Motieven en achtergronden studiekeuze VBO-Metaaltechniek Onderzoek onder leerlingen, ouders, docenten en decanen
Uitgevoerd in opdracht van Stichting Opleidingsfonds- en Ontwikkelingsfonds voor de Metaalbewerking en Stichting Opleiding en Arbeidsmarkt in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie
drs J.O. van der Vlist Amsterdam, maart 2000
64/maart 2000 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.: 020 - 6373623 Fax: 020 - 6362645
[email protected] www.dijk12.nl
Inhoud Voorwoord Pagina Leeswijzer
7
1
Inleiding 1.1 Aanleiding voor het onderzoek en achtergrond 1.2 Doel en vraagstelling van het onderzoek 1.3 Opzet en uitvoering
9 9 10 11
2
De tien VMBO-scholen in het onderzoek 2.1 Achtergrondkenmerken van de tien VMBO-scholen 2.2 Invulling van het studiekeuzeproces door de scholen 2.3 Decanen over de studiekeuze van leerlingen 2.4 Docenten over de studiekeuze van leerlingen 2.5 Samenvattende conclusies
15 15 17 19 23 27
3
Ouders over de studiekeuze van hun kinderen 3.1 Interesse leerling in techniek en metaal/bouw 3.2 De keuze voor VBO-techniek 3.3 Keuze VBO-afdeling metaaltechniek/bouwtechniek 3.4 Beeld van ouders van de metaal en bouw 3.5 Invloedfactoren: wat gaf de doorslag in studiekeuze? 3.6 Was het een goede studiekeuze? 3.7 Samenvattende conclusies
29 29 29 30 31 32 33 34
4
VBO-leerlingen over hun studiekeuze en opleiding 4.1 Leerlingen over de door hen gekozen opleiding 4.2 Leerlingen over het studiekeuzeproces: het kiezen van de afdeling 4.3 Leerlingen over hun toekomstig beroep 4.4 Factoren van invloed op hun studiekeuze volgens leerlingen 4.5 Samenvattende conclusies
35 35 36 38 41 44
5
Conclusies en beschouwingen 5.1 Inleiding 5.2 Hoe bewust is de studiekeuze? 5.3 Waardoor wordt de studiekeuze bepaald? 5.4 Invloed van personen 5.5 Pullfactoren en pushfactoren metaaltechniek voor leerlingen/ouders 5.6 Beschouwingen
45 45 46 46 48 49 50
Voorwoord In opdracht van Stichting Opleidingsfonds- en Ontwikkelingsfonds voor de Metaalbewerking (OOM) en Stichting Opleiding en Arbeidsmarkt in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie (O+A) heeft DIJK12 Beleidsonderzoek onderzoek verricht naar factoren die van invloed zijn op de studiekeuze van VBO-leerlingen metaaltechniek. Beide opleidingsfondsen willen meer inzicht in de totstandkoming van deze studiekeuze opdat zij gerichter beleid kunnen voeren om de instroom van leerlingen metaaltechniek te vergroten. Die instroom is de afgelopen tien jaar afgenomen. Mede als gevolg hiervan is er al geruime tijd een tekort aan gekwalificeerde vaklieden in de bedrijfstak. Naar de studiekeuze van leerlingen en de keuze voor technische opleidingen is redelijk veel onderzoek verricht. Het blijkt dat deze keuze vaak al onbewust op jonge leeftijd wordt gemaakt. De specifieke keuze voor opleidingen metaaltechniek was echter nog nauwelijks onderzocht. In onderhavig onderzoek zijn VBO-leerlingen metaaltechniek en bouwtechniek met elkaar vergeleken. Gekozen is voor een vergelijking met bouwtechniek omdat hier het aantal leerlingen over de afgelopen tien jaar juist is toegenomen. In het najaar van 1999 zijn in totaal 110 interviews afgenomen, verdeeld over tien VMBO-scholen in Nederland. Van deze scholen zijn veertig leerlingen en veertig ouders van leerlingen geïnterviewd, verdeeld over VBO-metaaltechniek en VBO-bouwtechniek. Daarnaast zijn interviews afgenomen met de schooldecanen en met docenten metaal- en bouwtechniek. In de voorbereidingsfase van het onderzoek zijn enkele gesprekken gevoerd over het onderwerp met deskundigen, in zowel de bedrijfstak metaal als bouw. Graag willen wij op deze plaats iedereen die aan het onderzoek heeft meegewerkt hartelijk bedanken. Onze dank gaat met name uit naar de tien scholen in het onderzoek, naar de leerlingen, ouders, docenten en decanen. Het onderzoek is begeleid door een commissie die bestond uit: • dhr D. van der Hak, Stichting O+A • mw S. Risseeuw, Stichting OOM • dhr H. Wink, Stichting OOM Het onderzoek is uitgevoerd door Jurjen van der Vlist, met medewerking van Cathelijne Bouwkamp. De projectleiding was in handen van ondergetekende.
Frans Heere Projectleider
Amsterdam, maart 2000
Leeswijzer Aanleiding voor het onderzoek en achtergrond Aanleiding voor het onderzoek is de dalende instroom van leerlingen metaaltechniek en daarmee een dalende doorstroom naar leerlingwezen/MBO-opleidingen. De geringe instroom zet de aanwas van nieuwe vaklieden in de metaal onder druk. Onderzoeksvragen en doelstelling Om de instroom te kunnen bevorderen hebben de opleidingsfondsen in de metaal meer inzicht nodig in de factoren die de studie en beroepskeuze voor metaal in positieve of negatieve zin beïnvloeden. De centrale onderzoeksvragen zijn: waarom kiest een leerling wel voor metaaltechniek en waarom kiest een leerling niet voor metaaltechniek maar voor een andere technische opleiding. Opzet en uitvoering Het onderzoek is in het najaar van 1999 uitgevoerd onder tien VMBO-scholen, verspreid over Nederland. Op deze scholen is de opleiding metaaltechniek vergeleken met bouwtechniek, mede omdat hier over de afgelopen tien jaar wel een stijging van het aantal leerlingen is geweest. Verspreid over de tien scholen hebben diepte-interviews plaatsgevonden met: • 10 decanen; • 20 docenten (10 metaaltechniek en 10 bouwtechniek); • 40 leerlingen (20 metaaltechniek en 20 bouwtechniek); • 40 ouders (20 van leerlingen metaaltechniek en 20 van leerlingen bouwtechniek). Het onderzoek is gebaseerd op diepte-interviews met direct betrokkenen en is daarmee kwalitatief van aard. De aantallen in tabellen in dit rapport moeten dan ook meer als richtinggevend worden gezien dan als kwantitatieve onderbouwing. Aan het eind van de hoofdstukken 2, 3 en 4 staan samenvattende conclusies. Hoofdstuk 2: De tien VMBO-scholen in het onderzoek Hierin worden enkele achtergrond-kenmerken van de scholen beschreven en wordt ingegaan op de inhoud van het studiekeuzeproces in de basisvorming. In dit hoofdstuk staan de interviews met decanen en docenten centraal. Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat de invloed van decanen beperkt lijkt en dat zij met name in de tweede lijn actief zijn. De invloed van docenten lijkt eveneens beperkt. Dit komt mede door het geringe contact tussen docenten metaaltechniek en leerlingen in de basisvorming. Hoofdstuk 3: Ouders over de studiekeuze van hun kinderen In dit hoofdstuk staan de ouders centraal. Uit het onderzoek komt naar voren dat ouders een belangrijke invloed hebben op de studiekeuze van leerlingen maar dat ouders vaak geen goed beeld hebben van de metaal. Hoofdstuk 4: VBO-leerlingen over hun studiekeuze en opleiding Hierin staat beschreven waarom leerlingen hun opleiding hebben gekozen. Hierin staan opleidingsaspecten en beroepsbeelden centraal. Leerlingen zeggen uit eigen interesse te kiezen en nauwelijks te worden beïnvloed. Onbewust en impliciet lijken anderen - met name ouders - wel degelijk een grote invloed te hebben. Leerlingen metaaltechniek lijken eerder voor een opleiding dan voor een beroep te kiezen. Leerlingen hebben een vaag beeld bij beroepen in de metaal.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
7
Hoofdstuk 5: Conclusies en beschouwingen Hierin wordt ingegaan op de volgende punten: • Hoe bewust is de studiekeuze • Waardoor wordt de studiekeuze bepaald • Invloed van personen • Invloed van de school en afdelingen metaaltechniek • Pullfactoren en pushfactoren metaaltechniek voor leerlingen/ouders • Beschouwingen
8
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
1
Inleiding
1.1
Aanleiding voor het onderzoek en achtergrond
De afgelopen tien jaar is de instroom van leerlingen in technische opleidingen sterk teruggelopen.1 Tegelijkertijd neemt de vraag naar werknemers met een technische opleiding toe. Al in 1993 wordt door het Ministerie van Economische Zaken - in de beleidsvisie ‘Concurreren met kennis’ - gewaarschuwd voor een groot tekort aan technici op de arbeidsmarkt in het jaar 2000.2 Ook de VBO-afdelingen metaaltechniek kenden over het algemeen een sterke daling van het aantal leerlingen. De VBO-afdelingen metaaltechniek zijn voor een belangrijk deel leverancier van toekomstige vaklieden in de metaal. Om te zorgen dat er in de toekomst voldoende aanwas van vaklieden is, moet de instroom van leerlingen in de metaaltechniek worden verbeterd of in ieder geval op peil blijven. Tevens is het van belang dat het opleidingsniveau van leerlingen metaaltechniek binnen het VBO stijgt en dat zoveel mogelijk leerlingen doorstromen naar het leerlingwezen/MBO.3 De opleidingsfondsen in de metaal - Stichting OOM en Stichting O+A Metalektro - voeren daarom al enige jaren gericht beleid om de instroom van leerlingen te bevorderen. Zij leveren daarnaast ook een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het VBO-onderwijs metaaltechniek. Enkele activiteiten die door OOM en O+A op dit gebied worden verricht of waar OOM en O+A bij betrokken zijn, betreffen onder meer: • Platform metaal • Onderwijsvernieuwing: implementatie afdelingswerkplan metaaltechniek • Integratie praktijk en theorie: combilokaal, werkplekkenstructuur • Project Technisch College: gebaseerd op samenwerking met het regionale bedrijfsleven • Campagnes: Kies techniek, je maakt het in de metaal, 10 voor metaal • Beroepen-info dagen • VBO-voorlichters (OOM) en -coördinatoren (O+A) Naast OOM en O+A is een groot aantal organisaties en instellingen betrokken bij de bevordering van de instroom van leerlingen in het technische onderwijs in het algemeen en in het metaalonderwijs in het bijzonder. Daarnaast zijn er projecten die in bredere zin op de toestroom van vaklieden in de Metaal- en Elektrotechniek zijn gericht. Onder de vlag ‘Kies Techniek’ liepen er begin 1999 dertig verschillende projecten van diverse werknemers- en werkgeversorganisaties, variërend van het verhogen van vakmanschap tot het aantrekken van nieuwe, jonge werknemers.4 Ondanks deze inspanningen is de trend echter niet gekeerd. Zowel in absolute als in relatieve zin kiezen nog steeds te weinig leerlingen voor de metaal. Hiervoor worden diverse verklaringen aangedragen. Factoren die worden genoemd zijn bijvoorbeeld het (negatieve) imago van de metaal en het (relatief lage) salaris. Dit beeld strookt overigens vaak niet met de werkelijkheid. Minister Her1
DIJK12 Beleidsonderzoek (november 1997). Aantallen leerlingen met een technische opleiding binnen het VBO, MBO en HBO. 2 Ministerie van Economische Zaken (1993). Concurreren met kennis: Beleidsvisie Technologie. SDU-Uitgeverij, Den Haag. 3 Uit onderzoek in de bedrijfstak metaalbewerking blijkt dat het aanbod van personeel met een leerlingwezen opleiding ruim 20% lager is dan de vraag van het bedrijfsleven. VMBO: Basis voor baan en loopbaan, MKB-Nederland, Delft, oktober 1999. 4 Uit brochure: Kies Techniek (1999). DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
9
mans van het ministerie van OCenW hoopt dan ook dat er een maatschappelijk debat op gang komt over de waardering die vakmensen krijgen in Nederland: Het beeld dat metaal vies, zwaar, lawaaiig is, moet worden achterhaald. Het vreemde is dat juist bij hightech bedrijven als gereedschapsmakerijen bijna geen personeel is te krijgen. In Brabant is het bijvoorbeeld bijna onmogelijk om een geschoolde profielslijper of frezer te krijgen. Dit zijn hele schone beroepen.1 Het is vooralsnog niet eenvoudig gebleken om aan te geven welke factoren de studie- en beroepskeuze voor metaal in positieve of negatieve zin beïnvloeden. Daarnaast is het de vraag op welke wijze de studiekeuze van leerlingen kan worden beïnvloed en of die studiekeuze überhaupt van buitenaf valt te beïnvloeden. De totstandkoming van de studiekeuze VBO-metaaltechniek is grotendeels een black box. In onderhavig onderzoek is getracht de factoren die een rol spelen bij de studiekeuze iets duidelijker in beeld te krijgen.
1.2
Doel en vraagstelling van het onderzoek
In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloedfactoren op de studiekeuze van leerlingen metaaltechniek. OOM en O+A hadden DIJK12 Beleidsonderzoek al in een eerder stadium gevraagd een inventarisatie te maken van bestaande publicaties op dit gebied. In het vervolgens uitgevoerde literatuuronderzoek werd echter nauwelijks literatuur gevonden die specifiek op de studiekeuze metaaltechniek betrekking heeft. Er is redelijk veel onderzoek verricht naar opleidings- en beroepskeuze in bredere zin. Tevens is vrij veel gepubliceerd over het kiezen van technische opleidingen.2 Dit werpt enig licht op de studiekeuze van leerlingen metaaltechniek maar verheldert zeker niet alles. Uit diverse publicaties blijkt dat de keuze voor techniek vaak al op jonge leeftijd wordt gemaakt of dat deze keuze juist wordt geëlimineerd.3 De keuze van de meer specifieke technische richtingen wordt op een iets latere leeftijd gemaakt. VBO-leerlingen moeten in het tweede jaar van de basisvorming een afdeling kiezen waarin zij het derde en vierde jaar hun VBO-opleiding vervolgen. Op die leeftijd - 13 à 14 jaar - staat voor veel leerlingen nog niet vast welke richting zij uitgaan. De meeste leerlingen weten dan al wel dat zij voor een technische richting zullen kiezen (of juist niet), maar weten bijvoorbeeld nog niet of zij metaaltechniek, bouwtechniek of een andere technische afdeling moeten kiezen. Doel van het onderzoek In de voorbereiding van het onderzoek is nagegaan welke factoren mogelijk een rol zouden kunnen spelen bij het wel of niet kiezen voor metaaltechniek. Doel van onderhavig onderzoek is na te gaan welke factoren met name belangrijk en doorslaggevend lijken te zijn. Uiteraard zijn vooral de factoren waarop nog enige invloed uitgeoefend kan worden het interessantst. 1
Brochure Kies Techniek (1999). In de notitie Het kiezen van (technische) opleidingen (1998), wordt een overzicht van publicaties op dit gebied gegeven. Het kiezen van (technische) opleidingen (1998) DIJK12 Beleidsonderzoek, Amsterdam. In het recentelijk verschenen Bèta/techniek uit balans wordt een hoofdstuk gewijd aan studiekeuzeprocessen in relatie tot techniek: Peter van den Dool en Jan Geurts (januari 2000), Bèta/techniek uit Balans: een beeld van huidige knelpunten tussen aanbod en vraag en mogelijke oplossingen, Axis / LDC, Expertisecentrum voor loopbaanvraagstukken. 3 Gottfredson heeft in 1981 een theorie gepubliceerd over het beroepskeuzeproces van kinderen. Hierin wordt gesteld dat kinderen bij aanvang van het secundair onderwijs al een groot aantal beroepen hebben geëlimineerd als acceptabel toekomstig beroep. Kinderen die aanvangen met het secundair beroepsonderwijs hebben een ‘zone van acceptabele beroepsalternatieven’, dit is in diverse onderzoeken empirisch vastgesteld (onder meer: Super, 1990, Brown, 1990). Gottfredson, L.S. (1981). Circumscription and Compromise: A Developmental Theory of Occupational Aspirations. Journal of Counseling Psychology 28 (4) (pp. 545-579). 2
10
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
11
Onderzoeksvragen In onderhavig onderzoek is de nadruk gelegd op leerlingen die de keuze van een technische richting al hebben gemaakt. De centrale onderzoeksvragen zijn: Waarom kiest een leerling voor een VBO-opleiding metaaltechniek? en Waarom kiest een leerling niet voor een VBO-opleiding metaaltechniek, maar voor een andere technische VBO-opleiding? Bij de vraag ‘waarom voor een bepaalde opleiding wordt gekozen’, zijn deelvragen aan de orde als onder meer: Wat beïnvloedt de keuze tot een bepaalde opleiding? Wanneer vindt deze beïnvloeding plaats? Wie zijn daarbij betrokken? Daarbij gaat het ook om aspecten als expliciete en impliciete beïnvloedingsprocessen (bewust en onbewust). Leerlingen zeggen bijvoorbeeld dat iets hun eigen keuze is en dat zij door niemand of niets zijn beïnvloed, maar is dat echt zo? Een ander aspect is de motivatie voor de studiekeuze. Kiezen leerlingen uit positieve gronden voor een bepaalde opleiding of is er sprake van een negatieve keuze (en kiest men al het andere niet)? Er is nagegaan hoe sterk de studiekeuze van leerlingen was en in hoeverre men nog twijfelde tussen studierichtingen. Tevens is de leerlingen gevraagd of zij achteraf tevreden zijn over de gemaakte studiekeuze.
1.3
Opzet en uitvoering
De tweede centrale onderzoeksvraag betreft de vraag waarom leerlingen niet voor metaaltechniek kiezen maar voor een andere technische opleiding. In onderhavig onderzoek is bouwtechniek gekozen als ‘andere technische opleiding’ omdat: 1. De bouwopleidingen over de gehele linie een groei van leerlingen kennen in tegenstelling tot de metaaltechniek. 2. VBO-bouwtechniek op ongeveer vergelijkbaar niveau wordt gegeven met VBO-metaaltechniek.1 3. Bouwtechniek net als metaaltechniek een opleiding is die breed voorkomt op scholen, zowel VBO als IVBO. Onderzoeksfasen In het onderzoek zijn de volgende fasen te onderscheiden: • Voorbereidingsfase • Selectie van scholen en respondenten • Interviews met decanen, docenten, ouders en leerlingen.
1
De opleidingen elektrotechniek en motorvoertuigentechniek worden bijvoorbeeld niet altijd op A-niveau gegeven. Dit is voor metaaltechniek en bouwtechniek meestal wel het geval.
