreiging en het afsluiten van de woning zodat het slachtoffer niet meer naar binnen kan. Dit is onder andere gebeurd bij Anne en Sara: “Vervolgens heeft ie de sloten vervangen van het huis. Dus ik mocht er ook niet meer in. In mijn eigen huis. (…) Hij had een ketting op de schuur gedaan, dus ik kon ook niet meer in de schuur komen, om de fiets te pakken, om de boodschappen te doen. ”
Tot slot worden de twee verwachtingen over het conflictoplossende type van Emery (2011) besproken. De eerste verwachting heeft betrekking op de wijziging van de machtsverdeling, 51
waardoor het geweld in een ander partnergeweldtype geclassificeerd moet worden. Bij de relatie van Sara – zoals reeds besproken in 4.2.3 – is dit het geval. Bij de overige deelnemers niet. De tweede verwachting heeft betrekking op recidive. Alle deelnemers binnen het opstandige type geven aan dat de geweldsincidenten vaker dan één keer zijn voorgevallen, waarbij dit in de relaties van Daan en Esmee het meest vaak is voorgevallen. Ook in de administratie van het SHG zijn enkele deelnemers – Tom, Esmee en Sara – vaker genoteerd (zie ook tabel 1).
4.3.3 Opstandig type
Zoals reeds gezegd wordt het partnergeweld dat heeft plaatsgevonden tussen Vincent, Lieke, Julia en hun partners deels geclassificeerd in het opstandige type. Dit is enkel in de gevallen wanneer zij zelf geweld toepassen. Wanneer hun partners geweld toepassen, valt het partnergeweld onder het dictatortype. De geweldskenmerken van Vincent, Lieke en Julia zijn reeds in paragraaf 4.2.4 besproken. De geweldskenmerken van hun partners hebben overeenkomsten met de kenmerken van de overige deelnemers die in het dictatortype zijn geclassificeerd. Deze kenmerken worden daarom in de volgende paragraaf behandeld. Wel wordt in deze paragraaf kort de gewelddadige jeugdervaringen en de verwachtingen van Emery (2011) voor het opstandige type besproken. Vincent, Lieke en Julia hebben alle drie te maken gehad met gewelddadige jeugdervaringen. Twee deelnemers zijn getuige geweest van partnergeweld tussen hun ouders en één deelnemer is het slachtoffer geweest van seksueel misbruik. Ondanks dat de deelnemers deze ervaringen hebben meegemaakt, heeft dit er niet voor gezorgd dat zij een positieve houding ten opzichte van geweld hebben aangenomen. Zij vinden dat conflicten altijd via mondelinge communicatie opgelost moeten worden. Tegelijkertijd – en tegenstrijdig met deze opvatting – rechtvaardigen zij hun eigen geweldsgedragingen, omdat het geweld in de meeste gevallen het resultaat is van de frustratie die zij ervaren van het mentale en fysieke geweld waarvan zij slachtoffers zijn. Emery (2011) heeft vier verwachtingen voor het opstandige type geformuleerd. Ten eerste verwacht hij dat het opstandige type zich ontwikkelt in het willekeurige of dictatortype. De plegers van partnergeweld worden dus uiteindelijk de slachtoffers van partnergeweld. Uit dit onderzoek blijkt echter dat de plegers van het opstandige type lange periodes slachtoffers zijn van partnergeweld en daarna pas plegers worden (en vervolgens wederom slachtoffers). Het is onduidelijk in hoeverre Emery (2011) heeft verwacht dat de plegers van het opstandige 52
type eerst de slachtoffers van partnergeweld zijn. Wel geeft Emery (2011) aan dat hij verwacht dat de plegers van het opstandige type geweld kunnen gebruiken als wraakactie. In dit onderzoek wordt aangenomen dat de wraakactie ook betrekking kan hebben op het geweld dat de partners van de betreffende deelnemers toepassen. Ten tweede verwacht Emery (2011) dat de plegers binnen het opstandige type voornamelijk vrouwen zijn. In dit onderzoek is tweederde van de plegers van het opstandige type vrouwelijk. Ten derde verwacht Emery (2011) dat het partnergeweld niet tot ernstig letsel leidt. Lieke en Julia geven tijdens het interview aan dat hun partners geen letsel hebben gehad. Vincent heeft daarentegen zijn partner een keer dusdanig van zich afgeduwd, dat zij met ernstig letsel – deels ook mogelijk door haar zelf veroorzaakt door excessief drank- en drugsmisbruik – in het ziekenhuis is beland. Mogelijk is dit ernstige letsel het resultaat van het fysieke kracht waarover mannen in het algemeen meer beschikken dan vrouwen. Het letsel heeft er voor gezorgd dat Vincent een huisverbod opgelegd heeft gekregen en dat hij zodoende in contact is gekomen met politie en justitie. Een huisverbod is een bestuurlijke maatregel waarbij de pleger van het geweld voor minstens tien dagen niet meer in de woning van het slachtoffer mag komen en contact met hem/haar mag opzoeken.12 Tot slot verwacht Emery (2011) recidive voor het opstandige type. Lieke en Vincent zeggen vaker dan één keer geweld te hebben toegepast en alle drie de deelnemers zeggen meerdere keren het slachtoffer te zijn geweest. De slachtofferincidenten vinden dagelijks (Vincent en Julia) tot jaarlijks plaats (Lieke). Verder zijn de drie deelnemers meerdere keren in de administratie van het SHG opgenomen (zie ook tabel 1).
4.3.4 Willekeurig type
In de interviews met de deelnemers waarbij het partnergeweld in het willekeurige type is geclassificeerd – Anouk, Linda en Sara (deels) – komen de volgende onderwerpen vaak aan bod: mentaal geweld, fysiek geweld, gebrekkige communicatie, contact met politie en justitie en negatieve geweldservaringen. Het geweld dat binnen het willekeurige type aan bod komt, is met name mentaal van aard. Zo wordt Anouk meerdere malen door haar partner bedreigd met een mes en wordt zij gecontroleerd. Bij Linda en Sara is het mentale geweld meer gericht op de strijd om de voogdij van de kinderen (zoals reeds gemeld in paragraaf 4.2.5). Linda’s partner maakt 12
Artikel 2 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod
53
gebruik van manipulatie en leugens, met het oog op het losweken van de kinderen van Linda en om ervoor te zorgen dat Linda’s vrienden en familie aan zijn kant gaan staan. Ook gaat hij stelselmatig over grenzen heen door de kinderen vaker te bezoeken dan wettelijk is afgesproken en heeft hij Linda gestalkt. Sara’s partner zorgt er verder voor dat zij haar kinderen niet zo vaak kan zien, omdat hij de kinderen, zonder overleg en zonder dat hij te bereiken is, vaak een weekend lang meeneemt naar een plek waar Sara niets van afweet. Linda’s partner past geweld toe, omdat Linda vermoedt dat haar partner leidt aan een psychopathische stoornis. Het lastige met mentaal geweld is dat dit minder grijpbaar en daarom minder goed te benoemen is in vergelijking met fysiek geweld. Het mentale geweld sluimert als het ware door de gedragingen heen. Linda geeft over de mentale geweldsincidenten het volgende aan: “Het is ook heel veel wat er gebeurd is. Misschien is dat ook wel, best wel heel tekenend. Dat je niet heel krachtig kan zeggen wat er was gebeurd. Het is heel veel wat er doorheen is gebeurd.”
Ter illustratie: voor een buitenstaander lijkt het normaal dat een vader zijn kinderen veel wil zien en dat hij daardoor veel contact zoekt met zijn kinderen, ook al doet hij dat vaker dan de toegestane wettelijke hoeveelheid. Ook lijkt het normaal dat Linda’s partner goed met de familie van Linda overweg wil kunnen. Toch zijn de gedragingen van Linda’s partner niet onschuldig. De doelen van zijn gedragingen gaan namelijk schuil achter een masker van vriendelijkheid. Daarnaast stalkt hij Linda, accepteert hij de wettelijke grenzen niet en wil hij altijd meer contact met zijn kinderen. Dit heeft tot gevolg dat hij – volgens de ervaringen van Linda – obsessief contact zoekt met zijn kinderen, met als gevolg dat hij inbreuk maakt op de vrijheid van Linda en haar kinderen: “Ik zie gewoon dat het doorgaat. Kaders of niet, dat maakt niet uit. Hij probeert altijd over grenzen heen te gaan. Hij wil altijd meer. Nooit berusten in hoe het is.”
Binnen het willekeurige type is er naast mentaal geweld ook sprake van fysiek geweld. Dit komt regelmatig, maar wel minder vaak voor dan mentaal geweld. Voorbeelden van fysiek geweld dat binnen het willekeurige type voorkomen, zijn slaan en duwen. Binnen het willekeurige type is er ook sprake van gebrekkige communicatie. Hiervoor zijn er verschillende redenen: de deelnemers en hun partners zijn te eigenwijs, waardoor over 54
problemen niet gesproken wordt of waardoor ze niet tot een compromis kunnen komen. Anouk geeft hierover het volgende aan: “Hij zegt wel iedere keer van: “Ik wil met je praten”. En dan zit ik daar (…) maar dan praat hij gewoon niet. En dan eh, heb ik zoiets van eh, als je niet wil praten, dan zeg ik ook niks.”
