NEDERLANDS JURISTENBLAD
MOGELIJKHEDEN PENSIOENKORTING • Salduz-moeheid of moe van Calvijn? • Handhaving rookverbod kleine café’s • Ebola in Nederland • Meer over wetgeving op overheid.nl P. 2761-2837 JAARGANG 89 14 NOVEMBER 2014
10304691
39
Zakboeken Politie: de 2015-edities zijn nu verkrijgbaar!
De serie ‘Zakboeken Politie’ bestaat uit de volgende delen: Zakboek Wetteksten voor de Hulpofficier Zakboek Strafvordering voor de Hulpofficier (ook online!) Zakboek Strafvordering voor de algemeen en buitengewoon Opsporingsambtenaar Zakboek Wetteksten voor de algemeen en buitengewoon Opsporingsambtenaar Zakboek Strafrecht voor de politie (ook online!) Ook verkrijgbaar als e-books.
Bestellen? Ga naar kluwer.nl/politie
Auteur: mr. M.G.M. Hoekendijk
Inhoud
Prof. mr. J.E.J. Prins Digitale referenties
Wetenschap 1998
2763
2764
Mr. W.P.M. Thijssen Pensioenkortingen door verzekeraars en pensioenfondsen Kan dat en mag dat?
Focus 1999
Mr. R.P. Kuijper Salduz-moeheid of juist moe van Calvijn?
Opinie 2000
Mr. G. Boogaard Mr. J. Uzman (Nog) geen handhaving rookverbod in kleine cafés
O&M 2001
Mr. dr. W.J.A.M. Dijkers Ebola in Nederland
2774
2781
2004-2025 Rechtspraak 2026 Boeken 2027-2039 Tijdschriften 2040-2049 Wetgeving 2050-2051 Nieuws 2052 Universitair nieuws 2053 Personalia 2054 Agenda
MOGELIJKHEDEN PENSIOENKORTING
kunnen gaan dat de VIA
• Salduz-moeheid of moe van Calvijn? • Handhaving rookverbod kleine café’s • Ebola in Nederland • Meer over wetgeving op overheid.nl
een WACHTWOORD
P. 2761-2837 JAARGANG 89 14 NOVEMBER 2014
39
afgeschermde informatie NIET door een mag worden Pagina 2763
2783
Mr. L.J. Vester 2785 Mr. M.L.M. van der Loop Reactie op ‘The World according to www.overheid.nl’
Rubrieken
NEDERLANDS JURISTENBLAD
er toch van uit moeten
WERKGEVER benut
Reacties 2002-2003
Mr. F.J. Fernhout Red de wet (naschrift)
Een SOLLICITANT zou
10304691
Vooraf 1997
RECHTENKORTING is PAS mogelijk als een PENSIOENFONDS NIET meer over andere MOGELIJKHEDEN beschikt om financiële TEKORTEN weg te werken
Pagina 2772
Pagina 2783
2786
2787 2809 2810 2822 2831 2833 2835 2836
Een grootschalige uitbraak van een INFECTIEZIEKTE zal mogelijk tot maatschappelijke ONTWRICHTING leiden; handhaving van de openbare ORDE en de BESTRIJDING van de EPIDEMIE dienen dan SAMEN te gaan
Het is kennelijk voor iedereen BEHALVE de HOGE RAAD evident dat met betrekking tot de bescherming van de VERDACHTE in het algemeen en het CONSULTATIERECHT in het bijzonder GEEN HULP uit politiek DEN HAAG te verwachten valt Pagina 2776
UITGANGSPUNT bij de CONSOLIDATIE is dat wijzigingsopdrachten worden verwerkt in de zin zoals de REGELGEVER VOOR OGEN stond en dat daarbij VOORBIJ gegaan wordt aan kennelijke VERGISSINGEN
Pagina 2785 Moet de KLEINE ondernemer, die TEGEN elke vorm van REALISME in geacht wordt ‘de wet te KENNEN’, ook nog REKENING houden met wat de burgerlijke RECHTER in de RECHTSVERHOUDING tussen de STAAT en CAN voor recht verklaarde?
Pagina 2782 Omslag: © Artpartner-images.com/Alamy
Het is staatsrechtelijk INCORRECT om op een RECHTERLIJK OORDEEL VOORUIT te lopen en vervolgens ONZICHTBAAR te maken dat dat is gebeurd
Pagina 2786
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Allgemene wet bestuursrecht, A
Lexplicatie De complete wetgeving toegelicht
Ar tikel 1:1. [Bestuur 1. Ondder bes estu tuur tuur urso rso orga rgaa rg aan wo worrddt ve v rs rsta t an: a. ee een n or orga gaan van een recch gaan httsp s er erso soon die kra rach chtte ch tens n pub ublililiek ekre ek rech re chtt iss inge ch in steld, o b. eeen an ande d r pe pers rsoo rs oo on of co olle ol lege le ge,, met en ge enig igg ope pen nb b aar ge aa geza zagg be za wetsb ekl k kl e ee d d. . 2. De vol ie o ge gend nde t e or orga g ne ga n nen n,, perrsso one nen n en col udsebe geschiedenis olle leegge gess wo orddeen njunrie iet ispt ralals best sttuu uurrssor orga o gaan an aa a.. de we wetg tgev even en ndee maccht ht;; b. de de kamer ers en en de ve vere vere ren niigd gde ve verg rgad rg addeerrin ingg de derr St Stat ateen at en-G -Geen ner eraa aal;l; c on c. o af afha haank h nke kel elij eli lijijkke, e bi b j dde wet ing bij ngees este steeld lde or orga gan ga nen ne en di die e m me et re rech chtsspr aakk zi aa zijn jn bellas ast voo vo orr -de re r ch h tsp praak en het Col pr npraa olle legggee vpaanrleame le naad fgev fg ntvaa ev evaa aard airrdediggddeen; n; meeog veel g in d. dkeesrRa v R ij ad ge v r r an sch S tate t ta te h ied e n zi extra’s! enis zijn jn afd fdel elin el ingge in gen; be Ac ge e de Al g m Rk k
Met meer dan 7.000 regelingen en meer d dan 100.000 individuele commentaren is Lexplicatie de grootste verzameling becommentarieerde wet- en regelgeving in Nederland. Lexplicatie is uitgebreider dan wetten.nl, omdat de wetsartikelen voorzien zijn van commentaar en ook de voor het Nederlands recht van belang zijnde internationale regelingen zijn opgenomen. De wetteksten worden doorlopend up-to-date gehouden door Kluwer. Het commentaar is in handen van meer dan 160 auteurs. Zij verzorgen o.a. de volgende redactionele bewerkingen binnen Lexplicatie: ■
■ ■
kernbeschrijving (korte beschrijving van een regeling) inleiding (per regeling) wettelijk kader (algemeen, internationale context, overgangsrecht)
■ ■ ■ ■ ■
parlementaire behandeling toelichting beleid jurisprudentiecitaten literatuur
Links naar overige brondocumenten (denk aan NJ-uitspraken!) maken het geheel compleet.
NEEM NU EEN PROEFABONNEMENT Ga voor een gratis proefabonnement op één of meerdere Collecties met daarin Lexplicatie naar www.kluwer.nl/collecties.
MEER INFORMATIE OF BESTELLEN? Ga naar www.kluwer.nl/lexplicatie
Vooraf
1997
Digitale referenties
39
Onlangs viel mijn oog op de volgende passage in de vacaturetekst voor een jurist: ‘NB: een Google-onderzoek maakt deel uit van de procedure.’ Al lezende, bekroop mij het gevoel: ‘zijn we zo ver al gekomen?’. Tegelijkertijd stelde ik vast dat het betreffende kantoor gelukkig expliciteert en daarmee transparant maakt, wat inmiddels standaardpraktijk is geworden. Want wie googelt een sollicitant, de in te huren medewerker of zelfs de ‘date’ van aankomend weekend nu nog niet? Aan de door internetgiganten gepresenteerde zoekresultaten ontlenen velen inmiddels de nodige zekerheid bij het nemen van soms wezenlijke beslissingen. Dat de dienstverlening van deze zoekmachines in belangrijke mate door commerciële overwegingen wordt gemotiveerd, is kennelijk geen aanleiding tot een kritische benadering van de gepresenteerde informatie. Toch, als het om het verkrijgen van referenties t.b.v. een sollicitatie-procedure gaat, doet een Google-onderzoek inmiddels al weer ouderwets aan. In de Verenigde Staten figureert namelijk steeds vaker als laatste vraag in een sollicitatie-procedure: “Mag ik het wachtwoord van een Facebook-account?” Werkgevers schromen er ook niet voor online ‘vriendschapsverzoeken’ vanuit henzelf of een personeelslid van de HR-afdeling te versturen, om zo het gewenste inkijkje in het wel en wee van de potentiële werknemer te krijgen. Kennelijk is een Google-onderzoek inmiddels een (redelijk) normaal instrument bij de selectie van kandidaten. Maar waar liggen de grenzen? Is het vragen van een wachtwoord van een sociaal netwerk, zoals Facebook, geoorloofd of is de grens dan toch echt gepasseerd? Als uitgangspunt in ons recht geldt dat het werkgevers is toegestaan bij een sollicitatieprocedure gebruik te maken van selectiemiddelen. Alleen de inzet van medische keuringen is onderworpen aan specifieke wettelijke voorschriften. Voor alle overige denkbare selectiemiddelen gelden geen nadere wettelijke eisen, behalve de algemene regel dat van discriminatie geen sprake mag zijn. Algemeen aanvaard is verder, dat werkgevers die gebruik maken van een selectiemiddel hierover transparant dienen te zijn. Bovendien moet de informatie die wordt verkregen relevant zijn voor de uitoefening van de functie. Bij de nadere concretisering van deze algemene wettelijke normen, is de Sollicitatiecode opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagement & Organisatieontwikkeling (NVP) leidend. In deze Code is onder meer vastgelegd dat een werkgever die m.b.v. internet inlichtingen inwint, hiervoor de toestemming van de sollicitant nodig heeft (art. 5.1 NVP). Specifiek ten aanzien van sociale netwerken stelt de Code dat de informatie die de werkgever via dit middel heeft verkregen, aan de sollicitant medegedeeld moet worden. Verder moet de bron bekendgemaakt worden en heeft de sollicitant het recht de informatie met de werkgever te bespreken. Meer algemeen stelt art, 1.1 van de Code: ‘de sollicitant en de organisatie zijn zich er van bewust dat beschikbare informatie van open bronnen, zoals internet en informatie via derden verkregen niet altijd betrouwbaar is.’
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
De jurisprudentie toont geen eenduidige lijn waar het de inkleuring van de geschetste normen in een concrete situatie betreft. Opvallend is wel dat werkgevers die afgeschermde Facebookpagina’s benutten voor het achterhalen van informatie, niet per definitie het ongelijk aan hun zijde treffen. Zo oordeelde de rechtbank Arnhem in maart 2012 dat een afgeschermde Facebookpagina niet impliceert dat deze pagina onderdeel is van het privédomein van de werknemer. Ook indien de pagina met een wachtwoord is beveiligd, zijn de uitlatingen immers wel zichtbaar voor de vrienden in deze digitale wereld. Zij kunnen op de status reageren of deze met anderen delen. Daarmee kunnen ook anderen dan de vrienden van de informatie kennis nemen. Overigens had de Voorzieningenrechter Maastricht een maand eerder geoordeeld dat uitlatingen op social media beschouwd moeten worden als activiteiten in de privésfeer van de werknemer. Naar het oordeel van deze rechter wordt dit alleen dan anders wanneer deze uitlatingen duidelijk en ondubbelzinnig een zakelijk karakter hebben. Het antwoord op de vraag waar de grenzen in het benutten van digitale referenties liggen, is kortom geenszins eenduidig. Weliswaar lijkt de sollicitant via zowel de Sollicitatiecode van de NVP als het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens beschermd te zijn tegen een verzoek om inloggegevens, het blijft onduidelijk of bescherming voorhanden is tegen het verzenden van vriendschapsverzoeken en de zoektocht naar openbare informatie op social media. In het laatste geval is met name onduidelijk wat als openbaar toegankelijke informatie gekwalificeerd moet worden. Uitgaande van de doctrine van de ‘redelijke privacy verwachting’, zoals door het EHRM vanuit art. 8 EVRM ontwikkeld, zou een sollicitant er toch van uit moeten kunnen gaan dat de via een wachtwoord afgeschermde informatie niet door een werkgever benut mag worden. Ook niet indien deze informatie door anderen – ‘vrienden’ – openbaar is gemaakt. Op deze plaats is geen ruimte voor een nadere beschouwing van de ontwikkelingen in de Verenigde Staten. Interessant is wel te vermelden dat daar de wetgever van bijna twintig deelstaten veel strakker in de wedstrijd zit: de inzet van diverse online toepassingen voor het achterhalen van informatie over sollicitanten is expliciet verboden. Zowel het gebruik van inloggegevens van social media als het versturen van vriendschapsverzoeken zijn aan banden gelegd. Natuurlijk kent ook deze wetgeving tekortkomingen. Toch kan de VS in dit opzicht een inspiratiebron zijn om alhier te komen tot een meer bestendige lijn in de grenzen die we wensen te stellen aan digitale referenties. Corien Prins
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2763
Wetenschap
1998
Pensioenkortingen door verzekeraars en pensioenfondsen Kan dat en mag dat?
Wim Thijssen1
Kan verworven pensioen of pensioenkapitaal eenzijdig door de pensioenuitvoerder (een verzekeraar of een pensioenfonds) worden gekort? Aanleiding voor het opwerpen van deze vraag is de indiening van het wetsvoorstel ‘Wet aanpassing financieel toetsingskader’2 door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 23 juni 2014 met als beoogde datum voor inwerkingtreding 1 januari 2015.3 Doel van dit wetsontwerp is onder meer om abrupte omvangrijke kortingen van pensioen door pensioenfondsen te voorkomen.4 Pensioen(te)korten werden actueel doordat het afgelopen decennium sommige Nederlandse pensioenfondsen tot rechtenkorting (korting van pensioenaanspraken en ingegane pensioenen) moesten overgaan.5 Het wetsontwerp ziet op pensioenfondsen, maar de opgeworpen vraag wordt ook voor verzekeraars beantwoord.
Inleiding Nederland kent eerste, tweede en derde pijler pensioenen. Eerste pijler pensioenen zijn de wettelijke pensioenen ontleend aan de sociale zekerheidswetgeving (de AOW, de Anw en de WIA). Tweede pijler pensioenen zijn de collectieve arbeidsgerelateerde pensioenen. Derde pijler pensioenen zijn individueel geregelde pensioenen.6 Dit artikel beperkt zich tot pensioenen in de tweede pijler. Pensioenen in de tweede pijler worden uitgevoerd door pensioenuitvoerders en pensioeninstellingen uit een andere lidstaat.7 Pensioenuitvoerders zijn verzekeraars met een zetel in Nederland, pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen. Pensioenfondsen kunnen worden onderscheiden in al dan niet verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen, beroepspensioenfondsen die al dan niet verplicht gestelde beroepspensioenregelingen uitvoeren8 en ondernemingspensioenfondsen.9 Pensioenuitvoerders kunnen drie typen pensioenovereenkomsten uitvoeren: uitkeringsovereenkomsten, kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten.10 Dit artikel heeft betrekking op uitkeringsovereenkomsten. Dat zijn pensioenovereenkomsten waaraan vanaf aanvang van de pensioenovereenkomst een vastgestel-
2764
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
de pensioenuitkering (dat wil zeggen: vastgesteld in een bedrag in geld)11 wordt ontleend. Het meest voorkomende type uitkeringsovereenkomst is momenteel de zogenaamde ‘middelloonregeling’. De vastgestelde pensioenuitkering is bij dat type uitkeringsovereenkomst een afgeleide van het gemiddeld gedurende de arbeidzame periode genoten salaris.12 De vraag is of de vastgestelde pensioenuitkering door de verzekeraar of het pensioenfonds kan worden gekort. Dit artikel heeft verder betrekking op kapitaalovereenkomsten. Dat zijn pensioenovereenkomsten waaraan tot de pensioendatum aanspraak op een vastgesteld kapitaal wordt ontleend. Vanaf de pensioendatum wordt daaraan een vastgestelde pensioenuitkering ontleend doordat het kapitaal wordt aangewend voor het verzekeren van pensioen. De vraag is of tot de pensioendatum het vastgestelde kapitaal, vanaf de pensioendatum de vastgestelde pensioenuitkering door de verzekeraar of het pensioenfonds kan worden gekort. Dit artikel heeft tot slot ook betrekking op premieovereenkomsten. Dat zijn overeenkomsten op basis waarvan gedurende de verwervingsfase premie beschikbaar wordt gesteld. Die premie kan worden belegd voor risico van de deelnemer aan de premieregeling, worden aangewend voor het verzekeren
van een vastgesteld kapitaal of voor het verzekeren van een vastgesteld pensioenuitkering. Indien de premie wordt belegd of wordt aangewend voor het verzekeren van een vastgesteld kapitaal, wordt op de pensioendatum een vastgestelde pensioenuitkering aangekocht. De vraag is of de verzekeraar het pensioenfonds gedurende de periode tot de pensioendatum het vastgestelde kapitaal of de vastgestelde pensioenuitkering kan korten, en of de op de pensioendatum aangekochte vastgestelde pensioenuitkering kan worden gekort.13 Dit artikel beperkt zich voorts tot verzekeraars en pensioenfondsen. Premiepensioeninstellingen blijven buiten beschouwing omdat deze geen risicodrager voor vastgesteld pensioenkapitaal of vastgestelde pensioenuitkeringen mogen zijn.14 Pensioeninstellingen uit andere lidstaten blijven buiten beschouwing omdat het wetsvoorstel Wet aanpassing financieel toetsingskader in beginsel geen extraterritoriale werking heeft.15 Werkgevers die pensioenovereenkomsten met hun werknemers sluiten, zijn verplicht deze pensioenovereenkomsten onder te brengen bij een pensioenuitvoerder. Dat geschiedt op basis van een overeenkomst die met de term uitvoeringsovereenkomst wordt aangeduid.16 Het eenzijdig verlagen van verworven pensioen door een pensioenuitvoerder wordt met de term ‘rechtenkorting’ aangeduid. Beantwoording van de vraag of rechtenkorting door pensioenuitvoerders is geoorloofd vindt hierna plaats vanuit het EU-recht respectievelijk vanuit Nederlands recht. De zoektocht naar het antwoord op die vraag zal een toch wel opmerkelijk resul-
taat opleveren. Hierna zal blijken dat verzekeraars zowel op grond van het EU-recht als Nederlands recht niet zelfstandig de bevoegdheid hebben om tot rechtenkorting over te gaan, maar dat dit nergens met zoveel woorden is vastgelegd. Wel is geregeld dat bevoegde instanties van de lidstaten op grond van de wetgeving van de lidstaten zo nodig bij verzekeraars kunnen ingrijpen. Rechtenkorting door die instanties is in dit verband een mogelijke ingreep. Voor pensioenfondsen ligt dit anders. Het EUrecht laat de kwestie van de bevoegdheid tot rechtenkorting door pensioenfondsen open. Het Nederlandse recht geeft pensioenfondsen de bevoegdheid om als ultimum remedium tot rechtenkorting over te gaan.
Rechtenkorting door verzekeraars In dit onderdeel wordt de vraag beantwoord of wetgeving verzekeraars mag toestaan om verzekerde pensioenen eenzijdig te wijzen, oftewel: om eenzijdig tot rechtenkorting over te gaan. Het EU-recht; overzicht De in dit artikel opgeworpen vraag dient vanuit het EUrecht te worden beantwoord aan de hand van de op verzekeraars toepasselijke EU-richtlijnen. Dat zijn de zogenaamde Eerste levensrichtlijn uit 1979,17 de Tweede levensrichtlijn uit 1990,18 de Derde levensrichtlijn uit 1992,19 de Sanerings- en liquidatierichtlijn voor verzekeringsondernemingen uit 2001,20 de Richtlijn betreffende levensverzekering uit 2002 (Solvabiliteit I)21 waarin de
Auteur
Dietvorst, De drie pijlers van toekomstvoor-
schap I. Witte, ‘Pensioenbegrip en pensi-
17. Eerste richtlijn van de Europese Raad
1. Mr. W.P.M. Thijssen is advocaat bij Thijs-
zieningen (diss. Rotterdam), Deventer:
oenkarakter’, in E. Lutjens e.a., Pensioen-
van 5 maart 1979 tot coördinatie van de
sen Pensioen Advocaten (www.pensioenad-
Kluwer 1994, hfdst. 3.
wet, Analyse en commentaar, Deventer:
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
vocaten.nl) en is verbonden aan het VU
7. Zie de definities van de begrippen ‘pensi-
Kluwer 2013, § 2.9.
betreffende de toegang tot het directe
Expertisecentrum Pensioenrecht (te vinden
oenuitvoerder’ en ‘pensioeninstelling uit
11. Zie E. Lutjens, ‘De pensioenovereen-
levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening
via www.rechten.vu.nl onder de tab onder-
een andere lidstaat’ in art. 1 PW.
komst’, in E. Lutjens e.a., Pensioenwet,
daarvan, PbEG 13 maart 1979, L 63, p.
zoek, expertisecentra). Met dank aan prof.
8. Beroepspensioenfondsen zijn bevoegd
Analyse en commentaar, Deventer: Kluwer
1-18.
dr. E. Lutjens voor zijn opmerkingen bij het
om pensioen van beroepsbeoefenaren in
2013, § 4.5.1.
18. Tweede richtlijn van de Europese Raad
concept voor dit artikel.
loondienst en van zelfstandige beroepsbe-
12. Voor een (cijfermatige) beschrijving zij
van 8 november 1990 tot coördinatie van
oefenaars uit te voeren. Het pensioen van
verwezen naar Pensioen Almanak 2014,
de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalin-
Noten
die laatste groep is wel arbeidsgerelateerd,
Amsterdam: Elsevier Nextens 2014, § 24.3.
gen betreffende de toegang tot het directe
2. Kamerstukken 33972.
maar niet gerelateerd aan een arbeidsover-
13. Zie voor een beschrijving van de typen
levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening
3. Zie de Planningsbrief pensioenen van de
eenkomst. Zie de definitie van ‘beroepsge-
pensioenovereenkomsten Kamerstukken II
daarvan, PbEG 29 november 1990, L 330,
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk-
noot’ in art. 1 Wet verplichte beroepspensi-
2005/06, 30413, 3, p. 32-33.
p. 50-61.
gelegenheid van 4 februari 2014, kenmerk:
oenregeling. Ook kunnen zelfstandigen
14. Zie H. van Meerten & H.W.P. van den
19. Derde richtlijn van de Europese Raad
2014-0000012658 en Kamerstukken II
verplicht zijn tot deelneming in een bedrijfs-
Hout, t.a.p., 3.4.2.3.1. Zie de definitie van
van 10 november 1992 tot coördinatie van
2013/14, 33972, 5 waarin aan deze datum
takpensioenfonds, zie art. 3, lid 2 PW. Voor
de premiepensioeninstelling in art. 1 Wft.
de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalin-
wordt vastgehouden.
het onderwerp van dit artikel zijn deze
15. Dit zou anders kunnen zijn in geval van
gen betreffende het directe levensverzeke-
4. Kamerstukken II 2013/14, 33972, 3, p.
nuances niet relevant omdat het in dit arti-
toepassing van art. 20 lid 1 van Richtlijn
ringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlij-
12.
kel eenmaal bij een verzekeraar of een
2003/41 van het Europees Parlement en de
nen 79/267 en 90/619/EEG, PbEG 9
5. Zie de lijst te vinden via www.pensioen-
pensioenfonds ondergebrachte pensioenen
Raad van 3 juni 2003 betreffende de werk-
december 1992, L 360, p. 1-27.
federatie.nl/_downloads/Lijst_verlagin-
betreft.
zaamheden van en het toezicht op instellin-
20. Richtlijn 2001/17/EG van het Europees
gen_2013.pdf. Zie verder W.P.M. Thijssen,
9. Zie voor een korte beschrijving van de
gen voor bedrijfspensioenvoorziening, PbEU
Parlement en de Raad van 19 maart 2001
‘Pensioen (te)korten’, in E. Lutjens e.a.,
diverse pensioenuitvoerders H. van Meerten
23 september 2003, L 235, p. 10-21 (de
betreffende de sanering en liquidatie van
Pensioenwet, analyse en commentaar,
& H.W.P. van den Hout, ‘De pensioenaan-
pensioenfondsenrichtlijn waarover verder
verzekeringsondernemingen, PbEG 20 april
Deventer: Kluwer 2013, p. 915-950.
bieder: nationaal en internationaal’, in E.
meer), geïmplementeerd door middel van
2001, L 110, p. 28-39.
6. Zie bijv. vanuit de praktijk ‘Pensioenfede-
Lutjens e.a., Pensioenwet, Analyse en com-
art. 98a PW en art. 194-202 PW.
21. Richtlijn 2002/83/EG van het Europees
ratie, Het Nederlandse pensioensysteem,
mentaar, Deventer: Kluwer 2013, § 3.4.
16. Art. 23 lid 1 PW. Bij verplichte deelne-
Parlement en de Raad van 5 november
Een overzicht van de belangrijkste aspec-
10. Zie voor een beschrijving vanuit de
ming pleegt geen uitvoeringsovereenkomst
2002 betreffende levensverzekering, PbEG
ten’, p. 9-13, te vinden via www.pensioen-
praktijk Pensioenfederatie, t.a.p., p. 23-24
te worden gesloten maar geldt een uitvoe-
19 december 2002, L 345, p. 1-51.
federatie.nl en vanuit de wetenschap G.J.B.
en voor een beschrijving vanuit de weten-
ringsreglement, art. 23 lid 2 PW.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2765
Wetenschap
levensrichtlijnen zijn opgegaan als nadien weer gewijzigd bij de Richtlijn inzake deelnemingen in de financiële sector uit 2007,22 en tot slot de Richtlijn inzake Solvabiliteit II uit 200923 waarin de Richtlijn betreffende levensverzekering uit 2002 (Solvabiliteit I) en de Sanerings- en liquidatierichtlijn voor verzekeringsondernemingen uit 2001 weer zijn opgegaan. Richtlijn Solvabiliteit II kent een vervolg in de zogenaamde Omnibus II Richtlijn op grond waarvan de solvabiliteitseisen van Richtlijn Solvabiliteit II voor kleine verzekeraars worden verzacht.24 De richtlijn betreffende levensverzekering bepaalde dat de Eerste, Tweede en Derde levensrichtlijn weliswaar werden ingetrokken, maar wel degelijk in de wetgeving van de lidstaten dienden te zijn geïmplementeerd en dienden te worden toegepast.25 De Richtlijn Solvabiliteit II bepaalt dat omzetting in de nationale wetgeving van de lidstaten
Kortom: het EU-recht geeft een welhaast onontwarbare kluwen van regels slechts noodzakelijk is, voor zover de richtlijn een materiële wijziging inhoudt van de eerdere richtlijnen.26 Het overgangsrecht was vergelijkbaar met dat van de Richtlijn betreffende levensverzekering: weliswaar werden de Sanerings- en liquidatierichtlijn uit 2001 en de Richtlijn betreffende levensverzekering uit 2002 ingetrokken, maar dat bevrijdde de lidstaten niet van hun verplichting tot implementatie.27 Kortom: het EU-recht geeft een welhaast onontwarbare kluwen van regels waarop hierna summier wordt ingegaan, toegespitst op de vraag of verzekeraars eenzijdig tot rechtenkorting bevoegd zijn. Het EU-recht; Richtlijn Solvabiliteit II Het EU-recht kent in de Richtlijn Solvabiliteit II de volgende waarborgregels ten behoeve van verzekeringnemers of begunstigden uit hoofde van levensverzekering: vergunningplicht en toezicht,28 governanceverplichtingen,29 informatie- en inlichtingenverplichtingen ten opzichte van verzekeringnemers of begunstigden uit levensverzekering,30 de ‘prudent person’-regel (beleggen in het belang van de belanghebbenden bij de verzekering)31 en financiële verplichtingen met sancties bij niet voldoening en sanerings- en liquidatievoorschriften. Die sancties lopen op van een meldingsplicht, naar de bevoegdheid van de toezichthouder om de verzekeraar de vrije beschikking over de activa te ontnemen, de verplichte indiening bij de toezichthouder van een saneringsplan bij gebrekkige solvabiliteit, de indiening van een kortetermijnplan wanneer niet meer aan het minimumkapitaalvereiste is voldaan, het treffen door de toezichthouder van maatregelen die nodig zijn om de belangen van verzekeringnemers te beschermen en het intrekken van de vergunning.32 De wetgeving van de lidstaten kan de mogelijkheid inhouden dat de toezichthouder een bewindvoerder over de verzekeraar benoemt of dat deze wordt geliquideerd (nadat sane-
2766
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
ring is gepoogd of zonder dat eerst is getracht tot sanering te komen).33 Wat de financiële verplichtingen van een verzekeraar betreft geldt dat verzekeraars toereikende voorzieningen moeten aanhouden. In de elkaar opvolgende Levensrichtlijnen werd deze norm achtereenvolgens steeds verder uitgewerkt. De Eerste levensrichtlijn beperkte zich tot deze open norm.34 In de Tweede levensrichtlijn werd dit enigszins aangescherpt. De voorzieningen moesten worden vastgesteld volgens door de lidstaat wettelijk voorgeschreven normen of binnen de lidstaat geldende gebruiken. Bovendien dienden de voorzieningen door activa te zijn gedekt.35 De Derde levensrichtlijn ging veel verder: de lidstaten dienden een maximaal te hanteren rekenrente voor te schrijven om te voorkomen dat verzekeraars te optimistische veronderstellingen omtrent de rente op de lange termijn zouden hanteren.36 De Richtlijn Solvabiliteit II gaat nog veel verder. De voorzieningen van een verzekeraar moeten voldoende zijn om de verplichtingen op elk moment aan een andere verzekeraar te kunnen overdragen. Anders gezegd: de voorzieningen moeten ten minste gelijk zijn aan het bedrag dat een andere verzekeraar (de referentieverzekeraar) als koopsom zou bedingen voor het overnemen van de verplichtingen van de verzekeraar.37 Verder geldt een solvabiliteitsvereiste inhoudend dat de uitkeringen die een verzekeraar verzekert met ‘redelijke zekerheid’ zullen kunnen worden verstrekt.38 Ook geldt een minimumkapitaalvereiste.39 Het EU-recht; voorrangsrechten Wat voorrangsrechten betreft kan de wetgeving van de lidstaten op twee wijzen worden ingericht:
22. Richtlijn 2007/44/EG van het Europees
en bedrijfspensioenen) en de Europese
Parlement en de Raad van 5 september
toezichthoudende autoriteit (Europese
2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG
Autoriteit voor effecten en markten) betreft,
van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG,
PbEU 15 december 2010, L 331, p. 120-
2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG
161.
wat betreft procedureregels en evaluatiecri-
25. Zie art. 72 van de Richtlijn en bijlage V.
teria voor de prudentiële beoordeling van
26. Zie overweging 135 van de considerans
verwervingen en vergrotingen van deelne-
op de richtlijn.
mingen in de financiële sector, PbEU 21
27. Aldus art. 310 van de richtlijn en bijlage
september 2007, L 247, p. 1-16.
VI.
23. Richtlijn 2009/138/EG van het Euro-
28. Overweging 8 van de considerans op
pees Parlement en de Raad van 25 novem-
de richtlijn en art. 14v.
ber 2009 betreffende de toegang tot en
29. Overweging 29v. van de considerans op
uitoefening van het Verzekerings- en het
de richtlijn en art. 41-50.
herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (her-
30. Art. 185 en 186 van de richtlijn.
schikking), PbEU 17 december 2009, L 335,
31. Art. 132 van de richtlijn.
p. 1-155.
32. Art. 136-144 van de richtlijn.
24. Richtlijn 2010/78/EU van het Europees
33. Art. 269-295 van de richtlijn, zie met
Parlement en de Raad van 24 november
name art. 269, lid 2 daarvan.
2010 tot wijziging van de Richtlijnen
34. Art. 17 lid 1 Eerste levensrichtlijn.
98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG,
35. Art. 24 Tweede levensrichtlijn.
2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG,
36. Zie art. 18 Derde levensrichtlijn.
2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG,
37. Overweging 53v. van de considerans op
2006/49/EG en 2009/65/EG wat de
de richtlijn, art. 76-86 van de richtlijn.
bevoegdheden van de Europese toezicht-
38. Overwegingen 60 en 62 van de consi-
houdende autoriteit (Europese Bankautori-
derans op de richtlijn en art. 100v. van de
teit), de Europese toezichthoudende autori-
richtlijn.
teit (Europese Autoriteit voor verzekeringen
39. Art. 128v. van de richtlijn.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2767
Wetenschap
Hoewel het nergens met zoveel woorden in de diverse richtlijnen staat, hebben verzekeraars niet de bevoegdheid om verzekerde uitkeringen zelfstandig te korten • Vorderingen uit hoofde van verzekering zijn absoluut bevoorrecht boven alle andere vorderingen tot het bedrag van de activa aangehouden ter dekking van de verzekeringsverplichtingen, in dit verband spreekt de richtlijn van ‘ring-fenced funds’ (de verzekeraar dient dan een ‘speciaal register’ aan te houden waarin is geadministreerd welke de activa ter dekking van de verzekeringsverplichtingen zijn);40 • Vorderingen uit hoofde van verzekering zijn bevoorrecht op het totale vermogen van de verzekeraar met als uitzonderingen loonvorderingen van werknemers, fiscale vorderingen en vorderingen van uitvoerders van sociale zekerheidsregelingen en vorderingen waarvoor een zakelijk recht op bepaalde activa van de verzekeraar is gevestigd.41 Hoewel het nergens met zoveel woorden in de diverse richtlijnen staat, hebben verzekeraars niet de bevoegdheid om verzekerde uitkeringen zelfstandig te korten. Het EUrecht geeft de lidstaten niet de mogelijkheid om in hun wetgeving te bepalen dat verzekeraars de bevoegdheid hebben om zelfstandig eenzijdig tot rechtenkorting over te gaan. Indien rechtenkorting noodzakelijk is, staat het EU-recht slechts toe dat daartoe in het kader van sanering wordt besloten door de toezichthouder42 of in het kader van liquidatie door de liquidator(en). Opmerking verdient nog dat de wetgeving strekkend tot implementatie van Richtlijn Solvabiliteit II nog niet volledig in werking is getreden. De bepalingen uit de richtlijn die hierna het meest relevant zullen blijken te zijn, golden echter al op grond van de eerdere genoemde richtlijnen die wel zijn geïmplementeerd.43 Het Nederlandse recht; overzicht Het EU-recht is geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), het op delegatiebepalingen in de Wft rustende Besluit prudentiële regels Wft (het Besluit) en de op delegatiebepalingen uit dat besluit voortvloeiende Regeling Solvabiliteitsmarge en technische voorzieningen (de Regeling). Kort weergegeven dienen verzekeraars die onder Nederlands toezicht staan over een minimum vermogen te beschikken,44 dienen zij bepaalde bedragen in een garantiefonds aan te houden,45 gelden minimumeisen voor de solvabiliteit46 en dienen de technische voorzieningen toereikend te zijn.47 De kernbepaling is artikel 3:67 lid 1 Wft. Daar is bepaald dat verzekeraars ter dekking van hun verzekeringsverplichtingen ‘toereikende technische voorzieningen’ moeten aanhouden die ‘volledig door waarden’ moeten zijn gedekt. Het Nederlandse recht; aanhouden van toereikende voorzieningen Geheel in lijn met de relevante EU-richtlijnen kan een verzekeraar niet zelf ingrijpen wanneer de verplichting om
2768
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
toereikende voorzieningen en daarop afgestemde beleggingen aan te houden niet kan worden nagekomen. Dat staat nergens met zoveel woorden, maar volgt uit artikel 3:67 lid 1 Wft. Rechtenkorting door een verzekeraar zou immers schending van die bepaling inhouden. Het Nederlandse recht; bestuursdwang, noodregeling en faillissement Zelfstandige rechtenkorting door een verzekeraar is niet mogelijk, maar De Nederlandsche Bank (DNB) kan ingrijpen indien een verzekeraar niet aan zijn verzekeringsverplichtingen kan voldoen. DNB kan in het kader van saneringsmaatregelen bestuursdwang uitoefenen door het geven van aanwijzingen48 of, indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is, door een curator te benoemen.49 In het uiterste geval kan DNB in het kader van saneringsmaatregelen de Rechtbank Amsterdam verzoeken om de noodregeling over een verzekeraar uit te spreken. De rechtbank benoemt dan een rechter-commissaris en een bewindvoerder of bewindvoerders. DNB kan de rechtbank (eventueel als onderdeel van het verzoek tot het uitspreken van de noodregeling of na het uitspreken daarvan) verzoeken om een plan voor overdracht van de verzekeringsverplichtingen aan een andere verzekeraar of andere verzekeraars goed te keuren. In het kader van overdracht worden de middelen ter dekking van de technische voorzieningen, gevormd voor de overgedragen verzekeringsverplichtingen, overgedragen.50 Dat betekent dat de rechten na overdracht lager kunnen uitvallen indien deze middelen onvoldoende zijn om de oorspronkelijke rechten bij de overnemende verzekeraar onder te brengen, zodat de overdracht feitelijk tot rechtenkorting leidt.51 Premie ‘bijvragen’ om dat te voorkomen is niet toegestaan.52 Indien overdracht van de verzekeringsverplichtingen niet haalbaar blijkt (omdat geen andere verzekeraar of verzekeraars wordt c.q. worden gevonden die bereid is c.q. zijn tot het overnemen van de verplichtingen van de verzekeraar die met tekorten kampt), kan de bewindvoerder of kunnen de bewindvoerders tot rechtenkorting overgaan.53 Indien het eigen vermogen van een verzekeraar negatief is en DNB van mening is dat de noodregeling geen soelaas biedt voor het oplossen van de tekorten van de verzekeraar, kan DNB als liquidatiemaatregel het faillissement van de verzekeraar verzoeken. In geval van faillissement geldt een bijzonder rangorderegeling voor verhaal van vorderingen op de boedel van de failliete levensverzekeraar. Deze volgt de hiervoor na de tweede bullet beschreven mogelijkheid die het EU-recht biedt. Ook in het kader van faillissement van een verzekeraar kan tot rechtenkorting worden overgegaan.54 Samengevat: verzekeraars kunnen nimmer zelfstandig tot rechtenkorting overgaan. In het kader van toepassing van de noodregeling kan de bewindvoerder of kunnen de bewindvoerders als uiterste noodmaatregel (indien portefeuilleoverdracht niet haal-
baar blijkt) wel tot rechtenkorting overgaan. Hetzelfde geldt voor de curator(en) in faillissement van de verzekeraar.55 Het Nederlandse recht; zakelijke rechten De Richtlijn Solvabiliteit II houdt in navolging van de sanerings- en liquidatierichtlijn in dat zakelijke rechten van schuldeisers of derden op goederen van een verzekeraar in een andere lidstaat volgens de wetgeving van de lidstaten dienen te worden gerespecteerd.56 Het beginsel dat zakelijke rechten dienen te worden gerespecteerd, heeft in het Nederlandse recht bij toepassing van de noodregeling zijn weerslag gevonden in artikel 3:176 lid 5 en 6 Wft en in het kader van faillissement van een levensverzekeraar in artikel 213m lid 3 Fw. Wat dat laatste artikellid betreft blijkt dit uit de aanhef van het betreffende lid.57 In het systeem van het Nederlandse recht zijn panden hypotheekhouders separatisten. Deze bijzondere positie van pand- en hypotheekhouders wordt in het kader van toepassing van de noodregeling op een verzekeraar of het faillissement van een verzekeraar gerespecteerd. Deze door het EU-recht en het Nederlandse recht gewaarborgde positie van pand- en hypotheekhouders lijkt mogelijkheden te bieden voor het creëren van extra zekerheid wanneer sprake is van een uitvoeringsovereenkomst van het type gesepareerd beleggingsdepot. Dat zijn uitvoeringsovereenkomsten waarbij de activa die de verzekeraar aanhoudt ter dekking van de pensioenverplichtingen van de verzekeraar jegens de werknemers en gewezen werknemers van de werkgever die als verzekeringnemer optreedt separaat worden geadministreerd.58 Deze separate administratie heeft niet tot gevolg dat voor de (gewezen) werknemers van de betreffende werkgever een bijzondere positie ontstaat. In de eerste plaats is in die situatie geen sprake van ringfencing als bedoeld in over-
weging 49 van de considerans op Richtlijn Solvabiliteit II. Die mogelijkheid van ringfencing ziet namelijk op de mogelijkheid geboden in artikel 275 lid 1 aanhef en onder a van die richtlijn voor een voorrecht van verzekeringnemers op de activa aangehouden ter dekking van technische voorzieningen corresponderend met de verplichtingen van de verzekeraar jegens hen. Nederland heeft echter niet voor dat systeem gekozen. In de tweede plaats is in die situatie geen sprake van bevoorrechting. Uit artikel 3:276 BW volgt immers als hoofdregel dat een debiteur met zijn hele vermogen instaat voor al zijn schulden. Dit geldt ook voor verzekeraars, daar de wet geen bijzondere uitzondering voor verzekeraars kent. Deze regeling impliceert dat geen ‘waterdichte schotten’ rond een dergelijk gesepareerd beleggingsdepot kunnen worden gezet en dat ringfencing als bedoeld in overweging 49 van de considerans op Richtlijn Solvabiliteit II niet mogelijk is behoudens de mogelijkheid van achterstelling in de zin van artikel 3:277 lid 2 BW. Dergelijke achterstelling is vanuit praktisch oogpunt ook niet mogelijk. Dan zouden immers alle andere werkgevers/verzekeringnemers (ook toekomstige) akkoord moeten gaan dat hun vorderingen en de vorderingen van hun (gewezen) werknemers uit hoofde van gesloten pensioenverzekeringen zouden zijn achtergesteld op overeenkomende vorderingen van de werkgever en zijn (gewezen) werknemers die een uitvoeringsovereenkomst van het type gesepareerd beleggingsdepot hebben gesloten.59 Wel lijkt het mogelijk dat de werkgever die een uitvoeringsovereenkomst van het type gesepareerd beleggingsdepot sluit bezitloos pandrecht60 bedingt op de activa die door de verzekeraar binnen het gesepareerd beleggingsdepot worden aangehouden. Die mogelijkheid lijkt te volgen uit artikel 286 van Richtlijn Solvency II als geïmplementeerd in artikel 213m lid 3 aanhef: ‘… en behoudens vorderingen door pand of hypotheek
40. Art. 275 lid 1 aanhef en onder a van de
45. Art. 3:54, lid 3 en 3:55, lid 2 Wft en art.
213m Fw. De bijzondere rangorderegeling
pensioenovereenkomsten die met deze
richtlijn en art. 276 daarvan. Zie wat de
54v. Besluit.
volgt uit art. 213m lid 3 Wft.
(gewezen) werknemers worden aangegaan.
ring-fenced funds betreft overweging 49
46. Art. 3:57, lid 2 Wft en art. 59v. Besluit.
55. Zie ook N. Lavrijssen, ‘Sanering en
In de praktijk lijkt dit echter onuitvoerbaar
van de considerans op de richtlijn.
47. Art. 3:57, lid 2 en met name art. 3:67,
liquidatie van verzekeraars’, Tijdschrift voor
omdat de verzekeraar deze doorwerking
41. Art. 275 lid 1 aanhef en onder b van de
lid 1 Wft en art. 114v. Besluit.
Financieel Recht 2011, 13(4), p. 87-94.
voor de hele portefeuille zou moeten bewa-
richtlijn.
48. Art. 1:75, lid 2 Wft.
56. Art. 286 van Richtlijn Solvabiliteit II in
ken (ten opzichte van bestaande verzeke-
42. Zie art. 141 van de richtlijn met het oog
49. Art. 1:76, lid 3 Wft.
navolging van art. 20 lid 1 van de Sane-
ringnemers en toekomstige). Bovendien:
op tekorten, art. 269 lid 1 van de richtlijn
50. Zie art. 3:195 lid 1 Wft en art. 3:196
rings- en liquidatierichtlijn.
bestaande verzekeringnemers en hun
met het oog op rechtenkorting als sane-
Wft.
57. Verwezen wordt naar de tekst: ‘Onver-
(gewezen) werknemers zouden alsnog met
ringsmaatregel (niet met zoveel woorden
51. De bewindvoerders kunnen tot rechten-
minderd het bepaalde in het eerste lid en
de achterstelling akkoord moeten gaan.
genoemd) en art. 275 (de voorrangsrege-
korting overgaan op basis van een bijzon-
behoudens vorderingen door pand of hypo-
Daartoe zullen zij zonder compensatie niet
ling) in het kader van liquidatie van een ver-
dere machtiging van de rechtbank als
theek gedekt …’.
bereid zijn. Eenzijdig ingrijpen door de ver-
zekeraar.
bedoeld in art. 3:195, lid 1, onder a Wft.
58. Zie voor een beschrijving van een uit-
zekeraar op grond van art. 6:248 lid 2 BW
43. Zie wat de inwerkingtreding van onder-
52. Art. 3:195, lid 7 Wft.
voeringsovereenkomst van het type gese-
lijkt ook niet tot de mogelijkheden te beho-
delen van Richtlijn Solvabiliteit II betreft het
53. Dit volgt uit art. 3:163 Wft mits de
pareerd beleggingsdepot de annotatie van
ren daar het belang van de werkgever en
Besluit van 13 december 2012, Stb. 2012,
machtiging mede strekt tot liquidatie.
de hand van de auteur van dit artikel onder
zijn (gewezen) werknemers om de achter-
693, het Besluit van dezelfde datum, Stb.