12
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Voorbereidingsfase Ter voorbereiding op het onderzoek zijn enkele gesprekken gevoerd met deskundigen in de bedrijfstak metaal en bouw.1 Op basis van deze gesprekken en een eerder uitgevoerd literatuuronderzoek zijn zoveel mogelijk factoren in kaart gebracht die mogelijk van belang zouden kunnen zijn bij de studiekeuze van leerlingen. Vervolgens zijn in overleg met OOM en O+A checklists ontwikkeld voor interviews met de direct betrokkenen in het onderzoek. Selectie van scholen en respondenten Het onderzoek is uitgevoerd onder tien VMBO-scholen. De selectie van deze scholen is tot stand gekomen in overleg met OOM en O+A. In eerste instantie is a-select een aantal scholen getrokken uit het ‘Scholenboek 1998’.2 Een selectiecriterium hierbij was dat er op de scholen zowel een opleiding metaaltechniek als bouwtechniek is. Op deze manier is een regionale spreiding van scholen verkregen met zowel stadsscholen als scholen in de regio. Tot slot is nog select één school toegevoegd die deelnemer is in het Technisch College Project.3 Benadering scholen Namens OOM en O+A is aan alle geselecteerde scholen een brief gestuurd met het verzoek om aan het onderzoek mee te werken. In deze brief werd het doel en de opzet en uitvoering van het onderzoek op de school beschreven. Vervolgens is telefonisch contact opgenomen met de directie van de geselecteerde scholen. Met de scholen die bereid waren hun medewerking te verlenen aan het onderzoek zijn afspraken voor interviews gemaakt. Respons scholen Drie scholen hebben niet meegewerkt aan het onderzoek omdat het te veel tijd in beslag zou nemen. Voor deze drie scholen zijn drie andere scholen uit de steekproef getrokken. Gezien de inspanning die het onderzoek van de scholen zou vergen (en ook vergde) mag de respons als zeer geslaagd worden beschouwd. Op de meeste scholen zijn twee onderzoekers een dag aanwezig geweest voor interviews met de decaan, docenten en leerlingen. Dit vergde een grote hoeveelheid organisatie- en improvisatievermogen van de kant van de scholen.4
1
De voorbereidende gesprekken zijn gevoerd bij: - Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) en Platform Metaal; - Stichting O+A: projectorganisatie Technisch College; - Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB); - Nederlands Verbond van Ondernemers in de Bouwnijverheid (NVOB); - Vereniging Samenwerkingsverbanden Nederland (VESAN). 2 CFI, Tellingen en instellingen VO 1998. Teldatum 1-10-1998. 3 In totaal zijn drie van de scholen in het onderzoek bij dit project betrokken. 4 Docenten en decanen die elkaars lessen overnamen, schuiven met het rooster, het aanschrijven van ouders, het polsen van leerlingen, etc. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
13
Interviews Voor het onderzoek zijn in totaal 110 diepte-interviews afgenomen, verdeeld over de tien VMBOscholen. In onderstaand overzicht wordt de verdeling van interviews weergegeven. Interviews Metaaltechniek 10 Docenten 20 Leerlingen 20 Ouders van leerlingen Bouwtechniek 10 Docenten 20 Leerlingen 20 Ouders van leerlingen
Totaal 50
50
Decanen
10
Totaal
110
Interviews met decanen en docenten Op elke school zijn interviews afgenomen met een decaan, een docent metaaltechniek en een docent bouwtechniek. Via de decanen (en de administratie van de scholen) is bovendien bij alle scholen een aantal cijfers over leerlingenaantallen opgevraagd. Op een aantal scholen zijn bovendien enkele brochures en boekjes verzameld met voorlichting over de technische afdelingen en het studiekeuzeproces op school. Interviews met ouders De namen en telefoonnummers van ouders van leerlingen metaal- en bouwtechniek zijn op de scholen door de onderzoekers verkregen. Via de decanen of docenten is een lijst met leerlingen opgevraagd. Vervolgens hebben de onderzoekers hieruit a-select leerlingen getrokken (met naam en telefoonnummer). De ouders van die leerlingen zijn vervolgens telefonisch benaderd om te vragen of zij hun medewerking aan het onderzoek wilden verlenen door middel van een persoonlijk interview.1 De meeste interviews hebben bij de ouders thuis plaatsgevonden. Op twee scholen zijn de interviews met ouders op school afgenomen. In die gevallen zijn de ouders door de school uitgenodigd.2 Respons De bereidheid van ouders om aan het onderzoek mee te werken was zeer groot. Op een paar ouders na werkten allen aan het onderzoek mee. Interviews met leerlingen Uitgangspunt van het onderzoek was om interviews af te nemen met een a-selecte groep leerlingen. Dit is met name om organisatorische redenen niet op alle scholen gelukt. De scholen wilden zelf graag dat de interviews met decanen, docenten en leerlingen op één dag werden afgehandeld. Dat betekende dat er op die dag leerlingen beschikbaar moesten zijn voor de interviews. De onderzoekers hebben de docenten of decaan gevraagd willekeurig enkele leerlingen te vragen aan het onderzoek mee te werken. In enkele gevallen hadden de onderzoekers de indruk dat leerlingen toch bewust waren uitgekozen. Het is mogelijk dat het totaalbeeld hierdoor op een aantal punten niet hele-
1 2
Eén interview is telefonisch afgenomen. De onderzoekers kunnen niet met zekerheid zeggen of de namen van deze ouders ook a-select zijn getrokken.
14
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
maal representatief is voor de gemiddelde leerling.1 Het grootste deel van de leerlingen is echter wel willekeurig uitgekozen. Onderzoekspopulatie VBO-leerlingen In het onderzoek zijn enkele achtergrondkenmerken van de geïnterviewde leerlingen in kaart gebracht Nagegaan is: leerjaar; leeftijd; opleidingsniveau en nationale afkomst. In totaal zijn zeven leerlingen van het derde leerjaar en 33 leerlingen van het vierde leerjaar geïnterviewd. De leeftijd varieert van vijftien tot zeventien jaar. Van de geïnterviewde leerlingen metaaltechniek ligt het opleidingsniveau iets lager dan bij bouwtechniek en zijn er iets meer leerlingen van allochtone afkomst.
1
De ‘geselecteerde leerlingen’ bleken in de interviews met name een iets sterkere motivatie voor hun studiekeuze te hebben en konden hun keuze voor metaal- c.q. bouwtechniek iets beter onder woorden brengen dan de gemiddelde leerling. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
15
2
De tien VMBO-scholen in het onderzoek
In dit hoofdstuk wordt de studiekeuze van leerlingen beschreven vanuit het perspectief van de tien scholen. Uit onderzoek komt naar voren dat de school zelf een belangrijke rol kan spelen bij de instroom van leerlingen.1 In onderhavig onderzoek zijn enkele achtergrondkenmerken van de scholen nagegaan en is het studiekeuzeproces op de scholen onder de loep genomen. De informatie is grotendeels verkregen via gesprekken met decanen en docenten. Dit is aangevuld met schriftelijke informatie (brochures, studiekeuzeboekjes, etc.) en cijfers van de administratie op de scholen. Aan de decanen en docenten is gevraagd wat volgens hen belangrijke factoren zijn die de studiekeuze van leerlingen bepalen en in hoeverre zij hier zelf invloed op hebben.
2.1
Achtergrondkenmerken van de tien VMBO-scholen
In deze paragraaf worden enkele kenmerken van de tien VMBO-scholen beschreven. Hierbij wordt aangegeven in hoeverre scholen van elkaar verschillen. De volgende kenmerken zijn nagegaan en worden hierna toegelicht: • Schooltype • Leerlingenaantallen • Uitstraling school en afdelingen metaaltechniek en bouwtechniek • Regio-omgeving school • Soort leerlingen In deze paragraaf worden de verschillende kenmerken eerst aangestipt. Verderop in het rapport wordt op deze kenmerken teruggekomen. Daarbij wordt aangegeven of er een mogelijk verband is met de motieven en factoren die een rol spelen bij de studiekeuze van leerlingen. Schooltype Vijf van de tien scholen hebben uitsluitend VBO- en MAVO-afdelingen. De overige vijf scholen hebben naast VBO en MAVO nog HAVO/VWO. Alhoewel de meeste scholen in het onderzoek nog niet met het VMBO zijn aangevangen, wordt door hen voor de VBO-MAVO-afdelingen al wel de naam VMBO gebruikt. Alle tien scholen hebben opleidingen bouwtechniek en metaaltechniek (selectiecriterium). De meeste scholen hebben deze opleidingen zowel in het VBO als IVBO.2 Vier scholen hebben geen IVBOmetaaltechniek. Twee scholen hebben uitsluitend IVBO-metaaltechniek en geen VBO-metaal-techniek. Als overige technische afdelingen hebben alle scholen een afdeling elektrotechniek. Vier scholen hebben tevens een afdeling motorvoertuigentechniek en twee scholen een afdeling installatietechniek. Al deze scholen hebben ook een aantal niet-technische afdelingen, zoals administratie en verzorging. Onderbouw/bovenbouw In de meeste scholen zijn de leerlingen in de onderbouw (basisvorming) gescheiden van de leerlingen in de bovenbouw. Op enkele kleinere scholen krijgen onderbouw- en bovenbouw-leerlingen wel op dezelfde locatie les. In één school bevindt de bovenbouw en onderbouw zich op dezelfde locatie, zij het in een aparte vleugel. 1
Smit, F. en Frietman, J. (1998) Instroom in de techniekopleidingen: Niet afwachten, maar kansen pakken. ITS, Nijmegen. 2 Individueel Voorbereidend Beroepsonderwijs (IVBO), nu: Leerweg Ondersteunend Onderwijs (LWOO).
16
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Leerlingenaantallen In het onderzoek is van elke school een aantal cijfers nagegaan omtrent leerlingenaantallen. Gevraagd is naar het aantal leerlingen: • op de gehele school (alle locaties); • in het technisch onderwijs (VBO); • in de afdelingen metaaltechniek en bouwtechniek.1 Totaal school De schoolgrootte varieert van een kleine school met 258 leerlingen tot een school met ongeveer 3.900 leerlingen. Veel scholen hebben in de afgelopen jaren fusies ondergaan. Dit heeft uiteraard geleid tot een toename van het aantal leerlingen, maar niet altijd tot een toename van het aantal leerlingen metaaltechniek.2 Totaal technisch onderwijs Het aantal leerlingen in het technisch onderwijs per school varieert minder dan het totaal aantal leerlingen per school. Dit aantal varieert van ruim honderd leerlingen tot ongeveer 360 leerlingen. Het percentage leerlingen in het technisch beroepsonderwijs op het totaal aantal leerlingen verschilt wel sterk: van ongeveer 5% tot ongeveer 30%.3 De grotere scholen hebben over het algemeen een lager percentage leerlingen in het technisch beroepsonderwijs. Zo heeft de grootste school (3.900 leerlingen) ‘slechts’ 211 leerlingen in het technisch beroepsonderwijs. Dit komt onder meer doordat deze grotere scholen zijn gefuseerd met scholen zonder technisch beroepsonderwijs.4 Metaaltechniek en bouwtechniek Op acht van de tien scholen is het aantal leerlingen metaaltechniek kleiner dan het aantal leerlingen bouwtechniek. Het verschil betreft meestal echter maar enkele leerlingen. Het aantal leerlingen metaaltechniek varieert van ongeveer twintig tot ruim honderd. Het aantal leerlingen bouwtechniek varieert van ongeveer dertig tot ongeveer 120.5 De ontwikkeling van het aantal leerlingen op deze afdelingen schommelt van jaar tot jaar. Leerlingenaantallen zijn soms moeilijk over de jaren heen te vergelijken vanwege fusies die hebben plaatsgevonden. Zes van de tien geïnterviewde docenten metaaltechniek zien een lichte stijging van het aantal leerlingen op hun afdeling over de laatste paar jaar. Twee docenten metaaltechniek noemen een daling en volgens twee docenten metaaltechniek is het aantal leerlingen vrijwel gelijk gebleven. Volgens de geïnterviewde docenten bouwtechniek kenden twee scholen een stijging van het aantal bouw-leerlingen, twee scholen kenden een daling en op de overige scholen is het aantal bouwleerlingen ongeveer gelijk gebleven. Op twee scholen is het aantal leerlingen Metaaltechniek gestegen terwijl het aantal leerlingen bouwtechniek is gedaald, andersom is niet aangetroffen. 1
Indien van toepassing: uitgesplitst naar VBO en IVBO. Zo was bij een school het gevolg van de fusie dat er geen leerlingen in de basisvorming meer komen op de locatie waar ook de technische afdelingen in de bovenbouw zijn ondergebracht. Daardoor is volgens deze school de afstand tussen leerlingen in de basisvorming en de afdelingen in de bovenbouw groter geworden. Volgens deze school komen leerlingen hierdoor minder snel in aanraking met techniek en kiezen dan eerder voor algemeen vormend onderwijs. 3 De technische afdelingen zijn vanaf het derde jaar. 4 Het fusieproces gaat door. Een gevolg is dat het aandeel leerlingen in het (technisch) beroepsonderwijs per scholengemeenschap verder afneemt. Verschillende geïnterviewden maken zich zorgen over het beroepsonderwijs en zijn bang dat dit steeds verder ondergesneeuwd raakt door het algemeen vormend onderwijs (AVO). Al geruime tijd is er een tendens dat het AVO groeit ten opzichte van het beroepsonderwijs. Dit geldt vooral voor opleidingen op C-niveau in het beroepsonderwijs. Sommige geïnterviewden vermoeden zelfs dat deze ontwikkeling wordt gestimuleerd door de schooldirectie omdat beroepsonderwijs volgens hen relatief duur is. Ook zou er door decanen en docenten op locaties met MAVOonderwijs laatdunkend worden gedaan over het beroepsonderwijs. 5 Leerlingen in het derde en vierde jaar opgeteld. Zowel VBO als IVBO. Totaal metaaltechniek is 469 leerlingen, totaal Bouwtechniek is 571 leerlingen. 2
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
17
Uitstraling school en afdelingen metaaltechniek en bouwtechniek In de voorbereidende gesprekken voor het onderzoek was door verschillende personen aangegeven dat uitstraling van de school en de praktijklokalen een belangrijke factor zou kunnen zijn. Door een betere uitstraling hopen de scholen en afdelingen meer leerlingen te trekken. De onderzoekers hebben daarom de school en de praktijklokalen metaaltechniek en bouwtechniek door deze bril bezien. Uitstraling is uiteraard iets subjectiefs. Volgens de onderzoekers zijn er in ieder geval grote verschillen in uitstraling tussen de scholen en praktijklokalen. Vijf scholen hebben een redelijk moderne uitstraling. Deze scholen zijn ofwel vrij nieuw, ofwel recentelijk verbouwd. Op de meeste van deze scholen zijn de praktijk- en theorielokalen van de afdelingen naast elkaar gelegen of geïntegreerd in een zogenaamd ‘combi-lokaal’. Vier scholen zouden de onderzoekers als redelijk oud c.q. ouderwets willen omschrijven. De praktijklokalen van de afdelingen metaaltechniek en bouwtechniek kunnen hier ook volgens de docenten een face-lift gebruiken. Theorieruimtes en praktijkruimtes zijn in deze scholen meestal van elkaar gescheiden. Eén school zit er qua uitstraling min of meer tussenin. Over het algemeen was er binnen de scholen zelf geen groot verschil tussen de afdelingen metaaltechniek en bouwtechniek. Dat wil zeggen: beide afdelingen zijn meestal even modern of ouderwets. Volgens de geïnterviewde docenten worden de afdelingen wat dat betreft ongeveer gelijk bedeeld.1 Regio/omgeving Bij de selectie is bewust gekozen voor een aantal scholen in de stad en voor enkele meer landelijk gelegen scholen omdat de regio/omgeving van de school een duidelijk stempel drukt op het karakter van de scholen. In het onderzoek zijn opgenomen: • vier scholen in grote steden (uit de randstad); • vier scholen in de regio: meer landelijk gelegen; • twee scholen in suburbane gebieden. Het bedrijfsleven in de omgeving van de scholen verschilt enigszins. Op de scholen in de meer landelijk gelegen gebieden (in dit onderzoek) zijn metaalbedrijven relatief gezien iets minder sterk vertegenwoordigd. In de omgeving van alle scholen zijn echter zowel de metaal- als bouwbedrijven alom aanwezig. Een ander aspect dat een rol kan spelen is de afstand in kilometers tussen de school en concurrerende VBO-opleidingen in de omgeving. In de grote steden is meer concurrentie van andere scholen. Soort leerlingen De grootstedelijke scholen kenmerken zich doordat op deze scholen een groot percentage allochtone leerlingen is. Op deze scholen zijn ook relatief meer leerlingen met een laag opleidingsniveau.
2.2
Invulling van het studiekeuzeproces door de scholen
In het onderzoek is nagegaan hoe de scholen hun leerlingen voorbereiden op de studiekeuze voor de afdelingen in de bovenbouw. Deze informatie is voornamelijk verkregen via de decanen. De eerste twee jaar volgen leerlingen het basisonderwijs. Aan het eind van het tweede jaar moeten leerlingen gekozen hebben in welke afdeling zij hun opleiding willen voltooien. Het is mogelijk dat die afdeling niet op de betreffende school wordt aangeboden.
1
Op één school was er wel een duidelijk verschil tussen de afdelingen metaaltechniek en bouwtechniek. Hier heeft de afdeling metaaltechniek een ‘betere’ uitstraling.
18
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
In onderstaand schema wordt een overzicht gegeven van de activiteiten die scholen met betrekking tot de studiekeuze van leerlingen ondernemen. Daarbij wordt aangegeven hoe dit door de scholen wordt ingevuld. Overzicht 1
Activiteiten van VMBO-scholen m.b.t. het studiekeuzeproces (N=10)
Activiteiten m.b.t. het studiekeuzeproces
Invulling door de scholen
Voorbereiding studiekeuze in mentor-uur
Tijdens de mentor-uren in het tweede jaar wordt op alle scholen ruim aandacht besteed aan de voorbereiding op het kiezen. Tot ongeveer de kerstvakantie (en soms nog daarna) geeft de mentor informatie over de keuzemogelijkheden en het studiekeuzeproces. Meestal wordt hierbij gebruik gemaakt van bestaande of door de school zelf ontworpen c.q. aangepaste boekjes met titels als ‘hoe kies ik?’ en ‘wat wil ik?’. Het doel is met name leerlingen bewuster te laten nadenken over wat zij willen en ongeveer te achterhalen welke richting een leerling uit wil. Meestal wordt pas in een later stadium bepaald welke afdeling daar dan het beste bij past.