Daarnaast speelt bij Sara een rol dat zij uit een ander land komt. Hierdoor voelt zij zich beperkt en kan zij zich niet goed in de Nederlandse taal. Ook heeft zij een teruggetrokken persoonlijkheid, waardoor ze niet alle meningen en ervaringen met haar partner deelt. Verder zijn er twee opvallende kenmerken binnen het willekeurige type. Zo is er relatief vaak contact opgenomen met politie en justitie. Anouk en Sara hebben beiden naar aanleiding van fysieke geweldsincidenten aangifte tegen hun partners gedaan. Verder hebben Sara’s partner en zijn familie valse aangiften tegen Sara gedaan in de hoop dat Sara niet de voogdij over de kinderen zal krijgen, wat hen uiteindelijk gelukt is. Ook bij Anouk en Linda zijn uiteindelijk rechtszaken geweest omtrent de voogdij van de kinderen. In tegenstelling tot Sara hebben zij dit wel gewonnen. Verder is er relatief vaak sprake van eerdere gewelddadige jeugdherinneringen bij sommige deelnemers en bij sommige partners, met name van incest en kindermishandeling. Tot slot heeft Emery (2011) voor het willekeurige type drie verwachtingen opgesteld. Ten eerste verwacht hij dat er sprake is van psychologische en psychopathologische stoornissen. Bij de partner van Linda is dit vermoedelijk het geval, maar dit is officieel niet gediagnosticeerd. Ten tweede verwacht Emery (2011) dat er binnen de relaties sprake is van een patriarchale visie op de maatschappij. Deze visies komen bij de interviews niet naar voren. Wel geven Anouk en Sara aan dat hun partners de meeste besluiten nemen, maar het is onduidelijk in hoeverre dit een relatie heeft op de patriarchale visie en normen. Tot slot verwacht Emery (2011) binnen dit partnergeweld type recidive. De mentale en/of fysieke geweldsincidenten komen volgens de deelnemers dagelijks tot wekelijks voor. Verder is alleen Sara meerdere keren als slachtoffer in de administratie van het SHG genoteerd (zie ook tabel 1).
4.3.5 Dictatortype
In de interviews met de deelnemers waarbij het geweld van hun partners in het dictator type is geclassificeerd – de partners van Vincent, Lieke, Julia, Eva en Lotte – komen de volgende
55
onderwerpen vaak aan bod: de ernst van het geweld, de spiraal van huiselijk geweld, het middelenmisbruik en de geweldsocialisatie. Kenmerkend voor het geweld dat binnen het dictatortype voorkomt, is de ernst van het geweld. Het geweld bestaat uit mentaal geweld, gecombineerd met fysiek geweld. Het mentale geweld vindt zeer vaak plaats. De partners van de deelnemers zijn erg bezitterig. Dit zorgt ervoor dat de deelnemers worden gecontroleerd op wat zij aan het doen zijn, met wie ze zijn en hoelang ze ergens zijn. Het bezitterige karakter zorgt er ook voor dat de deelnemers geïsoleerd worden van hun vrienden en familieleden. Vincent geeft het volgende aan: “Ze knipte voor mijn gevoel alle lijntjes door die ik heb met derden, vrienden en collega’s. Waardoor ik op een gegeven moment het idee heb gekregen van: ik ben gewoon een einzelgänger geworden. Ik heb geen vrienden meer. Ik mag niemand spreken. Ik mag nog net mijn mobiel hebben, maar die wordt continu gecontroleerd. Ik heb geen eigen e-mail. Ik mag niet eens op MSN. Ik mag geen Facebook. Ik mag geen Twitter. Ik mag niks.”
Julia zegt over het bezitterig gedrag van haar partner het volgende: “Ik mocht geen vrienden hebben. Niet dat hij dat letterlijk zei, maar het was gewoon overduidelijk. “Ja, zij is niet goed voor jou, die is niet goed voor jou. Niemand is goed voor jou.” Ik moest alleen van hem zijn of ik moest vriendinnen worden met de vrouw van zijn vriend. En dat deed ik toen ook. Ik bedoel, ik wil niet de hele tijd alleen zijn.”
Door de controle van de partner en de isolatie zijn de deelnemers erg aangewezen op hun partners. Dit is terroriserend, want als de deelnemers zich niet goed weten te gedragen of als ze niet goed luisteren volgens hun partners, dan passen de partners vaak fysiek geweld toe. Vaak worden de deelnemers geslagen, bij de polsen gegrepen en aan de haren getrokken. Tijdens deze gedragingen worden de deelnemers vaak ook nog bedreigd met de dood. Lotte heeft het volgende meegemaakt: “Ik wilde weg. Ik was in mijn tas aan het rommelen. “Wat zoek je? Zoek je je telefoon? Nou, die heb ik hier in mijn zak. En ik heb de deur op slot gedaan. En ik heb de computerverbinding of de Wi-Fi eruit getrokken. En voor twaalf uur vannacht ben je dood.””
56
Het fysieke geweld is vaak dusdanig ernstig en bedreigend van aard. Deelnemers vluchten voor het geweld, zij of getuigen bellen de politie en zij hebben regelmatig letsel, in de vorm van blauwe plekken, krassen, sneeën of nog ernstiger verwondingen. Zo heeft Eva voor een langere periode in het ziekenhuis gelegen vanwege haar verwondingen. Door de bedreigende situaties worden er vaak huisverboden opgelegd. Binnen dit type partnergeweld komt het spiraal van huiselijk geweld duidelijk naar voren. Na de geweldsincidenten beloven de partners aan de deelnemers beterschap. Ze geven aan hun gedragingen te veranderen, ze komen terug met cadeaus en ze dreigen in sommige gevallen met het plegen van zelfmoord als de deelnemers niet bij hen terugkomen. De deelnemers vergeven hun partners. Gedurende een lange of een korte periode laten ze gedragsveranderingen zien en in die periode kunnen de deelnemers de relatienormen iets wijzigen. Uiteindelijk vallen de partners van de deelnemers in hun oude patronen en worden de relatienormen weer gewijzigd naar de oorspronkelijke normen. De deelnemers geven twee verklaringen voor het geweld dat hun partners toepassen. De eerste verklaring is het excessief drugs- en alcoholmisbruik bij de partners van de deelnemers. Doordat de partners onder invloed zijn, reageren zij agressiever op bepaalde situaties. De partners zijn gematigder in het toepassen van geweld wanneer zij niet onder invloed zijn. De tweede verklaring is de negatieve geweldservaringen tijdens de jeugd. Zo zijn er partners die tijdens hun jeugd het slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik, kindermishandeling en getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Deze ervaringen zorgen voor geweldsocialisatie en latere trauma’s waar ze niet goed mee om kunnen gaan. Eva en Lieke geven het volgende aan: “Hij heeft geen goede opvoeding gehad. Zijn familie, die vechten veel en hebben veel ruzie. Hij heeft geen goede opvoeding. Hij heeft niet beter gezien. Dat is het.” “Ik denk dat hij het geërfd heeft van zijn vader. Zijn vader doet dat ook. Zijn vader was vroeger ook echt zo streng. Ook heel agressief. Niet rustig praten. Dat kan niet. Zijn vader heb ik weleens gezien. Hij slaat zijn kinderen, zeg maar van 13, 15 jaar. Gewoon slaan. Niet praten, slaan. Dus ik denk dat mijn man zo is opgevoed. Dat is gewoon normaal voor hem.”
Tot slot heeft Emery (2011) voor het dictatortype vier verwachtingen geformuleerd. Ten eerste verwacht hij dat de plegers in dit partnergeweldtype voornamelijk mannen zijn. Dit komt overeen met de resultaten van dit onderzoek. Binnen het dictatortype zijn er vier 57
mannelijke plegers en één vrouwelijke pleger. Ten tweede verwacht Emery (2011) dat de plegers kampen met persoonlijkheidsstoornissen. Bij de plegers is er vaak sprake van alcohol en/of drugsverslaving. Verder vermoedt Vincent dat zijn partner een persoonlijkheidsstoornis heeft. Dit is echter niet bij haar officieel gediagnosticeerd. Ten derde vermoedt Emery (2011) dat er sprake is van geweldsocialisatie. Dit speelt bij de plegers in dit partnergeweldtype een grote rol, hoewel dit ook bij de plegers van de andere partnergeweldtypen een grote rol speelt. Tot slot verwacht Emery (2011) voor het dictatortype veel recidive. Alle deelnemers geven aan dat de geweldsincidenten dagelijks tot jaarlijks voorkomen. In de administratie van het SHG blijkt verder dat vier deelnemers meerdere malen in het bestand zijn genoteerd (zie ook tabel 1).
4.3.6 Samenvatting
In deze paragraaf zijn de kenmerken van de typen partnergeweld besproken. Deze zijn beknopt in tabel 3 weergegeven. Het conflictoplossende type wordt gekenmerkt door de gebrekkige communicatie tussen de deelnemers en hun partners, waardoor ze niet tot nauwelijks over hun problemen praten. Binnen het conflictoplossende type wordt met name fysiek geweld toegepast en in een mindere mate mentaal geweld. Verder is er sprake van middelenmisbruik, gewelddadige jeugdervaringen en geweldsocialisatie. Het opstandige type wordt gekenmerkt doordat de plegers van het geweld een lange tijd slachtoffers zijn van partnergeweld en grotendeels vanuit die frustratie incidenteel zelf geweld plegen. De plegers in dit partnergeweldtype hebben verder te maken gehad met gewelddadige jeugdervaringen. Kenmerkend voor het willekeurige type is het mentale geweld dat in verhouding vaker wordt toegepast dan het fysieke geweld. Verder is er sprake van gebrekkige communicatie en gewelddadige jeugdervaringen. Tot slot de kenmerken voor het dictatortype. Binnen dit type is het geweld terroriserend van aard: mentaal geweld wordt gebruikt om de deelnemers van hun vrienden en familie te isoleren. Fysiek geweld wordt gebruikt om de relatienormen extra te handhaven. Vanwege de terroriserende aard is het letsel vaak ernstig, wordt de politie regelmatig ingeschakeld en worden er huisverboden afgegeven. Tot slot is er binnen dit partnergeweldtype ook sprake van gewelddadige jeugdervaringen en geweldsocialisatie.
