Naar Christus door T. Austin-Sparks Hoofdstuk 1 Wat is een nieuwtestamentische gemeente? Hoe komt zoʼn gemeente tot stand en welke principes liggen daaraan ten grondslag? Deze en soortgelijke vragen worden ons dikwijls gesteld. Er is heel wat ontevredenheid en onrust onder veel oprechte gelovigen in verband met de toestand van vele kerken en kringen. Dit kan aan een verkeerde leer liggen of aan wanorde en zonde. Velen klagen erover dat ze geestelijk verhongeren en vele anderen hebben genoeg van het formalisme en de geestelijke dorheid. Hoewel de volmaakte gemeente nog niet op aarde bestaan heeft en er altijd fouten en zwakheden geweest zijn, is het toch nodig ons te bezinnen over de wezenlijke aard en functie van de Gemeente. Dit willen we graag doen naar het licht dat we van de Heer hierover ontvangen hebben. Wat is de Gemeente en wat zijn de gemeenten? Hebben we in het Nieuwe Testament een duidelijk omschreven en uitgewerkt plan voor de gemeente, haar orde, structuur, methoden en werk? Is er een beknopte blauwdruk aanwezig die we kant en klaar kunnen kopiëren in iedere plaats? Het antwoord hierop is een heel duidelijk “nee!” Maar als we bedoelen of er in het Nieuwe Testament een openbaring van Gods gedachte is aangaande de Gemeente, wat betreft haar aard en roeping, dan spreken we onszelf niet tegen als we een heel duidelijk “ja!” laten horen. Het is mogelijk gedeelten van het Nieuwe Testament te nemen, zoals leringen, praktijken, werk, methoden en orde en ze samen te voegen tot een systeem dat we kunnen toepassen. Dit is de mechanische of kerkelijke methode, en er zijn talloze variaties op te bedenken, wat leidt tot een grote verscheidenheid aan georganiseerde groepen, die zich ieder afzonderlijk beroepen op het Nieuwe Testament. Dit leidt weer tot wedijver, concurrentie en meningsverschillen en heeft uiteindelijk tot gevolg dat de wereld een christendom te zien krijgt dat verdeeld is in een groot aantal onafhankelijke delen, die elk hun eigen taal spreken. De uitwendige, objectieve benadering, waarbij het Nieuwe Testament als een handboek of tekstboek gebruikt wordt voor het christelijke leven, onderricht en werk, is vals, gevaarlijk en – wat betreft echt geestelijk resultaat – dood. Als het Gods bedoeling was geweest dat alle generaties van christenen de eerste generatie zouden imiteren, dan zou Hij er zeker voor gezorgd hebben dat er een nauwkeurig en onmiskenbaar prototype was geweest, met voldoende beveiliging tegen alle verwarring en onbegrip zoals die er nu zijn. Als mensen, christelijke mensen, een project overwegen dat een hele tijd mee moet gaan, zetten ze heel nauwkeurig hun principes op papier: hun leringen, hun doelstelling, hun praktijken, hun methoden, enzovoorts. God heeft Zijn apostelen geen opdracht gegeven zo te handelen en Hij heeft hun ook niet toegestaan ons een Antiochië- of een Jeruzalemblauwdruk na te laten, of een “Handboek voor de Christelijke Gemeente”. In Gods gedachten staat alles vast, exact en permanent, maar als we het Nieuwe Testament lezen, en vooral de tijd van het begin zoals in het boek Handelingen beschreven, schijnt alles zo onomlijnd te zijn, zo open en zo onderhevig aan beproeving. Daar is een wonderbare en sublieme reden voor; maar voordat we het daarover zullen hebben, willen we eerst zeggen dat de benadering zoals we die nu beschreven hebben, de oorzaak is van heel veel
beperktheid, stagnatie en dood wetticisme. Wat de leer betreft, betekent het dat deze precies afgebakend wordt, waardoor het onmogelijk is om nieuw licht over Gods woord te ontvangen. Dit is uiteraard het gevaar van orthodoxie. Het intense verlangen om de Schriften veilig te stellen kan leiden tot een verzegelen, een afgesloten zijn voor nieuw licht wat betreft betekenis en interpretatie, en dit leidt tot een statische geestelijke positie. Geestelijke trots, fanatisme, exclusivisme en wantrouwen zijn enkele kwalijke gevolgen van dit wetticisme. Als de satan de mensen niet zover kan brengen dat ze zich boven het Woord verheven voelen, probeert hij het tegenovergestelde en brengt ze in slavernij aan de letter zonder de geest. De puur objectieve benadering waarover we geschreven hebben kan al of niet alle genoemde kenmerken vertonen, maar zeker is dat ze beperkt is in geestelijke kracht en resultaten. Vaak is het gevolg dat alle verantwoordelijkheid bij mensen berust, die alles aangrijpen en van alles organiseren om het werk maar in stand te houden en uit te breiden. Het christendom heeft zich bijna volledig in deze richting ontwikkeld, en het is voor de grote meerderheid van de christenen – en met name van hun leiders – praktisch onmogelijk te begrijpen of te geloven dat God Zijn werk kan doen zonder commissies, besturen, organisaties, advertenties, girokaarten, rapporten, namen van aanbeveling, deputaties, sponsoring, propaganda, publiciteit, de pers, enz. En als iets zonder dit alles functioneert, wordt het niet vertrouwd. We zijn ons ervan bewust dat we tot nu toe voornamelijk negatief zijn geweest, maar dat was noodzakelijk om nu de positieve kant te belichten. We hebben gezegd dat het Nieuwe Testament een nauwkeurige en volledige openbaring bevat van Gods gedachten over deze bedeling, en dat er in die openbaring een antwoord ligt op alle vragen als “Wat?” “Wie?” en “Hoe?”, over elke aangelegenheid inzake de structuur van een gemeente en haar roeping. Wat voor openbaring is dat? Het antwoord is dat het geen systeem is als zodanig, maar een Persoon. Dat wat in het Nieuwe Testament op de tweede plaats komt en een gevolg is, is nu op de eerste plaats gezet. Dat wil zeggen dat de resultaten nu eerst komen en allesbepalend zijn, terwijl datgene wat daaraan als oorzaak voorafgaat over het hoofd gezien wordt. Als we het Nieuwe Testament goed lezen, zien we dat alles wat onder de eerste werking van de heilige Geest is ontstaan, het gevolg was van het zien van Christus. Hiermee bedoelen we wat de apostel bedoelde, toen hij zijn gebed voor de gelovigen opschreef: “opdat de God van onze Here Jezus Christus … u geve de geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen uws harten, zodat gij weet …” (Ef. 1:17-18). Het is het zien van de geweldige, allesomvattende betekenis van Jezus in Gods eeuwige orde. Voor de apostelen kwam dat zien na de tijd dat ze met Hem optrokken. Tijdens de veertig dagen na Zijn opstanding was het alsof er een nieuwe dag aanbrak. Het licht nam toe en leidde tot de volle dag, de Pinksterdag, toen de zon in volle glorie boven de horizon uitkwam en de laatste schaduw van onzekerheid verdreven werd. Op die dag zagen ze Hem als door een open hemel. De bijbel was een nieuw boek geworden. Ze zagen Hem in het licht van de eeuwigheid. Ze begonnen te zien dat Hij, terwijl Hij de verheerlijkte, persoonlijke Zoon van God was, tevens de belichaming van een grootse hemelse en geestelijke orde was. Dit zien was absoluut revolutionair. Het was een crisis waaruit een nieuwe wereld, een nieuwe schepping geboren werd. In overeenstemming met dit fundamentele principe is alle openbaring die tot ons gekomen is van en door de apostel Paulus voortgekomen uit die crisis, die hij beschrijft als: “Maar toen het Hem … behaagd had, Zijn Zoon in mij te openbaren” (Gal. 1:15-16). “Ik heb het door openbaring ontvangen” (vers 12). Deze crisis leidde tot een voortdurend toenemende openbaring.