Keuzetesten
Op alle scholen krijgen de leerlingen in het tweede jaar een keuzetest. In drie van de tien scholen krijgen leerlingen zelfs twee keer een keuzetest: voor èn na de oriëntatie op de diverse praktijkafdelingen van de school. De keuzetesten zijn volgens verschillende geïnterviewden vooral bedoeld als een bevestiging van wat de leerling eigenlijk al weet. In enkele gevallen wijst de test een geheel andere richting uit dan de keuze die de leerling in eerste instantie aangaf. In dat geval volgt vaak een gesprek hierover met de leerling en/of ouders. Scholen maken steeds meer gebruik van keuzetesten op de computer.
Oriëntatie op de afdelingen
Na de voorlopige keuze volgt een kennismaking met enkele afdelingen op school. Omdat de onderbouw en bovenbouw meestal op verschillende locaties zijn, is dit voor veel leerlingen de eerste keer dat zij in een praktijklokaal komen. Er is een groot verschil geconstateerd in de wijze waarop deze oriëntatie door scholen wordt ingevuld.1 Eén school laat leerlingen heel vluchtig kennismaken met de afdelingen. Leerlingen doorlopen zeven verschillende afdelingen op één dag en gaan vervolgens nog een lesuur naar twee afdelingen van hun keuze. Op een andere school volgen leerlingen gedurende een periode van negen weken enkele uren per week praktijkonderwijs op drie afdelingen van hun keuze. Daarna volgen leerlingen nog eens tien weken praktijkonderwijs in de afdeling die hen het meeste aantrekt. Tijdens deze ‘oriëntatie-lessen’ vertelt de docent iets over zijn afdeling en geeft hij voorlichting over doorstroommogelijkheden en beroepen, soms aan de hand van een video. In de meeste scholen maken de leerlingen een klein werkstukje. Op een aantal scholen nemen naast de VBO-leerlingen ook MAVO-leerlingen deel aan de oriëntatielessen.
Vak Techniek
Het vak Techniek is verplicht in de basisvorming en wordt dus op alle scholen gegeven. De invulling van het vak Techniek verschilt echter per school. Tijdens de technieklessen maken leerlingen werkstukjes van verschillende materialen. Op één school wordt een groot deel van het aantal uren van het vak Techniek gebruikt om leerlingen praktijkonderwijs te laten volgen in afdelingen van hun keuze.
Bedrijfsbezoeken / excursies
De meeste scholen organiseren geen excursies naar bedrijven voor leerlingen in de basisvorming. Leerlingen komen daardoor vaak pas voor het eerst bij bedrijven (stages en eventueel excursies) in het derde of het vierde jaar, dus als zij hun keuze al hebben gemaakt. Drie scholen organiseren wel excursies naar bedrijven.2 Eén school is van plan hier volgend jaar mee aan te vangen. Een andere school heeft geprobeerd om gastdocenten uit het bedrijfsleven te krijgen, maar dit is niet goed van de grond gekomen.
1
OSBK genoemd: Oriëntatie op Studiekeuze en Beroep (4 lesuren per week). Scholen zijn vrij om dit naar eigen inzicht in te vullen. 2 Bij één van deze scholen is het aantal leerlingen metaaltechniek groter dan het aantal leerlingen bouwtechniek. Bij twee van deze scholen is het aantal leerlingen op beide afdelingen ongeveer gelijk. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
19
Vervolg overzicht 1 Activiteiten m.b.t. het studiekeuzeproces
Invulling door de scholen
Contact met ouders / open huis
Alle scholen geven ouders voorlichting over het studiekeuzeproces. Daarnaast worden ouders uitgenodigd om op de afdelingen te komen kijken. Hiervoor wordt meestal een ‘open dag’ georganiseerd waar ouders (en leerlingen) met de docenten van de afdelingen kennis kunnen maken. De indruk is dat de meeste scholen hier vrij veel aandacht aan besteden. Ouders moeten hun handtekening zetten onder de uiteindelijke studiekeuze van hun zoon of dochter. Als deze keuze afwijkt van de inschatting van de school (docenten, decanen), of als er geen duidelijke motivatie van de leerling aan ten grondslag ligt, wordt meestal contact opgenomen met de ouders. Enkele scholen geven leerlingen die nog sterk twijfelen de mogelijkheid om een uitgebreidere studie- en beroepskeuzetest te doen. Een aantal scholen met veel allochtone leerlingen geeft aan dat het contact met ouders van allochtone leerlingen beperkt is. Zij komen minder naar ouderavonden en open dagen.
Studiekeuzeadvies
De scholen geven niet echt een advies aan de leerlingen en laten de leerlingen zelf hun studiekeuze bepalen. Scholen verwachten wel een goede motivatie of in ieder geval een logische verklaring voor de studiekeuze van de leerlingen. Een voorwaarde is ook dat de leerling het niveau van de gewenste opleiding aankan. Daarnaast zijn er enkele fysieke aspecten die een rol kunnen spelen.1 Enkele scholen willen overgaan tot een meer bindend advies omdat er te veel uitval is. Dit komt volgens deze scholen deels door ongemotiveerde leerlingen. Deze scholen hebben relatief veel allochtone leerlingen.
Gesprekken met de decaan
Het contact tussen decanen en leerlingen in de basisvorming is vrij beperkt. Op een aantal scholen gaat de decaan langs de tweede klassen om voorlichting te geven en vragen te beantwoorden. Op de meeste scholen is de decaan echter vooral in de tweede lijn actief (de mentor of docent is meestal eerste aanspreekpunt). Leerlingen die niet weten welke studiekeuze te maken, worden naar de decaan doorverwezen. Decanen nemen zelf initiatief tot contact wanneer de studiekeuze van de leerling afwijkt van de verwachting van de school.
Voorlopige keuze en definitieve keuze 2
Op alle scholen maken leerlingen in het tweede jaar eerst een voorlopige studiekeuze en later in dat jaar een definitieve studiekeuze. In de voorlopige keuze geven leerlingen meerdere afdelingen op, in volgorde van interesse. Het aantal afdelingen dat moet worden opgegeven verschilt per school en is mede afhankelijk van het vervolgtraject. Dat vervolgtraject bestaat bijvoorbeeld uit praktijklessen op de gekozen afdelingen of een excursie bij een bedrijf in de gekozen richting. Op sommige scholen moeten leerlingen zich verplicht oriënteren op zowel technische als niet-technische afdelingen. Een en ander is ook afhankelijk van het aanbod van opleidingen op school en het niveau van de leerling.3
Het schema overziend blijkt dat de meeste scholen ongeveer dezelfde activiteiten ondernemen in het studiekeuzeproces. De invulling verschilt echter. Wat vooral opvalt is het verschil in tijdsbesteding aan oriëntatie-lessen op de praktijkafdelingen. Een ander onderscheid betreft de excursies naar bedrijven. Slechts drie van de tien scholen organiseren dit voor leerlingen in de basisvorming.
2.3
Decanen over de studiekeuze van leerlingen
Aan de decanen is gevraagd wat volgens hen belangrijke factoren zijn die een rol spelen bij de studiekeuze van leerlingen. De meeste decanen vinden dit een zeer lastige vraag omdat volgens hen een complex van factoren een rol speelt. Zij vinden het moeilijk te doorgronden wat nu precies de doorslag geeft. Over het algemeen zijn de decanen van mening dat interesse van de leerling in het 1
Dit betreft bijvoorbeeld: bouw (geen zwakke rug) en elektro (niet kleurenblind zijn). Niet helemaal definitief, want leerlingen kunnen eventueel nog switchen. Switchen komt echter sporadisch voor na de ‘definitieve’ keuze. 3 De opleidingen elektrotechniek en motorvoertuigentechniek zijn op veel scholen niet aanwezig of zijn bijvoorbeeld niet toegankelijk voor leerlingen op A-niveau. 2
20
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
vakgebied de belangrijkste reden is. Dit heeft alles te maken met het beeld dat leerlingen hebben van de beroepen in de metaal c.q. bouw. Er is echter weer een complex aan factoren dat dit beeld bepaalt. Eerst volgt een overzicht van factoren die volgens decanen een rol spelen. Daarna wordt ingegaan op de motivatie voor de studiekeuze. Factoren studiekeuze Ouders/familie Op één na noemen alle decanen de ouders als zeer belangrijke factor. Leerlingen metaaltechniek en bouwtechniek kiezen volgens hen sterk in de richting van het beroep van hun ouders. Bij bouw geldt dit sterker dan bij metaal.1 De overige familieleden kunnen ook een belangrijke rol spelen. Volgens de decanen komt het regelmatig voor dat hele families in de bouw of metaal werkzaam zijn. Dit is met name het geval bij scholen in de regio en veel minder bij scholen in de stad. Broers en zussen spelen ten slotte ook een rol. Dit is vooral van belang voor de keuze van de school en minder voor de keuze van de opleiding. Via broers en zussen heeft de leerling bijvoorbeeld gehoord dat het een leuke school is. De leerling kiest vervolgens voor de school, ook als de opleiding waar zijn eerste interesse naar uitgaat niet op die aanwezig is. Vrienden/klasgenoten Volgens de meeste decanen spelen vrienden en klasgenoten niet zo’n belangrijke rol in de studiekeuze van leerlingen. Soms zien de decanen echter dat uit een bepaalde klas veel leerlingen dezelfde kant opgaan. Maar het is volgens hen vaak moeilijk te achterhalen wat hier precies de reden van is. Beeld van de beroepen in de metaal en bouw Volgens veel decanen hebben leerlingen een onjuist beeld van beroepen in de metaal en bouw. Dit beeld wordt voor een groot deel door de directe omgeving bepaald: ouders, familie en vrienden. Ook leerlingen van ouders die werkzaam zijn in de metaal of bouw hebben nog vaak een onjuist beeld. Metaal wordt volgens de decanen vaak onterecht geassocieerd met vuil en zwaar werk. Volgens de decanen hebben leerlingen een minder goed beeld van beroepen in de metaal dan in de bouw. Dit komt volgens hen doordat beroepen in de metaal voor een groot deel verborgen gaan achter de muren van de bedrijven/fabrieken, terwijl bouwwerkzaamheden meer zichtbaar zijn. Eén van de scholen heeft een decaan die verantwoordelijk is voor alle contacten met het bedrijfsleven. Op deze school is een samenwerkingsverband met metaalbedrijven opgezet dat zijn vruchten lijkt af te werpen. De decaan hierover: Imago is heel belangrijk. Bij veel ouders en leerlingen leeft de gedachte dat metaal vuil is. Maar sinds leerlingen door het samenwerkingsverband bij [metaal]-bedrijven komen, ontdekken zij dat het ook schone bedrijven zijn. Drie jaar geleden hadden wij 8 leerlingen in de metaal. Toen dachten we erover om de afdeling op te heffen. Nu hebben wij 50 leerlingen. De presentatie van de samenwerkingsbedrijven is voor ons nu heel erg belangrijk. 1
Volgens één decaan is de invloed van ouders niet zo groot omdat leerlingen altijd zeggen dat zij zelf van hun ouders mogen kiezen wat zij leuk vinden. Dat neemt echter niet weg dat deze leerlingen wel degelijk door hun ouders beïnvloed kunnen worden. In veel gevallen is sprake van indirecte invloed via de ouders. De invloed van ouders op de studiekeuze is in diverse onderzoeken aangetoond. Onder andere: Hamstra (1989), Kosters & Schut (1997), Van Rossem en Woldringh (1978). Volgens Groot en Mekkelholt (1995) heeft het beroep van de vader echter geen invloed op de opleidingsrichting in Nederland. Uit: Notitie: Het kiezen van (technische) opleidingen (1998). DIJK12 Beleidsonderzoek, Amsterdam. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
21
Volgens enkele decanen wordt op hun school tijdens de open dagen de laatste paar jaren minder voorlichting gegeven over de metaal. Op deze scholen stond vroeger iemand van de Stichting Opleiding Metaal (SOM) met een stand, maar tegenwoordig niet meer.1 De Bouw is hier nog wel vertegenwoordigd. Arbeidsmarkt en salaris Baangarantie is volgens de meeste decanen een belangrijker factor dan salaris. Als er in de sector metaal of bouw veel banen verdwijnen, heeft dat direct invloed op het aantal leerlingen dat voor deze opleidingen kiest. Het merendeel van de decanen noemt salaris niet als één van de belangrijke factoren waar leerlingen zich door laten leiden. Leerlingen zijn daar volgens hen nog niet zo mee bezig. Enkele decanen zijn echter van mening dat salaris wel degelijk een belangrijke rol speelt. Leerlingen willen bijvoorbeeld vaak lasser worden omdat zij gehoord hebben dat dit goed betaalt. Omgeving Volgens enkele decanen kiezen leerlingen in de stad vaker voor metaal en leerlingen buiten de stad vaker voor bouw. Dit heeft volgens deze decanen onder meer te maken met de situering van het bedrijfsleven: in de omgeving waarin deze leerlingen wonen, zijn relatief meer metaalbedrijven gevestigd. Deze decanen zien ook dat leerlingen uit de omringende dorpen traditioneler kiezen dan leerlingen in de stad. Dat wil zeggen: leerlingen in de dorpen kiezen vaker in de zelfde richting als hun ouders. Uitstraling school/lokalen Decanen geven aan dat vooral de uitstraling van de school als geheel van belang is voor de studiekeuze. De instroom van leerlingen metaaltechniek begint eigenlijk al bij de instroom in de basisvorming. Als de school een positief imago heeft zullen ouders hun kinderen eerder naar die school sturen. Datzelfde geldt ook voor de VBO-afdelingen/locaties en de praktijklokalen. Ouders en leerlingen krijgen deze te zien op open dagen van de school. Veel is echter ook mond tot mond reclame (of juist geen reclame2). De uitstraling van praktijklokalen van de technische afdelingen kan volgens de meeste decanen een factor zijn die mede de studiekeuze bepaalt. Om dit effect te doen gelden is het echter wel van belang dat leerlingen en ouders in de basisvorming (of al op de basisschool) dit ook daadwerkelijk te zien krijgen. Doordat leerlingen in de onderbouw op aparte locaties les krijgen hebben zij veelal geen goed beeld van de opleidingen in de bovenbouw. Een aantal decanen betreurt dat. Met name onderbouw-leerlingen van de MAVO zouden een verkeerd beeld hebben van de technische afdelingen in het VBO. Men vindt het jammer dat MAVO-leerlingen bijna niet in aanraking komen met het (technisch) beroepsonderwijs. Nu is dat meestal alleen een gedwongen overstap; als de MAVO niet haalbaar is. Dit draagt bij tot het negatieve imago van het VBO, aldus verschillende geïnterviewden.3
1
Uit navraag bij de SOM blijkt dit inderdaad het geval. De reden dat SOM-consulenten nu minder dan vroeger op V(M)BO-scholen komen is volgens de SOM tweeërlei: SOM is zich sinds de invoering van de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) meer gaan richten op het bedrijfsleven en minder op de leerling en scholen; SOM ontvangt de laatste jaren minder verzoeken van scholen om op open dagen aanwezig te zijn. 2 Eén decaan merkt op dat de afdeling metaaltechniek op school een negatieve uitstraling heeft doordat deze afdeling een bezemfunctie heeft. Op deze afdeling zitten volgens de decaan relatief veel allochtone leerlingen en veel leerlingen op een laag niveau. 3 Naast decanen is dit punt ook door docenten en de directie van enkele VBO-scholen naar voren gebracht.
22
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Imago opleiding metaaltechniek Enkele decanen wijzen erop dat de opleiding metaaltechniek op school misschien een negatief imago heeft omdat hier relatief gezien veel allochtone leerlingen en leerlingen op een lager niveau naar toe gaan. Dit kan volgens hen voor sommige leerlingen/ouders een reden zijn om daarom een andere afdeling of zelfs school te kiezen. Docenten Volgens de meeste decanen spelen de docenten metaaltechniek en bouwtechniek niet zo’n belangrijke rol in de studiekeuze van leerlingen. Dit heeft te maken met het geringe contact tussen leerlingen in de basisvorming en de docenten in de bovenbouw. Volgens enkele decanen kan de docent bij twijfel wel de doorslag geven. Dit heeft dan vooral te maken met de indruk die leerlingen van de docent en het vak krijgen tijdens de oriëntatielessen in het tweede jaar. Invloed decaan De decanen dichten zichzelf weinig invloed toe op de studiekeuze van leerlingen. Decanen willen in ieder geval geen sturende factor zijn. In twijfelgevallen kan de decaan door middel van gesprekken met de leerlingen en ouders helpen om de keuze te bepalen. Zoals eerder opgemerkt zijn decanen vooral in de tweede lijn actief. Zij ondersteunen mentoren en afdelingsdocenten die de leerlingen op hun studiekeuze voorbereiden.1 Overige factoren Naast bovengenoemde factoren hebben de decanen nog een aantal factoren genoemd die van belang kunnen zijn voor de studiekeuze. Op zichzelf staand lijken deze factoren volgens de decanen echter minder van belang dan eerder genoemde factoren. Genoemd zijn onder meer: • doorstroommogelijkheden vervolgonderwijs; • het vak Techniek; • de media; • afstand tot school (in kilometers). Motivatie studiekeuze De decanen is gevraagd hoe sterk volgens hen de motivatie van leerlingen is voor de door hen gekozen opleiding. Hierbij zijn de volgende aspecten meegenomen: • In hoeverre maken leerlingen een bewuste keuze? • Hoe sterk is de keuze, hoeveel leerlingen twijfelen nog? • Is er ook sprake van negatieve keuzes? Bewuste keuze De meeste decanen zijn van mening dat leerlingen een bewuste keuze maken en een duidelijke motivatie hebben waarom zij een bepaalde opleiding willen volgen. Veel leerlingen weten echter nog niet welk beroep zij later willen gaan doen. Enkele beroepen, zoals timmerman en lasser, vormen hierop een uitzondering. De meeste leerlingen die voor metaaltechniek of bouwtechniek kiezen, weten alleen dat zij iets met metaal of iets in de bouw willen doen. Leerlingen hebben nog geen duidelijk beeld voor ogen van de beroepen in de metaal of bouw. Vooral het beeld van beroepen in de metaal is vaag.
