Mozaïek Junior, Zoetermeer
Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk Forest Stewardship Council (FSC) draagt. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Ook is het papier 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt.
ISBN 978 90 239 9436 7 NUR 282 Ontwerp omslag Geert de Koning Illustraties omslag en binnenwerk Esther Leeuwrik Redactionele bewerking Nelleke Scherpbier Layout/dtp binnenwerk Gerard de Groot © 2013 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer Mozaïek Junior is een imprint van Uitgeverij Mozaïek. Alle rechten voorbehouden www.uitgeverijmozaiek.nl www.jokeverweerd.nl
N
Dit verhaal speelt zich af in 1987 op Sulawesi, één van de grote eilanden van Indonesië. Het is een verhaal over de Toraja, een volksstam die in het berglandschap midden op het eiland woont. De Toraja hebben hun eigen manier van leven en geloven. Doordat ze zo ver bij de rest van de wereld vandaan wonen, bleven ze bij hun eigen tradities en gewoonten. Ze vormden hun eigen wereld, waarin weinig van buiten kwam. Maar honderd jaar geleden vertrok de eerste zendeling uit Nederland naar dit gebied en sinds die tijd is er verandering gekomen. Er zijn scholen, ziekenhuizen en kerken gebouwd. Toch blijft het Torajavolk nog altijd een bijzondere samenleving, gehecht aan hun oude cultuur waarin de voorouders en de dodenfeesten een belangrijke rol spelen. Dit verhaal vertelt over de ontmoeting tussen een Torajajongen en een Hollands meisje, die ondanks alle verschillen een vriendschap voor het leven sluiten.
5
1
Firman staat na de bocht ineens stil. De volle mand gras glijdt van zijn schouder en komt gelukkig net naast zijn zere voet terecht. Nu staat alweer de bromfiets van guru* Ernst aan de kant van de weg. Precies daar waar het paadje begint. Firman aarzelt. Teruggaan? Maar nee, hij moet de karbouw verzorgen. Dat is zijn taak. Eerst gras snijden en vers water neerzetten. Daarna de karbouw halen die overdag in de sawa rondloopt aan een lang touw. Firman loopt met de emmer naar de waterleiding. Die is gemaakt van opengekliefde bamboestaken en daaruit klettert het water uit de bergen in een dunne straal op de rotsen. Hij spoelt de emmer om en wacht geduldig, op zijn hurken, terwijl het schone water de emmer in stroomt. Hij houdt van het geluid dat daarbij hoort. Als er veel regen in de bergen is gevallen is de emmer snel vol, maar nu duurt het lang. Het is maar een klein straaltje, morgenochtend zal dat wel anders zijn. Er komt regen, dat is aan alles te merken. Vanavond of straks, als de zon achter de bergen is gezakt, zullen er van de andere kant regenwolken komen. Dat is altijd zo in deze tijd van het jaar. Op zijn hurken wachtend bij de emmer spant hij zich in om te horen waarover nenek en guru Ernst praten. De stem van guru Ernst vraagt iets en nenek geeft antwoord. Om ze te verstaan zou hij dichterbij moeten komen, maar dan wordt hij natuurlijk geroepen en daar heeft hij geen zin in. Als het over zijn voet gaat, zal nenek hem zo meteen wel vertellen * Achter in dit boek staat een lijst met Indonesische woorden en hun betekenis. De woorden die in de lijst staan, zijn de eerste keer schuingedrukt.