De apostelen hebben nooit in een bespreking een onderneming opgericht, een zendingsgenootschap, met alle organisatie die daaraan vast zit. Het nieuwe leven verdreef de oude bladeren en bekleedde het nieuwe organisme met iets nieuws van binnenuit. De kracht en aandrang van de heilige Geest in hen baanden een weg en schiepen een orde, ongezocht, onbedoeld en altijd tot hun eigen verrassing. Wat er in wezen gebeurde was dat Christus gestalte in hen aannam, individueel en gezamenlijk als lichaam van Christus, door middel van de nieuwe geboorte en door groei. De gelovigen en de gemeenten werden een uitdrukking van Christus. Dit is de wezenlijke aard van het christelijk leven en van de gemeente. Waarvoor zijn er christenen naar Gods gedachten? Wat is het bestaansrecht van de Gemeente? Wat is het doel van plaatselijke gemeenten? Daar is slechts één antwoord op. Het bestaansrecht, het doel is een uitdrukking van Christus te zijn. Niets meer en niets minder. Christus is de Alpha en de Omega, het begin en het einde en alles wat daar tussenin ligt! Laat dat ons uitgangspunt zijn; laat dat de leidraad, de werkelijkheid zijn in alle zaken van leven en werk en we zien onmiddellijk het wezen en de roeping van de Gemeente. Dit geweldige, alles ver te boven gaand hemelse systeem, waarvan Christus de persoonlijke belichaming is, raakt ieder detail van ons leven, individueel en gezamenlijk. Maar denk eraan dat alleen de heilige Geest weet hoe dit tot stand komt en daarom moet er net als in Handelingen een totale onderwerping zijn aan de leiding en de heerschappij van de heilige Geest. Wat de bloedsomloop voor het menselijk lichaam is, is het goddelijk leven voor en in de “gemeente die zijn lichaam is”. Wat het zenuwstelsel in het lichamelijke is, is de heilige Geest in het geestelijke. Als we deze beide systemen op het natuurlijke vlak begrijpen, gaan we zien hoe God Zijn grote hemelse principes geschreven heeft, eerst in de persoon van Zijn Zoon, en daarna in Zijn “corporatieve” Lichaam. Zoals een individuele gelovige het resultaat is van verwekking, van bevruchting, van formeren en van geboorte, zo is het ook met de ware plaatselijke gemeente in het Nieuwe Testament. Het is een vermenigvuldiging van Christus door de heilige Geest. De mens kan dit niet maken, vormen, produceren of oprichten. En ook kan niemand zich als lid van dit organisme laten inschrijven. Eerst is het een embryo en dan een formeren naar het beeld van Christus. En daarom is al het gepraat over het stichten van nieuwtestamentische gemeenten onzin. Het begint met een zien van Christus, en als twee of drie in een plaats Hem door de heilige Geest gezien hebben en “wedergeboren zijn uit het Woord van God”, dan hebben we daar de kiem van een gemeente. Dit is dan het beginpunt. Maar hoe drastisch is dit. Als we niet wisten dat er zowel in de tijd van het Nieuwe Testament als in de wereld van vandaag zulke gemeenten bestonden, zouden we met recht dit alles kunnen beschouwen als mystiek of idealisme, als onwerkelijk en onmogelijk; maar alleen zij die geen openbaring van Christus hebben, en zij die vastzitten aan een traditioneel systeem zien dit zo. We willen nu niet langer onze blik richten op de Gemeente en de gemeenten, maar op Christus, want als we Hem zien door de Geest, zien we ook de Gemeente. We willen samenvatten wat we tot dusver gezegd hebben. 1. Dit artikel is geschreven als antwoord op verschillende verzoeken om advies met betrekking tot de ware aard van de Gemeente en speciaal van de plaatselijke gemeenten. 2. De objectieve benadering van het Nieuwe Testament om van daaruit een patroon te vinden dat men kan imiteren en kopiëren als nieuwtestamentische gemeenten, is onjuist.
Het leidt slechts tot een verscheidenheid aan conclusies, en derhalve kerkgenootschappen, of resulteert in iets gefixeerds, iets statisch en wettisch. Dit leidt op zijn beurt weer tot concurrentie, verdachtmaking, angst voor “schapen stelen” en verlies van “leden”, enzovoort. 3. De oorsprong van de Gemeente en van de gemeenten was een openbaring van Christus door de heilige Geest. Even waar als dat Jezus gezegd heeft: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” leert het Nieuwe Testament ook dat hij die Christus gezien heeft, ook de Gemeente gezien heeft; want, hoewel Christus Zijn persoonlijkheid, individualiteit en identiteit behoudt, is de Gemeente de “corporatieve”, de gezamenlijke uitdrukking van Hem. Evenals er tijdens de dagen in Zijn vlees een “geheimenis” aangaande Christus was dat men niet echt kon zien en herkennen zonder de tussenkomst van God, die als het ware de blinden ziende maakte, zo is het ook nodig dat de heilige Geest de ogen opent om de ware aard en roeping van de Gemeente als Lichaam van Christus te zien (Ef. 1:17, enz.). Als we de Gemeente zien is dat een gebeurtenis die zo revolutionair is dat ze ons vrijmaakt van alle traditionele, historische en aardse systemen, net zoals bij de apostelen en vooral bij Paulus. 4. De Gemeente werd niet gevormd door een conferentie, organisatie, bestuur of plan. De Gemeente, en evenzeer alle plaatselijke gemeenten, werden geboren. Er werd levend zaad gestrooid – de waarheid aangaande Jezus, in de kracht van de heilige Geest. Het Woord en de Geest, verbonden met de levendgemaakte geest van de gelovigen, vormden een embryo, en dit bracht een organisme voort. Het gehele proces was biologisch en niet mechanisch. “Niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren” (Joh. 1:13). De Gemeente, en iedere ware gemeente, is evenzeer een geboorte door de werking van de heilige Geest als elk waarachtig kind van God. Twee of drie in Christus is de kern van de plaatselijke gemeente. 5. De functie en roeping van de Gemeente en van de gemeenten is om Christus in iedere plaats op deze aarde te brengen. De test is steeds weer of, en hoeveel van Christus gevonden en bediend wordt op die plaats. Alles wat niet werkelijk Christus binnenbrengt, of niet tot toename van Hem dient, heeft geen plaats in een ware gemeente. In wezen en doel is de Gemeente Christus, en dat geldt ook voor de plaatselijke gemeente – niet meer en niet minder. Voor we nu verder gaan met het opbouwende aspect van dit onderwerp, moeten we eerst twee belangrijke dingen onderscheiden. Ten eerste: Het verschil tussen Gemeente en christendom De Gemeente is niet hetzelfde als het “christendom”. Wat “christendom” genoemd wordt is een enorme conglomeratie en een en al tegenstrijdigheden. De Gemeente is geen tegenstrijdigheid en haar naam kan dat nooit dekken. Christus is niet verdeeld, spreekt Zichzelf niet tegen. Dat wat nu “christendom” heet, heeft tussen haar twee tegenpolen bijna iedere denkbare leer. Aan de ene kant een vrijzinnigheid die iedere fundamentele waarheid loochent en aan de andere kant een keihard fanatiek wetticisme, dat zelfs zijn toevlucht kan nemen tot lichamelijk geweld en het gebruik van dodelijke wapens. We