54. De hier summier beschreven regeling is
Rb. Amsterdam 28 augustus 2013, PJ
stelling niet te accepteren in het licht van de
2012, 679 en het Besluit van 11 december
opgenomen in art. 3:160v Wft. De moge-
2013/172 onder het kopje ‘Casus; gesepa-
onaanvaardbaarheidstoets ongetwijfeld
2013, Stb. 2013, 552. Zie voorts de memo-
lijkheid tot rechtenkorting op basis van art.
reerd beleggingsdepot’.
zwaarder zal wegen dan het belang van de
rie van toelichting bij consultatieversie van
3:163 Wft bij liquidatie c.q. op basis van
59. De betreffende (gewezen) werknemers
potentiële verzekeringnemer die de achter-
het voorstel van Wet implementatie Omni-
art. 3:195, lid 1 onder a Wft bij portefeuil-
en hun nabestaanden zouden vanuit hun
stelling wenst.
bus II-richtlijn, te vinden via www.internet-
leoverdracht bij toepassing van de noodre-
hoedanigheid van begunstigde voor het
60. Art. 3:237 lid 1 BW.
consultatie/omnibus.
geling vindt grondslag in art. 3:176 lid 1
pensioen ook akkoord moeten gaan. Dat
44. Art. 3:53, 3:54, lid 3, 3:55, lid 2 en
Wft. De mogelijkheid tot rechtenkorting in
akkoord zou kunnen worden verkregen
3:55a, lid 2 Wft en art. 48v. Besluit.
het kader van faillissement volgt uit art.
door de regeling te laten doorwerken in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2769
Wetenschap
gedekt’. Bij toepassing van de noodregeling of bij faillissement van de verzekeraar kan de werkgever zijn positie van separatist61 uitoefenen indien bezitloos pandrecht op het gesepareerd beleggingsdepot zou zijn bedongen. Dat betekent dat indien en voor zover de binnen het gesepareerd beleggingsdepot aangehouden middelen toereikend zijn,62 de dekking van de pensioenverplichtingen van de verzekeraar ten opzichte van de (gewezen) werknemers van de betreffende werkgever, de pensioenrechten van die (gewezen) werknemers niet hoeven, en als gevolg van het pandrecht ook niet kunnen, worden gekort door de bewindvoerder(s) in het kader van toepassing van de noodregeling en de curator bij faillissement.63 Het Nederlandse recht; de onaanvaardbaarheidstoets De gedachte zou kunnen rijzen dat een verzekeraar naar Nederlands recht zelfstandig tot rechtenkorting zou kunnen overgaan op de voet van artikel 6:248 BW, waarin de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid tot uitdrukking is gebracht. Deze gedachte zou kunnen rijzen als ongewijzigde nakoming van gesloten verzekeringsovereenkomsten voor de verzekeraar tot ‘onaanvaardbare’ gevolgen leidt, bijvoorbeeld het faillissement van de verzekeraar. De gedachte is dan dat het belang van de verzekeraar bij rechtenkorting zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de verzekeringnemers c.q. de begunstigden uit hoofde van de verzekerde uitkeringen gezien het alternatief: het faillissement van de verzekeraar. Dit zou betekenen dat een verzekeraar die niet over toereikende voorzieningen beschikt, het ‘habe nichts’-verweer zou kunnen voeren om aan zijn verplichtingen te ontkomen. Het lijkt mij echter ondenkbaar dat een dergelijk door een verzekeraar gehanteerd standpunt stand houdt, daar de wet nu juist voorziet in een bijzondere regeling voor verzekeraars met tekorten. Het EU-recht en de Nederlandse wetgeving maken rechtenkorting als ultimum remedium mogelijk, maar de positie van de verzekeringnemers c.q. begunstigden voor verzekerde uitkeringen is met de waarborg omkleed dat de verzekeraar niet zelfstandig kan besluiten om tot rechtenkorting over te gaan.64 Het voorafgaande zou slechts dan anders kunnen liggen indien eenzijdige rechtenkorting onder bepaalde omstandigheden bij aanvang van een verzekeringsovereenkomst is overeengekomen. In die situatie is echter geen sprake van eenzijdige rechtenkorting in strijd met de verzekeringsovereenkomst, maar van eenzijdige rechtenkorting die vooraf is overeengekomen indien zich bepaalde omstandigheden voordoen. Dan rest slechts de toets of die omstandigheden zich daadwerkelijk voordeden. De grens die moet worden getrokken is of de verzekering nog voldoet aan de eis van onzekerheid van artikel 7:925 lid 1 BW en aan het vereiste van kans op voor- of nadeel voortvloeiend uit de Wft.65 Het Nederlandse recht; rechtenkorting in het licht van het verzekeringsrecht Een verdere vervolgvraag is of zelfstandige rechtenkorting door verzekeraars, indien mogelijk, zich wel zou verhouden tot het verzekeringsrecht. Die vraag is onlangs actueel geworden in het kader van het voornemen om een nieuw type pensioenovereenkomst in te voeren, de zogenaamde reële ambitieovereenkomst.66 De essentie van die vorm van
2770
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
pensioenovereenkomst was dat de pensioenen die daaraan zouden worden ontleend voorwaardelijk zouden zijn (afhankelijk van het beleggingsresultaat op de achterliggende beleggingen en de levensverwachting). De vraag rees of verzekeraars dit type pensioenovereenkomst zouden kunnen uitvoeren. Uit onderzoek blijkt, sterk vereenvoudigd weergegeven, dat dit mogelijk zou moeten zijn, mits sprake zou blijven van een bepaalde mate van risico voor de verzekeraar (bijvoorbeeld langlevenrisico).67 Een essentieel verschil met de vraagstelling van dit artikel is echter dat het bij de reële ambitieovereenkomst ging om aanpassingen van pensioen die in de pensioenovereenkomst waren voorzien. Die zouden onder voorwaarden mogelijk zijn. In dit artikel gaat het echter om niet vooraf overeengekomen zelfstandige korting van rechten door verzekeraars. Die is, gezien het voorgaande, niet toegestaan.68
Rechtenkorting door pensioenfondsen In dit onderdeel wordt geanalyseerd of pensioenfondsen bevoegd zijn om pensioenrechten en verworven pensioenaanspraken eenzijdig te korten. Net zoals hiervoor bij verzekeraars het geval was, wordt deze vraag eerst beantwoord aan de hand van het EU-recht. Vervolgens wordt de vraag aan de hand van Nederlands recht beantwoord. Het EU-recht; overzicht Met het oog op het onderwerp van dit artikel is de zogenaamde IORP-richtlijn of Pensioenfondsenrichtlijn uit 2003 van belang.69 De Pensioenfondsenrichtlijn kent voorschriften die zeer vergelijkbaar zijn met de voorschriften van de Levensrichtlijnen voor verzekeraars. De Pensioenfondsenrichtlijn beoogt toekomstige gepensioneerden een
De Pensioenfondsenrichtlijn kent voorschriften die zeer vergelijkbaar zijn met de voorschriften van de levensrichtlijnen voor verzekeraars hoge mate van zekerheid te bieden dat zij hun pensioen zullen ontvangen.70 De activa van een pensioenfonds moeten met het oog op faillissement van de aangesloten werkgever van die werkgever zijn afgescheiden.71 De deelnemer aan een pensioenregeling loopt bij faillissement het risico dat hij zijn baan kwijtraakt. Voorkomen moet worden dat hij dan ook zijn pensioen kwijtraakt.72 De technische voorzieningen van een pensioenfonds dienen daarom op ‘prudente’ wijze te worden berekend op basis van erkende actuariële methodes rekening houdend met een prudent gekozen maximale rentevoet.73 Deze beginselen zijn in de Pensioenfondsenrichtlijn uitgewerkt. De Pensioenfondsenrichtlijn schrijft voor dat de pensioenverplichtingen van een pensioenfonds op juiste wijze worden berekend zodat deze zijn afgestemd op de pensioenover-
eenkomsten die bij de pensioenuitvoerder zijn ondergebracht.74 De voorzieningen die het pensioenfonds aanhoudt ter dekking van de op de ‘juiste’ wijze berekende pensioenverplichtingen dienen ‘toereikend’ te zijn.75 De open norm van toereikendheid is in de Pensioenfondsenrichtlijn geconcretiseerd: de maximale rekenrente moet op prudente wijze worden bepaald76 en de sterftetafels die worden toegepast dienen te worden gebaseerd op ‘prudente’ beginselen.77 Tegenover de aldus berekende pensioenverplichtingen en technische voorzieningen dient een pensioenuitvoerder over ‘voldoende en passende activa’ te beschikken ter dekking van de pensioenverplichtingen.78 Indien een pensioenuitvoerder lang leven risico dekt doordat uitkeringen worden gegarandeerd, dient over een buffer te worden beschikt. De buffer dient te zijn afgestemd op de aard van de pensioenovereenkomsten die worden uitgevoerd en de aard van de activa die worden aangehouden ter dekking van de pensioenverplichtingen.79 De wetgeving van de lidstaten dient de toezichthouder de bevoegdheid te geven om ‘alle maatregelen’ te nemen met het oog op onregelmatigheden die de pensioenen in gevaar kunnen brengen.80 De wetgeving van de lidstaten dient de toezichthouder ook de mogelijkheid te geven om de vrije beschikking van het pensioenfonds over de activa te beperken of het pensioenfonds deze te ontnemen, met name wanneer de voorzieningen niet toereikend zijn of wanneer niet meer wordt beschikt over het voorgeschreven eigen vermogen (indien de wetgeving van de lidstaat een minimum eigen vermogen voorschrijft).81 Tot slot dient de wetgeving van de lidstaten in te houden dat de toezichthouder om de belangen van de (potentiële) pensioengerechtigde te beschermen in het uiterste geval een bewindvoerder kan aanstellen.82 Het EU-recht; geen verbod op rechtenkorting De voorschriften van de pensioenfondsenrichtlijn kennen evenals de voorschriften van de Levensrichtlijnen geen uitdrukkelijk verbod op rechtenkorting. De Levensrichtlij-
nen bevatten echter wel een impliciet verbod op zelfstandige rechtenkorting door verzekeraars. Uit het systeem van de Levensrichtlijnen volgt immers dat van zelfstandige rechtenkorting door verzekeraars geen sprake kan zijn, daar voor rechtenkorting in uitdrukkelijke regelingen is voorzien die niet de mogelijkheid kennen van zelfstandige rechtenkorting door verzekeraars. De Pensioenfondsenrichtlijn staat echter juist niet in de weg aan een bepaling in de wetgeving van een lidstaat dat een pensioenfonds zelfstandig tot rechtenkorting kan overgaan. De Pensioen-
Het systeem van de Pensioenfondsenrichtlijn belet niet dat de wetgeving van de lidstaten zelfstandige rechtenkorting door een pensioenfonds mogelijk maakt fondsenrichtlijn schrijft weliswaar ook voor dat de voorzieningen van een pensioenfonds ‘toereikend’ moeten zijn, maar kent niet uitgebreide waarborgen rond sanering en liquidatie die in de Levensrichtlijnen en de Solvabiliteitsrichtlijnen zijn opgenomen. Het systeem van de Pensioenfondsenrichtlijn belet niet dat de wetgeving van de lidstaten zelfstandige rechtenkorting door een pensioenfonds mogelijk maakt. Het feit dat rechtenkorting onder het regiem van de pensioenfondsenrichtlijn juist als een mogelijk sturingsmiddel voor pensioenfondsen wordt beschouwd, blijkt bijvoorbeeld uit een recent consultatierapport van EIOPA83 omtrent de waardering van activa en passiva (waartoe de pensioenverplichtingen
61. Art. 3:227 BW. Pandrecht kan voor
zijn overdragen op een andere levensverze-
aanpassing van ‘onvoorwaardelijk’ pensioen
74. Art. 15 lid 1 van de Pensioenfondsen-
toekomstige vorderingen (zoals in de toe-
keraar. In het kader van de economische
mogelijk bleek, zij het dat het in die zaak
richtlijn.
komst tot uitkering komend pensioen)
crisis zijn financiële problemen bij diverse
een pensioenfonds betrof. Het betrof echter
75. Art. 15 lid 2 van de Pensioenfondsen-
worden gevestigd blijkens art. 3:231 BW.
verzekeraars vanaf 2008 opgevangen door
geen rechtenkorting maar een aanpassing
richtlijn.
Aan de eis van voldoende bepaalbaarheid
middel van staatssteun. Verzekeraars kort-
die noodzakelijk was op grond van voor-
76. Art. 15 lid 4 aanhef en onder b van de
lijkt voldaan daar pensioenvorderingen
ten nimmer zelfstandig.
schriften terzake gelijke behandeling van
Pensioenfondsenrichtlijn.
concrete vordering in geldbedragen zijn,
65. Zie J.J.C. van den Brink, E. Lutjens & I.
mannen en vrouwen in pensioenregelingen.
77. Art. 15 lid 4 aanhef en onder c van de
vergelijk art. 11 PW.
Witte, Verzekeraar en het reële pensioen-
69. Richtlijn 2003/41/EG van het Europese
Pensioenfondsenrichtlijn.
62. Deze beperking lijkt logischerwijs uit de
contract, In hoeverre is een reëel pensioen-
Parlement en de Raad van 3 juni 2003
78. Art. 16 lid 1 van de Pensioenfondsen-
aard van pandrecht voort te vloeien, maar is
contract uitvoerbaar door verzekeraars?,
betreffende de werkzaamheden van en het
richtlijn.
gecodificeerd in art. 3:176 lid 6 Wft.
Netspar, design paper 30, september 2014,
toezicht op instellingen voor bedrijfspensi-
79. Art. 17 van de Pensioenfondsenrichtlijn.
63. In de praktijk komt dergelijke verpan-
p. 40-48.
oenvoorziening, PbEG 23 september 2003,
80. Art. 14 lid 2 van de Pensioenfondsen-
ding bij mijn weten niet voor, wellicht
66. Zie het voorontwerp van Wet invoering
L 235, p.10-21. De afkorting IORP staat
richtlijn.
omdat de verzekeraar dan extra voorzienin-
reële ambitieovereenkomst van 12 juli
voor Institutions for Occupational Retire-
81. Art. 14 lid 2 gelezen in verband met art.
gen of reserves moet aanhouden (vergelijk
2013, te vinden via www.internetconsulta-
ment Provision.
17 lid 3 van de Pensioenfondsenrichtlijn.
overweging 49 van de considerans op
tie.nl/ambitieovereenkomst waarover ver-
70. Overweging 7 van de considerans op
82. Art. 14 lid 3 van de Pensioenfondsen-
Richtlijn Solvabiliteit II).
der in dit artikel meer.
de Pensioenfondsenrichtlijn.
richtlijn.
64. Vergelijk de beschrijving van de situatie
67. Zie J.J.C. van den Brink, E. Lutjens & I.
71. Art. 8 van de Pensioenfondsenrichtlijn.
83. EIOPA staat voor European Insurance
bij de in 1995 gefailleerde levensverzeke-
Witte, t.a.p., p. 59-61.
72. Overweging 18 van de considerans op
and Occupational Pensions Authority, de
raar Vie d’Or in Hof Amsterdam 29 april
68. Vergelijk Hof Amsterdam 13 november
de Pensioenfondsenrichtlijn.
Europese toezichthouder op pensioenfond-
2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2717 waar
1997, PJ 1998/17 met aantekening E. Lut-
73. Overweging 26 van de considerans op
sen.
de rechten na te zijn gekort door curatoren
jens waar een vooraf overeengekomen
de Pensioenfondsenrichtlijn.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2771
Wetenschap
behoren) van pensioenfondsen.84 Het rapport beschrijft denkbare methodes voor rechtenkorting: methodes voor rechtenkorting onder omstandigheden die vooraf worden vastgelegd en waarbij ook de wijze van korten vooraf wordt vastgelegd (ex-ante rechtenkorting), rechtenkorting als ultimum remedium (ex-post rechtenkorting) en rechtenkorting in geval van financiële onmacht van de bij een pensioenfonds aangesloten werkgever(s).85 Het Nederlandse recht; overzicht In tegenstelling tot verzekeraars kunnen Nederlandse pensioenfondsen pensioenrechten en verworven pensioenaanspraken wel korten. De regeling rond rechtenkorting door pensioenfondsen is opgenomen in artikel 134 PW. Korten is een ultimum remedium: rechtenkorting is pas mogelijk als een pensioenfonds niet meer over andere mogelijkheden beschikt om financiële tekorten weg te werken.86
Of moet worden gekort hangt niet meer van de actuele dekkingsgraad, maar van de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds af Het afgelopen decennium is de financiële positie van pensioenfondsen sterk onder druk komen te staan als gevolg van de lage rentestand, de tegenvallende opbrengsten van beleggingen in zakelijke waarden en de toegenomen levensverwachting. Pensioenfondsen zagen hun dekkingsgraad daarom uitgehold. Indien en zolang ingegane pensioenen van gepensioneerden ongewijzigd werden uitgekeerd en geïndexeerd, werd de zekerheid voor deelnemers en gewezen deelnemers die nog niet met pensioen waren (slapers) geringer omdat de daling van de dekkingsgraden onder die omstandigheden feitelijk uitsluitend op hen werd afgewenteld. Omdat korten ‘ultimum remedium’ is, kwam er politieke druk om de regeling rond rechtenkorting in de Pensioenwet te herzien. Overigens is een feit van algemene bekendheid dat veel pensioenfondsen voorwaardelijke rechten hebben verminderd of doen vervallen (indexering werd verminderd of gestaakt) en dat een significant aantal pensioenfondsen daadwerkelijk tot rechtenkorting (verlaging van de onvoorwaardelijke rechten) is overgegaan.87 Rechtenkorting was overigens een novum in de geschiedenis van het Nederlandse pensioenstelsel, hoewel met de mogelijkheid van rechtenkorting al bij de invoering van de Pensioen- en spaarfondsenwet (de voorganger van de Pensioenwet) in 1953 rekening was gehouden.88 Het Nederlandse recht; voorontwerp van Wet invoering reële ambitieovereenkomst De hiervoor bedoelde politieke druk en de wens tot meer transparantie (kenbaarheid vooraf) in pensioenregelingen ten aanzien van mogelijke korting van voorwaardelij-
2772
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
ke en onvoorwaardelijke rechten, heeft geleid tot het bekend maken door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van een voorontwerp van Wet invoering reële ambitieovereenkomst op 12 juli 2013.89 De inhoud van het voorontwerp kan, toegespitst op het onderwerp van dit artikel, als volgt worden samengevat. Naast de bekende typen pensioenovereenkomsten als bedoeld in artikel 10 PW (de uitkeringsovereenkomst, de kapitaalovereenkomst en de premieovereenkomst), zou een nieuw type pensioenovereenkomst worden ingevoerd: de reële ambitieovereenkomst. De essentie van dat type pensioenovereenkomst was dat te verwerven pensioenaanspraken, op basis van een aanpassingsmechanisme voor financiële schokken en een aanpassingsmechanisme voor wijziging in de levensverwachting, in de pensioenovereenkomst afhankelijk zouden worden gemaakt van het effect van dergelijke financiële schokken en het effect van de zich wijzigende levensverwachting. In het voorontwerp werd gesproken van het Rente Aanpassings Mechanisme (RAM) en het Levensverwachting Aanpassings Mechanisme (LAM). In het kader van dit artikel is relevant dat werd beoogd op macroniveau alle reeds verworven pensioenrechten en pensioenaanspraken in te brengen in de gewijzigde pensioenovereenkomsten van het type reële ambitieovereenkomst. Er bleek sprake van een spanningsveld met artikel 20 PW, dat inhoudt dat in het kader van het wijzigen van een pensioenovereenkomst verworven pensioenaanspraken niet kunnen worden aangetast, met uitzondering van de situatie van waardeoverdracht en rechtenkorting door pensioenfondsen. Desondanks beoogde het voorontwerp om artikel 20 Pensioenwet te handhaven. Het inbrengen van verworven pensioenrechten en pensioenaanspraken in de reële ambitieovereenkomst zou mogelijk zijn op basis van collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 83 lid 1 aanhef en onder c PW. Sociale partners zouden dan de mogelijkheid hebben om daartoe over te gaan in het kader van het arbeidsvoorwaardenoverleg. Op grond van artikel 83 lid 2 aanhef en onder a Pensioenwet zou ‘invaren’ slechts mogelijk zijn indien betrokkenen daartegen ‘geen bezwaren’ zouden hebben. Deze specifieke vorm van collectieve waardeoverdracht werd met de term ‘invaren’ aangeduid. De cruciale vraag die rees was of gedwongen ‘invaren’ mogelijk zou zijn. In verband daarmee werd een rapport van maar liefst 77 pagina’s van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend gemaakt.90 De conclusie van het rapport was dat wetswijziging nodig zou zijn om gedwongen invaren mogelijk te maken. In een dergelijke wetswijziging voorzag het voorontwerp daarom. Er zouden juridische risico’s zijn, met name in verband met artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat eigendomsbescherming regelt (hierna te noemen: ‘het EVRM’). Indien de wetgeving zorgvuldig zou worden aangepast en het traject voor invaren zorgvuldig zou zijn, zouden de risico’s voor de Staat, de toezichthouder en pensioenfondsen beperkt zijn.91 Aan het voorontwerp lag een belangrijk pensioenakkoord van de sociale partners ten grondslag.92 Over invaren is veel geschreven in de literatuur.93 Kennelijk vanwege de risico’s die aan invaren zouden kleven en de vele kritiek op het voorontwerp in verband daarmee, is het voorontwerp terug genomen.
Het Nederlandse recht; voorstel van Wet aanpassing financieel toetsingskader Op 23 juni 2014 is een voorstel van Wet aanpassing financieel toetsingskader bij de Tweede Kamer ingediend.94 De huidige wetgeving rond rechtenkorting houdt in dat een pensioenfonds bevoegd is om pensioenrechten en verworven pensioenaanspraken te verminderen indien de voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen van een pensioenfonds niet meer volledig door activa zijn gedekt, deze dekking niet binnen redelijke termijn kan worden gerealiseerd zonder onevenredige schade aan te richten en andere sturingsmiddelen (met name het premiebeleid) zijn uitgewerkt. Essentieel voor de regeling is dat indien deze situatie zich voordoet, de korting onmiddellijk wordt gerealiseerd.95 In het wetsontwerp is de gedachte van invoering van de reële ambitieovereenkomst in combinatie met invaren, waardoor ‘automatisch flexibele’ pensioenaanspraken en pensioenrechten zouden worden gerealiseerd, verlaten. De problematiek van tekorten bij pensioenfondsen wordt opgelost binnen het kader van rechtenkorting, door het kader daarvoor te wijzigen. Vanuit de juridische optiek van waarborging van rechten komt de systeemwijziging op het volgende neer. Of moet worden gekort hangt niet meer af van de actuele dekkingsgraad, maar van de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds. Die beleidsdekkingsgraad is de gemiddelde dekkingsgraad in het afgelopen jaar.96 Rechtenkorting blijft ultimum remedium. Een pensioenfonds zal voortaan bevoegd zijn om te korten bij een onvoldoende beleidsdekkingsgraad. Het onderscheid tussen het korte termijn herstelplan97 en het lange termijn herstelplan,98 zoals de huidige wetgeving dat kent, zal komen te vervallen. Een herstelplan zal in de nieuwe regeling gaan inhouden dat de beleidsdekkingsgraad binnen tien jaar nadat deze onder het vereiste niveau is gedaald, weer op niveau zal moeten worden zijn gebracht.99 Rechtenkorting zal nog steeds direct mogen worden doorgevoerd, maar mag ook worden gespreid in de tijd dat het herstelplan loopt. De rechtenkorting dient dan ‘in beginsel’ evenredig gespreid
in de tijd te worden gerealiseerd.100 Voor de probleemstelling die het onderwerp is van dit artikel, is relevant dat pensioenfondsen onder het regime van het wetsontwerp de mogelijkheid zullen hebben de rechtenkorting meer in de tijd te spreiden. Daardoor wordt rechtenkorting subjectief wellicht als minder ingrijpend ervaren, ook al zou de rechtenkorting over de gehele duur gemeten in financiële zin voor de pensioengerechtigde of de aanspraakgerechtigde niet anders uitpakken. Essentieel voor het onderwerp van dit artikel is dat objectief gezien de regeling voor rechtenkorting volgens het wetsontwerp zeker niet altijd matiger uitpakt dan de regeling voor rechtenkorting in de huidige wet. Dat komt omdat een lange termijn herstelplan in de huidige wet een periode van vijftien jaar mag beslaan.101 Onder het regime van het wetsontwerp kan een tekort hooguit tien jaar bestaan.102 Daarom kan zich de situatie voordoen dat onder het regime van het wetsontwerp een rechtenkorting onvermijdelijk wordt terwijl die onder het regime van de huidige Pensioenwet op zijn minst nog had kunnen worden uitgesteld en daarom mogelijk had kunnen worden voorkomen. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien na twaalf jaar het tekort niet is opgeheven. Onder de huidige wet zal een lange termijn herstelplan een periode van vijftien jaar mogen beslaan. Onder de nieuwe wet zou in die situatie nadat het tekort tien jaar heeft bestaan rechtenkorting onvermijdelijk zijn.
Conclusie Verzekeraars hebben niet de bevoegdheid om zelfstandig tot rechtenkorting over te gaan. Pensioenfondsen hebben die bevoegdheid juist wel, zij het als ultimum remedium. Indien Nederlandse pensioenfondsen door de EU niet langer als vallend onder de Pensioenfondsenrichtlijn zouden worden beschouwd, maar als vallend onder Richtlijn Solvabiliteit II, zou de mogelijkheid van zelfstandige rechtenkorting door pensioenfondsen waarschijnlijk komen te vervallen.103 Richtlijn Solvabiliteit II staat immers aan zelfstandige rechtenkorting in de weg.
84. Het Consultation Paper on Further
Pensioenvraagstukken 2013, afl. 4, p. 5-14.
komst’ werd ingegaan.
wijziging van art. 140 PW.
Work on Solvency of IORPs, EIOPA-
90. Rapport ‘Collectief invaren van pensi-
93. Zie onder meer E. Lutjens, ‘Opties voor
99. Zie de in het wetsontwerp voorgestelde
CP-14/040 van 30 oktober 2014, te vinden
oenaanspraken en pensioenrechten in het
invaren’, Tijdschrift voor Pensioenvraag-
wijziging van art. 138, lid 2 PW.
op de website van EIOPA (https://eiopa.
reële pensioencontract’, Den Haag: Minis-
stukken 2013, nr. 2, p. 5-7 die suggereert
100. Zie de in het wetsontwerp voorgestel-
europa.eu).
terie van Sociale Zaken en Werkgelegen-
dat art. 20 PW zou kunnen worden
de wijziging van art. 140, lid 1 PW.
85. Zie p. 37-39 van het rapport.
heid 2012.
geschrapt, met reactie van P.G. van der
101. Zie de in het wetsontwerp voorgestel-
86. Zie voor een analyse van de regeling
91. Zie p. 57 van het rapport.
Horst, ‘Opties voor het invaren’, Tijdschrift
de wijziging van art. 138, lid 2 PW.
voor rechtenkorting door pensioenfondsen
92. Zie daarover M. Heemskerk, De (on)
voor Pensioenvraagstukken, afl. 3, p. 42-43
102. Zie de in het wetsontwerp voorgestel-
de bijdrage van de auteur van dit artikel in
houdbaarheid van het Pensioenakkoord,
met naschrift E. Lutjens en verder R.H.
de wijziging van art. 138, lid 2 PW.
‘Pensioen (te)korten’, in: E. Lutjens e.a,
Serie Publicaties van het VU Expertisecen-
Maatman, ‘Invaren, invaarproblematiek en
103. Zie voor een samenvatting van de
Pensioenwet, Analyse en commentaar,
trum Pensioenrecht, Amsterdam: VU Huis-
tussenvariant’, Tijdschrift voor Pensioen-
politieke discussie over de toepassing van
Deventer: Kluwer 2013, hfdst. 20, p. 915-
drukkerij 2011, en verder Publicatie van de
vraagstukken 2014, afl. 2, p. 32-39.
Richtlijn Solvabiliteit II op pensioenfondsen
950.
Vereniging voor Pensioenrecht nr. 20 onder
94. Kamerstukken II 2013/14, 33972.
de website van de Pensioenfederatie (www.
87. Zie voetnoot 5.
de titel ‘Het pensioenakkoord: pensioen op
95. Zie art. 134 lid 1 PW.
pensioenfederatie.nl/services/themas/
88. Zie de auteur dezes t.a.p., p. 920-923.
z’n kop?’, Den Haag: Sdu 2011 waarin door
96. Zie het in het wetsontwerp voorgestel-
Pages/Solvency_II_gesloten_dossier). Zie
89. Voor een beschouwing over dat voor-
diverse auteurs diepgaand op het pensioen-
de art. 133a PW.
voor de afbakeningsproblematiek ook over-
ontwerp: E. Lutjens, ‘Commentaar op Voor-
akkoord met de daarin voorgestelde LAM
97. Zie de in het wetsontwerp voorgestelde
weging 138 van de considerans op Richtlijn
ontwerp Wet invoering reële ambitieover-
en RAM die zouden moeten leiden tot een
wijziging van art. 138 PW.
Solvabiliteit II.
eenkomst’, Tijdschrift voor
nieuwe ‘voorwaardelijke-uitkeringsovereen-
98. Zie de in het wetsontwerp voorgestelde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2773
Focus
1999
Salduz-moeheid of juist moe van Calvijn? Robert Peter Kuijper1
Nederland schijnt de laatste jaren steeds meer problemen te hebben met het respecteren van de fundamentele beginselen van de democratische rechtsstaat en de bescherming van de verdachte burger. Wellicht het heetste hangijzer momenteel is het consultatierecht en het recht van de advocaat om bij het verhoor aanwezig te zijn, dat politiek Den Haag en de Hoge Raad uit alle macht tegen proberen te houden.
D
e onschuldpresumptie en het recht om niet aan mans eigen veroordeling mee te hoeven werken lijken de laatste jaren dan ook in toenemende mate alleen nog maar ‘lastig’ gevonden te worden in plaats van te worden gezien als cruciale voorwaarden voor een eerlijk proces. Gelukkig is er het Europees Hof dat – hoewel het ook veel door de vingers ziet – van tijd tot tijd de voet krachtig op de rem zet.2 Ook elders wordt in het Europese recht duidelijk paal en perk gesteld aan de beperkingen van de toegang van de advocaat bij het verhoor.3 Hoewel het in vrijwel alle Westerse en Europese landen al decennia een kwestie van wetgeving of vaste praktijk is, heeft de Hoge Raad het consultatierecht even lang angstvallig buiten de deur gehouden.4 Na de arresten van het EHRM inzake Salduz5 en Panovits6 was er echter ook voor de Hoge Raad geen ontkomen meer aan.
1 april 2014, slechte grap of knieval voor politiek Den Haag? Temeer daar dat het Europees Hof in Salduz en Panovits eigenlijk niet echt met iets nieuws komt; nu immers in Murray vs. Groot-Brittannië7 al uitdrukkelijk werd geoordeeld dat een verdachte voorafgaand aan (en bij) élk verhoor recht heeft op bijstand van een raadsman, is het de vraag waarom de Hoge Raad pas in juni 2009 ‘om’ ging8 en desondanks de volledige bescherming van Salduz zoals voorgestaan op Europees niveau de voet dwars blijft zetten. Het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2014 waarin opnieuw het recht op de aanwezigheid van de advocaat tijdens het verhoor van de hand werd gewezen is de zoveelste nagel aan de doodskist van het Nederlandse strafprocesrecht.9 Als het niet zo intens droevig was, zou het bijna lachwekkend zijn om te zien hoe de Hoge Raad zich in allerlei bochten wringt om het recht op toegang en (actieve) aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor buiten de deur te houden. In ieder geval doet het argument dat de
2774
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
noodzakelijke ‘beleidsmatige, organisatorische en financiële keuzes’ buiten de rechtsvormende taak van de Hoge Raad liggen als afwijzingsgrond gevaarlijk pathetisch aan. De Hoge Raad hoéft immers helemaal niet zelf te bepalen op welke concrete wijze de vrije toegang tot de advocaat en diens toegang tot het verhoor in de praktijk dienen te worden gerealiseerd om te kunnen oordelen dat zoláng die toegang niet wordt verleend er sprake is van schending van artikel 6 lid 1 en 3 EVRM. Daarbij heeft de praktijk inzake het Salduz-piket laten zien dat zodrá een dergelijke schending van verdragsrechten (steevast) leidt tot uitsluiting van (bekennende) verklaringen met alle gevolgen van dien, de overheid ineens wel heel snel een en ander op poten kan zetten. Juist door te overwegen dat de Salduz-richtlijn nog geen rechtstreekse werking kent en de Nederlandse overheid tot 27 november 2016 de tijd heeft om deze te implementeren in nationale wetgeving, geeft men het Ministerie van Veiligheid (en Justitie?) de facto carte blanche om tot die tijd de advocaat buiten de verhoorkamer te houden. Overigens is wel aardig te bedenken dat het uiteraard de beleidsmatige, organisatorische en boven alles de financiële keuzes zijn die zorgen dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie de implementatie van de Salduz-richtlijn zolang mogelijk zal uitstellen ondanks de negatieve gevolgen ervan voor het inmiddels al gevaarlijk tekortschietende nationale strafprocesrecht. Immers, deze implementatie zal ongetwijfeld tot een verhoging van de kosten voor de rechtsbijstand gaan leiden die voor het overgrote deel op de schouders van de overheid zal komen. Want de verplichte toelating van de advocaat blijft binnen de Salduz-richtlijn niet beperkt tot de aanwezigheid bij het verhoor, maar strekt zich uit tot alle ter bewijsvergaring strekkende onderzoekshandelingen als doorzoekingen, afname DNAmateriaal, enz. Bij sommige handelingen is dit (gedeeltelijk) al opgenomen in de huidige nationale wetgeving, maar bij vele niet. Politiek Den Haag, dat zich ook waar het de waarborging van het nationale strafprocesrecht betreft,
steeds meer laat leiden door de financiële overwegingen in het kader van het ‘New Public Management’ – men denke aan het gesneuvelde idee om verdachten mee te laten betalen aan hun Salduz-of piketadvocaat – kijkt dan ook met angst en beven naar de kosten van een en ander. De angel zit immers in het feit dat waar een verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman, de realisatie van dat recht voor on- en minvermogenden – het overgrote deel van de verdachten – op grond van artikel 17, 18 Gw en artikel 6 lid 1 EVRM door de overheid zal moeten worden betaald, nu volgens vaste jurisprudentie de vrije toegang tot niet alleen de rechter, maar ook de advocatuur niet denkbeeldig mag zijn.10 Daarbij is overigens van belang dat het belangrijkste politieke struikelblok, te weten de financiering van een en ander, juridisch gezien volgens het Europees Hof van ondergeschikt belang is.11 Buitengewoon kwalijk is hoe dan ook dat de Hoge Raad voorbij gaat aan het feit dat de Salduz-richtlijn dan weliswaar (nog) geen rechtstreekse werking kent, maar de jurisprudentie van het Europees Hof vanzelfsprekend wél voorrang heeft boven het Nederlandse recht. Al ruim vóór, maar vooral sédert Salduz heeft het Europees Hof er nooit enige twijfel over laten bestaan dat het vrije overleg van de verdachte met zijn advocaat voor (en tijdens) het verhoor van kardinaal belang, zo niet het meest belangrijke recht van het gehele strafprocesrecht is en dat de vraag of de toegang van de advocaat tot het verhoor is opgenomen in nationale wetgeving van nul en generlei belang is voor de vraag of er sprake is van schending van artikel 6 lid 1 en 3 EVRM.12 Voorts geldt dat nog afgezien van het feit dat deze ongetwijfeld ook aan de orde waren bij de uitbreiding van het zwijgrecht bij verhoren buiten het politiebureau c.q. de plaats van verhoor, de ‘beleidsmatige, organisatorische en financiële keuzes’ hoe dan ook op zichzelf geen reden kúnnen, laat staan mógen zijn om de al jaren bestaande Europese jurisprudentie aangaande het recht op bijstand van een raadsman in de wind te slaan. Het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2014 kan dan ook bezwaarlijk anders worden aangemerkt dan als een even twijfelachtige als kwalijke knieval voor de Minister van Veiligheid en Justitie.
Salduz komt zo…. hopen we De beslissing om de implementatie van de Salduz-richtlijn en de in dat kader gemaakte beleidsmatige, organisatori-
sche en financiële politieke keuzes af te wachten getuigt op zijn zachtst niet alleen niet van rechterlijke durf, maar vooral van een alarmerende overschatting van het rechtsstatelijke en strafvorderlijk inzicht van politiek Den Haag. Ter illustratie zij verwezen naar de opmerking van de Minister van Veiligheid en Justitie dat, ondanks de bestendige jurisprudentie van het EVRM waaronder Salduz en Panovits, lidstaten veel ruimte wordt gelaten voor de inrichting van de nationale wetgeving en het stellen van beperkingen aan het recht op rechtsbijstand.13 Voor zover de Minister meent dat op basis van dat zeer algemene uitgangspunt geldt dat, niettegenstaande de bestendige jurisprudentie van het Europees Hof, Nederland er nog steeds voor kan kiezen om het consultatierecht te beperken tot misdrijven of zaken waarin sprake is van aanhouding of in verzekeringstelling en de advocaat buiten het politieverhoor te houden is dat een even ernstige als alarmerende misvatting. Om te beginnen geldt immers dat beperkingen in geen geval zover
Het belang van het consultatierecht valt niet te onderschatten mogen strekken dat in essentie het recht op toegang tot de rechter – en de advocaat – niet langer daadwerkelijk effectief is c.q. feitelijk illusoir wordt.14 Voorts geldt dat er nagenoeg algehele consensus bestaat over het belang en de noodzaak voor de verdachte aangaande het contact voor en bij het verhoor met een advocaat en wel in die mate dat gesproken dient te worden van een ‘common ground’ binnen Europa. Uit de ‘margin of appreciation’ doctrine volgt dat die bewegingsruimte (zeer) klein is indien er sprake is van een dergelijke consensus over de betekenis en doelstellingen van een verdragsrecht.15 Allerminst onbelangrijk in dat kader is dat Nederland en Ierland thans de enige lidstaten zijn in Europa die het consultatierecht niet expliciet hebben opgenomen in hun wetgeving, zodat het zeer de vraag is of en zo ja hoeveel ruimte Nederland heeft om af te wijken van de Europese lijn. Het belang van het consultatierecht valt niet te onderschatten. Niet voor niets heeft het Europees Hof
Auteur
2013/48/EU, PbEU L294/1) aangenomen
36391/02 (Salduz vs. Turkije).
11. EHRM 26 juli 2005, appl. no. 39199/98
1. Mr. R.P. Kuijper is strafrechtadvocaat bij
waarin expliciet het recht van de verdachte
6. EHRM 11 december 2008, appl. nr. 4268
(Podbielski and PPU Polpure vs. Polen).
Advocatenkantoor Kuijper te Amsterdam.
op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor
(Panovits vs. Cyprus).
12. Zie noten 2, 5, 6 en 7
is opgenomen.
7. EHRM 8 februari 1996, NJ 1996/725
13. Kamerstukken I 2008/09, 31116, G,
Noten
4. HR 22 november 1983, NJ 1984/805
(Murray vs. Groot-Brittanië).
p. 4.
2. EHRM 24 oktober 2013, Appl. no..
waarin de Hoge Raad oordeelde dat de vrije
8. HR 30 juni 2009
14. Onder meer EHRM 9 oktober 1979,
62880/11, 62892/11, 62899/11 (Navone
toegang tot de advocaat van in hechtenis
ECLI:NL:HR:2009:BH3079,
NJ 1980/376 (Airey vs. Ierland).
en anderen vs. Monaco) waarin het Euro-
gestelde verdachte als bedoeld in art. 50 Sv
ECLI:NL:PHR:2009:BH3081,
15. EHRM 26 april 1979, appl. nr. 6538/74
pese Hof heeft bepaald dat naast een recht
geen betrekking had op de verhoren door
ECLI:NL:PHR:2009:BH3084.
series A vol. 30, NJ 1980/146 m.nt. E.A.
op voorafgaande consultatie van een advo-
de politie. HR 13 mei 1997, NJ 1997/15
9. HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770.
Alkema (Sunday Times vs. Groot-Brittanië)
caat, de verdachte ook het recht moet
waarin de Hoge Raad oordeelde dat er
10. EHRM 13 februari 2003, EHRC 2003,
en: EHRM 22 oktober 1981, appl. nr.
hebben op bijstand van een advocaat tíj-
geen algemeen recht bestond op bijstand
32, m.nt. Heringa (Bertuzzi vs. Frankrijk)
7525/76, series A vol. 45 (Dudgeon vs.
dens de politieverhoren.
door een advocaat bij ieder verhoor door de
en: EHRM 15 februari 2005, appl. no.
Ierland).
3. Daarnaast is op 22 oktober 2013 door de
politie.
68416/01 (Steel en Morris vs. Verenigd
Europese Unie een richtlijn (Richtlijn
5. EHRM 27 november 2008, appl. nr.
Koninkrijk)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2775
Focus
geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag óf de verdachte recht had op bijstand van de advocaat voorafgaand aan en tijdens het verhoor, de vraag of dat recht wel of niet in nationaal recht is verankerd niet relevant was. Dat er op nationaal niveau (voldoende) ruimte zou zijn om daar structureel van af te wijken is dan ook onverdedigbaar. De uitspraak van de Hoge Raad van 1 april 2014 is des te verbazingwekkender daar een groot aantal leden van de Hoge Raad in mei 2006 nog voor het eerst in haar bestaan terecht publiekelijk de noodklok luidde over de toestand van de rechtsstaat in het algemeen en het Nederlandse strafrecht in het bijzonder.16 Het lijkt er echter op dat de strijdvaardige opstelling van onder meer President Corstens - die destijds stelde dat de Hoge Raad vanuit haar verantwoordelijkheid voor de rechtsstatelijkheid tegen de politiek zou moeten durven zeggen dat men te ver gaat slechts beperkt blijft tot het gebrul van een papieren tijger. Het is kennelijk voor iedereen behalve de Hoge Raad evident dat met betrekking tot de bescherming van de verdachte in het algemeen en het consultatierecht in het bijzonder geen hulp uit politiek Den Haag te verwachten valt. Salduz en Panovits zijn immers alweer ruim vijf jaar oud en hoewel evident is dat dit geen op zich staande zaken zijn is er buiten de Salduzpiketten bij aanhouding in de nationale wet- en regelgeving op dit punt (nagenoeg) niets veranderd. Ook de voorzitter van het college van Procureurs-Generaal heeft gepleit voor een versterking van de rol van de advocaat en zelfs menig opspoorder is het diep in zijn hart ook wel eens met de Salduz-rechtspraak. Anders dan zij is de Hoge Raad blijkbaar niet in staat – of bereid – in te zien dat de wetgever uitsluitend overgaat tot verbetering van de positie van de verdachte indien deze daartoe gedwongen wordt door de rechterlijke macht en dat zij door haar halfslachtige opstelling de regering ook in de gelegenheid stelt om de status quo te handhaven. Een voorbeeld hiervan is de onverdedigbare keuze van de Hoge Raad in juni 2009 – de werking van het consultatierecht te beperken tot verdachten die zijn aangehouden of in verzekering zijn gesteld hoewel dat niet uit Salduz volg-
De toelating van de advocaat bij het verhoor moét het uitgangspunt zijn en mág geen discretionaire beslissing van politie en/of justitie worden de en al helemaal niet uit de oudere jurisprudentie van het Europees Hof,17 noch die van daarna.18 De wetgever heeft dat onverdedigbare standpunt uiteraard dankbaar met beide handen aangegrepen en toegepast in het conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor19 van 18 april 2011 dat naar aanleiding van de Salduz-jurisprudentie in de koelkast werd gelegd in afwachting van wat er in
2776
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Brussel zou worden besloten, en waaraan tot op heden geen of amper verdere uitvoering is gegeven. Er wordt wel lippendienst bewezen aan het belang van de Salduz-jurisprudentie,20 doch afgezien van de schoorvoetende invoering van het Salduz-piket is van feitelijke wijzigingen tot op heden bitter weinig te merken. In Brussel heeft men, anders dan in Nederland, sinds Salduz niet stilgezeten hetgeen op 22 oktober 2013 tot de vaststelling van de Salduz-richtlijn heeft geleid. Gegeven echter het feit dat lidstaten een periode van 2,5 jaar is verleend om deze richtlijn te implementeren in nationale wetgeving ligt het niet in de lijn der verwachting dat in Nederland eerder dan op het allerlaatste moment over zal worden gegaan tot wettelijke formalisering van het consultatierecht en de bijstand bij een politieverhoor. Nederland heeft zich immers met hand en tand verzet tegen de richtlijn en het zal dan ook niet verbazen dat het wetsvoorstel op cruciale punten afwijkt van de Salduz-jurisprudentie en de Salduz-richtlijn, zonder dat er tot op heden enig signaal is dat men voornemens is een en ander te wijzigen. De meest in het oog springende verschillen zijn dat het wetsvoorstel van april 2011 de bijstand tijdens het politieverhoor bij volwassenen slechts toelaat voor feiten waar zes jaar of meer gevangenisstraf op staat en bovendien bepaalt dat advocaten kunnen worden uitgesloten van het verhoor ‘als dat in het belang van het onderzoek is.’ Een dergelijke vage omschrijving schreeuwt vanzelfsprekend om nadere specificatie, want de toelating van de advocaat bij het verhoor moét het uitgangspunt zijn en mág geen discretionaire beslissing van politie en/of justitie worden.
‘The Dutch exception’ vs. Nalatige Inpecteur Gelukkig heeft men op Europees niveau wél goed nagedacht over een deugdelijke waarborging van het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de rechten van de verdachte en diens verdediging. In de Salduz-richtlijn wordt onder meer expliciet aangegeven dat afwijking van de richtlijn uitsluitend toelaatbaar is in exceptionele gevallen van levensbedreigende of gevaarlijke situaties voor personen of ingeval onmiddellijke actie nodig is ter voorkoming van zeer ernstig nadeel voor het opsporingsonderzoek. Een dergelijke afwijking moet evenwel een van te voren vastgestelde korte duur kennen, deugdelijk worden gemotiveerd en objectief en concreet toetsbaar zijn door een rechterlijke instantie en mag bovendien hoe dan ook niet de essentie van de verdedigingsrechten aantasten. Kenmerkend voor de uitholling van het Nederlandse strafprocesrecht van de laatste jaren is dat – met name door toedoen van Nederland, want niet voor niets wordt in de Brusselse wandelgangen gesproken over de ‘Dutch exception’ – de Nederlandse input zich met name toespitste op de mogelijke beperkingen van de Salduz-doctrine. Het was immers met name Nederland dat ter discussie stelde of de Salduz-richtlijn ook van toepassing zou moeten zijn op zogenaamde ‘minor offences.’ Deze werden overigens langere tijd niet nader toegelicht, zodat niet duidelijk was wat hieronder moest worden verstaan. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in reactie op de brief van de Commissie Meijers van 28 november 2012 op 15 januari 2013 aan de Tweede Kamer verteld dat hier uitsluitend overtredingen onder zouden vallen en dat de
Advocaat bij verhoor © Pieter Welters
richtlijn volledig van toepassing zou zijn wanneer de verdachte van zijn vrijheid is beroofd, ook als het ging om een overtreding. Dat laatste klínkt leuk en aardig, doch deze kwalificatie doet bij lange na geen recht aan de bescherming van artikel 6 lid 1 en 3 van het EVRM en de Salduz-doctrine. Sterker nog, dit kunstmatige en krampachtige onderscheid tussen overtredingen en misdrijven – waarbij ook al geen rekening wordt gehouden met het feit dat sommige overtredingen zwaarder worden bestraft dan bepaalde misdrijven – leidt niet alleen tot een tweedeling in de bescherming tegen ‘criminal charges’ die het Europees Hof al decennialang afwijst, maar ook tot een tweedeling van de cautie en het consultatierecht die des te minder verdedigbaarder is omdat uit Salduz juist volgt dat de cautie op zichzelf onvoldoende bescherming biedt. Immers, het consultatierecht is bedoeld om middels rechtskundige bijstand te kunnen bepalen of het verstandig is gebruik te maken van het zwijgrecht. Dat kan een
Het Europees Hof acht – en niet voor het eerst – de cautie op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van een ‘fair trial’ leek pas bepalen na overleg met een advocaat. Het uit elkaar trekken van deze meldingen en rechten doet het doel en nut van het consultatierecht dan ook in vergaande mate teniet. Want hoewel de niet aangehouden of in verzekering gestelde verdachte theoretisch in staat is om zelf voorafgaand aan een verhoor een advocaat in te scha-
16. ‘Hoge Raad bezorgd over verharding
appl. nr. 4622/99 (Öcalan vs. Turkije).
2010, appl. nr. 3966/02 (Zaichenko vs.
ding aan de officier van justitie, de inverze-
van het strafklimaat’, NRC Handelsblad 8
18. Onder meer EHRM 19 februari 2009,
Rusland) en EHRM 14 oktober 2010, appl.
keringstelling en het recht op rechtsbijstand
mei 2006.
appl. nr. 16404/03 (Shabelnik vs. Oekraï-
nr. 1466/07 (Brusco vs. Frankrijk).
in het strafproces (Wet rechtsbijstand en
17. EHRM 15 oktober 1984, appl.nr.
ne), EHRM 31 maart 2009, appl. nr.
19. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wet-
politieverhoor), 18 april 2011.
9300/81 (Can vs. Oostenrijk) en EHRM 24
20310/02 (Płonka vs. Polen), EHRM 24
boek van Strafvordering tot aanvulling van
20. Brief Minister van VenJ aan de Tweede
november 1993, appl. nr. 13972/88 (Imbri-
september 2009, appl. nr. 7025/04 (Pish-
de regeling van het politieverhoor van de
Kamer d.d. 15 april 2009 (Kamerstukken II
oscia vs. Zwitserland), EHRM 12 mei 2005
chalnikov vs. Rusland), EHRM 18 februari
verdachte, diens aanhouding en voorgelei-
2008/09, 31700 VI, 117).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2777
Focus
Het is evident dat ook met de invoering van de Salduz-Richtlijn adequate en effectieve bescherming tegen zelf-incriminatie in Nederland nog niet uitgekristalliseerd is kelen, moeten we onszelf niet voor de gek houden. De automatische reactie van het gros van de verdachten, of ze nu vrij zijn of niet, is om antwoord te geven op vragen en niet om eerst rustig en wel overwogen de risico’s van het al dan geen verklaring afleggen in te schatten. Politie en justitie weten dit en maken al decennialang dankbaar gebruik, zo niet misbruik van de ons allen met de paplepel ingegoten oer-Calvinistische gedachte; ‘als je niets te verbergen hebt, kun je rustig meewerken’. Juist vanwege dat automatisme bepaalde de Hoge Raad in het Nalatige inspecteur-arrest21 dat een verdachte voorafgaand aan élk verhoor, ongeacht of dit op het bureau plaatsvond en/of de verdachte was aangehouden de cautie moest worden gegeven. Juist daarom is het door de Hoge Raad in de Salduz-jurisprudentie gemaakte onderscheid zo moeilijk te begrijpen. Het Europees Hof acht – en niet voor het eerst – de cautie op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van een ‘fair trial’. De verdachte moet door overleg met een raadsman een helder en doorwrongen beeld krijgen van zijn positie en zijn rechten alvorens van hem gezegd mag worden vrijwillig afstand daarvan te hebben gedaan. De Hoge Raad gaat in 2009 daarin mee, maar verlaat klaarblijkelijk de ‘Nalatige Inspecteur-leer’. Politie en justitie hebben schoorvoetend aansluiting gezocht en lijken zich ook met de Salduz-doctrine te hebben verenigd, maar bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie wil men er niet echt aan. Als men de lijn van de regering zou volgen zou dat betekenen dat men bij overtredingen het recht wordt onthouden om met behulp van een advocaat te bepalen of het verstandig is gebruik te maken van het recht om niet mee te werken aan mans eigen veroordeling. Hoe men aldus nog zou kúnnen spreken van een ‘fair trial’ is de auteur een raadsel. Sterker nog, gegeven het feit dat ook bij overtredingen lang niet altijd sprake is van onmiddellijke aanhouding, zou dat betekenen dat een verdachte door zijn gebrek aan juridische kennis en inzicht van de nadelige consequenties al een verklaring kan hebben afgelegd, voordat hij in het kader van de aanhouding of inverzekeringstelling op zijn consultatierecht wordt gewezen en dat is nu nét wat de Salduz-richtlijn beoogt te voorkomen. Gelet op de Nalatige Inspecteur-leer in samenhang bezien met de Europese jurisprudentie geldt dan ook dat voorafgaand aan élk verhoor aangaande mans betrokkenheid bij een strafbaar feit (dus óók op straat, óók buiten aanhouding en óók ten aanzien van (verkeers)overtredingen) naast de cautie ook moet worden gewezen op het consultatierecht. Dat de Hoge Raad in haar arresten van juni 2009 kortzichtig is geweest moge blijken uit de jurisprudentie na Salduz en de Salduz-richtlijn waarin expliciet is opgenomen dat, anders dan de Hoge Raad meent, het consultatierecht niet alleen geldt voor aangehouden of in verzekering gestelde verdachten, net als de cautie, maar voorafgaand aan élk verhoor moet
2778
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
worden gegeven, ook bij verdachten die op straat worden gehoord of worden uitgenodigd om vrijwillig voor verhoor op het politiebureau te verschijnen. Dat is ook volkomen terecht, want afgezien van het ontbreken van de beperking van de fysieke bewegingsvrijheid valt immers vanuit een oogpunt op een eerlijk proces niet in te zien waarom er op grond daarvan onderscheid zou moeten bestaan voor de verplichting van politie en justitie ten minste te wijzen op het consultatierecht en een ‘waiver of rights’ in dat kader te verkrijgen. Hoewel vanuit juridisch opzicht zondermeer verdedigbaar, kán het volgens Brussel vanuit zuiver pragmatisch oogpunt overkill zijn om voor échte bagatelzaken keihard vast te houden aan het consultatierecht. In de preambule en artikel 2 lid 4 sub b Salduz-richtlijn is daarom een uitzondering gemaakt voor lichte strafbare feiten ten aanzien waarvan op grond van nationale wetgeving geen vrijheidsstraf kán worden opgelegd, zolang deze zaken niet ter beoordeling worden gelegd aan de rechter of ander bevoegde beoordelende autoriteit. Dat is evenwel iets héél anders dan het tamelijk kortzichtige en gemakzuchtige onderscheid tussen misdrijven en overtredingen van de ‘Dutch exception’, al was het maar omdat in Nederland voor ontelbare overtredingen wel degelijk een vrijheidsstraf kán worden opgelegd. De beperktere bescherming van het consultatierecht bij lichte overtredingen lijkt ook aan te sluiten bij de recente jurisprudentie van het Europees Hof dat bij beoordeling van de vraag of er enerzijds sprake is van schending van artikel 6 lid 1 en 3 EVRM en anderzijds hoever de bescherming daarvan moet gaan, steeds vaker de doorslag lijkt te geven aan de soort en zwaarte van de sanctie.22 Hoe dan ook is evident dat ook met de invoering van de Salduz-richtlijn adequate en effectieve bescherming tegen zelf-incriminatie in Nederland nog niet uitgekristalliseerd is. Even evident is dat als het aan politiek Den Haag en de Hoge Raad ligt de feitelijke toepassing van een en ander nog enige tijd op zich zal laten wachten. Niet in de laatste plaats door het arrest van 1 april 2014 van de Hoge Raad zal men de ‘beleidsmatige, organisatorische’ - en vooral – ‘de financiële keuzes’ voorlopig blijven opwerpen tegen de roep om een betere bescherming van verdachten. Reeds aangevoerd is dat deze laatste niet aan de volledige toepassing van het consultatierecht in de weg mogen staan. Vanuit organisatorisch oogpunt geldt dat deze al evenmin problemen hoeft op te leveren. Ik twijfel er niet aan dat de strafadvocatuur bereid is hieraan mee te werken, waarbij overigens uiteraard wél geldt dat de kosten hiervoor niet op de advocatuur of verdachten mogen worden afgewenteld. Zo kan er in gevallen c.q. voor feiten waarvoor Salduz wel moet worden toegepast, doch normaliter geen aanhouding zou plaatsvinden, voor worden gekozen om uitsluitend de personalia van de verdachte op te nemen en de verdachte een oproep te geven om
zich binnen vierentwintig uur na afgifte daarvan, al dan niet vergezeld van een advocaat, te melden bij het politiebureau. In deze oproep dient dan helder en duidelijk te worden aangegeven waar men van wordt verdacht en worden gewezen op het belang van aan het verhoor voorafgaand overleg met de advocaat. Een andere oplossing is de invoering van een telefonische piketlijn waarbij staande gehouden verdachten in ieder geval op een en ander gewezen kunnen worden. Ook voor ZSM-zaken kan met betrekking tot Salduz een oplossing worden gevonden door een ruimte in te richten voor een vaste advocaat (roulerend) op elk politiebureau, althans elke plaats van verhoor. Om de kosten te beperken zouden enkele vaste plaatsen van verhoor kunnen worden vastgesteld. Op deze wijze zou zelfs geen noodzaak zijn om onderscheid met betrekking tot ‘minor offences’ te maken. Om kort te gaan, het kán niet zo zijn dat het ‘probleem’ van het bieden van een adequate en effectieve bescherming van het recht op een eerlijk proces door vrije toegang tot rechtsbijstand van de raadsman onmogelijk op te lossen is. Duur? Misschien, maar totdat die ‘beleidsmatige, organisatorische en financiële’ oplossingen er zijn mág de verdachte burger hoe dan ook niet de dupe worden van het feit dat politiek Den Haag tot op heden niet aan haar verplichtingen aangaande de bescherming van het recht op een eerlijk proces heeft voldaan.