7
wat de guru zei. Geld voor schoenen heeft ze toch niet, dus guru Ernst kan kletsen wat hij wil. De emmer is vol. Hij moet hem voorzichtig dragen, anders klotst het water over de rand. Toen de bult net op zijn voet zat, knoeide hij veel meer met water, maar nu is hij gewend aan zijn nieuwe manier van lopen. Er klinkt gerinkel van koffiebekers. Heeft nenek koffie gemaakt voor de guru? Hij staat verbaasd stil. Er klotst een golf water over de rand, op zijn zere voet. Dat voelt wel even lekker. Nu hoort hij nog een stem, een onbekende. Wie kan dat
8
zijn? Het is niet iemand van hier, het klinkt anders. Firman zet de emmer neer en doet een paar stappen in de richting van de stemmen. Hij verschuilt zich achter het varkenshok. Zo kan hij de ruimte onder de grote tongkonan, waar het bezoek zit, goed zien. Hij ziet de sloffen van nenek op de houten trap, dan komt nenek zelf, de ketel met kokend water in haar hand. Het varken knort als Firman over de dikke bamboestaken van de vlonder naar de andere kant sluipt. Hij port het dier even en krabbelt het achter zijn oren, en het beest knijpt genietend zijn oogjes dicht. Nu ziet hij het bezoek op de rug. Guru Ernst zit op zijn gemak in kleermakerszit, de andere persoon weet met zijn lange benen geen raad. Enorme voeten in bruine sandalen, harige benen steken uit opgerolde broekspijpen… Dat is pak Wouter, de tuhan Belanda van de school voor dominees! Firmans hart maakt een extra slag. Hij heeft pak Wouter twee keer eerder gezien, de eerste keer toen die de school bezocht. Dat is al best lang geleden, maar Firman weet het nog goed. Iedereen was bang van die lange, witte man. Want hij riep luide, onverstaanbare woorden en als hij lachte, kwam er een bulderend geluid uit zijn mond. De tweede keer is nog maar kort geleden, toen was het meisje erbij. Ze waren bij nenek op bezoek, maar Firman had zich niet laten zien. Hij was in de struiken weggekropen tot ze vertrokken waren, dat leek hem het beste. Dat lijkt ook nu het beste. Firman trekt zich terug en sluipt tussen de pisangstruiken door omhoog naar de weg. Hoe meer hij tegen zichzelf zegt dat het niets uitmaakt wat guru Ernst en pak Wouter komen doen, hoe groter de onrust wordt. Want hoe vaak heeft de guru nu al gezegd dat er iets aan zijn voet gedaan moet worden, dat er een echte dokter naar moet kijken? Met een echte dokter bedoelt guru Ernst de dokter van het 9
ziekenhuis. En het ziekenhuis is in Rantepao, dat is drie uur lopen hiervandaan. Hij wil daar niet heen, zelfs niet als iedereen zegt dat het moet. De pijn valt best mee, als hij links op zijn tenen loopt. Hij kan gewoon zijn werk doen en komt overal waar hij zijn wil. Waar zit die karbouw vandaag? Firman tuurt over de sawa, en dan ziet hij het beest. Ze heeft zich lekker in de modder laten zakken en heeft weinig zin om op te staan. Als trekken aan het touw niet helpt, klimt Firman op haar rug om eens goed in haar flanken te porren met zijn voeten. Dat voelt de karbouw alleen rechts natuurlijk, want zijn zere voet kan niet zo hard schoppen, maar het helpt wel. Traag komt ze overeind en trekt haar poten met een zuigend slurpgeluid los uit de modder. Firman springt van haar rug en trekt haar mee. Als ze eindelijk op de weg staat, wrijft Firman de ergste modder van haar flanken met een handvol droog hard gras. Dat is ze gewend: als hij haar niet schoonpoetst verzet ze geen stap. Als de modder er een beetje af is, trekt hij aan het touw. ‘Kom,’ zegt hij. De karbouw blijft staan. ‘Kom op nou! Cepat, cepat, schiet op,’ zegt hij weer en uiteindelijk geeft hij een ruk aan het touw, dat vastzit aan de ring in haar neus. De karbouw zwiept boos met haar kop, en sjokt dan achter hem aan. Als hij bijna thuis is, vlak voor de laatste bocht, hoort hij een brommer dichterbij komen. Het stof op de weg stuift op als guru Ernst remt. Het is een gek gezicht, achter de kleine guru zo’n lange, slungelige Belanda als pak Wouter te zien zitten. Bij het remmen schuift zijn lichaam naar achteren en daarna naar voren, zodat de guru over het stuur heen klapt. Ze lachen en Firman grinnikt mee. 10
‘Ha Firman,’ zegt guru Ernst. ‘Hoe gaat ’ie? We zijn bij je oma op bezoek geweest en wilden op je wachten, maar je kwam maar niet.’ ‘Ik had werk te doen,’ zegt Firman. Hij kijkt naar de grond. De karbouw trekt aan het touw en rekt haar hals om bij een sprietje gras te kunnen. Hij doet een stap opzij, zodat ze erbij kan. Pak Wouter stapt af. Hij geeft Firman een hand en zegt: ‘Goed dat we je toch even zien! Ken je me nog?’ Firman knikt. Hij zegt niks. ‘We hebben het met je oma over je voet gehad,’ gaat pak Wouter verder. Firman voelt zich rood worden. De karbouw trekt weer aan het touw en hij laat zich meetrekken. ‘Ik moet gaan,’ zegt hij. ‘Daag!’ Op een holletje rent hij naar huis. De karbouw heeft ineens door dat ze bijna thuis zijn en loopt op een drafje met hem mee. Achter zich hoort hij pak Wouter nog roepen: ‘Tot ziens binnenkort. Het komt goed, hoor! We zullen blij zijn als je bij ons komt.’ Thuis slaat hij het touw van de karbouw rond de paal en kiept de mand met vers gras met een zwaai voor haar leeg. Dan stampt hij rechtstreeks het trapje op naar boven, waar nenek met een doek de koffiebekers schoonveegt. ‘Ik ga niet!’ schreeuwt hij.
