Muziek lezen met de vingers De geschiedenis van het muziekbibliotheekwerk voor mensen met een visuele beperking
Colofon ISBN: 978 90 8954 726 2 1e druk 2015 © 2015 Ad van der Waals Uitgeverij Elikser Ossekop 4 8911 LE Leeuwarden Telefoon: 058-2894857 www.elikser.nl Foto auteur: Rinny E. Kooi Vormgeving binnenwerk en omslag: Evelien Veenstra
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op wat voor wijze dan ook, zonder voorafgaand schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgeverij. This book may not be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the author and the publisher.
Muziek lezen met de vingers De geschiedenis van het muziekbibliotheekwerk voor mensen met een visuele beperking
Ad van der Waals
Inhoud Inleiding 7 1. 2. 3. 4. 5.
De lectuurvoorziening in braille 11 Muziek door blinden 15 Ontwikkeling van het muziekschrift in braille 28 De gebroeders Van Thienen 33 Initiatieven tot het oprichten van een muziekbibliotheek voor blinden 37 6. De braillemuziekbibliotheek in Amsterdam 41 7. De braillemuziekbibliotheek als bibliotheek en als producent 45 8. De ontstaansgeschiedenis van openbare muziekbibliotheken 51 9. Een nieuw fenomeen: de fonotheek 56 10. Onderlinge contacten van muziekbibliotheken 59 11. Nieuwe tijden in het muziekbibliotheekwerk voor blinden 67 Verantwoording 77 Geraadpleegde literatuur
81
5
Muziek als vast onderdeel van het leven der blinden op het blindeninstituut.
Inleiding Er zullen weinig mensen zijn die nog nooit de naam van Louis Braille hebben gehoord, de ontwerper van het schrift voor blinden. Het brailleschrift is – naast de geleidehond en de witte stok – vaak het eerste waaraan men denkt als het over blinden gaat. De meeste mensen met een visuele beperking zijn slechtziend en kunnen zich voor het lezen nog redden met diverse hulmiddelen, bij voorbeeld met druk in vergrote letters of met gesproken lectuur. Een betrekkelijk kleine minderheid is blind en beheerst het brailleschrift dat meestal op jonge leeftijd is geleerd. Braille lezen wordt wel lezen met de vingers genoemd, of het nu van papier of plastic is of met behulp van een aan de computer gekoppelde brailleleesregel. Veel minder bekend is dat Louis Braille ook een systeem heeft ontwikkeld waarmee de muzieknotatie voor blinden in punten wordt weergegeven. Ziende musici hadden hun bladmuziek in gedrukte vorm. Deze kon dankzij Braille worden ‘vertaald’ en dus leesbaar gemaakt voor blinden. Daarmee werd het zelfstandig instuderen van muziekstukken mogelijk. Een beroep uitoefenen dat met muziek te maken heeft, bood blinden lange tijd een mogelijkheid om in het levensonderhoud te voorzien. Dit was een belangrijk motief om in het onderwijs aan blinde kinderen veel aandacht aan muzikale vorming te besteden. Het muziekonderwijs op de blindeninstituten ging pas veel later vooral in het teken staan van het individueel 7
of met anderen maken van muziek als een goede vrijetijdsbesteding. Met zijn vinding is Louis Braille van groot belang geweest voor velen die beroepsmatig of als liefhebber muzikale activiteiten hebben ontplooid. De Openbare Leeszaal en Bibliotheek in Amsterdam startte direct bij de oprichting in 1919 met een afdeling voor blinde lezers. Deze afdeling ontfermde zich in 1925 ook over een kleine collectie bladmuziek in braille nadat eerdere stappen om daarvoor een plek te vinden waren mislukt. Het was het begin van een specifieke bibliotheekvoorziening die voor veel blinden een onmisbare en zeer gewaardeerde