hebben gehoord van echte vechtpartijen tussen leiders van “evangelische” of fundamentalistische groepen. Dit alles valt onder de naam “christendom”. En tussen deze beide extremen zijn er vele dingen die volkomen in strijd zijn met Christus. Nee, de Gemeente gaat niet samen met die Babylonische spraakverwarring. Alles wat er in het Nieuwe Testament over de Gemeente gezegd wordt, toont aan dat het totaal iets anders is dan wat in het algemeen wordt aangeduid met christendom. Een christen betekent iemand van Christus. Wat een meesterzet van de vijand om die naam te drukken op zoveel dat die naam helemaal niet verdient en het woord “gemeente” of kerk (in het Engels hetzelfde woord) te gebruiken voor alle mogelijke dingen: een gebouw, een instituut, een kerkgenootschap enz. De Gemeente is heilig, onverdeeld, hemels, en volledig van God. Ten tweede: Er is een verschil tussen het in de Gemeente zijn en verstaan wat dat betekent Dit is geen essentieel verschil, maar kan het gevolg zijn van onvoldoende onderricht of van onvoldoende kennis van Christus. Het grootste deel van het Nieuwe Testament houdt zich bezig met het overbruggen van die kloof. Dat wil zeggen, het wil de gelovigen doen beseffen waarin ze zijn binnengegaan door het geloof in Jezus Christus. Deze kennis is, naar het blijkt, van het allergrootste belang. Vandaag horen we overal de goedkope leer dat het enige waar het om gaat is “behouden” te zijn en dan is alles goed – een leer die in grote mate verantwoordelijk is voor de huidige betreurenswaardige toestand in het christendom – maar de apostelen waren zeer beslist een andere mening toegedaan. Zij “werkten dag en nacht” opdat gelovigen zouden weten waarin ze waren binnengegaan. Al de eeuwige raadslagen betreffende Christus en Gods eeuwig voornemen met Hem zijn onlosmakelijk verbonden met de Gemeente. Er schuilen zeer vele en zeer grote waarden in een waarachtig gemeenteleven, dat is een verbonden zijn in het Lichaam, en als we dat niet kennen, missen we veel. Dat wat “christendom” genoemd wordt, is niet onaantastbaar, de Gemeente wel! Het “christendom” is niet eeuwig, de Gemeente wel! Het “christendom” zal aan het wankelen gebracht worden tot het instort. Maar de poorten van het dodenrijk zullen de Gemeente niet kunnen overweldigen. Iemand die met kennis en gezag spreekt, heeft onlangs geschreven: “Er is geen bijzondere gave van profetie voor nodig om vrij nauwkeurig te kunnen zeggen waar dit alles op uit zal lopen. Plotseling zal de wrede werkelijkheid hard toeslaan en de miljoenen die hun toevlucht hebben gezocht onder het glazen dak van het populaire christendom, zullen eensklaps hun dekking kwijt zijn: dan zullen ze zich bitter en gedesillusioneerd in woede tegen het evangelie keren, tegen de Gemeente en tegen elke vorm van godsdienst. Cynisme, materialisme en ongeloof zullen de hele wereld weer overdekken zoals na de eerste wereldoorlog”. Dat zijn harde woorden, maar het is slechts een andere manier van zeggen van dat wat er in Hebreeën 12:26-27 staat. De apostel Paulus had veel tijd aan Klein-Azië gegeven, en “niet nagelaten hun al de raad Gods” te verkondigen (Hand. 20:27). Niettemin heeft hij naderhand zijn vurig gebed voor die heiligen opgeschreven, en dat gebed betrof datgene waartoe ze geroepen waren in Christus, en het tekstverband laat zien dat de Gemeente de aanvulling is, de volheid van Christus, zonder welke Hij niet vol is. Hoewel er bekende bijbelleraren zijn geweest die beweren dat niet alle wedergeboren gelovigen in het Lichaam van Christus zijn, is het niet nodig die mening te delen om te zien dat het Nieuwe Testament met grote klem leert dat het noodzakelijk is dat alle wedergeboren gelovigen komen tot “de volle kennis” en dat
heeft te maken met Christus en Zijn Gemeente. Niets heeft zo van hevige en veelzijdige vijandschap van de machten der duisternis te lijden gehad als de kennis van het ware wezen van de Gemeente. Dit heeft Paulus duidelijk gezegd aan het eind van die geweldige brief aan de Efeziërs, die over dit onderwerp gaat. Geen enkel punt van het christelijk geloof is met zoveel verwarring en onbegrip omringd. Dit is op zichzelf al zeer betekenisvol en geeft aan hoe belangrijk het is en hoe noodzakelijk om er een juist inzicht in te hebben. Het is nagenoeg onmogelijk om te beschrijven wat een geweldige uitwerking er zou uitgaan van een waarachtige uitdrukking van de Gemeente in de wereld en in het koninkrijk der duisternis. Een uitwerking niet minder dan die van de troon van Christus zelf, die verhoogd is ver boven allen. Ten tijde van het Nieuwe Testament kwam de gehele hel in opstand om te voorkomen dat er plaatselijke gemeenten zouden ontstaan. De betekenis van de aanwezigheid van de apostelen in welke stad dan ook, werd ten volle beseft door de boze machten, en zij – de apostelen – moesten òf verdreven òf gedood worden. Alleen al het bestaan van een plaatselijke gemeente was een getuigenis van Christusʼ overwinning en gezag over de boze machten. Toen de Gemeente geboren was uit het werk van de apostelen, probeerden de machten haar geestelijk leven ten koste van alles in te dammen. Zoals Mozes door de hand van Farao en Jezus door de hand van Herodes, moest de baby uitgeschakeld worden. Er moet iemand zijn, of enkelen, die barensweeën willen doorstaan (of die zoals Paulus zelfs “opnieuw” barensweeën willen doorstaan (Gal. 4:19) voor gemeenten die een ware vertegenwoordiging of uitdrukking zijn van Christus. De vijand zal altijd een openbaring van Christus in een bepaalde plaats aanvallen en hij zal daarbij geen enkel middel schuwen. Als de wereld ons gunstig gezind is, is dit geen getuigenis voor onze geestelijke toestand.