11
2
Hij ziet het al aan neneks gezicht. Het wordt warm achter zijn ogen. ‘Wie moet de karbouw dan ’s morgens wegbrengen en ’s avonds weer ophalen?’ schreeuwt hij. ‘Wie haalt er vers gras? Wie snijdt babi-sajur voor het varken?’ Nenek kijkt hem alleen maar aan. Ze schudt haar hoofd. Firman rent het huisje uit. Bij het varkenshok schopt hij net zo lang met zijn zere voet tegen de dikke bamboes tot de pijn niet meer uit te houden is. Hij laat zich vallen en trekt een scherpe splinter uit de bamboe los. Die zet hij in de bult onder zijn voet, precies daar waar het steekt, klopt en jeukt. Met zijn tanden op elkaar prikt hij door. Wat een opluchting als het rossigbruine vocht tevoorschijn springt! Alsof de pijn eruit stroomt. Hij zucht een paar keer diep, want hij heeft het ineens heel erg warm en krijgt een raar gevoel in zijn hoofd, net of hij zweeft. Dan kletst de vaatdoek van nenek als een zweep op zijn schouder en haar stem klinkt hees van boosheid. ‘Wat doe je nou! Wil je je voet per se kwijt? Moet je bloedvergiftiging krijgen?’ Hij is meteen overeind, pijn of geen pijn, weghinken is de enige manier om aan nenek te ontkomen. ‘Ga de haan halen!’ schreeuwt ze hem achterna. De haan halen! Hij was helemaal vergeten dat hij Rakus, zijn vechthaan, vanmorgen naar Samu gebracht heeft. Samu grijnst hoofdschuddend zijn anderhalve tand bloot als Firman eraan komt. Hij wijst op Firmans voet. ‘Hoog tijd dat jij naar Rantepao gaat!’ 12
Firman schudt zijn hoofd. ‘Ik ga niet,’ zegt hij stug. Dan kijkt hij rond. Er zitten wel vijftien hanen op het erf. Ze hebben om hun poot allemaal een touw, dat met een pin in de grond vastzit. In de hoek ziet hij zijn haan, Rakus. ‘Hoe gaat het met hem?’ vraagt hij. Hij loopt naar Rakus toe, trekt de houten pin uit de grond en wikkelt het touw eromheen. Rakus springt meteen op zijn schouder. Samu veegt een pluk haar van zijn voorhoofd. ‘Het is een goede vechter,’ zegt hij. ‘Deze kan veel geld gaan opleveren. Maar je weet wat het risico is. Als je hem mee laat vechten, kan hij ook gewond raken of doodgepikt worden.’ Firman knikt. ‘Denk je dat hij al sterk genoeg is om mee te doen?’ ‘Bij het eerstvolgende grote gevecht neem ik hem mee,’ zegt Samu. ‘Ik denk dat hij het kan. Hij heeft alle hanen hier al verslagen.’ ‘Goed gedaan, Rakus!’ zegt Firman trots tegen de haan.