58
TABEL 3: Beschrijvende kenmerken partnergeweldtypen
Fysiek geweld
Conflictoplossend
Opstandig
Willekeurig
Dictator
++
+
+
+
++
+
+
+
Mentaal geweld
+
Recidive
+
Ernstig letsel
+
Contact politie en justitie
+
Communicatieproblemen
+
Middelenmisbruik
+
Gewelddadige jeugdervaringen
+
Geweldsocialisatie
+
Huisverbod
+
+
+ +
+
+ + +
+
+ +
+
Spiraal huiselijk geweld
+ +
+ Geeft de aanwezigheid aan van het kenmerk binnen het partnergeweldtype. Met het aantal symbolen wordt per kolom een verschil aangeduid in de mate waarin fysiek en mentaal geweld voorkomt. Een extra symbool betekent dat per kolom de betreffende geweldsvorm vaker voorkomt. Bijvoorbeeld: bij het conflictoplossende type wordt vaker fysiek geweld toegepast dan mentaal geweld.
59
Hoofdstuk 5
Conclusie en discussie
In dit onderzoek is de volgende onderzoeksvraag onderzocht: “In hoeverre zijn de typen plegers van partnergeweld van de typologie van Emery (2011) toepasbaar voor de Nederlandse plegers van partnergeweld?”. Uit dit verkennende onderzoek is naar voren gekomen dat de typologie van Emery (2011) niet helemaal toepasbaar is voor de Nederlandse plegers van partnergeweld. Dit heeft twee redenen. Ten eerste zijn alle types van partnergeweld van Emery (2011) gevonden, behalve het ongeorganiseerde type. Dit is mogelijk het gevolg van het lage aantal deelnemers dat aan dit onderzoek heeft meegewerkt. Ten tweede is de typologie van Emery (2011) enkel van toepassing voor partnergeweld waarbij de partners bij elkaar zijn en niet wanneer zij uit elkaar zijn, terwijl partnergeweld ook ex-partnergeweld omvat (Van Dijk et al., 1997). Ondanks de beperking van de typologie van Emery (2011), is in dit onderzoek expartnergeweld toch ingedeeld in de subtypes van partnergeweld van Emery (2011). Verder is uit dit verkennende onderzoek naar voren gekomen dat het conflictoplossende type wordt gekenmerkt doordat de deelnemers en hun partners ongeveer even vaak geweld toepassen. Dit wordt vaak veroorzaakt vanwege de gebrekkige communicatie tussen hen. De deelnemers ontwijken ruzies, komen niet voor hun standpunten op en indien ze dat wel doen, is het lastig om tot een compromis met hun partners te komen. Fysiek geweld wordt vaker toegepast dan mentaal geweld. Verder hebben de deelnemers en hun partners vaak gewelddadige jeugdervaringen meegemaakt, wat soms leidt tot geweldsocialisatie. Ook is er vaak sprake van alcohol- en/of drugsverslaving. Het opstandige type wordt gekenmerkt doordat de plegers slechts enkele keren geweld hebben gepleegd tegen hun partner. De gewelddadige gedragingen van de deelnemers zijn vaak het gevolg van de frustratie die zij ervaren, wat weer het gevolg is van het mentale en fysieke geweld dat hun partners tegen hen toepassen. In dat geval valt het geweld van de partners in het dictatortype. Verder hebben alle deelnemers die in het opstandige type zijn geclassificeerd in hun jeugd gewelddadige ervaringen meegemaakt. Het willekeurige type wordt gekenmerkt doordat alleen de plegers – in dit onderzoek de partners van de deelnemers – geweld toepassen, wat soms conform en soms niet-conform de relatienormen gepleegd wordt. Mentaal geweld komt vaker voor dan fysiek geweld. Net zoals bij het conflictoplossende type is er sprake van communicatieproblemen tussen de deelnemers en hun partners. Deze zijn deels veroorzaakt doordat de partners en de deelnemers 60
een eigenwijs karakter hebben en zijn deels veroorzaakt doordat niet iedereen de Nederlandse taal vaardig is en daardoor de gevoelens niet goed kunnen uiten. Daarnaast hebben sommige deelnemers en sommige partners in dit subtype tijdens hun jeugd gewelddadige ervaringen meegemaakt, zoals incest en kindermishandeling. Ten slotte wordt het dictatortype gekenmerkt door de terroriserende aard van het mentale en fysieke geweld dat de plegers – de partners van de deelnemers – toepassen. De deelnemers worden vaak gecontroleerd op wat ze aan het doen zijn, met wie ze zijn en waar ze zijn. Ook worden ze geïsoleerd van hun familie en vrienden. Het controlerende karakter van het geweld wordt versterkt doordat de plegers structureel fysiek geweld gebruiken. Op deze manier laten zij zien dat ze de baas zijn en dat hun wil wet is. In enkele gevallen komen de slachtoffers – de deelnemers – met geweld in opstand tegen dit gedrag of verdedigen zij zichzelf. In dat geval valt geweld van het slachtoffer onder het opstandige type. Verder leidt het geweld bij het dictatortype regelmatig tot (ernstige) verwondingen. Vanwege deze ernst wordt vaak de politie ingeschakeld en wordt er in enkele gevallen huisverboden opgelegd. De deelnemers geven als oorzaak van het geweld aan middelenmisbruik en/of geweldsocialisatie als gevolg van gewelddadige jeugdervaringen. In dit verkennende onderzoek zijn er drie opmerkelijke resultaten gevonden. Ten eerste geven de deelnemers minder vaak aan – in vergelijking met andere studies – dat de oorzaak van partnergeweld gevonden kan worden in de patriarchale visie van hun partners en de psychologische en psychopathologische stoornissen (zie onder andere Stith, 1990; Janssen, 2006; Van der Knaap et al., 2010; Kuijpers, Van der Knaap, Winkel et al., 2011; Kuijpers, Van der Knaap & Winkel, 2012). Geen enkele deelnemer – slachtoffer of pleger – geeft de patriarchale visie als oorzaak van het geweld. Bij sommige partners van de deelnemers is geweldsocialisatie een rol voor het plegen van geweld, maar het is niet duidelijk in hoeverre dit een relatie heeft met een patriarchale visie. Verder geven slechts twee deelnemers aan dat psychologische en psychopathologische stoornissen een rol kunnen spelen als oorzaak van het geweld en blijkt geen enkele deelnemer hoog te scoren op antisociale persoonlijkheidsstoornis en borderline. Als oorzaak van het geweld geven de deelnemers aan het middelenmisbruik, gewelddadige jeugdervaringen (conform de sociale leerbenadering) en communicatieproblemen (conform de conflictbenadering). Het tweede opmerkelijke resultaat is dat het ongeorganiseerde relatietype niet gevonden is. Dit kan door mogelijk drie redenen verklaard worden. Ten eerste is in dit onderzoek geen sprake van informatieverzadiging. Er zijn namelijk slechts twaalf deelnemers
61
geïnterviewd. Mogelijk zou het ongeorganiseerde relatietype wel gevonden zijn als er meer deelnemers geïnterviewd zouden worden. Ten tweede is het mogelijk dat de relatienormen niet op de juiste manier geoperationaliseerd zijn, waardoor de interne validiteit van dit onderzoek wordt bedreigd (Boeije, 2005). In dit onderzoek zijn de relatienormen gemeten door te achterhalen of de deelnemers met hun partners impliciete of expliciete afspraken over verschillende onderwerpen – zoals de financiën, hoeveelheid tijd dat ze met elkaar doorbrengen, opvoeding van de kinderen – hebben gemaakt en of ze deze afspraken met elkaar delen. Uit deze afspraken zijn de relatienormen afgeleid. Het is mogelijk dat deze afspraken de relatienormen niet goed weergeven. Het maken van afspraken hoeft namelijk niet te betekenen dat deze afspraken worden nagekomen. Verder is het mogelijk dat er naar onvoldoende soorten relatienormen is gevraagd. Voorbeelden van andere relatienormen waar niet naar gevraagd is, zijn: trouw, loyaliteit, respect, houding ten opzichte van geweld binnen het gezin en rolverdeling man/vrouw. De derde mogelijke reden waarom het ongeorganiseerde type niet is gevonden, heeft te maken met het mogelijke vermijdgedrag van de deelnemers en hun partners. In de interviews geven alle deelnemers aan dat ze een aantal relatienormen met hun partner delen, maar het is onduidelijk of ze de relatienormen ook echt delen. Het kan zijn dat de deelnemers de relatienormen delen om bepaalde conflicten en de eventuele gevolgen van de conflicten te vermijden. Daarom kunnen zij zich gedragen naar de relatienorm, maar het hier eigenlijk niet mee eens zijn. Het derde opmerkelijke resultaat is de grote aanwezigheid van huisverboden in het dictatortype. Deze zijn mogelijk opgelegd vanwege de terroriserende aard van het geweld dat de plegers toepassen, wat voor dreigende situaties zorgt. Huisverboden worden namelijk enkel ingezet wanneer het geweld “ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen”.13 Alleen in het opstandige type is verder één keer een huisverbod opgelegd. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de deelnemers en hun partners in de overige subtypes niet in zeer bedreigende en gevaarlijke situaties zijn terechtgekomen. De deelnemers, hun partners of de andere betrokkenen hebben niet naar hulpverleningsinstanties gebeld of ze hebben dit wel gedaan, maar deze instanties hebben het geweld minder ernstig ingeschat.
13
Artikel 2 Wet tijdelijk huisverbod.
