BRL 5262 1999-05-01
Nationale Beoordelingsrichtlijn Aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit
voor het KOMO procescertificaat voor Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
BRL 5262 1999-05-01
Nationale Beoordelingsrichtlijn Aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit
voor het KOMO procescertificaat voor Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
©2000 Copyright, Kiwa N.V. Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Onverminderd de aanvaarding van de Beoordelingsrichtlijn door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit als Nationale Beoordelingsrichtlijn berusten alle rechten bij Kiwa. Het gebruik van deze Beoordelingsrichtlijn door derden, voor welk doel dan ook, is uitsluitend toegestaan nadat een schriftelijke overeenkomst met Kiwa is gesloten waarin het gebruiksrecht is geregeld. Bindend verklaring Deze beoordelingsrichtlijn is door de directeur Certificatie en Keuringen van Kiwa bindend verklaard per 1 mei 1999 Erkenning
Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen Sir Winston Churchill-laan 273 Postbus 70 2280 AB Rijswijk Telefoon 070 – 41 444 00 Telefax 070 – 41 444 20 Internet www.kiwa.nl
Voorwoord Kiwa Algemene informatie
Deze Nationale Beoordelingsrichtlijn is tot stand gekomen in het kader van het Plan Bodembeschermende Voorzieningen (PBV) waarin NIBV, CUR en Kiwa samenwerken op het gebied van bodembeschermende voorzieningen. Het PBV sluit aan bij de vigerende regelgeving van de overheid en past in haar streven om bodemverontreiniging tegen te gaan. De beoordelingsrichtlijn is opgesteld in nauw overleg met de betrokken marktpartijen door BRL-Begeleidingscommissie CCB, onder verantwoordelijkheid van het College van Deskundigen "Bodembeschermende Voorzieningen" van Kiwa. Daarin zijn de belanghebbende partijen op het gebied van bodembeschermende voorzieningen vertegenwoordigd. Deze Nationale Beoordelingsrichtlijn wordt door certificerende bedrijven die door de Raad voor Accreditatie hiervoor zijn geaccrediteerd, gehanteerd in samenhang met het van toepassing zijnde reglement voor procescertificatie. In het reglement moet de door het certificerende instituut gehanteerde werkwijze zijn vastgelegd bij de uitvoering van het onderzoek ter verkrijging van het procescertificaat, alsmede de externe controle.
Inhoud 1
Inleiding
8
1.1
Onderwerp
8
1.2
Toepassingsgebied
8
2
Termen en definities
11
3
Eisen te stellen aan het product
12
3.1
Levering onder certificaat/producent-eigen-verklaring
12
3.2
Aanvullings- en funderingsmaterialen
12
3.2.1 Algemeen
12
3.2.2 Zand voor aanvulling, ophoging of zandbed
12
3.2.3 Zandcement voor werk- en stelvloeren
12
3.3
Beton voor werk- en stelvloeren
12
3.4
Prefab elementen van beton
12
3.4.1 Constructief
12
3.4.2 Vloeistofdichtheid
13
3.5
Wapeningsstaal
13
3.6
Voorspanstaal
13
3.7
Betonreparatiemortel
13
3.8
Injectievloeistof voor betonreparatie
13
3.9
Injectiespecie voor voorspanning met aanhechting
14
3.10 Koppelingen ter plaatse van vloegen
14
3.11 Primer voor voegvullingsmassa
14
3.12 Voegvullingsmassa
14
3.13 Beschermlagen
14
3.14 Overige producten
14
4
Eisen te stellen aan het proces
15
4.1
Algemeen
15
4.2
Contractbeoordeling
15
4.2.1 Uitgangspunten van het ontwerp
16
4.2.2 Rapportage bodemonderzoek
16
4.2.3 Grondmechanisch onderzoek
17
4.2.4 Aansluiting op bestaande constructies
17
4.3
Inspectie bouwplaats
18
4.4
Aanvaarding ondergrond
18
4.4.1 Bestaande bodembeschermende voorzieningen
18
4.4.2 Aanvullingen en ophogingen
18
4.5
Zandbed onder de stelvloer of fundering
18
4.6
Fundering
19
4.6.1 Fundering op palen
19
4.6.2 Fundering op staal
19
4.6.3 Profielhoogte zandbed en fundering
20
4.7
20
Aanleg van de stelvloer
4.7.1 Bekisting
20
4.7.2 Stelvloer
20
4.7.3 Wapening
20
4.7.4 Afwerken beton
20
4.8
21
Plaatsen van prefab elementen van beton
4.8.1 Hijsen en stellen
21
4.8.2 Richting en hoogte
21
4.9
21
Monteren van de prefab opvangbakken
4.9.1 Voorspanning
21
4.9.2 V-vormige voegen
21
4.9.3 Consoles
21
4.9.4 Overige verbindingen
21
4.10 Aanbrengen voegvullingsmassa
21
4.10.1 Algemeen
21
4.10.2 Voorbehandeling hechtvlak
22
4.10.3 Applicatie van de primer
22
4.10.4 Aanbrengen rugvulling
22
4.10.5 Applicatie van de voegvullingsmassa
22
4.11 Aanbrengen brugvoegen
23
4.11.1 Algemeen
23
4.11.2 Voorbehandeling hechtvlak
23
4.11.3 Applicatie van primer of lijmlaag
23
4.11.4 Applicatie van de voegband of wapeningsweefsel
24
4.11.5 Tweede lijmlaag
24
4.12 Aanbrengen van voegprofielen
24
4.13 Aanbrengen voegbanden
24
4.14 Verklaring Vloeistofdichte Voorziening
24
4.15 Opname en oplevering
24
4.16 Archivering
25
5
Beproevingsmethoden
26
5.1
Bepaling van de verdichtingsgraad en draagkracht van zandbed en fundering 26
5.2
Beproeven van vloeistofindringing
26
5.3
Omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid en dauwpunt
26
5.4
Temperatuur hechtvlak
26
5.5
Vochtigheid van de hechtvlakken
26
5.5.1 Zuigende ondergrond
26
5.5.2 Niet-zuigende ondergrond
27
6
Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem
28
6.1
Algemeen
28
6.2
Intern kwaliteitssysteem
28
6.3
Organisatie
28
6.4
Opleidingen
28
6.5
Kwalificatie personeel
29
6.6
Documentenbeheer
29
6.7
Verificatie van het ontwerp
30
6.8
Technische werkomschrijving
30
6.9
Keuring en beproeving
30
6.10 Meetmiddelen
30
6.11 Leveranciersbeoordeling
31
6.12 Klachtenprocedure
31
6.13 Archivering
31
7
Verplichtingen
32
7.1
Algemeen
32
7.2
Uitbesteding
32
7.3
Inzageplicht
32
8
Externe beoordeling
33
9
Lijst van vermelde documenten
34
10
Bijlagen
36
10.1 Bijlage 1: Checklist ontwerpen
36
10.2 Bijlage 2: Aandachtspunten voor ontwerpbeoordeling
38
10.3 Bijlage 3: Voorbeelden van voegafdichting
45
10.4 Bijlage 4: Tabel ten behoeve van de bepaling dauwpunt (°C)
48
10.5 Bijlage 5: Blanco IKB-schema
49
10.6 Bijlage 6: Formulier voor verbeteringsvoorstel
50
1 Inleiding 1.1 Onderwerp De in deze beoordelingsrichtlijn opgenomen eisen worden door certificatieinstellingen, die hiervoor zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie, gehanteerd bij de behandeling van een aanvraag, c.q. de instandhouding van een procescertificaat voor het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot opvangbakken. De af te geven kwaliteitsverklaringen worden aangeduid als KOMO-procescertificaat. Naast de eisen, die in deze beoordelingsrichtlijn zijn vastgelegd, stellen de certificatieinstellingen aanvullende eisen, in de zin van algemene procedure-eisen van certificatie en attestering, zoals vastgelegd in het certificatiereglement van de betreffende instelling. 1.2 Toepassingsgebied De beoordelingsrichtlijn is van toepassing op het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot opvangbakken. De opvangbakken kunnen zowel enkelvoudig zijn, als samengesteld uit meerdere elementen al dan niet in combinatie met vloeren (bodems) die ter plaatse zijn vervaardigd uit bijvoorbeeld asfalt of beton. Voor prefab elementen in opvangbakken komen keerwanden, bergingskelders, bezinkputten en andere elementen met (vloei)stofkerende en/of bergende eigenschappen in aanmerking. Zowel bovengrondse bakken als ingraafbakken en hangbakken mogen worden toegepast. Hieronder vallen ook de zogenoemde laad- en loskuilen.
Ook het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot opvangbakken die worden aangesloten op bestaande afdichtingslagen, vloeren en verhardingen vallen binnen het toepassingsgebied.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
8
Voorwaarde hierbij is dat van de bestaande situatie waarop wordt aangesloten, met een "Verklaring vloeistofdichte voorziening" is aangetoond dat deze voldoet aan de eisen voor vloeistofdichtheid zoals deze zijn vastgelegd in CUR/PBV-Aanbeveling 44. Indien sprake is van nieuw aan te leggen voorzieningen uit beton of asfalt die aansluiten op de opvangbak, dan geldt het volgende: - de aanleg van verhardingen, bestaande uit prefab verhardingselementen van beton, moet plaats vinden overeenkomstig de eisen in hoofdstuk 3 en 4 van BRL 2319; - de aanleg van ter plaatse gestorte onderdelen in beton moet plaats vinden overeenkomstig de eisen in hoofdstuk 3 en 4 van BRL 2362; - de aanleg van asfalt voorzieningen moet plaats vinden overeenkomstig de hoofdstukken 3 en 4 van BRL 2372 (Opm. in het kader van PBV per 18-03-1999 in voorbereiding); - de nieuw aangelegde voorziening moet door een deskundige zijn beoordeeld overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 44 en op grond van die beoordeling zijn voorzien van een "Verklaring Vloeistofdichte Voorziening". De volgende systemen vallen binnen het toepassingsgebied:
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
9
Voor een ruimere indruk van de mogelijkheden wordt verwezen naar de typen 1, 2, 3, 4, 5, 9, 10 en 11 voor bodembeschermende voorzieningen zoals die zijn beschreven in paragraaf 5.4.3 van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. Losse en bouwkundige kasten, kluizen en opslaggebouwen waar gevaarlijke stoffen en/of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen, zoals die worden bedoeld in de CPR 15-1 en/of CPR 15-3, vallen niet binnen het toepassingsgebied van deze BRL. Prefab elementen van beton, die zijn voorzien van een beschermlaag zoals bedoeld in de CUR/PBV Aanbevelingen 64 en 65, vallen binnen het toepassingsgebied. Andere technieken om de bestandheid en/of vloeistofdichtheid te verbeteren, zoals kunststof folie en roestvast staal, vallen niet binnen het toepassingsgebied.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
10
2 Termen en definities Opvangbak: een opvangbak bestaat uit een of meer prefab elementen van beton en is bedoeld voor de opvang of opslag van bodemverontreinigende (vloei)stoffen. Toelichting Een opvangbak wordt in het algemeen beschouwd als een bak waarin vloeistoffen worden opgevangen om te voorkomen dat de bodem door deze stoffen wordt verontreinigd. Een opvangbak kan tevens dienen als opslagplaats voor bodemverontreinigende en andere (vloei)stoffen. Deze opslagplaats moet in geval van lekkende vloeistoffen als opvangbak kunnen dienen, waarbij de vloeistof de niet met vloeistofbelaste zijde, gedurende de levensduur niet bereikt. Op te vangen vloeistoffen kunnen voortkomen uit bijvoorbeeld lekkende emballage en/of opslagtanks. Ook kunnen zij voortkomen uit het uitlogen van bodemverontreinigende stoffen uit vaste stoffen. Het laatste kan bijvoorbeeld voorkomen bij vaste stoffen die bodemverontreinigende stoffen bevatten en in de open lucht zijn opgeslagen; hemelwater kan hierbij het transportmiddel van de bodemverontreinigende stof naar de bodem zijn. Opvangbakken worden onderscheiden in onder- en bovengrondse bakken en kunnen op een fundering/ondergrond worden geplaatst of worden uitgevoerd als bijvoorbeeld een hangbak.