1
Dit is overeenkomstig het advies van de Raad voor het Jeugdbeleid. Deze Raad pleit er in een advies aan de regering voor om bij de toekomstoriëntatie vooral leraren en mentoren te betrekken omdat die dagelijks contact hebben met de leerlingen. Raad voor het Jeugdbeleid (1991): Kiezen voor je toekomst. Advies over de begeleiding van het proces van studie- en beroepskeuze van jeugdigen. Ministerie van WVC, Rijswijk. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
23
Hoe sterk is de keuze Volgens de geïnterviewde decanen zijn de meeste leerlingen vrij honkvast. Eenmaal gekozen voor een opleiding switchen zij niet meer. Ook zijn de meeste leerlingen volgens de decanen achteraf wel tevreden over de door hen gemaakte keuze. Slechts een enkele leerling komt bij de decaan omdat hij/zij van opleiding (afdeling) wil veranderen. Daarbij dient gezegd te worden dat de scholen het niet stimuleren dat leerlingen in het derde jaar nog switchen. Leerlingen die switchen hebben een leerachterstand en het switchen veroorzaakt organisatorische problemen.1 De meeste decanen vinden het moeilijk te schatten hoeveel leerlingen nog twijfelen als zij aan het eind van het tweede jaar hun definitieve studiekeuze moeten opgeven. Een paar decanen die hier iets over zeggen, schatten voorzichtig dat er misschien nog een groep van 25% twijfelt. Dat betekent dus dat een kwart van de leerlingen iets kiest waarvan zij niet zijn overtuigd. Negatieve keuzes Vijf van de tien decanen geven aan dat een deel van de leerlingen niet op de opleiding zit waar hun eigenlijke voorkeur naar uitgaat. Dit komt volgens de decanen vaker voor bij metaaltechniek dan bij bouwtechniek. Zoals eerder aangestipt zijn hiervoor twee hoofdoorzaken aan te geven: 1. de leerling heeft een te laag niveau voor de opleiding die hij/zij had willen kiezen; 2. de opleiding die de leerling had willen kiezen wordt niet op school gegeven. Veel van deze leerlingen zien de opleiding metaaltechniek als eerste stap in de richting die zij eigenlijk uit willen. Die richting is bijvoorbeeld autotechniek, elektrotechniek of transport en logistiek. Een deel van deze leerlingen is volgens de decanen minder gemotiveerd en de uitval onder deze leerlingen is relatief groot.
2.4
Docenten over de studiekeuze van leerlingen
Op elk van de tien VMBO-scholen in het onderzoek zijn interviews afgenomen met een docent van de afdeling metaaltechniek en bouwtechniek. In deze paragraaf komen de volgende aspecten van deze interviews aan bod: • belangrijkste factoren voor de studiekeuze van leerlingen (inclusief docenten zelf); • motivatie voor de studiekeuze van leerlingen; • contacten met het bedrijfsleven; • onderwijsvernieuwingen. In de interviews is de vraag naar de belangrijkste factoren open gesteld. Dat wil zeggen dat de docenten hier eerst spontaan op konden reageren. Vervolgens is op een aantal aspecten doorgevraagd (personen, beeld van beroepen, school). In onderstaand schema wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste factoren voor de studiekeuze van leerlingen, volgens geïnterviewde docenten metaaltechniek en bouwtechniek. Het schema laat zien hoeveel docenten onderstaande factoren als belangrijke factor noemen. De factoren staan in volgorde van het aantal keren genoemd door docenten metaaltechniek.
1
Een afdeling die al ‘vol’ zit, roostertechnische problemen, etc.
24
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Overzicht 2
Factoren studiekeuze volgens docenten metaaltechniek en bouwtechniek (N=20) Docenten metaaltechniek (n=10)
Factoren
Ouders, familie
Aantal malen genoemd 8
Docenten bouwtechniek (n=10) Toelichting
Vrijwel alle docenten noemen dit als een hele belangrijke factor. Ouders/familie van de leerlingen zijn volgens docenten vaak werkzaam in dezelfde sector (metaal/bouw). De docenten bouwtechniek zien dit over het algemeen als een iets belangrijker factor dan docenten metaaltechniek.
Aantal malen genoemd 10
Volgens twee docenten metaaltechniek is de invloed van ouders/familie niet zo groot. Het patroon dat leerlingen hetzelfde kiezen als hun ouders wordt volgens hen doorbroken, met name in de stad. Beeld/imago branche en beroepen
7
De meeste docenten noemen het beeld dat leerlingen van beroepen in de metaal c.q. bouw hebben als belangrijke factor. Volgens enkele docenten zijn leerlingen echter nog nauwelijks bezig met beroepen en spelen andere factoren meer een rol, zoals; hoe makkelijk de opleiding is of welke apparatuur er wordt gebruikt.
9
Docenten metaaltechniek zeggen vaker dan hun collega-docenten bouwtechniek dat leerlingen/ouders een verkeerd beeld hebben van beroepen in de metaal c.q. bouw. Metaal wordt vaak geassocieerd met vies en zwaar werk. Bouw wordt meer geassocieerd met buiten werken en wordt vaker met schoon werk geassocieerd dan metaal. Docenten zelf
5
Acht docenten zijn van mening dat zij redelijk veel invloed hebben op de studiekeuze van leerlingen. Docenten kunnen invloed uitoefenen door de manier waarop en het enthousiasme waarmee ze hun afdeling/opleiding presenteren in de oriëntatielessen. Deze docenten zeggen een realistisch maar vooral positief beeld te schetsen van de opleiding en de branche. Het maken van leuke werkstukjes in de oriëntatielessen is volgens verschillende docenten ook erg belangrijk. VMBO-leerlingen zijn erg doegericht.
3
Enkele docenten merken op dat leerlingen geen autoritaire leraar willen. Als een leraar als autoritair bekend staat, zijn er leerlingen die bewust een andere opleiding kiezen waar de docent ‘wat makkelijker’ is. Volgens enkele docenten zouden zij de leerlingen makkelijk kunnen beïnvloeden maar doen zij dit bewust niet. Eén docent metaaltechniek hierover: ‘Ik ga het niet mooier verkopen dan het is’. Uitstraling school en afdeling
4
De uitstraling van de school en de afdeling wordt door ongeveer de helft van de docenten als een belangrijke factor genoemd. Docenten bouwtechniek noemen dit vaker als belangrijke factor. Een aantal scholen is bezig met, of heeft plannen voor, verbouwing van de praktijklokalen. De docenten van deze scholen denken dat dit tot extra instroom van leerlingen zal leiden.
7
De meeste docenten merken echter op dat er niet zo veel verschil is in de outillage van de afdelingen metaaltechniek en bouwtechniek. De aantrekkingskracht van een afdeling heeft dan ook vaker met persoonlijke voorkeuren van de leerlingen te maken; zoals geur en de ‘voorliefde’ voor bepaalde machines en gereedschappen.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
25
Vervolg overzicht 2 Docenten metaaltechniek (n=10) Factoren
Aantal malen genoemd
Docenten bouwtechniek (n=10) Toelichting
Aantal malen genoemd
Bedrijfsleven in de regio
3
Acht docenten noemen de aanwezigheid van het bedrijfsleven in de regio als belangrijke factor. Als er relatief veel metaalbedrijven c.q. bouwbedrijven in de regio zijn, wordt er relatief vaker voor metaal c.q. bouw gekozen. De docenten zien een duidelijke terugloop van het aantal leerlingen op het moment dat het slecht gaat met de metaal of bouw. Dat gaat volgens hen van mond tot mond.
5
Vrienden / klasgenoten
3
Zes docenten zijn van mening dat vrienden/klasgenoten een belangrijke factor kunnen zijn. De docenten denken dit omdat zij uit bepaalde klassen van de basisvorming veel leerlingen op hun afdeling krijgen, terwijl er uit andere klassen bijna niemand komt. De docenten vermoeden dat klasgenoten/vrienden elkaar beïnvloeden maar weten dit niet zeker. Het zou bijvoorbeeld ook door een bepaalde docent/mentor kunnen komen.
3
Salaris / arbeidsmarkt
2
Zeven docenten noemen arbeidsmarktperspectieven en salaris als belangrijke factor voor de studiekeuze. Opvallend is dat docenten bouwtechniek dit vaker als belangrijke factor noemen dan docenten metaaltechniek. Eén van de docenten metaaltechniek die dit als belangrijke factor noemt, noemt het bovendien als negatieve factor voor de studiekeuze metaaltechniek. Volgens hem zijn de salarissen in de metaal mager.
5
Docenten bouwtechniek noemen baangarantie, salaris en de mogelijkheid om zwart bij te verdienen als belangrijke factoren. Volgens hen betaalt de bouw goed. Volgens de meeste docenten hebben leerlingen echter nauwelijks enig besef van salaris en arbeidsmarktperspectieven. Leerlingen kiezen volgens hen vooral voor wat hen leuk lijkt. Karakter
1
Vier docenten noemen de relatie tussen het karakter van leerlingen en de opleiding/sector als belangrijke factor. Eén docent metaaltechniek noemt metaal harder en de bouw zachter (‘softer’). Drie docenten bouwtechniek zeggen hetzelfde. Volgens hen past iemand qua karakter gewoon beter bij de bouw of de metaal.
3
Overige factoren
1
De hieronder genoemde factoren zijn door hooguit drie docenten genoemd en hooguit door één metaaldocent. Het betreft de volgende factoren: • leerlingen kiezen voor de makkelijkste opleidingen: zowel bouw als metaal. • invloed van de media • invloed door fusie • invloed decaan • invloed docent/mentor onderbouw • drempelverlaging MAVO, daardoor minder VBO-leerlingen • stad (metaal) / platteland (bouw) • toename allochtonen: kiezen vaker metaaltechniek • op de basisschool en onderbouw is men ‘anti-VBO’
Max. 2
26
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Uit het schema valt af te lezen dat de docenten ongeveer dezelfde factoren als belangrijk zien voor de studiekeuze als decanen (vorige paragraaf). ‘Ouders/familie’ en ‘het beeld van beroepen’ worden het vaakst als belangrijke factor genoemd. Wat opvalt is dat een aantal factoren vaker wordt genoemd door docenten bouwtechniek dan door docenten metaaltechniek. Docenten bouwtechniek noemen vaker: • ouders/familie; • beeld/imago branche en beroepen; • uitstraling school en afdeling; • bedrijfsleven in de regio; • salaris/arbeidsmarkt. Motivatie studiekeuze Aan de docenten metaaltechniek en bouwtechniek is - evenals aan de decanen - gevraagd naar de motivatie van leerlingen voor hun studiekeuze. Het beeld dat docenten hiervan hebben komt in grote lijnen overeen met dat van de decanen (zie vorige paragraaf). De meeste docenten zijn van mening dat het grootste deel van de leerlingen bewust kiest. Gemiddeld schatten zij dat ongeveer 20% tot 40% van de leerlingen niet erg gemotiveerd kiest. Dit zijn leerlingen die twijfelen of liever een andere opleiding hadden willen volgen, bijvoorbeeld: elektrotechniek, motorvoertuigentechniek of MAVO/HAVO. Het betreft ook drop-outs van deze opleidingen. Twee docenten metaaltechniek en twee docenten bouwtechniek zijn van mening dat leerlingen weinig gemotiveerd of bewust kiezen. Dit zijn docenten van verschillende scholen. Contacten tussen scholen en bedrijven Aan de docenten metaaltechniek en bouwtechniek is gevraagd hoe volgens hen het contact is tussen hun afdeling en het regionale bedrijfsleven. Uit de gesprekken met docenten komt naar voren dat op de meeste scholen de afdeling bouwtechniek betere relaties met het regionale bedrijfsleven onderhoudt dan de afdeling metaaltechniek: • docenten bouwtechniek zijn positiever over de contacten met het bedrijfsleven; • de afdelingen bouwtechniek hebben meer contact met samenwerkingsverbanden van bedrijven; • de afdelingen bouwtechniek worden vaker gesponsord door bedrijven in de regio. Docenten van de afdelingen metaaltechniek betreuren het dat de contacten niet beter zijn. Volgens een aantal van hen neemt het bedrijfsleven zelf ook te weinig initiatieven tot contact. Contacten die de school/afdeling probeert aan te gaan lopen vaak op een teleurstelling uit. Diverse pogingen om samenwerkingsverbanden op te zetten met metaalbedrijven zijn mislukt. Een aantal scholen/docenten is bezig met het versterken van de relaties en het opzetten van een netwerk/samenwerkingsverband. Twee docenten metaaltechniek geven aan dat er wel uitstekende relaties met het bedrijfsleven zijn. Op één van deze scholen is het aantal leerlingen metaaltechniek fors toegenomen de afgelopen jaren, op de andere school is het aantal leerlingen metaaltechniek echter afgenomen. Onderwijsvernieuwingen Alle tien de scholen zijn bezig met de ontwikkeling van nieuwe onderwijsmethoden waar de docenten metaaltechniek en bouwtechniek mee te maken krijgen en vaak ook direct bij betrokken zijn. Daarnaast spelen onderwijsvernieuwingen zoals de basisvorming en de invoering van het VMBO een rol. Aan de docenten is gevraagd of zij denken dat de kwaliteit van het onderwijs hierdoor verbetert en of dit tot extra instroom van leerlingen zal leiden.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
27
Nieuwe onderwijsmethoden Uit de interviews komt naar voren dat de afdelingen metaaltechniek op de meeste scholen iets verder zijn gevorderd met vernieuwingen op het gebied van de integratie van praktijk- en theorie. De afdelingen bouwtechniek lijken iets verder gevorderd met de afstemming tussen de VBOopleidingen en het vervolgonderwijs (afstemmen van eindtermen VBO en instroomeisen ROC’s). De meeste docenten zijn vrij enthousiast over deze vernieuwingen. Men is met name enthousiast over de integratie praktijk-theorie in combi-lokalen, het nabootsen van bedrijfssituaties in het onderwijs (werkorder geleidebonnen, planning, kwaliteitscontrole, magazijn, etc.) en het werken met modules. Op verschillende scholen is de afdeling metaaltechniek hiermee begonnen en wordt dit wegens succes nu ook toegepast op de andere technische afdelingen op school, zoals bouwtechniek. Een aantal docenten ziet echter weinig heil in deze vernieuwingen en houdt het liever bij het oude. Basisvorming Over de invoering van de basisvorming zijn de meeste docenten metaaltechniek en bouwtechniek nogal negatief. Volgens hen krijgen leerlingen in de eerste twee jaar van hun opleiding te weinig praktijkonderwijs en wordt er te veel tijd besteed aan algemeen vormende vakken. Hierdoor is het niveau van de leerlingen in de technische vakken lager op het moment dat zijn in het derde jaar in een technische afdelingen beginnen, aldus de docenten. VMBO Over de invoering van het VMBO wordt verschillend gedacht. Sommige docenten vinden dit een goede zaak omdat zij hopen dat hierdoor meer leerlingen die nu naar de MAVO gaan in aanraking komen met het technisch beroepsonderwijs. Zij hopen ook dat dit tot een hoger niveau van leerlingen in het beroepsonderwijs zal leiden. Andere docenten verwachten echter dat het VMBO ertoe zal leiden dat er een niveau-verlaging van de HAVO zal optreden en dat het gehele VMBO ongeveer dezelfde positie zal gaan innemen als het vroegere VBO. Toename instroom leerlingen Het is nog onduidelijk in hoeverre de nieuwe onderwijsmethoden (c.q. onderwijsvernieuwingen) tot extra instroom van leerlingen en uitstroom van gediplomeerde leerlingen (op niveau) zal leiden. De meeste docenten laten zich hier niet over uit. Enkele docenten verwachten dat er op termijn positieve effecten vanuit kunnen gaan. Hierbij geldt echter als voorwaarde dat de afdelingen naar buiten zijn gericht. Dat wil zeggen: dat (toekomstige) leerlingen en ouders ook kennismaken met de vernieuwde afdelingen. Een aantal scholen is nog volop bezig met de verbouwing van praktijklokalen, zodat deze beter passen bij de nieuwe lesmethoden. Als de vernieuwde praktijklokalen klaar zijn, willen de docenten een open dag organiseren voor leerlingen/ouders en hierbij ook het bedrijfsleven uitnodigen.
2.5
Samenvattende conclusies
Vanuit de interviews met docenten en decanen kunnen onder meer de volgende conclusies worden getrokken: • Ouders hebben een grote invloed op de studiekeuze van leerlingen. • Ouders en leerlingen hebben vaak geen goed beeld van metaalberoepen. Bovendien is het beeld dat veel ouders hiervan hebben negatief. • De contacten tussen de scholen en het bedrijfsleven zijn vaak beperkt (op stagecontacten na). Deze contacten lijken op de meeste scholen bij metaal minder goed dan bij bouw. • Op de meeste scholen vinden excursies (en stages) bij bedrijven pas plaats nadat de keuze voor de afdeling reeds is gemaakt.
28
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
• • • • • • • •
• •
Een aantal scholen geeft aan dat de voorlichting over metaal op school nu meer fragmentarisch is dan vroeger. Leerlingen in de onderbouw zijn meestal gescheiden van de bovenbouw en hebben weinig zicht op de bovenbouwopleidingen, waaronder metaaltechniek. De kennismaking met de afdelingen in de bovenbouw vindt plaats tijdens oriëntatielessen. Het aantal lesuren dat hieraan wordt besteed verschilt sterk per school. Decanen dichten zich weinig invloed toe op de studiekeuze van leerlingen. Zij zien zichzelf meer als ondersteunend in de tweede lijn. Iets minder dan de helft van de docenten zegt invloed te hebben op de studiekeuze van leerlingen. Als docenten invloed hebben is dat tijdens de oriëntatielessen. Naar schatting twijfelt een kwart van de leerlingen nog bij het maken van een definitieve studiekeuze. Voor een redelijk aantal leerlingen die metaaltechniek gaan doen was dit niet hun eerste keuze. Op een aantal scholen heeft VBO-metaaltechniek voor sommige ouders een negatief imago omdat relatief veel allochtone leerlingen en leerlingen op een lager niveau deze opleiding volgen. De uitstraling van de school en lokalen is van belang. Voorwaarde is echter dat (toekomstige) leerlingen en ouders dit ook te zien krijgen. Het is nog onduidelijk in hoeverre nieuwe onderwijsmethoden en onderwijsvernieuwingen tot extra instroom en uitstroom (op niveau) van VBO-leerlingen metaaltechniek zal leiden.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
29
3
Ouders over de studiekeuze van hun kinderen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hetgeen ouders zeggen over de studiekeuze van hun kinderen. Voor het onderzoek zijn twintig ouders van leerlingen metaaltechniek en twintig ouders van leerlingen bouwtechniek geïnterviewd.1
3.1
Interesse leerling in techniek en metaal/bouw
Aan de ouders is gevraagd wanneer de interesse van hun zoon of dochter voor techniek en specifiek voor metaal of bouw is ontstaan. Vrijwel alle ouders zeggen dat de interesse in techniek al heel vroeg aanwezig was. Hun kinderen speelden met lego, maakten modelvliegtuigen, knutselden met hout, sleutelden aan brommers, etc. Bij ongeveer 20% was het niet echt duidelijk dat zij interesse hadden in de techniek.2 Volgens de ouders is de specifieke interesse in metaal of bouw bij de meeste leerlingen pas op latere leeftijd ontstaan. Uit de interviews komt naar voren dat ongeveer 20% al op jongere leeftijd (voor het VBO) duidelijk interesse had in beroepen voor de metaal of bouw. Dit betreft met name leerlingen bouwtechniek. De interesse voor bouw is dus vaker al op jonge leeftijd aanwezig dan de interesse in metaal. Dit komt wellicht doordat de bouw veel zichtbaarder is. Eén van de ouders hierover: Vanaf zijn derde jaar wilde hij al timmerman worden. Tegenover ons werd een garage gebouwd. Toen stond hij de hele dag met zijn neus tegen de ramen. Vanaf die tijd wilde hij dat soort dingen doen.