62
Met dit onderzoek is voor de eerste keer een verkennend onderzoek verricht naar de typologie van Emery (2011). Hiermee is een bijdrage geleverd aan de kennis omtrent de verschillende subtypes van partnergeweld, de relatiecontext en de machtspatronen waarbinnen het geweld zich afspeelt. Dit is relevant voor de hulpverlening van partnergeweld, want ieder subtype heeft mogelijk baat bij een andere soort behandeling. Het toepassen van de juiste behandeling is mogelijk kosten reducerend. Ter illustratie: bij het conflictoplossende type is er met name sprake van communicatieproblemen die voor geweld zorgen. De behandeling moet bij dit subtype gericht zijn op het aanleren van de juiste communicatieve vaardigheden. Bij het dictatortype is de oorzaak van het geweld met name middelenmisbruik en geweldsocialisatie. De behandeling bij dit type moet zich richten op het afkicken van de verslaving en op het aanleren van een andere houding ten opzichte van geweld. Verder verdient het de aanbeveling dat bij de hulpverlening van partnergeweld alle betrokkenen worden geholpen, zo ook de kinderen die getuige zijn. In overeenstemming met andere studies blijkt uit dit onderzoek dat gewelddadige jeugdherinneringen kunnen leiden tot geweldsocialisatie en ander negatief gedragingen (zie onder andere Hakkert, 2002; Wolfe, Crooks, Lee et. al., 2003; Emery, 2006). Als de hulpverlening inspeelt op kinderen die getuige zijn en hen preventief aanleert dat geweld niet in orde is, dan kan toekomstig probleemgedrag zo veel mogelijk voorkomen worden. Ondanks dat dit onderzoek een relevante bijdrage levert aan de kennis omtrent partnergeweld, dienen er drie kanttekeningen gemaakt te worden. De eerste kanttekening heeft betrekking op de selectie-bias. Bij selectie-bias gaat het om een fout in de onderzoeksgegevens die zijn ontstaan door een foutieve steekproeftrekking (Billiet & Waege, 2008). In dit onderzoek zijn alleen de plegers en slachtoffers van partnergeweld benaderd die bij het SHG zijn aangemeld. Naast deze groep zijn er ook nog andere plegers en slachtoffers van partnergeweld die niet geregistreerd zijn en die niet benaderd zijn. Een groot deel van de plegers en slachtoffers dat bij het SHG is aangemeld, heeft niet meer de juiste adres- en telefoongegevens en kan daardoor niet benaderd worden en indien deze gegevens wel juist zijn, heeft een groot deel geweigerd om aan dit onderzoek mee te werken. Een kleine groep plegers en slachtoffers die aan het onderzoek wilde meewerken, bleef als gevolg over. Deze groep bestaat mogelijk uit andere kenmerken dan de groep die niet mee wil werken of de groep waarvan de gegevens onbekend zijn.
63
De tweede kanttekening heeft betrekking op de sociaalwenselijke antwoorden die de deelnemers kunnen geven. Zodoende geven de deelnemers antwoorden die niet overeenstemmen met hun daadwerkelijke meningen en gedragingen (Podsakoff, MacKenzie, Lee et. al., 2003). Dit geeft een vertekenend beeld van de werkelijkheid. Hoewel sociaalwenselijke antwoorden bij diepte-interviews nooit helemaal uitgesloten kunnen worden, is in dit onderzoek zo veel mogelijk getracht om sociaalwenselijke antwoorden te beperken door de deelnemers zelf enkele antwoordkaarten te laten invullen. Toch is bij meer dan de helft van de deelnemers deze antwoordkaarten voorgelezen, omdat de deelnemers de stellingen en vragen niet goed begrepen of omdat ze moeite hebben met het lezen (van de Nederlandse taal). De verwachting is dat bij het voorlezen van de antwoordkaarten die fysiek en mentaal geweld meten, de deelnemers sociaalwenselijke antwoorden hebben gegeven over hun eigen geweldsgedragingen. De derde kanttekening heeft betrekking op de classificatie van ex-partnergeweld in de typologie van Emery (2011). In dit onderzoek is ex-partnergeweld op dezelfde wijze ingedeeld in een subtype van Emery (2011) als partnergeweld. De assumptie die hierbij gemaakt is, is dat bij ex-partnergeweld dezelfde classificatievragen en achterliggende mechanismen (zoals de machtsverdeling en de relatienormen) gelden als bij partnergeweld. Het is echter mogelijk dat de classificatievragen en/of achterliggende mechanismen bij expartnergeweld anders zijn dan bij partnergeweld. Zo is er een grote kans dat de relatienormen geen of nauwelijks een rol spelen bij ex-partnergeweld, omdat er geen sprake meer is van een relatie. Vervolgonderzoek kan hier rekening mee houden. Voor vervolgonderzoek kunnen er nog twee andere aanbevelingen worden gegeven. Ten eerste kan een andere vorm van kwalitatief onderzoek voor meer inzicht geven in de relatiedynamiek en het geweld. Zodoende kunnen de relatienormen en de rollen die de betrokkenen tijdens het geweld innemen beter geanalyseerd worden. Met bijvoorbeeld een casestudie kan direct na de registratie van het geweld de pleger en het slachtoffer geobserveerd worden en kan er met hen en andere betrokkenen – zoals getuigen en hulpverlening – interviews gehouden worden. Nadelen van casestudies zijn dat ze erg tijdrovend zijn, met name als er meerdere casestudies komen om zodoende te toetsen of de typologie van Emery (2011) van toepassing is. Daarnaast kan de aanwezigheid van een onderzoeker de behandeling van de plegers en slachtoffers in de weg staan, wat ten koste gaat van het welzijn van de plegers, slachtoffers en andere betrokkenen. De tweede aanbeveling voor vervolgonderzoek is het verrichten van kwantitatief onderzoek. Met kwantitatief onderzoek kan getoetst worden of de geweldskenmerken en de 64
overige kenmerken die in dit verkennende onderzoek zijn gevonden ook worden gevonden wanneer meer deelnemers aan het onderzoek meewerken en of deze kenmerken statistisch significant tussen de subtypen van de typologie van Emery (2011) verschillen. Vervolgonderzoek is in ieder geval noodzakelijk om meer kennis te verkrijgen van partnergeweld, de type plegers en de bijbehorende motieven voor en oorzaken van het geweld. Door het vergroten van de kennis en het publieke bekend maken van deze kennis, kan mogelijk ook de schaamte bij plegers en slachtoffers doorbroken worden. Hierdoor kan hulp sneller worden ingeschakeld en kan de schade zo veel mogelijk beperkt blijven. Partnergeweld houdt nog steeds niet vanzelf op, maar mogelijk wel eerder.
65
Literatuurverwijzing Alberda, D.L., & Wartna, B.S.J. (2013). Recidive na huiselijk geweld. Ontwikkelingen in de strafrechtelijke recidive van plegers van huiselijk geweld vervolgd in de periode 2007-2009. Den Haag: WODC.
Archer, J. (2000). Sex differences in aggression between heterosexual partners: A metaanalytic review. Psychological Bulletin, 126, 651-680.
Baarda, B. (2014). Dit is onderzoek! Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen: Noordhoff Uitgevers.
Bandura, A. (1973). Aggression: A social learning analysis. New Jersey: Prentice-Hall, Inc.
Bennett Cattaneo, L., & Goodman, L.A. (2003). Victim-reported risk factors for continued abusive behavior: Assessing the dangerousness of arrested batterers. Journal of Community Psychology, 31, 349-369.
Bensley, L., Eenwyk, J. van, & Wynkoop Simmons, K. (2003). Childhood family violence history and women’s risk for intimate partner violence and poor health. American Journal of Preventive Medicine, 25, 38-44.
Billiet, J., & Waege, H. (2008). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: De Boeck.
Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Amsterdam: Boom Onderwijs.
Carlson R.G., & Jones, K.D. (2010). Continuum of conflict and control: A conceptualization of intimate partner violence typologies. The family journal, 18, 248-254.
66
Costa, D.M., & Babcock, J.C. (2008). Articulated thoughts of intimate partner abusive men during anger arousal: Correlates with personality disorder features. Journal of Family Violence, 23, 395-402. Delsol, C., & Margolin, G. (2004). The role of family-of-origin violence in men’s marital violence perpetration. Clinical Psychology Review, 24, 99-122.
Dijk, T. van, Flight, S., Oppenhuis, E., & Duesmann, B. (1997). Huiselijk geweld: Aard, omvang en hulpverlening. Hilversum: Intomart.
Dijk, T. van, Veen, M., & Cox E. (2010). Slachtofferschap van huiselijk geweld: aard, omvang, omstandigheden en hulpzoekgedrag. Hilversum: Intomart.
Durkheim, E. (1984). The division of labor in society. New York, NY: The Free Press.
Dutton, D.G. (1995a). Intimate abusiveness. Clinical psychology: Science and practice, 2, 207-224.
Dutton, D.G. (1995b). Trauma symptoms and PTSD-like profiles in perpetrators of intimate abuse. Journal of Traumatic Stress, 8, 299-316.
Dutton, D.G., Starzomski, A., & Ryan, L. (1996). Antecedents of abusive personality and abusive behavior in wife assaulters. Journal of Family Violence, 11, 113-132.
Eijkern, L. van, Baan, L., & Veenstra, R. (2011). Een onderzoek naar effectiviteit van huisverboden in de provincie Groningen 2009-2010. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Emery, C.R. (2006). Consequences of childhood exposure to intimate partner violence. Washinton: U.S. Department of Justice.
Emery, C.R. (2011). Disorder or deviant order? Re-theorizing domestic violence in terms of order, power and legitimacy. A typology. Agression and Violent Behavior, 16, 525-540.