functie heeft vervuld. De andere blindenbibliotheken hebben zich nooit op dat terrein begeven. Een aantal openbare bibliotheken heeft in de loop der jaren wel een muziekafdeling met bladmuziek ‘in zwartdruk’ opgezet, later uitgebreid met een dienstverlening met muziek op cassette en weer later CD. Geen enkele openbare bibliotheek heeft zich echter beziggehouden met bladmuziek in braille. Amsterdam bleef een uitzondering. Vooral na de introductie eind jaren vijftig van gesproken boeken is veel gesproken over samenwerking van openbare bibliotheken en blindenbibliotheken, maar dan ging het in hoofdzaak over gesproken lectuur en niet over braille. De samenwerking bleef in de praktijk echter zeer beperkt. Ten aanzien van afdelingen met bladmuziek zijn er wel collegiale contacten geweest, maar deze zijn vanaf het begin van de jaren tachtig praktisch geheel beëindigd. Van echte samen8
werking, bij voorbeeld om elkaars bibliotheekfunctie te versterken, was geen sprake. In dit boek wordt de bibliotheekgeschiedenis van de dienstverlening met bladmuziek beschreven, zowel die voor zienden als die voor niet-zienden. In publicaties over de geschiedenis van het blindenbibliotheekwerk is deze dienstverlening slechts zijdelings ter sprake gekomen. Maar ook in de geschiedschrijving van het openbare bibliotheekwerk neemt het muziekbibliotheekwerk een bescheiden plaats in. Met deze publicatie wordt beoogd om het hiaat in de geschiedschrijving van zowel het blindenbibliotheekwerk als het openbare bibliotheekwerk enigszins op te vullen. Of muziek nu wordt gelezen met de ogen of met de vingers: bibliotheken hebben tot op de dag van vandaag een belangrijke functie vervuld voor mensen die als professional of als liefhebber muziek wilden maken. Blinden waren daarvoor afhankelijk van, zoals dat ooit is omschreven, een omzetting van de muzieknotatie in wonderlijke, grillige, alleen maar tastbare tekens. Het muziekschrift wordt omgezet in tastbare brailletekens. Het is opmerkelijk dat men in de praktijk hiervoor twee woorden en vaak door elkaar is gaan gebruiken: muziekbraille en braillemuziek, al of niet in verbinding met het woord bibliotheek of dienstverlening. Een rondgang bij een aantal braillelezers en deskundigen op het terrein van bladmuziek in braille leerde me dat voor beide begrippen iets te zeggen is. Als het accent ligt op de aanduiding van het vakgebied 9
waarvoor braille is toegepast dan zou muziekbraille de voorkeur genieten. Het is een vorm van braille zoals we ook spreken over tekstbraille voor lopende tekst en wiskundebraille voor bij voorbeeld rekenkundige formules. Braillemuziek bestaat natuurlijk niet want braille is geen muziek zoals dat wel het geval is met bij voorbeeld kerkmuziek of discomuziek. Eigenlijk kan braillemuziek alleen maar gebruikt worden in verbinding met de toevoeging schrift. Dus: braillemuziekschrift. Een nogal lang woord en minder gemakkelijk in het gehoor liggend dan braillemuziek. Dit laatste woord sluit ook beter aan bij de beleving van de lezer die een pagina of een boek voor zich heeft om zich de muziek eigen te maken. Beginnen met het woord braille sluit ook het beste aan bij het algemene taalgebruik waarin woorden als braille-schrift, braille-alfabet, braillekortschrift en braille-aanduiding gemeengoed zijn. Welke woorden in dit boek ook gebruikt worden: er kan geen misverstand over bestaan dat het altijd gaat om een omzetting van bladmuziek in de vorm die voor blinden tastbaar en leesbaar is.