Hoofdstuk 2 Voor we nu verder gaan en stilstaan bij de fundamenten van de Gemeente, willen we eerst nog opmerken hoe belangrijk het is dat mensen niet zomaar “breken” met een gemeente en “freelance” christenen of bewegingen worden. Er moet een openbaring zijn van de weg des Heren in dezen en dat betekent een geestelijke crisis. Velen die zomaar overhaast gehandeld hebben, hebben geestelijk schade geleden. Het is een geestelijke beweging, niet iets van de mens. De heilige Geest laat de grote betekenis van Christus zien. We gaan nu verder met de positieve kenmerken en principes van een goddelijke beweging. Het eerste dat we willen noemen kan gemakkelijk leiden tot misverstand. Dat komt doordat er in de bijbel paradoxen voorkomen. De paradox hier is dat Christus het menselijk hart ten volle bevredigt en dat toch de Geest ons steeds verder trekt om meer van Hem te zien. Dit principe zien we de hele bijbel door en in al Gods werken, en ik zou het willen noemen, De goddelijke ontevredenheid We moeten heel nadrukkelijk het woord goddelijk onderstrepen! Het “Woord des Heren” is tot de aartsvaders gekomen, tot de profeten, de rechters en de apostelen en het gaf hun een opdracht, een mandaat. Maar tevens zien we dat door dat woord, of reeds voordat het woord kwam, er in hen een onrust was, een ontevredenheid, een besef dat er iets meer was dat God bedoelde. Ze hadden zich er innerlijk niet bij neergelegd en waren niet tevreden. Misschien konden ze het niet onder woorden brengen of uitleggen. Ze wisten niet, wat ze wilden. Het was geen ontevredenheid in de gewone zin van het woord, geen kritiek, of klagerigheid, humeurigheid of een geest van het nergens mee eens zijn. God was niet tevreden en Hij kwam in actie. Deze gevoelige geesten zoals Abraham en Mozes en Samuel en Daniël en Nehemia en talloze anderen in iedere tijd – in het oude Testament, het Nieuwe Testament en daarna – waren Gods pioniers, omdat ze innerlijk verbonden waren met Zijn goddelijke ontevredenheid. Uiteraard is dit slechts een aspect van alle geestelijke groei, maar het is zeer waar van ieder nieuw ding dat van God komt. We zullen nog nader ingaan op het verschil tussen natuurlijke en geestelijke, menselijke en goddelijke ontevredenheid, maar nu gaat het ons om het feit en het principe. Als deze ontevredenheid werkelijk van God komt, is het niet slechts een kwestie van menselijke frustratie. Het heeft niets te maken met natuurlijke ambitie of agressiviteit. Het is een kwestie van geestelijk leven of dood. Het wordt een zielenworsteling. Het is een crisis: òf gehoorzaamheid aan de weg van de Geest òf een compromis zoeken. Als de geest zuiver is en het leven in God niet vermengd met eigen dingen, is er een toenemend besef dat we er niet meer bij horen, dat de Heer ons er los van gemaakt heeft, en dan is het slechts een zaak van “gehoorzaamheid aan het hemelse gezicht”. Hoe dikwijls hebben we niet kunnen zeggen, als de Heer ons in iets nieuws binnenbracht: “Dit is het waar ik naar gezocht en verlangd heb. Ik wist niet wat het was, maar het beantwoordt aan een diep verlangen in mijn hart dat me jarenlang ontevreden heeft gemaakt.” Net zoals iemand bij zijn bekering het gevoel heeft dat hij thuiskomt, zo zou ook de plaatselijke gemeente voor de gelovigen een “thuis” moeten zijn, een voorziening in een diepe nood, het antwoord op een diep verlangen, mijn geestelijk thuis. De geest heeft eindelijk het antwoord gevonden – of is begonnen het te vinden. Dit zoeken zal weliswaar
nooit eindigen voor we allemaal THUIS zijn, maar iets van het doel waar we naar jagen moet gevonden worden in het plaatselijke huisgezin van God. Is het duidelijk? Ziet u dat “gemeenten” niet slechts verzamelingen van mensen zijn, predikplaatsen of plaatsen om je godsdienstige plichten te volbrengen? Ze behoren het antwoord te zijn op Gods ontevredenheid; datgene wat Hem het antwoord verschaft op Zijn eeuwenlange speurtocht in de harten van de mensen. Als er één ding duidelijk is, is het dat het God om één ding gaat, de volheid van Zijn Zoon, Jezus Christus. Die volheid behoort in de eerste plaats gerealiseerd te worden in de Gemeente, “de volheid van Hem”. Daarom bindt God Zich slechts aan datgene wat in overeenstemming is met dat voornemen. Maar God moet de weg vrij hebben. De Gemeente en de gemeenten zijn niet direct het beginpunt van God. Er moet eerst een diepgaand werk gebeuren voordat er een ware uitdrukking van de Gemeente in een plaats kan zijn. Als we de bijbel doorlezen, zien we dat de toegang tot het Huis Gods het altaar was. Het versperde de weg en gaf tegelijkertijd de weg tot het Heiligdom aan. In het Nieuwe Testament zien we de gekruisigde Christus in rechtstreeks verband met Pinksteren, de Gemeente en de gemeenten. Het kruis verspert de weg en wijst de weg. Maar als de Gemeente om zo te zeggen bereikt is, is dat niet het einde van het werk van het kruis. Ook als we binnen zijn, bepaalt het kruis alle dingen. En zo zien we in het Nieuwe Testament dat er heel veel gezegd wordt over het kruis in de Gemeente. Het is duidelijk dat telkens wanneer geestelijke vooruitgang, groei naar de uiteindelijke volheid van Christus, in gevaar kwam of tot stilstand, of als er bezoedeling en wanorde was, de heilige Geest door de brieven van de apostelen, of door een bezoek, het kruis met grotere nadruk onder de aandacht bracht. We zien dat in de brieven aan de Romeinen, Korintiërs, Galaten, Efeziërs, Philippenzen, Colossenzen en Hebreeën waar het kruis de sleutel is. De heilige Geest leidt altijd terug naar Christus en die gekruisigd, als de zuiverheid, de waarheid, het leven, de kracht of de vrijheid in het geding komen. Wat is nu de relatie tussen het kruis en de gemeenten? Ongetwijfeld zegt het kruis dat er in een ware uitdrukking van Christus, hetzij in het persoonlijk christenleven of in de gemeente, geen plaats is voor de natuurlijke mens! Christus en die gekruisigd gaat verder dan verzoening, rechtvaardigmaking en gerechtigheid des geloofs. Christus en die gekruisigd betekent de vernietiging van het hele geslacht van de oude schepping. De godverlatenheid van de Here Jezus aan het kruis, die gepaard ging met de tekenen van de verduisterde zon, aardbeving en scheurende rotsen, betekende het machtige “NEE” van God en de hemel tegen die schepping. De dood van Christus was oneindig veel meer dan het martelaarschap van Jezus. De betekenis ervan is eeuwig. Het was het alles omvattende veto dat uitgesproken werd over alles wat aangetast was door de verderfelijke aanraking van de satan. Om iets wat onder die ban ligt opnieuw binnen te brengen in de sfeer van God is aan de ene kant een verloochening van het kruis, en aan de andere kant brengt het vroeg of laat een wis verderf. In het allereerste begin werd dit heel duidelijk in het geval van Ananias en Sapphira (Hand.5) en later ook bij anderen in Handelingen en in Korinte, die natuurlijke redenaties en hartstochten en natuurlijk gedrag binnenbrachten in de dingen van de heilige Geest. Het is alsof de heilige Geest het kruis nam en hen doodsloeg, of in sommige gevallen bijna.