67
Elchardus, M. (2007). Sociologie. Een inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Fergusson, D.M., Boden J.M., & Horwood, L.J. (2008). Developmental antecedents of interpartner violence in a New Zealand birth cohort. Journal of Family Violence, 23, 737753. Gemeente Hoogeveen (2010). Met elkaar voor elkaar. “Aanpak binnenhuis terreur in recidivegezinnen huiselijk geweld in Hoogeveen”. Eindevaluatie. Hoogeveen: Gemeente Hoogeveen.
Hakkert, A. (2002). Huiselijk geweld en straatgeweld. Een verkenning naar de relatie tussen beide geweldsvormen. Den Haag: Ministerie van Justitie.
Hilton, N.Z., & Harris, G.T (2005). Predicting wife assault: A critical review and implications for policy and practice. Trauma Violence Abuse, 6, 3-23.
Holtzworth-Munroe, A., Bates, L., Smutzler, N., & Sandin, E. (1997). Brief review of the research on husband violence; Part 1: Maritally violent versus nonviolent men. Aggression and Violent Behavior, 2, 65-99.
Holtzworth-Munroe, A., & Stuart, G.L. (1994). Typologies of male batterers: Three subtypes and the differences among them. Psychological Bulletin, 116, 476-497.
Ireland, T.O., & Smith, C.A. (2009). Living in partner-violent families: Developmental links to antisocial behavior and relationship violence. Journal of Youth and Adolescence, 38, 323339.
Janssen, H. (2006). Achter de voordeur. Aanpak van huiselijk geweld. Amsterdam: Boom.
Johnson, M.P. (1995). Patriarchal terrorism and common couple violence: Two forms of violence against women. Journal of Marriage and the Family, 57, 283-294.
Johnson, M.P. (2008). A typology of domestic violence: Intimate terrorism, violent resistance, and situational couple violence. Boston, MA: Northeastern University Press. 68
Keller, P.S., Cummings, E.M., Davies, P.T., & Mitchell, P.M. (2008). Longitudinal relations between parental drinking problems, family functioning, and child adjustment. Development and Psychopathology, 20, 195-212.
Kelley, J.B., & Johnson, M.P. (2008). Differentiation among types of intimate partner violence: Research update and implications for interventions. Family Court Review, 46, 476-499.
Knaap, L.M. van der, Idrissi, F. el, & Bogaerts, S. (2010). Daders van huiselijk geweld. (Onderzoek en Beleid; No. 287). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Kuijpers, K.F., Knaap, L.M. van der, & Lodewijks, I.A.J. (2011). Victims’ influence on intimate partner violence revictimization: A systematic review of prospective evidence. Trauma, Violence, & Abuse, 12, 198-219.
Kuijpers, K.F., Knaap, L.M. van der, & Winkel, F.W. (2012). PTSD symptoms and risk factors for intimate partner violence revictimization and the mediating role of victims’ violent behavior. Journal of Traumatic Stress, 25, 179-186.
Kuijpers, K.F., Knaap, L.M. van der, Winkel, F.W., Pemberton, A., & Baldry, A.C. (2011). Borderline traits and symptoms of post-traumatic stress in a sample of female victims of intimate partner violence. Stress and Health, 27, 206-215.
Lanier, M.M., & Henry, S. (2010). Essential criminology. Boulder: Westview Press.
Lawick, J. van, & Groen, M. (1998). Intieme oorlog, Over geweld en kwetsbaarheid in gezinsrelaties. Amsterdam: Van Gennip.
Lissenberg, E. (2001). Het meten van criminaliteit. In E. Lissenberg, S. van Ruller & R. van Swaaningen (Eds.), Tegen de regels IV. Een inleiding in de criminologie (pp. 51-76). Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Mastenbroek, S. (1995). De illusie van veiligheid. Voortekenen en ontwikkeling van geweld tegen vrouwen in relaties. Utrecht: Jan van Arkel. 69
Movisie (2007). Factsheet huiselijk geweld: Feiten en cijfers. Utrecht: Movisie.
Movisie (2013). Huiselijk geweld: Aard en omvang, gevolgen, hulpverlening en aanpak. Utrecht: Movisie.
Podsakoff, P.M., MacKenzie, S.B., Lee, Y.L., & Podsakoff, N.P. (2003). Common method biases in behavioral research: A critical review of the literature and recommended remedies. Journal of Applied Psychology, 88, 879-903.
Rijksoverheid (2015a). Recidive en veelplegers. Geraadpleegd op 30 mei 2015, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/recidive.
Rijksoverheid (2015b). Teeven en Van Rijn: kom in actie bij vechtscheiding: praat erover en zoek hulp! Geraadpleegd op 29 juni 2015, van http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2015/02/06/teeven-en-van-rijn-kom-in-actie-bijvechtscheiding-praat-erover-en-zoek-hulp.html.
Smart, C. (1976). Women, crime and criminology: A feminist critique. Londen, Henley, Boston: Routledge & Kegan Paul.
Smith, C.A., Ireland, T.O., Park, A., Elwyn, L., & Thornberry, T.P. (2011). Intergenerational continuities and discontinuities in intimate partner violence: A two-generational prospective study. Journal of Interpersonal Violence, 26, 3720-3752.
Stith, S.M. (1990). Police response to domestic violence: The influence of individual and familial factors. Violence and Victims, 5, 37-49.
Stith, S.M., Rosen, K.H., Middleton, K.A., Busch, A.L., Lundeberg, K., & Carlton, R.P. (2000). The intergenerational transmission of spouse abuse: A meta-analysis. Journal of Marriage and the Familie, 62¸640-654.
Straus, M. A. (1976). Sexual inequality, cultural norms, and wife-beating. In E. C. Viano (Ed.), Victims and society (pp. 543–559). Washington, DC: Visage Press. 70
Straus, M.A., & Gelles, R.J. (1990). Physical violence in American families. New Brunswick, NJ: Transaction Publishers.
Straus, M.A., Hamby, S.L., Boney-McCoy, S., & Sugarman, D.B. (1996). The revised conflict tactics scales (CSTS2): Development and preliminary psychometric data. Journal of family issues, 17, 283-316.
Strauss, A.L. (1987). Qualitative analysis for social scientist. Cambridge: University Press.
Swaaningen, R. van. (2001). Kritische criminologie. In E. Lissenberg, S. van Ruller & R. Van Swaaningen (Eds.), Tegen de regels IV. Een inleiding in de criminologie (pp. 251271). Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Vaan, K. de, & Timmermans, M. (2014). Het schokeffect van het huisverbod: meer intensieve hulp, minder recidive. Geraadpleegd op 27 maart 2015, van http://www.ccvsecondant.nl/platform/article/het-schokeffect-van-het-huisverbod-meer-intensieve-hulpminder-recidive/.
Veen, H.C.J. van der, & Bogaerts, S. (2010). Huiselijk geweld in Nederland. Overkoepelend syntheserapport van het vangst-hervangst-,slachtoffer- en daderonderzoek 2007-2010. Den Haag: WODC.
Verwijs, R., & Lünnemann, K. (2012). Partnergeweld. Achtergrond en risicofactoren. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Voor een Veilig Thuis (2015). Campagne. Geraadpleegd op 15 juli 2015, van http://www.vooreenveiligthuis.nl/campagne.
Waller, W. (1937). The rating and dating complex. American Sociological Review, 2, 727734.
Weber, M. (1978). Economy and society: An outline of interpretive sociology. Oakland, CA: University of California Press. 71
Weldon, S., & Gilchrist, E. (2012). Implicit theories in intimate partner violence offenders. Journal of family violence, 27, 761-772.
Wester, F. (1995). Strategieën voor kwalitatief onderzoek. Bussum: Coutinho.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2013). Waarden, normen en de last van het gedrag. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Wittebrood, K., & Veldheer, V. (2005). Partnergeweld in Nederland. Een secundaire analyse van de Intomart-onderzoeken naar huiselijk geweld. Tijdschrift voor Criminologie, 1¸3-23.
Wolfe, D.A., Crooks, C.V., Lee, V., McIntyre-Smith, A., & Jaffe, P.G. (2003). The effects of children’s exposure to domestic violence: A meta-analysis and critique. Clinical Child and Family Psychology Review, 6, 171-187.