Beschermlaag:
een laag met als doel het indringen van vloeistof in de ondergrond te voorkomen.
Deskundige:
de persoon die ten minste voldoet aan het beroepsprofiel zoals dit is omschreven in Kiwa/PBV-Rapport WF98-01: "Deskundigheidseisen inspecteur bodembeschermende voorzieningen".
IKB:
interne kwaliteits bewaking.
Keuringstermijn:
de, volgens de deskundige, aanvaardbaar geachte termijn tussen het moment van opleveren en het eerste tijdstip dat de opvangbak ter beoordeling aan een deskundige moet worden aangeboden.
Ondernemer:
degene die de te certificeren of gecertificeerde processen uitvoert.
Opdrachtgever:
degene die de ondernemer de onder certificaat te plaatsen en monteren opvangbak in opdracht geeft. Dit kan de gebruiker of eigenaar zijn, maar ook zijn vertegenwoordiger.
vloeistofdicht:
de situatie dat een vloeistof de niet door vloeistof belaste zijde van de voorziening niet heeft bereikt.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
11
3 Eisen te stellen aan het product 3.1 Levering onder certificaat/producent-eigen-verklaring Producten die niet onder KOMO-productcertificaat worden geleverd, moeten bij levering vergezeld gaan van een producent-eigen-verklaring en een extern rapport van een deskundig bedrijf. Uit de verklaring en het extern rapport moet de geschiktheid voor het door de opdrachtgever aangegeven toepassingsgebied blijken en de toepassing ervan worden overeengekomen. Het extern rapport moet zijn gebaseerd op de "stand der techniek" zoals binnen PBV verband op het moment van toepassen van het betreffende product is aangegeven. 3.2 Aanvullings- en funderingsmaterialen 3.2.1 Algemeen In overleg met de opdrachtgever moet de ondernemer zichzelf ervan overtuigen dat de toe te passen materialen geen verontreiniging van de bodem of aantasting van andere toegepaste materialen kunnen veroorzaken. Op aanvullings- en funderingsmaterialen is het Bouwstoffenbesluit van toepassing. Toelichting Het Bouwstoffenbesluit treedt in werking op 1 juli 1999.
3.2.2 Zand voor aanvulling, ophoging of zandbed Zand voor aanvulling of ophoging, dat wordt verwerkt op meer dan 1 meter onder het maaiveld, moet voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995, artikel 22.06.01. Zand voor zandbed, dat wordt verwerkt op minder dan 1 meter onder het maaiveld, moet voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995, artikel 22.06.03. 3.2.3 Zandcement voor werk- en stelvloeren Zandcement voor werk- en stelvloeren moet voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995, artikel 31.65.01, 31.66.01 en 02. De sterkte in het werk moet ten minste in overeenstemming zijn met de uitgangspunten in het ontwerp. 3.3 Beton voor werk- en stelvloeren Betonmortel voor werk- en stelvloeren moet voldoen aan de producteisen in BRL 1801. De sterkteklasse moet in overeenstemming zijn met de betondruksterkte die in het ontwerp is aangehouden voor de berekening van de stelvloer. Indien betonmortel wordt geleverd onder KOMO-productcertificaat waarvoor BRL 1801 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan die BRL. 3.4 Prefab elementen van beton 3.4.1 Constructief Prefab elementen van beton moeten voldoen aan de producteisen in BRL 0401. Indien de elementen worden geleverd onder een KOMO-productcertificaat, waarvoor BRL 0401 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan die BRL. Toelichting De producteisen die in BRL 0401 worden gesteld, zijn vastgelegd in de normen en publicaties die staan vermeld in de geldende Criteria 73.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
12
3.4.2 Vloeistofdichtheid De vloeistofdichtheid van de prefab elementen van beton moet voldoen aan de daarvoor geldende eis in BRL 2316. Indien de elementen worden geleverd onder KOMO-productcertificaat, waarvoor BRL 2316 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan die BRL. Indien de vloeistofdichtheid wordt ontleend aan beschermlagen dan moeten deze beschermlagen voldoen aan 3.13. Indien de vloeistofdichtheid wordt ontleend aan ingemengde materialen, dan moet vooraf zijn aangetoond dat deze geschikt zijn voor de van toepassing zijnde (vloeistof)belastingen. De toepassing van ingemengde materialen moet met de opdrachtgever zijn overeengekomen. Toepassing van andere aanvullende technieken om de vloeistofdichtheid/chemische bestandheid te waarborgen vallen niet binnen het toepassingsgebied van deze BRL. Opmerking BRL 2316 wordt in de loop van 1999 herzien en afgestemd op CUR/PBV-Aanbeveling 63.
3.5 Wapeningsstaal Wapeningsstaal, dat wordt gebruikt bij de montage van de elementen, moet voldoen aan NEN 6008. Indien wapeningsstaal wordt geleverd onder KOMO-productcertificaat waarvoor BRL 0501 of 0502 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan de norm. 3.6 Voorspanstaal Ten behoeve van de voorspanning mag, voor zowel de productie van de elementen als voor de montage in het werk, uitsluitend gebruik worden gemaakt van voorspanning met aanhechting. Voorspanstaal, dat wordt gebruikt bij de montage van de elementen, moet voldoen aan NEN 3868. Indien voorspanstaal wordt geleverd onder een KOMO-productcertificaat, waarvoor BRL 2401 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan NEN 3868. 3.7 Betonreparatiemortel Cementgebonden betonreparatiemortel moet voldoen aan BRL 1904. Dit geldt voor zowel spuitmortel als gietmortel en handmatig te verwerken mortel. Indien cementgebonden betonreparatiemortels worden geleverd onder KOMOproductcertificaat waarvoor BRL 1904 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan die BRL. Kunstharsgebonden betonreparatiemortel moet voldoen aan de hoofdstukken 6 en 7 van CUR-Aanbeveling 55. Indien kunstharsgebonden betonreparatiemortel onder KOMO-certificaat wordt geleverd, waarvoor CUR-Aanbeveling 55 als grondslag dient, dan is dit voldoende bewijs dat aan de eisen van die Aanbeveling wordt voldaan. 3.8 Injectievloeistof voor betonreparatie Injectievloeistof voor het injecteren van scheuren in beton moet voldoen aan hoofdstuk 6, 7 en 8 van CUR-Aanbeveling 56. Indien injectievloeistof onder KOMO-certificaat wordt geleverd, waarvoor CURAanbeveling 56 als grondslag dient, dan is dit voldoende bewijs dat aan de eisen van die Aanbeveling wordt voldaan. BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
13
3.9 Injectiespecie voor voorspanning met aanhechting Injectiespecie voor voorspanning met aanhechting moet voldoen aan artikel 11.101. en 11.10.2 van NEN 6722. Indien injectiespecie onder KOMO-productcertificaat wordt geleverd, waarvoor NEN 6722 als grondslag dient, dan is dit voldoende bewijs dat aan de eisen van die norm wordt voldaan. 3.10 Koppelingen ter plaatse van vloegen Koppelingen ter plaatse van voegen, moeten bestaan uit roestvast stalen ankers of bouten die in de eindsituatie door betonnen consoles steken. 3.11 Primer voor voegvullingsmassa Primers moeten door dezelfde producent worden geleverd als de voegvullingsmassa. Uit het technisch merkblad van de geleverde primer moet blijken dat deze geschikt is voor de betreffende toepassing onder de gegeven omstandigheden. 3.12 Voegvullingsmassa Voor de toepassingsgebieden tankstations, herstelinrichtingen voor motorvoertuigen, wasplaatsen en autosloopbedrijven, geldt dat de voegvullingsmassa moet voldoen aan de producteisen van BRL 2825. Indien dit product onder KOMO-productcertificaat wordt geleverd, waarvoor BRL 2825 als grondslag dient, dan is dit voldoende bewijs dat aan de eisen van die BRL wordt voldaan. De gegevens van de voegvullingsmassa moeten op het werk aanwezig zijn. Voor alle andere toepassingsgebieden moet volgens artikel 3.1 en 3.13 zijn aangetoond dat het product hiervoor geschikt is. 3.13 Beschermlagen Beschermlagen moeten voldoen aan CUR/PBV-Aanbeveling 64 en 65. Indien beschermlagen worden geleverd onder KOMO-productcertificaat waarvoor de CUR/PBV-Aanbevelingen 64 en 65 als grondslag dienen, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan de Aanbevelingen. 3.14 Overige producten Indien voor overige producten technische grondslagen zijn vastgelegd in normen, aanbevelingen of Standaard RAW Bepalingen, dan mogen deze worden toegepast, indien deze voldoen aan de van toepassing zijnde technische grondslag.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
14
4 Eisen te stellen aan het proces 4.1 Algemeen Bij het proces moet gebruik worden gemaakt van producten die voldoen aan hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk worden de eisen omschreven zoals deze gesteld worden aan de voorbereiding, uitvoering en nazorg aan de prefab opvangbakken van beton zoals deze worden gerealiseerd. Toelichting Een van de eisen houdt in dat de ondernemer de opvangbak bij oplevering laat toetsen aan CUR/PBVAanbeveling 44, 2e herziene versie en dat een deskundige een "Verklaring Vloeistofdichte Voorziening" afgeeft. Dit houdt ondermeer in dat de deskundige een keuringstermijn en een frequentie voor de bedrijfsinterne controle in de rapportage vastlegt, zie ook paragraaf 4.14. Vanzelfsprekend zijn de keuringstermijn en de frequentie van de bedrijfsinterne controle mede afhankelijk van het betreffende type opvangbak. Het verdient daarom aanbeveling dat de ondernemer de opdrachtgever op de hoogte stelt van de consequenties, die in dit kader het gevolg kunnen zijn van het gekozen type.