Salduz in de praktijk; er gloort hoop in Amsterdam In dat kader is het aardig op te merken dat hoe de precieze invulling van het consultatierecht ook moge uitpakken, het een feit is en blijft dat de rechterlijke macht lang niet zo impotent is als de Hoge Raad in het arrest van 1 april 2014 doet voorkomen. Dat dit arrest ook vanuit rechtsstatelijk c.q. staatsrechtelijk opzicht als onverdedigbaar moet worden aangemerkt wordt duidelijk wanneer men kijkt naar de in Nederland bijna vergeten Trias Politica. In dat kader heeft de rechterlijke macht immers de bevoegdheid gekregen om met het internationale recht strijdige nationale wetgeving in formele zin op grond van artikel 94 Gw buiten toepassing te verklaren. Daarbij geldt dat de twijfelachtige terughoudendheid van de Hoge Raad om uit respect voor de formele wetgever niet buiten de grenzen van de rechtsvormende taak te treden – wat die ook moge zijn – getuigt van een even onjuiste als onverdedigbare interpretatie van art. 94 Gw.23 Deze bepaling is immers juist bedoeld om nationale wetgeving de maat te nemen en bevat zowel een bevoegdheidsregel als een ‘uitspraakgebod’. Met andere woorden; de rechter mág niet alleen toetsen of er sprake is van onverenigbaarheid van de toepassing van nationaal recht met ieder verbindende verdragsrechtelijke bepalingen, hij is ook verplícht om
consequenties te verbinden aan een dergelijke onverenigbaarheid. Artikel 94 Gw is immers dwingend geredigeerd. De onterechte terughoudendheid van Hoge Raad en het grootste deel van de lagere rechterlijke macht heeft dan ook in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de totstandkoming, althans de instandhouding van het ‘New Public Management’, in welk kader aan de lopende band met internationaal recht strijdige regelgeving wordt geschapen. De onwil van de wetgever om zich vrijwillig te houden aan het internationale recht vereist dan ook dat de rechterlijke macht waar nodig zijn verantwoording als beschermer van de rechtsstaat neemt. Gelet op artikel 94 Gw en het feit dat artikel 29 Sv niet langer voldoet aan de op internationaal niveau gestelde eisen aangaande bescherming van de rechten van de verdachte voorafgaand aan en tijdens het verhoor had de Hoge Raad wel degelijk vergaande consequenties aan de schending van artikel 6 EVRM kunnen verbinden en zelfs zelf voorwaarden voor een rechtsgeldig verhoor kunnen bepalen. Gelukkig zijn er lagere strafrechters die dat ook vinden en ondanks het uitblijven van een wettelijke grondslag wél de rechterlijke integriteit en durf hebben om tegen de stroom in te zwemmen en te doen wat de Hoge Raad tot nu toe heeft nagelaten. Zowel het Gerechtshof Amsterdam als de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam hebben – ruim vóór de totstandkoming van de Salduz-richtlijn – geoordeeld dat het consultatierecht wel degelijk ook buiten aanhouding of in verzekeringstelling van toepassing is.24 Zoals vaak in grensverleggende jurisprudentie ging het in deze zaken om strafbare feiten van relatief verwaarloosbaar belang. Bij het hof ging het om schending van een Amsterdamse APV inzake het bezit van een zogenaamde ‘basepipe’ in een risicogebied en bij de rechtbank om huisvredebreuk door de voormalige bewoonster. Beiden baseerden zich op de oudere jurisprudentie van het Europees Hof in samenhang met Salduz, maar vooral op de gedachte dat er geen reden was om een onderscheid te maken in de werking tussen de cautie en het consulatierecht. Beiden zien immers toe op exact dezelfde Schütznorm, de bescherming van het – in Nederland vaak toch onderbelichte – nemo teneturbeginsel. Nogmaals, om een vrijwillige, weloverwegen en vooral bewuste keuze te maken om wel of niet mee te werken aan mans eigen veroordeling, moet men wel op zorgvuldige en heldere wijze in kennis worden gesteld dát men niet mee hoéft te werken en voorál worden verteld welke gevolgen aan die keus (kunnen) worden verbonden. Aangezien de cautie alleen niet (langer) voldoende is, moet men ook voorafgaand aan élk verhoor op het bureau, maar zeker ook op straat of elders worden gewezen op het consultatierecht. Bij het hof leverde de uitsluiting van de verklaring overigens geen
21. HR 2 oktober 1979, NJ 1980/243
23. F.M.C. Vlemminx en A.C.M. Meuwese
met de raadsman van oordeel dat een op
malige woning voor haar aanhouding
(Nalatige Inspecteur).
‘Commentaar op artikel 94 van de grond-
straat staande gehouden verdachte vooraf-
gehoorde verdachte voorafgaand aan het
22. EHRM 23 november 2006, appl. nr.
wet’, in: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leen-
gaand aan het verhoor gewezen had moe-
verhoor gewezen had moeten worden op
73053/01 (Jussila vs. Finland), EHRM 13
knegt (red.), Artikelsgewijs commentaar op
ten worden op zijn recht overleg te voeren
haar recht overleg te voeren te voeren met
december 2005, AB 2006/285, appl. nr.
de Grondwet, webeditie 2014 (www.neder-
te voeren met een advocaat. Rb Amsterdam
een advocaat en kwam nu dat niet was
73661/01 (Nilsson vs. Zweden) en EHRM
landrechtsstaat.nl).
MK 18 november 2011 parketnummer
gebeurd tot vrijspraak. (Deze uitspraken zijn
28 oktober 1999, appl. nr. 26780/95
24. Hof Amsterdam EK 22 juni 2011 par-
13/670242-11. De rechtbank was met de
niet gepubliceerd, maar kunnen bij de
(Escoubet vs. Belgie)
ketnummer 23/002671-10. Het hof was
raadsman van oordeel dat een in haar voor-
auteur worden opgevraagd.)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2779
Focus
vrijspraak op, omdat er voldoende ander bewijs was, bij de rechtbank echter wél. Saillant detail is dat het Openbaar Ministerie in deze zaken niet in beroep in cassatie of appél is gegaan, zodat er thans in ieder geval twee onherroepelijke uitspraken zijn op nationaal niveau waarin de rechten van verdachten vele malen beter zijn beschermd dan in de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Het
Hoe sterk de rechten van een burger ook mogen worden beschermd, het staat deze altijd vrij om vanwege hem of haar moverende redenen van die bescherming af te zien Gerechtshof Amsterdam oordeelde voorts in een omvangrijke fraudezaak dat de verklaringen van verdachten die gedurende twee dagen meerdere malen waren verhoord buiten beschouwing moesten blijven omdat weliswaar voorafgaand aan het eerste verhoor, maar niet tussen de verhoren door op het consultatierecht was gewezen, terwijl verdachten in de reeks vervolgverhoren steeds met nieuw bewijs, in het bijzonder de reacties van medeverdachten op door hen afgelegde verklaringen, werden geconfronteerd.25
Conclusie Ik besluit met de opmerking dat de volledige toepassing van het consultatierecht ook van cruciaal belang is om verdedigbaar vol te kunnen houden dat hier vrijwillig, weloverwogen en bewust afstand van is gedaan in de zin van een ‘waiver of rights’. Hoe sterk de rechten van een burger ook mogen worden beschermd, het staat deze
altijd vrij om vanwege hem of haar moverende redenen van die bescherming af te zien. Die beslissing moet echter wel weloverwogen, vrijwillig, doelbewust en ondubbelzinnig worden genomen. Ook op het punt van het afstand doen van het consultatierecht voert de Amsterdamse rechterlijke macht een leidersfunctie, men denke aan de uitspraak van de kinderrechter van 13 november 2011 waarin deze bepaalde dat minderjarige verdachten simpelweg geen afstand kúnnen doen van hun rechten in dat kader.26 Vermelding verdient nog dat de Hoge Raad wel eerder heeft geoordeeld dat dit ook geldt voor verdachten met een verminderde geestelijke ontwikkeling,27 maar dat is maar een hele kleine groep en bovendien veel te weinig veel te laat. Intrigerend en enigszins hoopgevend is dat in artikel 28c lid 3 van het onlangs ingediende wetsvoorstel aangaande de implementatie van de Salduz-richtlijn de verdachte burger slechts rechtsgeldig afstand kan doen van het consultatierecht nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht.28 Jammer is dan weer dat dit gelet op artikel 28b lid 1 uitsluitend geldt voor verdachten van een strafbaar feit waarop een vrijheidsstraf van twaalf jaar of meer is gesteld. Voor anderen geldt (blijkbaar) dat zij dit ook zonder overleg met de advocaat kunnen. Want het is (natuurlijk?) niet de bedoeling dat álle verdachte burgers – ook tegen zichzelf – worden beschermd. Weliswaar is in het wetsvoorstel opgenomen dat men een beslissing om af te zien van consultatie van een advocaat kan herroepen, doch het is - ook gelet op het feit dat dit enerzijds niet in het wetsvoorstel is opgenomen en anderzijds volgens de Salduz-richtlijn een dergelijke herroeping niet verplicht tot het opnieuw verrichten van onderzoek – zéér de vraag wat het gevolg van een dergelijke herroeping zou zijn. Uit het vorenstaande volgt dat er nog steeds een mooie en belangrijke taak ligt voor gemotiveerde strafpleiters, want échte verandering valt wellicht niet zo zeer te verwachten van politiek Den Haag of de Hoge Raad maar van advocaten en strafrechters die niet zozeer leiden aan Salduz-moeheid, maar net als de auteur langzamerhand wel Calvijn spuugzat zijn.
25. Hof Amsterdam MK 29 november
LJN BK 4115
Parlement en de Raad van 22 oktober 2013
op de hoogte te laten brengen vanaf de
2013, parketnummer 23000896-12 (Deze
27. HR 17 november 2009 (Dingemans-
betreffende het recht op toegang tot een
vrijheidsbeneming en om met derden en
uitspraak is niet gepubliceerd, maar kan bij
arrest)
advocaat in strafprocedures en in procedu-
consulaire autoriteiten te communiceren
de auteur worden opgevraagd.)
28. Voorstel van wet inzake implementatie
res ter uitvoering van een Europees aan-
tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L294)
26. Rb Amsterdam EK 13 november 2009,
van richtlijn 2013/48/EU van het Europees
houdingsbevel en het recht om een derde
2780
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Opinie
2000
(Nog) geen handhaving rookverbod in kleine cafés Geerten Boogaard en Jerfi Uzman1
De uitzondering van het rookverbod voor kleine cafés moet officieel worden ingetrokken of daadwerkelijk worden vernietigd. Zolang dat niet is gebeurd, blijft zij gelden en kunnen eventueel opgelegde boetes niet in stand blijven.
G
lashelder was het persbericht van staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid) onlangs: het rookverbod geldt per direct in alle cafés.2 Met de nadruk op ‘alle’. Het kabinet-Rutte I wilde kleine kroegjes zonder personeel, na trammelant uit die hoek, een paar jaar geleden nog wel ontzien. In artikel 3 lid 2 Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten, zonderde de regering in 2011 kleine eenmanszaken van het verbod uit.3 Volgens het persbericht is het echter per direct uit met de rookpret in de kroeg. Wie nog rokende klanten in zijn zaak heeft, krijgt eerst een waarschuwing van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA). Op recidive staat een boete van € 600. De reden voor deze voortvarendheid is opmerkelijk. Aanleiding was een arrest van de Hoge Raad waarin deze de uitzondering onverbindend verklaarde. ‘De uitzondering voor de kleine horeca wordt per direct ongedaan gemaakt door de Hoge Raad,’ aldus het persbericht, ‘en dus moeten wij per direct handhaven’. Uit de brieven die de staatssecretaris dezelfde dag naar Tweede en Eerste Kamer stuurde, blijkt dat hier geen juridische nuances verloren waren gegaan in de communicatiedrang van persvoorlichters.4 In de kamerbrieven staat expliciet dat de uitzondering van het rookverbod voor kleine cafés sinds het arrest van de Hoge Raad ‘geen juridische werking meer heeft’ en dat er ‘daarom vanaf het moment van de uitspraak een rookverbod geldt voor de hele horeca.’ Naar onze mening gaat de staatssecretaris hier zo kort door de bocht, dat hij juridisch begint te spinnen.
Wetgeving wordt niet bij persbericht gewijzigd, ook niet als de Hoge Raad een bepaling onverbindend verklaart. Krachtens het legaliteitsbeginsel is geen feit strafbaar zonder een daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling. Dat staat stevig in de Grondwet en het EVRM gebeiteld. In dit geval betekent het: roken in kleine cafés wordt pas strafbaar, nadat de wettelijke strafbepaling ook daar is gaan gelden. Dat kan op twee manieren. In de eerste plaats kan de uitzondering uit artikel 3 lid 2 Besluit uitvoering rookvrije werkplek worden ingetrokken. Als gevolg daarvan gaat het algemene rookverbod ook voor kroegjes gelden en mag de NVWA uitrukken. Iets dergelijks was de regering ook al van plan. Het wetsvoorstel waarmee een algemeen rookverbod wordt ingevoerd ligt inmiddels in de Eerste Kamer.5 De staatssecretaris heeft de Kamer wel gevraagd haast te maken met de behandeling daarvan, maar toen hij zijn persbericht schreef, stond het algemene rookverbod bepaald nog niet in het Staatsblad. Evenmin was het Besluit ingetrokken. De ongeruste kleine ondernemer die naar aanleiding van het persbericht naar wetten.overheid.nl ging, trof daar als ‘geldend recht’ nog altijd de uitzondering voor zijn kleine zaak aan. De tweede mogelijkheid, om het rookverbod ook voor kleine cafés te laten gelden, is dat de uitzondering door de rechter nietig wordt verklaard of wordt vernietigd. De uitzondering verdwijnt daarmee uit de rechtsorde waarna de hoofdregel overblijft: binnen niet roken. In sommige landen, zoals Duitsland, heeft de rechter die bevoegdheid.6 In
Auteurs
Noten
4. Kamerstukken II 2014/15, 32011, 31 en
6. Vergelijk J.J.J. Sillen, Rechtsgevolgen van
1. Mr. G. Boogaard en mr. J. Uzman zijn
2. Zie persbericht van 21 oktober 2014, te
Kamerstukken I 2014/15, 33791, C.
toetsing van wetgeving (diss. Nijmegen),
beiden universitair docent bij de afdeling
raadplegen op: http://www.rijksoverheid.
5. Wetsvoorstel ‘Verduidelijking van de
Deventer: Kluwer 2010; J. Uzman, Consti-
Staats- en Bestuursrecht, Universiteit
nl/nieuws/2014/10/21/rookverbod-geldt-
rookverboden in de Tabakswet, met inbe-
tutionele remedies bij schending van
Leiden.
per-direct-in-alle-cafes.html.
grip van een algemeen rookverbod in de
grondrechten (diss. Leiden), Deventer:
3. Besluit van 4 april 2008, Stb. 2008, 122.
horeca’, w.o. 33 791.
kluwer 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2781
Opinie
Cafe de Regenboog in Amsterdam, 22 oktober 2014 © Elmer van der Marel/HH
Nederland niet. En daar gaat het mis. De staatssecretaris doet namelijk alsof de Hoge Raad de uitzondering voor kleine kroegen heeft vernietigd, maar dat kan de civiele kamer helemaal niet en dat is ook niet gebeurd. In het
Dat in het arrest het woordje ‘onverbindend’ valt is niet erg verhelderend in dit verband, en misschien zelfs een beetje ongelukkig arrest waar de staatssecretaris naar verwijst laat de Hoge Raad een verklaring voor recht in stand van het Gerechtshof Den Haag.7 Dat vond de uitzondering voor kleine cafés ‘onverbindend en onrechtmatig jegens Clean Air Nederland
(CAN)’. Zo’n verklaring voor recht, benadrukte dezelfde Hoge Raad onlangs nog, stelt alleen de rechtsverhouding tussen partijen vast.8 Dat in het arrest het woordje ‘onverbindend’ valt is niet erg verhelderend in dit verband, en misschien zelfs een beetje ongelukkig. Het suggereert ten onrechte dat de Hoge Raad het voorschrift nietig verklaarde. Onrechtmatigheid is echter iets anders dan ongeldigheid. De uitzondering voor kroegjes bestaat daarom nog altijd. Normaal is dit soort kwesties voer voor staatsrechtgeleerden die het graag precies willen hebben. Maar nu speelt er meer. Moet de kleine ondernemer, die tegen elke vorm van realisme in geacht wordt ‘de wet te kennen’, ook nog rekening houden met wat de burgerlijke rechter in de rechtsverhouding tussen de Staat en CAN voor recht verklaarde? Wij menen van niet.9 Vooral niet wanneer dat zou betekenen dat burgers strafbaar worden, enkel omdat een civiele rechter vindt dat ze strafbaar horen te zijn. Eventueel opgelegde boetes kunnen dus niet in stand blijven zolang de vrijstelling voor kleine cafés niet officieel is ingetrokken of daadwerkelijk vernietigd.10
7. HR 10 oktober 2014,
8. HR 7 maart 2014, AB 2014/230 m.nt.
10. Iets vergelijkbaars speelde bij de rech-
betrokken derden’ zich aan het (voorshand-
ECLI:NL:HR:2014:2928. Het arrest Spoor-
Boogaard en Uzman.
terlijke buitenwerkingstelling van de toepas-
se) oordeel omtrent de onverbindendheid
wegstaking, kan na deze uitspraak wel uit
9. Vergelijk in soortgelijke zin, de annotatie
sing van de toerismebepaling in Amster-
niet hoefden te conformeren. Zie G. Boog-
de staatsrechtelijke jurisprudentiebundels
van R.J.B. Schutgens, onder Hof Den Haag,
dam-Noord. Gerechtshof Amsterdam
aard, ‘Een carroussel van conformeren’, AA
geschrapt worden. Maar dat terzijde.
12 oktober 2013, JIN 2013/168.
overwoog later dat ‘niet bij de procedure
2012/573.
2782
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
O&M
Ebola in Nederland Wilbert Dijkers1
Wat als er in Nederland een met Ebola besmet persoon wordt aangetroffen? Welke regels gelden er dan? Mag zo iemand bijvoorbeeld in quarantaine worden gesteld? En wat zijn zijn rechten? In deze bijdrage wordt kort de relevante regelgeving besproken.
1. Inleiding De besmettelijkheid van het Ebolavirus maakt het waarschijnlijk, althans mogelijk dat ook in Nederland zich ziektegevallen gaan voordoen. Deskundigen achten het overigens ondenkbaar dat er in ons land een Ebola-epidemie komt. De aanwezigheid van de ziekte kan consequenties hebben voor de rechtspraktijk. In deze bijdrage wordt de in dat verband relevante Wet publieke gezondheid (hierna: Wpg) besproken, eerst in algemene zin (par. 2 en 3), vervolgens wat betreft de (rechtsbescherming bij) maatregelen gericht op het individu (par. 4). Tot slot wordt in par. 5 iets opgemerkt over staatsnoodrecht.
2. De Wpg In december 2008 is de Wpg de Infectieziektenwet en de Quarantainewet opgevolgd, mede ter uitvoering van internationale verdragen (in het kader van de WHO). De Wgbo (artikel 7:446 t/m 7:468 BW) ziet op de individuele gezondheidszorg, de Wpg is primair gericht op medische risico’s met een collectief karakter. Centraal staat de aanwijzing van aandoeningen als relevante infectieziekte in artikel 1 (sub e en volgende) Wpg. De uit oogpunt van publieke gezondheid qua ernst en
besmettelijkheid gevaarlijkste ziektes zijn aangeduid als ziektes in groep A; minder bedreigende aandoeningen vallen in de groepen B en C. De wet zelf benoemt een aantal ziektes als behorende tot groep A; de Minister van VWS kan per onmiddellijk een niet genoemde ziekte toevoegen aan deze groep A. De wet noemt thans als ziektes van groep A: MERS, pokken, polio, SARS en ‘virale hemorragische koorts’, waarmee o.a. aangeduid wordt Ebola.2 De Wpg regelt welke organen een taak hebben bij de publieke gezondheidszorg en behelst bijzondere bepalingen inzake infectieziektebestrijding, waaronder de verantwoordelijkheidsverdeling daarbij (zie par. 3), een meldingsplicht voor artsen (artikel 21 e.v. Wpg) en de mogelijkheden van maatregelen gericht op het individu (zie par. 4) en gebouwen, vervoer e.d. (artikel 47 e.v. Wpg).
3. Bevoegdheidstoedeling De basisverantwoordelijkheid voor de publieke gezondheid ligt bij het college van B&W (artikel 2 e.v. Wpg). Overeenkomstig de Wpg en de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) ligt die verantwoordelijkheid bij ernstige besmettelijke ziektes ‘hogerop’ (artikel 6 e.v., artikel 17 e.v. Wpg). De Wvr regelt de voorbereiding op rampen en crises, alsook het optreden bij bovenlokale rampen en crises waar het de openbare orde en de veiligheid betreft. Een grootschalige uitbraak van een infectieziekte zal mogelijk leiden tot maatschappelijke ontwrichting; handhaving van de openbare orde en de bestrijding van
de epidemie dienen dan samen te gaan. Politie, brandweer, ambulancezorg, GGD en geneeskundige hulpverlening bij crises, rampen en ongevallen zijn op dezelfde schaal georganiseerd in regio’s. Bij het optreden van een ziekte uit groep A of de directe dreiging daarvan, gaan de taken en bevoegdheden van de gemeente over op de veiligheidsregio, waarvan de burgemeester van de centrumgemeente voorzitter is. De Minister van VWS op haar beurt stuurt in dat geval de (voorzitters van de) veiligheidsregio’s aan, die minister heeft de regie.
4. Maatregelen gericht op het individu De voorzitter van de veiligheidsregio kan de persoon die lijdt aan een ziekte uit groep A, of ten aanzien van wie een ernstig vermoeden daarvan bestaat, zo nodig (als ernstig gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend) ter isolatie in een ziekenhuis doen opnemen, maar uitsluitend als betrokkene daartoe niet vrijwillig bereid is; lichamelijk onderzoek (dat wil zeggen onderzoek aan het lichaam) kan worden opgelegd (artikel 31 Wpg; voor onderzoek in het lichaam is machtiging van de rechter nodig). De isolatie wordt ten uitvoer gelegd in een gesloten afdeling van een door de minister aangewezen ziekenhuis (artikel 34 Wpg). De voorzitter van de veiligheidsregio kan een persoon doen onderwerpen aan de maatregel van quarantaine (afzondering) om de verspreiding van een ziekte uit groep A tegen te
Auteur
In geval van een grootschalige uitbraak, zijn de regels betreffende de individuele rechtsbescherming niet of nauwelijks handhaaf baar
1. Mr. dr. W.J.A.M. Dijkers is senior rechter A te Groningen en auteur van diverse uitgaven inzake de Wet Bopz. Hij dankt prof. mr. dr. J.C.J. Dute voor het meelezen van het concept.
Noten 2. Kamerstukken II 2009/10, 32195, 3 (MvT, uitbreiding infectieziekten behorende tot groep A).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2783
2001
O&M
Ebolabeschermingsoutfit © Adam Gregor/Shutterstock
gaan, indien op grond van recent contact van die persoon met een (vermoedelijk) besmette andere persoon het gevaar van verspreiding bestaat en die persoon niet tot vrijwillige onderwerping aan de maatregel bereid is; de voorzitter bepaalt de voorwaarden en omstandigheden (artikel 35 Wpg). Aan de persoon die wordt geïsoleerd of in quarantaine geplaatst, wordt een raadsman toegevoegd (artikel 32, 36 Wpg). Isolatie en quarantaine brengen geen gedwongen behandeling met zich mee; informed consent blijft het uitgangspunt. De beslissing tot de maatregel van isolatie (al dan niet met het voornemen van onderzoek in het lichaam) en quarantaine wordt door de voorzitter van de veiligheidsregio terstond gemeld aan de officier van justitie (artikel 39 Wpg). Als de officier continuering voorstaat, verzoekt hij de rechtbank machtiging tot voortzetting van de maatregel c.q. machtiging tot medisch onderzoek in het lichaam (artikel 40 Wpg). De rechter beslist binnen drie dagen; voordat de rechtbank beslist, wordt betrokkene op zijn verblijfplaats gehoord (artikel 41 Wpg); dat horen zal uiteraard plaatsvinden zonder rechtstreeks fysiek contact. Betrokkene kan nadien de
2784
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
rechter verzoeken de maatregel op te heffen; in geval geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd, kan de rechter zonder betrokkene te horen dit verzoek afwijzen (artikel 42 Wpg). De voorzitter van de veiligheidsregio beëindigt ambtshalve de isolatie respectievelijk de quarantaine wanneer redelijkerwijs is aan te nemen dat het gevaar is geweken of dit op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend (artikel 32 lid 4, 35 lid 4 Wpg). De wet voorziet in een schadevergoedingsregeling (artikel 43, 44 Wpg). De voorzitter kan een gevaarlijke persoon een werkverbod opleggen; rechtsbescherming verloopt in dit geval via de Awb (artikel 38 Wpg). De regeling van de rechtsbescherming in geval van isolatie of quarantaine is geënt op de regeling van de machtiging tot voortzetting van een inbewaringstelling in de Wet Bopz (artikel 20 tot en met 29). Essentieel verschil is dat de machtiging niet voor een bepaalde periode wordt gegeven; hier geldt slechts de genoemde verplichting tot ambtshalve beëindiging als daar grond voor is. Daarnaast kan betrokkene steeds zélf opheffing verzoeken aan de rechtbank.
5. Staatsnoodrecht In het bovenstaande is beschreven hoe volgens Nederlands recht met de aanwezigheid van het Ebolavirus kan/moet worden omgegaan. In geval van een grootschalige uitbraak, zijn de regels betreffende de individuele rechtsbescherming niet of nauwelijks handhaafbaar. Dan geldt echter de regel dat het gewone recht tijdelijk kan worden uitgezonderd in tijden van nood, om zodoende de gemeenschap te kunnen beschermen. Het EVRM voorziet in artikel 15 in toepassing van zulk staatsnoodrecht. Literatuur: Kamerstukken II 2013/14, antwoorden kamervragen nrs. 2704, 2833, 2834, 2837 en 2838. Kamerstukken II 2013/14, 33625, 129 (Brief Minister VWS 21 oktober 2014). J.C.J. Dute, Wet publieke gezondheid, T&C Gezondheidsrecht, Deventer: Kluwer 2013. J.C.J. Dute & A.C. Hendriks, ‘Recht in tijden van Mexicaanse griep’, NJB 2009/1712, afl. 35, p. 2264. J.C.J. Dute, ‘De Wet publieke gezondheid’, TvGr 2008, p. 576-591. Website RIVM: www.rivm.nl.
Reactie
Reactie op ‘The World according to www.overheid.nl’ Leo Vester en Marte van der Loop1
I
n het artikel ‘The world according to www.overheid.nl’ (NJB 2014/1229, afl. 25, p. 1685-1686) klaagt Fokke Fernhout over de wijze waarop www.overheid.nl omspringt met fouten in regelgeving en met personen zoals hij, die daar contact over zoeken met de redactie. Hij stelt dat zaken onder de huidige bewindslieden aan het ontsporen zijn en dat het lijkt alsof overheid.nl een coup heeft gepleegd om de wetgever als primaire bron van recht te vervangen. Vanuit onze betrokkenheid bij de redactieraad van het Basiswettenbestand (BWB), die de wettenredactie aanstuurt en ondersteunt bij de taak van het consolideren van regelgeving, voelen wij ons geroepen het volgende in te brengen. Zowel bij het opstellen als het verwerken van regelgeving worden fouten gemaakt, het blijft tenslotte mensenwerk. Het wordt dan ook zeer gewaardeerd wanneer gebruikers observaties zoals Fernhout die maakt, melden aan de redactie van het BWB. Voor deze meldingen is een afzonderlijk reactieformulier beschikbaar (onder contact/fouten in wet- en regelgeving). Uit Fernhouts beschrijving maken we op dat zijn laatste melding abusievelijk niet naar de wettenredactie is doorgeleid maar in het zogenaamde postbus 51-circuit is terechtgekomen. Daar zullen we meer aandacht voor vragen. Interessanter is de vraag hoe in het BWB omgegaan wordt met fouten in de bronnen, de regelgeving zelf. www. wetten.nl is bedoeld om de gebruikers op een eenvoudige wijze inzicht te geven in het geheel van geldende regelgeving. Sinds de Wet elektronische bekendmaking (2009) is dit een eigen wettelijke taak van de overheid geworden. Foute of multi-interpretabele wijzigingsopdrachten van de regelgever vormen daarbij natuurlijk een probleem.
Uitgangspunt bij de consolidatie is dat wijzigingsopdrachten worden verwerkt in de zin zoals de regelgever voor ogen stond en dat daarbij voorbijgegaan wordt aan kennelijke vergissingen. Daarbij is dan wel vereist dat duidelijk is wát de regelgever beoogde, en dat bovendien plausibel is dat de rechter in voorkomend geval ook die uitleg zal willen volgen. Verder wordt in zo’n geval bij de redactionele opmerkingen bij een dergelijk artikel altijd aangegeven dat er een fout in de wijzigingsopdracht werd waargenomen. Als de wijzigingsopdracht zo gebrekkig is dat er op geen enkele wijze uitvoering aan gegeven kon worden, wordt dat ook aangegeven. De kwestie rond de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) waarnaar Fernhout verwijst in zijn bijdragen in NJB en Advocatenblad is een goed voorbeeld om aan te geven hoe dat in de praktijk gaat. De wijzigingsinstructie met betrekking tot de Wgbz luidde: ‘De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:’, waarna de nieuwe bedragen werden weergegeven in tabelvorm. Bij het opstellen van die tabel is echter uitgegaan van een oude versie van die tabel, hoewel sommige regel- en kolomhoofden daarvan nadien gewijzigd waren. Wij menen dat daaraan terecht is voorbijgegaan, op grond van de volgende overwegingen: - de wijzigingsinstructie rept alleen over de te wijzigen bedragen; - noch het opschrift noch de toelichting van de regeling maakt melding van een beoogde wijziging van de regel- en kolomhoofden; - (zoals Fernhout zelf ook al concludeerde:) de grondslag voor die regeling geeft geen ruimte voor wijziging van die teksten. Fernhout stelt dat de wijzigingsregeling hetzij onverbindend is, hetzij
Wrong holes © Sarah Jones/Alamy
zonder gevolg is. Dat is ook een interpretatie, maar naar onze mening niet de meest plausibele of kansrijke. Wij zien in zijn stellingen dan ook geen aanleiding om de tekst van de bijlage in het BWB aan te passen. Wel zal hierover een mededeling in de redactionele opmerkingen worden toegevoegd. Maar hoe men daar verder ook over zou denken, in ieder geval zal duidelijk zijn dat de werkelijkheid achter het BWB een stuk minder spannend en complotrijk is dan door Fernhout wordt gesuggereerd.
Auteur 1. Mr. L.J. Vester en mr. M.L.M. van der Loop zijn voorzitter respectievelijk lid van de redactieraad Basiswettenbestand.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2785
2002
2003
Naschrift
Red de wet Fokke Fernhout1
D
e redactie van www.overheid. nl respectievelijk www.wetten.nl (redactie BWB) reageerde op mijn verontwaardigde constatering dat er wijzigingen worden aangebracht in de tekst van de wetgeving. Kennelijk gaat daar geen verandering in komen, want uit de reactie blijkt dat de redactie BWB daar volledig achter staat. Er zijn echter drie goede redenen om daar radicaal anders over te denken. Ten eerste is het principieel onjuist dat er iets aan de tekst van de wet (of dit nu de wet in formele zin is of lagere regelgeving) wordt veranderd. De wet wordt vastgesteld door de democratisch gelegitimeerde regelgevers en daar moet iedereen verder van af blijven. Het is alleen aan die regelgever zelf om te bepalen wat een vergissing is en of die vergissing moet worden gecorrigeerd. Wie de wet moet toepassen, mag niet een tekst voorgeschoteld krijgen waaruit de vermeende vergissingen al zijn verwijderd, omdat dan immers de mogelijkheid wordt ontnomen om een eigen inschatting te maken van de gevolgen van een vermeende vergissing. De manier waarop de redactie BWB meent deze kritiek te ondervangen, voldoet niet. Na mijn publicaties over de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) is nu een voetnoot toegevoegd die kan worden bereikt na te klikken op de ‘i’ (info) bij de bijlage bij de WGBZ. Die voetnoot staat bij het overzicht van wijzigingen van de bijlage. De voetnoot houdt niet meer in dan ‘Abusievelijk is een wijzigingsopdracht geformuleerd die niet geheel juist is.’ Geen gebruiker zal die voetnoot ooit bereiken en wie daar al per ongeluk terecht komt, kan op basis daarvan onmogelijk achterhalen welke veranderingen de redactie BWB in haar wijsheid heeft aange-
2786
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
bracht. Hoeveel beter zou het niet zijn simpelweg de oorspronkelijke, letterlijke tekst te publiceren (als dat mogelijk is) en in een voetnoot te vermelden wat het volgens de redactie BWB zou moeten zijn? Dat is pas service verlenen. Nu wordt er verstoppertje gespeeld en laadt de redactie BWB de verdenking op zich fouten te sauveren door deze onzichtbaar te maken voor het publiek. Ten tweede is het niet de opdracht van de redactie BWB om wetgeving aan te passen. Publicatie is iets anders dan foutjes er uit halen. De opdracht om de wet te verbeteren wordt, naar ik mag aannemen, ook met opzet niet gegeven, omdat al heel lang bekend is dat dat dramatische gevolgen kan hebben. De laatste keer dat de voorganger van de BWB (de Staatsdrukkerij) de opdracht kreeg om foutjes uit de wetgeving te halen was bij mijn weten verschrikkelijk lang geleden, namelijk in het Koninklijk Besluit van 14 juli 1836 (Stb. 1836, 43). Daarin werd door Willem I bepaald dat het Burgerlijk Wetboek moest worden gepubliceerd ‘gezuiverd van drukfouten en van hetgeen tegen het taaleigen strijdt’. De gevolgen daarvan denderden nog lang na, want zelfs 65 jaar later moest de Hoge Raad nog constateren dat gecorrigeerde ‘fouten’ helemaal geen fouten waren (HR 25 oktober 1901, W. 1961, p. 4, waarin aan het licht kwam dat de laatste zinsnede van artikel 284 lid 2 BW (oud) eigenlijk achter het derde lid moest staan). Ook in die tijd waren er overigens types die zonder opdracht de wet veranderden en ook toen werd dat niet op prijs gesteld (J. de Bosch Kemper, Wetboek van Strafvordering naar deszelfs beginselen ontwikkeld, en in verband gebragt met de algemene regtsgeleerdheid, Tweede Deel,
Amsterdam, 1840, p. 191, die had achterhaald dat de Staatsdrukkerij zelfstandig een verwijzing aan artikel 110 Sv had toegevoegd). Ik bevind me dus in goed gezelschap. Ten derde is er geen acceptabel criterium aan de hand waarvan ‘fouten’ kunnen worden verbeterd. De redactie BWB stelt dat aanpassing acceptabel is wanneer ‘plausibel is dat de rechter in voorkomend geval ook die uitleg zal willen volgen’. Het is fijn dat de redactie BWB meent te weten wat de rechter zal gaan doen, maar dat is een criterium dat hoe dan ook in strijd komt met de bestaande regelgeving op het punt van het recht op een eerlijk proces. Niemand weet wat de rechter gaat doen, zelfs de rechter niet. De rechterlijke macht is immers onafhankelijk en onpartijdig en gebonden aan het recht van hoor en wederhoor. De rechter kan daarom pas een oordeel vormen nadat alle argumenten van partijen naar voren zijn gebracht. Het is staatsrechtelijk incorrect om op dat oordeel vooruit te lopen en vervolgens onzichtbaar te maken dat dat is gebeurd. Ik blijf dus maar hopen dat het nog goed komt. En dat is heel eenvoudig, want alle goede bedoelingen van de redactie BWB kunnen, zoals hiervoor al is aangegeven, worden ondergebracht in een voetnoot bij de bepaling die volgens de redactie niet goed uit de verf is gekomen. De informatievoorziening is dan optimaal en niemand wordt op het verkeerde been gezet. Red de wet!
Auteur 1. Mr. F.J. Fernhout is UHD burgerlijk procesrecht aan de Universiteit Maastricht.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
beschikken over een vals identiteitsdocu-
C. Uitspraak van het Hof
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
ment en het onbevoegd en onverzekerd
(Vierde kamer: Ziemele, (President), Nicolaou,
besturen van een motorvoertuig. Hij wordt
Bianku, Tsotsoria, Kalaydjieva, Mahoney,
EHRM
2787
op 29 juni 2007 veroordeeld tot vier termij-
Wojtyczek).
Hof van Justitie EU
2789
nen van gelijktijdig ten uitvoer te leggen
Het Hof stelt vast dat Paulet ten overstaan
Hoge Raad (civiele kamer)
2790
gevangenisstraffen van vijftien maanden en
van nationale gerechten kon klagen over
Hoge Raad (strafkamer)
2800
een consecutieve gevangenisstraf van twee
‘oppressive’ misbruik van proces. Ondanks
Hoge Raad (belastingkamer)
2803
maanden. In het kader van door de aanklager
dat Paulet aanvoerde dat ‘oppression’ diende
Afd. bestuursrechtspraak RvS
2804
gevorderde ontneming van door Paulet geno-
te worden geïnterpreteerd in lijn met de pro-
Centrale Raad van Beroep
2806
ten inkomsten wordt vastgesteld dat hij alle
portionaliteitsvereiste in art. 1 Protocol 1
belastingen en verzekeringen heeft betaald
EVRM, is deze analyse door het appelgerecht
en zijn salaris daadwerkelijk heeft verdiend.
niet overgenomen. Pas later heeft de Supre-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Berekend wordt dat Paulet daadwerkelijk
me Court, in een andere zaak, vastgesteld dat
50.000 GBP aan inkomsten heeft genoten.
het de voorkeur zou verdienen in ontne-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Daarvan beveelt de rechter ontneming van
mingszaken proportionaliteitstoetsing in de
kers van de Universiteit Leiden, de VU
een bedrag van 21.949,60 GBP, met oplegging
zin van art. 1 Protocol 1 EVRM uit te voeren.
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
van vervangende hechtenis van twaalf maan-
Het is helder dat bij de beoordeling van de
de bewerkingen zijn verzorgd door mw. mr.
den. Paulet gaat in appel tegen het ontne-
vraag of de ontneming in de zaak van Paulet
dr. F.P. Ölçer respectievelijk dr. mr. J.P. Loof
mingsbevel. In appel voert zijn raadsman aan
‘oppressive’ was en daardoor neerkwam op
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
dat de inkomsten van Paulet niet relevant
misbruik van proces, het appelgerecht heeft
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
voordeel uit de door hem gepleegde strafbare
onderzocht of het bevel in het publieke
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
feiten betreffen en dat de ontnemingsvorde-
belang was. Niettemin, nadat het appelge-
ments and Decisions. De uitspraken van
ring van de aanklager neerkomt op ‘oppressi-
recht vaststelde dat ontneming in het publie-
kamers van het EHRM worden drie maanden
ve’ misbruik van proces. Het appelgerecht
ke belang was, heeft het gerecht verder geen
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
besluit de zaak aan te houden in afwachting
gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
van publicatie door het ‘Department of Public
vast te stellen of de vereiste balans is behou-
Kamer van het Hof.
Prosecution’ (DDP) van richtlijnen met
den op een wijze die overeenstemt met het
betrekking tot ontneming. Paulet stelt zich in
eigendomsrecht van Paulet. Daarbij heeft het
de appelprocedure nadien op het standpunt
appelgerecht zich terughoudend opgesteld
dat de eerder door hem aangedragen appel-
ten opzichte van de competentie van de aan-
grond vervalt omdat de ontneming in over-
klager ontneming te vorderen en heeft zich
eenstemming is met de nationale recht-
op het standpunt gesteld dat toetsing van
spraak op dat punt. Hij blijft evenwel bij zijn
misbruik van proces spaarzaam zou dienen
Art. 1 Protocol 1 EVRM. Ontneming van
tweede grond voor appel, namelijk dat de
te worden verricht. Het Hof komt tot het oor-
wederrechtelijk verkregen voordeel.
ontneming disproportioneel was omdat deze
deel dat de reikwijdte van toetsing zoals die
Rechterlijke toetsing van het nationale
ziet op bijna al zijn spaarvermogen voort-
door nationale gerechten in de zaak van Pau-
recht; verplichting tot aansluiting bij
vloeiend uit werkelijk door hem verrichte
let is verricht niet ruim genoeg was om te
verdragscriteria.
arbeid. Daarom zou de ontneming misbruik
kunnen voldoen aan de eis van een eerlijke
van proces betreffen. Tevens stelt hij zich op
balans in art. 1 Protocol 1 EVRM. Deze over-
het standpunt dat op basis van art. 1 Protocol
wegingen brengen het Hof reeds tot de con-
1 EVRM, ontneming alleen proportioneel is te
clusie dat in de omstandigheden van dit
achten indien deze rationeel verbonden is
geval art. 1 Protocol 1 EVRM is geschonden.
met het nagestreefde doel in verband met
Het Hof acht het verder niet noodzakelijk
A. Feiten
publieke belangen en niet verder gaat dan
nadere vaststellingen te doen in verband met
Paulet verblijft vanaf 26 januari 2001 illegaal
noodzakelijk is om dit doel te verwezenlijken.
de proportionaliteit van de ontneming in
in het Verenigd Koninkrijk. Tussen april 2003
Het ontnemingsbedrag zou onevenredig
deze zaak.
en februari 2007 heeft hij drie verschillende
hoog zijn, gelet op de door hem gepleegde
banen, waarop hij met gebruikmaking van
strafbare feiten. Nadat de DDP-richtlijnen
D. Slotsom
een vals Frans paspoort heeft gesolliciteerd.
worden gepubliceerd, komt het appelgerecht
Het Hof komt unaniem tot het oordeel dat
Al zijn werkgevers stellen dat zij hem niet in
tot het oordeel dat er geen sprake is van mis-
de klacht ontvankelijk is en met zes stem-
dienst hadden genomen indien zij hadden
bruik van procesrecht en verwerpt het appel.
men tegen één dat art. 1 Protocol 1 EVRM
2004 13 mei 2014, appl. nr. 6219/08
(EVRM art. 1 Protocol 1) Paulet vs. Het Verenigd Koninkrijk
geweten van zijn illegaal verblijf. In de desbe-
geschonden is in deze zaak. Met vijf stem-
treffende periode ontvangt hij in totaal een
B. Procedure
men tegen twee kent het Hof aan klager
bruto salaris van 73.293,17 GBP. Na afloop
Paulet heeft op 4 februari 2009 een klacht
schadevergoeding van € 2000 Euro voor
van die periode beschikt hij over een spaar-
ingediend bij het EHRM. Hij klaagt over
immateriële schade en € 10.000 voor kosten
vermogen van 21.649,60 GBP. In januari 2007
schending van art. 1 Protocol 1 EVRM omdat
toe. Aan deze uitspraak zijn een separate opi-
vraagt Paulet met hetzelfde paspoort een tij-
het aan hem opgelegde bevel tot ontneming
nion van rechter Kalaydjieva, joined door
delijk rijbewijs aan. Na ontdekking van de
van wederrechtelijk verkregen voordeel neer-
rechter Bianku, een concurring opinion van
valsheid wordt aangifte gedaan bij de politie.
komt op een disproportionele inbreuk op
rechter Mahoney en een dissenting opinion
Op 4 juni 2007 bekent Paulet schuld aan het
zijn recht op ongestoord genot van zijn
van rechter Wojtyczek gehecht.
drie maal oneerlijk verkrijgen van financieel
eigendom.
voordeel door misleiding, het opzettelijk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2787
Rechtspraak
2005
met represailles tegen Georgische onderda-
stand voor de Georgiërs. Zowel de rechters als
nen, maar simpelweg het gevolg waren van
de aanwezige politiefunctionarissen ontmoe-
een stringente controle op illegale immigra-
digden het indienen van hoger beroep tegen
tie. Bovendien zouden de door Georgië over-
de gerechtelijke beslissingen aangezien dit
Verbod van collectieve uitzetting. Effectief
legde Russische documenten vervalsingen
geen zin zou hebben nu er eenmaal een
rechtsmiddel bij uitzetting. Detentieom-
zijn en zouden de maatregelen op de scholen
order lag om Georgiërs uit te zetten. Vervol-
standigheden. Gebrekkige medewerking
het resultaat zijn geweest van overijverige
gens moesten de Georgiërs enkele dagen tot
aan procedure bij EHRM. Schending.
lokale of regionale ambtenaren en niet geïn-
enkele weken verblijven in een overvol uit-
stigeerd zijn door de regering. Rapporten van
zetcentrum, met onvoldoende sanitaire voor-
(EVRM art. 3, 5 lid 1 en 4, 13, 38; Prot. IV
diverse NGO’s en van de Parlementaire Verga-
zieningen en onvoldoende slaapplaatsen
art. 4)
dering van de Raad van Europa maken mel-
(waardoor er in een soort ploegendienst
ding van collectieve uitzetting van Georgiërs
geslapen moest worden). Daarna werden zij
uit Rusland in de herfst van 2006. Volgens
vanaf diverse vliegvelden in de buurt van
deze rapporten duidde deze uitzetting op
Moskou teruggevlogen naar Georgië.
Verbod van collectieve uitzetting. Vrijheid
een gecoördineerde actie van de administra-
De Russische getuigen, functionarissen van
van godsdienst en geweten. Verbod op in
tieve en rechterlijke autoriteiten in Rusland,
de federale migratiedienst en van het open-
het openbaar dragen van gezichtsbedekken-
bovendien maken deze rapporten melding
baar ministerie, verklaarden dat de Georgiërs
de kleding (boerkaverbod). Geen schending.
van dezelfde documenten als die welke door
wel degelijk de mogelijkheid hadden om in
de Georgische regering aan het Hof werden
beroep te gaan tegen het oordeel van de
overgelegd.
rechtbank, dat er geen instructie van hoger-
3 juli 2014, appl. nr. 13255/07
Georgië vs. Rusland.
A. Feiten
hand had bestaan om Georgiërs uit te zetten
Deze zaak is een bewijs van het feit dat het EHRM zich in zijn rechtspraak ook bezig-
B. Procedure
en dat de omstandigheden in de uitzetcentra
houdt met de grote interstatelijke conflicten
Op 26 maart 2007 dient Georgië ex art. 33
niet onder de maat waren. De rapporten van
in Europa. De zaak heeft betrekking op de
EVRM een statenklacht in tegen Rusland bij
de Parlementaire Vergadering en van de
arrestatie, detentie en uitzetting van grote
het EHRM. De Georgische regering stelt dat
diverse NGO’s bevestigeden echter het relaas
groepen Georgische burgers uit Rusland. Dit
sprake is geweest van een schending van art.
van de Georgische getuigen.
gebeurde tussen het einde van september
3 (verbod van foltering en onmenselijke of
2006 en eind januari 2007. Volgens de Geor-
vernederende behandeling), art. 5 (waarbor-
C. Uitspraak van het Hof
gische regering waren deze maatregelen een
gen rondom vrijheidsbeneming), art. 8
(Grote Kamer: Casadevall (pres.), Bratza,
represaille voor de arrestatie van vier Russi-
(bescherming van het privé- en gezinsleven),
Villiger, Berro-Lefèvre, Bîrsan, Lorenzen, Stei-
sche officieren in Tbilisi op 27 september
art. 13 (recht op een effectief rechtsmiddel),
ner, Hajiyev, Hirvelä, López Guerra, Lazarova
2006, die op dat moment een climax vormde
art. 14 (discriminatieverbod) en art. 18
Trajkovska, Tsotsoria, Power-Forde, Kalaydjie-
in de spanning tussen beide landen.