3.2
De keuze voor VBO-techniek
In de interviews is nagegaan hoe de ouders tegenover VBO(-techniek) staan (in vergelijking met MAVO). Het blijkt dat vrijwel alle ouders hier positief tegenover staan. Slechts twee van de veertig ouders zeggen dat zij het eigenlijk jammer vinden dat hun zoon of dochter op het VBO zit. Zij hadden liever gezien dat hij of zij naar de MAVO was gegaan. Ouders staan positief tegenover VBO(techniek) omdat: • hij op de MAVO teveel op zijn tenen moet lopen; • het is geen kind om met zijn neus in de boeken te zitten; • het is een doe-kind, hij kan niet zo goed leren; • hij is graag buiten, geen type voor kantoor; • hij wil graag met zijn handen werken; • VBO is praktijkgericht, daar doe je al ervaring op en daar heb je meer aan; • VBO is al een hoge opleiding; • het biedt veel kans op werk; • hij moet doen wat hij zelf het leukste vindt.
1
De meeste interviews zijn afgenomen met de moeders van de leerlingen (25). Er zijn zeven interviews met de vaders afgenomen en acht interviews met beide ouders. 2 Vier ouders van leerlingen metaaltechniek en vier ouders van leerlingen bouwtechniek zeggen dit.
30
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
De keuze voor het VBO ligt voor de meeste leerlingen in het verlengde van het advies van de basisschool en de uitkomst van de Cito-toets. Vijf van de veertig leerlingen (van geïnterviewde ouders) hebben een MAVO-advies gekregen maar zijn desondanks VBO gaan doen.1 Voor nog eens tien leerlingen werd aangegeven dat MAVO misschien haalbaar zou zijn, maar werd ook een VBOadvies gegeven. De overige 25 leerlingen kregen volgens de ouders een (I)VBO-advies. Eén moeder vertelt dat de basisschool verbolgen was dat haar zoon naar het VBO ging, terwijl de MAVO ook haalbaar was. Als antwoord op de vraag van school waarom zij dit hadden gedaan, zei de moeder: Als ik mijn kind naar de MAVO doe en hij moet dan heel erg veel studeren, dan gooit hij er met de pet naar. Dan moet ik hem constant achter de broek zitten en daar heb ik geen zin in. Nu gaat hij met plezier naar school. Hij is een jongen die met zijn handen wil werken en hij wil gewoon een vak leren. De meeste geïnterviewde ouders hebben zelf ook lager beroepsonderwijs als hoogste opleiding. Zij zien het VBO niet zozeer als een lage opleiding. Enkele ouders hebben wel het gevoel dat het VBO een laag niveau heeft en hadden liever gezien dat hun zoon of dochter de MAVO zou doen. Keuze voor de school De meeste ouders zijn op een open dag van de school geweest en hebben samen met hun zoon of dochter de school bekeken. Enkele ouders vonden dat niet nodig omdat zij de school al goed kenden van hun oudere kinderen of omdat een andere school te ver weg lag. Een aantal ouders heeft samen met hun zoon of dochter verschillende scholen bezocht om een goede keuze te kunnen maken.
3.3
Keuze VBO-afdeling metaaltechniek / bouwtechniek
In paragraaf 3.1 is beschreven dat de keuze metaal of bouw voor veel leerlingen nog niet vaststaat op het moment dat zij naar het VBO gaan.2 Die afweging wordt door veel leerlingen dus in de eerste twee jaar van het VBO gemaakt. Aan de ouders is gevraagd in hoeverre zij betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van die keuze en hoe het contact met de school hierover is verlopen. Ook is nagegaan of de afweging metaaltechniek of bouwtechniek aan de orde is geweest. Vrijwel alle ouders zeggen dat zij op school zijn geweest op een open dag en/of informatie-avond waarin de studiekeuze werd toegelicht. De meeste ouders hebben ook praktijkafdelingen op school gezien. Eén vader zegt op een informatiedag van school bij een bedrijf te zijn geweest (hij vond dat ‘perfect’). Volgens de meeste ouders was de voorlichting over de studiekeuze voldoende. Een aantal ouders zegt echter dat zij graag meer informatie hadden willen hebben en dat de informatie te algemeen was. Uit de interviews ontstaat het beeld dat het merendeel van de ouders tijdens de eerste twee jaar niet zo erg betrokken is geweest bij de keuze van de studierichting. Ouders zijn weliswaar op school geweest, maar de meeste ouders hebben nauwelijks met een docent of decaan specifiek over de studiekeuze gesproken. Volgens de ouders is de leerling er zelf op het VBO achter gekomen wat hem/haar het meeste aantrekt. Een aantal ouders heeft wel een sterke voorkeur uitgesproken en hun zoon of dochter advies gegeven voor een bepaalde richting. Dit geldt met name voor advies richting bouwtechniek.
1 2
Eén leerling had het advies MAVO/HAVO. Een aantal leerlingen/ouders weet dat al zeker en kiest hier de school zelfs op uit. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
31
3.4
Beeld van ouders van de metaal en bouw
Het beeld dat ouders van de metaal en bouw hebben, kan de studiekeuze van hun kinderen beïnvloeden. Ook als ouders zeggen dat zij hun kinderen hierin geheel vrijlaten kan dit toch (onbewust) een rol spelen. In de interviews met ouders is daarom nagegaan welk beeld zij van de metaal en bouw hebben en of dit een positief of negatief beeld is. Daarbij is ook nagegaan of zij zelf in de metaal of bouw werken of hebben gewerkt. Beeld van beroepen Iets minder dan veertig procent van de ouders is zelf werkzaam (geweest) in de richting waarin hun zoon of dochter een opleiding volgt: metaal c.q. bouw. Dit betreft zes ouders van leerlingen metaaltechniek en negen ouders van leerlingen bouwtechniek. De overige ouders hebben dus niet uit eigen werkervaring een beeld van de beroepen in de metaal c.q. bouw. Ouders van leerlingen metaaltechniek is gevraagd welk beeld zij van beroepen in de metaal hebben en ouders van leerlingen bouwtechniek welk beeld zij van beroepen in de bouw hebben. Over het algemeen hebben de ouders een positief beeld van beroepen in de metaal c.q. bouw. Het beeld van beroepen in de metaal komt minder duidelijk naar voren dan dat van beroepen in de bouw. Ongeveer één op de drie ouders van leerlingen metaaltechniek zegt nauwelijks een beeld van beroepen in de metaal te hebben. Een vader die zelf niet in de metaal werkt, omschrijft het als volgt: Bij metaal zie ik een fabriek voor me waar mensen achter machines staan die blokjes metaal verwerken. Je ziet ook wel eens lassers. In het overzicht op de volgende bladzijde wordt dit beeld weergegeven aan de hand van positieve en negatieve aspecten die door ouders zijn genoemd. Daarbij wordt aangegeven hoe vaak het aspect is genoemd. Overzicht 3
Beeld ouders van metaalberoepen en bouwberoepen (N=40)
Ouders van leerlingen metaaltechniek (n=20) Positieve aspecten (aantal malen genoemd) Je kan goed verdienen in de metaal (13) Er is veel werkgelegenheid (10) Je kan doorgroeien, hogerop komen (6) Je kan er alle kanten mee op, veel soorten werk (4)
Ouders van leerlingen bouwtechniek (n=20) Positieve aspecten (aantal malen genoemd) Er is veel werkgelegenheid (14) Je kan goed verdienen in de bouw (12) Handig voor thuis, klussen, huis (ver)bouwen (9) Je kan er alle kanten mee op, veel soorten werk (5) Je kan er altijd geld mee verdienen (ook zwart) (4) Je kan doorgroeien, hogerop komen (4) Het is lekker buiten (3) Arbeidsomstandigheden zijn (nu) goed (3)
Maximaal tweemaal genoemd: Het werk is niet zo zwaar Het werk is vaak binnen (niet koud) Er is altijd werk in (baanzekerheid) Het is Avontuurlijk Je kunt thuis klussen Het zijn waardige en nuttige beroepen De CAO’s zijn goed geregeld Er zijn expressieve en creatieve beroepen in de metaal Negatieve aspecten (maximaal driemaal genoemd) Het is zwaar werk Het is smerig werk Het is soms ongezond werk (vrijkomende gassen) Sommige beroepen zijn buiten (koud) Er is ook veel werk dat weinig verdient
32
Maximaal tweemaal genoemd: Afwisselend werk Vrijheid Niet zo zwaar (als vroeger) Veilig (t.o.v. vroeger) Je bent onder de mensen Je bent zelfstandig
Negatieve aspecten (maximaal driemaal genoemd) Het is zwaar werk Buiten werken (koud, nat) Het is soms een rotzooi op de bouw
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Uit het overzicht valt af te lezen dat zowel in de metaal als in de bouw de meest genoemde aspecten zijn dat er goed mee verdiend kan worden en dat er veel werkgelegenheid in is. Daarnaast wordt bij beide beroepen genoemd dat er vele richtingen en doorgroeimogelijkheden zijn. Een belangrijk bijkomend aspect voor beroepen in de bouw is dat er ook voordelen buiten het (reguliere) werk aan vast zitten, zoals thuis klussen en bijverdienen (ook zwart). Bijna de helft van de ouders van leerlingen bouwtechniek ziet dit als een belangrijk voordeel van de bouw. Uit het overzicht valt ook af te lezen dat ouders weinig negatieve aspecten noemen. Alhoewel niet specifiek gevraagd, noemt een aantal ouders van leerlingen metaaltechniek enkele negatieve aspecten over de bouw en noemt een aantal ouders van leerlingen bouwtechniek negatieve aspecten over de metaal. Dit laatste komt overigens vaker voor. Deze ouders hebben de vergelijking metaal/bouw ook voorgehouden aan hun zoon of dochter toen die een studiekeuze moest maken. Onderstaande citaten geven daar een beeld van.1 Een leerling die nog niet wist wat hij zou kiezen en metaaltechniek overwoog, kreeg van zijn vader - die zelf spoorwerker is - het volgende advies. Als je in de metaal zit kom je tegenwoordig negen van de tien keer in een groot bedrijf terecht. Dat is dan ergens binnen en je ziet nooit niks meer. In de bouw heb je meer vrijheid. Je komt dan eens hier en dan eens daar. Als je in de metaal begint kom je altijd in een grote hal terecht, ergens in een hoekje. Dan moet je maar zien dat je verder komt. Een vader die uitvoerder is in de bouw zegt het volgende: Hij wist niet wat hij zou kiezen en heeft mij gevraagd wat ik ervan vond. Ik heb gezegd ‘kies maar bouw, daar verdien je altijd een boterham in’. De werkgelegenheid in de bouw is beter. Mijn vader en mijn broer hebben in de scheepvaart gewerkt. Je leest het elke dag in de krant, hoeveel zijn er niet gesloten. Wij zijn gewoon te duur in vergelijking met andere landen. In de bouw ligt dat anders. Een boot kan ook naar Antwerpen, maar een huis moet hier gebouwd worden en blijft hier staan. Een vader die pijpfitter is en verschillende beroepen in de metaal heeft gedaan, zegt tegen zijn zoon die overweegt bouw te kiezen: Je kunt beter metaal kiezen. Dan kun je alle kanten op, van fijn metaal tot heel grof. Je kunt altijd hogerop komen.
3.5
Invloedfactoren: wat gaf de doorslag in studiekeuze?
Aan de ouders is gevraagd wat volgens hen de doorslag heeft gegeven in de studiekeuze (metaaltechniek c.q. bouwtechniek) van hun zoon of dochter. Daarbij is nagegaan welke factoren volgens de ouders hierop van invloed zijn geweest. Op één na alle ouders zijn van mening dat de keuze vrijwel geheel uit eigen interesse van de leerling tot stand is gekomen. Volgens de meeste ouders heeft hun zoon of dochter vrijwel zonder enige invloed van buitenaf voor de opleiding gekozen. Indien de leerling eigenlijk een andere opleiding wilde doen maar dit niet mogelijk was (bijvoorbeeld vanwege het niveau), heeft hij of zij uit eigen interesse voor het best mogelijke alternatief gekozen. 1
In deze gevallen heeft de leerling dit advies ook opgevolgd. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
33
Doorvragen over mogelijke invloedfactoren als invloed van de ouders zelf, docenten, vrienden, uitstraling van de school en dergelijke, leverde weinig op. De meeste ouders kunnen moeilijk aangeven waardoor deze interesse van hun zoon of dochter is ontstaan. Volgens de meeste ouders heeft hun zoon of dochter een sterke eigen wil en zijn zij niet zo makkelijk te beïnvloeden. Ouders is gevraagd toch enkele factoren aan te geven die dan misschien nog enige invloed hebben gehad. In onderstaand schema wordt hiervan een overzicht gegeven. Tussen haakjes staat het aantal keer dat deze factor is genoemd. Overzicht 4
Invloedfactoren studiekeuze volgens ouders (naast interesse) (N=40)
Ouders leerlingen metaaltechniek (n=20) Invloed van de ouders (5) Ervaringen in de oriëntatie op school (5) Testen op school (4) Invloed familie/kennissen (2) Uitstraling school/afdeling (2) Vrienden/klasgenoten (2) Invloed docent (2)
Ouders leerlingen bouwtechniek (n=20) Ervaringen in de oriëntatie op school (4) Invloed van de ouders (3) Uitstraling school/afdeling (2) Invloed familie/kennissen (1) Afstand tot school (1) Invloed docent (1)
Als ouders toch iets moeten noemen, valt met name op dat ouders van leerlingen metaaltechniek vaker iets aangeven dan ouders van leerlingen bouwtechniek. Factoren die volgens ouders van leerlingen metaal- en bouwtechniek nog enigszins van invloed zijn, betreffen de ouders zelf en ervaringen in de oriëntatie op school. Ouders van leerlingen metaaltechniek noemen bovendien nog de uitslag van beroepskeuzetesten in het tweede jaar als invloedfactor. Grote afwezige (niet genoemd) zijn factoren met betrekking tot de arbeidsmarkt. Zo zijn salaris en werkgelegenheid hier in het geheel niet door ouders genoemd.
3.6
Was het een goede studiekeuze?
Tot slot is met de ouders nagegaan of de keuze voor metaaltechniek c.q. bouwtechniek de juiste is geweest. Daarbij is ingegaan op hoe de opleiding nu bevalt, wat hun zoon of dochter van de school en docenten vindt en of hij/zij al weet wat hij/zij na de opleiding gaat doen. Hoe bevalt de opleiding? Volgens de meeste ouders bevalt de opleiding hun zoon of dochter prima. Twee van de twintig ouders zeggen dat de opleiding matig bevalt. Over de sfeer op school en het lesgeven door de docenten zijn meer negatieve geluiden te horen. Ongeveer eenderde van de geïnterviewde ouders zegt dat dit niet altijd even positief is volgens hun zoon of dochter.1 Dit ligt volgens de meeste ouders vaker aan problemen met de docent of mentor dan aan de school zelf. Volgens tweederde van de ouders is, voor zover zij dit weten, de sfeer op school echter goed en zijn er geen klachten over docenten. Goede keuze Uit de interviews komt naar voren dat vrijwel alle ouders van mening zijn dat hun zoon of dochter achteraf gezien waarschijnlijk de juiste studiekeuze heeft gemaakt. Drie van de veertig ouders zijn van mening dat hun zoon of dochter achteraf wellicht beter een andere richting had kunnen kiezen.
1
Volgens zes ouders van leerlingen metaaltechniek en acht ouders van leerlingen bouwtechniek.
34
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Vervolg na de opleiding Dat hun zoon of dochter de juiste studiekeuze heeft gemaakt wil nog niet zeggen dat al deze leerlingen ook verder gaan in de metaal of bouw.1 Ongeveer één op de vier leerlingen gaat, volgens hun ouders, (waarschijnlijk) niet verder in de metaal c.q. bouw.2 Vijf ouders van leerlingen metaaltechniek en drie ouders van leerlingen bouwtechniek weten dit zelfs vrij zeker. Deze leerlingen metaaltechniek willen verder gaan in de richting van: • vrachtwagenchauffeur; • autoschade-herstel; • administratie; • fietsenmaker; • politie. De drie leerlingen bouwtechniek willen verder gaan in de richting van: • vrachtwagenchauffeur; • marine; • toerisme.
3.7
Samenvattende conclusies
Vanuit de interviews met ouders kunnen onder meer de volgende conclusies worden getrokken: • Ouders zeggen dat zij nauwelijks invloed hebben gehad op de studiekeuze van hun zoon of dochter en dat hij/zij vrijwel geheel uit eigen interesse heeft gekozen. Ongeveer twintig procent van ouders zegt wel enige invloed te hebben gehad. • Ongeveer veertig procent van de ouders is zelf werkzaam (geweest) in de richting waarin hun zoon of dochter een opleiding volgt: metaal c.q. bouw. • Volgens de meeste ouders is de specifieke interesse voor metaal of bouw bij de meeste leerlin-gen pas ontstaan toen ze al op het VBO zaten. De interesse voor bouw is vaker al op jonge leeftijd aanwezig dan de interesse voor metaal. • Ouders hebben een minder goed beeld van beroepen in de metaal dan in de bouw. Eén op drie ouders van leerlingen metaaltechniek zegt nauwelijks een beeld van metaalberoepen te hebben. • Werkgelegenheid, geld verdienen en het nut van de opleiding buiten een reguliere baan zijn belangrijk in de afweging van ouders. Dit laatste aspect betreft: klussen, (ver)bouwen en zwart geld verdienen en wordt bijna alleen in de bouw gezien. • Het merendeel van de ouders is op school weinig betrokken geweest bij de studiekeuze van hun kinderen. De meeste ouders zijn wel op school geweest maar hebben nauwelijks over de studiekeuze gesproken. • Vrijwel alle ouders zeggen dat de studiekeuze achteraf gezien de juiste keuze is geweest. • Vrijwel alle geïnterviewde ouders staan positief tegenover VBO-techniek.
1
De drie leerlingen die volgens hun ouders een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt gaan vrijwel zeker niet verder in de metaal (2) c.q. bouw (1). 2 Dit betreft zes leerlingen metaaltechniek en vijf leerlingen bouwtechniek. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
35
4
VBO-leerlingen over hun studiekeuze en opleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hetgeen leerlingen zelf over hun studiekeuze hebben gezegd. Ook wordt stilgestaan bij wat leerlingen nu van de gekozen opleiding vinden en of zij achteraf tevreden zijn over hun keuze.