Het ontwerpen van opvangbakken van beton, maakt geen deel uit van deze BRL. 4.2 Contractbeoordeling Voor aanvang van de uitvoeringswerkzaamheden moet de ondernemer het contract beoordelen op: het ontwerp van de prefab opvangbak van beton, waaronder: volledigheid, gelet op de uitgangspunten in 4.2.1 en de aandachtspunten in bijlage 1 en 2; uitvoerbaarheid; geschiktheid van de constructie voor de belastingen; aanwezigheid van de bekwaamheid bij de ondernemer om de opdracht te kunnen uitvoeren; toepassing van een grondmechanisch onderzoek; interpretatie van een eventuele rapportage bodemverontreiniging; eventueel aanvullende informatie over van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Het ontwerp van de opvangbak moet voor aanvang van de werkzaamheden zijn vastgelegd in een duidelijk bestek of werkomschrijving, eventueel aangevuld met een nota van inlichtingen, berekeningen en tekeningen. Het bestek, de berekeningen en tekeningen moet door de ondernemer worden geverifieerd op de volledigheid van uitgangspunten in deze beoordelingsrichtlijn en de uitvoerbaarheid van het project. Bij de verificatie van het ontwerp moet worden nagegaan of het bestek, de berekeningen en tekeningen met elkaar in overeenstemming zijn. Indien in één of meer onderdelen tekortkomingen worden geconstateerd bij de verificatie door de ondernemer, dan moet deze hiervan schriftelijk melding maken bij de opdrachtgever. Hierbij moet worden gewezen op het feit dat niet kan worden voldaan aan de eisen in deze beoordelingsrichtlijn. De resultaten van de contractbeoordeling moeten schriftelijk worden vastgelegd, in bijvoorbeeld een checklist. Indien zich in het ontwerp afwijkingen voordoen, dan moet de ondernemer de opdrachtgever hiervan op de hoogte stellen. Indien wordt afgeweken van deze BRL, dan mag het project niet "onder certificaat" worden uitgevoerd.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
15
Indien na verificatie en goedkeuring wijzigingen in het ontwerp worden aangebracht, dan moet opnieuw worden bekeken of nog steeds aan de uitgangspunten wordt voldaan. Afwijkingen c.q. wijzigingen in het ontwerp moeten worden beoordeeld door de verantwoordelijk ontwerper. 4.2.1 Uitgangspunten van het ontwerp De uitgangspunten van het ontwerp, zie hiervoor ook de bijlagen 1 en 2, moeten ten minste de volgende onderdelen bevatten: de te verwachten bodembedreigende activiteiten; de te verwachten (vloei)stoffen die bodemverontreinigingsrisico dragen; de ontwerplevensduur van de voorziening; de te verwachten te keren (vloei)stofhoogte; beproevingstijd voor bepaling van de indringdiepte "e", die benodigd is voor de productcontrole bij levering van prefab elementen van beton voor opvangbakken; zie ook bijlage 2 (ontwerp op vloeistofdichtheid) en CUR/PBV-Aanbeveling 63; de plaats van voegen en aansluitingen; het voldoen van de uitgangspunten van het ontwerp aan wet- en regelgeving en relevante Normen, CUR/PBV-Aanbevelingen, CROW-Bepalingen en Beoordelingsrichtlijnen voor certificatie; het volumegewicht van de te keren (vloei)stoffen en/of materialen; de hoek van inwendige wrijving van de te keren materialen; de te verwachten stabiliteit, draagkracht en zettingsgevoeligheid van de ondergrond; de grootte van eventuele bovenbelastingen; toe te passen fundering; toe te passen stel- en/of werkvloer; de plaatsen van voegen en aansluitingen; de wijze waarop de voegen en aansluitingen worden afgedicht. Toelichting Om een volledig programma van eisen te verwezenlijken, kan eventueel gebruik gemaakt worden van de checklist "Aandachtspunten voor realisatie van bodembeschermende voorzieningen", die is opgenomen in het CUR/PBV-Handboek Ontwerpen en de checklist ontwerpen zoals die is opgenomen in bijlage 1. Voor de duur van de beproevingstijd voor de bepaling van de indringdiepte "e" wordt uitgegaan van een tijdelijke (lek)belasting of continu belasting. Gebaseerd op eerdere ervaringen, kunnen bijvoorbeeld de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Toepassingsgebied Tijdelijke belasting
Belastingstijdsduur Duur van de tijdelijke (lek)belasting
Opslagplaats onder afschot
5 uur
Opvangbakken t.b.v. tanks en emballage
72 uur
Continu-belasting
10% van de ontwerplevensduur
4.2.2 Rapportage bodemonderzoek Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem kan voor de aanvang van de werkzaamheden een bodemonderzoek volgens NVN 5740 worden uitgevoerd om de nul-situatie vast te stellen. Indien hiertoe wordt besloten, dan moet deze rapportage BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
16
representatief zijn voor de betreffende locatie en de nulsituatie in een rapport worden vastgelegd. Toelichting In verband met eventueel toekomstige aansprakelijkheden, is het gewenst een eventueel bodemonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek moet mede gericht zijn op stoffen die in de opvangbak kunnen voorkomen.
Indien besloten wordt geen bodemonderzoek uit te voeren, dan moet dit schriftelijk worden vastgelegd naar de opdrachtgever. 4.2.3 Grondmechanisch onderzoek Het ontwerp van de voorziening moet zijn gebaseerd op een gedateerd, van toepassing zijnd, grondmechanisch onderzoek, uitgevoerd door een deskundig bedrijf, waarvan de resultaten schriftelijk moeten zijn vastgelegd. Een grondmechanisch onderzoek mag bestaan uit het bestuderen van historische gegevens die op de locatie van toepassing zijn. De adviseur die het grondmechanisch advies opstelt, bepaalt of eventuele historische gegevens toereikend zijn om een grondmechanisch onderzoek niet uit te hoeven voeren. De gegevens van het grondmechanisch onderzoek of de conclusie uit historische gegevens moeten bij de ondernemer aanwezig zijn. Toelichting Het grondmechanisch onderzoek kan, afhankelijk van de situatie, bijvoorbeeld bestaan uit (diep)sonderingen en/of het onderzoeken van zettingsgedrag op (on)geroerde grondmonsters. Ook kan gebruik gemaakt worden van historische gegevens die voldoende vertrouwen hebben bij de grondmechanisch adviseur.
Indien sondeerwerk wordt uitgevoerd, dan moet dit worden uitgevoerd volgens NEN 5140. Indien dit sondeerwerk onder een KOMO-procescertificaat wordt geleverd, waarvoor BRL 2364 als grondslag dient, dan is dit voldoende bewijs dat aan de eisen van de norm NEN 5140 wordt voldaan. 4.2.4 Aansluiting op bestaande constructies Indien met de prefab elementen van beton die de opvangbak vormen, moet worden aangesloten op een bestaande constructie, dan moet van deze constructie de vloeistofdichtheid zijn aangetoond door middel van een verklaring van vloeistofdichtheid overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 44, zo mogelijk in combinatie met een bewijs van aanleg van de bestaande constructie onder KOMOprocescertificaat. Toelichting Van toepassing zijnde BRL's voor procescertificatie zijn: - BRL 2319 voor prefab verhardingselementen van beton; - BRL 2362 voor ter plaatse gestort beton; - BRL 2372 voor asfalt; - BRL 5262 voor prefab elementen van beton voor opvangbakken; - BRL 1130 voor zandbentoniet; - BRL 1148 voor zandbentoniet polymeer gel; - BRL 1135 voor bentonietmatten; - BRL 1149 voor kunststof folie; - BRL 2371 voor vloeistofdicht gemaakte draagvloeren van beton.
Voor oplevering van de prefab opvangbak van beton moeten eventuele onvolkomenheden, die zijn geconstateerd bij de beoordeling overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 44, zijn hersteld overeenkomstig de hoofdstukken "Eisen te BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
17
stellen aan het product" en "Eisen te stellen aan het proces" van een van de van toepassing zijnde KOMO-procescertificaten. Indien de herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd onder een van toepassing zijnd KOMO-procescertificaat, dan is dat voldoende bewijs dat aan deze eis is voldaan. 4.3 Inspectie bouwplaats Alvorens wordt begonnen met de eigenlijke werkzaamheden moet de ondernemer de bouwplaats inspecteren en in overleg met de opdrachtgever de stand van zaken in een inspectierapport vastleggen. De inspectie omvat de stand van zaken op de bouwplaats bij aanvaarding zoals ligging en hoedanigheid van bijvoorbeeld ondergrondse kabels en leidingen, tanks, riolering, aanwezige bebouwing alsmede de bodemgesteldheid, aanwezigheid van eventuele bodemverontreinigingen en afwijkingen van de opdracht. Relevante gegevens moeten worden opgevraagd bij de opdrachtgever en/of het KLIC. 4.4 Aanvaarding ondergrond 4.4.1 Bestaande bodembeschermende voorzieningen Bestaande bodembeschermende voorzieningen moeten, op grond van een beoordeling op basis van CUR/PBV-Aanbeveling 44, als vloeistofdicht zijn aangemerkt en zich nog ten minste in dezelfde vloeistofdichte staat bevinden. De rapportage van de beoordeling moet zijn geautoriseerd door een deskundige en de keuringstermijn mag nog niet zijn verstreken. Uit de rapportage moet blijken dat de deskundige bekend was met de toepassing van de voorziening als deel van de opvangbak. 4.4.2 Aanvullingen en ophogingen Aanvullingen en ophogingen moeten in lagen van ten hoogste 300 mm zijn aangebracht. Indien voor de aanvang van werkzaamheden overeenkomstig deze BRL aanvullingen of ophogingen in de onderbouw door derden zijn aangebracht, dan moet de ondernemer zich ervan overtuigen dat de verdichting ervan aan de eisen voldoet. De controle van de verdichtingsgraad of draagkracht moet overeenkomstig de in artikel 5.1 genoemde methoden per laag in de onderbouw zijn uitgevoerd, waarbij de resultaten schriftelijk moeten zijn vastgelegd in een rapport. Indien aanvullingen of ophogingen door derden zijn aangebracht, dan moet het betreffende bedrijf de verdichtingsregistratie overleggen aan de ondernemer. Indien uit de registraties blijkt dat niet wordt voldaan aan de eisen, dan moet een grondmechanisch onderzoek worden uitgevoerd volgens artikel ...., alvorens met de vervolgwerkzaamheden wordt begonnen. De resultaten van de controle op verdichtingsgraad en/of grondmechanisch onderzoek van de aanvullingen moeten aan de uitgangspunten van het ontwerp worden getoetst. De afwijking in de hoogteligging van de onderbouw mag, gemeten direct voor het aanbrengen de stelvloer, ten opzichte van het voorgeschreven profiel, + 10 mm en 25 mm bedragen. 4.5 Zandbed onder de stelvloer of fundering De verdichtingsgraad moet worden bepaald volgens artikel 5.1 en daarbij voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995, artikel 22.0-2.06 lid 04 t/m 06. BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
18
4.6 Fundering 4.6.1 Fundering op palen Indien de betonverharding op palen wordt gefundeerd, dan gelden de uitvoeringseisen overeenkomstig NEN 6740. Indien het aanbrengen van de fundering onder KOMO-procescertificaat wordt geleverd waarvoor BRL 2356 (BRL-K237) of BRL 2357 als grondslag dient, dan is dit voldoende bewijs dat aan de eisen van de NEN 6740 wordt voldaan. 4.6.2 Fundering op staal Een fundering op staal (elastische ondersteuning van verhardingen) kan bestaan uit ongebonden en/of gebonden materiaal. De ongebonden fundering op staal bevindt zich onder de stelvloer. De gebonden fundering kan zich direct onder de prefab elementen bevinden. Toelichting Het verdient aanbeveling de verdichting van het funderingsmateriaal in twee stappen uit te voeren, te weten: dynamisch verdichten; statisch verdichten. Bij dynamisch verdichten wordt de bovenlaag losgetrild terwijl statische verdichting onvoldoende diep verdichtingseffect heeft. Om het volledige pakket toch voldoende te verdichten zijn beide technieken benodigd.