Wat een tragische geschiedenis is er te vertellen als gevolg van wat we gezegd hebben, wat een zwakheid, schande, verwarring en ineffectiviteit van de gemeente. De natuurlijke mens bedient zich van de gemeente. Hij spreidt daar zijn belangrijkheid ten toon, zijn zucht naar macht, zijn verlangen om zichzelf te openbaren (dikwijls in de bediening) en vele andere aspecten van het zelfleven – dat satanische dat door de zondeval de mensheid is binnengeslopen. Het is maar al te dikwijls zo in de gemeenten dat we de mensen zelf ontmoeten, en niet in de eerste plaats Christus. In het begin ging het in de eerste plaats om geestelijke mensen, die lijnrecht tegenover natuurlijke mensen staan. Zoals de universele Gemeente alleen rust op het fundament van Christus die gekruisigd, begraven en opgestaan is, zo moeten ook de plaatselijke gemeenten hun wezen ontlenen aan dat fundament. Ieder lid moet een gekruisigde man of vrouw zijn. Iedere prediker moet een gekruisigd man zijn en dat moet zichtbaar zijn. Niemand mag prediken op enige andere grond dan dat hij gedrongen wordt door de heilige Geest. Hij mag geen natuurlijke liefde voor prediken hebben. Preekambities moeten gekruisigd worden! Wij geloven van ganser harte dat het fundament van het kruis diep en grondig gelegd dient te zijn met een vernietigende uitwerking op alle “vlees”, voordat er een waarachtige plaatselijke gemeente kan ontstaan. Deze toepassing van het kruis is niet eens en voor altijd. De groei tot volheid is geleidelijk en gaat samen met een steeds toenemende werking, een diepergaande reiniging door nieuwe toepassingen van het kruis. Om binnen te gaan in een grotere volheid van Christus moet er een diepe wanhoop zijn aan eigen deugden, bekwaamheden en hulpmiddelen, zodat men alleen steunt op de opgestane Heer die aanwezig is in de heilige Geest. Wij kunnen zulke gemeenten niet vormen of oprichten, maar de Heer kan een kern van gekruisigde mensen bij elkaar brengen, waarmee Hij gaat bouwen. Als we Mattheüs 16:18 en Johannes 12:24 naast elkaar zetten, zien we dat de eerste tekst een verklaring is van de doelstelling; de tweede geeft de wijze aan waarop het tot stand komt. Dat is de organische wijze, dat wil zeggen door de dood en opstanding waarin iedere graankorrel deelt, en waarvan alle graankorrels een getuigenis vormen. Op deze wijze wordt de gemeente een uitdrukking van Christus zelf.
Hoofdstuk 3 Petrus Hoewel de volle openbaring aangaande de Gemeente door middel van Paulus gegeven is, was Petrus aanwezig op het moment dat de Gemeente voor het eerst genoemd werd (Mat. 16:18) èn op het ogenblik dat de werkelijkheid kwam (Hand. 2). Hoewel in de kerkgeschiedenis Petrus een veel te hoge plaats is toegekend, kunnen we het er wel over eens zijn dat Hij op het moment dat de Gemeente in de wereld geopenbaard werd, een buitengewoon belangrijke plaats innam. We willen daarom een ogenblik stilstaan bij Petrus om zo tot de meest fundamentele factor van de Gemeente te komen. Toen Petrus zijn rondschrijfbrief aan de “vreemdelingen die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Cappadocië, Asia en Bithynië” schreef (1 Pet.1:1) begon hij met een lofprijzing. Die lofprijzing was gebaseerd op de levende hoop, voortkomende uit de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Petrus had meer dan wie ook alle reden om te danken voor de opstanding van Jezus. Maar we willen Petrus zien als vertegenwoordiger van allen die volgelingen van de Here Jezus waren geworden in de dagen van Zijn vlees; niet slechts van de twaalf, maar ook van allen daaromheen. We lezen van de zeventig, en daarnaast nog van velen die Jezus volgden en zich aangetrokken wisten tot Hem. Petrus kunnen we zien als een vertegenwoordiger van hen allen. Het werk van het kruis We denken nu vooral aan de uitwerking van het kruis op hem en op hen allen; de totale verslagenheid en daarna de wanhoop die het kruis van de Here Jezus teweegbracht. Want we lezen dat “zij werden verstrooid” en we weten dat zelfs voordat het kruis een feit was, elk spreken erover een hevige reactie teweegbracht. Zo nu en dan noemde de Heer Zijn komend sterven, en toen Hij dat deed gingen velen weg en volgden Hem niet langer (Joh. 6:66). Anderen zeiden: “Deze rede is hard, wie kan haar aanhoren?” (Joh. 6:60). Klaarblijkelijk gingen zij er ook vandoor. Alleen al de gedachte aan en het vooruitzicht van het kruis was onmogelijk te accepteren. Toen het kwam, loochende Petrus als de spil van dat hele gezelschap, met sterke woorden iedere betrokkenheid bij Christus – alleen vanwege het kruis; en ze hadden daar allen deel aan, hoewel niet op dezelfde wijze, want we lezen dat al de discipelen Hem alleen lieten en vluchtten (Mat. 26:56). En Hij had tegen hen gezegd: “Jullie zullen me allen alleen laten” – en zo gebeurde het ook. Daarna zien we hen na Zijn kruisiging. We ontmoeten die twee op weg naar Emmaüs, toonbeelden van wanhoop. Voor hen had alles afgedaan, alles was kapot, al hun hoop was de bodem ingeslagen. “Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou” (Luc. 24:21). Nu was alles voorbij en de hoop lag in het graf. Zo nu en dan ontmoeten we Thomas en we weten wat Thomas van het kruis vond. Hij was ook in de greep van een ontzettende wanhoop en hopeloosheid – zijn geloof kwijt, zijn zekerheid verdwenen. Als we die veertig dagen na de opstanding bekijken, zien we hoe de Heer hen herhaaldelijk moet terechtwijzen en vermanen wegens hun ongeloof. “Zij geloofden niet” staat er (Marc. 16:11,13,14). “Sommigen twijfelden” (Mat. 28:17). We zien wat een schok het kruis voor hen geweest is.