(inperking van de toepassing van beperkin-
va, De Gaetano, Potocki, Dedov).
Volgens de Georgische regering zijn geduren-
gen van EVRM-rechten). Daarnaast wordt
Het Hof onderzoekt in de eerste plaats of
de die periode meer dan 4600 uitzettingsbe-
geklaagd over schending van het recht op
Rusland zijn verplichtingen onder art. 38
velen uitgevaardigd door de Russische autori-
eigendom en het recht op onderwijs (art. 1
EVRM (de plicht om mee te werken aan de
teiten jegens Georgische onderdanen, 2300
en 2 Prot. I), het verbod van collectieve uit-
procedure bij het EHRM) voldoende is nage-
van hen werden gevangengezet en vervol-
zetting van vreemdelingen (art. 4 Prot. IV) en
komen. Het Hof beziet in dit verband in het
gens gedeporteerd, de overigen vertrokken
de procedurele waarborgen rondom uitzet-
bijzonder de weigering van de Russische
op eigen gelegenheid. De Georgische rege-
ting van vreemdelingen (art. 1 Prot. VII). De
regering om de authentieke documenten
ring betoogt dat deze aantallen een sterke
Kamer die de klacht behandelt verklaart deze
waarvan de Georgische regering melding
stijging betekenden ten opzichte van de peri-
in juni 2009 ontvankelijk en doet vervolgens
maakt te overleggen. De Russen ontkennen
ode daarvoor. Om aan te tonen dat de toena-
afstand van rechtsmacht ten gunste van de
niet het bestaan ervan, maar geven aan dat
me van uitzettingen het gevolg was van een
Grote Kamer van het Hof.
de inhoud staatsgeheim is. Het Hof over-
specifiek tegen Georgische burgers gericht
De Grote Kamer houdt van 31 januari tot 4
weegt dat een beroep op het staatsgeheime
beleid, heeft de Georgische regering een aan-
februari 2011 een getuigenverhoor in Straats-
karakter van documenten beschouwd moet
tal documenten overgelegd, die in oktober
burg. Daar worden 21 getuigen gehoord, 9
worden als een weigering om het Hof te
2006 zijn opgesteld door de politie-autoritei-
voorgesteld door Georgië, 10 voorgesteld
voorzien van adequate informatie over de fei-
ten in Sint-Petersburg en door de Migratie-
door Rusland en 2 gekozen door het Hof zelf.
ten, zodat art. 38 EVRM is geschonden.
dienst van de Russische Federatie. In deze
Volgens de Georgische getuigen werden zij
Vervolgens beziet het Hof of er in dit geval
documenten worden de medewerkers van
gearresteerd na identiteitscontroles op straat,
sprake is geweest van een administratieve
genoemde autoriteiten opgedragen om
op markten, op hun werkplek of in hun
praktijk zoals gedefinieerd in de jurispruden-
zoveel mogelijk illegaal in Rusland verblij-
woning. Indien zij protesteerden tegen hun
tie van het Hof, namelijk een herhaling van
vende Georgiers te identificeren en worden
arrestatie hadden zij te horen gekregen dat
handelingen of besluiten die onverenigbaar
scholen gevraagd om Georgische leerlingen
er een order van hogerhand lag om Georgiërs
zijn met het EVRM en die getolereerd werden
aan te wijzen. Dit alles om spanningen tus-
uit te zetten. Na enkele uren of dagen in poli-
door de staat. Het Hof constateert in dit ver-
sen Russische en Georgische leerlingen te
tiebewaring te hebben doorgebracht werden
band dat de Georgische regering gedetailleer-
voorkomen, de openbare orde te beschermen
zij in groepen per bus naar een rechtbank
de gegevens heeft overgelegd met betrekking
en terroristische activiteiten tegen te gaan.
gereden, alwaar de uitzettingsbeslissingen
tot de sterke stijging in het aantal uitzet-
De Russische regering bestrijdt de Georgische
binnen een tijdsbestek van vijf minuten wor-
tingsbeslissingen ten aanzien van Georgiërs
aantijgingen, met als belangrijkste argument
den behandeld, zonder enig onderzoek naar
in de betreffende periode. De Russische auto-
dat de uitzettingen niets te maken hadden
de feiten en zonder enige vorm van rechtsbij-
riteiten hebben daar slechts tegenin gebracht
2788
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
dat zij deze aantallen niet maandelijks regis-
delingen kan het Hof derhalve geen voldoen-
dat zij een openhartoperatie moet onder-
treerden en dus geen zicht had op deze plot-
de feiten constateren om een inbreuk op dit
gaan. Pertu meent dat dit niet in het Roe-
se stijging. Het Hof wantrouwt echter deze
artikel aannemelijk te achten. Ook wat
meense ziekenhuis kan gebeuren en onder-
mededeling van de Russen, want in de proce-
betreft de klachten van de Georgische rege-
gaat de ingreep in een Duits ziekenhuis. Zij
dure zijn wel degelijk geaggregeerde gege-
ring over schending van andere EVRM-artike-
verzoekt de Casa Judeţeană de Asigurări de
vens overgelegd welke erop duiden dat er wel
len acht het Hof dat deze onvoldoende onder-
Sănătate Sibiu om de kosten van die ingreep
degelijk actuele gegevens werden bijgehou-
bouwd zijn.
voor haar rekening te nemen op basis van formulier E 112. Dit verzoek werd afgewezen
den door de Russische autoriteiten. Bovendien acht het Hof de samenloop tussen de
D. Slotsom
op grond dat niet bleek dat de gewenste ver-
gebeurtenissen, waaronder de brieven aan
Het Hof oordeelt met zestien stemmen tegen
strekking, gelet op haar toenmalige gezond-
scholen om Georgische leerlingen te identifi-
één dat in de herfst van 2006 sprake is
heidstoestand en op het ziekteverloop, niet
ceren, de organisatie van uitzetvluchten naar
geweest van een gecoördineerd beleid gericht
binnen een redelijke termijn in een medi-
Georgië enz, te toevallig om niet te kunnen
op het arresteren, detineren en uitzetten van
sche instelling in Roemenië kon plaatsvin-
spreken van een geplande actie. Wat betreft
Georgische burgers uit Rusland, hetgeen een
den. Deze afwijzing leidt tot een civielrechte-
de onmogelijkheid om een effectief rechts-
administratieve praktijk opleverde die strij-
lijke schadevergoedingsactie van Petru. Ter
middel aan te wenden tegen de beslissingen
dig was met art. 4 Prot. IV. Daarnaast oordeelt
ondersteuning van haar verzoek voert Petru
en de gerechtelijke oordelen over de uitzet-
het Hof dat de artikelen 38, 5 lid 1 en 4, 3 en
de slechte omstandigheden in het instituut
tingsbevelen, stemmen de verklaringen van
13 EVRM zijn geschonden. Het Hof houdt
voor cardiovasculaire ziekten te Timișoara
de Georgische slachtoffers geheel overeen
een oordeel over het eventueel toekennen
aan. Dit instituut ontbeert geneesmiddelen
met de waarnemingen van internationale
van schadevergoeding aan en nodigt de par-
en de meest fundamentele medische beno-
organisaties en NGO’s. Om die redenen
tijen uit om binnen twaalf maanden aan het
digdheden. Bovendien waren er te weinig
meent het Hof dat er voldoende aanleiding is
Hof te berichten of zij hierover een akkoord
bedden. De verwijzende rechter is van oor-
om te kunnen spreken van een administra-
hebben weten te bereiken. De Russische rech-
deel dat er geschil bestaat over de uitleg van
tieve praktijk.
ter Dedov heeft een dissenting opinion aan
art. 22 van Verordening 1408/71 betreffende
Het Hof merkt op dat het verbod van collec-
het arrest toegevoegd.
de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, als-
tieve uitzetting van vreemdelingen van art. 4
mede op hun gezinsleden, die zich binnen de
Prot. IV ook van toepassing is indien het gaat gebied van een bepaalde staat verblijven. Het
Hof van Justitie van de Europese Unie
Hof wijst er nogmaals op dat de manier
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
waarop de uitzettingsbeslissingen werden
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
Prejudiciële vragen
behandeld door verschillende rechtbanken
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
De verwijzende rechter legt de vraag voor of
op diverse plaatsen in Rusland duidt op een
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
artikel 22, lid 2, tweede alinea, van Verorde-
gecoördineerde praktijk tussen de adminis-
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
ning 1408/71 aldus moet worden uitgelegd
tratieve en gerechtelijke autoriteiten in strijd
www.curia.europa.eu.
dat de op grond van lid 1, sub c-i, van dat
om vreemdelingen die illegaal op het grond-
met art. 4 Prot. IV. Het gecoördineerde beleid van arrestatie, detentie en uitzetting van specifiek Georgi-
Gemeenschap verplaatsen. Hij besluit daarover een vraag te stellen aan het Hof.
artikel vereiste toestemming om in een
2006
ers duidt in de ogen van het Hof op een
andere lidstaat een medische behandeling te ondergaan niet mag worden geweigerd wanneer de betrokken ziekenhuiszorg niet tijdig
vorm van willekeurige vrijheidsbeneming die
Arrest van 9 oktober 2014, zaak C-268/13
kan worden verstrekt in de lidstaat waar de
zich niet verdraagt met art. 5 lid 1 EVRM. De
(M. Ilešič, kamerpresident, A. Ó Caoimh,
sociaal verzekerde woont, omdat de nodige
ontoereikende wijze van rechterlijke controle
C. Toader, E. Jarašiūnas (rapporteur) en
geneesmiddelen en de meest fundamentele
op de detentie en uitzettingsbeslissingen
C. G. Fernlund, rechters)
medische benodigdheden ontbreken.
5 lid 4 en van art. 5 lid 1 jo art. 3 jo art. 13
Petru vs. Casa Judeţeană de Asigurări de
De uitspraak van het Hof
EVRM op.
Sănătate Sibiu
Het Hof brengt in herinnering dat volgens
levert volgens het Hof een schending van art.
Wat betreft de armzalige omstandigheden in
artikel 22, lid 2, tweede alinea, van verorde-
de uitzetcentra acht het Hof de verklaringen
Prejudiciële verwijzing. Sociale zekerheid.
ning 1408/71 het bevoegde orgaan verplicht
van de Georgische slachtoffers en de rappor-
Verordening 1408/71. Art. 22 lid 2 tweede
is toestemming te verlenen voor medische
ten van NGO’s voldoende overtuigend om
alinea. Ziektekostenverzekering. In een
behandeling in een andere lidstaat wanneer
een schending van art. 3 aan te merken.
andere lidstaat verstrekte ziekenhuiszorg.
aan twee voorwaarden is voldaan. De eerste
Zeker vanwege de grote aantallen uitgezette
Weigering van voorafgaande toestemming.
voorwaarde is dat de desbetreffende behan-
Georgiërs kan het niet anders dan dat er van
Gebrek aan geneesmiddelen en aan de
deling behoort tot de prestaties waarin de
een ernstige mate van overbevolking in de
meest fundamentele medische benodigdhe-
wettelijke regeling van de lidstaat op het
uitzetcentra sprake moet zijn geweest.
den.
grondgebied waarvan de sociaal verzekerde
Wat betreft art. 1 Prot. VII, over procedurele
woont, voorziet. De tweede voorwaarde luidt
waarborgen tegen de uitzetting van vreem-
Feiten en nationale procedure
dat de behandeling die de sociaal verzekerde
delingen, constateert het Hof dat het niet
Petru heeft al een aantal jaren een ernstige
wil ondergaan in een andere lidstaat dan die
duidelijk is of in de betreffende periode ook
cardiovasculaire aandoening. In 2009 ver-
waar hij woont, hem, gelet op zijn gezond-
rechtmatig in Rusland verblijvende Georgiërs
slechtert haar situatie en wordt zij opgeno-
heidstoestand op het betrokken moment en
zijn uitgezet. Aangezien dit artikel specifiek
men in het instituut voor cardiovasculaire
het ziekteverloop, niet kan worden gegeven
verwijst naar rechtmatig verblijvende vreem-
ziekten te Timișoara (Roemenië). Daar blijkt
binnen de termijn die gewoonlijk nodig is
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2789
Rechtspraak
om de desbetreffende behandeling in de
Hoge Raad (civiele kamer)
heeft in reconventie een verklaring voor
woonstaat te ondergaan. In deze zaak draait
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
recht gevorderd dat het bij heruitgifte of ver-
het om de tweede voorwaarde. Hierover heeft
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
lenging van dergelijke opstalrechten en her-
het Hof reeds geoordeeld dat de vereiste toe-
van Justitie van het Caribische deel van het
uitgiften gerechtigd is tot toepassing van de
stemming niet mag worden geweigerd wan-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
AV2007. De rechtbank heeft het Hoogheem-
neer in de lidstaat op het grondgebied waar-
zien op www.rechtspraak.nl.
raadschap grotendeels in het gelijk gesteld. Naar aanleiding van het vonnis heeft het
van de betrokkene woont, niet tijdig een identieke of even doeltreffende behandeling kan worden verkregen (arresten Inizan,
2007
C-56/01, punten 45 en 60; Watts, C-372/04,
Hoogheemraadschap in 2011 het retributiebeleid gewijzigd. In hoger beroep heeft het een verklaring voor recht gevorderd dat het
punt 61, en Elchinov, C-173/09, punt 65). Om
31 oktober 2014, nr. 13/00529
gerechtigd is tot uitvoering van de retributie-
te beoordelen of in de lidstaat waar de pati-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
methodiek, zoals gewijzigd in 2011. Het hof
ent woont tijdig een voor hem even doeltref-
Spapens, G. Snijders, G. de Groot,
heeft het vonnis van de rechtbank in conven-
fende behandeling kan worden verkregen,
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.B.
tie grotendeels bekrachtigd en de door het
moet het bevoegde orgaan rekening houden
Rank-Berenschot)
Hoogheemraadschap gevorderde verklaring
met alle omstandigheden van het concrete
ECLI:NL:HR:2014:3071
voor recht uitgesproken.
gens het Hof in een concreet geval een
Tweewegenleer. Onteigening. Opzegging.
Hoge Raad
gebrek aan geneesmiddelen en aan de meest
Het Hoogheemraadschap heeft door de
SBOH c.s. hebben gesteld dat de nieuwe retri-
fundamentele medische benodigdheden zijn.
jaren heen opstalrechten uitgegeven op
butiesystematiek onredelijk is omdat daarbij
Artikel 22, lid 2, tweede alinea, van verorde-
ringdijkpercelen rondom de Haarlemmer-
niet voldoende rekening wordt gehouden
ning nr. 1408/71 maakt namelijk geen onder-
meer. In 2007 stelt het Hoogheemraadschap
met het feit dat de grond bouwrijp is
scheid op basis van de redenen waarom een
een nieuwe methodiek voor de berekening
gemaakt door de opstalhouders zelf. Het hof
bepaalde medische verstrekking niet tijdig
van retributie vast, en nieuwe algemene
heeft deze stelling verworpen wegens onvol-
kan worden verleend. Een gebrek aan genees-
voorwaarden die voorzien in de mogelijk-
doende onderbouwing tegenover de gemoti-
middelen en aan de meest fundamentele
heid van tussentijdse opzegging door het
veerde betwisting door het Hoogheemraad-
medische benodigdheden, kan uiteraard, net
Hoogheemraadschap. Een belangenorgani-
schap, waarbij het hof heeft verwezen naar
als het ontbreken van specifieke uitrusting
satie van houders van opstalrechten verzet
de inhoud van het door het Hoogheemraad-
of van deskundigheid van specialisten, ertoe
zich daartegen. HR: De mogelijkheid tot
schap in het geding gebracht rapport waarop
leiden dat het onmogelijk is in de woonstaat
onteigening van een recht van opstal op
de nieuwe retributiesystematiek is gebaseerd
tijdig een identieke of even doeltreffende
grond van de Onteigeningswet staat niet in
(het RIGO-rapport). Hierover klaagt onderdeel
behandeling te gegeven. Deze onmogelijk-
de weg aan de mogelijkheid van opzegging
5 terecht. Uit het RIGO-rapport valt niet dui-
heid dient echter wel te gelden voor alle zie-
van dat recht door de overheid als grondei-
delijk op te maken dat daarin rekening is
kenhuizen in de woonstaat die de betrokken
genaar.
gehouden met het feit dat de grond bouwrijp
geval. Een van die omstandigheden kan vol-
behandeling kunnen verstrekken.
Conclusie
is gemaakt door de opstalhouders zelf. Het (BW art. 5:87 lid 3, 5:99, 5:104 lid 2, 5:105 lid
Hoogheemraadschap heeft ook niet aange-
3; Ow art. 4)
voerd dat dit laatste het geval is. In dit licht behoefde nadere motivering waarom SBOH
Artikel 22, lid 2, tweede alinea, van Verordening 1408/71 moet aldus worden uitgelegd
SBOH c.s., adv. mr. D. Rijpma vs. Hoogheem-
c.s. nader dienden te onderbouwen waarom
dat de op grond van lid 1, sub c-i, van dat
raadschap van Rijnland, adv. mr. M.W. Schel-
niet of onvoldoende met genoemd feit reke-
artikel vereiste toestemming niet mag wor-
tema.
ning is gehouden. Onderdeel 6 keert zich tegen de vaststelling
den geweigerd wanneer de betrokken ziekenhuiszorg niet tijdig kan worden verstrekt in
Feiten en procesverloop
van het hof dat bij de nieuwe retributiesyste-
de lidstaat waar de sociaal verzekerde woont
SBOH behartigt ingevolge haar statuten de
matiek van 2011, waarbij de eenmalig vast te
omdat de nodige geneesmiddelen en de
belangen van houders van opstalrechten op
stellen retributie elke vijf jaar met 5% wordt
meest fundamentele medische benodigdhe-
ringdijkpercelen rondom de Haarlemmer-
verhoogd, wordt afgezien van een actualise-
den ontbreken. Die onmogelijkheid dient te
meer. Deze rechten zijn door de rechtsvoor-
ring van de retributie in verband met de
gelden voor alle ziekenhuizen in die lidstaat
gangers van het Hoogheemraadschap uitge-
inflatie (voor zover niet begrepen in genoem-
die de betrokken behandeling kunnen ver-
geven onder toepasselijkverklaring van
de verhoging). Volgens het onderdeel is deze
strekken.
algemene opstalvoorwaarden, vastgesteld in
vaststelling onbegrijpelijk in het licht van
1970 (AV70) dan wel 2000 (AV2000). In 2007
het betoog van SBOH c.s. dat uit het RIGO-
heeft het Hoogheemraadschap nieuwe alge-
rapport blijkt dat a. de inflatiecorrectie al
mene voorwaarden (AV2007) en een nieuwe
deel uitmaakt van de – eveneens op een ren-
methodiek voor de berekening van retributie
te gebaseerde – nieuwe retributie, en b. de
vastgesteld.
verhoging van 5% heeft te gelden als een
In dit geding hebben SBOH c.s. een verkla-
gefixeerde verhoging van de grondwaarde
ring voor recht gevorderd dat het Hoogheem-
bovenop de inflatie, terwijl c. in de komende
raadschap bij heruitgifte of verlenging van
vijf jaar geen verhoging van de grondprijzen
opstalrechten die zijn uitgegeven onder de
is te verwachten. Het onderdeel faalt. Het hof
AV70 of de AV2000, de vóór 2007 bestaande
heeft het betoog van SBOH c.s. uitdrukkelijk
methodiek voor de berekening van retributie
verworpen met de overweging dat het berust
dient te hanteren. Het Hoogheemraadschap
op een andere lezing van het besluit van
2790
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
2011 dan die van het hof. Duidelijkheidshal-
van (andere) schade. Dat die laatste aan-
Feiten en procesverloop
ve heeft het hof die lezing (waarvan de juist-
spraak, anders dan bij onteigening, niet
CZ Zorgkantoor betaalt persoonsgebonden
heid, naar het hof vaststelt, uitdrukkelijk
steeds (met zekerheid vooraf) bestaat voor al
budgetten (PGB-gelden) aan PGB-houders
door het Hoogheemraadschap bij pleidooi is
het nadeel door de beëindiging van het erf-
met wie CZ Zorgkantoor een PGB-overeen-
bevestigd) expliciet vastgelegd in het dictum
pacht- of opstalrecht, zoals SBOH c.s. aanvoe-
komst heeft gesloten. Raad & Daad exploi-
van zijn arrest. Die lezing komt erop neer dat
ren, komt door het feit dat de grondeigenaar
teerde een instelling voor thuisbegeleiding.
toepassing van de methodiek waarin de retri-
zich op grond van de art. 5:87 lid 3 en 5:104
Raad & Daad heeft ten behoeve van de beta-
butie vijfjaarlijks met 5% wordt aangepast,
lid 2 BW de bevoegdheid tot opzegging mag
ling van de PGB-gelden bankrekeningen
meebrengt dat wordt afgezien van (verdere)
voorbehouden, en dat in verband daarmee
geopend op naam van ‘Raad & Daad inzake
doorberekening van inflatie. Aangezien daar-
sommige gevolgen van de uitoefening van
[cliënt]’ (de inzake-rekeningen). Bij vonnis
mee volledig is tegemoetgekomen aan het-
die bevoegdheid soms voor eigen rekening
van 30 december 2009 is Raad & Daad in
geen SBOH c.s. beogen, hebben zij geen
van de erfpachter of de houder van het
staat van faillissement verklaard. Op 4, 5 en
belang bij hun klacht.
opstalrecht kunnen blijven. Bij een onteige-
10 januari 2010 heeft CZ Zorgkantoor op de
Onderdeel 7 is gericht tegen het oordeel van
ning is geen sprake van de uitoefening van
inzake-rekeningen PGB-voorschotten tot een
het hof dat de in AV2007 voorziene mogelijk-
deze bevoegdheid en is juist uitgangspunt
totaal van € 173.444 betaald ten behoeve van
heid van tussentijdse beëindiging van het
dat het erfpacht- of opstalrecht zou hebben
cliënten van Raad & Daad. De curator heeft
recht van opstal door het Hoogheemraad-
voortgeduurd.
vervolgens de saldi op de diverse inzake-reke-
schap niet een onaanvaardbare doorkruising
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
ningen laten overmaken op de faillisse-
van het stelsel van de Onteigeningswet ople-
komstig de conclusie van de A-G.
mentsrekening.
vert. Ook dit onderdeel is ongegrond. In het
De A-G acht ook onderdeel 6 gegrond (3.47).
In dit geding heeft CZ Zorgkantoor betaling
voor de erfpacht geschreven art. 5:87 lid 3
Onder 3.49-3.70 bespreekt zij de vraag of de
gevorderd van primair € 173.444, subsidiair
BW, dat op grond van art. 5:104 lid 2 BW ook
privaatrechtelijke bevoegdheid van de over-
€ 151.365. Aan de primaire vordering heeft
geldt voor het recht van opstal, voorziet de
heid om als grondeigenaar een recht van
CZ Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat de
wet uitdrukkelijk in de mogelijkheid van
opstal op te zeggen, een onaanvaardbare
curator de betaalde voorschotten dient terug
opzegging door de grondeigenaar; de
doorkruising is van het publiekrechtelijke stel-
te betalen omdat de betalingen het gevolg
bevoegdheid daartoe kan worden opgeno-
sel van de Onteigeningswet, met verwijzingen
zijn van een onmiskenbare vergissing. De
men in de akte van vestiging. Bij de parle-
naar rechtspraak en literatuur.
subsidiaire vordering is gegrond op de stel-
mentaire behandeling van deze bepalingen is onder ogen gezien dat de grondeigendom bij erfpacht- en opstalrechten vaak in handen
ling dat CZ Zorgkantoor een gewone boedel-
2008
is van de overheid, dat bij de vestiging van
vordering heeft uit onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
erfpacht- en opstalrechten in de regel door
31 oktober 2014, nr. 13/01712
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank
de overheid opgestelde algemene voorwaar-
(Mrs. E.J. Numann, C.E. Drion, G. Snijders,
bekrachtigd.
den worden gehanteerd en dat de bevoegd-
G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek;
heid tot opzegging, waarin deze bepalingen
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
Hoge Raad
voorzien, in die voorwaarden kan worden
ECLI:NL:HR:2014:3080
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van
opgenomen (Parl. Gesch. Boek 5, p. 306 en
het hof dat niet kan worden gezegd dat de
335, en Parl. Gesch. Boek 5 (Inv. 3, 5 en 6),
Nadat zorginstelling Raad & Daad failliet is
betalingen door CZ Zorgkantoor op de inza-
p.1061-1071). Daarbij is geen aanleiding
verklaard, betaalt CZ Zorgkantoor PGB-gel-
ke-rekeningen na het faillissement van Raad
gevonden voor een bijzondere regeling met
den uit op bankrekeningen die op naam
& Daad het gevolg zijn van een onmiskenba-
betrekking tot het geval dat de overheid het
staan van ‘Raad & Daad inzake [cliënt]’. De
re vergissing. Bij de beoordeling van het oor-
recht van erfpacht of opstal wenst op te zeg-
curator weigert de gelden terug te betalen.
deel wordt het volgende vooropgesteld.
gen in het algemeen belang of voor gebruik
Het hof stelt de curator in het gelijk. 1.
Indien tijdens het faillissement onverschul-
ten algemene nutte. Hieruit volgt dat naar de
Onmiskenbare vergissing. Het hof heeft de
digd aan de boedel wordt betaald, leidt dit in
bedoeling van de wetgever de mogelijkheid
juiste maatstaf vooropgesteld en toegepast.
beginsel tot een concurrente boedelvorde-
tot onteigening van een recht van erfpacht
Ook de motiveringklachten falen. 2. Con-
ring. Wanneer echter tussen de gefailleerde
of opstal op grond van art. 4 Onteigenings-
currente boedelvordering. Peildatum.
en degene die aan hem betaalde geen rechts-
wet niet in de weg staat aan de mogelijkheid
Indien vaststaat dat de boedel onvoldoende
verhouding bestaat of heeft bestaan die aan-
van opzegging van dat recht door de over-
actief heeft om een boedelvordering te vol-
leiding tot de betaling gaf, en de betaling
heid als grondeigenaar. Reeds om deze reden
doen, levert dat een grond op voor afwij-
slechts het gevolg is van een onmiskenbare
levert de mogelijkheid van tussentijdse
zing van die vordering. Beslissend is de toe-
vergissing, handelt de curator die wordt
beëindiging van de AV2007 geen onaan-
stand van de boedel op het tijdstip dat de
geconfronteerd met een zodanige onmisken-
vaardbare doorkruising van de Onteigenings-
slotuitdeling plaatsvindt.
bare vergissing, in overeenstemming met
wet op. Voor het aannemen van die doorkruising bestaat ook anderszins geen grond. Art.
hetgeen in het maatschappelijk verkeer als (Fw art. 24)
5:99 BW, dat op grond van art. 5:105 lid 3 BW
betamelijk wordt beschouwd indien hij meewerkt aan het ongedaan maken van die ver-
ook geldt voor het opstalrecht, geeft bij het
CZ Zorgkantoor, adv. mr. J. de Bie Leuveling
gissing (HR 6 september 1997,
einde van het recht van erfpacht en opstal
Tjeenk, vs. Mr. P.M. Scholtes q.q., curator in
ECLI:NL:HR:1997:ZC2419, NJ 1998/437 (Ont-
aanspraak op volledige vergoeding van de
het faillissement van Raad & Daad, adv. mr.
vanger vs. Hamm q.q.)). De hiermee corres-
waarde van de aangebrachte gebouwen, wer-
J.W.H. van Wijk.
ponderende verplichting van de curator
ken en beplantingen. Onder omstandigheden
bestaat slechts wanneer geen rechtsverhou-
kan ook aanspraak bestaan op vergoeding
ding tussen de betaler en de gefailleerde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2791
Rechtspraak
bestaat of heeft bestaan die de betaler, de
den te veronderstellen dat er (mogelijk) wel
G. de Groot; A-G mr. F.F. Langemeijer)
gefailleerde of de curator aanleiding kon
een rechtsgrond aanwezig was voor de beta-
ECLI:NL:HR:2014:3072
geven te veronderstellen dat er (mogelijk)
lingen in kwestie. Het hof behoefde zich niet
wél een rechtsgrond aanwezig was voor de
van dat oordeel te laten weerhouden door de
Opschorting. Verrekening. Newa levert een
betaling in kwestie. In dat geval valt voor
omstandigheden dat (de curator wist dat) de
installatie aan Eurostrip. Volgens Eurostrip
geen van de betrokkenen te miskennen dat
betalingen geschiedden in strijd met de wet-
is de installatie ondeugdelijk. Newa vordert
de betaling bij vergissing is verricht, omdat
telijke regeling en in afwijking van een brief
betaling van openstaande facturen. Eurost-
duidelijk is dat zij bij gebreke van enige
van CZ Zorgkantoor, noch door de stelling dat
rip vordert in reconventie schadevergoe-
rechtsverhouding noch voor de gefailleerde
CZ Zorgkantoor en Raad & Daad meenden
ding en beroept zich in verband daarmee
noch voor de curator bestemd was, dan wel
dat de PGB-houders zelf gerechtigd waren tot
in conventie op opschorting. Het hof ver-
omdat evident is dat de rechtsverhouding die
de rekeningen waarop de betalingen zijn
werpt het beroep op opschorting wegens
tussen de betaler en de gefailleerde wél
gedaan. Deze omstandigheden maken
een in de toepasselijke algemene voorwaar-
bestaat of heeft bestaan voor de betaling in
immers niet onbegrijpelijk het oordeel dat de
den vervat verrekeningsverbod. HR: Niet
kwestie geen rechtsgrond kon opleveren. Dat
curator in de verhouding tussen CZ Zorgkan-
valt in te zien waarom Eurostrip niet haar
van een onmiskenbare vergissing sprake
toor, de PGB-houders en Raad & Daad en de
verplichting tot betaling zou mogen
moet zijn betekent niet dat de vergissing
handelwijze van CZ Zorgkantoor na de wijzi-
opschorten totdat haar tegenvordering
steeds aanstonds en op het eerste gezicht
ging van de wettelijke regeling, aanleiding
wordt voldaan. Die opschortingsbevoegd-
aan de curator duidelijk dient te zijn. Zij
kon vinden te veronderstellen dat er voor de
heid wordt niet beïnvloed door het verreke-
moet echter als zodanig wel door de curator
betalingen (mogelijk) een rechtsgrond
ningsverbod.
zonder enige twijfel op grond van door de
bestond, zodat voor de curator niet onmis-
betalende partij verstrekte gegevens dan wel,
kenbaar van een vergissing sprake was.
als daartoe (nog) aanleiding bestaat, na eigen
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van
onderzoek zijn te herkennen, ook al zal met
het hof over de subsidiaire vordering van CZ
Eurostrip, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de
een en ander enige tijd gemoeid kunnen zijn
Zorgkantoor. Met betrekking tot dit onder-
Jong, vs. J.A. Velenturf q.q., curator in het
(vergelijk HR 8 juni 2007,
deel wordt als volgt overwogen. Een boedel-
faillissement van Newa, adv. mr. M.B.A.
ECLI:NL:HR:2007:AZ4569, NJ 2007/419 (Van
vordering behoeft geen verificatie en kan
Alkema.
der Werff q.q. vs. BLG)).
daarom buiten het faillissement om tegen de
Het hof heeft de hiervoor weergegeven maat-
curator worden ingesteld. Indien vaststaat
Feiten en procesverloop
staf vooropgesteld en toegepast, zodat de
dat de boedel onvoldoende actief heeft om
In 2000 heeft Eurostrip aan Newa opdracht
rechtsklacht faalt. Het oordeel van het hof
een boedelvordering te voldoen, levert dat
gegeven tot het leveren en installeren van
komt immers erop neer dat de betalingen
een grond op voor afwijzing van die vorde-
een gedeelte van een installatie voor de pro-
van CZ Zorgkantoor niet berustten op een
ring, omdat bij de verdeling van het actief
ductie van steenstrips. In 2002 heeft Euro-
onmiskenbare vergissing, nu zij voortvloei-
geen vorderingen kunnen worden voldaan
strip de installatie in gebruik genomen. Zij
den uit een rechtsverhouding tussen CZ
waarvoor de boedel niet de middelen heeft.
meent dat de installatie een lagere capaciteit
Zorgkantoor en Raad & Daad, die in ieder
Beslissend is de toestand van de boedel op
heeft dan zij op grond van de overeenkomst
geval de curator (ook na enig onderzoek) aan-
het tijdstip dat de slotuitdeling plaatsvindt.
mocht verwachten en weigert daarom een
leiding kon geven te veronderstellen dat
Het middel klaagt derhalve terecht dat het
deel van de gefactureerde bedragen te beta-
(mogelijk) een rechtsgrond bestond voor de
hof zijn oordeel heeft beperkt tot de toestand
len. In 2004 hebben partijen een vaststel-
betalingen waarvan CZ Zorgkantoor terugbe-
van de boedel op het tijdstip van het wijzen
lingsovereenkomst gesloten die erin voorzag
taling verlangt. Ook de motiveringsklachten
van zijn arrest. CZ Zorgkantoor had belang bij
dat deskundigen onderzoek zouden doen
falen. Het hof heeft in aanmerking genomen
de beoordeling van haar subsidiaire vorde-
naar de capaciteit van de installatie. In 2006
dat CZ Zorgkantoor PGB-budgetten betaalde
ring voor het geval op eerstgenoemd tijdstip
heeft Newa aan Eurostrip meegedeeld de
op inzake-rekeningen van Raad & Daad,
wel middelen aanwezig zullen zijn om haar
vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk
waaruit Raad & Daad zichzelf rechtstreeks
vordering uit te voldoen, waaromtrent het
te ontbinden op de grond dat Eurostrip wijzi-
voldeed in verband met door haar ten behoe-
hof niets heeft vastgesteld, en met het oog
gingen aan de installatie heeft aangebracht.
ve van de PGB-houders verrichte werkzaam-
op de rechtmatigheid van het door haar
In dit geding heeft Newa betaling gevorderd
heden uit hoofde van de gesloten zorgover-
gelegde beslag.
van de openstaande facturen, met nevenvor-
eenkomsten. Het hof heeft voorts in
Volgt vernietiging en verwijzing.
deringen. Eurostrip heeft zich beroepen op
aanmerking genomen dat CZ Zorgkantoor
De A-G concludeert tot verwerping. Onder
een opschortingsrecht. In reconventie heeft
deze gang van zaken, ook nadat de wettelijke
3.1.6, 3.2.2 en 3.2.3 bespreekt zij de superpre-
zij ontbinding van de vaststellingsovereen-
regeling aldus was gewijzigd dat PGB-gelden
ferente boedelvordering in de zin van Ontvan-
komst en schadevergoeding gevorderd. Tij-
nog slechts aan PGB-houders zelf mochten
ger vs. Hamm q.q. Onder 3.3.2-3.3.3 vermeldt
dens de procedure in eerste aanleg is Newa
worden betaald, in elk geval in 2009 deels in
zij dat onvoldoende gemotiveerd is betwist
in staat van faillissement verklaard. De cura-
stand heeft gelaten, terwijl haar voordien al
dat er geen reël uitzicht bestaat op enige uit-
tor heeft de procedure in conventie overge-
duidelijk was dat er sprake was van inzake-
kering voor concurrente boedelschuldeisers.
nomen. De rechtbank heeft verstaan dat de
rekeningen van Raad & Daad. Het hof kon op grond van deze, in cassatie als zodanig niet bestreden vaststellingen, tot het oordeel
(BW art. 6:52, 6:127, 6:262)
procedure in reconventie van rechtswege is
2009
komen dat tussen CZ Zorgkantoor, Raad &
geschorst in verband met het faillissement. De vorderingen in conventie heeft de rechtbank toegewezen tot € 509.709, met rente.
Daad en de PGB-houders sprake is geweest
31 oktober 2014, nr. 13/03115
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank
van een zodanige rechtsverhouding dat de
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
grotendeels bekrachtigd.
curator daarin aanleiding heeft kunnen vin-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en
2792
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
Hoge Raad
onderhavige geval neerkomend op 7,5% ten
Het oordeel van het hof moet kennelijk aldus
tijde van de inleidende dagvaarding – lager is
worden verstaan dat het faillissement van
dan de wettelijke rente. Het onderdeel klaagt
De Staat der Nederlanden (Ministerie van
Newa haar mogelijkheden tot nakoming in
terecht over onjuistheid dan wel onbegrijpe-
SZW), adv. mr. M.W. Scheltema, vs. Fabricom,
de door Eurostrip gewenste zin ingrijpend
lijkheid van die motivering. De in dit geval
adv. mrs. J.A.M.A. Sluysmans en R.L. de
had gewijzigd, en Eurostrip in het vervolg
verschuldigde wettelijke rente bedroeg ten
Graaff.
van de procedure onvoldoende heeft laten
tijde van het uitbrengen van de inleidende
blijken dat zij niettemin haar eis tot deugde-
dagvaarding (26 februari 2007) immers 6%.
Feiten en procesverloop
lijke nakoming aan haar beroep op opschor-
Uitgaande van de door het hof gegeven moti-
De minister van Sociale Zaken en Werkgele-
ting ten grondslag wenste te blijven leggen.
vering – die erop neerkomt dat het voor
genheid (SZW) heeft de Subsidieregeling ESF-
Het hof heeft kennelijk uit de proceshouding
Eurostrip gunstigste rentepercentage dient
3 vastgesteld. Deze regeling bood uitsluitend
van Eurostrip na het faillissement van Newa
te worden gehanteerd – hadden de toegewe-
aan samenwerkingsverbanden van werkge-
afgeleid dat Eurostrip zich niet langer beriep
zen bedragen moeten worden vermeerderd
vers en werknemers, waaronder de stichting
op opschorting in afwachting van nakoming,
met een rentevergoeding op basis van de
OTIB, de mogelijkheid om een aanvraag te
maar alleen op opschorting in verband met
wettelijke rente.
doen. Fabricom is via een organisatie van
de door haar in reconventie gevorderde scha-
Volgt vernietiging en verwijzing.
werkgevers aangesloten bij OTIB. Op 28 okto-
devergoeding. Dit oordeel berust op een aan
De A-G concludeert tot vernietiging en afdoe-
ber 2005 om 8.40 uur heeft het Agentschap
het hof voorbehouden uitleg van de geding-
ning door de Hoge Raad in verband met
SZW, een onderdeel van het ministerie van
stukken en is niet onbegrijpelijk of onvol-
onderdeel IV. Hij acht onderdeel II niet
SZW, op zijn website bericht dat het subsidie-
doende gemotiveerd. Onderdeel I faalt der-
gegrond. Hij gaat uit van de uitleg van het
loket met onmiddellijke ingang was gesloten
halve. Onderdeel II klaagt echter terecht over
hof dat het beroep op opschorting slechts is
en dat het daarom geen zin meer had aan-
het oordeel van het hof dat het in de toepas-
gedaan met het oog op verrekening en meent
vragen voor ESF-3 subsidie in te dienen. Het
selijke FME-voorwaarden vervatte verreke-
dat het in art. 6:262 BW bedoelde opschor-
besluit om het subsidieloket te sluiten is op
ningsverbod belet dat Eurostrip haar beta-
tingsrecht niet kan worden ingezet als pres-
1 november 2005 in de Staatscourant
lingsverplichting opschort met een beroep
siemiddel om een contractueel uitgesloten
bekendgemaakt. Op 27 oktober 2005 heeft
op haar eis tot schadevergoeding. Nu het hof
verrekening te bewerkstelligen (2.13).
Fabricom een conceptaanvraag voor ESF-3
niet het tegendeel heeft vastgesteld, moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat het bestaan van de tegenvor-
(BW art. 6:162, 6:163)
subsidie in digitale versie ingediend bij OTIB.
2010
dering van Eurostrip voorshands aanneme-
Op 28 oktober 2005 om 8.35 uur heeft Fabricom de papieren versie op het kantoor van OTIB overhandigd, met het verzoek ervoor te
lijk is en dat die vordering haar beroep op
31 oktober 2014, nr. 13/03269
zorgen dat de aanvraag nog diezelfde dag bij
een opschortingsrecht rechtvaardigt (verge-
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
het Agentschap SZW zou worden aangebo-
lijk HR 21 september 2007,
C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
den. Op 3 november 2005 heeft het Agent-
ECLI:NL:HR:2007:BA9610, NJ 2009/50
Broek; A-G mr. L.A.D. Keus)
schap SZW de aanvraag ontvangen. De staats-
(Ammerlaan vs. Enthoven)). In dat geval valt
ECLI:NL:HR:2014:3073
secretaris heeft de aanvraag afgewezen. Het
niet in te zien waarom Eurostrip niet haar
bezwaar van OTIB hiertegen is niet-ontvanke-
verplichting tot betaling zou mogen opschor-
Onrechtmatige overheidsdaad. Vervolg op
lijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
ten totdat haar tegenvordering wordt vol-
HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5552.
De bestuursrechter heeft de termijnover-
daan. Het verrekeningsverbod brengt in dit
Op 28 oktober 2005 vermeldt het ministerie
schrijding niet verschoonbaar geoordeeld. De
verband immers slechts mee dat – indien
van SZW op zijn website dat het ESF-3 subsi-
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
een schadevergoedingsverplichting van Newa
dieloket met onmiddellijke ingang is geslo-
van State heeft bij uitspraak van 3 januari
komt vast te staan – Eurostrip zich niet
ten en dat het geen zin meer heeft om aan-
2007 geoordeeld dat het besluit om het sub-
geheel of ten dele van haar betalingsverplich-
vragen voor dergelijke subsidie in te
sidieloket te sluiten pas op 1 november 2005
ting kan kwijten door het uitbrengen van
dienen. Later blijkt dat aanvragen nog tot 1
door bekendmaking in werking is getreden.
een verrekeningsverklaring. Dit staat echter
november 2005 konden worden ingediend.
Aanvragen die tussen 28 oktober 2005 en 1
los van haar bevoegdheid tot opschorting,
In dit geding vordert Fabricom schadever-
november 2005 waren ingediend, zijn alsnog
die immers ertoe strekt pressie uit te oefe-
goeding van de Staat. Fabricom was niet
in behandeling genomen indien de aanvra-
nen opdat de haar toekomende schadever-
gerechtigd zelf een aanvraag te doen, maar
ger tegen de afwijzing tijdig bezwaar had
goeding wordt voldaan. Die opschortingsbe-
haar belang was wel primair betrokken bij
gemaakt.
voegdheid wordt dan ook niet beïnvloed door
een aanvraag. Het verwijzingshof wijst de
In dit geding heeft Fabricom gevorderd dat
het verrekeningsverbod. Indien het hof dit
vordering toe. HR: 1. Relativiteit. Het oor-
voor recht zal worden verklaard dat de Staat
heeft miskend, is het uitgegaan van een
deel van het hof dat de Staat door het doen
jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld
onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof niet
van de mededelingen jegens (ook) Fabricom
en dat de Staat zal worden veroordeeld tot
is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvat-
een zorgvuldigheidsnorm heeft kunnen
betaling van schadevergoeding op te maken
ting is zijn oordeel onbegrijpelijk. Hierbij ver-
schenden, vindt voldoende steun in het-
bij staat. De rechtbank heeft de vordering
dient nog opmerking dat uit geen van de
geen het hof overweegt. 2. Causaal verband.
toegewezen. Het hof heeft de vordering als-
door het hof vermelde vindplaatsen volgt dat
Het oordeel van het hof dat in voldoende
nog afgewezen. Bij HR 20 april 2012,
Eurostrip zich op verrekening wil beroepen.
mate is komen vast te staan dat de aan-
ECLI:NL:HR:2012:BV5552, is het arrest van
Onderdeel IV is gericht tegen de wijze waar-
vraag tijdig zou zijn ingediend indien de
het hof vernietigd en de zaak verwezen. Het
op het hof de rente over een meerwerkfac-
mededelingen achterwege zouden zijn
verwijzingshof heeft het vonnis van de recht-
tuur heeft berekend. Het hof heeft overwo-
gebleven, is niet onbegrijpelijk.
bank bekrachtigd.
gen dat de contractuele rente – voor het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2793
Rechtspraak
Hoge Raad
grijpelijk. In dat oordeel ligt besloten dat vol-
van voormeld bedrag heeft voldaan en dat
Met zijn oordelen over de positie van Fabri-
doende aannemelijk is dat OTIB – de
partijen zijn overeengekomen dat B dat
com, waarbij het hof Fabricom als de ‘materi-
gewraakte mededelingen weggedacht – zo
bedrag aan haar zou terugbetalen. De recht-
ele aanvrager’ of ‘begunstigde’ heeft aange-
nodig een nader aan te vullen aanvraag zou
bank heeft de vorderingen afgewezen. Het
duid, heeft het hof kennelijk tot uitdrukking
hebben ingediend. Met zijn overwegingen
hof heeft het vonnis van de rechtbank
gebracht dat, hoewel op grond van de toepas-
heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de
bekrachtigd.
selijke regelgeving (de Subsidieregeling ESF-
Staat de stelling van Fabricom, dat tegen de
3), Fabricom niet zelf gerechtigd was om een
afwijzing van een tijdig ingediende aanvraag
Hoge Raad
aanvraag tot de desbetreffende subsidie te
tijdig bezwaar zou zijn gemaakt, onvoldoen-
Bij de beoordeling is – op grond van vaste
doen, niettemin primair haar belang betrok-
de gemotiveerd heeft betwist. Ook dat oor-
rechtspraak (vergelijk HR 9 juli 2004,
ken was bij (een beslissing op) die aanvraag.
deel is niet onbegrijpelijk. Het enkele feit dat
ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270 (OZ vs.
Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.
niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen de afwij-
Roozen)) – uitgangspunt dat, ingevolge het
Dat wordt niet anders doordat het begrip
zing van een aanvraag waarvan de betrokke-
bepaalde in art. 166 lid 1 in verbinding met
‘materiële aanvrager’ niet voorkomt in art. 1
nen dachten dat deze te laat was ingediend,
art. 353 lid 1 Rv, een partij in hoger beroep tot
(Definities) Subsidieregeling ESF-3 en deze
brengt immers niet mee dat ervan moet wor-
getuigenbewijs moet worden toegelaten,
bepaling onder ‘begunstigde’ verstaat ‘degene
den uitgegaan dat bij wetenschap dat de aan-
indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt
aan wie krachtens deze regeling projectsubsi-
vraag tijdig was ingediend, ook te laat
van feiten die tot beslissing van de zaak kun-
die is verleend’ (waarmee kennelijk de ‘suc-
bezwaar zou zijn gemaakt tegen de afwijzing
nen leiden. Het antwoord op de vraag of een
cesvolle’ aanvrager wordt aangeduid). Met
ervan.
bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af
zijn hierop voortbouwende oordeel dat de
Volgt verwerping.
van de omstandigheden van het geval, waarbij
mededelingen van het Agentschap SZW op
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
de rechter, mede in verband met de eisen van
zijn website mede waren gericht tot Fabri-
zing. Hij herformuleert de volgens het hof
een goede procesorde, zal moeten letten op de
com als de partij wier belangen bij de subsi-
geschonden norm en meent dat de gewraakte
wijze waarop het processuele debat zich heeft
die primair betrokken waren, heeft het hof
mededelingen slechts tot potentiële aanvra-
ontwikkeld en het stadium waarin de proce-
kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat
gers waren gericht en dat Fabricom niet aan
dure verkeert. In hoger beroep zal van een
de Staat door het doen van die mededelingen
een aanvrager kan worden gelijkgesteld (2.4-
partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in
jegens (ook) Fabricom een zorgvuldigheids-
2.12). Ook meent hij dat niet zonder meer kan
beginsel mogen worden verwacht dat zij vol-
norm heeft kunnen schenden. Dit oordeel
worden aangenomen dat de aanvraag zonder
doende concreet aangeeft op welke van haar
vindt voldoende steun in hetgeen het hof
de gewraakte mededelingen tijdig zou zijn
stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft
vervolgens overweegt, te weten dat de Staat
ingediend (2.16-2.18) en dat het hof de
en, voor zover mogelijk, wie daarover een ver-
de mededelingen op een openbaar toeganke-
omvang van het geding na cassatie en verwij-
klaring zouden kunnen afleggen, doch zal in
lijke website had geplaatst en dat de Staat in
zing heeft miskend (2.19-2.23).
het algemeen niet mogen worden verlangd
verband met een door hemzelf teweeggebracht onderscheid erop bedacht diende te zijn dat achter de formele aanvrager partijen
dat daarbij ook wordt aangegeven wat daar-
2011
zoals Fabricom stonden. Aldus opgevat, geeft
over door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn
het oordeel van het hof niet blijk van een
31 oktober 2014, nr. 13/03880
overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod
onjuiste rechtsopvatting. Evenmin is dat oor-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
voldoende specifiek en ter zake dienend moet
deel ontoereikend gemotiveerd. Anders dan
M.V. Polak, T.H. Tanja van den Broek;
zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt
de klachten betogen, kan aan dit een en
A-G mr. A. Hammerstein)
aangegeven in hoeverre de getuigen meer of
ander niet afdoen dat de desbetreffende
ECLI:NL:HR:2014:3075
anders kunnen verklaren dan zij al hebben
mededelingen werden gedaan ter voldoening
gedaan. De rechter mag echter niet op grond
aan de voorschriften van art. 4:27 en 4:42
Hoger beroep. Bewijsaanbod. HR: Maatstaf:
van zijn waardering van de reeds afgelegde
Awb, ook niet indien die voorschriften uit-
zie hoofdtekst. Het oordeel van het hof dat
verklaringen of de inhoud van de schriftelijke
sluitend betrekking hebben op de belangen
A in hoger beroep geen voldoende specifiek
verklaringen, aan een bewijsaanbod voorbij-
van degenen die de aanvraag mochten indie-
en/of relevant bewijsaanbod heeft gedaan,
gaan, omdat hij daarmee ten onrechte vooruit
nen. Dit verhindert immers niet dat met die
is onbegrijpelijk.
zou lopen op het resultaat van de bewijsvoe-
mededelingen ook een zorgvuldigheidsnorm, in de zin van art. 6:162 BW, jegens anderen
ring die nog moet plaatsvinden. In het licht (Rv art. 166 lid 1, 353 lid 1)
kan zijn geschonden. Vervolgens heeft het
van deze maatstaf en de stukken van dit geding is het oordeel van het hof dat A geen
hof onderzocht of, zoals Fabricom stelt, de
A, adv. mr. R.W. Keus, vs. B, adv. mrs. H.J.W.
voldoende specifiek en/of relevant bewijsaan-
aanvraag tijdig zou zijn ingediend indien de
Alt en S. Kousedghi.
bod heeft gedaan, onbegrijpelijk. De memorie
gewraakte mededelingen achterwege zouden
van grieven laat geen andere uitleg toe dan
zijn gebleven. Het hof heeft geoordeeld dat
Feiten en procesverloop
dat dat aanbod betrekking heeft op de stelling
dit in voldoende mate is komen vast te staan.