Ongebonden funderingen De verdichtingsgraad van zand, bepaald volgens artikel 5.1: methode A of B, moet voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995 artikel 22.0-2.06 lid 04 t/m 06. De indringingsweerstand, bepaald volgens artikel 5.1: methode C, moet voldoen aan Standaard RAW Bepalingen 1995, artikel 24.02.06, lid 02. De verdichtingsgraad van steen of steenachtige materialen, bepaald volgens artikel 5.1: methode A of B, moet voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995 artikel 31.52.01, lid 03. Overige ongebonden funderingen moeten voldoen aan de eisen die in de ontwerpfase zijn aangenomen en /of staan voorgeschreven in bestek en tekeningen. Gebonden funderingen Schraal beton: Voordat begonnen wordt met het aanbrengen van het schraal beton moet de ondergrond (ongebonden materiaal) bevochtigd worden. Binnen 1 uur na de verdichting moet het schraal beton worden nabehandeld om uitdroging te voorkomen. De dichtheid van het schraal beton moet voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995 artikel 31.35.16. Zandcement: Het verwerken en verdichten van zandcementmengsels moet plaatsvinden binnen 12 uur na mengen. De opslag moet plaatsvinden onder geconditioneerde omstandigheden, waarbij kluitvorming voorkomen moet worden. Bij opslag en transport van zandcement moet worden voorkomen dat er vermenging met andere materialen ontstaat.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
19
Binnen 1 uur na verdichten moet het afgewerkte zandcement worden nabehandeld om uitdroging te voorkomen. De verdichtingsgraad van het zandcement, bepaald overeenkomstig artikel 5.1: methode A of B, moet voldoen aan de Standaard RAW Bepalingen 1995 artikel 31.62.04, lid 04. De indringingsweerstand direct na het verdichten, bepaald volgens artikel 5.1: methode C, moet voldoen aan de eis voor zand overeenkomstig Standaard RAW Bepalingen 1995, artikel 24.02.06, lid 02. Overige gebonden funderingsmaterialen: Overige gebonden funderingen moeten voldoen aan de eisen die in de ontwerpfase zijn aangenomen en /of staan voorgeschreven in bestek en tekeningen. Cement gebonden funderingsmaterialen moeten binnen 1 uur na verdichten worden nabehandeld, om uitdroging te voorkomen. 4.6.3 Profielhoogte zandbed en fundering De bovenzijde van de fundering ten opzichte van het voorgeschreven profiel mag ten hoogste 10 mm afwijken. 4.7 Aanleg van de stelvloer De breedte van de stelvloer moet aan alle zijden ten minste 50 mm groter zijn dan de buitenmaten van de prefab elementen. 4.7.1 Bekisting De bekisting moet voldoen aan NEN 6722: 1989 artikel 8.4. De bekisting moet plaatsvast gesteld zijn. 4.7.2 Stelvloer Bij toepassing van een stelvloer zijn de volgende constructies toegestaan: 1. (on)gebonden fundering, in combinatie met een vlakke ongewapende of gewapende c.q. voorgespannen betonvloer, van voldoende sterkte en met een dikte van ten minste 100 mm; 2. (on)gebonden fundering, in combinatie met (ingegraven) gewapend betonnen onderslagbalken; 3. (on)gebonden fundering, in combinatie met een vlakke zandcement stabilisatielaag van voldoende sterkte en met een dikte van ten minste 100 mm. Bij bovenstaande uitvoeringsvarianten in gewapend beton, moet de dekking van de wapening op een zodanige wijze zijn gewaarborgd, dat de wapening voldoende stabiel kan worden gesteld en tijdens het storten van de voorziening niet kan verplaatsen. De afstandhouders van de wapening mogen niet ten gevolge van de stortwerkzaamheden in het oppervlak van de werkvloer gedrukt worden, waardoor eisen worden gesteld aan de drukvastheid van de werkvloer. Andere uitvoeringsvarianten zijn toegestaan, mits aan voorgaande voorwaarden wordt voldaan. Betonnen werkvloeren moeten voldoen aan NEN 6722: 1989 artikel 7 met uitzondering van de toelichting bij artikel 7.1. 4.7.3 Wapening Wapening moet overeenkomstig NEN 6722: 1989 artikel 9.3 (buigen, vlechten, verbinden, afstandhouders) worden aangebracht. De betondekking op het wapeningsstaal moet voldoen aan NEN 6720 artikel 9.2. 4.7.4 Afwerken beton Het beton moet mechanisch worden verdicht en daarna afgewerkt met een trilbalk. Vervolgens moet het beton op hoogte worden afgewerkt en worden nabehandeld.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
20
Nabehandeling moet plaatsvinden door het aanbrengen van curingcompound en/of het afdekken met kunststof folie. Nabehandelen met water is niet toegestaan. De uiteindelijke ligging van de bovenzijde van de stelvloer mag ten hoogste +/- 5 mm afwijken van de voorgeschreven hoogte. 4.8 Plaatsen van prefab elementen van beton 4.8.1 Hijsen en stellen De prefab elementen moeten worden gesteld met daarvoor vrijgegeven hijs- en stelmiddelen. De vrijgave moet zijn gedaan op basis van geschiktheid en veiligheid. De hijs- en stelmiddelen mogen alleen worden bevestigd aan bevestigingspunten die verzonken in de elementen zijn aangebracht. 4.8.2 Richting en hoogte De uiteindelijke richting en hoogte van de elementen moeten voldoen aan NEN 2888, tabel 1. 4.9 Monteren van de prefab opvangbakken 4.9.1 Voorspanning Indien gebruik wordt gemaakt van voorspanstrengen waarmee de elementen gekoppeld worden dan moet de spanapparatuur hiervoor zijn vrijgegeven. De vrijgave moet plaatsvinden op geschiktheid en veiligheid. Bij voorspanning met aanhechting moet de vrije ruimte tussen de voorspanstrengen e.d. en de omhullingsbuis worden geïnjecteerd met cementgebonden injectiespecie. Het injecteren moet voldoen aan NEN 6722 en eventuele aanvullende voorschriften van de producent/leverancier van de injectiespecie. 4.9.2 V-vormige voegen Na in de V-vormige voeg een nylon (injectie)kous te hebben aangebracht moet deze worden gevuld met cementgebonden injectie- of gietmortel. Aan de hand van de verbruikte liters mortel moet worden nagegaan of de gehele voeg is gevuld. Indien blijkt dat meer dan 10% minder materiaal is verwerkt dan de inhoud van de voeg bedraagt, dan moet alle vulling worden verwijderd en moet opnieuw een kous worden geplaatst, waarna het vullen kan herstarten. Bij toepassing van deze methode moet de vloeistofkerende zijde van de voeg worden voorzien van een extra afdichting in de vorm van bijvoorbeeld voegvullingsmassa of een brugvoeg. Zie voor voorbeelden van een voegvulling met de nylon kous ook bijlage 3. 4.9.3 Consoles Voegverbindingen die bestaan uit te koppelen consoles, moeten overeenkomstig de voorschriften van de producent/leverancier worden uitgevoerd. 4.9.4 Overige verbindingen Overige verbindingen moeten worden uitgevoerd volgens de voorschriften van de producent/leverancier en de uitgangspunten van het ontwerp. 4.10 Aanbrengen voegvullingsmassa 4.10.1 Algemeen De ondernemer moet het verwerkingsvoorschrift van de producent betreffende het aanbrengen van primer en voegvullingsmassa overnemen. BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
21
4.10.2 Voorbehandeling hechtvlak Voor het aanbrengen van de primer en voegvullingsmassa, moeten de hechtvlakken worden voorbehandeld volgens de overeenkomstig artikel 3.11 en 3.12 verstrekte gegevens van de producent. Het voorbehandelen kan bestaan uit: 1. Schuren van de hechtvlakken; 2. Slijpen van de hechtvlakken; 3. Stralen, ontvetten van de hechtvlakken e.d. 4.10.3 Applicatie van de primer De primer die wordt toegepast moet geschikt zijn voor het materiaal waarop het wordt aangebracht en moet overeenkomstig de voorschriften van de leverancier van de voegvullingsmassa worden verwerkt. Alvorens met appliceren van de primer kan worden begonnen moet door onderstaande metingen worden vastgesteld of de waarden binnen de door de leverancier van de voegvullingsmassa aangegeven grenzen liggen: -
omgevingstemperatuur in °C, overeenkomstig artikel 5.3; luchtvochtigheid van de omgeving in %, overeenkomstig artikel 5.3; temperatuur van de hechtvlakken in °C, overeenkomstig artikel 5.4; het vochtgehalte in/op de hechtvlakken, overeenkomstig artikel 5.5.
De metingen moeten ten hoogste 15 minuten voor aanvang van applicatie en vervolgens tijdens de applicatie van de voegvullingsmassa ten minste om de 2 uur worden uitgevoerd. De wijze en nauwkeurigheid van meten is vastgelegd in artikel 5.3 en artikel 5.4. Aan de hand van de luchtvochtigheid en omgevingstemperatuur moet het dauwpunt worden bepaald met behulp van de tabel in bijlage 4. Voordat met applicatie van de primer kan worden begonnen moet de temperatuur van de hechtvlakken tenminste 3 °C boven het vastgestelde dauwpunt liggen. 4.10.4 Aanbrengen rugvulling Voor het aanbrengen van de eigenlijke voegvullingsmassa, moet de voeg voorzien worden van een rugvulling. De rugvulling moet overeenkomstig de voorschriften van de leverancier van de voegvullingsmassa worden aangebracht, zodanig dat driezijdige hechting wordt voorkomen en dat de dikte van de voegvullingsmassa voldoet aan de volgende formule:
dk = Waarin: dk bnom
b nom + 6 mm 3
: dikte van het kitlichaam; : vereiste voegbreedte.
4.10.5 Applicatie van de voegvullingsmassa Alvorens met appliceren van de voegvullingsmassa kan worden begonnen moet door onderstaande metingen worden vastgesteld of de waarden binnen de door de leverancier van de voegvullingsmassa aangegeven grenzen liggen: -
omgevingstemperatuur in °C, overeenkomstig artikel 5.3; luchtvochtigheid van de omgeving in %, overeenkomstig artikel 5.3; temperatuur van de hechtvlakken in °C, overeenkomstig artikel 5.4; het vochtgehalte in/op de hechtvlakken, overeenkomstig artikel 5.5.
De metingen moeten ten hoogste 15 minuten voor aanvang van applicatie en vervolgens tijdens applicatie ten minste om de 2 uur worden uitgevoerd. BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
22
De wijze en nauwkeurigheid van meten is vastgelegd in artikel 5.3 en artikel 5.4 van deze BRL. Aan de hand van de luchtvochtigheid en omgevingstemperatuur moet het dauwpunt worden bepaald met behulp van de tabel in bijlage 4. Voordat met applicatie van de voegvullingsmassa mag worden begonnen moet de temperatuur van de hechtvlakken ten minste 3 °C boven het vastgestelde dauwpunt liggen. Tot slot wordt de voegvullingsmassa aangebracht. De voegvullingsmassa moet ten minste 2 mm onder het oppervlak liggen. Voordat de opvangbak mechanisch en chemisch mag worden belast, moet de door de leverancier van de voegvullingsmassa aangegeven uithardingstijd in acht worden genomen bij de vastgestelde omgevingstemperatuur. 4.11 Aanbrengen brugvoegen 4.11.1 Algemeen De ondernemer moet het verwerkingsvoorschrift van de producent betreffende het aanbrengen van de brugvoeg overnemen. Toelichting Als brugvoeg zijn bekend: polysulfide brugvoeg, zonodig met ingelegd wapeningsweefsel; polyurethaan brugvoeg met ingelegd wapeningsweefsel; hypalonband dat met behulp van epoxylijmmortel op de voegranden wordt bevestigd. Zie voor voorbeelden bijlage 3.