72
Bijlagen Bijlage A
Uitnodigingsbrief
Geachte … In opdracht van Stichting Toevluchtsoord doet de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek naar de verhalen van de personen die in aanraking zijn gekomen met huiselijk geweld. Stichting Toevluchtsoord is een kenniscentrum op het gebied van huiselijk geweld en biedt hiernaast hulp en advies aan slachtoffers, plegers en omstanders van huiselijk geweld. Wij zijn erg geïnteresseerd in uw verhaal. Wij willen u daarom uitnodigen voor het onderzoek. Met het onderzoek willen we de omstandigheden waarin het geweld plaatsvond beter in kaart brengen, zodat zodoende de hulpverlening verbeterd kan worden. Omdat u hier ervaring mee heeft, is het belangrijk om van u te horen wat uw ervaringen zijn. Ook geeft dit onderzoek u de mogelijkheid om uw eigen verhaal te vertellen. Daarnaast wordt getracht met het onderzoek de vooroordelen en de vaak heersende schaamte te doorbreken. Het onderzoek is absoluut niet bestraffend en veroordelend van aard. De interviews zijn vertrouwelijk en anoniem. Dit betekent dat verder niemand te weten zal komen van wie de antwoorden afkomstig zijn en uw naam wordt nergens bekend gemaakt. Dit houdt ook in dat er geen (juridische) gevolgen zitten aan de antwoorden die u geeft. Het onderzoek is namens Stichting Toevluchtsoord, maar de antwoorden zijn niet herleidbaar naar een persoon. Stichting Toevluchtsoord weet dus niet van wie de antwoorden afkomstig zijn. Verder zullen de resultaten alleen gebruikt worden voor dit onderzoek. Het onderzoek bestaat uit een online enquête of uit een schriftelijke enquête waarin zowel vragen over uw persoonlijkheid als vragen over uw (vorige) relatie worden gevraagd. Het onderzoek duurt ongeveer 60 minuten. Ik zou u graag willen vragen of u mee wilt werken aan het onderzoek. U kunt meedoen door binnen drie weken naar de volgende site te gaan: http://tinyurl.com/pm8kx49 Uw persoonlijke inlogcode is: … Het is mogelijk om tijdens het interview tijdelijk te stoppen. Uw antwoorden worden automatisch opgeslagen. Op een ander moment kunt u verder gaan met waar u bent gebleven. Mocht u mee willen doen aan het onderzoek, maar beschikt u niet over internet of beantwoordt u de vragen liever op papier, dan kunt u bellen naar 0644192003 of een e-mail sturen naar
[email protected] Met vriendelijke groet, 73
L. Wubbels Rijksuniversiteit Groningen
74
Bijlage B
Belscript
Goedemorgen/goedemiddag, u spreekt met Laurien Wubbels van de Rijksuniversiteit Groningen. Spreek ik met (naam)? Bel ik gelegen? Nee- kan ik u op een ander moment terugbellen? Ja In samenwerking met het Steunpunt Huiselijk Geweld zijn wij bezig met een onderzoek naar de belevingen van huiselijk geweld. Ik heb begrepen dat u onlangs of enige tijd geleden hiermee te maken hebt gehad, klopt dat? Ja Nee – heeft u contact gehad met een hulpverleningsinstantie, zoals SHG, maatschappelijk werk, reclassering, (in Groningen: MJD) enz.? Wij zijn erg geïnteresseerd in uw ervaringen en hoe het nu met u gaat. Met het onderzoek willen we de omstandigheden waarin het geweld plaatsvond beter in kaart brengen. Omdat u hier ervaring mee heeft, is het belangrijk om van u te horen wat uw ervaringen zijn. Ook geeft dit onderzoek u de mogelijkheid om uw eigen verhaal te vertellen. (Alleen bij plegers: Het onderzoek is absoluut niet bestraffend en veroordelend van aard.) Zou ik met u een afspraak mogen maken om u hier een aantal vragen over te stellen? Het onderzoek duurt ongeveer een uur (en alleen ik zal aanwezig zijn). Het is belangrijk om te weten dat het onderzoek vertrouwelijk zal zijn. Niemand anders zal te weten komen welke antwoorden u geeft. Verder is uit de resultaten van het onderzoek niet te achterhalen van wie de antwoorden afkomstig zijn. Afspraak? Zie locatie en de checklist Locatie: - Bij Het Kopland (organisatie van het SHG in Groningen) - Rijksuniversiteit Groningen - bij u thuis, mits er een aparte ruimte aanwezig is waar we alleen kunnen zitten (zonder kinderen). Argumenten Wil niet mee doen: Uiteraard is het aan u of u deel wil nemen of niet, maar wij willen graag weten wat uw ervaringen zijn zodat in de toekomst mensen die te maken hebben met huiselijk geweld nog beter geholpen kunnen worden. Ik snap dat het niet leuk is om over te praten, maar we hebben u nodig om te weten wat het voor mensen allemaal betekent als iemand aangehouden wordt voor huiselijk geweld.
75
We willen graag uw verhaal horen over hoe het is gegaan Checklist als personen mee willen werken Of de respondent op dit moment een partner heeft. Zo ja, is dit dezelfde partner als destijds met het interview? In het geval ze nog samen zijn of het mogelijk is tegelijk een afspraak te maken? Of er een aparte ruimte is waar we kunnen zitten (zonder kinderen)? Of de adresgegevens nog kloppen? Of de respondent zelf nog vragen heeft? Aangeven dat wanneer er iets tussen de afspraak in komt, deze kan bellen met het telefonisch steunpunt, 050-5991420 waarbij hij/zij aangeeft dat het om het onderzoek van Noortje en Laurien gaat.
76
Bijlage C
Belpogingen
TABEL C1: Belpogingen Belronde 1 Belronde 2 Niet opgenomen 8 14 Voicemail/antwoordapparaat 3 5 In gesprek 1 2 Nummer niet in gebruik 41 68 Weigering 58 41 Terugbellen voor afspraak, 7 1 afspraak niet gelukt Afspraak gemaakt 9 11 Niet op afspraak komen 3 4 opdagen Anders 3 Totaal 127 145
Totaal 22 8 3 109 99 8
% 8,1 2,9 1,1 40,1 36,4 2,9
20 7
7,4 2,6
3 272
1,1 100,0
TABEL C2: Redenen weigeringen Belronde 1 Belronde 2 Geen tijd 5 7 Situatie af willen sluiten of situatie is 12 7 inmiddels afgesloten Relatie is weer goed 4 Interview duurt te lang 2 Incident was geen huiselijk geweldsituatie 4 Huidige behandeling niet willen schaden 2 Nederlandse taal niet vaardig 2 Persoonlijke omstandigheden 2 Incident is te pijnlijk 1 Woede 1 Geen reden 27 23 Totaal 58 41
77
Totaal 12 19
% 12,1 9,2
4 2 4 2 2 2 1 1 50 99
4,0 20 4,0 2,0 2,0 2,0 1,0 1,0 50,5 100,0
Bijlage D
Vragenlijst diepte-interview
VERTROUWELIJK Interviewnummer
…….
78
Introductie Openen met: heeft u met iemand over het interview gehad? Zag u er tegen op? Wat is uw reden om mee te doen met het onderzoek? Uitleg onderzoek: Het doel van dit onderzoek is om de kennis te vergroten over de omstandigheden die tijdens huiselijk geweld speelden. Wij willen deze omstandigheden beter in kaart brengen. Dit is uiteraard van belang om de hulpverlening te verbeteren. Ook geeft het onderzoek u de kans om uw eigen verhaal te vertellen. De interviews zijn verder vertrouwelijk en anoniem. Dit betekent dat verder niemand te weten komt van wie de antwoorden afkomstig zijn en uw naam wordt nergens bekend gemaakt. Dit houdt ook in dat er geen (juridische) gevolgen zitten aan de antwoorden die u geeft. De onderzoeksresultaten worden op zo’n manier weergegeven dat het niet herleidbaar is van wie de antwoorden afkomstig zijn. Verder zullen de resultaten alleen gebruikt worden voor dit onderzoek. De vragen van het interview gaan over de partner met wie u in aanraking bent gekomen met huiselijk geweld. De vragen gaan dus niet over uw gedragingen in andere relaties. Mocht u in meerdere relaties te maken hebben gehad met partnergeweld, dan gaan de vragen over de laatste keer en dus over die relatie.
79
Deel A: Algemeen We starten met een paar algemene vagen: Algemene gegevens 1. Wat is uw geboortedatum?
. . / . . / . . . . (DD/MM/JJJJ)
2. Geslacht
□ Man □ Vrouw
3. Hebt u op dit moment werk? Zo niet, sinds wanneer bent u werkloos?
□ Ja □ Nee, sinds …
4. Wat is uw hoogst voltooide opleiding?
□ Geen □ Lager onderwijs (lagere school, basisschool, lavo, vglo) □ Lager beroepsonderwijs (huishoudschool, lbo, lts, leao, ito, LEAD, vmbo, etc.) □ Middelbaar algemeen onderwijs (mavo, ivo, mulo, ulo) □ Middelbaar beroepsonderwijs (mbo, mts, uts, meao) □ Hoger algemeen onderwijs (havo, vwo, atheneum, gymnasium) □ Hoger beroepsonderwijs (hbo, hts, heao) □ Wetenschappelijk onderwijs
5. Heeft u momenteel nog een relatie met dezelfde partner?
□ Ja □ Nee
6. Hoe vaak bent u, is uw partner of bent u samen met uw partner aangemeld bij een hulpverleningstraject om het geweld te stoppen?
80
Deel B: Relatienormen Nu volgt een aantal vragen over afspraken die binnen uw relatie gelden. De relatie heeft betrekking op de relatie die u had met uw partner waarbij sprake was van huiselijk geweld. De relatieafspraken hoeven niet expliciet te zijn gemaakt. Het kunnen ook afspraken zijn waarvan u weet dat u het met uw partner eens bent zonder dat u hierover ooit heeft gepraat. Afspraken In uw relatie, zijn uw partner en u Ja Nee het eens over… De opvoeding van de kinderen? 1 2 Hoeveel tijd u met zijn tweeën 1 2 doorbrengt? Hoe jullie elkaar mogen aanraken 1 2 in openbare gelegenheden? Hoeveel contact jullie met elkaar 1 2 hebben, zoals bellen/smsen/whatsappen/mailen etc.? De financiën? 1 2 De vrijetijdsbesteding van de 1 2 ander? Wanneer jullie seks hebben? 1 2 Hoe jullie met vrienden en 1 2 familie omgaan? Was er sprake van gewelddadige □ Nooit (ga door naar onderdeel C) conflicten over minstens één van □ Bijna nooit deze onderwerpen? □ Soms □ Vaak □ Heel vaak Is de afspraak na het conflict □ Ja veranderd? □ Nee (ga door naar onderdeel C) Hoe is de nieuwe afspraak geworden? Wie was het niet met de afspraak eens? Was dat u of uw (ex-)partner?