A heeft in de periode van 1980 tot en met
van A dat zij het bedrag van € 13.129 heeft
In het bijzonder gelet op de tussen de betrok-
2006 fiscale en administratieve werkzaamhe-
voorgeschoten en dat partijen zijn overeenge-
kenen in de week van 24 oktober 2005
den verricht voor B. A heeft aan B facturen
komen dat B dat bedrag aan haar zou terugbe-
besproken geruchten dat het ESF-subsidielo-
gezonden, die onbetaald zijn gebleven.
talen (vergelijk HR 28 september 2007,
ket die week dicht zou gaan en het met die
In dit geding heeft A betaling gevorderd van
ECLI:NL:HR:2007:BA5800). Voor zover het hof
geruchten verband houdende verzoek van
onder meer € 13.129. Aan die vordering heeft
zou hebben bedoeld dat A haar bewijsaanbod
Fabricom om de aanvraag op 28 oktober
zij ten grondslag gelegd dat zij een aan B
in die zin nader had moeten specificeren dat
2005 in te dienen, is dat oordeel niet onbe-
opgelegde aanslag successierecht ten belope
zij diende te vermelden in hoeverre X meer of
2794
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
anders kan verklaren dan hij in zijn schriftelij-
A c.s., adv. mr. J.P. van den Berg, vs. de Staat
uitspraak wordt gewezen door de rechter(s)
ke verklaring al heeft gedaan, is ook dat oor-
der Nederlanden, adv. mrs. M.W. Scheltema
ten overstaan van wie die mondelinge
deel onbegrijpelijk, nu het hof hieromtrent
en R.T. Wiegerink.
behandeling heeft plaatsgevonden, zal echter niet onder alle omstandigheden kunnen
niets heeft overwogen. Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
Procesverloop
worden tegemoet gekomen. Zo kan een rech-
komstig de conclusie van de A-G.
In 2010 heeft de rechtbank de vervroegde
ter in de loop van de behandeling van een
De A-G vermeldt dat A onoverzichtelijk heeft
onteigening uitgesproken van perceelsge-
zaak defungeren, overlijden of langdurig
geprocedeerd (4-7 en 13) en gaat in op de rela-
deelten waarvan A c.s. eigenaren waren en
ziek worden. Het voorgaande brengt mee
tie tussen processtukken en producties (9).
deskundigen benoemd ter begroting van de
dat, indien tussen de mondelinge behande-
schade. Op 15 januari 2013 hebben partijen
ling en de daaropvolgende uitspraak vervan-
de zaak doen bepleiten. Bij eindvonnis van 3
ging van een of meer rechters noodzakelijk
juli 2013 heeft de rechtbank de schadeloos-
blijkt, partijen, alsmede – in verzoekschrift-
stelling vastgesteld. In dit vonnis is vermeld:
procedures – de belanghebbenden, daarover
31 oktober 2014, nr. 13/04367
‘Mr. J.A.M.A. Sluysmans maakte deel uit van
voorafgaand aan die uitspraak worden inge-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
de meervoudige kamer waarvoor gepleit is.
licht, onder opgave van de reden(en) voor de
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
In verband met zijn defungeren per 1 mei
vervanging en de beoogde uitspraakdatum.
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. F.F.
2013 als rechter-plaatsvervanger heeft mr.
Elk van de bij de mondelinge behandeling
Langemeijer)
Sluysmans dit vonnis niet meegewezen.’
verschenen partijen en belanghebbenden zal
2012
in dat geval een nadere mondelinge behan-
ECLI:NL:HR:2014:3076
Hoge Raad
deling mogen verzoeken ten overstaan van
Mondelinge behandeling. Vervanging van
Bij de beoordeling van het middel wordt het
de rechter(s) door wie de uitspraak zal wor-
een rechter. HR: Voor civiele procedures in
volgende vooropgesteld. Het – niet onbe-
den gewezen. Dit verzoek mag in geen geval
het algemeen geldt voortaan het volgende.
grensde – recht van partijen hun standpun-
worden afgewezen indien niet een proces-
Indien tussen de mondelinge behandeling
ten mondeling ten overstaan van de rechter
verbaal van de eerdere mondelinge behande-
(daaronder begrepen een comparitie van
uiteen te zetten, is een fundamenteel begin-
ling is opgemaakt en uiterlijk tegelijk met
partijen of pleidooi in dagvaardingszaken)
sel van burgerlijk procesrecht, dat is neerge-
de hiervoor bedoelde mededeling aan partij-
en de daaropvolgende uitspraak vervanging
legd in art. 134 Rv en ook voortvloeit uit art.
en en belanghebbenden ter beschikking is
van een of meer rechters noodzakelijk
6 EVRM (zie bijvoorbeeld HR 15 maart 1996,
gesteld. Anders is onvoldoende gewaarborgd
blijkt, dienen partijen, alsmede – in ver-
ECLI:NL:HR:1996:ZC2013, NJ 1997/341 (Bou-
dat hetgeen ter zitting is voorgevallen, wordt
zoekschriftprocedures – de belanghebben-
mans vs. Bistro ’t Plenske)). Een rechterlijke
meegewogen bij de totstandkoming van de
den, daarover voorafgaand aan die uit-
beslissing die mede wordt genomen op de
uitspraak. Is van die mondelinge behande-
spraak te worden ingelicht, onder opgave
grondslag van een voorafgaande mondelin-
ling wel (tijdig) een proces-verbaal opge-
van de reden(en) voor de vervanging en de
ge behandeling (daaronder begrepen een
maakt en aan partijen en belanghebbenden
beoogde uitspraakdatum. Elk van de bij de
comparitie van partijen of pleidooi in dag-
ter beschikking gesteld, dan kan de rechter
mondelinge behandeling verschenen partij-
vaardingszaken), behoort, behoudens bijzon-
het verzoek afwijzen in het belang van een
en en belanghebbenden zal in dat geval een
dere omstandigheden, te worden gegeven
voortvarende procesvoering. Hij dient in dat
nadere mondelinge behandeling mogen
door de rechter(s) ten overstaan van wie die
geval in de – alsdan zonder nadere monde-
verzoeken ten overstaan van de rechter(s)
mondelinge behandeling heeft plaatsgevon-
linge behandeling volgende – uitspraak te
door wie de uitspraak zal worden gewezen.
den, teneinde te waarborgen dat het verhan-
motiveren waarom dit belang in de gegeven
Dit verzoek mag in geen geval worden afge-
delde daadwerkelijk wordt meegewogen bij
omstandigheden zwaarder weegt dan het
wezen indien niet een proces-verbaal van
de totstandkoming van die beslissing. Deze
belang van verzoeker om zijn standpunt te
de eerdere mondelinge behandeling is
regel heeft in de afgelopen decennia aan
mogen uiteenzetten ten overstaan van de
opgemaakt en uiterlijk tegelijk met de hier-
betekenis gewonnen door het toegenomen
rechter(s) die over de zaak zal (zullen) oorde-
voor bedoelde mededeling aan partijen en
gewicht van de mondelinge behandeling in
len. In zoverre komt de Hoge Raad terug van
belanghebbenden ter beschikking is
de civiele procedure. In verzoekschriftproce-
zijn eerdere rechtspraak (vergelijk HR 25
gesteld. Is van die mondelinge behandeling
dures is de mondelinge behandeling hoofd-
september 1941, NJ 1942/227, HR 5 april
wel (tijdig) een proces-verbaal opgemaakt
regel (art. 279 lid 1 Rv, art. 362 Rv). In dag-
1963, NJ 1963/338 en HR 9 november 1990,
en aan partijen en belanghebbenden ter
vaardingsprocedures is in eerste aanleg de
ECLI:NL:HR:1990:AC1103, NJ 1991/26 (Speec-
beschikking gesteld, dan kan de rechter het
comparitie na antwoord hoofdregel gewor-
kaert vs. Gradener)). De Hoge Raad ziet geen
verzoek afwijzen in het belang van een
den (art. 130 Rv), en in hoger beroep heeft
grond om voor onteigeningszaken anders te
voortvarende procesvoering. Hij dient in
de comparitie na aanbrengen ingang gevon-
oordelen dan hiervoor voor civiele procedu-
dat geval in de uitspraak te motiveren
den. Bovendien hebben partijen in een dag-
res in het algemeen is geoordeeld. De onder-
waarom dit belang in de gegeven omstan-
vaardingsprocedure in beginsel recht op
havige zaak speelt zich af in een wezenlijk
digheden zwaarder weegt dan het belang
pleidooi. Mondelinge interactie tussen par-
ander onteigeningsrechtelijk stelsel dan dat
van verzoeker om zijn standpunt te mogen
tijen en de rechter ter zitting kan van
waarin het arrest HR 11 maart 1964, NJ
uiteenzetten ten overstaan van de
wezenlijke invloed zijn op de oordeelsvor-
1964/182, is gewezen. In het huidige stelsel
rechter(s) die over de zaak zal (zullen) oor-
ming van de rechter, en kan niet altijd volle-
is er geen grond om voor het pleidooi in
delen.
dig in een proces-verbaal worden weergege-
onteigeningszaken specifieke maatstaven
ven, nog daargelaten dat het opmaken van
aan te leggen in afwijking van de maatsta-
een proces-verbaal niet in alle gevallen wet-
ven die voor het Nederlands burgerlijk pro-
telijk is voorgeschreven. Aan het belang dat
cesrecht in het algemeen gelden. De omstan-
de op een mondelinge behandeling volgende
digheid dat de pleitzitting in
(EVRM art. 6; Rv art. 130, 134, 279 lid 1, 362)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2795
Rechtspraak
onteigeningszaken een belangrijke rol
de reikwijdte van art. 6, aanhef en onder 4,
Hoge Raad
speelt, mede door de aanwezigheid van des-
ESH valt op de grond dat een zodanige actie
Onderdeel 1 betoogt dat een actie als de
kundigen, is daartoe onvoldoende. Immers,
wordt uitgevoerd in een ander bedrijf dan
onderhavige zonder meer, althans in begin-
de mogelijkheid van partijen om hun stand-
dat van de werkgever tegen wie de actie
sel, valt onder de reikwijdte van art. 6, aanhef
punten, de reactie op het rapport van des-
zich richt. Indien de actie redelijkerwijs kan
en onder 4, ESH. Bij de beoordeling van het
kundigen daaronder begrepen, kenbaar te
bijdragen tot de doeltreffende uitoefening
onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.
maken aan de rechters die de uitspraak zul-
van het recht op collectief onderhandelen,
Art. 6, aanhef en onder 4, ESH heeft recht-
len wijzen, is in het onteigeningsgeding niet
kan zij slechts worden verboden of beperkt
streekse werking in Nederland (HR 30 mei
minder gewaarborgd dan in civiele procedu-
indien zij, gelet op de zorgvuldigheid die in
1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9402, NJ 1986/688
res in het algemeen. Ook voor onteigenings-
het maatschappelijk verkeer in acht moet
(NS vs. FNV)). Voor zover voor de beoordeling
zaken gelden dus de hiervoor geformuleerde
worden genomen ten aanzien van een der-
van het onderhavige geschil van belang
regels. Aangezien de gerechten met de hier-
de, in zodanige mate inbreuk maakt op
erkent deze bepaling, ‘teneinde de doeltref-
voor gegeven regels nog geen rekening heb-
diens rechten dat beperkingen, maatschap-
fende uitoefening van het recht op collectief
ben kunnen houden, zal aan schending
pelijk gezien, dringend noodzakelijk zijn.
onderhandelen te waarborgen’, het recht ‘van
daarvan pas rechtsgevolg kunnen worden
werknemers en werkgevers op collectief
verbonden in procedures waarin na de
(ESH art. 6, aanhef en onder 4, art. G; BW art.
optreden in gevallen van belangengeschillen,
datum van dit arrest een mondelinge behan-
6:162)
met inbegrip van het stakingsrecht, behou-
deling plaatsvindt. Een dergelijke overgangs-
dens verplichtingen uit hoofde van reeds eer-
maatregel behoeft echter niet te gelden voor
FNV c.s., adv. mr. S.F. Sagel, vs. Enerco, adv.
der gesloten collectieve arbeidsovereenkom-
onteigeningsprocedures, nu de gerechten tot
mrs. R.S. Meijer en N.T. Dempsey.
sten’. De strekking van deze bepaling – het
op heden rekening hadden te houden met
waarborgen van de doeltreffende uitoefening
het arrest van 11 maart 1964, dat een maat-
Feiten en procesverloop
van het recht op collectief onderhandelen –
staf aanlegt die zelfs strenger is dan de
Enerco exploiteert een kolenwasserij bij de
geeft, mede gelet op het karakter van dit
maatstaf die volgt uit de hiervoor gegeven
haven van Amsterdam. De kolenwasserij
recht als sociaal grondrecht, geen aanleiding
regels. In het standpunt van A c.s. ligt de
wordt bevoorraad door zeeschepen die in
het begrip ‘collectief optreden’ beperkt uit te
stelling besloten dat de rechtbank niet heeft
IJmuiden worden gelicht, vervolgens doorva-
leggen. Dit brengt mee dat een werknemers-
voldaan aan de hiervoor gegeven regels. Nu
ren naar de kolenwasserij en daar worden
organisatie in beginsel vrij is in de keuze van
het tegendeel niet blijkt uit de uitspraak van
gelost. Het lichten en lossen wordt gedaan
middelen om haar doel te bereiken. Of (nog)
de rechtbank of de stukken van het geding,
door Rietlanden. Rietlanden had een belan-
sprake is van een collectieve actie in de zin
moet in cassatie veronderstellenderwijs van
genconflict met FNV. Sinds 24 september
van deze bepaling, wordt aldus vooral
de juistheid van die stelling worden uitge-
2012 vonden op het bedrijfsterrein van Riet-
bepaald door het antwoord op de vraag of de
gaan. In zoverre slaagt het middel.
landen collectieve acties plaats. Op of
actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doel-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
omstreeks 9 oktober 2012 is het zeeschip
treffende uitoefening van het recht op collec-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
Evgenia in IJmuiden aangekomen met een
tief onderhandelen. Indien die vraag bevesti-
dat A c.s. belang bij de klacht missen en dat
lading steenkool voor Enerco. Enerco heeft
gend wordt beantwoord, valt de collectieve
er een voldoende gewichtige reden bestond
Rietlanden opdracht gegeven het schip te
actie onder het bereik van art. 6, aanhef en
voor afwijking van de regel dat de rechter ten
lichten en te lossen. Tijdens het lichten ont-
onder 4, ESH. De uitoefening van het recht
overstaan van wie de mondelinge behande-
stond een onaangekondigde staking. Als
op collectief optreden kan dan slechts wor-
ling plaatsvindt, tevens de rechter moet zijn
gevolg daarvan werd het lichten niet vol-
den beperkt langs de weg van art. G ESH,
die het vonnis wijst (2.8). Hij geeft een over-
tooid. FNV heeft zijn kaderleden bij andere
overeenkomstig hetgeen op dat punt is aan-
zicht van soortgelijke regels in het strafrecht
overslagbedrijven verzocht zich solidair te
vaard in de rechtspraak van de Hoge Raad
en het bestuursrecht (2.3-2.7).
verklaren met de acties bij Rietlanden en
(vergelijk onder meer het hiervoor aange-
schepen van klanten van Rietlanden niet te
haalde arrest van 30 mei 1986, alsmede HR 7
lossen. Dit werk werd ‘besmet verklaard’. Het
november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC0030, NJ
werk aan de Evgenia is daardoor ook niet
1987/226 (Hoogovens vs. FNV) en HR 21
elders verricht.
maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG3098 (FNV
31 oktober 2014, nr. 13/04468
In cassatie is – alleen nog in verband met de
vs. VSN)). Het hof heeft geoordeeld dat de
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
proceskostenveroordeling – de vraag aan de
onderhavige besmetverklaring niet kan wor-
Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot;
orde naar de geoorloofdheid van de hiervoor
den aangemerkt als een collectieve actie in
A-G mr. P. Vlas)
bedoelde ‘besmetverklaring’, meer in het bij-
de zin van art. 6, aanhef en onder 4, ESH voor
ECLI:NL:HR:2014:3077
zonder de vraag of deze actie valt onder het
zover deze betrekking had op werkzaamhe-
bereik van art. 6, aanhef en onder 4, ESH en,
den in (de uitoefening van) andere onderne-
Collectieve actie. Bij een actie tegen het
bij bevestigende beantwoording, de vraag of
mingen dan Rietlanden. Dit oordeel berust
overslagbedrijf Rietlanden verklaren FNV
FNV c.s. met de actie een disproportionele
kennelijk op de opvatting dat een besmetver-
c.s. het lossen van schepen van klanten van
inbreuk hebben gemaakt op de belangen van
klaring als de onderhavige reeds buiten de
Rietlanden ‘besmet’ werk, met als gevolg
Enerco en daardoor jegens haar onrechtma-
reikwijdte van art. 6, aanhef en onder 4, ESH
dat een zeeschip niet wordt gelost ten
tig hebben gehandeld. De voorzieningenrech-
valt op de grond dat een zodanige actie
behoeve van de kolenwasserij van Enerco.
ter heeft de eerste vraag bevestigend beant-
wordt uitgevoerd in een ander bedrijf dan
Het hof oordeelt dat FNV c.s. onrechtmatig
woord en de tweede ontkennend. Het hof
dat van de werkgever tegen wie de actie zich
heeft gehandeld jegens Enerco. HR: Onjuist
heeft daarentegen de eerste vraag ontken-
richt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwo-
is de opvatting van het hof dat een besmet-
nend beantwoord en de tweede vraag – ten
gen, is die opvatting onjuist. Bepalend is
verklaring als de onderhavige reeds buiten
overvloede – bevestigend.
immers of de besmetverklaring redelijkerwijs
2013
2796
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefe-
recht. Het was derhalve aan Enerco om de
(HKbV 1996 art. 1, 2, 3, 4, 5 lid 1, 8 lid 2, 9, 53
ning van het recht op collectief onderhande-
door haar gestelde onrechtmatigheid te
lid 1; Rv art. 1, 5, 9, aanhef en onder b;
len, en daarmee tot het actiedoel (hetgeen
onderbouwen.
Paspoortwet art. 34; BW art. 1:253a)
bijvoorbeeld het geval kan zijn indien de
b. Bij een collectieve actie als de onderhavige
besmetverklaring Enerco kan prikkelen druk
is onvermijdelijk dat deze schade veroorzaakt
De man, adv. mr. W.B. Teunis, vs. de vrouw,
uit te oefenen op Rietlanden). Onderdeel 1
bij derden die door de actie worden getroffen.
niet verschenen.
slaagt dus. Onderdeel 2 richt zich tegen het
Indien de actie van FNV c.s. valt binnen de
oordeel van het hof dat FNV c.s. met de actie
reikwijdte van art. 6, aanhef en onder 4, ESH,
Feiten en procesverloop
een disproportionele inbreuk hebben
is echter uitgangspunt dat daarmee een
In 1996 is op Curaçao uit de vrouw een kind
gemaakt op de belangen van Enerco en daar-
zwaarwegend belang wordt gediend. Dan
geboren. In 2001 zijn de man en de vrouw in
door jegens haar onrechtmatig hebben
brengt de enkele omstandigheid dat Enerco
de Dominicaanse Republiek met elkaar
gehandeld. Zoals het hof terecht vooropstelt,
als derde voldoende onderbouwd heeft
getrouwd. In 2002 heeft op Curaçao de man
dient een collectieve actie die valt onder de
gesteld ‘dat zij aanzienlijke en in de tijd oplo-
het kind erkend. In 2009 is het huwelijk ont-
reikwijdte van art. 6, aanhef en onder 4, ESH,
pende schade leed als gevolg van de onmoge-
bonden door inschrijving van de echtschei-
in beginsel te worden geduld als een recht-
lijkheid om de Evgenia, en mogelijk ook
dingsbeschikking van de rechtbank Alkmaar
matige uitoefening van het in deze verdrags-
andere schepen, in Nederland te doen lossen’,
in de registers van de burgerlijke stand. De
bepaling erkende grondrecht. Niettemin kan
niet zonder nadere vaststellingen omtrent de
man en de vrouw zijn gezamenlijk belast
de actie in verband met art. G ESH worden
omvang van de schade, de betrokken belan-
met het gezag over het kind. Het kind bezit
verboden of beperkt indien zij, gelet op de
gen en de relevante overige omstandigheden
de Nederlandse en de Dominicaanse nationa-
zorgvuldigheid die krachtens art. 6:162 BW in
van het geval mee dat de besmetverklaring
liteit. Zij heeft haar gewone verblijfplaats in
het maatschappelijk verkeer in acht moet
vanwege die schade onrechtmatig is. Onder-
de Dominicaanse Republiek bij haar groot-
worden genomen ten aanzien van een derde
deel 2 treft doel.
moeder (de moeder van de vrouw). De man
(in dit geval: Enerco), in zodanige mate
Volgt vernietiging en verwijzing.
en het kind hebben al jarenlang geen contact
inbreuk maakt op diens rechten dat beper-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
met de vrouw.
kingen, maatschappelijk gezien, dringend
dat het hof van oordeel was dat de besmet-
In dit geding heeft de man verzocht om ver-
noodzakelijk zijn. Of dit het geval is, is een
verklaring niet als een proportioneel middel
vangende toestemming voor de aanvraag
vraag die moet worden beslist door – met
in het belangengeschil met Rietlanden kon
van een paspoort ten behoeve van het kind.
inachtneming van alle omstandigheden van
worden aangemerkt en daarom niet als een
De rechtbank heeft zich onbevoegd ver-
het geval – de met de uitoefening van het
collectieve actie in de zin van art. 6 aanhef en
klaard. Het hof heeft de beschikking van de
grondrecht gediende belangen af te wegen
onder 4 ESH, en dat de klachten tegen dit oor-
rechtbank bekrachtigd.
tegen die waarop inbreuk wordt gemaakt
deel falen (2.8-2.9).
Hoge Raad
(vergelijk HR 21 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG3098 (FNV vs. VSN)). Het hof heeft geoordeeld dat zelfs indien de
2014
onderhavige collectieve actie zou vallen
De Paspoortwet bepaalt dat bij een aanvraag van een reisdocument door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toe-
onder art. 6, aanhef en onder 4, ESH en der-
31 oktober 2014, nr. 14/00819
stemming wordt overgelegd van iedere per-
halve zou moeten worden getoetst aan art. G
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
soon die het gezag uitoefent. Indien bij geza-
ESH, de toetsing van de besmetverklaring
Heisterkamp, C.E. Drion M.V. Polak;
menlijke gezagsuitoefening een van de
negatief zou uitvallen voor FNV c.s. op grond
A-G mr. P. Vlas)
personen die het gezag uitoefenen, weigert
van hetgeen het in de rov. 4.9-4.11 heeft over-
ECLI:NL:HR:2014:3070
een verklaring van toestemming af te geven,
wogen. Laatstgenoemde overwegingen bou-
kan deze op verzoek van de andere persoon
wen echter voort op het (onjuiste) uitgangs-
Internationale bevoegdheid. Ouderlijke ver-
die het gezag uitoefent, worden vervangen
punt dat de besmetverklaring in beginsel
antwoordelijkheid. Een man verzoekt om
door een verklaring van de bevoegde rechter.
onrechtmatig is. Een verwijzing naar de rov.
vervangende toestemming voor de aan-
In een dergelijk geval dient de rechter een
4.9-4.11 kan daarom niet dienen als basis
vraag van een Nederlands paspoort ten
zodanige beslissing te geven als hem in het
voor het oordeel van het hof. Meer in het
behoeve van een door hem erkend kind.
belang van het kind wenselijk voorkomt,
bijzonder kan daarbij worden gewezen op het
Het kind heeft gewone verblijfplaats in de
waarbij als voorwaarde kan worden gesteld
volgende.
Dominicaanse Republiek en bezit zowel de
dat de geldigheidsduur of de territoriale gel-
a. Voor het oordeel van het hof is medebepa-
Nederlandse als de Dominicaanse nationa-
digheid van het aangevraagde reisdocument
lend zijn vaststelling dat FNV c.s. geen feiten
liteit. De rechtbank en het hof verklaren de
wordt beperkt. Uit de wetsgeschiedenis van
en omstandigheden hebben gesteld die een
Nederlandse rechter onbevoegd. HR: De
de Paspoortwet volgt dat de regeling van de
rechtvaardiging kunnen opleveren voor hun
internationale bevoegdheid dient te wor-
vervangende toestemming dient te worden
handelen. Ook indien in aanmerking wordt
den beantwoord aan de hand van het Haags
aangemerkt als een regeling van het ouder-
genomen dat in een kort geding de gewone
Kinderbeschermingsverdrag 1996. De mid-
lijk gezag bij geschillen tussen de ouders,
regels van stelplicht en bewijslast niet van
delen klagen echter louter dat het hof de
zoals (thans) neergelegd in art. 1:253a BW.
toepassing zijn, miskent deze overweging dat
door hem toepasselijk geachte art. 5 en 9,
Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwo-
het niet aan FNV c.s. is om hun handelen te
aanhef en onder b, Rv onjuist heeft uitge-
gen, moet worden geoordeeld dat de door de
rechtvaardigen indien hun collectieve actie
legd en toegepast. Schending van niet toe-
rechter op de voet van art. 34 lid 2 Paspoort-
valt onder de reikwijdte van art. 6, aanhef en
passelijke rechtsregels is geen grond tot
wet te verlenen vervangende toestemming
onder 4, ESH. Die actie dient immers in
cassatie.
voor de aanvraag van een reisdocument door
beginsel te worden aangemerkt als een recht-
of ten behoeve van een minderjarige dient te
matige uitoefening van hun sociale grond-
worden aangemerkt als een inmenging in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2797
Rechtspraak
uitoefening van het ouderlijk gezag met
van de ouderlijke verantwoordelijkheid met
van een paspoort. Door de internationale
betrekking tot die minderjarige. In het onder-
betrekking tot haar, een en ander als bedoeld
bevoegdheid van de Nederlandse rechter te
havige geval rijst de vraag of de Nederlandse
in de art. 1 en 3 HKbV 1996;
beoordelen aan de hand van de art. 5 en 9,
rechter internationale bevoegdheid toekomt
b. het kind ten tijde van de procedure ten
aanhef en onder b, Rv, heeft het hof miskend
om op de voet van art. 34 lid 2 Paspoortwet
overstaan van de rechtbank en het hof nog
dat deze bepalingen van commuun internati-
vervangende toestemming te verlenen voor
niet de in art. 2 HKbV 1996 genoemde leef-
onaal bevoegdheidsrecht in het onderhavige
de aanvraag van een paspoort ten behoeve
tijd van 18 jaar had bereikt;
geval moeten wijken voor de bepalingen van
van het kind, en zich aldus te mengen in de
c. het verlenen van zodanige vervangende
het HKbV 1996 (zie ook art. 1 Rv). De midde-
uitoefening van het ouderlijk gezag met
toestemming niet een in art. 4 HKbV 1996
len klagen echter louter dat het hof de door
betrekking tot haar. Voor de beantwoording
genoemd onderwerp betreft dat buiten het
hem toepasselijk geachte art. 5 en 9, aanhef
van deze vraag dient in de eerste plaats acht
toepassingsgebied van het verdrag valt; en
en onder b, Rv onjuist heeft uitgelegd en toe-
te worden geslagen op het Haags Kinderbe-
d. de vader om zodanige vervangende toe-
gepast. Nu deze bepalingen in het onderhavi-
schermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299; hier-
stemming heeft verzocht bij op 6 december
ge geval niet van toepassing zijn, kunnen de
na: HKbV 1996). Het HKbV 1996 is op 1 mei
2012 ingekomen verzoekschrift, derhalve
middelen niet tot cassatie leiden. Schending
2011 in werking getreden voor Nederland, en
nadat het HKbV 1996 voor Nederland en de
van niet toepasselijke rechtsregels is immers
op 1 oktober 2010 voor de Dominicaanse
Dominicaanse Republiek in werking was
geen grond tot cassatie (vergelijk HR 5 mei
Republiek. Art. 1 lid 1 HKbV 1996 bepaalt dat
getreden.
1978, ECLI:NL:HR:1978:AB7254, NJ 1979/218
het verdrag, onder meer, tot doel heeft de
Op grond van art. 5 lid 1 HKbV 1996 zijn de
(Van der Berg vs. Kraayer)).
staat aan te wijzen waarvan de autoriteiten
rechterlijke en administratieve autoriteiten
Volgt verwerping.
bevoegd zijn maatregelen te nemen ter
van de verdragsluitende staat waar het kind
De A-G wijst op de toepasselijkheid van het
bescherming van de persoon of het vermo-
zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd
Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (2.7-
gen van het kind (onder a). De in art. 1 HKbV
maatregelen te nemen die strekken tot de
2.14) en op de regel dat schending van niet
1996 bedoelde maatregelen kunnen met
bescherming van zijn persoon of vermogen.
toepasselijke rechtsregels geen grond tot cas-
name betrekking hebben op de toekenning,
Nu het kind haar gewone verblijfplaats heeft
satie is (2.15). Daarnaast bespreekt hij de
de uitoefening, de beëindiging of de beper-
in de Dominicaanse Republiek, een verdrag-
klachten in cassatie, die naar zijn mening
king van ouderlijke verantwoordelijkheid, als-
sluitende staat, is uitgangspunt dat volgens
falen (2.1-2.6).
mede de overdracht ervan (art. 3, aanhef en
het verdrag de Dominicaanse en niet de
onder a, HKbV 1996) en op gezagsrechten, en
Nederlandse rechter bevoegd is om maatre-
in het bijzonder het recht om de verblijf-
gelen te nemen die strekken tot de bescher-
plaats van het kind te bepalen (art. 3, aanhef
ming van de persoon van het kind, waaron-
en onder b, HKbV 1996). Volgens art. 1 lid 2
der het op de voet van art. 34 lid 2
31 oktober 2014, nr. 14/00873 (CW 2720)
HKbV 1996 omvat de term ‘ouderlijke verant-
Paspoortwet verlenen van vervangende toe-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
woordelijkheid’ het ouderlijk gezag of iedere
stemming voor de aanvraag van een pas-
Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den
overeenkomstige gezagsverhouding waarin
poort ten behoeve van haar. Uit art. 9 lid 1 in
Broek; A-G mr. A. Hammerstein)
de rechten, de bevoegdheden en de verant-
verbinding met art. 8 lid 2, aanhef en onder
ECLI:NL:HR:2014:3068
woordelijkheden van ouders, voogden of
a, HKbV 1996 vloeit echter voort dat de
andere wettelijke vertegenwoordigers ten
Nederlandse rechter – de rechter van de ver-
Beslagvrije voet. Vakantiegeld. Cassatie in
opzichte van de persoon of het vermogen
dragsluitende staat waarvan het kind (mede)
het belang der wet. Vervolg op HR 6 juni
van het kind besloten liggen. Het HKbV 1996
de nationaliteit bezit – onder bepaalde voor-
2014, ECLI:NL:HR:2014:1342, NJ 2014/300.
is van toepassing op kinderen vanaf het tijd-
waarden bevoegd kan worden om door hem
HR: Beslag op vakantiegeld is ongeldig
stip van hun geboorte totdat zij de leeftijd
noodzakelijk geachte beschermende maatre-
indien en voor zover het inkomen (inclu-
van 18 jaar hebben bereikt (art. 2 HKbV
gelen te nemen. Daartoe is in de eerste plaats
sief de aanspraak op vakantiegeld) in de
1996). Tot de ingevolge art. 4 HKbV 1996 bui-
vereist dat de Nederlandse rechter van oor-
maand waarin het desbetreffende gedeelte
ten het toepassingsgebied van het verdrag
deel is dat hij in dit geval beter in staat is het
van het vakantiegeld werd opgebouwd,
vallende onderwerpen behoort niet de ver-
belang van het kind te beoordelen (art. 9 lid
beneden de beslagvrije voet bleef, ongeacht
vangende toestemming voor de aanvraag
1 HKbV 1996). Voorts is vereist dat de autori-
of in die maand beslag lag.
van een reisdocument. Ingevolge art. 53 lid 1
teit van de Dominicaanse Republiek een ver-
HKbV 1996 is het verdrag slechts van toepas-
zoek van de Nederlandse rechter inwilligt
(Rv art. 475b lid 3, 475d lid 1, 2 en 8; AOW
sing op maatregelen die zijn genomen in een
hem te machtigen de bevoegdheid uit te
art. 28, 31; Wet minimumloon en minimum-
staat nadat het verdrag ten aanzien van die
oefenen om beschermende maatregelen te
vakantiebijslag art. 17; Wet werk en bijstand
staat in werking is getreden. Hetgeen hier-
nemen (art. 9 lid 3 HKbV 1996). Met het oog
art. 19 lid 3, 45 lid 1)
voor is overwogen, brengt mee dat de vraag
op deze toedeling van bevoegdheid kan de
of de Nederlandse rechter in het onderhavige
Nederlandse rechter in overleg treden met de
Feiten en procesverloop
geval internationale bevoegdheid toekomt
bevoegde autoriteit van de Dominicaanse
De gemeente Spijkenisse heeft onder de Soci-
om op de voet van art. 34 lid 2 Paspoortwet
Republiek, zo nodig door tussenkomst van de
ale Verzekeringsbank (SVB) beslag doen leg-
vervangende toestemming te verlenen voor
Centrale Autoriteit van die Staat (art. 9 lid 1
gen op de AOW-uitkering van X. De hoogte
de aanvraag van een paspoort ten behoeve
HKbV 1996). Is aan de vermelde voorwaarden
van de uitkering was lager dan de beslagvrije
van het kind, dient te worden beantwoord
voldaan, dan kan de Nederlandse rechter op
voet als bedoeld in art. 475d Rv. Daarom
aan de hand van het HKbV 1996, aangezien:
grond van art. 9 HKbV 1996 de bevoegdheid
werd geen maandelijkse inhouding gepleegd.
a. het verlenen van zodanige vervangende
uitoefenen om beschermende maatregelen
In mei 2012 heeft de SVB vakantiegeld toege-
toestemming het ouderlijk gezag over het
te nemen, waaronder het verlenen van ver-
kend aan X, maar het desbetreffende bedrag
kind raakt, en kan leiden tot een beperking
vangende toestemming voor de aanvraag
overgemaakt naar de gemeente. Van het
2798
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2015
Rechtspraak
aldus ontvangen bedrag heeft de gemeente
schuldigd (art. 17 Wet minimumloon en
de berekening van hetgeen aan de beslagleg-
een deel aan X betaald, maar een ander deel
minimumvakantiebijslag). De jaarlijkse uitbe-
ger kan worden uitgekeerd in verband met
behouden op grond van het standpunt dat
taling van het vakantiegeld is geen nabeta-
de beslagvrije voet, dient de jaarlijkse uitbe-
laatstbedoeld deel niet onder de beslagvrije
ling in de zin van art. 475b lid 3 Rv, omdat
taling van het vakantiegeld te worden gelijk-
voet valt. Op vordering van X heeft de kan-
het niet gaat om een te late betaling van
gesteld aan twaalf nabetalingen die ieder
tonrechter de gemeente veroordeeld om ook
maandelijks verschuldigde bedragen. Hoewel
moeten worden toegerekend aan de maand
het behouden deel van het vakantiegeld aan
de maandelijkse aanspraak op vakantiegeld
waarin het desbetreffende gedeelte van het
X te betalen, op grond van de overweging dat
dus niet tot een maandelijks opeisbare vorde-
vakantiegeld is opgebouwd, en wel - teneinde
vakantiegeld weliswaar eens per jaar wordt
ring leidt - behoudens de mogelijkheid van
aan de strekking van de beslagvrije voet
uitgebetaald, maar de aanspraak erop maan-
een afwijkende regeling -, is die aanspraak
recht te doen - ongeacht of in die maanden
delijks wordt opgebouwd, en de maandelijkse
wel te rekenen tot het maandelijkse loon of
het beslag al lag. Dit betekent dat beslag op
AOW-uitkering, vermeerderd met het bedrag
de maandtermijn van een uitkering (vgl.
vakantiegeld ongeldig is indien en voor zover
van de maandelijkse opbouw van aanspraak
onder meer art. 17 leden 1 en 3 Wet mini-
het inkomen (inclusief de aanspraak op
op vakantiegeld, lager is dan de beslagvrije
mumloon en minimumvakantiebijslag, art.
vakantiegeld) in de maand waarin het desbe-
voet. Partijen hebben geen rechtsmiddelen
28 AOW en art. 19 lid 3 en 45 lid 1 Wet werk
treffende gedeelte van het vakantiegeld werd
ingesteld tegen het vonnis van de kanton-
en bijstand). Bij het einde van de dienstbe-
opgebouwd, beneden de beslagvrije voet
rechter. De P-G heeft een vordering tot cassa-
trekking wordt aan de werknemer dan ook
bleef, ongeacht of in die maand beslag lag.
tie in het belang der wet ingesteld. Een door
het bedrag aan vakantiegeld uitbetaald waar-
Het voorgaande brengt mee dat de jaarlijkse
de A-G ontwikkeld cassatiemiddel met toe-
op hij op dat tijdstip aanspraak heeft verwor-
uitbetaling van het vakantiegeld geheel voor
lichting maakt daarvan deel uit. Bij HR 6 juni
ven (art. 17 lid 3 Wet minimumloon en mini-
beslag vatbaar is indien het maandelijkse
2014, ECLI:NL:HR:2014:1342, NJ 2014/300, is
mumvakantiebijslag). Voorts biedt de wet
inkomen in de maanden waarin het vakantie-
gelegenheid geboden om schriftelijke opmer-
voor veel gevallen de mogelijkheid om het
geld werd opgebouwd, steeds boven de
kingen te maken. Van deze gelegenheid is
vakantiegeld maandelijks te voldoen (verge-
beslagvrije voet uitkwam. Indien het maan-
gebruik gemaakt door SVB en de Koninklijke
lijk art. 17 lid 2 Wet minimumloon en mini-
delijkse inkomen in die maanden steeds
Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaar-
mumvakantiebijslag). In verband met het
beneden de beslagvrije voet is gebleven, is
ders.
hiervoor omschreven karakter van het vakan-
het vakantiegeld slechts voor beslag vatbaar
tiegeld is het gerechtvaardigd, mede gelet op
voor zover het als maandelijkse aanspraak
Hoge Raad
de strekking van de beslagvrije voet, om voor
tezamen met het daadwerkelijk in die maan-
De regeling van de beslagvrije voet berust op
de berekening van hetgeen aan de beslagleg-
den genoten inkomen zou zijn uitgekomen
de gedachte dat ingeval de beslagene, zoals
ger kan worden uitgekeerd in verband met
boven de beslagvrije voet in die maanden,
regel is, zijn noodzakelijke uitgaven uit perio-
de beslagvrije voet, de jaarlijkse uitkering van
telkens per maand beoordeeld. Indien de
dieke inkomsten moet bekostigen, hij voor de
het vakantiegeld op één lijn te stellen met
schuldenaar in de periode waarin het vakan-
lopende kosten van het bestaan nog juist
een nabetaling van de maandelijkse bedra-
tiegeld werd opgebouwd een wisselend inko-
genoeg in handen moet krijgen, ook al ligt er
gen waarmee het vakantiegeld in de vooraf-
men heeft genoten, waardoor het in sommi-
beslag op dit inkomen (Kamerstukken II
gaande periode is opgebouwd. Een andere
ge maanden beneden de beslagvrije voet
1982-1983, 17897, 3, p. 9). De minimaal nood-
opvatting zou meebrengen dat de toepassing
bleef en in andere maanden daar bovenuit
zakelijke bestaanskosten worden in art. 475d
van de beslagvrije voet in gevallen waarin
kwam, geldt eveneens hetgeen in de vorige
Rv in beginsel gesteld op negentig procent
het maandelijkse inkomen beneden die voet
volzin is vermeld. Opmerking verdient nog
van de voor de schuldenaar geldende bij-
blijft, tot verschillende uitkomsten leidt naar
dat de SVB in geval van onder haar gelegde
standsnorm (waarin de aanspraak op vakan-
gelang het vakantiegeld jaarlijks dan wel
derdenbeslagen een werkwijze volgt die op
tiegeld is inbegrepen). Blijkens art. 475d lid 8
maandelijks wordt uitbetaald. Aangezien het
bovenstaande methode neerkomt, en dat dit
Rv dienen de periodieke inkomsten in begin-
hier gaat om gevallen die in wezen gelijk zijn,
geen uitvoeringsproblemen oplevert.
sel per maand te worden berekend. Hetzelfde
bestaat voor dit verschil geen rechtvaardi-
Volgt verwerping.
geldt, zoals volgt uit art. 475d leden 1 en 2 Rv,
ging. Art. 475b lid 3 Rv dient daarom voor de
De na de schriftelijke opmerkingen van SVB
voor de berekening en toepassing van de
berekening van hetgeen aan de beslaglegger
en de Koninklijke Beroepsorganisatie van
beslagvrije voet. Op grond van art. 475b lid 3
kan worden uitgekeerd in verband met de
Gerechtsdeurwaarders uitgebrachte nadere
Rv dienen eventuele nabetalingen te worden
beslagvrije voet overeenkomstig te worden
conclusie van de A-G strekt tot handhaving
toegerekend aan de maand waarin de beta-
toegepast op de jaarlijkse uitkering van het
van de voordracht tot cassatie in het belang
ling had dienen plaats te vinden. De aan-
vakantiegeld op de wijze als hierna vermeld.
der wet.
spraak op vakantiegeld is een bij wet voorge-
Art. 475b lid 3 Rv houdt in dat beslag op
schreven vast onderdeel van lonen en
nabetalingen niet verder geldig is dan indien
uitkeringen en onderscheidt zich daarin van
de betaling gedurende het beslag tijdig is
andere vormen van extra beloningen, zoals
geschied. Dit moet aldus worden verstaan dat
een dertiende maand. De aanspraak op
beslag op een nabetaling ongeldig is indien
vakantiegeld wordt per maand opgebouwd
en voor zover die betaling in de maand waar-
en in de regel één keer per jaar uitbetaald;
in deze zou hebben plaatsgevonden wanneer
dit laatste kennelijk om te stimuleren dat het
zij tijdig was geschied, niet onder het beslag
vakantiegeld daadwerkelijk voor vakantie
zou zijn gevallen (bijvoorbeeld omdat in die
wordt gebruikt. Het vorenstaande geldt onder
maand nog geen beslag lag of omdat in die
meer voor het vakantiegeld dat deel uit-
maand het inkomen beneden de beslagvrije
maakt van een AOW-uitkering (art. 31 AOW)
voet bleef). Bij de hiervoor bedoelde overeen-
en voor het vakantiegeld dat over loon is ver-
komstige toepassing van deze bepaling voor
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2799
Rechtspraak
Hoge Raad (strafkamer)
van het Hof dat het middel Midazolam kan
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
worden aangemerkt als een voor de gezond-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
heid schadelijke stof.
(Sr art. 307) Roekeloosheid, art. 307 Sr: Hoge Raad past HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960,
straf(proces)recht Radboud Universiteit
Hoge Raad, onder meer:
NJ 2014/25, inzake art. 175 lid 2 aanhef en
2.3.1. In zijn arrest van 20 november 2011,
onder a WVW 1994 toe op art. 307 Sr. Om
ECLI:NL:HR:2012:BX5468, NJ 2013/110 heeft
tot het oordeel te kunnen komen dat sprake
de Hoge Raad geoordeeld dat het brengen in
is van roekeloosheid zal de rechter zodani-
een (tijdelijke) staat van bewusteloosheid of
ge feiten en omstandigheden moeten vast-
28 oktober 2014, nr. 13/01929
onmacht onder omstandigheden kan worden
stellen dat daaruit is af te leiden dat door
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
aangemerkt als opzettelijke benadeling van
de buitengewoon onvoorzichtige gedraging
van Kan en Y. Buruma)
de gezondheid in de zin van art. 300, vierde
van de verdachte een zeer ernstig gevaar in
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
lid, Sr.
het leven is geroepen, alsmede dat de ver-
strekkende tot vernietiging wat betreft de
2.3.2. Het hof heeft geoordeeld dat de ver-
dachte zich daarvan bewust was, althans
strafoplegging, tot vermindering van de
dachte zich heeft schuldig gemaakt aan mis-
had moeten zijn. In casu niet begrijpelijk
straf en tot verwerping voor het overige;
handeling als bedoeld in art. 300, vierde lid,
oordeel hof dat schieten met vuurwapen op
adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
Sr, doordat hij [slachtoffer] koffie te drinken
hoofd roekeloos was, onder meer nu vooraf-
ECLI:NL:HR:2014:3055
heeft gegeven waarin hij het middel Midazo-
gaand aan het fatale schot het slachtoffer
lam had gedaan als gevolg waarvan zij gedro-
in het bijzijn van de verdachte de patroon-
geerd is geraakt, waarmee het Hof tot uit-
houder uit het wapen heeft verwijderd en
drukking heeft gebracht dat de verdachte
zowel het slachtoffer als de verdachte
Opzettelijke benadeling van de gezondheid
door het toedienen van het middel Midazo-
nadien diverse malen de trekker hebben
in de zin van art. 300 lid 4 Sr: het brengen
lam [slachtoffer] in een (tijdelijke) staat van
overgehaald zonder dat het wapen afging.
in een (tijdelijke) staat van bewusteloos-
onmacht heeft gebracht.
A-G: anders.
heid of onmacht kan onder omstandighe-
Blijkens zijn overwegingen is het of uitge-
den als zodanig worden aangemerkt. In
gaan van de volgende feiten en omstandig-
Inleiding:
casu kon daarom het toedienen van het
heden:
Verdachte is vrijgesproken voor moord en
middel Midazolam in de gegeven omstan-
1. de koffie die de verdachte [slachtoffer] had
doodslag, maar veroordeeld wegens dood
digheden worden aangemerkt als opzettelij-
gegeven bevatte het middel Midazolam, welk
door schuld bestaande in roekeloosheid
ke benadeling van de gezondheid in de zin
middel later die dag in het bloed van [slacht-
omdat hij – kort gezegd – ‘roekeloos, in een
van dit artikel en kon het middel Midazo-
offer] is aangetroffen en naar het oordeel
woning aan [a-straat] een vuurwapen heeft
lam in die zin kan worden aangemerkt als
van de deskundige het bewustzijn van
afgepakt van [slachtoffer] en zonder dat hij
een voor de gezondheid schadelijke stof.
[slachtoffer] kan hebben beïnvloed;
het wapen kende en zonder zich te vergewis-
2. [slachtoffer] is als gevolg van het drinken
sen of het wapen doorgeladen was dit vuur-
Inleiding:
van de koffie duizelig geworden, in diepe
wapen heeft gericht op het hoofd van [slacht-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
slaap geraakt, na ruim twee uren ontwaakt
offer] en de trekker van dit vuurwapen heeft
gezegd – ‘opzettelijk mishandelend, een per-
en weet zich niets meer te herinneren vanaf
overgehaald, waardoor genoemde [slachtof-
soon, [slachtoffer], koffie, met daarin een
het moment dat ze op bed ging liggen tot
fer] door het hoofd is geschoten en het aan
hoeveelheid van het middel Midazolam, zijn-
het moment dat ze ontwaakte.
zijn – verdachtes – schuld te wijten is
de een voor de gezondheid schadelijke stof
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het
geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel heeft
heeft gegeven, ten gevolge waarvan die
toedienen van het middel Midazolam in de
bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan
[slachtoffer] gedrogeerd is geraakt’ (art. 300
gegeven omstandigheden kan worden aange-
is overleden’ (art. 307 Sr). De middelen rich-
lid 4 Sr).
merkt als opzettelijke benadeling van de
ten zich onder meer tegen het oordeel van
Het Hof gaat er – conform de verklaring van
gezondheid in de zin van voormeld artikel
het hof dat sprake is van schuld in de zin van
slachtoffer – onder meer vanuit dat het
en dat het middel Midazolam in die zin kan
roekeloosheid.
slachtoffer, na het drinken van (twee kopjes)
worden aangemerkt als een voor de gezond-
koffie bij de verdachte, onwel is geworden.
heid schadelijke stof. Deze oordelen geven
Hoge Raad, onder meer:
Volgens aangeefster rook en smaakte de eer-
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en
3.2. De tenlastelegging onder 1 subsidiair is
ste kop koffie, welke zij in de ochtend van 27
zijn niet onbegrijpelijk.
toegesneden op art. 307 Sr. De in de tenlaste-
september 2006, iets naar negenen, van de
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
legging en bewezenverklaring voorkomende
Nijmegen.
2016
(Sr art. 300)
verdachte kreeg, naar mannenparfum. Zij voelde zich daarna duizelig. Zij is vervolgens, op voorstel van de verdachte, op bed gaan
term ‘roekeloos’ moet derhalve geacht wor-
2017
liggen, waar zij na ruim twee uur ontwaakte.
den aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 307, tweede lid, Sr.
Aangeefster herinnert zich niets meer vanaf
28 oktober 2014, nr. 13/02341
3.3. Zoals de Hoge Raad in onder meer zijn
het moment dat ze op bed ging liggen tot
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
arrest van 15 oktober 2013,
het moment dat ze ontwaakte. Slachtoffer
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25 heeft over-
was naar de verdachte gekomen om aldaar te
Kan, V. van den Brink)
wogen met betrekking tot art. 175, tweede lid
komen schoonmaken.