4.11.2 Voorbehandeling hechtvlak Voor het aanbrengen van de brugvoeg, moeten de hechtvlakken worden voorbehandeld volgens de verstrekte gegevens van de producent. Het voorbehandelen kan bestaan uit: 1. Schuren van de hechtvlakken; 2. Slijpen van de hechtvlakken; 3. Stralen, ontvetten van de hechtvlakken e.d. 4.11.3 Applicatie van primer of lijmlaag De primer of lijmlaag die wordt toegepast moet geschikt zijn voor het materiaal waarop het wordt aangebracht en moet overeenkomstig de voorschriften van de leverancier van de voegvullingsmassa worden verwerkt. Alvorens met appliceren van de primer of lijmlaag kan worden begonnen moet door onderstaande metingen worden vastgesteld of de waarden binnen de door de leverancier van de voegvullingsmassa aangegeven grenzen liggen: -
omgevingstemperatuur in °C, overeenkomstig artikel 5.3; luchtvochtigheid van de omgeving in %, overeenkomstig artikel 5.3; temperatuur van de hechtvlakken in °C, overeenkomstig artikel 5.4; het vochtgehalte in/op de hechtvlakken, overeenkomstig artikel 5.5.
De metingen moeten ten hoogste 15 minuten voor aanvang van applicatie en vervolgens tijdens de applicatie van de voegvullingsmassa ten minste om de 2 uur worden uitgevoerd. De wijze en nauwkeurigheid van meten is vastgelegd in artikel ... en artikel ... Zonodig moet aan de hand van de luchtvochtigheid en omgevingstemperatuur het dauwpunt worden bepaald met behulp van de tabel in bijlage 4. BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
23
In bepaalde gevallen moet, voordat met applicatie van de primer kan worden begonnen, de temperatuur van de hechtvlakken ten minste 3°C boven het vastgestelde dauwpunt liggen. 4.11.4 Applicatie van de voegband of wapeningsweefsel De voegband of het wapeningsweefsel wordt in de nog natte lijmlaag aangebracht. 4.11.5 Tweede lijmlaag Onmiddellijk na het aanbrengen van de voegband of het wapeningsweefsel wordt een tweede lijmlaag aangebracht. Voor de verwerking hiervan gelden dezelfde eisen als voor de eerste lijmlaag. 4.12 Aanbrengen van voegprofielen Voegprofielen moeten worden aangebracht volgens de voorschriften van de producent/leverancier die tijdens de uitvoering op het werk aanwezig moeten zijn. 4.13 Aanbrengen voegbanden Voegbanden moeten worden aangebracht volgens de voorschriften van de producent/leverancier die tijdens de uitvoering op het werk aanwezig moeten zijn. 4.14 Verklaring Vloeistofdichte Voorziening Voor de oplevering moet de ondernemer een "Verklaring Vloeistofdichte Voorziening" op de door hem geplaatste en gemonteerde opvangbak laten opstellen. De verklaring moet zijn gebaseerd op CUR/PBV-Aanbeveling 44 en moet samen met een verslag zijn afgegeven door een deskundige. Het verslag van de deskundige moet voldoen aan hoofdstuk 7 van CUR/PBV-Aanbeveling 44, 2e herziene versie. 4.15 Opname en oplevering Na beëindiging van de werkzaamheden en voor de ingebruikname van de opvangbak moet de opvangbak door de ondernemer ter opname aan de opdrachtgever worden aangeboden. De opname door de opdrachtgever moet in aanwezigheid van de ondernemer worden uitgevoerd. De resultaten van de opname moeten door de ondernemer worden vastgelegd in een proces verbaal. In het proces-verbaal moet tot uiting komen dat de opdrachtgever geïnformeerd is met betrekking tot: -
-
de volledigheid en juistheid van de uitvoering volgens bestek en tekeningen; de kwaliteitsregistraties conform het IKB-schema, zoals deze in een keuringsplan zijn vastgelegd en die aan de eisen moeten voldoen; verklaring vloeistofdichte voorziening; periodieke inspecties; de keuringstermijn; dit is de, volgens de deskundige, aanvaardbaar geachte termijn tussen het moment van opleveren en het eerste tijdstip dat de vloeistofdichte voorziening ter beoordeling aan een deskundige moet worden aangeboden; het aantal bedrijfsinterne controles en de, volgens de deskundige, aanvaardbare termijn die zich ertussen mag bevinden, gedurende de keuringstermijn; de, gedurende de bedrijfsinterne controles, te inspecteren onderdelen.
Na goedkeuring door de opdrachtgever, c.q. de oplevering, moet de ondernemer ten minste de volgende documenten overleggen aan de opdrachtgever: BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
24
-
het proces-verbaal van de opname; een schriftelijk advies met betrekking tot het onderhoud; indien van toepassing, de gebruikersvoorschriften van de verwerkte materialen en geplaatste onderdelen.
4.16 Archivering Ten behoeve van het project moeten de documenten worden gearchiveerd door de ondernemer met betrekking tot: - de revisieschets van zich uit het zicht bevindende kabels, leidingen en andere onderdelen; - indien van toepassing de rapportage van bodemonderzoek; - het grondmechanisch onderzoek; - de kwaliteitsregistraties conform het IKB-schema, waarin is inbegrepen: * proces-verbaal inspectie bouwplaats; * ingangscontrole van de toegepaste materialen en producten (vrachtbonnen, keuringsrapporten en certificaten); * controlemetingen aanleg fundering; * controlemetingen plaatsing en montage; * controlemetingen applicatie voegvullingen; * proces-verbaal oplevering opvangbak. De opdrachtgever moet desgewenst inzage hebben in de hierboven genoemde documenten gedurende een overeengekomen periode, met een minimum van 10 jaar.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
25
5 Beproevingsmethoden 5.1 Bepaling van de verdichtingsgraad en draagkracht van zandbed en fundering De verdichtingsgraad kan op de volgende wijzen worden bepaald. Methode A: Met behulp van de steekring- of zandvervangingsmethode. Methode B: Met behulp van nucleaire metingen. Omdat de op nucleaire wijze bepaalde dichtheid relatief is, moet de correlatie bekend zijn tussen de nucleair gemeten dichtheid en de absolute waarde van de dichtheid bepaald volgens de conventionele methoden (A). Op grond van de insitudichtheid en de maximale proctordichtheid kan de verdichtingsgraad worden bepaald. Methode C: Met behulp van een continu-registrerend handsondeerapparaat. Het meetbereik daarvan moet ten minste 5 MPa bedragen en het dieptebereik ten minste 0,60 meter. Het sondeerapparaat moet zijn voorzien van een conusoppervlak van 100 mm2 en een tophoek van 60°. 5.2 Beproeven van vloeistofindringing Voor het bepalen van de vloeistofindringing in beton geldt CUR/PBV-Aanbeveling 63. 5.3 Omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid en dauwpunt De omgevingstemperatuur moet 1 m¹ boven het werkvlak worden gemeten. De meting moet worden uitgevoerd met een thermometer die een nauwkeurigheid heeft van tenminste 0,5 °C. De luchtvochtigheid moet 1 m¹ boven het werkvlak worden gemeten. De meting moet worden uitgevoerd met een luchtvochtigheidsmeter met een nauwkeurigheid van ten minste 0,5%. 5.4 Temperatuur hechtvlak De temperatuur van de hechtvlakken moet op het betonoppervlak, zo dicht mogelijk bij het hechtvlak worden gemeten. De meting moet worden uitgevoerd met een thermometer met een nauwkeurigheid van ten minste 0,5 °C. 5.5 Vochtigheid van de hechtvlakken 5.5.1 Zuigende ondergrond De vochtigheid op de hechtvlakken moet worden gemeten met een vochtigheidsmeter. De vochtigheidsmeter moet geschikt zijn om de door de leverancier aangegeven grenzen te kunnen bepalen. Indien de vochtigheidsmeter meetwaarden aangeeft in andere eenheden dan de fabrikant heeft aangegeven, dan moet de relatie tussen deze twee eenheden duidelijk zijn om de meetwaarden om te kunnen rekenen. De frequentie en nauwkeurigheid van de benodigde meetgegevens moeten door ondernemer die de voegvullingsmassa verwerkt en de leverancier van de primer en voegvullingsmassa schriftelijk worden overeengekomen.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
26
5.5.2 Niet-zuigende ondergrond Door middel van visuele controle moet worden vastgesteld dat de hechtvlakken droog zijn.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
27
6 Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem 6.1 Algemeen In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan het kwaliteitssysteem van de ondernemer moet voldoen, alsmede de wijze waarop het kwaliteitssysteem door de certificatie-instelling wordt beoordeeld. De ondernemer moet over een kwaliteitssysteem beschikken dat tenminste voldoet aan de hierna omschreven eisen. Tevens moet hij er zorg voor dragen dat het systeem ingevoerd is en toegepast wordt. 6.2 Intern kwaliteitssysteem Als onderdeel van zijn kwaliteitssysteem moet de ondernemer beschikken over een door hem toegepast schema van Interne Kwaliteitsbewaking (IKB-schema). Het IKBschema is een beschrijving van de keuringen die onderdeel van het kwaliteitssysteem uitmaken. In dit IKB-schema moet per keuringsactiviteit ten minste omschreven zijn: - wat wordt gecontroleerd; - waarop wordt gecontroleerd; - hoe wordt gecontroleerd; - hoe vaak wordt gecontroleerd; - hoe de controle wordt genoteerd en bewaard. Een voorbeeld van een IKB-schema is opgenomen in bijlage 5 van deze BRL. 6.3 Organisatie De structuur van de onderneming moet zijn vastgelegd in een organisatieschema. Daarin moeten met name de posities zijn weergegeven van personen die binnen het bedrijf verantwoordelijk zijn voor activiteiten die betrekking hebben op de gestelde eisen. Tevens moet de voor het kwaliteitssysteem verantwoordelijke functionaris worden aangegeven. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een project moet bij een door de ondernemer aangewezen projectleider of uitvoerder liggen. Deze projectleider of uitvoerder is verantwoordelijk voor: - de uitvoering van het werk overeenkomstig de eisen-; - de communicatie met de opdrachtgever; - de communicatie met de functionaris die verantwoordelijk is voor het kwaliteitssysteem; 6.4 Opleidingen Met name voor de beoordelingen zoals bedoeld in de hoofdstukken 3 en 4, moet bij de ondernemer ten minste één werknemer in dienst zijn, die met goed gevolg een opleiding heeft gevolgd, waarin de volledige inhoud van deze BRL aan de orde komt. Alle bij het project betrokken uitvoerende personeelsleden moeten een, op de eigen activiteit bij de het plaatsen en monteren van prefab opvangbakken van beton, gerichte opleiding hebben gevolgd. Door middel van een, door de certificatie-instelling geaccepteerd, diploma of getuigschrift moet worden aangetoond dat de opleidingen met goed gevolg zijn afgerond. De ondernemer moet aantonen dat de kwalificatie van de medewerkers op peil wordt gehouden. BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
28
Van de diploma's, getuigschriften of gelijkwaardig moet een kopie op het project aanwezig zijn. Toelichting Opleidingen, die zich richten op de aanleg van vloeistofdichte voorzieningen, worden ontwikkeld en georganiseerd door bijvoorbeeld het Centrum Bedrijfsopleidingen te Utrecht (CBU) en het Nederlands Informatiecentrum Bodembeschermende Voorzieningen (NIBV).