4.1
Leerlingen over de door hen gekozen opleiding
Aan de leerlingen is gevraagd wat zij vinden van de opleiding die zij nu volgen: wat zij leuk en minder leuk aan de opleiding vinden. Hierbij is vooral ingegaan op de vakken die specifiek op metaaltechniek c.q. bouwtechniek zijn gericht. De meeste leerlingen blijken vrij positief over hun opleiding. Van de veertig leerlingen zijn er vier iets minder enthousiast, maar geen van de leerlingen noemt de opleiding echt vervelend.1 Leuke dingen van de opleiding De meeste leerlingen kunnen direct aangeven wat zij zo leuk vinden aan de opleiding, zij hebben hierover een uitgesproken mening. Een aantal leerlingen kan dit minder goed zeggen. In onderstaand overzicht wordt een opsomming gegeven van ‘leuke dingen van de opleiding’ die door leerlingen zijn genoemd. Het gaat hier telkens om dingen die spontaan door leerlingen naar voren zijn gebracht. Dus lassen is bijvoorbeeld door elf leerlingen metaaltechniek genoemd. Dat neemt niet weg dat de overige negen leerlingen metaaltechniek het ook leuk kunnen vinden om te lassen. Overzicht 5
Leuke dingen van de opleiding volgens leerlingen metaaltechniek en bouwtechniek (N=40) Wat is leuk aan de opleiding?
Aantal malen genoemd door leerlingen metaaltechniek (n=20)
Aantal malen genoemd door leerlingen bouwtechniek (n=20)
Lassen (10) Draaien (9) Met machines werken (6) Met je handen werken (5) Zelfstandig werken/modules (5) Praktijk / werkstukken maken (5) Werken met metaal (3) Frezen (3) Diversiteit, afwisseling (3) CNC (2)
Praktijk / werkstukken maken (11) Met je handen werken (9) Met machines werken (6) Diversiteit, afwisseling (6) Werken met hout (5) Timmeren (5) Vak-tekenen (3) Vak-theorie (3)
Eenmaal genoemd: Geur van metaal Creativiteit Vak-theorie auto-onderdelen Nadenken over wat je doet Constructie-bankwerken
Eenmaal genoemd: Dingen maken Met gereedschap werken Ruwbouw Snel resultaat Metselen
1
Het gaat om drie leerlingen metaaltechniek en een leerling bouwtechniek. Voor al deze leerlingen was de gekozen opleiding een negatieve of zwakke keuze.
36
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Uit het overzicht blijkt dat er een groot aantal aspecten is dat leerlingen aanspreekt aan de opleiding. Leerlingen metaaltechniek noemen vooral lassen en draaien. Door leerlingen bouwtechniek wordt ‘het maken van werkstukken’ en ‘het werken met je handen’ het vaakst genoemd.
4.2
Leerlingen over het studiekeuzeproces: het kiezen van de afdeling
In hoofdstuk 2 is beschreven dat de wijze waarop leerlingen op hun studiekeuze voor het derde jaar (keuze van de afdeling) worden voorbereid per school verschilt. De ene school doet hier relatief meer aan dan de andere school. Hetgeen de school doet op dit gebied, is behalve aan decanen en docenten ook aan de leerlingen zelf gevraagd. Het is immers mogelijk dat leerlingen dit anders beleven, of dat zij op een andere school dan de huidige hun basisvorming hebben gevolgd. In de interviews met leerlingen is ingegaan op: • de activiteiten op school met betrekking tot de studiekeuze; • of de informatie voldoende was om een goede afweging te kunnen maken; • de motivatie voor de studiekeuze. Activiteiten op school rond studiekeuze Hetgeen leerlingen zeggen over het studiekeuzeproces komt grotendeels overeen met hetgeen decanen en docenten hierover zeggen. Leerlingen kunnen zich verschillende activiteiten echter niet meer zo goed voor de geest halen. Vooral de leerlingen die bij aanvang van het tweede jaar al een sterke voorkeur voor een bepaalde opleiding hadden (bouw of metaal), kunnen zich hier vrij weinig van herinneren. Hieronder volgt een aantal opmerkingen over de activiteiten op school rond het studiekeuzeproces naar aanleiding van interviews met leerlingen. Oriëntatielessen op de afdelingen Ongeveer de helft van de leerlingen zegt dat zij vrij weinig van de afdelingen hebben gezien in de oriëntatie. Deze leerlingen hebben hooguit enkele uren lessen gevolgd in de praktijkafdelingen, als oriëntatie op hun studiekeuze. De leerlingen die meer praktijklessen hebben gevolgd op de verschillende afdelingen zijn hierover vrij enthousiast. Vooral het maken van werkstukjes vonden de leerlingen leuk. Sommige werkstukjes vonden zij echter vervelend om te maken: zoals werkstukjes waarbij veel gevijld moest worden. Een paar leerlingen zeggen dat zij door de oriëntatielessen beter wisten wat zij leuk vonden en welke opleiding zij moesten kiezen. Video’s Iets minder dan de helft van de leerlingen herinnert zich dat zij in het tweede jaar één of meer video’s hebben gezien van beroepen in de metaal of bouw. De meeste leerlingen weten echter niet meer zo goed waar dat over ging. Eén leerling herinnert zich een video over een tandtechnicus. Dat trok hem niet zo. Hij vond het werk nogal priegelig. Excursies Zes van de veertig leerlingen zeggen dat zij in het tweede jaar op excursie zijn geweest. De meeste leerlingen vonden dat wel leuk, maar volgens hen had het geen invloed op hun studiekeuze. Gesprek en advies studiekeuze Ongeveer de helft van de leerlingen metaaltechniek en bouwtechniek zegt in het tweede jaar een (kort) gesprek te hebben gehad met de decaan over de studiekeuze. Acht leerlingen zeggen advies te hebben gekregen van de decaan, docent of mentor voor een specifieke richting:
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
37
• • •
vier leerlingen kregen het advies metaaltechniek te kiezen; twee leerlingen werd geadviseerd bouwtechniek te kiezen; twee leerlingen kregen het advies om een geheel andere opleiding te volgen.
Eén leerling deed eerst MAVO maar wilde liever bouwtechniek doen. Van zijn mentrix kreeg hij het advies niet naar het VBO te gaan omdat hij dan minder goed zou verdienen en nooit een goede baan zou krijgen. Voldoende informatie voor studiekeuze? Volgens de meeste leerlingen hadden zij voldoende informatie om een juiste afweging voor hun studiekeuze te kunnen maken. Veel leerlingen hadden ook niet meer informatie nodig omdat zij toch al wisten wat zij zouden kiezen. Vijf van de veertig leerlingen geven aan dat zij naar hun mening te weinig informatie van school hebben gekregen en dat de school veel meer had kunnen doen. Dit betreft vier leerlingen metaaltechniek en één leerling bouwtechniek. Motivatie voor de studiekeuze In de interviews met leerlingen is nagegaan met welke motivatie zij de opleiding metaaltechniek c.q. bouwtechniek hebben gekozen. Hierbij is met name gekeken naar hoe sterk de motivatie van leerlingen voor hun studiekeuze is geweest. In onderstaand schema wordt hiervan een overzicht gegeven, waarbij geldt: • positieve keuze: leerling wilde graag deze opleiding doen; • zwakke keuze: leerling wist het niet zo goed, twijfelde; • negatieve keuze: leerling wilde eigenlijk liever een andere opleiding doen. Tabel 1
Motivatie voor studiekeuze van leerlingen metaal- en bouwtechniek (N=40)
Motivatie
Metaal (n=20)
Bouw (n=20)
Totaal
Positieve keuze
10
14
24
Zwakke keuze
5
5
10
Negatieve keuze
5
1
6
Totaal
20
20
40
Positieve keuze Voor de meeste leerlingen (24 van 40) was de keuze voor hun opleiding positief. Deze leerlingen hebben vrij bewust voor metaaltechniek of bouwtechniek gekozen en wilden zelf deze richting op. Een voorbeeld hiervan is Kees1 die per se lasser wil worden en dus koos voor metaaltechniek: Het mooiste vind ik elektrode-lassen. Ik ben een paar keer met mijn vader mee geweest, die lasser is. We hebben ook een keer bij de sluisdeuren van de afsluitdijk gekeken naar mensen die daar aan het lassen waren. Hartstikke mooi werk. Je moest in het tweede jaar een eerste en tweede keuze opgeven [voor afdelingen waar je oriëntatielessen kon volgen], maar ik heb alleen een eerste keuze opgegeven omdat ik toch zeker wist dat ik lasser wil worden. Op school vonden ze dat goed. Zwakke keuze Een kwart van de leerlingen was niet zo gemotiveerd voor de opleiding. Zij twijfelden bijvoorbeeld tussen twee opleidingen of hebben zonder overtuiging iets gekozen. 1
Gefingeerde naam.
38
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Negatieve keuze Voor zes van de veertig leerlingen was de keuze negatief: deze leerlingen wilden eigenlijk een andere opleiding volgen, maar dat kon niet op deze school. Hiervan zijn vijf leerlingen metaaltechniek. Het blijken met name leerlingen te zijn die liever elektrotechniek of motorvoertuigentechniek hadden willen doen. Dit werd niet gegeven op school of de leerlingen hadden een te laag niveau voor deze opleidingen. Elektrotechniek en motorvoertuigentechniek worden in veel scholen alleen vanaf B-niveau gegeven. Metaaltechniek is voor deze leerlingen de opleiding die nog het meest in de buurt komt. Dit wil overigens niet zeggen dat de leerlingen achteraf ontevreden zijn over de gekozen opleiding. Zoals eerder opgemerkt zijn de meeste leerlingen enthousiast over hun opleiding en is er niemand echt negatief.
4.3
Leerlingen over hun toekomstig beroep
In de interviews met leerlingen is nagegaan of zij al een idee van hun toekomstig beroep hebben. Tevens is gevraagd welk beeld zij hebben van beroepen in de metaal en bouw: wat leerlingen hierin wel of niet aanspreekt. Hieronder volgt een overzicht van beroepen die door de leerlingen metaaltechniek en bouwtechniek worden genoemd. Het aantal vermelde beroepen is iets groter dan het aantal leerlingen doordat enkele leerlingen twee beroepen hebben genoemd. Er is maar één leerling (bouwtechniek) die nog geen enkel beroep of richting voor ogen heeft. De beroepen staan in volgorde van aantal malen genoemd. Overzicht 6
Toekomstige beroepen leerlingen metaal- en bouwtechniek (N=40) Toekomstig beroep
Aantal malen genoemd door leerlingen metaaltechniek (n=20)
Aantal malen genoemd door leerlingen bouwtechniek (n=20)
Lasser (7) Montage/onderhoud (3) Automonteur (2)
Timmerman (4) Meubelmaker (3) Aannemer (3) Architect (3) Uitvoerder (2) Opzichter (2)
Eenmaal genoemd: Ingenieur Goudsmid Vliegtuigbouw Instrumentmaker Draaier Iets met CNC-machine Bij autoschade-bedrijf Iets met handel/computers ‘Skelterbouwer’ Vrachtwagenchauffeur
Eenmaal genoemd: Interieurbouw Decorbouw Loonwerker in de bouw Huizenbouw Iets in renovatie Iets bij de spoorwegen Iets in de bouw Beroepsmilitair, daarna bouw
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
39
Uit het overzicht blijkt dat leerlingen een grote diversiteit aan beroepen noemen. Wat verder opvalt is: • Bij leerlingen metaaltechniek springt het beroep lasser eruit (7 leerlingen)1; • Door leerlingen bouwtechniek wordt timmerman het vaakst genoemd; • Een kwart van de leerlingen metaaltechniek noemt beroepen buiten de bedrijfstak metaal; • Leerlingen bouwtechniek noemen allemaal beroepen die met de bouw te maken hebben;2 • Ongeveer een vijfde van de leerlingen noemt een beroep waarvoor zij na het diploma VBO nog een redelijk lange studie of carrière te gaan hebben. Dit is met name bij bouwleerlingen het geval. Eén metaalleerling wil later graag skelterbouwer van beroep worden. Hij is hier nu ook op school in een project mee bezig. Beeld van beroepen in de metaal/bouw In hoofdstuk 2 is beschreven dat leerlingen volgens de docenten en decanen vaak geen goed beeld hebben van de beroepen in de metaal en bouw. Vooral het beeld van beroepen in de metaal is volgens decanen en docenten vaag en/of onjuist. In de interviews met leerlingen is gevraagd welk beeld zij hebben van de beroepen in de metaal en bouw. Aan leerlingen metaaltechniek is gevraagd wat hen aantrekt in beroepen in de metaal en waarom metaal leuker is dan bouw. Aan leerlingen bouwtechniek is gevraagd wat hen aantrekt in beroepen in de bouw en waarom bouw leuker is dan metaal. Overzicht 7
Beeld van leerlingen metaal- en bouwtechniek van beroepen in de metaal en bouw: positieve aspecten (N=40) Positieve aspecten van beroepen in de metaal en bouw
Leerlingen metaaltechniek over beroepen in de metaal (n=20)
Leerlingen bouwtechniek over beroepen in de bouw (n=20)
Als positief aspect genoemd Leuk werk in de metaal* Er is veel werk in de metaal Je kunt veel verdienen in de metaal Diversiteit beroepen, veel richtingen Veel doorgroeimogelijkheden Afwisselend werk Metaal is niet zo zwaar Metaal is meer binnen, niet koud Metaal is zwaar (stoerder dan bouw) Je kan rustig nadenken (achter een machine) Metaal is spannend Metaal ruikt lekker Metaal is niet vies Nog echt vakwerk en handwerk in de metaal Met machines werken Je maakt onderdelen Je ziet wat je doet
Als positief aspect genoemd: Leuk werk in de bouw* Er is veel werk in de bouw Bouw verdient goed De bouw heeft een goede toekomst Je kunt zwart bijverdienen Je kunt voor je zelf klussen Je kan je eigen huis bouwen Je maakt dingen Bouw is lekker buiten Bouw is meer handwerk/vakwerk Je hebt veel vrijheid in de bouw De bouw werk je nauwkeurig/precies In de bouw is schoon werk Bouw ruikt lekker
* Zie overzicht toekomstige beroepen
1 2
Vooral onderwaterlasser is populair. Eén leerling wil eerst enkele jaren beroepsmilitair worden. Daarna wil deze leerling echter alsnog de bouw in.
40
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Overzicht 8
Beeld van leerlingen metaal- en bouwtechniek van beroepen in de metaal en bouw: negatieve aspecten (N=40) Negatieve aspecten van beroepen in de metaal en bouw
Leerlingen metaaltechniek over beroepen in de bouw Leerlingen bouwtechniek over beroepen in de metaal (n=20) (n=20) Als negatief aspect genoemd: Geen leuk werk in de bouw Je doet steeds dezelfde dingen, saai Veel met stenen en hout Buiten werken: koud, nat, modderig Fysiek zwaar werk, slecht voor je rug Geen goede doorgroeimogelijkheden Bouw is gevaarlijk Lange werktijden, vroeg opstaan
Als negatief aspect genoemd Geen leuk werk in de metaal Metaal verdient minder Lassen is niet leuk Slijpen is niet leuk Bij metaal meer machines Bij metaal meer allochtonen Metaal is lastig te bewerken Metaal is preciezer werk Metaal is grover werk Metaal is viezer Metaal is meer binnen, in fabriek Bij metaal moet je meer leren om goed te verdienen
Leerlingen metaaltechniek en bouwtechniek noemen als positief aspect het vaakst dat het werk in de metaal c.q. bouw leuk is. Ook de werkzaamheden zijn leuk. Bij de metaal is dat vooral lassen, bij de bouw vooral timmeren. Daarnaast wordt door leerlingen metaaltechniek het vaakst genoemd: • Veel verschillende beroepen en mogelijkheden in de metaal; • Je kan veel verdienen in de metaal (vooral genoemd door leerlingen die lasser willen worden); • Er is veel werk in de metaal; • Metaal is meer binnen, met machines en niet zo zwaar. Door leerlingen bouwtechniek wordt verder het vaakst genoemd: • De bouw verdient goed (ook zwart); • Je kunt zelf klussen en je eigen huis bouwen; • Bouw is lekker buiten, vrij; • Er is veel werk in de bouw. Samenvattend kan worden gesteld dat leerlingen ten aanzien van beroepen in de metaal en bouw. sterk in stereotypen denken. Op een hoger abstractieniveau bezien lijken in de beeldvorming met name twee aspecten hierbij een belangrijke rol te spelen: 1. De persoonlijke voorkeur voor: materialen, gereedschappen, machines, binnen of buiten werken, etc. Kortom het subjectieve plezier in het werk. 2. Een kosten-baten afweging. Dit betreft de inkomsten (geld, baanzekerheid, mogelijkheden, flexibiliteit, transfer, doorstroom, klussen, etc.) in relatie tot wat daarvoor moet worden gedaan (leren, hard werken, zwaar werk, etc.).
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
41
4.4
Factoren van invloed op hun studiekeuze volgens leerlingen
In de interviews met leerlingen is gevraagd waarom zij hun opleiding hebben gekozen. Zoals eerder aangegeven heeft een aantal leerlingen meer uit negatieve overweging gekozen. De meeste leerlingen geven echter als antwoord hierop: ‘uit interesse’ en ‘omdat ik het leuk vind’. In diverse onderzoeken wordt dit antwoord, dat enigszins voor de hand ligt, ook als belangrijkste keuzemotief genoemd.1 In de interviews is getracht iets meer te weten te komen over waar deze interesse, ‘dit leuk vinden’, betrekking op heeft en waar het vandaan komt. In deze paragraaf wordt (analoog aan het overzicht van factoren volgens docenten) een overzicht van factoren gegeven die uit de interviews met leerlingen zijn afgeleid. Daarbij wordt aangegeven: • wat leerlingen zelf zeggen; • een nadere analyse vanuit de interviews; • eventuele verschillen tussen leerlingen metaal- en bouwtechniek. Overzicht 9
Factoren die van invloed zijn op de studiekeuze van leerlingen (N=40)
Factoren
Invloed volgens leerlingen en nadere analyses uit Eventuele verschillen tussen metaaltechniek en de interviews bouwtechniek
Ouders, familie
Volgens leerlingen zelf Volgens de leerlingen hebben hun ouders, gezin of familie weinig invloed op hun keuze. De meeste leerlingen hebben hun keuze wel met hun ouders overlegd.
Vooral leerlingen bouwtechniek hebben nogal eens het advies gekregen om bouw te kiezen van mensen in hun directe omgeving (ouders, broers, zwagers). Argumenten zijn dat er in de bouw veel werk is en dat je er altijd wat mee kunt.
Nadere analyse Uit nadere analyse blijkt dat bijna de helft van de leerlingen metaaltechniek iemand in het gezin heeft die werkzaam is (geweest) in de metaal. Voor leerlingen bouwtechniek geldt hetzelfde m.b.t. de bouw.
Leerlingen bouwtechniek die een zwakke of negatieve motivatie hebben voor hun opleiding hebben bijna allemaal geen gezinsleden die in de bouw werkzaam zijn. Bij leerlingen metaaltechniek is een dergelijk verband niet aangetroffen.
In enkele gevallen hebben leerlingen van hun ouders (vader) juist het advies gekregen om niet hetzelfde beroep te gaan doen omdat men er zelf slechte ervaringen mee heeft. Dit betreft zowel leerlingen metaaltechniek als bouwtechniek.