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
aanhef en onder a, WVW 1994, geldt voor de
Het middel klaagt over de motivering van de
Spronken, strekkende tot verwerping;
schuldvorm ‘roekeloosheid’ dat in cassatie
bewezenverklaring van dit feit (feit 1), en
adv. mr. E.R. Weening, Rotterdam)
slechts kan worden onderzocht of uit de
komt in het bijzonder op tegen het oordeel
ECLI:NL:HR:2014:3057
gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid
2800
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
dat daarvan sprake is, waarbij het aankomt
op enig moment teruggegeven aan het
op het geheel van de gedragingen van de ver-
slachtoffer. Het slachtoffer heeft vervolgens
Inleiding:
dachte, de aard en de ernst daarvan en de
de patroonhouder uit het wapen gehaald.
Verdachte is veroordeel wegens – kort
overige omstandigheden van het geval. Bij
Het slachtoffer richtte een paar keer op de
gezegd – (feit 1 primair) ‘medeplegen van het
die beoordeling moet worden betrokken dat
verdachte en haalde de trekker over. De ver-
plegen van witwassen een gewoonte maken’
deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis
dachte heeft het wapen opnieuw afgepakt,
en (feit 3) ‘deelneming aan een organisatie
als ‘de zwaarste vorm van het culpose delict’
vervolgens op zijn beurt op het slachtoffer
die tot oogmerk heeft het plegen van mis-
wordt aangemerkt die tot onder meer een
gericht en tegen hem gezegd “Hoe voelt dat
drijven’.
verdubbeling van het maximum van de op te
nou?”. De verdachte heeft zonder zich te ver-
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met
gewissen of het wapen doorgeladen was een
verklaring van het witwassen - voor zover in
het oog op het strafverhogende effect van dit
aantal keren de trekker van het wapen over-
cassatie van belang - het volgende overwo-
bestanddeel moeten daarom aan de vaststel-
gehaald terwijl hij het wapen had gericht op
gen: ‘Van misdrijf afkomstig[.] Zoals reeds
ling dat sprake is van roekeloosheid, dus de
de muren. Er ging toen geen schot af. De ver-
overwogen heeft de verdachte, tezamen met
zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen
dachte heeft vervolgens het wapen gericht op
zijn medeverdachten, stelselmatig geldtrans-
worden gesteld en dient de rechter in voorko-
het slachtoffer en de trekker overgehaald.
acties verricht, in die zin dat in samenspraak
mende gevallen daaraan in zijn motivering
Het wapen ging toen wel af en het slachtof-
met personen in het buitenland die kunnen
van de bewezenverklaring nadere aandacht
fer werd dodelijk geraakt door de afgevuurde
worden aangemerkt als ondergronds ban-
te geven.
kogel.’
kiers aldaar, door hen (ondermeer) de onder
Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in
alsmede:
1 bewezen verklaarde geldbedragen in Neder-
concrete gevallen kan een rol spelen of de
‘De verdachte verkeerde in de veronderstel-
land werden verstrekt aan derden, zonder dat
rechter zijn oordeel dat sprake is van roeke-
ling dat het wapen niet was geladen op het
deze derden jegens de verdachte en zijn
loosheid heeft voorzien van een nadere moti-
moment dat hij het op het slachtoffer richtte
medeverdachten tegenprestaties verrichtten
vering die recht doet aan het bijzondere
en de trekker overhaalde, zoals hij - en ook
in relatie tot deze bedragen. De verdachte en
karakter van roekeloosheid. Van roekeloos-
het slachtoffer - daarvoor ook al een aantal
zijn medeverdachten hebben naar ’s hofs oor-
heid als zwaarste, aan opzet grenzende,
maal had gedaan zonder dat daarbij een
deel aldus opzettelijk zonder vergunning het
schuldvorm zal immers slechts in uitzonder-
kogel werd afgevuurd.’
bedrijf van betaaldienstverlener uitgeoefend,
lijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient
In het bijzonder is niet begrijpelijk welke
hetgeen een misdrijf oplevert. De geldbedra-
opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van
betekenis het hof bij die samenvatting heeft
gen die de verdachte en zijn medeverdachten
de wet een specifieke betekenis heeft die niet
toegekend aan zijn vaststellingen dat - voor-
in het kader van dit uitoefenen hebben ver-
noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het
afgaand aan het fatale schot - het slachtoffer
worven, voorhanden hebben gehad en/of
normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ - in
in het bijzijn van de verdachte de patroon-
hebben overgedragen zijn daarmee van mis-
de betekenis van ‘onberaden’ - wordt ver-
houder uit het wapen heeft verwijderd en
drijf afkomstig.’
staan.
dat zowel het slachtoffer als de verdachte
Het middel klaagt dat het hof het onder 1
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in
nadien diverse malen de trekker hebben
bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwa-
een concreet geval sprake is van roekeloos-
overgehaald zonder dat het wapen afging.
lificeerd als witwassen.
heid zal de rechter zodanige feiten en
3.5. De middelen zijn terecht voorgesteld.
omstandigheden moeten vaststellen dat
Volgt vernietiging en terugwijzing.
daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is
Hoge Raad, onder meer: 2.4. Het oordeel van het hof dat de geldbe-
2018
geroepen, alsmede dat de verdachte zich
dragen die verdachte en zijn mededaders in het kader van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning hebben verwor-
daarvan bewust was, althans had moeten
28 oktober 2014, nr. 13/01269
ven en/of voorhanden hebben gehad en/of
zijn.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en
hebben overgedragen ‘daarmee’ van misdrijf
3.4. Het hof heeft zijn oordeel dat te dezen
E.S.G.N.A.I van de Griend)
afkomstig zijn, getuigt van een onjuiste
sprake is van roekeloosheid uitsluitend doen
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
rechtsopvatting. Vermogensbestandsdelen
steunen op zijn samenvattende vaststelling
strekkende tot vernietiging wat betreft de
kunnen immers in beginsel slechts worden
‘dat de verdachte met een wapen dat hij niet
duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot
aangemerkt als ‘afkomstig (...) uit enig mis-
kende, zonder zich er deugdelijk van te verge-
vermindering van de hoogte daarvan en tot
drijf’ in de zin van de art. 420bis en 420quar-
wissen dat het wapen niet was doorgeladen,
verwerping voor het overige; adv. mr. J.S.
ter Sr indien zij afkomstig zijn van een mis-
heeft gericht op het hoofd van het slachtof-
Nan, Dordrecht)
drijf gepleegd voorafgaand aan het
fer en vervolgens de trekker van het vuurwa-
ECLI:NL:HR:2014:3044
verwerven en/of voorhanden hebben en/of
pen heeft overgehaald’. Die samenvattende vaststelling is niet zonder meer begrijpelijk
het overdragen daarvan, terwijl de bewezen(Sr art. 420bis, 420quater)
in het licht van hetgeen het Hof omtrent de
verklaring kennelijk niet ziet op de mogelijke opbrengst of verdiensten van het zonder ver-
feitelijke toedracht heeft vastgesteld, te
Voorwerpen ‘afkomstig (...) van enig mis-
gunning in het kader van het bedrijf van
weten:
drijf’ in de zin van de art. 420bis en 420qua-
betaaldienstverlener handelen met betrek-
‘Het slachtoffer heeft op enig moment zijn
ter Sr: onjuist is de rechtsopvatting dat
king tot gelden.
vuurwapen te voorschijn gehaald. Het slacht-
geldbedragen die men in het kader van het
2.5. Voor zover het middel hierover beoogt te
offer richtte op een gegeven moment het
bedrijf van betaaldienstverlener ‘zonder
klagen, is het terecht voorgesteld.
wapen op de verdachte en haalde de trekker
vergunning’ heeft verworven en/of voor-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
over. De verdachte pakte het wapen van het
handen heeft gehad en/of heeft overgedra-
slachtoffer af. De verdachte heeft het wapen
gen ‘daarmee’ van misdrijf afkomstig zijn.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2801
Rechtspraak
2019
geerde ze vreemd. In een schrikreactie sloeg
riaal, meer in het bijzonder in de hiervoor in
ze dan om zich heen. Hier heb ik wel eens
2.2.2 onder 3 weergegeven verklaring van
28 oktober 2014, nr. 13/05339
blauwe plekken aan over gehouden. Ik heb
[betrokkene 2], is zonder nadere motivering,
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
haar op een gegeven moment gevraagd waar-
die ontbreekt, niet begrijpelijk. Daarbij heeft
Brink)
om ze zo heftig reageerde. [betrokkene 1] ver-
de Hoge Raad in aanmerking genomen dat
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
telde mij toen dat [verdachte] wel eens bij
de verklaring van [betrokkene 2] wat betreft
kende tot vernietiging en terugwijzing; adv.
haar op bed lag. Hij ging dan wel eens op een
de rechtstreekse betrokkenheid van de ver-
mr. I.A. van Straalen, ’s-Gravenhage)
masserende wijze naar plekken op haar
dachte bij het tenlastegelegde uitsluitend is
ECLI:NL:HR:2014:3052
lichaam toe waar hij niet aan mocht komen.
gebaseerd op hetgeen de aangeefster hem
Hij zat aan haar borsten en de binnenkant
heeft meegedeeld, en dat die verklaring wat
van haar benen ter hoogte van haar vagina.
betreft het gedrag van de aangeefster tijdens
Verder vertelde ze dat hij vaak seksistische
haar slaap niet zonder meer toereikend is
Unus testis, nullus testis: schending art. 342
opmerkingen maakte.’
voor het leggen van een verband tussen dat
lid 2 Sv in zaak waarin peetvader wegens
Het hof heeft ten aanzien van deze bewezen-
gedrag van de aangeefster en de aan de ver-
ontucht met minderjarige is vervolgd.
verklaring voorts het volgende overwogen:
dachte verweten ontucht.
Onvoldoende steunbewijs in verklaring van
‘Anders dan bij feit 4 is het hof met betrek-
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
partner van het slachtoffer nu de inhoud
king tot het eerste feit op de dagvaarding
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
daarvan wat betreft de rechtstreekse
van oordeel dat de (consistente) verklaringen
beslissingen ter zake het onder 1 tenlastege-
betrokkenheid van de verdachte bij het ten-
van aangeefster ([betrokkene 1]) wél steun
legde en de strafoplegging, in zoverre terug-
lastegelegde uitsluitend is gebaseerd op
vinden in ander bewijsmateriaal, te weten de
wijzing en verwerping voor het overige.
hetgeen de aangeefster hem heeft meege-
verklaring van [betrokkene 2].’
deeld, en dat die verklaring wat betreft het
Het middel klaagt dat het hof de bewezenver-
gedrag van de aangeefster tijdens haar
klaring (van feit 1) zonder voldoende steun-
slaap niet zonder meer toereikend is voor
bewijs heeft gebaseerd op de verklaring van
het leggen van een verband tussen dat
één getuige.
(Sv art. 342)
gedrag van de aangeefster en de aan de ver-
2020 28 oktober 2014, nr. 14/00238 (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I.
Hoge Raad, onder meer:
van de Griend)
2.3. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
Inleiding:
- dat de tenlastelegging in haar geheel betreft
strekkende tot vernietiging wat betreft de
Verdachte is de peetvader van slachtoffer. Hij
en niet een onderdeel daarvan - kan het
beslissingen ter zake van het onder 10
is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – (feit
bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde
tenlastegelegde en de strafoplegging, in
1, primair) met slachtoffer [betrokkene 1]
feit heeft begaan, door de rechter niet uit-
zoverre tot terugwijzing en tot verwerping
(geboren in 1988), ‘die toen de leeftijd van
sluitend worden aangenomen op de verkla-
voor het overige; adv. mr. M.L.M. van der
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten
ring van één getuige. Deze bepaling strekt
Voet, Amsterdam)
echt, telkens ontuchtige handelingen heeft
ter waarborging van de deugdelijkheid van
ECLI:NL:HR:2014:3047
gepleegd, bestaande uit het meermalen, het
de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rech-
vastpakken en betasten van de (ontblote)
ter verbiedt tot een bewezenverklaring te
borsten van die [betrokkene 1] en het betas-
komen ingeval de door één getuige gerele-
ten (over de onderbroek) van de vaginastreek
veerde feiten en omstandigheden op zichzelf
Verbetering misslagen in tenlastelegging of
en de binnenzijde van de benen ter hoogte
staan en onvoldoende steun vinden in ander
wijziging tenlastelegging art. 313 en 314
van de vagina van die [betrokkene 1] en/of
bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijs-
Sv? Het is aan de rechter om in de tekst van
het (daarbij) zeggen tegen die [betrokkene 1]
minimum van art. 342, tweede lid, Sv is vol-
een tenlastelegging voorkomende missla-
“Je hebt een lekkere dikke kont” en/of “Je
daan, laat zich niet in algemene zin beant-
gen te verbeteren, mits de verdachte daar-
hebt lekkere dikke tieten”.’
woorden, maar vergt een beoordeling van het
door in zijn verdediging niet wordt
De bewezenverklaring steunt op de volgende
concrete geval. De Hoge Raad kan daarom
geschaad; zo een verbetering is niet een
bewijsmiddelen: 1. Een proces-verbaal van
geen algemene regels geven over de toepas-
wijziging in de zin van art. 313 Sv. In casu
aangifte, inhoudende de verklaring van aan-
sing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daar-
vormt de toevoeging aan de tenlastelegging
geefster [betrokkene 1]; 2. Een proces-verbaal
omtrent slechts tot op zekere hoogte duide-
van aan art. 420bis lid 1 aanhef en onder b
van terechtzitting d.d. 4 oktober 2013, inhou-
lijkheid verschaffen door het beslissen van
Sr en art. 420quater lid 1 aanhef en onder b
dende de verklaring van aangeefster [betrok-
concrete gevallen. Opmerking verdient nog
Sr ontleende bestanddelen echter een wijzi-
kene 1], ter zitting gehoord als getuige; 3.
dat het bij de in cassatie aan te leggen toets
ging van de tenlastelegging, die slechts con-
Een proces-verbaal van verhoor, inhoudende
of aan het bewijsminimum van art. 342,
form de artt. 313 en 314 Sv kon plaatsvin-
- zakelijk weergegeven - als verklaring van
tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn
den.
getuige [betrokkene 2]: ‘Ik woon samen met
of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het
[betrokkene 1]. Wij hebben sinds 21 oktober
geval is, nader heeft gemotiveerd (vergelijk
Inleiding:
2004 een relatie en wonen sinds mei 2009
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM2452,
Verdachte is onder meer veroordeeld wegens
samen. Vanaf het moment dat we bij elkaar
NJ 2010/515).
witwassen (feit 10).
sliepen, na ongeveer drie maanden, weet ik
2.4. Het oordeel van het hof dat de door de
Het hof heeft ten aanzien van het onder 10
dat er iets is gebeurd tussen [verdachte] en
aangeefster gereleveerde feiten en omstan-
tenlastegelegde het volgende overwogen: ‘Het
[betrokkene 1]. Als ik mij bijvoorbeeld in bed
digheden met betrekking tot de bewezenver-
hof stelt vast dat zowel in het dossier “wit-
omdraaide en ik raakte haar aan of ik sloeg
klaarde ontuchtige handelingen voldoende
wassen” als op de behandeling in eerste aan-
een arm om haar heen terwijl ze sliep rea-
steun vinden in ander gebezigd bewijsmate-
leg het onder feit 10 onder primair en subsi-
dachte verweten ontucht.
2802
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
(Sv art. 313, 314)
Rechtspraak
diair tenlastegelegde is begrepen als gericht
Hoge Raad (belastingkamer)
3.1.5. Op 15 juni 2012 heeft belanghebbende
op het in artikel 420 bis onder b Wetboek
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
beroep ingesteld bij de Rechtbank wegens
van Strafrecht (Sr) (juncto artikel 420ter Sr)
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
het ‘niet tijdig beslissen op bezwaarschrift
neergelegde strafbare feit. Het door de recht-
Instituut Tilburg van de Tilburg University
van 7 juni 2011’.
bank bewezen verklaarde feit valt ook onder
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
3.1.6. Bij de 29 juni 2012 gedagtekende uit-
die delictsomschrijving. Ook bij de behande-
Brabant.
spraak op bezwaar heeft de SVB het bezwaar ongegrond verklaard.
ling in hoger beroep zijn de raadsman en de advocaat-generaal van die bewezen verklaarde strafbare gedragingen uitgegaan. Onder
2021
(…) 3.2. Voor het Hof was nog slechts in geschil of de SVB wegens het niet tijdig doen van
die omstandigheden en nu de strafmaat niet verschilt leest het hof de tenlastelegging ver-
26 september 2014, nr. 13/03789
uitspraak op bezwaar een dwangsom ver-
beterd, als mede inhoudend (achter uit een
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra,
beurd heeft.
misdrijf): en/of die voorwerp(en) en/of
Groeneveld)
3.3. Het Hof heeft in navolging van de Recht-
geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad ter-
ECLI:NL:HR:2014:2779
bank geoordeeld dat de SVB geen dwangsom heeft verbeurd. Het heeft daartoe (onder
wijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die voorwerp(en) en/of
(Awb art. 4:17, 7:10)
meer) de overweging van de Rechtbank overgenomen en tot de zijne gemaakt dat, gelet
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit een misdrijf. De
Dwangsom bij niet-tijdig beslissen.
op de termijn waarop de behandeling van
verdachte wordt daardoor niet in de verdedi-
Bestuursorgaan in verzuim na ontvangst
het bezwaarschrift is aangehouden, 16 mei
ging geschaad.’
van brief waarin belanghebbende instem-
2012 de laatste dag was van de termijn waar-
Het middel klaagt dat het hof met betrek-
ming met uitstel beslissing op bezwaar
binnen de SVB op het bezwaar diende te
king tot het onder 10 tenlastegelegde de
beëindigt. Ingebrekestelling door belang-
beslissen. Hoewel de SVB op 29 juni 2012 en
grondslag van de tenlastelegging heeft verla-
hebbende niet prematuur.
dus buiten deze termijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft belanghebbende
ten.
Hoge Raad, onder meer:
de SVB vóór het verstrijken van de uitspraak-
Hoge Raad, onder meer:
‘3.1.1. De SVB heeft belanghebbende bij brief
termijn en dus prematuur in gebreke gesteld,
3.4. De tenlastelegging onder 10 primair is
van 5 mei 2011 meegedeeld dat zij geen tege-
aldus het Hof in navolging van de Rechtbank.
toegesneden op handelen in strijd met art.
moetkoming krijgt op grond van de Wet
Hieraan heeft het Hof nog toegevoegd dat uit
420bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr en art.
mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming
het bepaalde in artikel 7:10, lid 4, van de Awb
420ter Sr. De tenlastelegging onder 10 subsi-
oudere belastingplichtigen (hierna: de
volgt dat verdaging van de beslistermijn niet
diair is toegesneden op handelen in strijd
beschikking).
alleen mogelijk is voor de periode dat sprake
met art. 420bis, eerste lid aanhef en onder a,
3.1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 7
is van verzuim door de indiener, en dat de
Sr, onderscheidenlijk art. 420quater, eerste lid
juni 2011 bezwaar gemaakt tegen de beschik-
wet niet eist dat de belanghebbende schrifte-
aanhef en onder a, Sr.
king.
lijk instemt met uitstel van de beslistermijn.
3.5.1. Het ligt op de weg van de rechter om in
3.1.3. In de 7 juli 2011 gedagtekende ont-
3.4.1. De klachten richten zich tegen het hier-
de tekst van een tenlastelegging voorkomen-
vangstbevestiging van het hiervoor bedoelde
voor weergegeven oordeel van het Hof dat de
de misslagen te verbeteren, mits de verdach-
bezwaarschrift (hierna: de brief van 7 juli
SVB geen dwangsom heeft verbeurd. Bij de
te daardoor in zijn verdediging niet wordt
2011) heeft de SVB belanghebbende meege-
beoordeling van die klachten moet het vol-
geschaad. Zo een verbetering is niet een wij-
deeld dat een groot aantal andere personen
gende worden vooropgesteld.
ziging van de tenlastelegging in de zin van
eenzelfde bezwaar heeft ingediend en haar
3.4.2. Op grond van het bepaalde in artikel
art. 313 Sv, maar slechts een vaststelling van
om die reden voorgesteld het bezwaarschrift
7:10, lid 1, van de Awb bedraagt de beslister-
de juiste inhoud van de tenlastelegging waar-
aan te houden. Na uitspraak van de hoogste
mijn voor het bestuursorgaan in beginsel zes
voor geen medewerking van het openbaar
rechter over de uitleg van de wet zal, aldus
weken, gerekend vanaf de dag na die waarop
ministerie of van de verdachte is vereist (vgl.
deze brief, de SVB een beslissing op het
de termijn voor het indienen van een
HR 30 september 2008,
bezwaar nemen. De brief vermeldt voorts dat
bezwaarschrift is verstreken. Die termijn
ECLI:NL:HR:2008:BD3662, NJ 2009/494).
alsnog een beslissing op het bezwaar wordt
wordt opgeschort voor zolang de indiener in
3.5.2. De toevoeging aan de tenlastelegging
gestuurd indien belanghebbende te kennen
verzuim is als bedoeld in artikel 6:6 van de
van - kort gezegd - aan art. 420bis, eerste lid
geeft niet op de uitspraak van de rechter te
Awb (lid 2 van voormeld artikel). Het
aanhef en onder b, Sr onderscheidenlijk art.
willen wachten, tegen welke beslissing
bestuursorgaan kan de beslissing voor ten
420quater, eerste lid aanhef en onder b, Sr
belanghebbende dan in beroep kan gaan.
hoogste zes weken verdagen (lid 3 van meer-
ontleende bestanddelen kan echter niet als
3.1.4. Naar aanleiding van een voor haar gun-
vermeld artikel). Verder uitstel is (onder
het herstel van een misslag in de hiervoor
stige uitspraak van de Rechtbank te Haarlem
meer) mogelijk voor zover alle belangheb-
bedoelde zin worden gezien, maar levert een
(…) heeft belanghebbende bij brief van 25
benden daarmee instemmen (lid 4, aanhef
wijziging van de tenlastelegging op die
april 2012 de SVB verzocht te beslissen dat
en letter a, van meervermeld artikel).
slechts op de voet van de art. 313 en 314 Sv
de in 3.1.1 bedoelde tegemoetkoming per
3.4.3. ’s Hofs oordeel berust kennelijk op de
kon plaatsvinden.
ommegaande betaalbaar wordt gesteld onder
opvatting dat uitstel in de zin van artikel
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
vergoeding van de wettelijke rente. Tevens
7:10, lid 4, van de Awb de beslistermijn als
Volgt vernietiging wat betreft de beslissingen
stelde belanghebbende de SVB in die brief in
bedoeld in het eerste lid van dat artikel
ter zake van het onder 10 tenlastegelegde en
gebreke ter zake van het niet tijdig beslissen
opschort, als gevolg waarvan in het onderha-
de strafoplegging, in zoverre terugwijzing en
op bezwaar, met het uitdrukkelijke verzoek
vige geval na belanghebbendes brief van 25
verwerping voor het overige.
aan de SVB om het verzuim binnen 14 dagen
april 2012 nog een ongebruikt deel van de
op te heffen.
beslistermijn zou resteren, zodat de in die
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2803
Rechtspraak
brief vervatte ingebrekestelling prematuur
waarop (voldoende) voorbereidingen voor
met de intentie daarop in de toekomst een
zou zijn. Die opvatting is onjuist. Opschor-
de bouw zijn getroffen, of waarop de grond
eigen woning te (laten) bouwen.
ting vindt slechts plaats in de gevallen
bouwrijp is gemaakt, of van sluiten van
3.3.4. Er bestaat daarom onvoldoende aanlei-
bedoeld in het tweede lid van artikel 7:10
een aannemingsovereenkomst of waarop
ding om het begrip “woning in aanbouw” in
Awb. De klachten slagen daarom.
de ter zake van de bouw vereiste
artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001 in afwijking
3.5.1. De uitspraak van het Hof kan niet in
vergunning(en) zijn verkregen)?
van het spraakgebruik uit te leggen in die zin dat daarvan ook sprake is bij onbebouwde
stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak Cassatieberoep belanghebbende.
afdoen.
grond zodra de intentie bestaat om daarop in de toekomst een woning te bouwen. Hetzelf-
3.5.2. Uit de brief van 7 juli 2011 kan niets anders worden afgeleid dan dat de SVB de
Hoge Raad, onder meer:
de geldt ten aanzien van grond waarop een
duur van het uitstel (mede) heeft willen
‘3.3.1. Artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001 geeft
bouwwerk aanwezig is dat de belastingplich-
laten afhangen van belanghebbendes bereid-
uitbreiding aan het begrip “eigen woning”.
tige wil (laten) slopen om daarop vervolgens
heid om te wachten op de afloop van een
Deze bepaling stelt daartoe twee cumulatieve
een woning te (laten) bouwen.
lopende procedure betreffende dezelfde
eisen. In de eerste plaats moet sprake zijn
3.3.5. Op zichzelf zou het denkbaar zijn om
materie.
van een leegstaande woning of van een
een definitie van het begrip “woning in aan-
3.5.3. Met de in 3.1.4 bedoelde brief van 25
woning in aanbouw. In de tweede plaats
bouw” te hanteren die ook sommige onbe-
april 2012 heeft belanghebbende te kennen
moet aannemelijk zijn dat de woning uitslui-
bouwde terreinen omvat die voor woning-
gegeven niet langer bereid te zijn te wachten
tend bestemd is om in het kalenderjaar of in
bouw bestemd zijn, en waarin wordt
op de beslissing op het bezwaar. Noch uit de
een van de daaropvolgende twee jaren als
aangesloten bij een tijdstip gelegen tussen het
brief van 7 juli 2011, noch uit de overige
eigen woning in de zin van het eerste lid van
ontstaan van de intentie om te gaan bouwen
stukken van het geding blijkt van een
artikel 3.111 Wet IB 2001 aan de belasting-
en de aanvang van de feitelijke bouwwerk-
afspraak tussen partijen op grond waarvan
plichtige ter beschikking te staan.
zaamheden. Zo zou gedacht kunnen worden
de SVB in dat geval nog een nadere termijn
3.3.2. Van een “woning in aanbouw” is naar
aan het tijdstip waarop (voldoende) voorberei-
heeft om op het bezwaar te beslissen. Dit
het spraakgebruik pas sprake vanaf het
dingen voor de bouw zijn getroffen, het tijd-
brengt mee dat het uitstel voor het geven
moment van aanvang van de (feitelijke)
stip waarop de grond bouwrijp is gemaakt, het
van een beslissing op het bezwaar met
bouwkundige werkzaamheden die tot de
moment van sluiten van een (koop-) aanne-
belanghebbendes brief van 25 april 2012 met
stichting van die woning leiden. Kort gezegd:
mingsovereenkomst en het tijdstip waarop de
onmiddellijke ingang is beëindigd, zodat de
eerst bij aanvang van de bouw.
betrokkene de ter zake van de bouw vereiste
SVB vanaf het moment van ontvangst van
3.3.3. Uitleg van artikel 3.111, lid 3, Wet IB
vergunning(en) heeft verkregen (vergelijk
die brief in verzuim is. De in dezelfde brief
2001 in overeenstemming met dit spraakge-
voor een definitie in de laatstbedoelde zin
vervatte ingebrekestelling is derhalve niet
bruik leidt ertoe dat de belastingplichtige die
artikel 17, lid 4, Wet waardering onroerende
prematuur.
grond heeft verworven met de intentie daar-
zaken). Bij gebreke van enig aanknopingspunt
3.5.4. Aangezien belanghebbende met haar
op een eigen woning te (laten) bouwen en
daarvoor in de tekst en de bedoeling van de
brief van 25 april 2012 de SVB in gebreke
daarvoor een lening is aangegaan, de rente
onderhavige regeling in de Wet IB 2001, ziet
heeft gesteld en de SVB pas op 29 juni 2012
over die lening niet op de voet van artikel
de Hoge Raad echter onvoldoende grond voor
op het bezwaar heeft beslist, heeft de SVB
3.120, lid 1, letter a, Wet IB 2001 kan aftrek-
een keuze voor een van die tijdstippen.
een dwangsom verbeurd die met inachtne-
ken voor zover die rente betrekking heeft op
3.3.6. Gelet op het voorgaande dient aan het
ming van artikel 4:17, leden 1, 2 en 3, van de
de periode tussen de verwerving van de
begrip “woning in aanbouw” in artikel 3.111,
Awb € 1260 bedraagt, zijnde het bedrag dat
grond en de aanvang van de bouwwerkzaam-
lid 3, Wet IB 2001 de hiervoor in 3.3.2 vermel-
op grond van de in die bepalingen vervatte
heden. De verwerving van een eigen woning
de, met het spraakgebruik overeenstemmen-
regeling ten hoogste verschuldigd is.’
en de bijbehorende grond wordt daarmee in
de uitleg te worden gegeven. Daarmee wordt
geval van verwerving van die grond voor aan-
ook aangesloten bij de uitleg die de Hoge
vang van de bouwwerkzaamheden bemoei-
Raad heeft gegeven aan het begrip ‘woning
lijkt in vergelijking met andere gevallen.
in aanbouw’ in het kader van de onroerende-
Uit de parlementaire behandeling van artikel
zaakbelasting, waarbij als voorwaarde geldt
3 oktober 2014, nr. 13/00711
3.111, lid 3, Wet IB 2001 volgt dat deze wets-
dat sprake moet zijn van een bouwsel (zie HR
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Groeneveld,
bepaling beoogt de aankoop van een nieuwe
12 augustus 2005, nr. 39828,
Wortel; na conclusie A-G Niessen tot onge-
woning niet te bemoeilijken (zie Kamerstuk-
ECLI:NL:HR:2005:AU0874, BNB 2005/329).’
grondverklaring van het cassatieberoep)
ken II 1999/2000, 26727, 7, p. 478). Daarmee
ECLI:NL:HR:2014:2873
is echter niet gezegd dat uitleg van deze
2022
bepaling in overeenstemming met het (Wet IB 2001 art. 3.111)
spraakgebruik in strijd zou zijn met de bedoeling van de regeling. In de parlementai-
Raad van State
Rechtsvinding. Uitleg naar spraakgebruik.
re toelichting is namelijk niet afgebakend
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Discursieve motivering. Vanaf welk
wat onder een “nieuwe woning” dient te wor-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
moment is sprake van een ‘woning in aan-
den verstaan. De verwijzing in de memorie
bij de directie bestuursrechtspraak van de
bouw’ (NB van belang voor de ‘hypotheek-
van toelichting naar gevallen waarin de
Raad van State. Volledige versies van deze
renteaftrek’): reeds op het moment van ont-
belastingplichtige “een woning heeft gekocht
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
staan van de intentie om te gaan bouwen,
die nog in aanbouw is” (Kamerstukken
vanstate.nl.
of (pas) op het moment van de aanvang van
1998/99, 26727, 3, p. 146) wijst er niet op dat
de feitelijke bouwwerkzaamheden of een
de wetgever daarbij ook het oog heeft gehad
moment daartussen (bijv. het moment
op de verwerving van onbebouwde grond
2804
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
2023
een rapport over te leggen waarin door mid-
waarin niet aan de last werd voldaan, dwang-
del van geurmetingen en berekeningen, uit-
sommen zijn verbeurd ter hoogte van in
gevoerd conform voorschrift 8.1.5, wordt aan-
totaal € 40.000,00.
22 oktober 2014, nr. 201401213/1/A4
getoond dat de geuremissie van drie voeders
3.2. De rechtbank heeft, onder verwijzing
(Mrs. Van Kreveld, Wortmann, Hoogvliet)
met een hoog eiwitgehalte per geproduceer-
naar de uitspraak van de voorzitter van de
ECLI:NL:RVS:2014:3803
de voedersoort (zoals rundveevoer en var-
Afdeling van 30 september 2010 in zaak nr.
kensvoer) aan de in voorschrift 8.1.1 opgeno-
201008330/1/M2, overwogen dat een getrof-
Een bestuursorgaan kan een verstreken
men grenswaarde voldoet, indien alleen de te
fen voorlopige voorziening, gezien het karak-
begunstigingstermijn niet verlengen, maar
meten voedersoort wordt geproduceerd. De
ter van een dergelijke ordemaatregel, slechts
de voorzieningenrechter kan, door een
geuremissie van de uit de centrale schoor-
terugwerkt voor zover dit uitdrukkelijk in de
voorlopige voorziening met terugwerkende
steen naar de buitenlucht afgevoerde (gerei-
uitspraak is neergelegd. Volgens de recht-
kracht te treffen, wel bewerkstelligen dat
nigde) lucht mag overeenkomstig voorschrift
bank heeft de voorzitter in voormelde uit-
ook in de periode tussen het einde van de
8.1.1 niet meer dan 1386 MouE per uur
spraak van 2 april 2012 niet bepaald dat de
begunstigingstermijn en zijn uitspraak niet
bedragen. De meetdatum van deze geurme-
begunstigingstermijn met terugwerkende
aan de opgelegde last onder dwangsom
tingen en berekeningen, evenals de represen-
kracht wordt verlengd. Dit is volgens haar in
behoefde te worden voldaan.
tatieve bedrijfs- c.q. productieomstandighe-
lijn met de uitspraak van de Afdeling van 7
den, dienen vooraf met het bevoegd gezag te
december 2011 in zaak nr. 201105286/1/H1,
worden afgestemd. Aan de last is een dwang-
waarin is overwogen dat een verstreken
som verbonden van € 10.000,00 per week
begunstigingstermijn niet kan worden ver-
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
waarin [appellante] vanaf 1 maart 2012 in
lengd.
lante], gevestigd te Utrecht, vs. de uitspraak
overtreding blijft met betrekking tot dit
3.3. De voorzitter van de Afdeling heeft in
van Rechtbank Midden-Nederland van 12
voorschrift, met een maximum van
zijn uitspraak van 2 april 2012 uitdrukkelijk
december 2013 in zaak nr. 13/1879 in het
€ 100.000,00. Bij besluit van 19 juni 2012
bepaald dat de in het besluit van 10 januari
geding tussen: [appellante] en het college
heeft het college de opgelegde last gehand-
2012 opgenomen termijn voor het overleg-
van gedeputeerde staten van Utrecht.
haafd. Daartegen is geen beroep ingesteld,
gen van een rapport overeenkomstig vergun-
zodat de last onder dwangsom in rechte
ningvoorschrift 8.1.2 wordt verlengd tot drie
Procesverloop
onaantastbaar is.
maanden na zijn uitspraak. Anders dan de
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het col-
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten
rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de
lege van gedeputeerde staten besloten over
onrechte heeft overwogen dat het college
voorzitter daarmee, overeenkomstig voor-
te gaan tot invordering van dwangsommen
zich in het bestreden besluit terecht op het
melde uitspraak van 30 september 2010, in
ten bedrage van in totaal € 40.000,00.
standpunt heeft gesteld dat op 8 maart 2012,
zijn uitspraak heeft neergelegd dat de getrof-
[appellante] heeft tegen dit besluit bezwaar
15 maart 2012, 22 maart 2012 en 29 maart
fen voorziening terugwerkt tot en met 1
gemaakt en het college van gedeputeerde
2012 dwangsommen zijn verbeurd omdat de
maart 2012. Het gebruik van de term ‘verlen-
staten verzocht in te stemmen met recht-
begunstigingstermijn op dat moment was
gen’ impliceert dat de voorzitter in dit geval
streeks beroep bij de bestuursrechter als
verlopen en zij niet aan de last voldeed. Zij
niet heeft beoogd een nieuwe begunstigings-
bedoeld in art. 7:1a lid 1 Algemene wet
voert hiertoe aan dat zij ruim voor het einde
termijn te stellen, maar heeft beoogd de door
bestuursrecht (hierna: de Awb).
van de begunstigingstermijn, namelijk op 17
het college gestelde termijn te laten doorlo-
Het college heeft met dat verzoek ingestemd
februari 2012, een verzoek om het treffen
pen. Weliswaar kan het bestuursorgaan een
en het bezwaarschrift met toepassing van
van een voorlopige voorziening heeft gedaan
verstreken begunstigingstermijn niet verlen-
art. 7:1a lid 5 Awb doorgezonden naar de
en dat de voorzitter van de Afdeling bij uit-
gen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling
rechtbank.
spraak van 2 april 2012 in zaak nr.
van 16 april 2014 in zaak nr. 201306883/1/
Bij uitspraak van 12 december 2013 heeft de
201201940/1/A4, de in het besluit van 10
A1), maar de voorzieningenrechter kan,
rechtbank het door [appellante] ingestelde
januari 2012 opgenomen termijn voor het
onder omstandigheden, door een voorlopige
beroep ongegrond verklaard. (…)
overleggen van een rapport heeft verlengd
voorziening met terugwerkende kracht te
Tegen deze uitspraak heeft [appellante]
tot drie maanden na die uitspraak. Volgens
treffen wel bewerkstelligen dat ook in de
hoger beroep ingesteld.
haar moet de uitspraak van 2 april 2012 zo
periode tussen het einde van de begunsti-
(…)
worden begrepen dat de begunstigingster-
gingstermijn en zijn uitspraak niet aan de
mijn met terugwerkende kracht is verlengd
last behoefde te worden voldaan. In zoverre
Overwegingen
tot 2 juli 2012, zodat er in de periode van 1
komt de Afdeling terug van hetgeen is over-
1. Bij besluit van 19 april 2011 heeft het col-
maart tot en met 29 maart 2012 geen dwang-
wogen in voormelde uitspraak van 7 decem-
lege van gedeputeerde staten aan [appellan-
sommen zijn verbeurd. Een andere lezing
ber 2011.
te] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4,
van de uitspraak zou ertoe leiden dat het
3.4. Gelet op het vorenstaande is de termijn
eerste lid, van de Wet milieubeheer (oud) ver-
verzoek om een voorlopige voorziening te
voor het overleggen van een rapport over-
leend voor een inrichting voor de productie
treffen illusoir wordt, aldus [appellante].
eenkomstig vergunningvoorschrift 8.1.2 niet
van diervoeders aan de [locaties] te Utrecht.
3.1. Het college heeft aan het besluit tot
op 1 maart 2012 verlopen, maar eerst op 2
2. Bij besluit van 10 januari 2012, voor zover
invordering ten grondslag gelegd dat de
juli 2012. [appellante] heeft in de periode 1
thans van belang, heeft het college [appellan-
voorzitter van de Afdeling in voormelde uit-
maart tot en met 29 maart 2012, waarin zij
te] in verband met de overtreding van ver-
spraak bij wijze van voorlopige voorziening
nog geen rapport had overgelegd, derhalve
gunningvoorschrift 8.1.2 een last onder
weliswaar de begunstigingstermijn heeft ver-
geen dwangsommen verbeurd.
dwangsom opgelegd. [appellante] is gelast de
lengd met drie maanden, maar niet met
Het betoog slaagt.
inrichting in overeenstemming te brengen
terugwerkende kracht, zodat in de periode
(…)
met dit voorschrift door vóór 1 maart 2012
van 1 maart 2012 tot en met 29 maart 2012,
(Awb art. 5:32a)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2805
Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
waarop de bepalingen van het BW van toe-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
bank het beroep van betrokkene tegen het
passing zijn. Ten slotte geldt dat de vergoe-
van der Ham, vice-president van de Centrale
bestreden besluit gegrond verklaard. De
ding van griffierecht en proceskosten niet
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
rechtbank heeft daartoe overwogen dat, gelet
aan betrokkene zelf toekomen, maar aan zijn
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
op het bepaalde in artikel 4:85, derde lid, van
advocaat en alleen daarom al niet kunnen
Raad van Beroep.
de Algemene wet bestuursrecht (Awb), titel
worden verrekend met de vordering van
4.4. van de Awb niet van toepassing is op een
appellant op betrokkene.
verplichting tot betaling die is opgelegd bij
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
uitspraak van de administratieve rechter.
4.1. In zijn uitspraak van 7 oktober 2003
Derhalve dient voor de beantwoording van
(ECLI:NL:CRVB:2003:AN7514), waarin het ging
22 october 2014, nr. 12/813 ZW,
de vraag of appellant mocht overgaan tot de
om verrekening van vergoedingen ter zake
(Mrs. Van der Kolk, Van der Kris, Van der
bestreden verrekening zo veel mogelijk aan-
van proceskosten en griffierecht met een
Vos)
sluiting te worden gezocht bij het burgerlijk
openstaand bedrag aan teruggevorderde uit-
ECLI:NL:CRVB:2014:3493
recht. Uit artikel 6:127, tweede lid, van het
kering ingevolge de Algemene arbeidsonge-
Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een schul-
schiktheidswet (AAW), heeft de Raad geoor-
Er dient steeds een expliciete wettelijke
denaar de bevoegdheid heeft tot verrekening
deeld dat deze verrekening niet kon worden
grondslag te zijn voor verrekening van een
wanneer hij bevoegd is tot het afdwingen
gebaseerd op een specifiek artikel in de AAW
bestuursrechtelijke geldschuld met een
van de betaling van de vordering. Een vorde-
of een andere publiekrechtelijke regeling,
bestaande vordering. Bepalingen zoals het
ring is niet afdwingbaar indien deze niet
maar dat deze wel mogelijk was op grond
door appellant genoemde artikel 6:131 van
opeisbaar is. Met betrokkene was een beta-
van algemene publiekrechtelijke beginselen.
het BW kunnen dit niet anders maken. De
lingsregeling getroffen en betrokkene vol-
Niet viel in te zien dat het orgaan dat de
redenen die de wetgever ertoe hebben
deed aan de verplichtingen op basis van deze
basisbevoegdheid tot terugvordering heeft
gebracht om een wettelijke grondslag ver-
regeling. De vordering zou pas opeisbaar zijn
niet de accessoire vorderingen zou mogen
plicht te stellen, gelden in beginsel in gelij-
indien betrokkene niet aan zijn verplichtin-
verrekenen. Dit zou naar het oordeel van de
ke mate voor bestuursrechtelijke geldschul-
gen voldeed. De vordering was ten tijde van
Raad alleen anders zijn als de wet of de aard
den waarop titel 4.4 van de Awb niet van
de verrekening dan ook niet opeisbaar.
van de rechtsverhouding zich tegen een
toepassing is.
Appellant heeft dus ten onrechte besloten
zodanige verrekening zou verzetten, hetgeen
tot verrekening.
hier niet het geval was. In uitspraken van 2
3.1. Appellant heeft in hoger beroep betoogd
april 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD1061) en 18
dat hij op grond van de ten tijde hier van
juni 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008: BD6347),
belang van toepassing zijnde Regeling beta-
waarin het ging om verrekening van vergoe-
ling, terugvordering en tenuitvoerlegging
dingen ter zake van proceskosten met open-
Overwegingen
van boeten en onverschuldigde betalingen
staande bedragen aan respectievelijk terugge-
1.1. Appellant heeft in verband met een
(de Regeling) bevoegd was om eenzijdig de
vorderde uitkering ingevolge de
terugvordering van uitkering op grond van
hoogte van de betalingsverplichting per toe-
Werkloosheidswet (WW) en toeslagen inge-
de Ziektewet (ZW) een vordering van (oor-
komende datum naar boven bij de stellen
volge de Toeslagenwet (TW) heeft de Raad
spronkelijk) € 38.519,56 op betrokkene.
indien de inkomsten van betrokkene daar
deze uitgangspunten herhaald.
Betrokkene betaalt op dit bedrag maandelijks
aanleiding toe gaven. In de visie van appel-
4.2. De Raad ziet op grond van de navolgende
€ 227,84 af, zijnde zijn maximale aflossings-
lant valt niet in te zien dat een eenmalige
overwegingen aanleiding thans anders te
capaciteit. Dit bedrag wordt ingehouden op
bate dan niet zou mogen worden aangewend
oordelen.
zijn lopende uitkering.
voor verrekening. Zo artikel 6:127 van het
4.3. Bij wet van 25 juni 2009, Stb. 2009, 264 is
1.2. Bij uitspraak van 16 juli 2010 heeft de
BW hier al relevant zou zijn is van belang dat
de vierde tranche van de Awb vastgesteld.
rechtbank, voor zover hier van belang, appel-
artikel 6:131, tweede lid, van het BW een uit-
Deze wet is op 1 juli 2009 in werking getre-
lant veroordeeld tot vergoeding van een
zondering bevat op het vereiste van afdwing-
den. Daarbij is onder meer titel 4.4 over
bedrag van € 1000 aan schade in verband
baarheid voor de situatie waarin bij wijze van
bestuursrechtelijke geldschulden ingevoerd.
met overschrijding van de redelijke termijn,
gunst uitstel van betaling is verleend door de
Het in deze titel opgenomen artikel 4:93
bepaald dat appellant aan betrokkene het in
schuldeiser. Een dergelijk uitstel van betaling
bepaalt dat verrekening van een geldschuld
die procedure betaalde griffierecht van € 41
staat niet aan verrekening door de schuldei-
met een bestaande vordering slechts moge-
dient te vergoeden en appellant veroordeeld
ser in de weg.
lijk is voor zover de bevoegdheid daartoe bij
in de proceskosten van betrokkene, begroot
3.2. Betrokkene heeft in hoger beroep aange-
wettelijk voorschrift is voorzien. De memorie
op € 644.
voerd dat de bevoegdheid de maandelijkse
van toelichting (MvT) bij deze bepaling
1.3. Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft
aflossing per toekomende datum op een
(Kamerstukken II 2003/04, 29702, 3, p. 41)
appellant betrokkene meegedeeld dat het
hoger bedrag te stellen nog geen bevoegd-
licht toe dat gezien het uiteenlopende karak-
totale bedrag van € 1685 dat appellant op
heid tot eenzijdige verrekening inhoudt.
ter van de taken van bestuursorganen, het in
grond van de uitspraak van de rechtbank van
Bovendien is een dergelijke wijziging pas
algemene zin toestaan van verrekening van
16 juli 2010. aan hem verschuldigd is wordt
toegestaan na een nieuw onderzoek en dient
met die taken samenhangende geldschulden
verrekend met de (rest)schuld van betrokke-
dan een nieuw besluit te worden genomen,
in beginsel ongewenst is. Het is om die reden
ne aan appellant.
waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Van
van belang dat verrekening slechts kan
1.4. Bij besluit van 11 april 2011 (bestreden
een uitstel van betaling bij wijze van gunst
plaatsvinden indien daarvoor in bijzondere
besluit) heeft appellant het bezwaar van
als bedoeld in artikel 6:131, tweede lid, van
wetgeving een voorziening is getroffen. In de
betrokkene tegen het besluit van 25 oktober
het BW is hier geen sprake. Het gaat hier vol-
Aanpassingswet vierde tranche Awb (Stb.
2010 ongegrond verklaard.
gens betrokkene om een betalingsregeling,
2009, 265) is dit bijvoorbeeld gedaan met
2024
(Awb art. 4:85, lid 3, art. 4:93) (….)
2806
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Rechtspraak
artikel 14g van de Toeslagenwet, artikel 27g
de Verzamelwet SZW 2013, Stb. 2013, 236
senhandel).
van de Werkloosheidswet en artikel 45g van
(Kamerstukken II, 2013/12, 33556, 3, p. 3 en
1.3. De staatssecretaris heeft bij besluit van
de Ziektewet. Uit de MvT blijkt verder dat de
4), waaruit blijkt dat de achterliggende
26 september 2011 de verblijfsvergunning
regels inzake verrekening in het BW minder
gedachte van de wetgever bij de met ingang
met ingang van 31 maart 2011 ingetrokken.
geschikt zijn bevonden om in publiekrechte-
van 1 juli 2013 ingevoerde bepalingen is
Bij datzelfde besluit heeft de staatssecretaris
lijke verhoudingen te worden toegepast.
geweest dat verrekening van aan een belang-
de aanvraag van verzoekster om de verblijfs-
Daarom is uitdrukkelijk afstand genomen
hebbende te betalen geldschulden als proces-
vergunning te wijzigen in een verblijfsver-
van jurisprudentie van de Hoge Raad waarin
kostenvergoedingen, griffierechten en andere
gunning voor voortgezet verblijf afgewezen.
die regels in beginsel ook op bestuursrechte-
vormen van schadevergoeding met een vor-
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar
lijke geldschulden van toepassing werden
dering uit onverschuldigde betaling sinds de
gemaakt. In verband daarmee had zij recht-
geacht (HR 28 mei 1993, NJ 1994, 435).
inwerkingtreding van de vierde tranche van
matig verblijf in Nederland op grond van
4.4. Uit hetgeen in 4.3 is overwogen blijkt dat
de Awb op 4 juli 2009 niet langer kon worden
artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemde-
de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft geko-
gebaseerd op algemene publiekrechtelijke
lingenwet 2000 (Vw).
zen dat er steeds een expliciete wettelijke
rechtsbeginselen.