6.5 Kwalificatie personeel Alle personeel dat is betrokken bij de calculatie, voorbereiding, uitvoering en oplevering van projecten moeten door de in het organisatieschema genoemde eindverantwoordelijke, zijn gekwalificeerd. De ondernemer moet hiervoor kwalificatiecriteria vastleggen die ten minste de volgende onderwerpen omvatten: - opleiding; - ervaring in het plaatsen en monteren van prefab opvangbakken van beton; - evaluatie van ten minste 2 laatst uitgevoerde projecten waarin prefab opvangbakken van beton zijn geplaatst en gemonteerd. De kwalificatie van personeel dat is betrokken bij het plaatsen en monteren van prefab opvangbakken van beton, moet halfjaarlijks worden getoetst aan de kwalificatiecriteria. De kwalificatie moet worden uitgevoerd per werknemer waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen "Vakman monteur" en "Aankomend vakman monteur". Een ploeg vanaf 3 werknemers mag voor ten hoogste 1/3 deel zijn samengesteld uit nietgekwalificeerde werknemers. Van de gekwalificeerde werknemers die op een project werkzaam zijn, moet ten minste de helft zijn gekwalificeerd als "Vakman monteur". Bij de kwalificatie mag onderscheid worden gemaakt in vaklieden en aankomende vaklieden. Voorwaarde hierbij is dat aankomende vaklieden slechts werkzaamheden mogen uitvoeren onder direct toezicht van een gekwalificeerd vakman. Indien de kwalificatiecriteria deel uitmaken van een certificatieregeling voor vakbekwaamheid, dan wordt door middel van de bijbehorende persoonscertificaten voldoende aangetoond, dat voor de betreffende werknemers is voldaan aan de kwalificatie-eis. 6.6 Documentenbeheer De ondernemer moet beschikken over een systeem voor het beheer van de volgende documenten: 1. werkinstructies, procedures, normen, registratieformulieren en het organogram; 2. de documenten, zoals die in deze BRL worden geëist, behorende bij een bepaald werk, waaronder tekeningen en berekeningen. Voor de documenten genoemd onder punt 1 kan volstaan worden met het registreren van de plaats waar ze aanwezig zijn, het aantal en de datum van uitgifte of vervanging. Voor de documenten genoemd onder punt 2 moet een procedure beschikbaar zijn waarin ten minste is aangegeven: -
wie verantwoordelijk is voor distributie en inname van documenten; hoe geregeld wordt dat de geldende uitgaven van documenten op de juiste plaatsen beschikbaar zijn; hoe geregeld wordt dat vervallen documenten direct worden verwijderd op alle plaatsen waar deze verstrekt of in gebruik zijn;
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
29
-
wie welke documenten krijgt; hoe wijzigingen op bijvoorbeeld tekeningen ontvangen en doorgevoerd worden;
Alle documenten die onder verantwoording van de ondernemer gemaakt zijn moeten geautoriseerd en gedateerd zijn. 6.7 Verificatie van het ontwerp De ondernemer moet beschikken over een procedure voor het verifiëren van ontwerpen op de uitgangspunten genoemd in ... en de uitvoerbaarheid van het ontwerp. De procedure hoeft alleen betrekking te hebben op de verificatie van het ontwerp. De ontwerpactiviteiten zelf vallen niet onder het certificaat. Tevens moet de ondernemer beschikken over een procedure voor het melden van onderwerpen waarin het ontwerp afwijkt van de eisen die zijn gesteld door overheden en deze BRL. De verificatie van het ontwerp moet door een deskundig functionaris worden uitgevoerd en schriftelijk worden vastgelegd (bijvoorbeeld in een checklist). 6.8 Technische werkomschrijving De ondernemer moet over een op schrift gestelde werkomschrijving beschikken en deze op peil houden om te bewerkstelligen dat het plaatsen en monteren van prefab opvangbakken van beton, voldoet aan de gestelde eisen. In deze werkomschrijving moeten zijn opgenomen alle algemene uitvoeringsinstructies alsmede specifieke, op een bepaald werk toegesneden, instructies. 6.9 Keuring en beproeving De ondernemer moet ervoor zorgen dat, tijdens het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton in opvangbakken, de vereiste tussentijdse keuringen en beproevingen volgens het IKB-schema worden uitgevoerd. De ondernemer moet de resultaten van de vereiste tussentijdse keuringen en beproevingen registreren. Voor de procescontroles op het gebied van de resultaten van indringproeven moet de ondernemer voldoen aan de frequentie zoals deze is vastgelegd in het IKB-schema. 6.10 Meetmiddelen De ondernemer moet beschikken over een procedure voor de beheersing, de kalibratie en het onderhoud van meetmiddelen. De geijkte en/of gekalibreerde meetmiddelen moeten door middel van een registratie code herkenbaar en geregistreerd zijn. Dit geldt in ieder geval voor: - meetapparatuur voor het meten van verdichting waaronder nucleair meetapparatuur en zelfregistrerend handsondeerapparaat; - injectieapparatuur; - apparatuur voor het spannen van voorspanstaal; - landmeetapparatuur waaronder lasers en waterpastoestellen; - thermometers; - relatieve vochtigheidsmeter; - meetapparatuur voor het bepalen van de vochtigheid van de hechtvlakken t.b.v. de applicatie van voegvullingsmassa.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
30
6.11 Leveranciersbeoordeling De ondernemer moet beschikken over een procedure voor het beoordelen van de leveranciers en onderaannemers. De beoordeling moet schriftelijk worden vastgelegd waarbij tot uiting moet komen of de toeleverancier c.q. onderaannemer voldoet aan de eisen van deze BRL. Indien het een ondernemer betreft aan wie werkzaamheden worden uitbesteed, dan moet in de beoordeling met name worden getoetst aan: - referenties van eerder uitgevoerde werkzaamheden; - opleiding van de medewerkers van de onderaannemer. De beoordeling moet worden uitgevoerd door een daartoe aangewezen functionaris (procesdeskundige) en kwaliteitsfunctionaris. Een leveranciersbeoordeling behoeft niet te worden uitgevoerd indien: - een product wordt geleverd onder een KOMO-productcertificaat waarvoor een relevante beoordelingsrichtlijn ten grondslag ligt; - een dienst wordt uitgevoerd onder KOMO-procescertificaat waarvoor een relevante beoordelingsrichtlijn ten grondslag ligt; In die gevallen mag er worden volstaan met een certificaat van de toeleverancier of onderaannemer. 6.12 Klachtenprocedure De ondernemer moet over een procedure beschikken ten aanzien van de behandeling van klachten over geleverde producten. In deze procedure moeten ten minste de volgende punten zijn opgenomen: - de bij de ondernemer verantwoordelijke functionaris voor de klachtenbehandeling; - de wijze waarop klachten worden geregistreerd; - de wijze waarop terugkoppeling van klachten plaats vindt naar de uitvoering, respectievelijk de afdeling kwaliteitscontrole; - de wijze waarop uit de klachten voortvloeiende maatregelen, schriftelijk worden vastgelegd; - terugkoppeling naar opdrachtgever (klant). 6.13 Archivering De ondernemer moet alle kwaliteitsgegevens die betrekking hebben op uitgevoerde of in uitvoering zijnde werken archiveren voor een periode van 10 jaar of langer indien dit is overeengekomen.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
31
7 Verplichtingen 7.1 Algemeen De ondernemer is verplicht al zijn werkzaamheden die onder het toepassingsgebied vallen overeenkomstig deze BRL uit te voeren. 7.2 Uitbesteding Uitbesteding van werkzaamheden die onder het toepassingsgebied van deze BRL vallen, mag alleen plaatsvinden aan bedrijven die voor dit doel positief zijn beoordeeld tijdens de leveranciersbeoordeling volgens 6.11, waarbij is vastgesteld en vastgelegd dat het beoordeelde bedrijf voldoet aan de hoofdstukken 3 en 4 van deze BRL. Indien werkzaamheden worden uitbesteed aan een ondernemer die in het bezit is van een KOMO-procescertificaat waarvoor een van toepassing zijnde BRL als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat wordt voldaan aan de eis in deze BRL. Bij uitzondering mogen werkzaamheden, waarvoor geen certificatieregeling functioneert, worden uitbesteed aan een niet-gecertificeerd bedrijf dat overeenkomstig 6.11 is beoordeeld en goed bevonden. De uitbesteding moet voor een overeengekomen periode met de onderaannemer contractueel zijn vastgelegd. 7.3 Inzageplicht De ondernemer heeft de verplichting de certificatie-instelling inzage te geven waar de werkzaamheden, die onder deze certificatieregeling vallen, worden of zullen worden uitgevoerd. De certificatie-instelling moet inzage hebben in de volgende informatie: - opdrachtgever - plaats - soort - uitvoeringsperiode - werkwijze - inzet materieel - omvang van het werk - eventuele bijzondere voorzieningen noodzakelijk voor de controle door de certificatie-instelling. Hiervan moet tijdig melding worden gedaan. De bijzondere voorzieningen moeten door de ondernemer op verzoek van de certificatie instelling getroffen worden.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
32
8 Externe beoordeling Het kwaliteitssysteem van de ondernemer zal worden beoordeeld. Deze beoordeling omvat ten minste de aspecten die vermeld zijn in de hoofdstukken 6 en 7 van deze BRL en het betreffende reglement van de certificatie-instelling. Over de aan te houden controlefrequentie adviseert het "College van Deskundigen Bodembeschermende Voorzieningen". Bij het in werking treden van deze beoordelingsrichtlijn is de controlefrequentie als volgt vastgesteld: 1. Per kalenderjaar op de aangemelde projecten: 2. Aantal bedrijfsbezoeken per kalenderjaar:
6 controlebezoeken; 2 bedrijfsbezoeken.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
33
9 Lijst van vermelde documenten Nummer - BRL 0401: - BRL 0501: - BRL 0502: - BRL 1130:
Datum 1997 1998 1997 1998
- BRL 1135:
1997
- BRL 1148:
1998
- BRL 1149: - BRL 1801: - BRL 1904: - BRL 2316:
1998 1996 1992 1996
- BRL 2319:
1994
- BRL 2356 (BRL-K237):1992 - BRL 2357: 1995 - BRL 2362: 1998 - BRL 2364: - BRL 2369:
1994 1996
- BRL 2371:
1998
- BRL 2372:
1999
- BRL 2401: 1998 - BRL 2825: 1994 - BRL 2825 deel 1:1998 (ontwerp) - BRL 2825 deel 2:1998 (ontwerp)
Titel Bouwelementen van beton Betonstaal Tralieliggers Aanleg van granulaire afdichtingslagen op basis van zandbentoniet inclusief combinatieafdichtingen Uitvoering van een dichte (eind)afwerking van afval- en reststofbergingen, categorie 2bouwstoffen op basis van een ontgassingsmat en/of geflexibiliseerde HDPE folie en/of bentonietmat en/of drainagemat Aanleg van afdichtingslagen met zandbentonietpolymeer gel inclusief combinatieafdichtingen Verwerken van kunststof folie Betonmortel Droge cementgebonden mortels Prefab verhardingselementen van beton die vloeistofdicht zijn voor motorbrandstoffen en smeermiddelen: niet-constructieve betonproducten Aanleg van vloeistofdichte verhardingsconstructies met prefab elementen van beton, welke vloeistofdicht zijn voor motorbrandstoffen en smeermiddelen Aanbrengen van in de grond gevormde palen Het heien van geprefabriceerde palen Aanleg van vloeistofdichte voorzieningen in ter plaatse gestort beton Elektrisch sonderen Applicatie van voegvullingsmassa in vloeistofdichte verhardingsconstructies Het vloeistofdicht maken van draagvloeren van beton Aanleg vloeistofdichte voorzieningen in asfalt (Ontwerp). Voorspanstaal Wegdekvoegmassa Voegvullingsmassa voor vloeistofdichte constructies in bodembeschermende voorzieningen: Algemene eisen Voegvullingsmassa voor vloeistofdichte constructies in bodembeschermende voorzieningen: Toepassingspecifieke eisen voor de toepassingsgebieden tankstations, herstelinrichtingen voor motorvoertuigen, wasplaatsen autosloopbedrijven Toelichting Op het moment van opstellen van Ontwerp-BRL 2362 ligt BRL 2825 ter visie. BRL 2825 vervangt de vorige uitgave van BRL 2825 (BRL-K781/01) nadat deze voor certificatie is vastgesteld door het College van Deskundigen Voegdichtingsmaterialen.