Het was niet te sterk uitgedrukt toen ik zei dat het kruis van de Here Jezus totale verslagenheid betekende voor ieder van Zijn volgelingen. En daar in het midden van hen allen was Petrus; alles als het ware in hem geconcentreerd. Stel jezelf in zijn plaats. Zou je meer hoop voor iets of voor jezelf gehad hebben dan hij? Nee! Christus in u Zo waren er veertig dagen lang verschijningen en verdwijningen, komen en gaan, een gestaag aantonen van het feit dat Hij opgewekt was, overwinning over wanhoop en ongeloof, bouwen aan een nieuwe hoop. Maar zelfs na die veertig dagen ontbreekt nog steeds het meest wezenlijke. U zou misschien kunnen denken: “Wel, in het licht van die veertig dagen hadden ze toch genoeg om aan het werk te gaan.” Maar nee, het meest wezenlijke ontbreekt nog steeds. Wat is dat? Het is Christus inwonend. Ja, er was veel gezegd en veranderd, maar het was nog niet Christus binnen in u. Vandaar die woorden: “Blijft in Jeruzalem, totdat gij bekleed zijt met kracht uit de hoge” (Luc. 24:49). “Nog niet tot actie overgaan. Bij alles wat je nu hebt, heb je nog steeds niet het meest wezenlijke.” En dat is Christus in u, de hoop der heerlijkheid! Christus in u! Daarom stonden de apostelen erop dat pasbekeerden de heilige Geest ontvingen. Er kwamen berichten binnen – en er was geen reden te geloven dat het valse berichten, geruchten waren – dat er iets aan de hand was in Samaria. Had de Heer niet gezegd dat ze getuigen zouden zijn voor Hem in Samaria (Hand. 1:8)? Het bericht komt dat er mensen zich tot de Here keren, dat er op grote schaal echte bekeringen plaatsvinden. Waarom niet tevreden met die berichtgeving? Het zijn goede berichten en er is geen reden ze in twijfel te trekken. Maar nee, de apostelen zijn er niet tevreden mee. Ze sturen mensen uit Jeruzalem ernaartoe en daar aangekomen, legden ze hun de handen op opdat ze de heilige Geest zouden ontvangen (Hand. 8:14-17). We zien hoe dat telkens weer gebeurt. Eerst wilden zij zekerheid hebben dat Christus van binnen was – dat Christus in hen was; en dat is hetzelfde als de heilige Geest ontvangen, de Geest van Jezus. Om die reden zei de Heer: “Wacht, ga nog niet aan het werk!” En daarom gingen de apostelen heel nauwkeurig na of men wel de heilige Geest ontvangen had. Er kan geen misverstand over bestaan dat “Christus in u” het fundamentele wezen is van het christendom. Je kunt de wonderbaarlijkste feiten hebben: Zijn geboorte, Zijn wonderlijke leven, Zijn dood, Zijn opstanding – en het zijn machtige feiten – maar ze hebben geen uitwerking, ze zijn krachteloos, zolang Hij niet binnen komt! Vergewis u er van of Christus wel in u is – of de heilige Geest in u is! U moet daar zeker van zijn! Want al hebt u nog zo veel, maar dat vitale ontbreekt, dan kan het rampzalige gevolgen hebben, zoals bij de discipelen. Deze machtige hoop rust niet slechts op historische gronden, dat wil zeggen op grond van de historische Jezus. Deze machtige hoop rust op innerlijke realiteit – Christus in u. Dat is meer dan historisch, dat gaat er bovenuit. En voor de volledige betekenis van dat “geheimenis dat geslachten lang verborgen is geweest … maar nu geopenbaard is, Christus in u, de hoop der heerlijkheid”, moeten we naar Paulus. Daar gaan we nu niet verder op in. Het onvoldoende fundament We willen Petrus nu wat nader beschouwen. In de eerste plaats de hopeloosheid van een louter uiterlijk contact met Christus, hoe oprecht ook. We hoeven niet te twijfelen aan de oprechtheid van Petrus en de anderen. Er was een echte toewijding aan Jezus; hun
motieven waren zuiver, ze bedoelden het goed – zonder twijfel. Ze hadden alles prijsgegeven en waren Hem gevolgd. En Jezus van Nazareth volgen bracht in die dagen heel wat problemen met zich mee, botsingen met het heersende systeem. Hun horen bij Hem hield ongetwijfeld heel wat in. Bovendien, hoewel ze dat misschien niet ten volle begrepen, was het feit van wie Hij was, duidelijk voor hen. Daar was bijvoorbeeld het feit van de incarnatie – het feit dat deze de vleesgeworden Zoon van God was, God zelf neergedaald uit de hemel om in menselijke gedaante bij hen te wonen. Dat is het feit. En iedere dag werden ze met dat feit geconfronteerd. Dan was er ook het feit van Zijn persoonlijkheid, en het viel niet te ontkennen dat hier een persoonlijkheid was! Als Hij aanwezig was, ervoer men dat Hij anders was. Anders dan alle anderen. Er schuilt een geheim in deze Mens: je kunt Hem niet peilen, je kunt Hem niet bevatten; Hij is meer; Hij is anders. En overal waar Hij komt, heeft Zijn aanwezigheid een uitwerking, een ongelooflijk grote uitwerking. Het feit van Zijn persoonlijkheid! Dan is daar het feit van de wonderen. We kunnen er niet omheen. Wonderen op elk mogelijk gebied. In de natuur – de zee en de wind, het genezen van zieken en zelfs het opwekken van doden. Dat waren feiten. Het uitdrijven van boze geesten, het bevrijden van bezetenen, dat waren feiten die ze zagen. Dan het feit van Zijn onderricht: zonder theologische opleiding versloeg hij alle autoriteiten van Zijn tijd – de schriftgeleerden, de wetgeleerden, de beste vertegenwoordigers van het Joodse intellect. Ze probeerden Hem te vangen met hun intelligente slimheid, maar ze moesten zich afvragen: “Hoe is deze zo geleerd zonder onderricht te hebben ontvangen?” (Joh. 7:15). Dit was het feit van Zijn onderricht. Wat kenden de discipelen veel van de Here Jezus! En hoewel ze al die machtige feiten en realiteiten over Hem kenden en in nauwe verbondenheid met Hem leefden, was het toch mogelijk dat ze in de wanhoop van het kruis terecht kwamen. Misschien hebben wij wel eens gedacht dat, als wij maar iets hadden meegemaakt van wat de discipelen hadden meegemaakt, we nooit weer zouden twijfelen. Maar ondanks alles dat ze van Hem kenden, zien we ze na het kruis in mistroostige wanhoop. Ik heb niet overdreven; ik denk dat je niet kunt overdrijven op dit punt. Toen de uiteindelijke test kwam, redde dat alles hen niet; het ene wezenlijke ontbrak, dat wat hen in de beproeving de overwinning had kunnen geven. Dat ene wezenlijke is Christus – die Christus – in u. Zolang dit alles nog objectief is, aan de buitenkant, hoewel je er dagelijks mee omgaat, ontbreekt er iets. En dat gebrek kan rampzalig worden. Door de opstanding werd er een nieuwe hoop geboren; door de opstanding kwam er een nieuwe kracht in de wereld en in het menselijk leven; door de opstanding werd de weg voor Christus geopend om in plaats van in de hemel – de buitenkant – in het innerlijke leven van de gelovige binnen te komen. Het wezenlijke van de bedeling waarin wij leven is “Christus in u, de hoop der heerlijkheid”, en alles moet dat kenmerk dragen. In de oude bedeling werkte de Geest van buitenaf op iemand in. Jezus zei: “Als Hij gekomen is, zal Hij in u zijn”. Dat is de verandering van bedeling, dat is het wezen van de huidige bedeling – de Geest in ons. Wat is het geheim van de kracht van de gemeente? Wat is het geheim van het leven van de gelovige, van zijn kracht, volharding en overwinning over de hel en de wereld? Wat is het geheim van uiteindelijke heerlijkheid? Het is Christus in u; met andere woorden dat u duidelijk en zeer beslist de heilige Geest ontvangen hebt.