13
‘Ga zitten,’ zegt Samu, en hij klopt met zijn hand op de vlonder. Firman hurkt naast hem neer. ‘Dit is je kans, man,’ zegt Samu. ‘Je komt bij pak Wouter in huis, bij de Belanda’s. Je leert daar veel meer dan hier in het achterland!’ Firman zucht. ‘Ik snap het niet,’ zegt hij. ‘Nenek moet niets hebben van de christenkerk. Eerst mocht ik niet eens bij guru Ernst in de klas. Omdat hij geen Torajaverhalen vertelt. En nu is ze ineens dikke vrienden met hem.’ ‘Omdat ze ook wel ziet dat het niet goed gaat met je voet. Ze wil het beste voor jou, Firman.’ Samu kijkt naar Firmans voet. ‘Laat nog eens zien?’ zegt hij. Firman tilt zijn voet op. Om de bult heen zit een vochtige plek waar stof en zand aan vastgeplakt zit. Samu sist tussen zijn tanden. ‘Dat gaat niet vanzelf over,’ zegt hij. ‘Straks ben je je hele voet kwijt. Luister nou maar naar je nenek. Pak Wouter is geen kwaaie. Je kon het slechter treffen. Ik heb gehoord dat hij je in huis wil nemen, je hoeft niet naar de panti.’ ‘Als je het zo goed weet, ga je toch lekker zelf. Neem nenek meteen mee, dan ben ik van al het gezeur af,’ zegt Firman chagrijnig. Met een ruk haalt hij Rakus dichterbij omdat die op het punt staat een van de andere jonge hanen aan te vallen. ‘Luister nou, domkop! En wees niet zo eigenwijs!’ gromt Samu. ‘Wat denk je dat er gebeurt als je moeder terugkomt van Kalimantan en ze ziet dat haar enige zoon een hinkepoot is geworden? Wat gaat ze tegen jouw nenek zeggen dan? “Je heb goed op hem gepast, dank je wel”? Je moeder is toch al zo opvliegend als een bosje vlooien. Je oma zal overal de schuld van krijgen. En jij vergooit alle kansen op een goed leven. Nu heb je hersens in die pientere kop van je en dan gebruik je ze niet!’ 14
Firman zegt niets. Hij kijkt hoe een nieuwe druppel vocht uit de bult opwelt en langzaam een spoor trekt over zijn voetzool. Een kronkelwegje, net als het pad richting Rantepao. Als de stilte lang genoegd geduurd heeft, poetst hij met zijn hiel over de natte plek op het hout. ‘Hoe weet jij zo veel van pak Wouter?’ ‘Hij is hier geweest. Hij houdt ook van hanen.’ Samu grijnst om Firmans ongelovige gezicht. ‘Maar niet van hanengevechten!’ zegt Firman stellig. ‘Ik had het toch niet over hanengevechten? Hánen, zei ik!’ Firman kijkt naar Rakus, die met zijn klauwen de aarde omwoelt, in de hoop een wormpje of een zaadje tegen te komen. ‘Als pak Wouter van hanen houdt, dan kan ik Rakus dus wel meenemen?’ Hij had het anders willen zeggen. Niet met zo veel twijfel in zijn stem. Samu kijkt opzij, haalt zijn schouders op. ‘Moet jij weten, het is jouw haan. Een korf, een pin en een touwtje. Meer heb je niet nodig. En zorgen dat hij te eten krijgt.’ Ineens springt Rakus naar voren, het touw schiet uit Firmans hand. Er is een blimbing uit de boom gevallen. Twee andere hanen springen boven op hem. Allemaal voor die ene halfrotte vrucht, die binnen hun bereik is. Veren en zand stuiven op. Firman duikt in elkaar als Rakus met veel vleugelgeklapper rakelings over hem heen vliegt om op het atap-dak te landen. Daar schrokt hij de blimbing naar binnen. Dan kraait hij triomfantelijk naar de twee andere hanen, die hun verwarde veren op hun plaats schudden. ‘Er zijn toch wel wormen in Rantepao?’ wil Firman vragen, maar hij vertrouwt zijn stem niet. Samu gooit zijn hoofd achterover en lacht. ‘Rakus wordt goed, zeg! Nog even en hij vlucht niet meer. Over een paar weken kan hij elke haan hebben.’ 15