- Kiwa/PBV Rapport WF98-01
Deskundigheidseisen Inspecteur Bodembeschermende Voorzieningen
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
34
- CPR 15-1: - CPR 15-2:
1990 1991
- Criteria 73:
1996
- CUR/PBV-Aanbeveling 44:1998 - CUR-Aanbeveling 55:1998 - CUR-Aanbeveling 56:1998 - CUR/PBV-Aanbeveling 63:1998 - CUR/PBV-Aanbeveling 64:1998 - CUR/PBV-Aanbeveling 65:1998
- NEN 2888:
1990
- NEN 3868: - NEN 5140:
1991 1996
- NEN 5996:
1988
- NEN 6008: - NEN 6720:
1991 1995
- NEN 6722: - NEN 6740: - NVN 5740:
1989 1991 1991(1998)
- Kiwa/PBV-Rapport WF 9801:1998
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage. Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage, opslag van grote hoeveelheden. Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem voor een. productcertificaat voor elementen van vooraf vervaardigd constructief beton Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen Betonreparatie met kunstharsgebonden mortels Injecteren van scheuren in betonconstructies met kunsthars injectievloeistoffen Bepaling van de vloeistofindringing in beton door de capillaire absorptieproef Vloeistofdichte kunstharsgebonden vloersystemen Ontwerp een aanleg van bodembeschermende voorzieningen: Uitvoering door middel van een vloeistofdichte betonvloer of -verharding of het aanbrengen van een beschermlaag op een draagvloer van beton Maximaal toelaatbare maatafwijkingen voor het stellen van draagconstructies. Voorspanstaal Geotechniek. Bepaling van de conusweerstand en de plaatselijke wrijvingsweerstand van grond. Elektrische sondeermethode. Bepaling van agressiviteit van waterige oplossingen, gronden en gassen Betonstaal Voorschriften beton Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995) Voorschriften beton. Uitvoering (VBU1988) Geotechniek. TGB 1990. Basiseisen en belastingen. Bodem. Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek (met ontwerp d.d. 01-1999)
Deskundigheidseisen inspecteur bodembeschermende Voorzieningen - Standaard RAW Bepalingen:1995 Standaard RAW Bepalingen, laatst gewijzigd 1998
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
35
10 Bijlagen 10.1 Bijlage 1: Checklist ontwerpen A.
PROGRAMMA VAN EISEN Locatie werk: Offertenummer:
Conform besteknr.: Besteksparagrafen: Productblad: (zie volgende pagina)
Eisen
Datum
Paraaf
Datum
Paraaf
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
B. PROJECTRISICO'S Risico's
Preventieve maatregelen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
PRODUCTBLAD KEERWAND Voor algemene gegevens:
zie gespreksrapport d.d.:
Type keerwand:
enkelkerend dubbelkerend verzwaard
nummer: off./opdr.nummer aanvulling voor
aanvulling achter
Peilmaten en hellingen:
Dwarsdoorsnede
Tekening opdrachtgever (incl. noordpijl)
Belastingen
Sonderingen
Fundatie
Overige
milieuklasse elementenhoogte voetplaatlengte wanddikte neus metselneus metselankers verbrede bovenrand structuur hoekoplossing 90º wordt heden meegegeven wordt verstuurd niet aanwezig uitwisseling floppy's volumegewicht te keren materiaal hoek van inwendige wrijving lambda waarde bovenbelasting verkeersklasse t.o.v. achterzijde wand wordt heden meegegeven wordt verstuurd wordt gemaakt
m1 m1 m1 met b= ja b=
zonder h= nee h=
verstek
zijwand
grondmechanisch onderzoek beddingconstante max. toel. grondspanning derden op staal op prefab balken op gewapende stelvloer ja op kesp-paalfundatie prefab betonpalen ankers t.b.v. leuning boren leuning kleur preservering elementlengte in straal R= koppelnokken afspannen maatvaste lengte kleur
m1 m1
kN/m3 VOSB m1
kN/m3 kN/m2
nee
instorten
m1 m1 m1 m1
Offerte gereed Voorlopig ontwerp Start uitvoering
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
10.2 Bijlage 2: Aandachtspunten voor ontwerpbeoordeling Algemeen Voor verificatie van de stappen die worden doorlopen in het ontwerp kan het volgende schema worden gehanteerd:
TEKENING
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
Belastingen In het ontwerp komen ondermeer de volgende belastingen in aanmerking: 1. Gronddrukken (actief en/of passief); 2. Actieve grondwaterdruk; 3. Bovenbelasting; 4. (vloei)stofdruk (actief of passief); 6. Bluswater, vermengd met bodemverontreinigende (vloei)stoffen; 7. Temperatuursbelastingen (uitzetting en krimp); 8. Verkeersbelastingen; 9. Opdrijven. Berekeningen De berekeningen zijn gebaseerd op de in hoofdstuk 9 genoemde normen, aanbevelingen, bepalingen en richtlijnen. In de berekeningen zijn, voor zover aanwezig, ondermeer de volgende uitgangspunten vermeld: - de datum en het rapportnummer van het grondmechanisch onderzoek; - ontwerp van de fundering; - ontwerpmethode van de prefab elementen; - bovenbelastingen; - berekening van de stelvloer; - de normen, aanbevelingen, bepalingen en/of richtlijnen waarop de berekeningen zijn gebaseerd; - de conclusie(s) en de keuze van de constructie voortvloeiend uit de berekeningen. De keuze van de constructie, gebaseerd op de berekeningen, moet in het bestek en of tekeningen tot uiting komen. Bestaande ondergrond Indien de opvangbak op bestaande voorzieningen moet worden aangesloten, dan moeten zodanige maatregelen worden getroffen dat de totale vloeistofdichte voorziening - dus inclusief de geïntegreerde bestaande voorzieningen - voor de levensduur ervan blijvend vloeistofdicht is. Dit kan voor bestaande voorzieningen betekenen dat deze vloeistofdicht moeten worden gemaakt en dat er zodanige maatregelen moeten worden getroffen dat een vloeistofdichte verbinding ontstaat met de nieuw aan te brengen vloeistofdichte voorziening. Indien wordt aangesloten op een draagvloer van beton die vloeistofdicht wordt gemaakt, dan moet zijn voldaan aan de hoofdstukken 3 en 4 van BRL 2371. Indien de draagvloer onder KOMOprocescertificaat waarvoor BRL 2371 als grondslag dient, vloeistofdicht is gemaakt, dan is dat voldoende bewijs dat is voldaan aan die BRL. Nieuwe ondergrond Indien wordt aangesloten op een nieuw aan te brengen vloeistofdichte voorziening in ter plaatse gestort beton, dan moet de aanleg van deze voorziening voldoen aan de hoofdstukken 3 en 4 van BRL 2362. Indien de ter plaatse gestorte voorziening is aangelegd onder KOMO-procescertificaat waarvoor BRL 2362 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat is voldaan aan die BRL. Indien wordt aangesloten op een nieuw aan te brengen vloeistofdichte voorziening van prefab (bestratings)elementen van beton, dan moet de aanleg van deze voorziening voldoen aan de hoofdstukken 3 en 4 van BRL 2319. Indien de ter plaatse gestorte voorziening is aangelegd onder KOMO-procescertificaat waarvoor BRL 2319 als grondslag dient, dan is dat voldoende bewijs dat is voldaan aan die BRL. Opmerking: De toepassing van BRL 2319 is voor andere belastingen dan motorbrandstoffen en smeermiddelen eerst van toepassing, nadat deze is herzien. De verwachting is dat het toepassingsgebied in 1998 wordt uitgebreid.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
Fundering Algemeen Het ontwerp moet zijn gebaseerd op de resultaten van het grondmechanisch onderzoek overeenkomstig artikel 4.2.3, rekening houdend met de te verwachten belastingen en de optredende zettingen. In het ontwerp, gedimensioneerd volgens NEN 6740, NEN 6743 en/of NEN 6744, moeten de maatregelen ter voorkoming van ongelijkmatige zettingen zijn vastgelegd. Doorvoeren van kabels, leidingen en rioleringen, moeten zodanig worden uitgevoerd, dat de vloeistofdichtheid bij ongelijkmatige beweging(en) gewaarborgd blijft. Dimensionering bij elastische ondersteuning Elastisch ondersteunde opvangbakken moeten zijn gedimensioneerd op draagkracht en zettingsgedrag van de ondergrond, fundering en stelvloer. Van het ontwerp moet worden aangetoond dat dit is gebaseerd op de resultaten van het grondmechanisch onderzoek. Elastisch ondersteunde voorzieningen moeten vrij kunnen zetten ten opzichte van zettingsvrije bouwonderdelen (bijvoorbeeld onderheide fundaties of kolommen van bovenliggende constructies). Dimensionering bij vrijdragende ondersteuning Vrijdragend ondersteunde opvangbakken moeten volgens NEN 6720 (VBC 1995) zijn gedimensioneerd. Stelvloer Opvangbakken moeten worden gesteld op een stelvloer van beton of op een zandcementstabilisatie met een dikte van ten minste 100 mm. Uit een berekening van de stelvloer moet blijken of wapening nodig is en, zo ja, wat de ligging en diameter van de wapening zijn. Indien de prefab elementen op een bestaande vloeistofdichte voorziening worden gemonteerd, dan kan deze voorziening, na beoordeling en goedkeuring worden aangemerkt als stelvloer. Prefab elementen Vorm en uiterlijk Uit een ontwerpberekening, gebaseerd op bovenstaande uitgangspunten, moet blijken voor welke vorm van de prefab elementen van beton is gekozen. Hoekoplossingen Inwendige hoeken van opvangbakken moeten uit één stuk zijn opgebouwd. Aansluitingen in uitwendige hoeken mogen met voeg worden uitgevoerd. Het uit één stuk opbouwen kan fabrieksmatig worden uitgevoerd, danwel op de bouwplaats uit losse elementen die door middel van voorspanning met elkaar zijn verbonden. De afmetingen van de hoekelementen in keerwanden moeten ten minste voldoen aan de volgende figuren:
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
Stortnaden Stortnaden tussen ter plaatse gestort beton en prefab elementen van beton moeten worden beschouwd als voeg of aansluiting. Voegen en aansluitingen: In de voegen en aansluitingen moeten voorzieningen zijn opgenomen die verplaatsing van de elementen onderling verhinderen. Een dergelijke voorziening kan ondermeer bestaan uit: - voorspanning; - gordingen; - voegkoppelingen; - voegvullingen in daarop afgestemde voegen tussen de elementen; - verlijming van elementen op de ondergrond; - e.a. Van afdichtingen van voegen en aansluitingen moet zijn aangetoond dat deze ten minste voldoen aan de eis die is gesteld aan het beton in de omliggende prefab elementen. Hiertoe kan worden volstaan door op laboratoriumschaal de voegen en afdichtingen na te bootsen en te beproeven op vloeistofdichtheid. De beproevingsmethode (bijvoorbeeld CUR/PBV-Aanbeveling 63 voor de capillaire absorptieproef op beton) en de in te zetten testvloeistof, moeten worden overeengekomen met de opdrachtgever. In bijlage 3 is een aantal voorbeelden van principedetails van verlijming en afdichtingen opgenomen. De te kiezen typen verlijmingen en afdichtingen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: - bij verlijming van elementen op bestaande ondergronden moet de lijm vol en zat worden aangebracht, tijdens het plaatsen van de elementen moet de lijm alzijdig onder de elementen uitkomen; - prefab voegprofielen in prefab elementen van beton die moeten worden opgenomen in aan te storten betondelen, moeten door middel van lasverbindingen, vloeistofdicht worden aan gesloten op aangrenzende elementen en profielen; - bij toepassing van de nylonkousmethode moet aan de vloeistofkerende zijde een afdichting met voegvullingsmassa of brugvoeg worden aangebracht; - bij toepassing van een voegprofiel moet aan de vloeistofkerende zijde een afdichting met voegvullingsmassa of een brugvoeg worden aangebracht; - bij twijfel aan de vloeistofdichtheid moeten "voorgespannen" voegen, die zijn gevuld met cementgebonden gietmortel, aan de vloeistofkerende zijde worden voorzien van voegvullingsmassa of een brugvoeg; - alle voegafdichtingen moeten in alle richtingen ononderbroken worden doorgezet tot het gebied waar redelijkerwijs geen vloeistofbelasting wordt verwacht. Toelichting Een voegprofiel wordt vooraf ingestort in de prefab elementen en kan bijvoorbeeld na montage van de elementen achteraf opgenomen worden in een te storten vloer of verharding waarop wordt aangesloten. Een voegband wordt naderhand in een voeg of aansluiting aangebracht.