Wat is dit belangrijk! – dat u en ik weten dat ons Christendom, ons geloof, niet rust op grote historische feiten, maar dat we weten dat Christus in ons is, weten dat we de heilige Geest ontvangen hebben. Dat is het geheim van alles. We willen nog een stap verder gaan en zien: Het hopeloze om voor Christus te werken zonder Christus in je “En Hij ging de berg op en riep tot Zich, wie Hij zelf wilde, en zij kwamen tot Hem. En Hij stelde er twaalf aan, opdat zij met Hem zouden zijn en opdat Hij hen zou uitzenden om te prediken.” (Marc. 3:13,14); en “gaf hun macht over onreine geesten en over allerlei ziekten” (Mat. 10:1); “Hij wees zeventig aan en zond hen uit, ze gingen heen en keerden terug met grote blijdschap en zeiden: Zelfs de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam” (Luc. 10:1,17). Geweldig! “Geneest de zieken” – ja, “wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft de boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.” (Mat. 10:8). En zij keerden terug met grote blijdschap; ze hadden het gedaan; ze hadden het gezien! En deze zelfde mensen zie je na het kruis – dezelfde mensen – volkomen verslagen! U zegt: Is dat mogelijk? Is dat zo? Als u uw eigen hart kent, zult u weten dat het inderdaad mogelijk is. Maar wat betekent dat? In het geval van de twaalf en de zeventig zien we een vreemd, wonderbaar en bijna schrikwekkend feit. Namelijk dit, dat er binnen de soevereine heerschappij van God – en dat is het Koninkrijk Gods – vele dingen bestaan die slechts een uitdrukking zijn van die soevereiniteit. Ze behoren niet tot het eigenlijke wezen van God zelf; het zijn de werken van God. God bedient Zich in Zijn heerschappij van talloze instrumenten naar Zijn soevereine keuze om ze te gebruiken voor het bereiken van Zijn doel. God heeft een voornemen, een doel dat verwezenlijkt moet worden aangaande Zijn Zoon, Jezus Christus. De wereld moet weten dat het koninkrijk Gods nabij gekomen is, en dat Jezus Christus het middelpunt van dat koninkrijk is. En om dat bekend te maken, gebruikt God in Zijn soevereiniteit zelfs de duivel! Maar dat wil niet zeggen dat alles wat Hij gebruikt ook een wezenlijk bestanddeel vormt van Gods natuur. Soms sta je perplex waarom God dit of dat gebruikt of die persoon. Gods instrumenten moeten toch beantwoorden aan Zijn gedachten om gebruikt te kunnen worden! Maar dat blijkt niet zo te zijn. God heeft de duivel gebruikt en toch beantwoordt de duivel niet aan Zijn gedachten. Het heeft te maken met de soevereiniteit van God. Maar, zoals ik al zei, dit is een schrikwekkend feit, als we spreken over het werk van God. Ik bedoel dit: dat we aan het werk kunnen zijn voor God en machtige dingen kunnen doen als werknemers van het koninkrijk Gods, en dan uiteindelijk verworpen kunnen worden! Aan het einde blijft er niets van ons over. Deze twaalf en de zeventig gingen uit met het gezag dat hun verleend was, en beoefenden het en er gebeurden machtige dingen; en na het kruis zien we deze zelfde mensen, met een stukgeslagen geloof, zonder iets om op te steunen. Wat heeft dat ons te zeggen? Prijs God, in het boek Handelingen verandert de hele situatie! Want in Handelingen komt er deze nieuwe machtige factor bij: dat Christus, die eerst Zijn gezag gedelegeerd had, nu in ons woont als de Gezaghebbende zelf. En de werken die gedaan worden zijn machtige werken, maar het zijn niet slechts werken voor de Here – het zijn werken van de Here. We zien dat het geweldige feit: “Christus in u”, de onmisbare noodzaak is voor leven en werk. Alles wat ze hadden mogen doen door Zijn gedelegeerd gezag viel hierbij in het niet. Ze konden nu triomferen in het uur van de zwaarste beproeving, en dat was voorheen onmogelijk.
Paulus vroeg aan de gelovigen te Efeze: “Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot geloof kwaamt?” (Hand. 19:2). Dit was een vraag die de apostelen altijd stelden. Ze wisten dat niets, absoluut niets kon standhouden, behalve de inwonende Christus zelf. We kunnen dit op twee manieren opvatten. Daar is de negatieve kant – de beangstigende mogelijkheid dat we van alles doen voor Hem wat toch uiteindelijk op niets uitloopt. Maar laten we ook de positieve kant bezien. Wat geweldig is het dat wij in deze bedeling leven waarin God boven al het andere dit ene waar wil maken en dat is “Christus in u”! Geen wonder dat Petrus uitbarst in lofprijzing: “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die … door de opstanding van Jezus Christus uit de doden ons heeft doen wederom geboren worden tot een levende hoop!” Je moet Petrus zijn om zo te kunnen spreken. Hij die door die verschrikkelijke periode heen is gegaan, toen alles in duigen viel en hij in diepe wanhoop terechtkwam zonder enige hoop, kon nu zeggen: “een levende hoop”! En wat is dat? “Christus in u, de hoop der heerlijkheid”. Nee, er is geen hoop voor ons individueel; er is geen hoop voor onze kerken, gemeenten en bijeenkomsten; er is geen hoop voor het Christendom, tenzij en totdat de levende Christus in al Zijn betekenis door de heilige Geest binnenkomt, binnen in de mensen en de gemeenten; totdat het geworden is: “Christus in u”. Al het andere is er misschien: de geloofsbelijdenis, de leer; u zegt misschien in alle oprechtheid en eerlijkheid: “Ik geloof in God, de Vader …” enzovoorts, maar toch kan het op een ramp uitlopen, zelfs daar waar het het meest verkondigd wordt. Waar het om gaat is de uitwerking van Christus. In die eerste tijd kon Hij niet aanwezig zijn zonder dat men het wist; en dat is het wat u en ik nodig hebben; dat is het geheim van de kracht van de Gemeente. Het is de aanwezigheid van Christus aan de “binnenkant” van u en van mij, en van ons allen tezamen. “Dit geheimenis onder de heidenen: Christus in u”. Het is een kwestie van hoop. Wat we nodig hebben is een machtige hoop, een levende hoop – dat is Christus, de opgestane Christus, Christus zelf! Christus binnen in ons!