10
1. De lectuurvoorziening in braille Het brailleschrift Louis Braille zorgde in 1829 voor een doorbraak in de mogelijkheden voor blinden om te schrijven en te lezen. Voordat hij zijn ‘blindenschrift’ bedacht, waren er diverse methoden in gebruik waarmee blinden konden schrijven en lezen. In de meeste gevallen betrof het een reliëfweergave in hoogdruk van het schrift van zienden. Die methodes konden echter niet voldoen aan het praktische en universele karakter van het schrift dat hij ontwikkelde. De vinding van Braille werd niet onmiddellijk overal ingevoerd. Het duurde soms enkele tientallen jaren voordat definitief werd omgeschakeld naar het gebruik van het brailleschrift.
De door Etienne Leroux vervaardigde buste in brons die staat in het Franse dorpje Coupvray, de geboorteplaats van Braille.
11
Van een leerplicht was in de 19e eeuw nog geen sprake. Als blinde kinderen al onderwijs volgden, gingen zij naar een van de speciale instituten voor onderwijs. De oudste instelling voor onderwijs aan blinden in ons land is het Instituut tot Onderwijs voor Blinden in Amsterdam, opgericht in 1809. Het Instituut hield lang vast aan de wijze waarop de kinderen met een reliëfschrift leerden schrijven en lezen. Pas rond 1880 kwam het brailleschrift als standaard in gebruik. De eigen drukkerij verving de inmiddels verouderde apparatuur en ging over op het drukken van lesmateriaal in braille. De rooms-katholieke onderwijsinstituten voor blinden in Grave, St. Henricus voor jongens en De Wijnberg voor meisjes, voerden al direct na de oprichting in respectievelijk 1859 en 1882 het brailleschrift als standaard in. Zij beschikten zelf over de voorzieningen om het lesmateriaal en andere lectuur in braille te produceren en bouwden daarmee een bibliotheek op die primair was bedoeld voor gebruik door leerlingen en oudere bewoners van de instituten. De protestants-christelijke onderwijsinstelling Bartiméus in Zeist, die pas in 1919 werd opgericht, had eigen mogelijkheden om materiaal in braille om te zetten. Braille was ook daar vanaf de oprichting de standaard. Blindenbibliotheken en openbare bibliotheken In 1891 werd voor het eerst een bibliotheek opgericht die blinden buiten een instituut voorzag van boeken in het brailleschrift, de Nederlandsche 12
Blindenbibliotheek in Den Haag. Het initiatief werd onder leiding van G.J. Kolff genomen door mensen die zelf blind waren en door mensen die het streven naar deze specifieke lectuurvoorziening uit charitatieve overwegingen actief steunden. Het charitatieve motief vormde ook de grondslag voor de oprichting in 1913 van de (protestantse) Christelijke Blindenbibliotheek in Amsterdam en in 1918 van de rooms-katholieke Le Sage ten Broek Blindenbibliotheek in Grave. De braillebibliotheken hadden weliswaar een eigen (levensbeschouwelijk) karakter maar waren in principe voor iedereen toegankelijk, ongeacht levensbeschouwing en woonplaats van de lezers. Kort voor de eeuwwisseling en in de eerste decennia van de 20e eeuw werden in ons land in de meeste grotere plaatsen openbare bibliotheken opgericht. In de bibliotheken van Utrecht (opgericht in 1913), Amsterdam (opgericht in 1919) en Groningen (opgericht in 1925) werd een afdeling opgezet die zich ook richtte op de leesbehoeften van blinden. De Openbare Bibliotheek Amsterdam was het meest expliciet in het aangeven van de bedoeling hiervan: een openbare bibliotheek moest er zijn voor alle inwoners van de stad, dus ook voor blinden. In Utrecht en Groningen ging het vooral om een praktische oplossing. Er waren in hun werkgebied charitatieve organisaties die zich bekommerden om het welzijn van blinden. Zij hadden het contact met blinden en de voor hen werkzame zorginstellingen. Zij hadden ook de ervaring met het organiseren van de productie van brailleboeken en het 13