Lengteveranderingen ten gevolge van variaties in zettingen, temperatuur en vochtgehalte moeten worden berekend. De verwijding van een voeg wordt bepaald door de som van temperatuurkrimp, uitdrogingskrimp en de kruip overeenkomstig NEN 6720. De totale versmalling van een voeg wordt bepaald door het verschil tussen de te verwachten thermische uitzetting en de uitdrogingskrimp van de voorziening. De voegbreedte volgt uit: - het totaal te verwachten verschil tussen de minimaal optredende voegbreedte en de maximaal optredende voegbreedte; BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
-
de duurzaam toelaatbare vervorming van de toe te passen afdichting.
Indien voegen en aansluitingen worden afgedicht met voegvullingsmassa, dan moet de voegbreedte bnom ten minste 12 mm bedragen, waarbij geen eisen worden gesteld aan de maximale voegbreedte. Bij voegen breder dan 20 mm moet de kans op mechanische beschadiging van de voegvulling worden ingeschat. Zonodig moet de voegvulling worden beschermd tegen mechanische belastingen. Het is toegestaan de voegafdichtingen op te bouwen uit meer dan 1 afdichting. Elke afdichting extra mag dan worden beschouwd als opofferingsafdichting. Indien wordt getwijfeld aan de bestandheid van de voegafdichting dan moet de afdichting uit ten minste drie separate afdichtingen worden opgebouwd. In geval van belasting door een bodemverontreinigende vloeistof mogen slechts twee afdichtingen zodanig worden aangetast dat de vloeistofdichtheid in gevaar komt. De (derde) afdichting die het verst van de belasting af staat, moet in elk geval de vloeistofdichtheid tot het moment van opheffen van de vloeistofbelasting, waarborgen. Ontwerp op vloeistofdichtheid: Bij het ontwerp op vloeistofdichtheid wordt onderscheid gemaakt tussen: a) ongescheurd beton; b) ten gevolge van buigtrekspanningen gescheurd beton; c) ten gevolge van trekspanningen gescheurd beton. ad a) Voor ongescheurd beton geldt: d≥2.e waarin:
d = dikte betonconstructie; 2 = veiligheidsfactor voor indringdiepte; e = gemeten gemiddelde indringdiepte van de vloeistof bij beproeving overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 63, gedurende de beproevingstijd die is vastgelegd in de uitgangspunten voor het ontwerp (zie 4.2 en toelichting daarbij).
ad b) Voor ten gevolge van buigtrekspanningen gescheurd beton geldt dat de dikte van de drukzone (x) moet voldoen aan: x≥2.e x ≥ 30 mm x ≥ 2D waarin: D = de bovenmaat van het grove toeslagmateriaal; e = gemeten gemiddelde indringdiepte van de vloeistof bij beproeving overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 63, gedurende de beproevingstijd die is vastgelegd in de uitgangspunten voor het ontwerp (zie 4.2 en toelichting daarbij). ad c) Beton dat is gescheurd ten gevolge van trekspanningen (doorgaande scheuren) moet als niet vloeistofdicht worden aangemerkt, tenzij de scheur als voeg wordt afgedicht. Ontwerp op chemische bestandheid: De eis voor chemische bestandheid voor alle toe te passen materialen moet vooraf worden overeengekomen. Ten minste geldt dat bij de beproeving van de bestandheid ten behoeve van het geschiktheidsonderzoek met één of meer vooraf overeengekomen testvloeistoffen geen aantasting van de materialen mag worden waargenomen die de vloeistofdichtheid mogelijk in gevaar brengt. Het ontwerp van beton op chemische bestandheid, moet zijn gebaseerd op de VBT 1996 en NEN 5995, ingedeeld naar de bij de situatie behorende milieuklasse. De milieuklasse moet zijn vastgelegd in het ontwerp. De eisen gelden voor zowel tijdelijke als voor continubelastingen.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
Voor vloeistofdichte voorzieningen die aansluiten op de voorschriften zoals deze zijn genoemd in bijlage 1 resp. bijlage 1a van de Algemene Maatregelen van Bestuur "Besluit tankstations milieubeheer" en "Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer" en/of waar gemorst wordt met motorbrandstoffen en smeermiddelen, behoeft geen onderzoek naar chemische bestandheid van beton te worden uitgevoerd (De bestandheid is bij eerder gerealiseerde vloeistofdichte verhardingen bij tankstations voldoende aangetoond). Bouwkundige elementen, doorvoeren en verankeringen: Indien bouwkundige elementen, zoals wanden, poeren, e.d., ter plaatse worden gestort en deel uitmaken van de voorziening, dan moet het ontwerp aan de eisen zoals genoemd in artikel z.z.z worden getoetst. Deze eisen gelden tevens voor doorvoeren en verankeringen, waarbij de uitvoering van de details zodanig moeten worden ontworpen dat deze blijvend vloeistofdicht zijn uitgevoerd. Indien na realisatie van de opvangbak verankeringen worden aangebracht, dan moeten deze worden uitgevoerd met chemische of ingelijmde ankers, waarbij de bestandheid van de toegepaste materialen aangetoond moet zijn. Indien doorvoeren na realisatie van de opvangbak worden aangebracht, dan moeten de voegdetails en de gebruikte voegvulling worden afgestemd op de te verwachten (vloei)stoffen en temperatuurverschillen.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
10.3 Bijlage 3: Voorbeelden van voegafdichting
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
10.4 Bijlage 4: Tabel ten behoeve van de bepaling dauwpunt (°C) Tabel 1 : verband tussen relatieve vochtigheid, luchttemperatuur en dauwpunt lucht temp. (°° C)
relatieve luchtvochtigheid
50%
55%
60%
65%
70%
75%
80%
85%
90%
5
-4,1
-2,9
-1,8
-0,9
0,0
0,9
1,8
2,7
3,6
6
-3,2
-2,1
-1,0
-0,1
0,9
1,8
2,8
3,7
4,5
7
-2,4
-1,3
-0,2
0,8
1,8
2,8
3,7
4,6
5,5
8
-1,6
-0,4
0,8
1,8
2,8
3,8
4,7
5,6
6,5
9
-0,8
0,4
1,7
2,7
3,8
4,7
5,7
6,6
7,5
10
0,1
1,3
2,6
3,7
4,7
5,7
6,7
7,6
8,4
11
1,0
2,3
3,5
4,6
5,6
6,7
7,6
8,6
9,4
12
1,9
3,2
4,5
5,6
6,6
7,7
8,6
9,6
10,4
13
2,8
4,2
5,4
6,6
7,6
8,6
9,6
10,6
11,4
14
3,7
5,1
6,4
7,5
8,6
9,6
10,6
11,5
12,4
15
4,7
6,1
7,3
8,5
9,5
10,6
11,5
12,5
13,4
16
5,6
7,0
8,3
9,5
10,5
11,6
12,5
13,5
14,4
17
6,5
7,9
9,2
10,4
11,5
12,5
13,5
14,5
15,3
18
7,4
8,8
10,2
11,4
12,4
13,5
14,5
15,4
16,3
19
8,3
9,7
11,1
12,3
13,4
14,5
15,5
16,4
17,3
20
9,3
10,7
12,0
13,3
14,4
15,4
16,4
17,4
18,3
21
10,2
11,6
12,9
14,2
15,3
16,4
17,4
18,4
19,3
22
11,1
12,5
13,8
15,2
16,3
17,4
18,4
19,4
20,3
23
12,0
13,5
14,8
16,1
17,2
18,4
19,4
20,3
21,3
24
12,9
14,4
15,7
17,0
18,2
19,3
20,3
21,3
22,3
25
13,8
15,3
16,7
17,9
19,1
20,3
21,3
22,3
23,2
26
14,8
16,2
17,6
18,8
20,1
21,2
22,3
23,3
24,2
27
15,7
17,2
18,6
19,8
21,1
22,2
23,2
24,3
25,2
28
16,6
18,1
19,5
20,8
22,0
23,2
24,2
25,2
26,2
29
17,5
19,1
20,5
21,7
22,9
24,1
25,2
26,2
27,2
30
18,4
20
21,4
22,7
23,9
25,1
26,2
27,2
28,2
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
10.5 Bijlage 5: Blanco IKB-schema Hoofdgroep
Onderwerp
Aspect
Methode
Frequentie
Directieverantwoordelijkheid Procedures Documentenbeheer Uitrusting en meetmiddelen Documenten Ingangscontrole Aanleg bedrijfsriolering Aanleg zandbed Aanleg tussenlaag Realisatie voorziening Eindkeuring en controle van de voorziening Voegen Applicatie voegvullingsmassa Oplevering voorziening
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken
Registratie
10.6 Bijlage 6: Formulier voor verbeteringsvoorstel Doel:
Dit formulier is bedoeld om de huidige beoordelingsrichtlijn te optimaliseren. Daartoe kan commentaar worden ingediend bij de secretaris van het College van Deskundigen "Bodembeschermende Voorzieningen". Deze verzamelt de voorstellen en doet, afhankelijk van het commentaar, een voorstel aan het College om de beoordelingsrichtlijn te herzien.
Indiener Naam:
………………………………………………………………………………………………..
Bedrijf:
……………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………..
Adres:
………………………………………………………………………………………………..
Postcode:……………………………………………………………………………………………….. Plaats:
………………………………………………………………………………………………...
Telefoon: ……………………………………………………………………………………………….. Telefax:
………………………………………………………………………………………………...
Betreft:
Datum:
BRL .... artikel .......................................................... .............................19 . .
Voorstelnummer: .....................................................
In te vullen door secretaris van het CvD
Betreft tekst: .............................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................. Tekstvoorstel: .............................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................. ..............................................................................................................................................................................................
Verzendadres:
Secretaris van het College van Deskundigen "Bodembeschermende Voorzieningen" p/a Kiwa N.V. Postbus 70 2280 AB Rijswijk.
BRL 5262 d.d. 1999-05-01 Het plaatsen en monteren van prefab elementen van beton tot vloeistofdichte opvangbakken