1.4. Bij besluit van 14 oktober 2013 heeft de
grondslag dient te zijn voor verrekening van
4.7. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwo-
staatssecretaris, na een vernietiging in
een bestuursrechtelijke geldschuld met een
gen leidt tot de conclusie dat het hoger
beroep van een eerder besluit, het bezwaar
bestaande vordering. Bepalingen zoals het
beroep niet slaagt en de uitspraak van de
tegen de afwijzing van de aanvraag om voort-
door appellant genoemde artikel 6:131 van
rechtbank, zij het op andere gronden, voor
gezet verblijf en tegen de intrekking van de
het BW kunnen dit niet anders maken. De
bevestiging in aanmerking komt.
verleende verblijfsvergunning ongegrond verklaard. In dat besluit heeft de staatssecre-
redenen die de wetgever ertoe hebben gebracht om een wettelijke grondslag verplicht te stellen, gelden in beginsel in gelijke
2025
taris verder vermeld dat verzoekster niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat zij binnen 28 dagen Nederland dient te verlaten
mate voor bestuursrechtelijke geldschulden waarop titel 4.4 van de Awb niet van toepas-
27 oktober 2014, nr. 14/5824 WWB-VV
en dat deze rechtsgevolgen door het instellen
sing is. De onder 4.1 genoemde rechtspraak
(Mr. Korte)
van beroep niet worden opgeschort. Tegen
van de Raad, op grond waarvan verrekening
ECLI:NL:CRVB:2014:3478
dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorzie-
van bestuursrechtelijke geldschulden ook kon worden gebaseerd op algemene publiek-
(WWB art. 11 lid 2 en 3; IVBPR art. 26; EVRM
ning gevraagd. Volgens het beleid van de
rechtelijke beginselen, kan daarom niet wor-
art. 14)
staatssecretaris werd verzoekster niet uitgezet zolang niet op het verzoek om een voor-
den gehandhaafd. 4.5. In deze zaak gaat het om verplichtingen
Het onderscheid in bijstandsverlening dat
lopige voorziening is beslist.
die bij uitspraak van de bestuursrechter zijn
verzoekster bestrijdt, vloeit voort uit de
1.5. Bij uitspraak van 26 maart 2014 heeft de
opgelegd. Ingevolge artikel 4:85, derde lid,
keuze van de wetgever om in vreemdelin-
rechtbank het onder 1.4 genoemde beroep
van de Awb is titel 4.4 daarop niet van toe-
genzaken rechtmatig verblijf toe te kennen
ongegrond verklaard. Ter zitting bij de recht-
passing. Zoals hierboven in 4.4 is overwogen,
aan vreemdelingen hangende het eerste
bank in de onderhavige procedure is geble-
wil dit niet zeggen dat voor verrekening van
rechtsmiddel tegen de intrekking van hun
ken dat tegen die uitspraak inmiddels hoger
dit soort geldschulden de eis van een wette-
toelating en niet hangende een volgend
beroep is ingesteld.
lijke grondslag niet geldt. Ook overigens zijn
rechtsmiddel. Evenals de rechtbank ziet de
2.1. Verzoekster ontving vanaf 9 november
daarvoor in de wetsgeschiedenis geen aan-
voorzieningenrechter geen aanleiding het
2010 een inkomensvoorziening ingevolge de
knopingspunten te vinden. Uit blz. 21 van de
hieruit voortvloeiende gevolg voor de toe-
Wet investeren in jongeren, later bijstand
MvT blijkt dat de wetgever ervan heeft afge-
passing van de WWB als een ongerechtvaar-
ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB),
zien om titel 4.4 ook te doen gelden voor
digd onderscheid aan te merken, nu geen
laatstelijk naar de norm voor een alleen-
verplichtingen tot betaling die bij uitspraak
sprake is van gelijke gevallen.
staande ouder. 2.2. Bij besluit van 30 januari 2014, na
van de bestuursrechter zijn opgelegd omdat de voor die schulden reeds bestaande invor-
(….)
bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college de
deringsregeling in artikel 8:76 van de Awb als juist en toereikend is aangemerkt. De in arti-
Overwegingen
bijstand ingetrokken met ingang van 14
kel 8:76 voorziene tenuitvoerlegging van
1.1. Verzoekster, die niet de Nederlandse nati-
oktober 2013 en de over de periode van 14
rechterlijke uitspraken is met terzijdestelling
onaliteit heeft en evenmin onderdaan is van
oktober 2013 tot en met 31 januari 2014
van de eis van een wettelijke grondslag voor
een lidstaat van de Europese Unie, huurt een
gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag
verrekening niet gediend. De Raad gaat er
zelfstandige woonruimte in [woonplaats]. Zij
van € 4.051,93 van verzoekster teruggevor-
thans dan ook van uit dat ook waar het gaat
woont daar met haar zoon, geboren in maart
derd. Het college heeft daaraan ten grondslag
om verplichtingen die door een bestuurs-
2013, die evenmin de Nederlandse nationali-
gelegd dat verzoekster vanaf 14 oktober 2013
rechter zijn opgelegd geldt dat verrekening
teit heeft noch onderdaan is van een lidstaat
niet meer beschikt over een verblijfstitel op
alleen mogelijk is wanneer daarvoor een
van de Europese Unie.
grond waarvan recht bestaat op bijstand.
expliciete wettelijke basis aanwezig is.
1.2. De staatssecretaris van Veiligheid en Jus-
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voor-
4.6. De Raad ziet voor de juistheid van zijn
titie (staatssecretaris) heeft bij besluit van
zieningenrechter van de rechtbank (recht-
conclusie, dat ook waar het gaat om verplich-
24 februari 2010 aan verzoekster een ver-
bank) het beroep tegen het bestreden besluit
tingen die door de bestuursrechter zijn opge-
blijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
ongegrond verklaard.
legd geldt dat verrekening alleen mogelijk is
(verblijfsvergunning) verleend op grond van
4. Verzoekster heeft zich in hoger beroep
wanneer daarvoor een wettelijke basis aan-
het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B9
tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en
wezig is, voorts een bevestiging in de MvT bij
van de Vreemdelingencirculaire 2000 (men-
een verzoek om een voorlopige voorziening
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2807
Rechtspraak
gedaan.
ming, een voorlopige voorziening te treffen.
beslissing uitzetting van die vreemdeling
4.1. Verzoekster heeft tegen de aangevallen
Nu gelet op de korte termijn tot die datum
achterwege dient te blijven totdat op het
uitspraak aangevoerd dat sprake is van
het uitnodigen ter zitting en het doen van
bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
schending van artikel 14 van het Europees
uitspraak niet goed uitvoerbaar is, is daar-
5.5.4. Gelet op de artikelen 73 en 82 van de
Verdrag tot bescherming van de rechten van
mee sprake van onverwijlde spoed als in
Vw blijft in het algemeen de uitzetting van
de mens en de fundamentele vrijheden
5.2.1 bedoeld.
een vreemdeling achterwege hangende zijn
(EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol
5.2.3. Partijen zijn in kennis gesteld van het
eerste rechtsmiddel tegen de intrekking van
bij dat verdrag. Daartoe heeft zij aangevoerd
voornemen van de voorzieningenrechter om
zijn toelating, namelijk in bezwaar tegen de
dat artikel 11 van de WWB onderscheid
uitspraak te doen zonder uitnodiging voor
intrekking van een verblijfsvergunning regu-
maakt naar verblijfstatus tussen personen
een zitting. Partijen hebben zich niet tegen
lier en in beroep tegen de intrekking van een
die in procedure zijn en niet uitzetbaar
dit voornemen verzet. Gelet hierop en de
verblijfsvergunning asiel. Hangende volgende
krachtens de wet, zoals in haar geval tijdens
aard van het verzoek is aannemelijk dat zij
rechtsmiddelen, bij de verblijfsvergunning
de bezwaarprocedure tegen intrekking van
door die wijze van behandeling van het ver-
regulier beroep en hoger beroep, bij de ver-
de verblijfsvergunning, en personen die in
zoek niet in hun belangen worden geschaad.
blijfsvergunning asiel hoger beroep, blijft op
procedure zijn en niet uitzetbaar zijn krach-
De voorzieningenrechter ziet daarin aanlei-
grond van de wet uitzetting niet achterwege.
tens beleid van de IND, zoals in haar geval
ding om uitspraak te doen zonder dat partij-
In dat geval kan een rechterlijke uitspraak,
tijdens de beroepsprocedure tegen de intrek-
en uitgenodigd zijn voor een zitting.
bijvoorbeeld op een verzoek om een voorlo-
king van de verblijfsvergunning. Dit onder-
5.3. Voor zover de beoordeling van de onder-
pige voorziening, dat toch bewerken. Dat een
scheid rechtvaardigt volgens verzoekster niet
havige verzoeken meebrengt dat het geschil
vreemdeling de behandeling van een verzoek
een ontneming van eigendom in de vorm
in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het
om een voorlopige voorziening in Nederland
van uitkering in dat laatste geval.
oordeel van de voorzieningenrechter een
mag afwachten, brengt echter geen rechtma-
4.2. Verzoekster heeft ter onderbouwing van
voorlopig karakter en is het niet bindend
tig verblijf met zich als onder 5.5.3 bedoeld.
het door haar gestelde spoedeisend belang
voor de beslissing in de hoofdzaak.
5.5.5. Het onderscheid in bijstandsverlening
aangevoerd dat zij een huurbetalingsachter-
5.4. Niet in geschil is dat verzoekster in de
dat verzoekster bestrijdt, vloeit voort uit de
stand heeft waardoor dakloosheid dreigt. De
met betrekking tot de intrekking te beoorde-
keuze van de wetgever om in vreemdelingen-
verhuurder van haar woning, Woningstich-
len periode, die loopt vanaf 14 oktober 2013
zaken rechtmatig verblijf toe te kennen aan
ting Haag Wonen, heeft aangekondigd dat de
tot en met 30 januari 2014, niet een vreem-
vreemdelingen hangende het eerste rechts-
woning op 29 oktober 2014 zal worden ont-
deling is in de zin van artikel 11, tweede en
middel tegen de intrekking van hun toela-
ruimd. Gevraagd wordt een zodanige voorlo-
derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan is
ting en niet hangende een volgend rechts-
pige voorziening te treffen dat voorafgaand
ten aanzien van verzoekster artikel 16, twee-
middel. Evenals de rechtbank ziet de
aan de datum van ontruiming de huurschuld
de lid, van de WWB van toepassing en kan
voorzieningenrechter geen aanleiding het
en de bijkomende kosten volledig worden
aan haar op grond van die bepaling zelfs uit
hieruit voortvloeiende gevolg voor de toepas-
voldaan.
hoofde van zeer dringende redenen, zoals
sing van de WWB als een ongerechtvaardigd
5. De voorzieningenrechter overweegt als
bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geen
onderscheid aan te merken, nu geen sprake
volgt.
bijstand ingevolge de WWB worden toege-
is van gelijke gevallen als onder 5.5.1
5.1.1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid,
kend.
bedoeld. De omstandigheid dat verzoekster
en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet
5.5.1. Ingevolge artikel 26 van het Internatio-
hangende het beroep en het verzoek om een
bestuursrecht (Awb) in verbinding met arti-
naal Verdrag inzake burgerrechten en politie-
voorlopige voorziening om beleidsmatige
kel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een
ke rechten mag in beginsel geen ongerecht-
redenen niet werd uitgezet, maakt dit niet
uitspraak van de rechtbank of de voorzienin-
vaardigd onderscheid worden gemaakt in
anders, nu dat haar tweede rechtsmiddel
genrechter van de rechtbank hoger beroep is
gelijke gevallen. Artikel 14 van het EVRM ver-
tegen de intrekking van haar verblijfsvergun-
ingesteld, de voorzieningenrechter van de
biedt onderscheid in het genot van bij dat
ning was, zij hierdoor geen rechtmatig ver-
Raad op verzoek een voorlopige voorziening
verdrag verkregen rechten op welke grond
blijf had, zij Nederland nu wel diende te ver-
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
dan ook, daaronder begrepen nationaliteit of
laten en zij wel uitgezet kon worden.
betrokken belangen, dat vereist.
andere status.
Verzoekster had hierin verandering kunnen
5.1.2. De voorzieningenrechter acht in dit
5.5.2. Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef
brengen door aan te sturen op een spoedige
geval voldoende spoedeisend belang aanwe-
en onder b, van de WWB in verbinding met
beslissing op het door haar ingediende ver-
zig voor een voorlopige voorziening, nu ver-
artikel 1 van het Besluit gelijkstelling Vreem-
zoek om een voorlopige voorziening hangen-
zoekster voldoende aannemelijk heeft
delingen WWB, IOAW en IOAZ worden onder
de dat beroep, maar zij heeft dat in de te
gemaakt dat zij haar woning zal verliezen als
meer vreemdelingen die - kort gezegd - eer-
beoordelen periode niet of niet met succes
zij verstoken blijft van financiële middelen.
der toegelaten zijn geweest en die tegen de
gedaan.
5.2.1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid,
intrekking daarvan bezwaar of beroep heb-
5.6. Gelet op wat onder 5.4 en 5.5 is overwo-
en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding
ben ingesteld, gelijkgesteld met een Neder-
gen bestaat voorshands geen grond voor het
met artikel 8:83, eerste en vierde lid, van de
lander, indien zij in verband met dat bezwaar
oordeel dat de aangevallen uitspraak voor
Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak
of beroep beschikken over rechtmatig ver-
onjuist moet worden gehouden, dat het
doen zonder dat partijen ter zitting zijn uit-
blijf in Nederland.
bestreden besluit geen stand zou kunnen
genodigd, indien onverwijlde spoed dat ver-
5.5.3. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h,
houden of dat verlening van bijstand vanaf
eist en partijen daardoor niet in hun belan-
van de Vw heeft een vreemdeling rechtmatig
30 januari 2014 zou moeten worden voortge-
gen worden geschaad.
verblijf in Nederland, die in afwachting is
zet. Daarom dient het verzoek om een voor-
5.2.2. Verzoekster heeft het verzoek gedaan
van de beslissing op een bezwaarschrift of
lopige voorziening te worden afgewezen.
om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor
een beroepschrift, terwijl bij of krachtens
29 oktober 2014, de datum van de ontrui-
deze wet of op grond van een rechterlijke
2808
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Boeken
De wet als kunstwerk Een andere filosofie van het recht Een boek over wetten, bepaald geen onschuldig onderwerp; er hangt een onbestemde dreiging omheen. Wetten zijn gevaarlijk: ze beloven een rechtvaardige ordening, maar dreigen tegelijkertijd met geweld. Wetten zijn constructies die de juridische contouren van ons handelen bepalen. Als er staat: ‘Verboden het gras te betreden’, denken wij: ‘we mogen het gras niet betreden’; waarschijnlijk houden we onze pas in. Dat laat onze vrijheid van handelen voor het overige onverlet: we kunnen nog steeds om het grasveld heen lopen. Er is een grens gemarkeerd, meer niet. Maar deze haast automatische reactie op wetten en regels is een symbolische handeling, ook al voeren we die doorgaans gedachteloos uit. Slechts bij uitzondering komen we in de problemen, als er twijfels zijn gerezen over de betekenis of de waarde van de wet, of er een conflict is ontstaan over de toepassing van de regels. We gaan dan interpreteren, debatteren en oordelen. Bij de interpretatie van een gezaghebbende juridische tekst zoals de Grondwet of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kan het er dan zo subtiel aan toegaan dat de vergelijking zich opdringt met het goed lezen van een gedicht. Al deze activiteiten horen bij de kunstvorm van het recht. We kunnen wetten namelijk beschouwen als een soort kunstwerken die gebruikmaken van taal om iets te zeggen. Deze zienswijze past in een oude traditie die op zijn minst tot Plato teruggaat. We zijn in de moderne wereld behoorlijk ver van die traditie afgeraakt. Wij zien de wet niet meer als een kunstwerk, maar als een instrument. Wetten drukken een politieke wil tot macht uit, en in een democratie zijn bepaalde organen bevoegd om hun wil om te zetten in het machtswoord van de wet. De wetten worden dan de instrumenten die men nodig heeft om bepaalde doelen te realiseren. Er is bijvoorbeeld een gemeentelijke verordening nodig om ervoor te zorgen dat niemand het als verboden terrein aangewezen grasveld betreedt.
Dat klinkt vanzelfsprekend, en juist die vanzelfsprekendheid is verdacht. Dit boek wil laten zien dat de vaak onuitgesproken veronderstelling dat wetten een soort instrumenten zijn een vergissing is, of op zijn best een halve waarheid. De wet is in de eerste plaats een maatschappelijke betekenisconstructie die als een bijzonder soort kunstwerk kan worden begrepen. Willem Witteveen Uitgeverij Boom 2014, 450 p., € 32,50 ISBN 978 90 8953 335 7
Goed Toezicht Principes van professionaliteit, democratie en good governance Bij de overheid kennen we toezichthouders als de politie, inspecties (Inspectie SZW of IGZ) en autoriteiten (De Nederlandsche Bank en AFM). In het bedrijfsleven dragen veel gespecialiseerde professionals, zoals accountants en internal auditors, bij aan het interne toezicht. Daarnaast dragen Raden van Commissarissen en Raden van Toezicht een grote toezichtsverantwoordelijkheid in het economische en maatschappelijke leven. Al die vormen van toezicht worden bekeken en met elkaar vergeleken in dit boek. In een groot aantal concrete casussen – kredietcrisis, Vestia, Ahold, geweld tegen grensrechter – wordt nagegaan hoe toezicht in een bepaalde situatie heeft gewerkt: hebben verantwoordelijke actoren, waaronder de toezichthouder, risico’s op tijd gezien en op tijd ingegrepen, hebben partijen wellicht gefaald? Deel I geeft de methodische basis van toezicht, de adequate toezichtscyclus en het formuleert criteria van adequaat toezicht. Met deze principes kan toezicht zichzelf en anderen evalueren. Wanneer doet men het goed, wanneer is sprake van falend toezicht en hoe kan het beter? In deel II worden alle gebieden van toezicht beschreven en bekeken: overheidstoezicht, toezicht binnen bedrijven, toezicht binnen maatschappelijke ondernemingen (als zorg, onderwijs en woningcorporaties en informeel, sociaal toezicht. Er is aandacht voor het toenemende internationale toezicht door de EU en de VN. Zelfs goddelijk toezicht komt aan
bod: hoe zorgt een religie (christelijk of islam) ervoor dat gelovigen zich aan goddelijke normen houden? Deel III onderzoekt hoe goede normen de basis vormen van goed toezicht. Maar wat zijn goede normen? Dit deel schetst hoe democratie, governance en toezicht samenhangen. Het deel eindigt met een aantal voorstellen hoe toezicht kan bijdragen aan een democratischer samenleving. Hiertoe behoort een herinrichting van de trias politica en het breed maatschappelijk gebruik van ‘kwaliteiten convenanten’. Dick Ruimschotel Mediawerf 2014, 835 p., € 79 ISBN 978 94 9046 335 9
Young Corporate Lawyers 2014 Vanuit het Maastrichtse Institute for Corporate Law, Governance and Innovation Policies (ICGI) is in het kader van excellentie bevorderende programma’s deze bundel samengesteld. Het bevat de volgende bijdragen: De taak van de curator; van reactief boedel- beheerder naar proactief toezichthouder? – A.T.M. Adams; De aandeelhouder in veranderende tijden: de beschermingsmaatregel vanuit beleidsmatig perspectief – B. Brouwer; Erkenning in Nederland van buiten de Europese Unie uitgesproken faillissementen en de gevolgen daarvan – M. Caris; Corporate Group Insolvencies: Company, One Insolvency, One Proceeding … or Consolidation? – S.A.P. Franssen; Effectief toezicht binnen de one-tier board; een utopie? – T. Giesbertz; Internal control in het kader van New Governance – P.L. Hezer; Wet Continuïteit Ondernemingen II: Het dwangakkoord buiten faillissement – I.H.C. Jans; De perikelen rondom het stemgedrag van institutionele beleggers: naar een driehoeksdialoog in Europa – A.O. Salkazanova; De stille bewindvoerder, van een lege dop naar een half ei – E.M.L. Sparnaaij; De (on)wenselijkheid van een blokkeringsregeling bij stemrechtloze aandelen – J.T.G. Stevens; De executie van een pandrecht op aandelen in de flex-BV – L.M. van Wylick. mr. dr. J.J.A. Hamers, mr. S. Renssen, prof. mr. C.A. Schwarz, mr. dr. R.A. Wolf Uitgeverij Paris 2014, 164 p., € 29,95 ISBN 978 94 6251 037 1
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2809
2026
Tijdschriften
2027
eenlopende rechtsgebieden gesitueerd zijn.
Algemeen
Tijdschrift voor de Procespraktijk
Advocatenblad
Nr. 5, oktober 2014 S.J.W. van der Putten Beroepsaansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder – Er is nauwelijks iets geschreven over beroepsfouten en de daarmee samenhangende aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Ook wordt er slechts zeer zelden jurisprudentie gepubliceerd. In twee artikelen wordt hieraan aandacht besteed. In dit artikel schetst schr. aan de hand van literatuur en jurisprudentie de rechtsverhouding en de grondslag voor aansprakelijkheid. In een tweede artikel belicht schr. de beroepsfouten in de praktijk en komt met een kwantitatieve analyse van deze beroepsfouten en de schade die zij veroorzaken.
94e jrg. nr. 11, november 2014 F. van Velsen Schadevergoeding: zaakschade – Zaakschade wordt ‘abstract’ vastgesteld. Schr. bespreekt onder verwijzing naar jurisprudentie waarvan geabstraheerd wordt en hoe het met ‘objectief’ en ‘subjectief’ zit. Ten aanzien van zaakschade heeft de Hoge Raad in het arrest-Staat/Knebel (HR 16 juni 1961, NJ 1961/444) geoordeeld dat de benadeelde direct bij de beschadiging schade leidt (en dus niet pas na herstel). De Hoge Raad gaf vier hoofdregels. Een van die regels luidt dat de waardevermindering in het algemeen gelijk is aan de naar objectieve maatstaven berekende herstelkosten, dat wil zeggen gelijk te stellen is aan de kosten van een bekwaam reparateur. Dat geldt ook als het personeel van de eigenaar of de eigenaar zelf de schade herstelt. Ook als de schade niet of niet geheel wordt hersteld heeft de benadeelde recht op vergoeding van de berekende kosten. Abstracte schadevaststelling betekent over het algemeen dat reparatiekosten objectief worden berekend en dat het met inachtneming van een ondergrens de eigenaar is toegestaan aan eigen schades te verdienen.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg, nr. 8, 25 oktober 2014 E. Lancksweerdt Een beroep doen op de kracht van mensen. Over het aanspreken van de menselijke mogelijkheden in een juridische context – In deze bijdrage wordt het concept ‘ontwikkelingsgericht recht’ nader toegelicht. Het recht en de rechtspraktijk worden dan bekeken vanuit de vraag hoe men, binnen een juridische context, de vermogens die mensen in zich hebben kan aanspreken en (verder) ontwikkelen. Denk aan het vermogen tot redelijkheid, empathie, samenwerking, ethisch handelen, creativiteit, enz. Een ontwikkelingsgerichte visie kan theoretisch worden onderbouwd. Zij kan vorm krijgen via verschillende nieuwe methoden en praktijken, die in uit-
2810
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
velingen waarmee de gevolgen van het faillissement van de koper, afhankelijk welke situatie zich voordoet, kunnen worden ondervangen. Verder bespreekt hij de situatie dat de koper niet failleert, maar dat hem surseance van betaling wordt verleend of dat ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken. Afsluitend volgt de conclusie. Mr. J.H.M. ter Haar Mag een notaris zonder medeweten van een ouder passeren? – Deze bijdrage gaat over het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vraag wordt behandeld in hoeverre de notaris mag meewerken aan het passeren van een akte waarin een van de ouders namens een minderjarig kind optreedt, terwijl de andere ouder daarvan geen weet heeft.
2029 Fiscaal recht
2028 Burgerlijk (proces)recht WPNR 145e jrg. nr. 7036, 25 oktober 2014 Mr. H. Koster Bespiegelingen over de economische werkelijkheid in het ondernemingsrecht – In deze bijdrage gaat schr. in op de economische werkelijkheid in het ondernemingsrecht mede naar aanleiding van enige recente jurisprudentie. De economische werkelijkheid is de afgelopen jaren meerdere keren door de rechter als argument gehanteerd om toegang tot het enquêterecht te verlenen aan personen die daartoe volgens de letterlijke tekst van de wet niet gerechtigd zijn. Mr. dr. M.M.G.B. van Drunen Gevolgen faillissement koper – Schr. onderzoekt welke gevolgen het faillissement van de koper in een transactie met notariële tussenkomst heeft en op welke wijze deze gevolgen kunnen worden ondervangen. Aan het einde van de analyse geeft hij zijn bevindingen schematisch weer. Vervolgens volgen drie aanbe-
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7070, 30 oktober 2014 Dr. D. Molenaar, WFR 2014/1344 Kansen voor Nederlandse artiesten en sporters met de 2014 Update OESO-Modelverdrag – In de 2014 Update van het OESOModelverdrag staat veel tekst over art. 17 voor artiesten en sporters. De OESO heeft op initiatief van Nederland een heroverweging gedaan van art. 17, maar besloten het te behouden. Helaas met onjuiste argumenten, maar klaarblijkelijk wilde de OESO niet het voorbeeld van Nederland en veel grote internationale sporttoernooien volgen en voor artiesten en sporters terugkeren naar de normale belastingregels. Wel geeft de OESO in de 2014 Update zes opties waarmee art. 17 ingrijpend kan worden aangepast. Die kan Nederland voortaan op zijn minst opnemen in zijn nieuwe belastingverdragen als het schrappen van art. 17 niet lukt. Verder kan Nederland de compensatieregeling standaard toevoegen aan de verrekening van de buitenlandse belasting, zoals al met België en Duitsland is afgesproken. De eenzijdige vrijstelling van Nederlandse loonbelasting voor buitenlandse artiesten, sporters en
Tijdschriften
gezelschappen moeten gaan vervallen voor landen die niet met Nederland willen afspreken dat art. 17 niet in een nieuw verdrag wordt opgenomen. Prof. mr. dr. R.H.C. Luja, WFR 2014/1352 Overheidsondernemingen: van belastingplicht naar belastbare winst – Rentecorrecties, informele kapitaalstortingen, onzakelijke leningen: fiscale fenomenen als deze kunnen een signaal zijn voor transacties tussen overheden en hun ondernemingen waarin mogelijk staatssteun schuilgaat. Met de invoering van een brede belastingplicht voor overheidsondernemingen worden zij frequenter zichtbaar, waardoor fiscalisten vaker moeten terugkoppelen naar overheden en hun mededingingsjuristen. Schr. bespreekt verder de mogelijke correcties van winstgemis in het ‘algemeen’ belang, door het aannemen van een onttrekking ten behoeve van de overheid als eigenaar/aandeelhouder. Ook gaat hij in op het hanteren van marktconforme prijzen als uitgangspunt voor commerciële diensten en leveringen, in afwijking van de Wet Markt en Overheid. Mr. C. Bruijsten, WFR 2014/1359 Fiscale rechtsvinding in een digitaal tijdperk – Fiscalisten maken al enkele decennia gebruik van computers bij hun werkzaamheden. Waar het gebruik van de computer aanvankelijk beperkt bleef tot het typen van een briefje, hebben fiscalisten tegenwoordig digitaal toegang tot een bijna ongelimiteerde hoeveelheid informatie. Welke rol spelen computers bij fiscale rechtsvinding en welke taken worden in de toekomst mogelijk door computers overgenomen? In dit artikel geeft schr. eerst een beschrijving van het fiscale rechtsvindingsproces en gaat hij vervolgens in op de automatisering van dat proces.
2030 Handels- & economisch recht Maandblad voor Vermogensrecht 24e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. M.R. Hebly Naar een transparante markt voor
mobiele telefonie? Annotatie bij HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, RvdW 2014/811 – Op 13 juni 2014 beantwoordde de Hoge Raad een prejudiciële vraag waarin het gaat om de kwalificatie van een telefoonabonnement waarbij de consument een ‘gratis’ telefoontoestel krijgt: moet dit worden aangemerkt als koop op afbetaling en/of krediettransactie respectievelijk kredietovereenkomst, zodat de consumentenbeschermende regels daarop van toepassing zijn? In deze bijdrage wordt eerst de casus besproken die aanleiding gaf tot de prejudiciële vraag en, omdat het hier om een kwalificatievraag gaat, ook de betreffende regelingen. Vervolgens wordt het antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vraag belicht en worden enige overwegingen gegeven met betrekking tot de mogelijke implicaties van het arrest. Prof. dr. W. Driehuis Het gebruik van referentieperioden bij de schatting van bedrijfsschade – Schr. onderzoekt op basis van vijf criteria of de methode van referentieperioden valide is in zaken van bedrijfsschade met het oog op het schatten van het zogenoemde hypothetische scenario. Vervolgens wordt de methode aan de hand van zes criteria getoetst op haar gebruiksmogelijkheden. Een redelijk aannemelijk en betrouwbaar beeld van de hypothetische situatie blijkt lastig te kunnen worden verkregen. Er bestaat daarom weinig rechtvaardiging voor het frequente gebruik van de methode anders dan haar eenvoud en lage kosten. A.L. Jonkers LLM Romania en bankgarantie. Een herlezing van de arresten Romania, Aukema en TEP – In het Romania-arrest geeft de Hoge Raad in een obiter dictum aan dat in het daar voorliggende geval de garant geen regresvordering jegens de boedel geldend kan maken. Die garant was in Romania de aandeelhouder van de failliet. In deze bijdrage betoogt schr. dat de garantie van een bank – met bijbehorende contragarantie en zekerheid – anders dient te worden behandeld.
Mr. R. Meijer Köbler in de polder – Het komt niet vaak voor dat de Staat wordt aangesproken op grond van onrechtmatige rechtspraak. Alleen dat al vormt aanleiding stil te staan bij de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 april 2014, waar juist deze kwestie onderwerp van geschil was. Bovendien betrof de onjuiste rechtstoepassing EU-recht, met als gevolg dat de aansprakelijkheidsvraag mede werd beheerst door het Unierecht. Het vonnis is daarmee ook een goede illustratie van de inbedding van de lidstaataansprakelijkheid. Alvorens nader in te gaan op de uitspraak van 15 april 2014 brengt schr. eerst kort in herinnering wat de voorwaarden zijn waaronder aansprakelijkheid voor rechterlijk falen kan worden aangenomen naar (zuiver) Nederlands recht en Unierecht.
Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 5, oktober 2014 Maj mr. C. Buschgens De Aanbestedingswet op defensieen veiligheidsgebied. De eerste ervaringen van het inkoopcentrum van de Koninklijke Luchtmacht – Voor elke vorm van bedrijfsvoering, maar zeker voor militaire operaties, zijn het beste materiaal, de beste diensten en de beste infrastructuur, voor een acceptabele prijs, een absoluut vereiste. Om overheidsinstellingen hieraan te kunnen laten voldoen en om een gezonde vorm van concurrentie (binnen de Europese Unie) te garanderen, bestaat aanbestedingsregelgeving. Gelet op het feit dat er zich de afgelopen periode behoorlijke aanbestedingsrechtelijke ontwikkelingen hebben voorgedaan, die zeker ook van belang zijn voor de (inzetbaarheid van de) krijgsmacht, worden deze ontwikkelingen vanuit een Luchtmacht-perspectief beschreven.
Onderneming en Financiering 22e jrg. nr. 3, oktober 2014 Themanummer: Financiële crisis – In september 2008 ging Lehman Brothers – een Amerikaanse systeembank – failliet. Nu er inmiddels een periode van zes jaar na het faillissement van Lehman Brothers is
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2811
Tijdschriften
verstreken, zijn de kruitdampen van de financiële crisis waartoe dit faillissement leidde, enigszins opgetrokken en wordt het tijd om het (slag) veld van de nieuwe regelgeving en andere maatregelen die naar aanleiding daarvan tot stand zijn gekomen, te overzien en te evalueren. Mr. drs. C. Riekerk Regulering na Lehman – Dit artikel bevat een overzicht van relevante regelgeving die tot stand is gekomen naar aanleiding van (de lessen uit) het faillissement van Lehman Brothers. Het overzicht kent een onderverdeling in vier categorieën. Te weten ‘toezicht en systeem’, ‘soliditeit’, ‘transparantie’ en ‘integriteit en kwaliteit’. Op basis van het overzicht wordt een aantal trends gesignaleerd met betrekking tot de beschreven regelgeving. Mr. drs. A.M. Helstone De wenselijkheid van beheerst beloningsbeleid in de financiële sector – In de afgelopen zes jaar heeft de regulering van variabele beloning bij financiële ondernemingen na de val van Lehman Brothers niet stilgestaan. In dit verband wordt er met name in Nederland een niet-aflatende strijd voor beheerst beloningsbeleid in de financiële sector gevoerd. Deze bijdrage richt zich op de belangrijkste initiatieven voor regulering van beloningen bij financiële ondernemingen van de afgelopen zes jaar. Hierbij wordt ook stilgestaan bij de recente voornemens van de Nederlandse wetgever om een bonusplafond van 20% te introduceren voor alle medewerkers die werkzaam zijn in de financiële sector. Daarbij wordt ingegaan op de vraag in hoeverre het wenselijk is dat deze nieuwe regels naast de bestaande regels worden geïntroduceerd. Prof. dr. J.N. Bouwman Bankenbelasting – De kredietcrisis heeft in Nederland in 2012 geleid tot de invoering van een bankenbelasting. Deze belasting treft zogenoemde ongedekte schulden waarmee banken hun bedrijf financieren. Banken zijn bankenbelasting verschuldigd voor zover hun ongedekte schulden een doelmatigheidsvrijstelling overtreffen. De bankenbelasting wordt verhoogd indien aan het bestuur een bovenmatige bonus wordt toegekend. Andere landen hebben heffingen ingevoerd die
2812
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
vergelijkbaar zijn met de Nederlandse bankenbelasting. Om samenloop van deze heffingen tegen te gaan, zijn maatregelen getroffen ter voorkoming van dubbele bankenbelasting. De techniek van de Nederlandse bankenbelasting en de voorkoming van dubbele bankenbelasting staan in deze bijdrage centraal. Aan de invoering van de bankenbelasting zijn in de parlementaire geschiedenis doelstellingen en randvoorwaarden verbonden. Deze worden ook in deze bijdrage besproken. Betwijfeld kan worden of zij volledig zijn gerealiseerd met de invoering van de huidige bankenbelasting. Mr. R.P.C. Adema Financial Transaction Tax (FTT): de gevolgen van de extraterritoriale werking voor Nederlandse financiële instellingen – Op 14 februari 2013 heeft de Europese Commissie een herziene versie gepubliceerd van het voorstel voor een gemeenschappelijk systeem voor de heffing van Financial Transaction Tax (FTT). Nederland doet hier vooralsnog niet aan mee. Desalniettemin kunnen Nederlandse financiële instellingen – en de spaarproducten en oudedagsvoorzieningen van deze instellingen – wel worden getroffen door de FTT. Dit komt door de territoriale werking van het voorstel. In deze bijdrage worden de gevolgen hiervan uiteengezet. Prof. mr. D.F.M.M. Zaman, mr. G.M. Portier, mr. dr. J. Nijland Governance en bescherming van banken – In deze bijdrage bespreken schrs. de vraag welke publiek- en privaatrechtelijke mogelijkheden er bestaan om op permanente wijze een bank (of andere financiële instelling) te beschermen tegen beleid dat niet is gericht op het publieke belang. Daarbij worden mogelijke publiek- en privaatrechtelijke instrumenten vergeleken en geplaatst in een nationaalen Europeesrechtelijk kader. Aangezien publiekrechtelijke instrumenten uit hoofde van de Interventiewet slechts onder bepaalde voorwaarden inzetbaar zijn (dreigende insolventie van de onderneming of instabiliteit van het financieel stelsel) en traditionele beschermingsconstructies slechts kunnen worden ingezet ter voorkoming van vijandige overnames, zien schrs. mogelijkheden voor
het gebruik van aanvullende privaatrechtelijke instrumenten ter stimulering van beleid van banken gericht op het publieke belang. Dr. A.E.H.M. Wijngaards, mr. M.A.A. Khan Gedrag in het prudentieel toezicht – Het toezicht op gedrag is een onderdeel van het nieuwe, vooruitblikkende toezicht dat De Nederlandsche Bank (DNB) sinds de financiële crisis heeft ingericht. Dit artikel bespreekt de rol van het toezicht op gedrag in het prudentieel toezicht van DNB, en de manier waarop DNB hieraan invulling geeft. Ook wordt de juridische basis voor het toezicht op gedrag in nationale en internationale wet- en regelgeving uitgewerkt. Het artikel besluit met een bespreking van de belangrijkste uitdagingen en toekomstige ontwikkelingen voor het toezicht op gedrag.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 5, oktober 2014 Mr. M. Davidović, prof. mr. P.R. Rodrigues Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens – In deze kroniek worden de consumentenrechtelijke oordelen van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) van 2013 besproken. Deze oordelen worden gegeven op grond van art. 7 Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Dit artikel verbiedt het maken van onderscheid bij het aanbieden van diensten en goederen. Het houdt een verbod in voor zeven gronden, te weten ras, geslacht, geloof of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, nationaliteit, politieke gezindheid en burgerlijke staat. Daarnaast is er de verplichting tot het toegankelijk maken van openbaar vervoer voor mensen met een handicap of chronische ziekte. Mr. dr. J.A. Luzak Een storm in een glas water? Over de rechtsmiddelen van een consument bij non-conforme goederen na de beslissing van het Hof van Justitie in Weber en Putz – Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de taak om Europese
Tijdschriften
wetgeving op een manier uit te leggen die harmonisatie van Europees privaatrecht stimuleert. De uitspraak van het Hof in Weber en Putz is echter stevig bekritiseerd vanwege de onzekerheid die het hof hierin creeert met betrekking tot de vraag hoe de rechtsregels betreffende de rechtsmiddelen waarop een consument een beroep mag doen in geval van non-conformiteit van al geïnstalleerde goederen door nationale rechters moeten worden uitgelegd. In dit artikel wordt uitgebreid stilgestaan bij de Nederlandse en de Duitse implementatie van de uitspraak in Weber en Putz.
Tijdschrift voor Financieel Recht 16e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. drs. R.M.C. Philipsen Toegang tot een basisbetaalrekening in Nederland na implementatie van de ‘Payment Account Directive’ – Op 28 augustus 2014 is de ‘Directive of the European Parliament and of the Council on the comparability of fees related to payment accounts, payment account switching and access to payment accounts with basic features’, afgekort tot ‘Payment Account Directive’ of ‘PAD’ gepubliceerd. De richtlijn is op 15 april 2014 goedgekeurd door het Europees Parlement, nadat eind maart in de triloog overeenstemming was bereikt. De implementatietermijn is twee jaar. In deze richtlijn komen vier onderwerpen aan bod: de vergelijkbaarheid van betaaldiensten; het wisselen van een betaalrekening, zowel tussen banken gevestigd in dezelfde lidstaat als tussen banken in verschillende lidstaten; de toegang tot een basisbetaalrekening; de klachtenbehandeling bij betaalrekeningen. In deze bijdrage gaat schr. in op de toegang tot de basisbetaalrekening. Na een korte beschrijving van de huidige Nederlandse situatie en de historie van de richtlijn wordt inhoudelijk ingegaan op de richtlijn. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de impact van de richtlijn en de juridische vragen die daarbij opkomen. Ook wordt ingegaan op de implementatie van de
richtlijn in Nederland, en de proportionaliteit en subsidiariteit van de richtlijn. Schr. sluit af met een conclusie. Mr. A. Schouten De bescherming van derivatenbeleggers tegen het faillissement van hun tussenpersoon: de oplossing is nabij – Op 26 juni 2014 werd het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2016 (Conceptregeling), waarvan de regeling ter bescherming van derivatenbeleggers tegen het faillissement van hun tussenpersoon één van de belangrijkste onderdelen vormt, en de bijbehorende toelichting ter consultatie voorgelegd aan de markt. De Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) bevat reeds een grondslag voor het veiligstellen van financiële instrumenten die worden aangehouden door beleggingsondernemingen en toebehoren aan cliënten. De Conceptregeling beoogt zowel de implementatie van MiFID als de integratie van EMIR te bewerkstelligen. In dit artikel staat de ‘integratie’ van European Market Infrastructure Regulation (EMIR) in het Nederlandse recht en de vraag of de Conceptregeling daar op een juiste wijze aan beantwoordt centraal. Eerst wordt beschreven wat de beschermingsregeling in EMIR inhoudt en op welke wijze het Nederlandse recht de rechtstreekse werking van EMIR thans belemmert. Daarna volgt een beschrijving van de wijze waarop de Conceptregeling derivatenbeleggers beoogt te beschermen tegen het faillissement van hun tussenpersoon. Tot slot volgen enkele punten van kritiek met betrekking tot de Conceptregeling en wordt afgesloten met een suggestie voor een alternatieve wijze van bescherming van derivatenbeleggers. Mr. drs. J.A. Jans Nieuwe ontwikkelingen in regelgeving betaaldiensten en de barrières voor markttoegang – Ter harmonisering van het toezicht op de betaaldienstsector en het bevorderen van de onderlinge concurrentieverhoudingen tussen betaaldienstverleners heeft de Europese wetgever sinds eind jaren tachtig een aantal wetgevingsinitiatieven ontwikkeld, waarmee gestaag is gebouwd aan een eensluidend juridisch raamwerk voor de Europese
betaaldienstsector. Tot die tijd werd het toezicht op deze sector voornamelijk gekenmerkt door een hoge mate van fragmentatie, waarbij elke lidstaat van de Europese Unie (EU) bij het uitoefenen van toezicht haar eigen wettelijke normenkader hanteerde. Vanwege het gebrek aan harmonisatie vonden binnen de EU relatief weinig grensoverschrijdende betaaltransacties plaats en waren de concurrentieverhoudingen tussen de verschillende categorieën betaaldienstverleners ernstig verstoord. Er was dan ook geen sprake van een ‘level playing field’ voor betaaldienstverleners. In deze bijdrage wordt onderzocht in welke mate de nieuwe regels voor betaalinstellingen, zoals deze zijn opgenomen in de huidige redactie van het Richtlijnvoorstel, daadwerkelijk leiden tot een verdere reductie van de barrières voor markttoegang voor betaalinstellingen. Mr. M.L. Louisse, mr. F. van de Hoef Het financieel toezicht op zorgverzekeraars – Zorgverzekeraars zijn enigszins een vreemde eend in de bijt binnen het financieel toezicht, omdat zij actief zijn in twee gereguleerde sectoren: de financiële sector en de zorgsector. Hierdoor rusten op zorgverzekeraars zowel verplichtingen uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht (Wft), als uit hoofde van de zorgwetgeving, in het bijzonder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Zij staan dan ook zowel onder toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), als van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). In dit artikel gaan schrs. in op het juridische kader waarbinnen zorgverzekeraars actief zijn. Daarnaast gaan zij in op de wisselwerking tussen de verplichtingen en het toezicht uit hoofde van de Wft en de verplichtingen en het toezicht uit hoofde van de zorgwetgeving. Zij geven ter inleiding een korte schets van de zorgverzekeraar en de zorgverzekering.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 6, oktober 2014 P.H.N. Quist Conversie van aandelen. Enige opmerkingen bij een ongeregeld verschijnsel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2813
Tijdschriften
– De omzetting van aandelen in aandelen met een gelijke, lagere of hogere nominale waarde, waaraan andere financiële rechten, andere zeggenschapsrechten en/of andere verplichtingen worden verbonden, wordt conversie genoemd en is niet in de wet geregeld. Conversie behoeft een statutaire grondslag of een statutenwijziging. Wanneer in de statuten een conversieregeling is opgenomen, heeft dit tot gevolg dat op conversie overeenkomstig de statutaire regeling de wettelijke bepalingen omtrent minderheidsbescherming niet van toepassing zijn. Door conversie komt geen nieuw aandeel tot stand. Op het aandeel gevestigde beperkte rechten blijven in stand, zij het dat deze rechten als van het hoofdrecht afgeleide rechten wel kunnen worden uitgehold. Het komt in de praktijk vaak voor als financieringsinstrument bij werknemersparticipaties, bij bedrijfsopvolging of bij herstructureringen van aandeelhoudersbelangen in het algemeen. In deze bijdrage wordt beschreven wat conversie inhoudt en of voor conversie een statutaire grondslag is vereist. Er wordt ingegaan op minderheidsbescherming, het conversiemechanisme en de goederenrechtelijke aspecten van conversie. Het gaat alleen om de conversie van aandelen in de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. S.M. Kröner-Rosmalen Beloningsbeleid in de financiële sector anno 2014 – Beloningsbeleid in de financiële sector heeft de laatste tijd ongekend veel aandacht met name omdat wordt gedacht dat onverantwoorde beloningsstructuren van sommige financiële ondernemingen hebben geleid tot het nemen van buitensporige en onverantwoorde risico’s in de bankensector, waardoor de financiële crisis is veroorzaakt. Inmiddels zijn er maatregelen genomen ten aanzien van het beloningsbeleid in de financiele sector, waarbij zowel nationale en internationale wetgeving is aangepast. In deze bijdrage wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen in de beloningsregelgeving. Onder andere is op 13 juni 2014 het Wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel introdu-
2814
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
ceert een breed pakket aan regels dat financiële ondernemingen verplicht tot het voeren van een beheerst beloningsbeleid en dat excessieve variabele beloningen aan banden legt. Er komt een nieuw hoofdstuk in de Wet op het financieel toezicht. In het wetsvoorstel is een bonusplafond opgenomen. De variabele beloning in de financiële sector wordt gemaximeerd op 20% van de vaste beloning. Voorgenomen inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2015. W.P. Wijers Zorgplicht bij rentederivaten in het mkb – De verkoop van rentederivaten zorgt voor potentieel grote problemen. De bank heeft een belang dat tegengesteld is aan het belang van de klant. Bij een renteswap sluit een klant een geldlening af tegen een variabele (1 of 3 maands) Euriborrente plus een opslag. Om het renterisico te beheersen, wordt een renteswap afgesloten. Daarmee wordt een vaste rente betaald. Gedachte is dat de klant wordt beschermd tegen het stijgen van de variabele rente. Bij stijging van de rente betaalt de klant een hogere variabele rente onder lening, maar dit nadeel wordt gecompenseerd door het ontvangen van een hogere variabele rente onder de renteswap. Toch zijn er risico’s die de klant ten tijde van het overeenkomen van het rentederivaat niet kende of overzag. De klant koopt een ‘verzekering’ tegen een stijgende variabele rente die achteraf geen verzekering blijkt.
Vennootschap & Onderneming 24e jrg. nr. 9, oktober 2014 Mr. F.A.M. Tol De inkleuring van het vennootschappelijk belang – In deze bijdrage wordt een omschrijving gegeven van de invulling van het begrip ‘vennootschappelijk belang’ in de wetsgeschiedenis en de Corporate Governance Code. Verder wordt ingegaan op de opvattingen die naar voren komen in de literatuur en tot slot wordt aandacht besteed aan recente jurisprudentie waarin het begrip aan bod komt.
Mr. E.F. Renardel de Lavalette Het verlichte openbaarmakingsregime voor prospectussen – In deze bijdrage bespreekt schr. het op 1 juli 2012 ingevoerde verlichte openbaarmakingsregime. Dit verlichte regime wijzigt de regeling met betrekking tot de minimumeisen voor het openbaar maken van informatie in een prospectus voor emissies door bepaalde uitgevende instellingen en bepaalde aanbiedingen van effecten. Mr. F.W.B. Bulten De verdwenen rechtspersoon als procespartij – In deze bijdrage bespreekt schr. de (mogelijke) consequenties met betrekking tot de ontvankelijkheid in een juridische procedure in het geval een formele procespartij ophoudt te bestaan.
2031 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 5e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. L. Kelkensberg, mr. J.E. Bremer Inbreuk vs nietigheid in grensoverschrijdende gevallen; is de Nederlandse octrooirechter bevoegd? – Over de gevolgen van een nietigheidsverweer voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van grensoverschrijdende inbreukverbodsvorderingen hebben Nederlandse rechters en het Hof van Justitie EU zich reeds gebogen. Nog niet alle vragen rondom deze situatie zijn echter beantwoord. In deze bijdrage gaan schrs. nader in op de vraag: Is de Nederlandse rechter die ter zake een inbreukvordering rechtsmacht toekomt op basis van art. 2 EEX Vo bevoegd als voorlopige maatregel een grensoverschrijdend inbreukverbod uit te spreken, wanneer de (Nederlandse) gedaagde zich beroept op nietigheid van (ook) de ingeroepen buitenlandse octrooidelen, en in hoeverre en onder welke voorwaarden kan hij aanvullende bevoegdheden van het octrooi ontlenen aan art. 31 EEX Vo? Schrs. bespreken eerst de belangrijkste rechtspraak over deze kwestie tot 12
Tijdschriften
juli 2012. Op die datum werd het Solvay/Honeywell-arrest gewezen. Vervolgens bespreken zij de betekenis van dit arrest voor de praktijk en voor de geformuleerde vraag in het bijzonder. Daarna gaan zij in op de stand van de rechtspraak sinds dit arrest. Schrs. constateren dat de Nederlandse rechter goed raad weet met de regels die voortvloeien uit de bestaande jurisprudentie, maar dat nadere richtinggeving vanuit Luxemburg niettemin welkom is.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 62e jrg. nr. 10, oktober 2014 Themanummer: Internet B. van der Sloot Welcome to the jungle: de aansprakelijkheid van internetintermediairs voor privacyschendingen in Europa – In Europa zijn globaal drie regimes van toepassing op de aansprakelijkheid van internetintermediairs voor privacyschendingen begaan door hun gebruikers via hun netwerk. Dit zijn de e-commercerichtlijn, die providers onder bepaalde voorwaarden uitsluit van aansprakelijkheid, de Richtlijn bescherming persoonsgegevens, die providers die actief persoonsgegevens verwerken tal van plichten en verantwoordelijkheden oplegt, en de in het EVRM vervatte vrijheid van meningsuiting, die internetproviders onder voorwaarden bepaalde privileges en vrijheden toekent. Deze stelsels zijn ieder op een eigen gebied van toepassing, maar kennen ook een gedeeltelijke overlap, terwijl ze elk een geheel eigen ratio en beschermingsregime kennen. In de praktijk brengt dit rechtsongelijkheid en -onzekerheid met zich mee, voornamelijk voor providers die actief betrokken zijn bij de inrichting van online platforms. H.H.P. Lugard Click & Brick. Mededingingsrechtelijke aspecten van internetverkoop – Deze bijdrage bespreekt de toepassing van het mededingingsrecht op overeenkomsten die de online verkoop van producten en diensten betreffen. Het Europese mededingingsrecht met betrekking tot distributieovereenkomsten staat daarin centraal. Deze bijdrage gaat in op een aantal economische inzichten en het
mede daarop gebaseerde mededingingsrechtelijke regelgevend kader en bespreekt drie specifieke thema’s die in de afgelopen jaren de aandacht hebben getrokken: (i) meestbegunstigingsclausules opgelegd aan marktpartijen die hun producten en diensten aanbieden op hotelboekingssites en andere verkoopplatforms, (ii) beperkingen van internetverkoop in het kader van selectieve distributiesystemen en (iii) verticale prijsbinding. Geconcludeerd wordt dat de decentrale toepassing van het Europese mededingingsrecht op internetverkoop allesbehalve uniform is. M.Y. Schaub Een stevig web van regels voor het sluiten van elektronische overeenkomsten – Bij elektronisch contracteren moet rekening worden gehouden met verschillende specifieke regels. Met name als wordt gecontracteerd met consumenten gelden veel formele en dwingendrechtelijke vereisten, hoofdzakelijk informatieplichten. Deze bijdrage geeft een overzicht van de regels die gelden bij het sluiten van elektronische overeenkomsten en de mogelijke gevolgen bij schending. Zoals blijkt, kan men gemakkelijk ergens een steekje laten vallen, met potentieel zeer strenge sancties. M-C. Janssens De impact van het internet op de sector van het auteursrecht (of is het omgekeerd?) – een analyse aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie – Bij zijn ontstaan heeft het internet het auteursrecht voortdurend uitgedaagd met vragen over de wijze waarop de fundamentele regels van dit recht kunnen worden toegepast in de digitale online omgeving. Aanpassingen aan internationale, Europese en nationale regelgevingen bleken ontoereikend om alle vragen te beantwoorden. Deze bijdrage toont aan hoe het Hof van Justitie sinds 2009 op een (pro)actieve wijze in dit debat participeert en concrete antwoorden formuleert op enkele van deze vragen.