1
Van der Linden en Dijkman (1989) geven een opsomming van motieven/criteria die jongeren zelf noemen voor de keuze van een bepaalde (vervolg)opleiding. Linden, F.J. van der, Dijkman, T.A. (1989) Jong zijn en volwassen worden in Nederland: Een onderzoek naar psychosociaal functioneren in alledaagse situaties van de Nederlandse jongeren tussen 12 en 21 jaar. Hoogeveld Instituut Nijmegen. In volgorde van belang zijn dit: 1. de school moet aansluiten bij de eigen belangstelling (meestal zien leerlingen dit als een bewust eigen keuze); 2. als tweede is van belang wat hen voor ogen staat als toekomstig beroep; 3. een derde motief is de instrumentele betekenis van de opleiding: het willen behalen van een diploma; de brede oriëntatie op studie en beroep; het goed aangeschreven staan van een school; de korte duur van de opleiding; de gemakkelijke bereikbaarheid van de opleiding; 4. de vierde groep motieven kent vooral een negatieve lading: er was geen keus; uitgeloot of afgewezen; iets willekeurigs omdat men het nog niet wist; 5 op de vijfde plaats staan motieven die te maken hebben met invloed van anderen: advies van ouders of docent opgevolgd; vrienden of medescholieren gaan al naar die opleiding; 6 een laatste groep motieven betreft een inschatting van de eigen capaciteit; wel toereikend om bepaalde opleiding te kunnen volgen; ontoereikend voor de gewenste opleiding.
42
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Vervolg overzicht 9 Factoren
Invloed volgens leerlingen en nadere analyses uit Eventuele verschillen tussen metaaltechniek en de interviews bouwtechniek
Toekomstig beroep
Volgens leerlingen zelf De meeste leerlingen zeggen dat zij hun studiekeuze hebben gemaakt omdat zij willen werken (in een bepaald beroep) in de metaal of in de bouw. Tweederde van de leerlingen geeft aan dat zij hun studiekeuze (en daarmee beroepskeuze) pas in het tweede jaar hebben gemaakt en dat zij voor die tijd dus nog niet (zeker) wisten wat zij zouden kiezen.
Imago/beeld beroepen in de metaal en bouw
Uitstraling school en afdeling
Leerlingen lijken een duidelijker beeld te hebben van beroepen in de bouw dan in de metaal. Een aantal leerlingen metaaltechniek heeft een beroep voor ogen buiten de bedrijfstak metaal. Bij leerlingen bouwtechniek is dit niet aan- getroffen.
Er zijn minder leerlingen metaaltechniek (5) dan bouwtechniek (8) die zeggen dat hun studiekeuze al voor het tweede leerjaar vaststond. Deze leerlingen Nadere analyse metaaltechniek komen uit een gezin waar ook ieVeel leerlingen laten blijken dat zij geen duidelijk mand werkzaam is (geweest) in de metaal. Bij beeld hebben van beroepen in de metaal en bouw. Het is echter opvallend dat op één na alle leerlingen leerlingen bouwtechniek geldt dat maar voor de helft van de leerlingen. al wel een mening hebben over hun toekomstig beroep. De studiekeuze lijkt voor de meeste leerlingen (voor hen zelf) een logische keuze op basis van het toekomstig beroep dat hen voor ogen staat. Uitstraling van de afdeling is ook een persoonlijke Volgens leerlingen zelf Volgens de meeste leerlingen is de uitstraling van beleving. Leerlingen metaaltechniek hebben een de afdeling geen reden om hiervoor te kiezen. Een voorkeur om met metaal te werken. Ook lassen en paar leerlingen hebben aangegeven dat de afdeling diverse machines spreken hen aan. Leerlingen metaaltechniek of bouwtechniek minder populair is bouwtechniek hebben een voorkeur voor hout. (een slechter imago heeft). Dit heeft voor hen misEen paar leerlingen metaaltechniek zeggen dat schien een rol gespeeld in hun studiekeuze. metaal lekker ruikt, terwijl enkele leerlingen bouwtechniek juist zeggen dat hout lekker ruikt en dat zij Nadere analyse Zoals hiervoor aangegeven zegt tweederde van de metaal vinden stinken. leerlingen dat zij pas in het tweede jaar wisten wat zij zouden kiezen. Deze leerlingen zijn er gedurende het studiejaar achter gekomen waar hun voorkeur ligt. Met name de oriëntatielessen op de praktijkafdelingen hebben hierbij een rol gespeeld. Ongeveer tweederde van de leerlingen is tevreden over de praktijklokalen (machines, gereedschappen, ruimte). Eenderde is hierover ontevreden.
Docenten en decanen
Volgens leerlingen zelf Volgens de meeste leerlingen hadden de docenten en decanen nauwelijks invloed op hun studiekeuze. Vier leerlingen geven aan dat een docent/mentor wel enige invloed heeft gehad.
Er is op dit punt geen duidelijk verschil tussen leerlingen metaal- en bouwtechniek naar voren gekomen.
Nadere analyse De meeste leerlingen zijn tevreden over de docenten. Zij vinden dat hun docenten aardig zijn en goed les geven. Er is geen verband gevonden tussen tevredenheid over de afdeling en docenten.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
43
Vervolg overzicht 9 Factoren
Invloed volgens leerlingen en nadere analyses uit Eventuele verschillen tussen metaaltechniek en de interviews bouwtechniek
Bedrijfsleven in de regio
Volgens leerlingen zelf Dit is niet specifiek aan de leerlingen gevraagd. De meeste leerlingen zijn in het tweede leerjaar (nog) niet op excursie geweest naar bedrijven in de regio. De leerlingen hebben dan ook nog geen stage gevolgd.
Enkele leerlingen bouwtechniek geven aan dat zij mede voor bouwtechniek hebben gekozen omdat het werk in de bouw, zoals zij dat zien in hun omgeving, hen aanspreekt. Metaalberoepen zijn minder zichtbaar voor de leerlingen.
Nadere analyse Er lijkt wel enige relatie te zijn tussen bedrijfsleven in de regio en de studiekeuze van leerlingen. Het bedrijfsleven in de regio drukt in een aantal gevallen aanwijsbaar een stempel op het beroepsbeeld van leerlingen. Zo weten leerlingen van één bepaalde school bijvoorbeeld dat de meeste leerlingen die metaaltechniek kiezen, na het VBO bij een bekende scheepswerf gaan werken. Leerlingen die dit niet aanstaat kiezen dan geen metaal. Vrienden / klasgenoten
Op dit punt is geen verschil tussen metaaltechniek Volgens leerlingen zelf De leerlingen zeggen dat vrienden/klasgenoten geen en bouwtechniek aangetroffen. invloed hebben gehad op hun studiekeuze. Nadere analyse Een paar leerlingen zeggen dat zij wel van anderen weten dat zij vrienden/klasgenoten achterna lopen. Zelf zijn zij volgens eigen zeggen ‘geen meeloper’.
Salaris / arbeidsmarkt
Volgens leerlingen zelf Volgens iets minder dan de helft van de leerlingen speelt salaris wel een rol in de studiekeuze, maar de. meeste leerlingen zeggen dat salaris niet het belangrijkste is. Arbeidsmarktperspectieven lijken een belangrijker factor dan salaris. De meeste leerlingen noemen als reden voor hun keuze dat er voldoende werk is, maar dat geldt zowel voor bouw als metaal.
De meeste leerlingen metaaltechniek die salaris als factor noemen geven ook aan dat de metaal veel mogelijkheden biedt en dat je kunt doorgroeien. Leerlingen bouwtechniek die salaris van belang vinden noemen vooral ook de mogelijkheid voor zwartwerken, klussen en ‘je eigen huis bouwen’.
Nadere analyse Leerlingen die salaris belangrijk vinden, vinden ook andere arbeidsmarkt-factoren van belang. Karakter
Volgens leerlingen zelf Dit sluit aan bij interesse van de leerlingen. Zoals eerder opgemerkt kiezen vrijwel alle leerlingen in de eerste plaats uit interesse voor een studie en beroep.
Er is ook gevraagd naar hobby’s van leerlingen. Daaruit komt als enig opmerkelijk verschil naar voren dat leerlingen metaaltechniek vaker aan brommers sleutelen.
Nadere analyse Het is moeilijk aan te geven in hoeverre het karakter een rol speelt. Overige factoren
44
Volgens leerlingen zelf De volgende overwegingen hebben volgens enkele leerlingen ook een rol gespeeld bij de studiekeuze: • afgewezen voor andere keuze; • keuze komt het dichtst bij interesse; • afstand tot school; • broers, zussen ook op deze school.
Zoals aangegeven in paragraaf 4.2 is de keuze voor metaaltechniek voor een kwart van de leerlingen niet hun eerste keus. Deze leerlingen hadden liever een andere opleiding gedaan. Dit geldt maar voor één leerling bouwtechniek, die liever elektro wilde doen.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
4.5
Samenvattende conclusies
Vanuit de interviews met leerlingen kunnen onder meer de volgende conclusies worden getrokken: • Volgens vrijwel alle leerlingen is de opleiding geheel hun eigen keuze geweest. Ouders, decanen en docenten hebben volgens de meeste leerlingen nauwelijks enige invloed hierop gehad. • Bijna de helft van de leerlingen heeft in het gezin iemand die werkzaam is (geweest) in de richting van hun opleiding, metaal c.q. bouw. • Ongeveer twee derde van de leerlingen geeft aan dat zij pas in het tweede jaar wisten welke studie zij zouden gaan kiezen. Leerlingen zijn daar gedurende de basisvorming achter gekomen. Bouwleerlingen wisten relatief vaker al voor het tweede jaar dat zij voor bouw zouden kiezen. • Ongeveer een kwart van de leerlingen metaaltechniek twijfelde nog op het moment van de definitieve studiekeuze en voor een kwart was metaaltechniek niet hun eerste keus. • Naast interesse in de opleiding is vooral interesse in het toekomstig beroep van belang voor de studiekeuze van leerlingen. Leerlingen metaaltechniek noemen vooral het beroep van lasser als toekomstig beroep. Een kwart van de leerlingen metaaltechniek noemt overigens een beroep buiten de bedrijfstak metaal. • Leerlingen hebben een minder duidelijk beeld van beroepen in de metaal dan in de bouw. In de beeldvorming van beroepen lijken met name twee aspecten een belangrijke rol te spelen: de persoonlijke voorkeur voor: materialen, gereedschappen, machines, binnen of buiten werken, etc. (het subjectieve plezier in het werk) en; een kosten-baten afweging ten aanzien van inkomsten (geld, baanzekerheid, mogelijkheden, flexibiliteit, transfer, doorstroom, klussen, etc.) in relatie tot wat daarvoor moet worden gedaan (leren, hard werken, zwaar werk, etc.). • In tegenstelling tot leerlingen metaaltechniek noemen leerlingen bouwtechniek vooral ook directe baten van de opleiding, zoals thuis klussen en zwart bij kunnen verdienen. • Leerlingen kunnen zich van de verschillende activiteiten in het studiekeuzeproces vaak niet veel meer herinneren. Wat leerlingen vooral lijkt aan te spreken zijn de oriëntatielessen en het maken van werkstukjes. • Ongeveer de helft van de leerlingen zegt in het tweede jaar een gesprek met een decaan te hebben gehad over hun studiekeuze. • Ongeveer twintig procent van de leerlingen heeft van een decaan, docent of mentor advies gekregen voor een specifieke studierichting. • Leerlingen metaaltechniek noemen vooral lassen en draaien als leuke dingen van hun opleiding, leerlingen bouwtechniek vooral het maken werkstukken en handmatig werken.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
45
5
Conclusies en beschouwingen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht van factoren gegeven die van invloed lijken te zijn op de studiekeuze van leerlingen metaaltechniek. In het onderzoek is nagegaan waarom leerlingen voor metaaltechniek kiezen en niet voor een andere technische opleiding, zoals bouwtechniek. Bouwtechniek is als vergelijking gekozen omdat in tegenstelling tot metaaltechniek het aantal leerlingen hier wel is gestegen in de afgelopen tien jaar en de opleiding op ongeveer vergelijkbaar niveau is met metaaltechniek. Aanleiding voor het onderzoek en achtergrond De afgelopen tien jaar is de instroom van leerlingen in technische opleidingen sterk teruggelopen. Tegelijkertijd neemt de vraag naar werknemers met een technische opleiding toe. Ook de VBOafdelingen metaaltechniek kenden over het algemeen een sterke daling van het aantal leerlingen. VBO-metaaltechniek is voor een belangrijk deel leverancier van toekomstige vaklieden in de metaal. Om te zorgen dat er in de toekomst voldoende aanwas van vaklieden is, moet de instroom van leerlingen metaaltechniek worden vergroot en moeten zoveel mogelijk leerlingen doorstromen naar het leerlingwezen/MBO. De opleidingsfondsen in de metaal - stichting OOM en stichting O+A - voeren daarom al enige jaren gericht beleid om de instroom van leerlingen te bevorderen en de kwaliteit van het VBOonderwijs metaaltechniek te verbeteren. Naast OOM en O+A is een groot aantal organisaties en instellingen hierbij betrokken. Ondanks deze inspanningen is de trend echter niet gekeerd. Zowel in absolute als in relatieve zin kiezen nog steeds te weinig leerlingen voor metaal. Er worden diverse verklaringen gegeven voor de dalende instroom. Het is vooralsnog echter niet eenvoudig gebleken aan te geven welke factoren de studie- en beroepskeuze voor metaal in positieve of negatieve zin beïnvloeden. De totstandkoming van de studiekeuze VBO-metaaltechniek was grotendeels een black box. Onderhavig onderzoek heeft een aantal factoren die een rol spelen bij deze studiekeuze in kaart gebracht. In de conclusies en beschouwingen komen de volgende punten aan bod: • toelichting op de conclusies en onderzoeksmethode; • hoe bewust is de studiekeuze; • waardoor wordt de studiekeuze bepaald; • invloed van personen; • invloed van de school en afdelingen metaaltechniek; • pullfactoren en pushfactoren metaaltechniek voor leerlingen/ouders; • beschouwingen. Toelichting op de conclusies en onderzoeksmethode Een eerste conclusie die moet worden getrokken is dat uit het onderzoek vele factoren zijn achterhaald die direct of indirect invloed op de studiekeuze lijken te hebben. Het is daarbij moeilijk gebleken het afzonderlijke gewicht van deze factoren aan te geven omdat meestal niet één bepaalde factor afzonderlijk kan worden bezien. Er spelen altijd meerdere factoren tegelijkertijd een rol. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op diepte-interviews met de direct betrokkenen in het studiekeuzeproces (leerlingen, hun ouders, docenten en decanen). Het voordeel van diepte-interviews in vergelijking met een schriftelijke enquête of een telefonische enquête is dat kan worden doorge-
46
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
vraagd op aspecten die (ogenschijnlijk) meer op de achtergrond spelen. In de diepte-interviews zijn zo verschillende factoren achterhaald die impliciet en op de achtergrond een rol spelen. Een gevolg van de methode is dat het met name kwalitatieve informatie betreft. De meer kwantitatieve uitspraken moeten dan ook met name als indicatief en richtinggevend worden gezien.
5.2
Hoe bewust is de studiekeuze?
In het onderzoek is nagegaan hoe bewust leerlingen hun studiekeuze hebben gemaakt en wanneer zij deze keuze hebben gemaakt. Hierover zijn de volgende conclusies te trekken. De eerste twee jaar in de basisvorming VMBO Uit onderzoek blijkt dat de keuze voor techniek al vaak op jonge leeftijd is bepaald, maar dat de richting nog niet vaststaat. In dit onderzoek wordt dat bevestigd. Vrijwel alle leerlingen in dit onderzoek hadden - toen zij aan het VMBO begonnen - al gekozen voor de techniek.1 • De meesten wisten echter nog niet (zeker) welke technische richting zij op wilden gaan. Dit geldt voor ongeveer tweederde van de leerlingen. • Naar schatting een kwart tot een derde deel van de leerlingen had al wel een (zeer) sterke voorkeur voor een bepaalde studierichting en beroep. Dit geldt vooral voor de bouw en in veel mindere mate voor metaal. Bij de metaal geldt dit eigenlijk alleen voor leerlingen die kiezen voor het beroep lasser. De keuze voor metaaltechniek of een andere studierichting was voor de meeste leerlingen bij aanvang van het VMBO dus nog niet (bewust) uitgesloten. De keuze aan het eind van de basisvorming VMBO Aan het eind van de basisvorming VMBO maken de leerlingen een definitieve keuze voor een van de richtingen. Uit het onderzoek blijkt hierbij het volgende. • Ongeveer de helft van de leerlingen metaaltechniek maakt een sterke, bewuste en positieve keuze voor deze opleiding. De andere helft van de leerlingen heeft de opleiding echter vanuit een zwakke of negatieve motivatie gekozen. • De keuze voor VBO-metaaltechniek is voor een aantal leerlingen niet hun eerste keus. Een substantiële groep leerlingen (ongeveer een kwart) kiest voor de opleiding omdat het als beste alternatief van de opleidingen op school uit de bus komt. Metaaltechniek wordt dan met name als alternatief gekozen voor opleidingen motorvoertuigentechniek; elektrotechniek en transport en logistiek. Decanen en docenten adviseren leerlingen die interesse hebben in deze opleidingen - maar deze om de een of andere reden niet kunnen volgen2 - om metaaltechniek te kiezen.
5.3
Waardoor wordt de studiekeuze bepaald?
Het is wellicht een open deur, maar in het onderzoek komt naar voren dat de studiekeuze grotendeels wordt bepaald door opleiding en beroep. Leerlingen zeggen dat zij de opleiding hebben gekozen uit interesse voor de opleiding of omdat zij graag een bepaald beroep willen doen waarvoor deze opleiding voor hen de meest logische keuze is. Hier kan de volgende toelichting op worden gegeven.