81
Weet ik niet 3 3 3 3
3 3 3 3
Deel C: Macht/Aard van het geweld Ik ga nu enkele vragen over uw (vorige) relatie stellen. Wanneer is de eerste escalatie begonnen? Kunt u deze beschrijven? Kunt u een schatting maken hoeveel incidenten per jaar in uw relatie hebben plaatsgevonden? Kunt u een situatie schetsen waarbij uw partner gebruik maakte van geweld? Onder geweld verstaan we niet alleen lichamelijk geweld, maar ook bedreiging, vernedering enzovoort. Waarom denkt u dat hij/zij ervoor kiest om geweld toe te passen? Kunt u een situatie schetsen waarbij u gebruik maakte van geweld? Ook hier verstaan we onder geweld niet alleen lichamelijk geweld, maar ook bedreiging, vernedering enzovoort. In elke relatie hebben partners meningsverschillen, ruzies en ergernissen. Er zijn verschillende manieren om hiermee om te gaan. U krijgt van mij een lijst met verschillende gedragingen die kunnen voorkomen tijdens ruzies en ergernissen. De gedragingen hebben zowel betrekking op uw (ex-) partner, als op u. Ook hier wordt met (ex-)partner bedoeld de partner die u had waarmee geweld plaatsvond. Kunt u per gedraging aangeven hoe vaak deze voorkomt? Er zijn vijf antwoordmogelijkheden: nooit, bijna nooit, soms, vaak of heel vaak. U kunt het juiste antwoord omcirkelen. Mocht u vragen over de gestelde gedragingen hebben, dan kunt u deze uiteraard stellen. Overhandig Antwoordkaart C – deel 1; Antwoordkaart C – deel 2.
82
Deel D: Typologie Conflictoplossend De vorige vragen gingen over verschillende soorten gedragingen van uw (ex-)partner en u. Graag willen wij meer informatie ontvangen hoe u met uw (ex-)partner omgaat/omging. U ontvangt van mij een nieuw antwoordkaart met een aantal stellingen. Ook hier wordt met partner bedoeld de partner die u had waarmee geweld plaatsvond. Kunt u per stelling aangeven hoe vaak een situatie voorkomt? Er zijn vijf antwoordmogelijkheden: helemaal mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens, en helemaal mee eens.. U kunt het juiste antwoord omcirkelen. Mocht u vragen over stellingen hebben, dan kunt u deze uiteraard stellen. Overhandig Antwoordkaart D – deel 1 Dictator Wij willen graag van u weten hoe u over uw (ex-)partner denkt en hoe u over uw relatie nadenkt/nadacht. U ontvangt wederom een lijst met stellingen. De antwoordmogelijkheden zijn: helemaal mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens, en helemaal mee eens.. U kunt het juiste antwoord omcirkelen. Mocht u vragen over stellingen hebben, dan kunt u deze uiteraard stellen. Overhandig Antwoordkaart D – deel 2 Feministische benadering De volgende vragen gaan over u als persoon. Wij beginnen eerst met gebeurtenissen tijdens uw jeugd, met name over uw thuissituatie. We begrijpen dat u misschien niet alles meer herinnert, maar ik wil u toch vragen om uw jeugd proberen terug te halen en om de vragen zo eerlijk mogelijk te beantwoorden. Bent u vroeger als kind opgevoed met klappen, veel schelden of dreigingen? Wie gedroeg zich op deze manier tegenover wie?
Hoe vaak kwamen deze gedragingen voor?
Mijn moeder of mijn vader vertelde mij dat ik moest slaan als iemand mij sloeg of als iemand mij beledigde
83
□ Ja □ Nee □ Vader tegen moeder □ Moeder tegen vader □ Vader tegen broers/zussen □ Moeder tegen broers/zussen □ Vader tegen mij □ Moeder tegen mij □ Nooit □ Bijna nooit □ Soms □ Vaak □ Heel vaak □ Helemaal mee oneens □ Mee oneens □ Neutraal □ Mee eens □ Helemaal mee eens
Toen ik een kind was zag ik vaak andere kinderen (geen familie) ruzie maken en elkaar slaan
Toen ik een kind was, werd ik door volwassenen of andere kinderen (geen familie) geduwd, geslagen of werden er dingen naar mij toe gegooid Toen ik een kind was, werd mij door volwassen of andere kinderen (geen familie) verteld dat ik terug moest slaan als ik zelf werd geslagen of als ik werd beledigd
□ Helemaal mee oneens □ Mee oneens □ Neutraal □ Mee eens □ Helemaal mee eens □ Helemaal mee oneens □ Mee oneens □ Neutraal □ Mee eens □ Helemaal mee eens □ Helemaal mee oneens □ Mee oneens □ Neutraal □ Mee eens □ Helemaal mee eens
Opstandig Tot slot hebben wij nog vragen die gaan over u als persoon. Voor de laatste keer geef ik u een lijst met stellingen. Zou u willen aangeven wat bij u van toepassing is? U kunt kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: helemaal mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens en helemaal mee eens. Als u vragen over de stellingen heeft, dan kunt u deze natuurlijk stellen. Overhandig Antwoordkaart D – deel 3
84
Deel E: Afsluiting Hoe gaat het nu met u? Ik wil u bedanken voor uw medewerking aan het onderzoek. Ik benadruk dat er vertrouwelijk en anoniem wordt omgegaan met uw gegevens. De gegevens worden uitsluitend gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek, uw naam wordt nergens bekend gemaakt en er zullen ook geen (juridische) gevolgen aan zitten. Nadat het onderzoek is afgerond zou ik graag de resultaten aan u willen mededelen. Bent u hierin geïnteresseerd? Zou ik uw e-mailadres mogen noteren? Mocht u verder nog vragen hebben, dan kunt u altijd bellen naar 050-5991420 en aangeven dat het om het onderzoek van Laurien en Noortje gaat. Heeft u nog vragen?
85
Antwoordkaart C – Deel 1
Gedragingen van uw partner tegen u Wanneer er onenigheid was tussen u en uw partner, hoe vaak … bedreigde uw partner u met een mes of een wapen? dreigde uw partner u te doden? dreigde uw partner de kinderen, familie of vrienden van u te schaden? had u een verstuiking, een blauwe plek of een kleine snee vanwege geweld van uw partner? had u een bot gebroken vanwege een gevecht met uw partner? duwde, stootte of greep uw partner u vast? gooide uw partner iets naar u? viel u bewusteloos doordat uw partner tijdens een gevecht op uw hoofd sloeg? sloeg uw partner u? had u brandwonden door toedoen van uw partner? probeerde uw partner u te wurgen? schopte, beet of stompte uw partner u met zijn/haar vuisten? voelde u een lichamelijke pijn, veroorzaakt door een gevecht met uw partner, die u de volgende dag nog steeds voelde? dwong uw partner u om seks te hebben of seksuele handelingen te verrichten tegen uw eigen wil in? verwondde uw partner u met een mes of schoot uw partner op uw met een wapen?
Nooit
Bijna nooit
Soms
Vaak
Heel vaak
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
86
Antwoordkaart C – Deel 1
Gedragingen van uw partner tegen u Wanneer er onenigheid was tussen u en uw partner, hoe vaak … had u letsel door de gedragingen van uw partner? ging u naar de dokter vanwege een gevecht met uw partner? moest u naar de dokter vanwege een gevecht met uw partner, maar heeft u dit niet gedaan? raakte of probeerde uw partner u te raken met een object? heeft uw partner u bespot of gekleineerd? hield uw partner u in de gaten? heeft uw partner u verboden uit te gaan met vrienden? heeft uw partner u verboden af te spreken met vrienden? heeft uw partner verboden u om met anderen op een feest te praten?
87
Nooit
Bijna nooit
Soms
Vaak
Heel vaak
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Antwoordkaart C – Deel 2
Gedragingen van u tegen uw partner Wanneer er onenigheid was tussen u en uw partner, hoe vaak … bedreigde u uw partner met een mes of een wapen? dreigde u uw partner te doden? dreigde u de kinderen, familie of vrienden van uw partner te schaden? had uw partner een verstuiking, een blauwe plek of een kleine snee vanwege geweld van u? had uw partner een bot gebroken vanwege een gevecht met u? duwde, stootte of greep u uw partner vast? gooide u iets naar uw partner? viel uw partner bewusteloos doordat u tijdens een gevecht op uw partners hoofd sloeg? sloeg u uw partner? had uw partner brandwonden door toedoen van u? probeerde u uw partner te wurgen? schopte, beet of stompte u uw partner met uw vuisten? voelde uw partner een lichamelijke pijn, veroorzaakt door een gevecht met u, die uw partner de volgende dag nog steeds voelde? dwong u uw partner om seks te hebben of seksuele handelingen te verrichten tegen de wil van uw partner in? verwondde u uw partner met een mes of schoot u op uw partner met een wapen?
Nooit
Bijna nooit
Soms
Vaak
Heel vaak
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
88
Antwoordkaart C – Deel 2
Gedragingen van u tegen uw partner Wanneer er onenigheid was tussen u en uw partner, hoe vaak … had uw partner letsel door de gedragingen van u? ging uw partner naar de dokter vanwege een gevecht met u? moest uw partner naar de dokter vanwege een gevecht met u, maar heeft uw partner dit niet gedaan? raakte of probeerde u uw partner te raken met een object? heeft u uw partner bespot of gekleineerd? hield u uw partner in de gaten? heeft u uw partner verboden uit te gaan met vrienden? heeft u uw partner verboden af te spreken met vrienden? heeft u uw partner verboden om met anderen op een feest te praten?