instrueren van de vrijwilligers die boeken in braille konden omzetten. De openbare bibliotheek had op dit terrein geen kennis en ervaring maar wel op het gebied van collectievorming en het beheer en uitlenen van boeken. Alleen de brailleafdeling van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek in Amsterdam zou zich ook specialiseren in bladmuziek in braille. Deze voorziening is tot en met 2010 in Amsterdam gevestigd geweest, zij het vanaf 1981 niet meer als afdeling van de openbare bibliotheek. De afdelingen voor blinden van de openbare bibliotheken in Utrecht en Groningen hadden al lang daarvoor hun activiteiten beëindigd of overgedragen aan een blindenbibliotheek.1
1
De geschiedenis van de bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden in de genoemde openbare bibliotheken is beschreven in: Ad van der Waals, Gewoon anders lezen in de openbare bibliotheek. Leeuwarden, Uitgeverij Elikser, 2013. 14
2. Muziek door blinden Muzikale vorming In de eerste helft van de 19e eeuw was er in ons land nog maar één instelling voor onderwijs aan blinde kinderen, het Instituut tot Onderwijs aan Blinden in Amsterdam, opgericht in 1809. De gangbare opvatting van het bestuur van het instituut was dat blinden in het algemeen een bovengemiddelde aanleg voor muziek hadden. In het pedagogische klimaat van het instituut paste mede daardoor dat er relatief veel aandacht was voor muzikale vorming. Al een jaar na de oprichting van het Instituut werd de organist en beiaardier Daniel Brachthuyzer (1779-1832) aangesteld als muziekleraar. Alle leerlingen kregen muziekles en bezochten klassikaal concerten. De lessen betroffen vooral zang, klavierspel en compositie. De leerlingen met een bijzondere aanleg kregen ook les op pianoforte en orgel. Het bespelen van andere muziekinstrumenten werd niet aangemoedigd. Musiceren op bij voorbeeld viool of fluit werd vooral geassocieerd met de wijze waarop straatmuzikanten bedelend hun geld verdienden. Hun voorbeeld zouden de leerlingen van het instituut niet moeten volgen.
15
Het schrikbeeld voor blinde kinderen.
16
Een muziekinstrument bespelen of muziek beluisteren was in de 19e eeuw in het algemeen voorbehouden aan mensen uit de ‘betere kringen’. Wie wilde musiceren of wilde zingen, was aangewezen op bladmuziek die te krijgen was bij speciale muziekwinkels. Vaak had een plaatselijke instelling of organisatie – bij voorbeeld een koor of orkest – bladmuziek beschikbaar voor de leden. Het ontbrak echter aan bladmuziek die leesbaar was voor blinden. Dat had in de loop der tijd blinde musici er niet van weerhouden een plaats in de muziekgeschiedenis te verwerven als componist, organist, beiaardier, pianist of vocalist.2 Aangenomen wordt dat de meesten van hen voor hun muzikale activiteiten vooral waren aangewezen op gehoor en geheugen; muziek werd door een leraar voorgespeeld en vervolgens door de musicus nagespeeld. Veel musici hadden voor zichzelf soms wel een muzieknotatie of speciale hulpmiddelen ontwikkeld. Annie Willemsen, in 1964 aangesteld als muziekbibliothecaris van de Blindenbibliotheek Amsterdam, verwijst naar een publicatie over de blinde violist M. Dumas die een lang touw gebruikte, waarin knopen de maatstrepen en stukjes kurk en leer van verschillende vorm en dikte
2
Frans Oosterlinck hield op 3 december 2000 een lezing over een aantal blinde musici onder de titel ‘Hemel en aarde zullen vergaan, blinde musici blijven bestaan’. Bron: www.kimbols.be/artikel/ archief. In een ongetwijfeld zeer onvolledige Lijst van blinden en slechtzienden geeft Wikipedia de namen van talloze blinde musici, componisten en zangers: www.wikipedia.org/wiki/ Lijst_van_blinden_en_slechtzienden. 17