1
Met uitzondering van een paar leerlingen die de MAVO niet haalden en naar het VBO zijn gegaan. Bijvoorbeeld: opleidingen zijn niet aanwezig (m.n. transport en logistiek) op school; leerlingen kunnen het niveau niet aan (elektro, motorvoertuigen); leerlingen zijn fysiek niet in staat tot de opleiding te volgen (kleurenblind/elektro) e.d. 2
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
47
De opleiding als keuzefactor Bij de keuze van opleiding spelen met name persoonlijke voorkeuren en affiniteiten een rol. Leerlingen metaaltechniek vinden het bijvoorbeeld leuk om te lassen, werken graag met machines, of vinden dat metaal lekker ruikt. Vooral lassen is populair: het is spannend, met vonken en er wordt echt iets mee gemaakt. Leerlingen bouwtechniek werken bijvoorbeeld graag met hun handen, werken graag met hout en vinden dat metaal stinkt. Bouwleerlingen zijn daarbij van mening dat zij al vaak directe baten hebben van de opleiding die zij nu volgen (zoals goed kunnen klussen). Leerlingen metaaltechniek zien nauwelijks directe baten, maar pas later, als zij een beroep uitoefenen. Het beroep als keuzefactor Het beroep wordt nauwelijks als op zich zelf staand beschouwd. Het beroep speelt voor leerlingen meer in de toekomst, waarbij werkgelegenheid, arbeidsmarkt en inkomsten in één adem met het beroep genoemd worden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat bij het beroep twee aspecten een belangrijke rol spelen, namelijk: 1. Het beeld dat leerlingen hebben van het beroep zelf en de positieve en negatieve aspecten daarvan. 2. Het beeld dat leerlingen hebben van de arbeidsmarkt, werkgelegenheid en de inkomsten die daarmee gepaard gaan. Beeld van het beroep Leerlingen kiezen deels voor metaaltechniek omdat zij een positief beeld hebben van beroepen in de metaal. Hier spelen dezelfde voorkeuren zoals die ook voor de opleidingskeuze een rol spelen: voor materialen, gereedschappen waarmee wordt gewerkt, binnen of buiten werken en dergelijke. Leerlingen metaaltechniek noemen bijvoorbeeld als positief aspect: • dat het werk in de metaal niet zo zwaar is; • dat het afwisselend werk is en; • dat metaal meer binnen is en dus niet zo koud en nat als in de bouw. Tegelijkertijd komt echter uit het onderzoek naar voren dat het beroepsbeeld in de metaal voor de meeste leerlingen vaag is. Leerlingen hebben een (veel) minder goed beeld van beroepen in de metaal dan van beroepen in de bouw. Zeven van de twintig leerlingen metaaltechniek zeggen lasser te willen worden. Een kwart van de leerlingen metaaltechniek noemt een beroep buiten de bedrijfstak, zoals automonteur. Hoewel leerlingen in de bouw vaak een overspannen verwachting hebben van wat zij kunnen worden in de bouw, noemen zij wel allemaal bouwberoepen. Beeld van arbeidsmarkt en werkgelegenheid In het onderzoek komen arbeidsmarkt en werkgelegenheid als zeer belangrijke factor voor de studiekeuze naar voren. Dit betreft vooral baanzekerheid en inkomsten. Het beroep lasser wordt mede zo vaak genoemd omdat het volgens de leerlingen goed verdient, met name ‘onderwaterlassen’. Leerlingen metaaltechniek noemen tevens enkele langere termijn baten van de opleiding als positief aspect, zoals de diversiteit aan beroepen in de metaal (transfermogelijkheid) en de doorgroeimogelijkheden. Door leerlingen bouwtechniek en hun ouders wordt naast baanzekerheid en salaris vooral het voordeel van kunnen klussen en zwart werken gezien. Dat veel leerlingen en hun ouders voor VBObouwtechniek kiezen houdt dus wel degelijk verband met het idee dat iemand die een bouwoplei-
48
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
ding heeft gevolgd altijd wel in staat zal zijn een inkomen te genereren (nog afgezien van de hoogte daarvan). 1
5.4
Invloed van personen
In het onderzoek is nagegaan welke personen met name invloed hebben op de studiekeuze van leerlingen. Indien de opinies van de in dit onderzoek betrokken respondenten op een rij worden gezet lijkt het er op dat de dertien- tot veertienjarige leerlingen zelfstandig hun keuzes bepalen en beslissingen nemen, zonder invloed van of last en ruggespraak met ouders, decanen, docenten, familie, vrienden enz. Dit ogenschijnlijke beeld klopt echter maar zeer gedeeltelijk met de werkelijkheid. Het beeld ‘de leerling beslist de richting’2 gaat op wanneer de leerling bewust kiest voor zijn persoonlijke voorkeuren en affiniteiten. Dit betreft echter een minderheid van de metaalleerlingen. De doorslaggevende factoren betreffen toch vooral een combinatie van enerzijds persoonlijke voorkeuren en anderzijds het beeld van beroep, arbeidsmarkt en werkgelegenheid. Mede gezien de beperkte blik van leerlingen op deze laatste factoren, is de invloed van anderen op dit beeld dus groot. Ouders hebben de meeste invloed. Ook al stellen ouders zelf, dat zij nauwelijks invloed hebben: het is duidelijk dat hun invloed zeer groot is. Dit blijkt meer uit indirecte aspecten uit het onderzoek dan uit directe. Zo is ongeveer veertig procent van de ouders zelf werkzaam (geweest) in een beroep in de richting van de opleiding van hun zoon of dochter: metaaltechniek (bedrijfstak metaal) c.q. bouwtechniek (bedrijfstak bouw). De leerlingen van deze ouders kiezen eerder en ook bewuster voor een bepaalde richting. Tevens is er een verband tussen beroepsbeelden van leerlingen en ouders. Ouders die niet werkzaam zijn (geweest) in de metaal hebben vaker een minder goed en negatief beeld van metaaltechniek. Deze invloed is vooral indirect en speelt op een langere termijn. De invloed hangt samen met de beeldvorming van ouders van beroepen en mogelijkheden in de metaal en het beeld/imago dat ouders hebben van de opleiding metaaltechniek op school. De invloed van docenten en decanen is een stuk beperkter. Decanen zeggen dat zij vooral in de tweede lijn opereren. De helft van de geïnterviewde leerlingen heeft een gesprek gehad met een decaan. Een vijfde van de geïnterviewde leerlingen heeft van de decaan, een docent of een mentor advies over de studierichting gekregen. De invloed van docenten metaaltechniek en bouwtechniek zelf is redelijk beperkt. Zij krijgen de leerling pas na de basisvorming in hun klas, terwijl de keuze van de richting al in de basisvorming wordt gemaakt. Docenten hebben wel invloed in de oriëntatielessen in de basisvorming. Het aantal oriëntatielessen is op de meeste scholen echter beperkt.
1
Deze uitkomsten gelden nog op MBO/MTS-niveau. Dit blijkt uit een onderzoek van ITS (1998), Instroom in de techniekopleidingen: Niet afwachten maar kansen pakken, waarin tevens een enquête onder MBO-leerlingen heeft plaatsgevonden. Het item ‘ik heb die opleiding gekozen omdat het leuk is’ scoort tussen metaal en bouw net zo hoog (ruim 80%). Het item ‘omdat ik dan veel geld ga verdienen’ scoort bij leerlingen MBO-bouwkunde beduidend hoger (42%) dan bij MTSleerlingen (26%) (cijfers gebaseerd op gegevens uit verschillende tabellen in het ITS-rapport). 2 De keuze voor de opleiding, zoals VBO, MAVO, HAVO wordt al vooral bepaald door een combinatie van hetgeen docenten op de basisschool adviseren, de Cito-toets en hetgeen ouders willen. In dit onderzoek zijn zo ook ouders geïnterviewd die hun zoon of dochter juist naar het VBO wilden laten gaan, in plaats van MAVO/HAVO (zie hoofdstuk 3). DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
49
Anderen, zoals familie (buiten het gezin), vrienden en klasgenoten hebben een minder grote invloed op de studiekeuze. Invloed van de school en afdelingen In het onderzoek is getracht na te gaan in hoeverre de school zelf en de afdelingen een factor zijn voor de studiekeuze van leerlingen. Dit is echter lastig aan te tonen. Wel is het zo dat de meeste scholen meer en makkelijker contacten hebben met bedrijven in de bouw dan met bedrijven in de metaal.
5.5
Pullfactoren en pushfactoren metaaltechniek voor leerlingen/ouders
Op basis van de verkregen informatie uit het onderzoek is een aantal factoren naar voren gekomen die voor de opleiding metaaltechniek een pullfactor voor leerlingen/ouders zijn geweest. Daarnaast zijn ook factoren naar voren gekomen die eerder afstotend, als pushfactor, hebben gewerkt. De belangrijkste factoren worden hieronder nog eens kort op een rij gezet. Pullfactoren voor leerlingen/ouders • Interesse in de opleiding metaaltechniek: leuke werkstukjes en praktijkopdrachten, lassen. • Persoonlijke voorkeuren van aspecten van metaalberoepen: binnen; diversiteit aan beroepen; doorgroeimogelijkheden; werkgelegenheid; salaris (vooral voor lasser). • Negatief beeld van andere beroepen zoals bouw: meer buiten (koud), zwaarder. • Goede uitstraling/imago van de school en praktijklokalen metaaltechniek: ‘voorliefde’ voor bepaalde machines. • Een voorkeur voor metaalproducten. • Metaaltechniek als relatief eenvoudige opleiding en alternatief voor andere opleidingen, zoals elektrotechniek en motorvoertuigentechniek.1 Pushfactoren Metaal is weinig herkenbaar, zowel qua beroepen als qua producten. Het imago: metaal is in een groot bedrijf, in een hal ergens achter een machine. Het is niet expliciet door ouders gezegd, maar dit beeld roept associaties op met routinematig werk, productiewerk en lopendeband-werk. • Een persoonlijke voorkeur voor bepaalde aspecten van een beroep die in de beleving van leerlingen/ouders niet aansluiten bij beroepen in de metaal, zoals buiten werken, vrijheid hebben; schoon werk. • Het beeld dat metaal minder goed betaalt dan andere bedrijfstakken. • De opleiding metaaltechniek levert in vergelijking met bouwtechniek in de beleving van leerlingen/ouders weinig directe baten op buiten het reguliere werk: zoals de mogelijkheid tot klussen en zwart werken. • Metaal komt soms negatief in het nieuws en heeft soms het imago van minder goede baanzekerheid (ontslagen bij scheepswerven en dergelijke). • Concurrentie van andere opleidingen, zoals bouwtechniek. • Negatieve uitstraling/imago van de school en opleiding metaaltechniek: metaaltechniek heeft het imago van een eenvoudige opleiding. •
1
Deze mening, die zowel door ouders als docenten metaaltechniek is geventileerd, wordt door cijfers ondersteund. In 1986/1987 waren er 17.597 leerlingen die de ‘normale’ LTS-opleiding mechanische techniek (nu metaaltechniek) volgden, tegenover 8.164 ITO-leerlingen (later IVBO en LWOO). In 1996/97 bedraagt het verschillen tussen VBO en IVBO nog maar ongeveer 2.000 leerlingen (6.848 om 4.872). Uit: Aantallen leerlingen met een technische opleiding binnen het VBO, MBO en HBO. DIJK12, Amsterdam, november 1997.
50
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Verklarende verschillen voor lagere instroom in metaaltechniek De instroom van leerlingen metaaltechniek in het VBO is al jaren dalend. De instroom van leerlingen bouwtechniek kende een stijging in de afgelopen tien jaar. In onderstaand overzicht staan de belangrijkste verklarende verschillen tussen metaaltechniek en bouwtechniek die een rol spelen bij de studiekeuze van leerlingen. Overzicht 10
Verschillen tussen metaaltechniek en bouwtechniek Metaaltechniek
• • • • • • •
5.6
Bouwtechniek
Meer gedachten over de opbrengsten van de studie op lange termijn, zoals doorgroeimogelijkheden. Nog altijd imago van scheepswerven (werkgelegenheid, ontslag) Vage beroepen en vage producten (behalve lassen) Ouders/leerlingen hebben vaag/onjuist beeld. Vaker uit zwakke of negatieve motivatie gekozen. Keus wordt meestal pas op latere leeftijd gemaakt (in de basisvorming). Relatief minder goede contacten met bedrijfsleven.
• • • • • • •
Meer opbrengsten van de studie op korte termijn, vooral ook voordelen buiten het reguliere werk (zwart werken en klussen). Grotere zekerheden voor het verkrijgen van inkomsten, ook wanneer het slechter gaat Beroepen en producten zijn meer tastbaar. Ouders/leerlingen hebben relatief beter beeld. Vaker een bewuste/sterke keus. Keus is relatief vaker al op jongere leeftijd bepaald. Relatief betere contacten met bedrijfsleven
Beschouwingen
In deze paragraaf worden enkele beschouwende opmerkingen gemaakt. De invalshoek is ouders, leerlingen en school. Hier is enige overlap in. Ouders Ouders blijken zeer belangrijk te zijn voor de beeldvorming en zodoende voor de keuze van een richting binnen het VBO. De beeldvorming van ouders over metaal en beroepen in de metaal is de resultante van vele aspecten die op lange termijn spelen. Indien men ouders positief in de richting van metaal wil beïnvloeden dan speelt dit dus ook op de langere termijn. Beeldvorming is een mengeling van feit en fictie en is uiteraard lastig te beïnvloeden. Toch is de bouwbranche er kennelijk beter in geslaagd een positieve beeldvorming te verkrijgen dan de metaal. Het aantal bouwleerlingen steeg de laatste tien jaar, tegen de trend in, van VBO tot en met HBO. En in dit onderzoek zijn ook relatief weinig negatieve dingen over de bouw naar voren gekomen, terwijl daar misschien vanuit het verleden wel aanleiding voor zou kunnen zijn.1 Zelfs respondenten die negatieve dingen over de bouw noemen, noemen niet (meer) zaken als conjunctuur, weinig verdienen, nomadenbestaan, etc. (negatieve aspecten liggen wel in de zwaarte van het werk, buiten werken: nat en koud, en persoonlijke affiniteiten). Bij beeldvorming van ouders over de metaal, kan gedacht worden aan onder meer het volgende: Uit het onderzoek komt naar voren dat ouders geen goed (diffuus) beeld van de metaal hebben en dat het beeld bovendien vaak negatief is. Ouders dienen een beter beeld van de beroe-
•
1
De beeldvorming van de bouw was vroeger vaak: een nomadisch karakter (geen vaste baan en geen vaste werkplek); conjunctuurgevoelig; kleinschalig; zwaar werk en geen goede arbeidsomstandigheden (veel uitval in WAO e.d.). Zie onder meer A. van Bochove en B. Dekker, Trends in bouwnijverheid voor de jaren 90, Den Haag, AVBB, 1990. Gesteld moet worden dat de bouw ook redelijk veel heeft geïnvesteerd in de instroom van leerlingen Zoals: baan - en opleidingsgarantie (van 2 maal 2 jaar; tot en met Format 3) voor leerlingen tegen redelijk goede salarissen; samenwerkingsverbanden met bedrijven; (verplichte) roulatie van leerlingen tussen bedrijven; relatief hoge afdrachten van bedrijven voor (vak)opleidingen; ontwikkeling ‘Toekomstpas VMBO’; excursies naar bedrijven en bouwlocaties op de basisschool e.d. DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
51
•
pen en mogelijkheden in de metaal te krijgen, met meer zichtbare baten op de langere en wellicht ook op de kortere termijn. Ouders dienen een positiever beeld te krijgen van de opleiding metaaltechniek (beeld van: schoon en goed uitziend en school heeft veel en goede contacten met bedrijven).
Leerlingen Voor een beïnvloeding van leerlingen in de richting van metaaltechniek lijken de eerste jaren van de basisvorming in het VMBO het geschikte moment. In de basisvorming van het VMBO, komt de leerling echter relatief weinig met metaaltechniek en met beroepen in de metaal in aanraking. Metaal is bovendien weinig herkenbaar in de samenleving omdat het werk vaak aan het zicht is onttrokken en bovendien zeer divers is. De leerlingen hebben dan ook een vaag beeld van de beroepen en mogelijkheden in de metaal. Alleen het beroep lasser lijkt duidelijk herkenbaar. Dat betekent dus dat metaalberoepen, producten, bedrijven en branches duidelijk voor het voetlicht moeten komen bij leerlingen. Uit het onderzoek blijkt verder het volgende: • Metaaltechniek wordt vaak op een andere locatie gegeven dan waar de basisvorming plaatsvindt. Er is dus vaak sprake van een (letterlijk) fysieke scheiding en leerlingen krijgen weinig van de opleiding te zien. • Daarnaast zijn er vraagtekens over de aandacht voor metaal in de lessen techniek en de oriëntatielessen metaaltechniek in de basisvorming. Op sommige scholen lijkt hier weinig aandacht aan te worden besteed. Waar dit wel meer gebeurt, blijkt het dat leerlingen het erg leuk vinden om werkstukjes te maken (praktijkwerk in het lokaal) en dan ook meer idee krijgen van wat metaaltechniek inhoudt. • Drie van de tien in het onderzoek betrokken scholen organiseren excursies bij bedrijven tijdens de basisvorming. Op de overige zeven scholen vindt dit echter niet plaats. • Wel krijgen leerlingen voorlichting over metaal in basisvorming en wordt door de mentor aandacht besteed aan studiekeuze en beroep en worden er keuzetesten gemaakt om na te gaan waar de interesse van de leerlingen naar uitgaat. Tot slot wordt er af en toe een video getoond. Dit medium maakt echter weinig indruk op leerlingen en blijft nauwelijks hangen. Scholen Gezien bovenstaande conclusie en beschouwingen zouden naar scholen toe de volgende punten in overweging kunnen worden genomen: • Een beter overzicht van beroepen en opleidingen in de metaal. Een aantal scholen geeft aan dat de voorlichting op open dagen de laatste jaren meer fragmentarisch is geworden. Op deze scholen wordt bijvoorbeeld geen voorlichting meer gegeven door de SOM. Deze rol is deels overgenomen door ROC’s, die laten echter niet het hele pallet aan mogelijkheden in de metaal zien. • Een minder grote (fysieke) scheiding tussen de basisvorming en de technische afdelingen (metaaltechniek). Op een aantal scholen wordt dit al bewerkstelligd door leerlingen in de basisvorming zoveel mogelijk praktijklessen op de afdelingen te laten volgen. Hiervoor wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de lesuren techniek. • Creatievere praktijkopdrachten en werkstukken, misschien wat minder gericht op (kleine) onderdelen en meer grotere gehelen laten zien. • Meer contacten met het bedrijfsleven in de metaal. Hierbij kan ook gedacht worden aan excursies in de basisvorming, zowel voor leerlingen als ouders. Een voorwaarde van bovenstaande is uiteraard dat scholen voldoende mogelijkheden hiertoe hebben (zoals goede bedrijven die bezocht kunnen worden, docenten die hier tijd voor vrij kunnen maken, beschikbare lesuren, goed voorlichtingsmateriaal, etc.).
52
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
Er zijn diverse onderwijsveranderingen in de metaaltechniek ingevoerd waar de meeste geïnterviewde docenten redelijk enthousiast over zijn. Dit betreft onder meer het nieuwe afdelingswerkplan metaaltechniek waardoor praktijk en theorie zijn geïntegreerd en waarbij er gewerkt wordt met modules. Daarnaast werkt een aantal scholen met het afgeven van certificaten. Een belangrijke vernieuwing is de invoering van het VMBO. Het is echter te prematuur om te kunnen beoordelen of deze veranderingen in het onderwijs bijdragen aan de doelstelling ‘meer leerlingen in de metaaltechniek’.
DIJK12 Beleidsonderzoek - maart 2000
53