89
Nooit
Bijna nooit
Soms
Vaak
Heel vaak
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Antwoordkaart D – Deel 1
Ik vertel mijn partner niet dat ik het met hem/haar oneens ben als we het hebben over belangrijke zaken Ik kan geen aardige dingen tegen mijn partner zeggen, ook niet als ik aan de aardige dingen denk Wanneer het onduidelijk voor mij is wat mijn partner bedoelt, vraag ik hem om meer informatie Wanneer mijn partner over onze problemen wilt praten probeer ik het gesprek te vermijden Ik zeg gemene dingen tegen mijn partner, maar daarna vertel ik hem/haar dat ik een grapje maak Wanneer mijn partner en ik problemen hebben, dan neem ik het hem/haar kwalijk Wanneer mijn partner iets gemeens zegt, zeg ik iets gemeens terug Ik bied mijn excuses aan als ik iets tegen mijn partner heb gezegd wat ik niet had moeten zeggen Ik laat aan mijn partner zien dat ik om hem/haar geef, ondanks dat ik het met mijn partner oneens ben Ik vertel mijn kant van het verhaal als ik het met mijn partner oneens ben Ik toon respect voor mijn partners gevoelens over een bepaalde kwestie Als ik zeker weet dat mijn partner en ik een probleem kunnen uitpraten, dan vertel ik dat mijn partner ook Wanneer mijn partner en ik het oneens zijn, stel ik een compromis voor Wanneer mijn partner en ik het oneens zijn en mijn partner een oplossing voorstelt, ga ik hiermee akkoord
Helemaal mee oneens 1
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
90
Antwoordkaart D – Deel 2
Soms moet ik mijn partner laten herinneren wie de baas is Over het algemeen heb ik het voor het zeggen als mijn partner en ik het oneens met elkaar zijn Mijn partner moet niet vergeten dat ik de baas ben Mijn partner is in principe een goed persoon Mensen vinden mijn partner meestal leuk Mijn partner heeft niet genoeg verstand om belangrijke beslissingen te nemen Ik heb het recht om alles te weten wat mijn partner doet Ik sta erop dat ik weet waar mijn partner allen tijde is Ik heb het recht om betrokken te zijn met alles wat mijn partner doet
91
Helemaal mee oneens 1
Mee oneens
Neutraal Mee eens
Helemaal mee eens
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Antwoordkaart D – Deel 3 Helemaal mee oneens 1
Mee oneens
Neutraal Mee eens
Helemaal mee eens
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
Ik lieg om mezelf beter te laten lijken
1
2
3
4
5
Ik lieg om te krijgen wat ik wil
1
2
3
4
5
Ik doe bijna alles om te voorkomen dat mensen me verlaten Als ik iets doe denk ik niet na over wat de gevolgen zijn voor andere mensen Ik word vaak gekwetst door de dingen die ik zelf doe Ik heb er wel eens aan gedacht mijzelf te verwonden door snijden of branden Ik heb spijt wanneer ik iemand gekwetst heb Ik verander plotseling van het ene soort persoon in een ander Ik heb weleens verteld dat ik zelfmoord ga plegen Ik heb moeite mij aan de regels te houden op mijn werk Ik behandel anderen alleen slecht als ze dat verdienen
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Ik ga heen en weer in het denken over of mijn partner perfect of verschrikkelijk is Ik breek vaak expres dingen van anderen Mijn relaties hebben grote ups en downs Ik doe vaak dingen waarmee ik de wet overtreed Ik verander plotseling van het ene soort persoon in een ander Ik doe vaak dingen waarvan anderen zeggen dat ze gevaarlijk zijn Mijn stemming wisselt altijd Ik voel me vaak leeg
92
Bijlage E
Codes per subtype TABEL E1: Codes bij het conflictoplossende type
Code
Aantal keer genoemd
Communicatie: gebrekkige communicatie
54
Fysiek geweld
38
Middelenmisbruik: drugsmisbruik
34
Fysiek geweld: slaan
18
Recht: handeling politie/justitie
18
Gewelddadige jeugdervaring: partner slachtoffer huiselijk geweld
10
Mentaal geweld: bedreiging
9
Fysiek geweld: duwen
9
Gewelddadige jeugdervaring: overig
9
Mentaal geweld: kinderen meenemen
8
Middelenmisbruik: alcoholmisbruik
8
Gewelddadige jeugdervaring: deelnemer slachtoffer huiselijk
8
geweld Recht: aangifte
7
Mentaal geweld: huis afsluiten
6
Fysiek geweld: met objecten gooien
6
93
TABEL E2: Codes bij het opstandige type Code
Aantal keer genoemd
Fysiek geweld
5
Gewelddadige jeugdervaring: deelnemer getuige huiselijk geweld
3
Fysiek geweld: slaan
3
94
TABEL E3: Codes bij het willekeurige type Code
Aantal keer genoemd
Mentaal geweld
28
Communicatie: gebrekkige communicatie
26
Fysiek geweld
19
Seksueel misbruik
16
Mentaal geweld: manipulatie
11
Recht: handeling politie/justitie
10
Gewelddadige jeugdervaring: deelnemer slachtoffer huiselijk
9
geweld Mentaal geweld: kinderen meenemen
8
Fysiek geweld: slaan
8
Gewelddadige jeugdervaring: partner getuige huiselijk geweld
4
Gewelddadige jeugdervaring: overig
4
95
TABEL E4: Codes bij het dictatortype Code
Aantal keer genoemd
Fysiek geweld
27
Middelenmisbruik: alcoholmisbruik
26
Mentaal geweld
24
Recht: handeling justitie/politie
23
Mentaal geweld: controleren
22
Fysiek geweld: slaan
20
Huisverbod
15
Mentaal geweld
12
Gewelddadige jeugdervaring: deelnemer getuige huiselijk geweld
10
Mentaal geweld: isoleren
10
Mentaal geweld: bezitterig gedrag
9
Middelenmisbruik: drugsmisbruik
6
Fysiek geweld: bij de pols pakken
5
Fysiek geweld: aan de haren trekken
5
Spiraal huiselijk geweld
5
Fysiek geweld: duwen
5
Gewelddadige jeugdervaring: partner slachtoffer huiselijk geweld
5
Seksueel misbruik
4
96
Bijlage F
SPSS Syntax
Fysiek geweld
De items die (de dreiging van) fysiek geweld meten, moeten samengevoegd worden.
Deelnemer tegen partner COMPUTE Fysiek_geweld_r=(F_Bedreigen_mes_wapen_r + F_Dreiging_doden_r + F_Dreiging_derden_schaden_r + F_duwen_r + F_Gooien_r + F_Schoppen_r + F_object_raken_r) + F_Slaan_r + F_Wurgen_r + F_Seks_r + F_Brandwonden_r + F_Verwonden_mes_r + F_Letsel_r) / 13. EXECUTE.
Partner tegen deelnemer COMPUTE Fysiek_geweld_p=(F_Bedreigen_mes_wapen_p + F_Dreiging_doden_p + F_Dreiging_derden_schaden_p + F_duwen_p + F_Gooien_p + F_Schoppen_p + F_object_raken_p) + F_Slaan_p + F_Wurgen_p + F_Seks_p + F_Brandwonden_p + F_Verwonden_mes_p + F_Letsel_p) / 13. EXECUTE.
Mentaal geweld
De items die mentaal geweld meten, moeten samengevoegd worden. Deelnemer tegen partner COMPUTE Mentaal_geweld_r=(M_bespot_r + M_gaten_r + M_uitgaan_r + M_afspreken_r + M_praten_r) / 5. EXECUTE.
Partner tegen deelnemer
COMPUTE Mentaal_geweld_p=(M_bespot_p + M_gaten_p + M_uitgaan_p+ M_afspreken_p+ M_praten_p) / 5. EXECUTE. Letsel
Deelnemer tegen partner 97
COMPUTE Letsel_r=(L_Verstuiking_r + L_Bewusteloos_r+ L_doker_r + L_dokter_eigenlijk_r + L_Bot_gebroken_r + L_Lichamelijke_pijn_volgende_r) / 6. EXECUTE.
Partner tegen deelnemer COMPUTE Letsel_p=(L_Verstuiking_p + L_Bewusteloos_p+ L_doker_p + L_dokter_eigenlijk_p + L_Bot_gebroken_p+ L_Lichamelijke_pijn_volgende_p) / 6. EXECUTE.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Om antisociale persoonlijkheidsstoornis te meten, moet één item gehercodeerd worden:
RECODE B_Spijt_kwetsen (1=5) (2=4) (3=3) (4=2) (5=1). EXECUTE.
Vervolgens kan de schaal van antisociale persoonlijkheidsstoornis gemaakt worden:
COMPUTE Antisociaal=(B_Liegen_beter_lijken + B_Liegen_krijgen + B_Moeite_regels_werk +
B_Slecht_behandelen_verdienen + B_Breek_expres +
B_Wet_overtreden + B_Gevaarlijke_dingen + B_Niet_nadenken_gevolgen) / 9. EXECUTE.
Borderline
De items die borderline meten, kunnen worden samengevoegd:
COMPUTE Borderline=(B_Heen_en_weer_denken + B_Relatie_up_down + B_Verander_ene_persoon_in_ander + B_Stemming_wisselt + B_Leeg_voelen + B_Voorkomen_mensen_verlaten + B_Gekwetst_dingen + B_Zelfmoord + B_Snijden_branden)/9. EXECUTE.
Communicatieve vaardigheden
De items moeten dezelfde kant op worden gehercodeerd: C1, C2, C4, C5, C6 en C7:
98
RECODE C1 C2 C4 C5 C6 C7 (1=5) (2=4) (3=3) (4=2) (5=1). EXECUTE.
Vervolgens kan de communicatieschaal worden samengesteld:
COMPUTE Communicatieve_vaardigheden=(C1 + C2+ C3 + C4 + C5 + C6 + C7 + C8 + C9 + C10 + C11 + C12 + C13 + C14) / 14. EXECUTE.
Controle
De items die controle en dominantie meten, moeten worden samengevoegd: COMPUTE Dominantie=(D1 + D2+ D3 + D4 + D5 + D6 + D7 + D8 + D9) / 9. EXECUTE.
99