Hoofdstuk 4 Stephanus Tenslotte willen we onze aandacht richten op de gebeurtenissen rondom Stephanus (Hand. 6,7). Een zorgvuldige beschouwing van Handelingen 7 in het licht van het gehele Nieuwe Testament zal leiden tot verstrekkende en diepgaande conclusies. We zien hoe met Stephanus de hemel krachtig tussenbeide kwam. In de eerste plaats met een schokbehandeling voor de gemeente, die met haar eerste leiders zich neerlegde bij een semi-Joods christendom, met de tempel, de synagogen en Jeruzalem als een aanvaard systeem. In de tweede plaats zien we de goddelijke voorkennis en voorzegging, dat binnen zoʼn veertig jaar die hele gecentraliseerde orde in duigen zou vallen en verspreid zou worden zoals de fragmenten van een kapot gesmeten vaas, om in deze bedeling nooit weer hersteld te worden. Stephanus heeft in zijn geïnspireerde toespraak vernietigende dingen gezegd. In de eerste plaats ging hij Gods handelen na van Abraham tot Christus, volgens een geestelijke lijn die achter alle tijdelijke en uiterlijke dingen loopt, en hij toonde aan dat wat God al die tijd eigenlijk bedoelde een geestelijk en hemels systeem en orde was, uitlopend op Jezus de Christus. Daarna toonde hij aan dat door de geschiedenis heen het volk die geestelijke betekenis en bedoeling niet gezien had en dat hemelse plan niet herkend had, en daarom hadden ze twee dingen gedaan. Ze hadden het aardse en tijdelijke tot een doel op zichzelf gemaakt en het beschouwd als volledig en definitief. Daarnaast hadden ze hen vervolgd, uitgeworpen of gedood, die, teneinde het geestelijke en hemelse voorop te stellen, de kortzichtigheid en ongeestelijkheid van het volk aan de kaak gesteld en veroordeeld hadden. Volgens Stephanus was dit een kwaadwillige boze macht, die zelfs werkzaam was toen de symbolen en typen van het hemelse formeel en ritualistisch beoefend werden. De uitwerking van Stephanusʼ toespraak en de betekenis van zijn zalving met de heilige Geest was de totale oudtestamentische orde, zoals die in de tempel van Jeruzalem zijn middelpunt had, weg te vagen en aan de kant te zetten. De betekenis van de komst van Christus was dat datgene wat aan tijd gebonden was en is, vervangen werd door hetgeen eeuwig is; datgene wat van de aarde is werd vervangen door wat van de hemel is; het tijdelijke werd vervangen door het geestelijke en het puur plaatselijke door het universele. De cultus van Israël had afgedaan. Een heel belangrijke factor in deze geschiedenis was wat Stephanus aan het einde zag en met zijn laatste adem uitsprak: “Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.” (Hand. 7:56). Hier hebben we de grondslag van het ware nieuwtestamentische christendom, van de Gemeente en de gemeenten – Jezus aan de rechterhand Gods. De heerschappij, het gezag, het hoofdkantoor berustend bij de ten hemel gevaren Heer en gevestigd in de hemel; niet in Jeruzalem, noch ergens anders op aarde. Tevens is het de enige gelegenheid waarbij Jezus na Zijn heengaan de Zoon des mensen genoemd wordt. Dit is niet de Joodse titel, het is een universele naam. In Daniël lezen we dat de Zoon des mensen van God ontvangt: “heerschappij, en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden Hem.” (Dan. 7:14). Dat is de betekenis van het gezicht en de woorden van Stephanus.
De Joodse leiders en beschuldigers van Stephanus waren slim genoeg om te begrijpen wat hij bedoelde, want het kwam er ronduit op neer dat het afgelopen was met een “tempel met handen gemaakt”; de bedeling van de wet was voorbij. Hierin lag ook een oproep aan de Gemeente van Jezus besloten om de tempel en alles wat daarmee te maken had te verlaten en binnen te gaan in de grotere, de meer volledige, blijvende realiteit. Hiermee samenhangend zijn er nog twee andere aspecten te noemen, zo indrukwekkend en wonderbaar, dat we daar alleen maar Gods hand in kunnen zien. In de eerste plaats dat juist op dit moment Paulus in beeld komt. Was Stephanus Gods werktuig voor deze grote hemelse openbaring? Was hij de voorhoede van de hemelse beweging? Was hij de stem van de hemel, die in een cruciaal en gevaarlijk uur in de kerkgeschiedenis de ware en eeuwige aard van de Gemeente en haar roeping verkondigde? Brachten ze hem ter dood, daartoe gedreven door de boosaardige ingeving van de boze machten, die het onmetelijk belang van de Gemeente op hemelse grond kennen? “Uitstekend”, antwoordt de hemel, en in het uur van de venijnige en verwoestende aanval van de hel brengt zij de man naar voren die voor alle tijden de openbaring in volheid zal verkondigen van die werkelijkheid die Stephanusʼ korte bediening eigen was. Wat een antwoord! Wat een voorbeeld van de Zoon des mensen zittend op de Troon! Dezelfde vernietigende machten zullen Paulus de rest van zijn leven achtervolgen, maar die Troon zal er voor zorgen dat de openbaring in volheid bekend zal worden en dat de machten zullen worden tegengehouden totdat het werk klaar is. Het tweede punt is dat ditzelfde werk van de boze, dat bedoeld was om deze wezenlijke ontwikkeling te beknotten en te doen eindigen, gemaakt werd tot het middel om die juist tot stand te brengen. De wereldwijde Gemeente en de plaatselijke vertegenwoordiging daarvan, kwam juist van dat moment af aan tot grote ontwikkeling. Petrus en Jacobus blijven weliswaar in Jeruzalem, en enige verstokte legalisten mogen zich dan misschien om de laatste heen verzamelen, maar God gaat verder, en zij zullen zich er in moeten voegen of achterblijven in beperktheid. Dit alles heeft met zijn geweldige consequenties veel te zeggen tot het christendom vandaag. Sommigen hebben de Hebreeënbrief toegeschreven aan Stephanus, omdat er grote overeenkomst is met zijn interpretatie van de tijden. Het heeft geen zin om hier dieper op in te gaan, maar het is duidelijk dat er eenzelfde standpunt wordt ingenomen. We zouden inderdaad de Hebreeënbrief kunnen beschouwen als geschreven door Stephanus (of eventueel Paulus) als een volledige weergave van de crisis en verandering van bedeling. Het tragische is dat verantwoordelijke leiders van de Gemeente met “Hebreeën” in de hand, nog steeds vast kunnen houden aan een systeem en vorm, die niets anders zijn dan een verlenging of overblijfsel van het Oude Testament, met zekere wijzigingen in de terminologie. Men heeft niet gezien hoe ontzaglijk groot de verandering, de kloof is tussen die beide bedelingen. Enkele van de ernstigste dingen in de hele bijbel vinden we in deze brief in verband met die crisis en de twee wegen en bedelingen. Het gaat om niets minder dan om leven en dood. Dit alles heeft ons veel te zeggen over de ware aard van de Gemeente en de gemeenten. Wie ogen heeft om te zien, laat hem zien!