respectievelijk de noten en rusten aangaven.3 Marjan Cornelis schrijft dat een nadeel van deze methode was dat deze alleen kon worden gebruikt voor eenstemmige melodieën.4 Zij verwijst naar een door Johannes Wolf beschreven methode voor het noteren van meerstemmige muziek. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een cilinder waarin spijkers met koppen van verschillende dikte worden gestoken zoals dit onder meer gebeurt bij speeltrommels van carillons en speeldozen. Het zijn maar enkele van de ongetwijfeld vele methodes die werden gehanteerd. Van een methode voor algemeen gebruik was geen sprake. Iedereen koos voor een praktische oplossing waarmee men goed overweg kon. Met de vinding van Louis Braille kwam aan deze situatie een einde. Hij ontwikkelde in 1834 naast zijn schrift voor blinden ook een door blinden te gebruiken muzieknotatie. Het muziekonderwijs op het Instituut in Amsterdam bleef nog tot 1880 gebaseerd op gehoor en geheugen en niet op een zelfstandig te gebruiken muzieknotatie. Het is overigens aannemelijk dat het muziekbraille bij de instituten in Grave vanaf de oprichting in gebruik was omdat het brailleschrift daar – in tegenstelling tot het instituut in Amsterdam – direct als standaard werd gebruikt. Het accent van de muzikale vorming bij het rooms-katholieke onderwijs lag overigens niet op het bespelen van een instrument 3 4
A.J.E.G. Willemsen, ‘De braillemuziekbibliotheek van de OLB Amsterdam’. In: Open, jrg. 5, nr. 3 (maart 1973). M. Cornelis. Het braille muziekschrift. Mei 2005 (niet gepubliceerd). 18
maar vooral op het zingen van het Gregoriaans. De gedachte hierbij was dat op deze manier een goede basis werd gelegd voor het beoefenen van het beroep van kerkmusicus. Muziek als beroep Een muzikaal beroep bood een blinde soms de mogelijkheid om in het eigen onderhoud te voorzien. Daarmee werd in het onderwijs ook rekening gehouden. De mogelijkheden waren wel zeer beperkt maar werden voor blinden ruimer geacht dan die bij andere beroepen. In de eerste helft van de 19e eeuw stond musiceren of een met muziek verband houdend beroep uitoefenen zelfs bekend als typisch iets voor blinden. Uit een statistisch overzicht uit 1841 blijkt dat er 28 blinde personen een muzikaal beroep hadden onder wie 5 organisten. Verder ging het vooral om blinde zangers van populaire muziek en blinde straatmuzikanten. De meesten van hen waren in Amsterdam woonachtig. Later kwam ook het beroep van muziekleraar en pianostemmer in beeld als bij uitstek geschikt voor blinden. De eerste decennia van de 20e eeuw was het met succes afronden van een studie muziek bij het instituut bijna een garantie dat er een werkkring te vinden was. ‘Dat was niet zo moeilijk in die tijd, daar bij vele mensen de overtuiging was, dat een blinde bijzonder muzikaal moest zijn’, schrijft Gretha Giljam in het orgaan van de schoolvereniging van het inmiddels in Bussum 19
gevestigde instituut.5 ‘Er waren in die tijd vooral veel blinde organisten, in Amsterdam was het merendeel hiervan zelfs blind.
Een pianostemmer in opleiding.
Het spreekt dan ook vanzelf, dat iedere leerling die een beetje muzikaal was, voor musicus opgeleid wilde worden.’ Daaraan voegt de schrijfster toe dat deze opleiding als voordeel had dat je dan ook de Franse en de Duitse taal en typen onderwezen kreeg. Zelfs voor organisten was het vinden van een baan niet altijd vanzelfsprekend. Vaak werd aan een organist de eis gesteld om ook op te treden als dirigent van een zangkoor of muziekcorps, maar ook gebeurde het nogal eens dat een kerkbestuur toch de voorkeur gaf aan een ziende organist. 5
Gretha Giljam,‘De muziek Van beroep tot hobby’. In: De Magneet. Extra editie 1958. 20