2032 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 5, oktober 2014 LTZI (LD) mr. M.D. Fink Een schets van het militair recht tijdens de Eerste Wereldoorlog in verband met de Nederlandse neutraliteit – Dit artikel schetst in kort bestek enkele aspecten van het militaire recht tijdens de Eerste Wereldoorlog om een idee te geven van enkele militairrechtelijke uitdagingen waarmee een neutraal land bij een oorlog aan de eigen grenzen kan worden geconfronteerd. De oorlog leidde ook tot de eerste stappen naar een internationaal strafrecht voor het berechten van oorlogsmisdadigers, waar Nederland ook bij betrokken raakte. In art. 227 van het Verdrag van Versailles werd Wilhelm II als verantwoordelijke voor de oorlog aangewezen en werd opgenomen dat Nederland zou worden verzocht om uitlevering, om de ex-keizer te berechten voor een speciaal tribunaal. Dat Nederland de ex-keizer op de tot twee maal toe gedane verzoeken van de geallieerden niet wilde uitleveren, berustte onder meer op het standpunt dat Nederland geen partij was bij het verdrag en geen internationaalrechtelijke verplichting zag om de keizer uit te leveren. Dat het neutraliteitsrecht een belangrijke rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog weerspiegelt ook in de oorlogsrechtsliteratuur uit die periode. Overwegingen van neutraliteitsrecht komen nog steeds terug in moderne onderwerpen, zoals missile - en cyber-oorlogvoering, alsmede in de context van niet-internationale conflicten die tevens een grensoverschrijdend aspect hebben. Nu vindt men de regels van het neutraliteitsrecht niet of nauwelijks meer terug.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2815
Tijdschriften
2033 Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR 36e jrg. nr. 10, oktober 2014 Themanummer: Jeugdwet en herziening kinderbescherming Mr. A.H.W.M. van Beuningen ML, mr. drs. J. Kok, FJR 2014/60 Het nieuwe jeugdstelsel en de jeugdbescherming – Op 1 januari 2015 worden de gemeenten verantwoordelijk voor het gehele jeugdstelsel, van preventie tot en met de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Tegelijkertijd worden de kinderbeschermingsmaatregelen herzien. Wat betekenen deze wetswijzigingen voor de praktijk van de jeugdbescherming? In deze bijdrage wordt deze vraag onderzocht. De gesloten jeugdzorg wordt buiten beschouwing gelaten. Mr. M. Kramer, mr. M.J.M. ten Voorde, FJR 2014/61 Rechtsbescherming onder de Jeugdwet en de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, een doolhof van procedures – De wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de Jeugdwet brengen ingrijpende wijzigingen in de jeugdsector. In deze bijdrage wordt ingegaan op de gevolgen die beide wetten hebben voor de rechtsbescherming van betrokkenen. Aan de hand van een schema wordt uiteengezet hoe de rechtsbescherming er volgend jaar komt uit te zien. Mr. dr. V.E.T. Dörenberg, FJR 2014/62 Transitie jeugdzorg: een thematische beschouwing van de gevolgen voor de jeugd-GGZ en de jeugd-LVB – De Jeugdwet maakt gemeenten verantwoordelijk voor (bijna) alle vormen van jeugdhulp, óók voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugdigen. Het ‘succes’ van deze ‘harmonisatie’ van de organisatie en financiering van zorg voor jeugdigen staat of valt met een goede uitvoering van de wet. In de uitvoering schuilt voor de specialistische zorg echter het gevaar van minder toegang, continuïteit en kwaliteit. Of het nieuw op te richten meldpunt bestand is tegen de vele vragen die hierdoor ontstaan, valt
2816
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
nog te bezien. Mr. W.F.C. Helmich, FJR 2014/63 Toezicht onder de nieuwe Jeugdwet, Samsonproof? – De inwerkingtreding van de Jeugdwet leidt onder meer tot een verandering van het toezicht op het jeugdstelsel. Dit artikel beschrijft het toezicht zoals geregeld onder de Jeugdwet, waarbij wordt getoetst of de constateringen en aanbevelingen die de commissie-Samson in 2012 deed te voorkoming van seksueel misbruik van uit huis geplaatste kinderen voldoende wettelijk is verankerd om kinderen in de residentiële jeugdzorg te beschermen. Mr. dr. C.G. Jeppesen de Boer, FJR 2014/64 Het Deense Jeugdbeschermingstelsel – Deense gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdvoorzieningen. Dit geldt zowel voor de algemene diensten zoals scholing en kinderopvang als ook voor de voorzieningen voor kinderen in risicosituaties. Op gemeentelijk niveau wordt ook de beslissing over interventies, zoals een uithuisplaatsing genomen. De nadruk ligt op preventie en een voorkeur voor minder zware (en dure) maatregelen; plaatsing van het kind bij familie of netwerk boven professionele pleegzorg, en plaatsing bij professionele pleegzorg boven residentiële zorg. Mr. P. Dorhout, FJR 2014/65 Kroniek Kinderbescherming – In deze kroniek worden enkele recente kinderbescherminguitspraken besproken. Aanleiding hiervoor is de ophanden zijnde wijziging van de kinderbeschermingswetgeving, het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Het gaat om aanpassing van de gebruikte terminologie die noodzakelijk wordt, zodra de behandeling van het wetsvoorstel Verbetering kinderbeschermingsmaatregelen is afgerond en in werking treedt.
2034 Omgevingsrecht Milieu & Recht 41e jrg. nr. 8, okotber 2014 Themanummer: Omgevingswet
Mr. H.W. de Vos, M en R 2014/118 Wetsvoorstel Omgevingswet: op weg naar een nieuwe balans. Een overzicht van de hoofdlijnen en belangrijkste veranderingen in het wetsvoorstel – Bij Koninklijke Boodschap van 16 juni 2014 is het voorstel voor de Omgevingswet (Ow) ingediend bij de Tweede Kamer. Dit is een belangrijke stap in de stelselherziening van het omgevingsrecht. Het nieuwe stelsel beoogt te voorzien in overzichtelijke, samenhangende en efficiente regels voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. In deze bijdrage worden kort de hoofdlijnen van het wetsvoorstel geschetst. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is het wetsvoorstel op diverse punten aangepast. Het gewijzigde wetsvoorstel biedt daarmee, naar het oordeel van de regering, een bestendige en duurzame basis voor het nieuwe stelsel van omgevingsrecht. In het tweede deel van deze bijdrage wordt ingezoomd op de belangrijkste veranderingen sinds het advies van de Afdeling. Tot slot worden de vervolgstappen belicht. Deze bijdrage biedt daarmee een algemene inleiding op het wetsvoorstel en geeft een aftrap voor de overige bijdragen van dit themanummer. Mr. W.J. Bosma, M en R 2014/119 Omgevingswaarde en instructieregels – een combinatie van flexibiliteit en interbestuurlijke spanningen – Twee nieuwe loten aan de boom van het omgevingsrecht zijn de omgevingswaarde en de instructieregel, die tot de kerninstrumenten van de Omgevingswet behoren. Hoewel deze instrumenten ook afzonderlijk bestaansrecht hebben, worden deze in de praktijk veelal samen ingezet. Er is dus een bijzondere samenhang tussen deze twee. In deze bijdrage wordt ingegaan op het doel van de omgevingswaarde en de instructieregel, hun specifieke betekenis onder de Omgevingswet en de wijze waarop deze instrumenten kunnen worden ingezet. Daarbij wordt het accent gelegd op de gezamenlijke toepassing van deze twee
Tijdschriften
instrumenten, en wordt waar mogelijk een vergelijking gemaakt tussen het huidige wettelijke systeem en de regeling, zoals neergelegd in het wetsvoorstel voor de Omgevingswet, dat op 17 juni 2014 ter behandeling aan de Tweede Kamer is gestuurd. Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer, M en R 2014/121 Het omgevingsplan. Een stap verder? – Het bestemmingsplan heeft zijn langste tijd gehad. Tenminste, als het wetsvoorstel Omgevingswet (Ow) volgens planning in 2018 kracht van wet krijgt. In de Omgevingswet gaat het huidige bestemmingsplan op in een nieuwe rechtsfiguur: het omgevingsplan. De drijfveer voor de regering om de Omgevingswet tot stand te brengen, is blijkens de considerans van het wetsvoorstel de wens te komen tot ‘samenhangende, doelmatige en vereenvoudigde regels’ over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Om dat doel te bereiken bevat het wetsvoorstel een zestal kerninstrumenten, waaronder het omgevingsplan. In deze bijdrage staat het omgevingsplan centraal. Bezien wordt in hoeverre het omgevingsplan tot een vereenvoudiging en een vergroting van de samenhang in het omgevingsrecht leidt. Komt de (rechts)praktijk in dat perspectief met het omgevingsplan een stap verder? Prof. mr. R. Uylenburg, M en R 2014/123 De omgevingsvergunning in het wetsvoorstel Omgevingswet. Voorlopig beoordeeld – Met de Omgevingswet wordt de reikwijdte van de omgevingsvergunning verbreed en worden enkele inhoudelijke wijzigingen in de regeling voor de omgevingsvergunning voorgesteld. De inhoudelijke normen die de inhoud van de omgevingsvergunning bepalen, worden in een uitvoeringsregeling neergelegd en niet in de Omgevingswet zelf. Schr. beperkt zich in deze bijdrage daarom tot een voorlopig oordeel over de mogelijkheden die de regeling in het wetsvoorstel voor de omgevingsvergunning biedt voor de verbetering van de afstemming van de functies van de fysieke leefomgeving. Wordt door de voorgestelde regeling voor de omgevingsvergunning de afstemming in de besluitvorming van de
belangen bij de deelaspecten van de leefomgeving bevorderd? Dr. C.A.J. Vlek, M en R 2014/125 Vrijwillige acceptatie van omgevingsrisico’s: de burger moet het weten, willen en kunnen – Kan de overheid toelaten dat burgers meer extern risico verkiezen dan volgens algemene veiligheidsnormen aanvaardbaar zou zijn? Dat lijkt niet zo simpel, want vrijwilligheid is betrekkelijk en kan zich operationeel, tactisch of strategisch manifesteren. Risico heeft méér dimensies dan ‘kans’ en ‘effect’; veiligheid draait vaak om de beheersbaarheid van extern gevaar. Risicoacceptatie hangt minder op gelimiteerde overlijdenskansen dan op aantrekkelijke voordelen en zelfredzaamheid. Om de eigen veiligheid zeker te stellen moeten vrijwillige risiconemers voldoende weten, willen en kunnen; vaak behoeven hun risicobesef, weerbaarheid en verantwoordelijkheidsgevoel versterking. Duidelijk moet ook zijn hoezeer de overheid (nochtans) aansprakelijk is bij eventuele calamiteiten. Mr. K.J. de Graaf, mr. H.D. Tolsma, M en R 2014/126 Flexibiliteit in de Omgevingswet: maatwerk, gelijkwaardigheid en experimenten – Het streven naar meer flexibiliteit in het stelsel van omgevingsrecht krijgt in de Omgevingswet onder andere vorm door het creëren van mogelijkheden om af te wijken van algemeen geldende regels. In deze bijdrage inventariseren schrs. de afwijkingsmogelijkheden die het wetsvoorstel Omgevingswet bevat en bespreken vervolgens een aantal van deze flexibiliseringsinstrumenten (maatwerkvoorschriften, maatwerkregels, gelijkwaardigheidsbepaling, experimenteerbepaling). In hun analyse van deze instrumenten besteden zij aandacht aan de vraag in hoeverre het wetsvoorstel verschilt van het huidige recht en de toetsversie Omgevingswet. Mr. S. Hillegers, mr. T.E.P.A. Lam, M en R 2014/127 (G)een integrale afweging op vergunningniveau – De procedurele integratie op vergunningniveau wordt vergroot en verkleind: meer activiteiten worden omgevingsvergunningplichtig en de onlosmakelijkheidseis wordt
geschrapt. Er komt geen integraal toetsingskader dat had kunnen leiden tot verdere materiële integratie. Is integrale afweging toch mogelijk? Mr. drs. M.M. Kaajan, M en R 2014/128 Natuurbescherming met de Omgevingswet, gaat er nu eindelijk echt iets veranderen? – Het wetsvoorstel voor de Omgevingswet is aan de Tweede Kamer gezonden. Bestaande omgevingswetten worden, geheel of gedeeltelijk, in deze nieuwe wet opgenomen. Dit artikel beschrijft de wijze waarop de Omgevingswet voorziet in de bescherming van de natuur. Na een beschrijving van de relevante onderdelen van het wetsvoorstel, gaat schr. in op de verhouding met het ook nu aanhangige wetsvoorstel voor de Wet natuurbescherming. Na een bespreking van de voor- en nadelen van volledige dan wel gedeeltelijke integratie van beide wetten, concludeert schr. dat iedere formele wijziging van het natuurbeschermingsrecht weliswaar enigszins kan bijdragen aan een eenvoudiger en praktischer systeem, maar dat de praktijk (waaronder de natuur zelf) het meest gebaat is bij effectieve regels, dat wil zeggen regels die in de praktijk ook echt werken. Of dit doel wordt bereikt met de nu aanhangige wetsvoorstellen, kan alleen de toekomst uitwijzen. Daarmee is vooralsnog onduidelijk of de formele wijzigingen die de Omgevingswet voor ogen heeft, in de praktijk ook een voordeel opleveren voor de natuurbescherming.
Tijdschrift voor Agrarisch Recht 74e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. H.J.M. van Dreumel-Wingens Mitigeren en compenseren: voer voor discussie (II) – Het arrest van het Hof van Justitie van 15 mei 2014, nr. C-521/12, en de conclusie van de advocaat-generaal bieden handvatten voor de beantwoording van de vraag of een bepaalde maatregel kwalificeert als mitigatie of compensatie. Aan de hand van deze handvatten heeft schr. in het eerste deel van het artikel besproken of de maatregel externe saldering mag worden gekwalificeerd
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2817
Tijdschriften
als mitigatie. In dit tweede deel van het artikel bespreekt zij of de maatregelen op grond van de Programmatische Aanpak Stikstof kwalificeren als mitigatie of compensatie. Tot slot gaat zij in op het belang voor de praktijk. Mr. dr. J.J.J. de Rooij Mestverwerking of mestbeperking – Op 1 januari 2014 is de mestverwerkingsverplichting in werking getreden. In deze bijdrage richt schr. zich op twee nauw met elkaar samenhangende actualiteiten, te weten het wetsvoorstel houdende regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij en de huidige stand van zaken (capaciteitsproblemen) rond de mestverwerking. Het wetsvoorstel beoogt immers groei van de melkveehouderij mogelijk te maken, zij het – kort gezegd – via mestverwerking. Vraag is echter, en dat raakt de capaciteit, hoe reëel die uitbreidingsmogelijkheid nu werkelijk is.
2035 Rechtshulp Advocatenblad 94e jrg. nr. 11, november 2014 M. Bakker Begrotingszorgen – De begroting van Veiligheid en Justitie 2015 wordt deze maand door de Tweede Kamer besproken. In deze bijdrage geven vier voorzitters van adviescommissies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) hun visie op deze begroting. Ruud Hermans maakt zich als voorzitter van de adviescommissie Burgerlijk Procesrecht zorgen over de digitalisering van de rechtspraak. Het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging en digitalisering heeft verstrekkende gevolgen voor de rechtspraktijk. Lineke Blijdorp, voorzitter van de adviescommissie Vreemdelingenrecht, pleit voor het op zorgvuldige wijze opvangen van Syrische vluchtelingen en voor een buitenschuldregeling voor uitgeprocedeerde asielzoekers. De voorzitter van de adviescommissie Strafrecht, Rob van der Hoeven, is van mening dat momenteel de positie van de verdachte er niet toe doet en dat het strafrecht repressief is. Tot
2818
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
slot heeft de voorzitter van de adviescommissie Belastingrecht, Ludwijn Jaeger, kritiek op de aangekondigde stelselherziening. Daarnaast is hij van mening dat in het belastingrecht de rechtszekerheid onder druk staat.
2036 Rechtspleging & procesrecht Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 5, oktober 2014 M.K.M. Enderink, A. Al Mansouri Nieuwe regeling buitengerechtelijke kosten – Procederen kan dusdanige financiele risico’s met zich meebrengen dat sommige partijen een geschil niet aanhangig maken, indien zij de kosten niet kunnen inschatten. Vanuit de rechtspraktijk bestaat behoefte aan meer rechtszekerheid over de (hoogte van de) toekenning van buitengerechtelijke kosten. Om dit te bereiken zijn verschillende adviezen en wettelijke regelingen geschreven, waaronder het rapport BGK-Integraal 2013. Het rapport BGK-Integraal 2013 is hier slechts gedeeltelijk in geslaagd. In het dit artikel leggen schrs. uit waarom.
2037 Staats- & bestuursrecht Advocatenblad 94e jrg. nr. 11, november 2014 N. Gloudemans-Voogd Wild geraas rond Sinterklaas – Op 12 november 2014 doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in de Sinterklaas-zaak. Schr. verdiept zich in de geschiedenis van het Sinterklaasfeest en bespreekt enkele juridische controverses uit het (recente) verleden. Sinds de jaren zestig wordt er geprotesteerd tegen Zwarte Piet. In 2013 wordt voor de intocht van Sinterklaas door de burgemeester van Amsterdam een vergunning verleend. Tegen deze vergunning worden 21 bezwaarschriften ingediend die allemaal door de burgemeester ongegrond worden verklaard. De
bezwaarmakers gaan in beroep bij de rechtbank en stellen dat de intocht van Zwarte Piet inbreuk maakt op fundamentele vrijheden. De rechtbank overweegt dat de burgemeester art. 8 EVRM bij zijn oordeel had moeten betrekken. Tegen deze uitspraak gaan partijen in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die deze zaak op 26 oktober 2014 behandelde en waarin de afdeling op 12 november uitspraak doet.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 8, oktober 2014 M. Scheltema, NTB 2014/28 Internationale regelgeving buiten de staten om: de behoefte aan bestuursrechtelijke beginselen over regelgeving – Schr. gaat in op de internationale dimensie van de vraag hoe het bestuursrecht er over 25 jaar uitziet. Schr. stelt dat op internationaal niveau sprake is van een sterke ontwikkeling in de richting van regulering en bestuur buiten een publiekrechtelijke structuur. Er is inderdaad sprake van ontstatelijking. Anders dan op nationaal niveau, waar ontstatelijking vaak een bewuste keuze is van de wetgever die tot privatisering overgaat, is de ontwikkeling op internationaal niveau veel minder doelbewust. Opvallend is, dat die ontstatelijking op internationaal niveau veel meer dan binnen nationaal verband ook het vaststellen van regels betreft. Het Nederlandse bestuursrecht heeft op dat terrein nog te weinig te bieden: over rule making is nog veel te leren van buitenlands bestuursrecht. Dit deel van het bestuursrecht heeft in Nederland dringend aandacht nodig, ook om bij grensoverschrijdende regelgeving invloed te houden. M.W. Scheltema, NTB 2014/29 Bestuursrecht van de toekomst en ‘ontstatelijking’: nieuwe perspectieven? – Traditioneel is een belangrijke ratio van het bestuursrecht de rechtsbescherming tegen de ‘overheid’. Wat als overheid heeft te gelden, wordt in de Awb met name gerelateerd aan het zijn van bestuursorgaan. Ook in
Tijdschriften
het huidige tijdsgewricht wordt belang gehecht aan het begrip bestuursorgaan om daarmee de overheid (en de toepasselijkheid van het bestuursrecht) af te bakenen. Desalniettemin rijst de vraag of de toepasselijkheid van het bestuursrecht ook in de toekomst blijvend moet worden bepaald door het begrip bestuursorgaan (in de traditionele betekenis) en het daaraan gekoppelde besluitbegrip. Dat geldt in het bijzonder gelet op de tendens van ‘ontstatelijking’ waarin publieke taken, waaronder het opstellen van regels/standaarden en het houden van toezicht, steeds meer door of samen met private entiteiten worden verricht. Deze ontwikkeling voltrekt zich zowel op nationaal als internationaal niveau, maar schr. beperkt zich in deze bijdrage tot de vraag welke consequenties deze ‘ontstatelijking’ heeft voor (de toekomst van) het bestuursrecht op nationaal niveau. F.J. van Ommeren, NTB 2014/30 Het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht: multifunctioneel en contextafhankelijk. De betekenis van het publieke taakcriterium – Dit symposium gaat over de toekomst van het bestuursrecht. De organisatie heeft gevraagd of schr. – als aftrap voor de discussie over de nationale dimensie van de ‘ontstatelijking’ van het bestuursrecht – zijn licht wil laten schijnen op de publieke taakvervulling door private instellingen. De organisatie heeft in het bijzonder de vraag voorgelegd welke rol daarbij nog moet toekomen aan het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht. C.J.M. Schuyt, NTB 2014/31 Rationaliteit en irrationaliteit in het bestuursrecht onder invloed van versnelde digitalisering – De bijdrage die schr. voor dit jubileumnummer heeft gekozen, is een voorzichtig zoeken naar een antwoord op de vraag: Welke mogelijkheden brengt de digitalisering voor de overheid en voor de burger en hoe moet het bestuursrecht daarmee omgaan? De invloed van digitalisering op het bestuursrecht is voorlopig nog lastig vast te stellen. Er is met de digitalisering van (overheids) informatie en sociale communicatie meer dan genoeg gebeurd om na drie jaar te bezien welke punten uit het preadvies staande kunnen blijven
en welke nieuwe punten eraan dienen te worden toegevoegd. Schr. bespreekt dit in vijf korte punten, waarbij hij telkens eerst een korte constatering doet, gevolgd door een korte reflectie (soms niet meer dan een speculatieve gedachte). B. de Winter, NTB 2014/32 De informatiemaatschappij en de noodzaak tot sturing – De informatiemaatschappij stelt nieuwe eisen aan het openbaar bestuur, de uitvoering van het bestuursrecht en de leiding die de overheid moet nemen. De voortuitzichten zijn somber op dit moment als we kijken naar de mate waarin het openbaar bestuur daarin slaagt. Dat komt omdat de dagelijkse praktijk laat zien dat de aansluiting van het bestuur bij de realiteit er niet is. Dat heeft invloed op de relatie met de burger en het vertrouwen van die burger in dat openbaar bestuur. Langzamerhand is de vraag of daarmee ook niet het vertrouwen in het hele rechtssysteem wordt ondermijnd of zelfs de bestaande rechtsorde wordt gemarginaliseerd. R.J.G.M. Widdershoven, NTB 2014/33 Naar een Europese harmonisatie van het nationale bestuursrecht? – In deze bijdrage wordt het algemene thema van de dag ‘Het bestuursrecht van de toekomst: de toekomst van het bestuursrecht’ belicht vanuit het perspectief van het recht van de Europese Unie. Het thema veronderstelt dat er een toekomst voor het nationale bestuursrecht is, en vanuit het EU-perspectief is die er zeker. In deze bijdrage passeren recente en toekomstige Europese ontwikkelingen de revue die een harmoniserend effect (zullen) hebben op het algemeen deel en daardoor bijdragen aan een Europeanisering ervan. Daarbij gaat het enerzijds om harmonisatie van rechtsbeginselen en fundamentele rechten door de rechtspraak van het Hof van Justitie en anderzijds om harmonisatie van (onderdelen van) het algemeen deel door Europese wetgeving. De boodschap van de bijdrage is dat de toekomst van het bestuursrecht (in toenemende mate) in Europa ligt en het bestuursrecht van de toekomst (in toenemende mate) een Europees bestuursrecht is. J.C.A. de Poorter, NTB 2014/35 Kroniek Bestuursprocesrecht – Deze kroniek beslaat de periode
maart 2014-september 2014. Onder andere komen de volgende onderwerpen aan bod: algemene ontwikkelingen op het gebied van het bestuursprocesrecht; bevoegdheidskwesties; ontvankelijkheidskwesties; voorwerp, reikwijdte en aard van de beoordeling; de procedure; bestuursrechtelijk bewijsrecht; de uitspraak en haar vervolg; bijzondere procedures; administratief kort geding; rechtsmiddelen.
Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 6, oktober 2014 J.M.C. Niederer, J.C.L.M.A. van Gemert Proceskostenvergoeding in de Awb: actuele ontwikkelingen – In het bestuursrecht wordt vaak over proceskosten geprocedeerd. Aan de hand van recente jurisprudentie bespreken schrs. de stand van zaken en actualiteiten aangaande dit onderwerp. De systematiek van de proceskostenvergoedingen, zoals geregeld in art. 7:15 lid 2 Awb en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), wordt besproken. Hierbij komen begrippen als ‘derde’ en ‘beroepsmatige rechtsbijstand’ aan bod. Vervolgens gaan schrs. nader in op de problematiek van de weging van proceskostenvergoedingen waarbij tevens wordt ingegaan op verwante onderwerpen zoals onder meer tarifering en ‘no cure no pay’. Schrs. concluderen dat uit de jurisprudentie een helder beeld naar voren komt. Binnen het bestuursrecht zijn twee trends waar te nemen: zowel bij bezwaar als beroep wordt gewerkt met één wegingsfactor en het begrip ‘derde’ moet ruimer worden gezien dan voorheen. Desondanks vragen zij zich af of dit ook tot minder procedures leidt gelet op onder meer de opkomst van ‘no cure no pay’ bureaus. Y. Schönfeld Vijf jaar Wet dwangsom en direct beroep bij niet tijdig beslissen – De Wet dwangsom en direct beroep bij niet tijdig beslissen trad vijf jaar geleden in werking. In verband hiermee onderzoekt schr. hoe deze wet in de jurisprudentie wordt toegepast. Daarnaast bespreekt schr. de voorgestelde wetswijziging die als doel heeft misbruik van de dwangsom-regeling in het kader van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2819
Tijdschriften
bestrijden. Na een schets van de drie versnellingsinstrumenten uit de Awb, te weten de dwangsom-regeling, het rechtstreeks beroep en de lex silencio positivo, gaat schr. verder in op de voorgestelde wetswijziging. Volgens schr. blijkt dat van de Wet dwangsom in de praktijk gretig gebruik wordt gemaakt. Deze wet draagt zeker bij aan het tijdig beslissen door bestuursorganen. Wob-verzoeken uitzonderen van het bereik van de Wet dwangsom, zoals de wetswijziging voorstelt, is naar de mening van schr. een goede maatregel om het misbruik tegen te gaan.
2038 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad 94e jrg. nr. 11, november 2014 T. Scheltema ‘Wij zijn er niet om advocaten op te voeden’ – Een interview met Taru Spronken.Als advocaat bevocht ze een sterkere positie van de verdachte. Als wetenschapper bracht ze de positie van verdachten in heel Europa in kaart. Vorig jaar werd ze advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Die schoof – tegen haar zin – de toelating van de advocaat tot het politieverhoor opnieuw op de lange baan.
Bijzonder Strafrecht & Handhaving 1e jrg. nr. 2, oktober 2014 Mr. A. Zeeman, mr. A.A. Feenstra Spreken is zilver, zwijgen is goud: een inlichtingenverplichting zonder waarborg fout? De reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel en de (voorgenomen) faillissementswetgeving – In deze bijdrage gaan schrs. in op een aantal onderwerpen waarbij de reikwijdte en toepassing van het nemo tenetur-beginsel aan de orde is. Ten eerste is dit het veelbesproken Chambaz-arrest van het EHRM. In dit arrest heeft het EHRM het nemo
2820
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
tenetur-beginsel uitgebreid naar de persoon die ‘niet kan uitsluiten’ dat gevorderd materiaal voor bestraffingsdoeleinden wordt gebruikt. Vervolgens gaan zij in op de ‘receptie’ van het Chambaz-arrest in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Voor een goed begrip voor de samenhang met voorgaande EHRM-arresten wordt voorafgaand aan beide onderwerpen een analyse gegeven van de ‘klassieke’ jurisprudentie ten aanzien van het nemo tenetur-beginsel. Hiernaast besteden schrs. aandacht aan een nieuwe wending bij de toepassing van het nemo tenetur-beginsel, namelijk de uitwerking in de faillissementspraktijk. Door de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie en de focus van het Openbaar Ministerie op faillissementsfraude is de toepassing van het nemo teneturbeginsel op dit terrein actueel geworden. In de faillissementswetgeving zijn legio verplichtingen opgenomen van een gefailleerde ten opzichte van de curator, terwijl het nemo teneturbeginsel in die relatie nog betrekkelijk onontgonnen gebied lijkt. Ten slotte ronden schrs. af met een standpunt omtrent de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel, alsmede een waardering hoe de huidige en toekomstige faillissementswetgeving zich verhoudt tot dat beginsel. Dr. R.L.N. Westra, dr. mr. G.J.C.M. Bakker Toezicht, innovatie en regie – Op 9 september 2013 verscheen het rapport ‘Toezien op publieke belangen’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De ondertitel ‘Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht’ is veelzeggend. Het zinspeelt op een veranderende kijk op toezicht. Dat toezicht volop in de maatschappelijke, politiek-bestuurlijke en wetenschappelijke belangstelling staat, wordt mede veroorzaakt door kwesties als Vestia (woningcorporatie), Amarantis (onderwijs), SNS (financiële sector) en het Ruwaard van Putten ziekenhuis (gezondheidszorg). Dit zijn recente voorbeelden van situaties waar mogelijk falend toezicht een rol heeft gespeeld. Mr. J.T.E. Vis & mr. E. van Reydt ‘Salduz’ bij niet-aangehouden verdachten: de Hoge Raad schiet tekort – In dit stuk zetten schrs. de huidige stand van zaken rond het recht op
consultatiebijstand voor niet-aangehouden verdachten uiteen en betogen zij dat de rechtspraak van de Hoge Raad ter zake de consultatiebijstand voor deze categorie verdachten de toets van het EHRM niet kan doorstaan.
Expertise en Recht Nr. 5, oktober 2014 Ir. J.C. de Zoete, mr. drs. K.C.J. Vriend, mr. dr. M.M. Dolman, prof. dr. R.W.J. Meester, prof. dr. M.J. Sjerps Het gebruik van schakelbewijs; juridische en kanstheoretische gezichtspunten – In deze bijdrage wordt het gebruik van schakelbewijs in strafzaken vanuit twee verschillende en elkaar soms tegensprekende gezichtspunten beschreven. Naast een juridische beschouwing wordt bezien hoe schakelbewijs vanuit een kanstheoretische invalshoek kan worden benaderd en geduid. Met deze bijdrage hopen schrs. inzichtelijk te maken dat verschillende disciplines fundamenteel anders tegen dergelijk bewijs kunnen aankijken. Vanuit dit inzicht hopen schrs. dat zowel strafjuristen als wiskundigen van elkaars benaderingen leren en interpretatiefouten worden voorkomen. Tevens willen zij een discussie op gang brengen over de verschilpunten tussen de juridische en de kanstheoretische visies op schakelbewijs. Mr. G.C. Haverkate De Wet deskundige in strafzaken – In dit artikel wordt aandacht besteed aan de bevoegdheid van de rechter-commissaris om ambtshalve een deskundige te benoemen. Daarmee beoogt schr. in de eerste plaats eventuele onduidelijkheden weg te nemen die hij in een vorige aflevering uit deze reeks wellicht heeft veroorzaakt. In de tweede plaats gebruikt schr. dit onderwerp om de positie van de rechter-commissaris (R-C) te beschrijven zoals deze eruit is komen te zien na de inwerkingtreding van de Wet versterking positie R-C. Dit gaat onderwerp gaat min of meer als vanzelf over in enkele opmerkingen over de overbodigheid van het huidige art. 176 Wetboek van Strafvordering. Daarna wordt ingegaan op de introductie in de wet van
Tijdschriften
twee nieuwe benoemingsbevoegdheden, namelijk voor de gedelegeerd R-C en de zittingsrechter. Schr. sluit af met een kleine verwijzing naar iets groots, namelijk het departementale wetgevingsproject Modernisering Wetboek van Strafvordering. Drs. A.J. Meulenbroek Grootschalig DNA-identificatieonderzoek – Wanneer als gevolg van een ramp een groot aantal slachtoffers moet worden geïdentificeerd wordt het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) ingezet. Het LTFO is een team van de Nederlandse politie en partners, waarin de deskundigheid op het gebied van forensische opsporing en identificatie van slachtoffers in ons land is gebundeld. Specialisten van het LTFO verzamelen gegevens van de slachtoffers en leggen al deze bevindingen vast. Tijdens het onderzoek door het LTFO worden ook bemonsteringen gedaan voor DNAonderzoek. Het gaat hierbij om spier-
weefsel, botmateriaal en een gebitselementen. Indien mogelijk nemen dactyloscopisten vingerafdrukken af en maken forensisch odontologen röntgenfoto’s van de gebitten en stellen de gebitsstatussen vast. Daarnaast worden de kleding, sieraden, brillen en andere aangetroffen persoonlijke eigendommen van de slachtoffers uitgebreid beschreven en gefotografeerd.
2039 Vreemdelingenrecht Advocatenblad 94e jrg. nr. 11, november 2014 B. van Melle Minikroniek arbeidsmigratie – Arbeidsmigratie is een rechtsgebied waar veel advocaten mee in aanraking komen en waarop veel gebeurd. Het heeft een sterke politie-
ke lading, is altijd in beweging en kent veel beleidswijzigingen. Hierbij worden nationale wetgevingsambities begrenst door het communautaire vrije verkeer en (Europese en andere) grondrechten. Schr. zet recente ontwikkelingen op een rij en bespreekt wetgeving en jurisprudentie. Hierbij staan centraal de op 1 juni 2013 in werking getreden Wet modern migratiebeleid, de aanscherping van de Wet arbeid vreemdelingen (op 1 januari 2014), Wet gecombineerde vergunning voor arbeid en verblijf (de implementatie van Richtlijn 2011/98/EC) en het recente al genoemde belangwekkende arrest van het HvJ-EU van 11 september 2014 over grensoverschrijdende dienstverrichting. In deze uitspraak oordeelde het Hof dat een EU-onderneming met legale werknemers uit een niet-EU-land diensten mag verrichten in een andere lidstaat.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2821
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Kort verblijf vreemdelingen 2040 - Wet tot implementatie van de Verordening (EU) nr. 610/2013 van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 (PbEU 2013, L 182) – Ingevolge artikel 7 van de Verordening is deze in werking getreden op 19 juli 2013 en zijn enkele onderdelen, betreffende de geldigheid van het reisdocument en de duur van het voorgenomen verblijf, van toepassing vanaf 18 oktober 2013. De verordening is weliswaar verbindend en in al haar onderdelen rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten maar desondanks kunnen toch implementatie maatregelen nodig zijn in de nationale regelgeving, bijvoorbeeld om een verordening zijn nuttig effect doen hebben in de nationale rechtsorde of om bepalingen in de nationale wetgeving, die niet of niet langer stroken met die van de verordening, te schrappen of daarmee in overeenstemming te brengen. Van dat laatste is hier sprake. De Verordening zal nader worden geïmplementeerd door middel van wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000. Ook worden enkele aanpassingen van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 doorgevoerd. De Verordening strekt ertoe om regels betreffende de wijze van berekening van de termijnen voor toegestaan kort verblijf, die in verschillende Europese rechtsinstrumenten voorkomen met betrekking tot
2822
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
onderdanen van derde landen, te verduidelijken, te vereenvoudigen en te harmoniseren. Het verblijf van korte duur op het grondgebied van de lidstaten, in de zin van onder meer de Schengengrenscode en de Visumcode, is ingevolge de Verordening bepaald op ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen. Tevens is bepaald dat de datum van inreis geldt als de eerste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten en de uitreisdatum als laatste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Die wijzigingen hebben tot gevolg dat de maximum periode van beoogd verblijf in alle gevallen gelijk is gemaakt. De nu vervangen berekeningswijze op basis van maanden (drie maanden binnen een periode van zes maanden) leidde in de praktijk tot ongerechtvaardigde verschillen van een of enkele dagen, omdat maanden 28, 29, 30 of 31 dagen omvatten. Inwerkingtreding m.i.v. 01-11-2014.
regels betreffende de wijze van berekening van de termijnen voor toegestaan kort verblijf, die in verschillende Europese rechtshandelingen voorkomen met betrekking tot onderdanen van derde landen, te verduidelijken, te vereenvoudigen en te harmoniseren. Ingevolge de Verordening is de termijn thans op ten hoogste 90 dagen gesteld, binnen een periode van 180 dagen (in plaats van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden). Gevolg daarvan is dat, ongeacht de tijd van het jaar, de termijn waarvoor ten hoogste verblijf van korte duur kan worden toegestaan altijd even lang is, namelijk 90 dagen. Van de gelegenheid is verder gebruik gemaakt om de vervanging, die per 1 juni 2013 ingevolge het Besluit modern migratiebeleid heeft plaatsgevonden, van de garantstelling door een bankgarantie gedeeltelijk ongedaan te maken door de garantstelling te herstellen in artikel 2.11, tweede lid. Inwerkingtreding m.i.v. 01-11-2014. Besluit van 3 oktober 2014, Stb. 2014, 401
Wet van 01-10-2014, Stb. 2014, 400 (Kamerstukken 33 944)
Berekening kort verblijf vreemdelingen 2041 - Besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 ter implementatie van de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PbEU 2006, L 381) en implementatie van de Verordening (EU) nr. 610/2013 van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 (PbEU L 2013, 182) – De als tweede genoemde Verordening omvat technische wijzigingen, die er onder meer toe strekken om
Aanscherping inburgering 2042 - Besluit tot wijziging van het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de toevoeging van een praktijkexamen ten behoeve van de oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt aan het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving en enkele andere wijzigingen – Met dit besluit wordt aan het inburgeringsexamen in Nederland, onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving, vanaf 1 januari 2015 oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt toegevoegd. Oriëntatie op de arbeidsmarkt dient ertoe de start op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. In de Regeling inburgering zal worden geregeld dat het nieuwe examenonderdeel bestaat uit het maken van een portfolio dat wordt beoordeeld door examinatoren. Op basis van het portfolio wordt vervolgens een eindgesprek gevoerd met een panel van examinatoren. Besluit van 16-10-2014, Stb. 2014, 404
Wetgeving
Thuiskopievergoedingen
Samenhangende zaken Bpb
2043 - Besluit houdende wijziging van het Besluit van 23 oktober 2012 tot aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet – Op 10 april 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie arrest gewezen in de zaak ACI Adam B.V. e.a. tegen Stichting de Thuiskopie en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het Unierecht, met name artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2001/29/ EG van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (de Auteursrechtrichtlijn) juncto artikel 5, vijfde lid, van de Auteursrechtrichtlijn, in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die het maken van een privékopie van een op grond van de Auteurswet beschermd werk of ander op grond van de Wet naburige rechten beschermd materiaal voor eigen oefening, studie of gebruik uit een ongeoorloofde bron toestaat. Het Hof heeft ook geoordeeld dat het Unierecht er evenzeer aan in de weg staat dat rechthebbenden voor privékopiëren uit ongeoorloofde bron via de thuiskopievergoedingen worden gecompenseerd. Als gevolg van dit arrest en rekening houdend met de in de praktijk geconstateerde sterk verminderde ontduiking, en met de omstandigheid dat minder aanvragen zijn gedaan voor teruggave in verband met professioneel gebruik, worden thuiskopievergoedingen over de volle breedte met 30% verlaagd. Daarnaast worden met dit besluit e-readers vergoedingsplichtig en gaat voor audio-/videospelers, HDD recorders, settopboxen met harde schijf, smartphones/telefoons met MP3-functie alsmede tablets, ongeacht de opslagcapaciteit, een enkel tarief gelden. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
2044 - Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken – Dit besluit strekt ertoe om in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de regeling voor samenhangende zaken in het bestuursrecht te verruimen. Hierdoor zal sneller sprake zijn van samenhangende zaken. Dit wordt bewerkstelligd door schrapping van de vereisten dat het moet gaan om nagenoeg identieke besluiten waartegen op vergelijkbare gronden bezwaar of gemaakt of beroep is ingesteld. Het vereiste dat de bezwaren of beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moeten zijn ingediend, wil sprake kunnen zijn van samenhangende zaken, is vervangen door het criterium dat de bezwaren of beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moeten zijn behandeld. Zo is men voor de vraag of sprake is van samenhangende zaken niet afhankelijk van de rechtsbijstandverlener en de vraag of deze de bezwaren of beroepen al dan niet gelijktijdig indient. Leidend wordt de vraag of het bestuursorgaan onderscheidenlijk de bestuursrechter de bezwaren onderscheidenlijk beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandelt. Door deze verruiming van het tweede lid zal dus sneller sprake zijn van een samenhangende zaak waardoor het bestuursorgaan en de rechter vaker in situaties dat meerdere zaken gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig worden behandeld, en dezelfde rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak, voor de kosten de vergoeding voor één zaak (bij minder dan vier zaken) dan wel 1,5 zaak (bij vier of meer zaken) in aanmerking zal nemen. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015.
Besluit van 28-10-2014, Stb. 2014, 410
Besluit van 27-10-2014, Stb. 2014, 411
Afsteektijden vuurwerk 2045 - Besluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit (beperking afsteektijden consumentenvuurwerk) – Dit besluit beperkt de tijden voor het afsteken van vuurwerk op oudejaarsdag en nieuwjaarsnacht tot de
periode tussen 18.00 uur ’s avonds en 02.00 uur ’s nachts. Dit was van 10.00 ‘s ochtends tot 02.00. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 29-10-2014, Stb. 2014, 416
Nieuwe wetsvoorstellen Proeven met in het wild gevangen dieren 2046 - Wetsvoorstel (29-10-2014) tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU – Dit wetsvoorstel voorziet in een aanpassing van artikel 1 0f zoals opgenomen in artikel I, onderdeel R, van genoemde wet. Richtlijn 2010/63/EU van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt had op 10 november 2012 geïmplementeerd moeten zijn. Genoemd voorstel van wet is momenteel aanhangig bij de Eerste Kamer. In de nota naar aanleiding van het verslag, die op 3 oktober 2014 naar de Eerste Kamer is gezonden (Kamerstukken I 2014/15, 33 692, I), is aangekondigd dat een wetsvoorstel in procedure zal worden gebracht om het hiervoor genoemde artikel 10f weer in lijn te brengen met de richtlijn. Het onderhavige wetsvoorstel geeft hier gevolg aan. Het artikel 10f gaat over het gebruik van in het wild gevangen dieren in dierproeven. Door een amendement was dit artikel gewijzigd. De regering acht die wijziging onwenselijk omdat zij vreest dat hierdoor een belangrijk deel van het huidige fundamenteel biologisch veldonderzoek niet meer mogelijk zal zijn en de positie van Nederland in het fundamenteel en fundamenteel-strategisch onderzoek met in het wild gevangen dieren hiermee in gevaar zou komen. Bovendien is de wijziging niet in lijn met de richtlijn. Met dit wetsvoorstel komt artikel 10f weer te luiden zoals oorspronkelijk aan de Tweede Kamer was voorgelegd. Kamerstukken II 2014/15, 34 062, nrs. 1-3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2823
Wetgeving
Wrakopruimingsverdrag 2047 - Wetsvoorstel (15-10-2014) houdende goedkeuring van het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken (Trb. 2008, 115) – Doelstelling van het Verdrag is het reguleren van de bevoegdheid van de kuststaat om in zijn exclusieve economische zone (in het vervolg: EEZ) wrakken, schepen en daarvan afkomstige zaken op te (laten) ruimen en de kosten daarvan te verhalen op de scheepseigenaar. Hoewel het Wrakopruimingsverdrag primair van toepassing zal zijn in de EEZ van elke verdragsstaat, is de mogelijkheid geopend dat een verdragspartij het Verdrag ook toepast op wrakken in zijn territoriale zee en op de binnenwateren. Nederland heeft zich sterk ingezet voor de totstandkoming van het Wrakopruimingsverdrag. Verwacht wordt dat het de verdragspartijen goede juridische en financiële mogelijkheden biedt om de nodige maatregelen te nemen om gevaar voor het milieu, de kust of daarmee verbonden belangen, dan wel de verkeersveiligheid dat uitgaat van schepen die gestrand zijn of dreigen te stranden, weg te nemen of te beteugelen. Het Verdrag is op 27 oktober 2008 voor het Koninkrijk ondertekend. Dit voorstel van rijkswet strekt tot het verkrijgen van de benodigde wettelijke goedkeuring van het Verdrag. Met de totstandkoming van het Wrakopruimingsverdrag is een juridische leemte opgevuld in het internationaal recht: een uitdrukkelijke verdragsrechtelijke grondslag is gecreëerd voor het optreden van de kuststaat ten aanzien van het opruimen van wrakken, schepen en daarvan afkomstige zaken in de EEZ. Tot nu toe regelde geen van de bestaande verdragen uitdrukkelijk een dergelijke specifieke bevoegdheid van de kuststaat. Kamerstukken II 2014/15, 34 057 (R2043), nrs. 1-5
2824
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2048
Vervolgstukken Enkele-feitconstructie Memorie van antwoord (23-10-2014), brief van de Minister van BZK (28-102014) en eindverslag (04-11-2014) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in artikel 5, tweede lid, artikel 6a, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. – Brief ter beantwoording van de vragen uit het voorlopig verslag (Kamerstuk 32476, B) (D). Kamerstukken I 2014/15, 32 476, C-E
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Verslag van een schriftelijk overleg (31-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Kamerstukken I 2014/15, 32 842, K
Verticale integratie zorg Voorlopig verslag (04-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben.
Kamerstukken II 2014/15, 33 509, nr. 38
Vastleggen kentekengegevens Brief van de Minister van VenJ (27-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie. – Brief met een reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie inzake toezending advies dataretentie, in verband met recente uitspraak Hof van Justitie van de EU. Kamerstukken II 2014/15, 33 542, nr. 15
Langdurige Zorg Brieven van de Staatssecretaris van VWS (03-11-2014) over het wetsvoorstel met Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). – Brief over het definitieve kader contracteerruimte 2015 en het maximale budget voor de pgb’s 2015, en aanwijzing bekostiging en de beheersing van langdurige zorg (nr. 173), brief over het definitieve kader voor de contracteerruimte 2015 en het maximale budget voor de pgb’s in 2015 (G) en brief over de publiekscampagne betreffende de hervorming van de langdurige zorg (H). Kamerstukken II en I 2014/15, 33 891, nr. 173 en G-H
Uitzondering cookiebepaling Voorlopig verslag (04-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a).
Kamerstukken I 2014/15, 33 362, E
Kamerstukken I 2014/15, 33 902, B
Elektronische patiëntgegevens
Spoor in beweging verblijfsverbod stations
Brief van de Minister van VWS (28-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens). – Brief over o.m. de afkoop van NENnormen en het realiseren van de mogelijkheid voor een patiënt om specifieke toestemming te geven aan bepaalde groepen zorgaanbieders.
Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (30-10-2014) tot wijziging van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 in verband met een tweede tranche van uitvoeringsmaatregelen van het kabinetsstandpunt ‘Spoor in beweging’, waaronder regels inzake bijzondere spoorwegen en vereenvoudiging van het vergunningenregime hoofdspoorwegen, en in verband met de invoering van een verblijfsverbod voor voorzieningen openbaar vervoer. Kamerstukken I 2014/15, 33 904, A
Wetgeving
Energie-efficiëntie Nadere memorie van antwoord (3110-2014) en eindverslag (04-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie. Kamerstukken I 2014/15, 33 913, D-E
Toezicht kredietunies Verslag (31-10-2014) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten met het oog op een regelgevend kader voor kredietunies (Wet toezicht kredietunies). Kamerstukken II 2014/15, 33 949, nr. 7
Europees Beschermingsbevel Nota n.a.v. het verslag (31-10-2014) over het wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn 2011/99/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PbEU L 338). Kamerstukken II 2014/15, 33 954, nr. 6
Omgevingswet Verslag (29-10-2014) over het wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 6
Novelle kerntaken volkshuisvesting Tweede nota van wijziging (29-102014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting.
Mediawet 2008 omtrent verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten. Kamerstukken II 2014/15, 33 991, nr. 5
Passend onderwijs Nota n.a.v. het verslag (03-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs). Kamerstukken II 2014/15, 33 993, nr. 6
Belastingwet 2015 Brieven van de Staatssecretaris van Financiën (30-10-2014 en 03-112014), derde nota van wijziging (03-11-2014) en tweede nota van verbetering (05-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015). – Brief met schriftelijke antwoorden op een deel van de vragen over het Belastingplan 2015, gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 27 oktober 2014 (nr. 14) en brief met antwoorden op de vragen die gesteld zijn over de tweede nota van wijziging (Kamerstuk 34002, nr. 12) (nr. 21). Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nrs. 14, 21-23
Civielrechtelijk bestuursverbod Verslag (04-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de invoering van de mogelijkheid van een civielrechtelijk bestuursverbod (Wet civielrechtelijk bestuursverbod). Kamerstukken II 2014/15, 34 011, nr. 5
Kamerstukken II 2014/15, 33 966, nr. 14
Quotum arbeidsbeperkten Nota n.a.v. het verslag (30-10-2014) en nota van wijziging (30-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten).
Verruiming gronden verlies Nederlanderschap Verslag (31-20-2014) over het voorstel van rijkswet tot wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven. Kamerstukken II 2014/15, 34 016, nr. 4
Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nrs. 8-9
Wederverkoop kabelaanbod
Inlichtingendiensten en journalistieke bronnen
Nota n.a.v. het verslag (30-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet en de
Verslag (03-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdien-
sten 2002 in verband met de invoering van een onafhankelijke bindende toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, welke gericht is op het achterhalen van hun bronnen. Kamerstukken II 2014/15, 34 027, nr. 5
Wet studievoorschot Nader verslag (29-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs). Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nr. 17
Verdrag ter bestrijding van geweld tegen vrouwen Verslag (31-10-2014) over het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233). Kamerstukken II 2014/15, 34 038, nr. 6
Uitvoeringswet bestrijding geweld tegen vrouwen Verslag (31-20-2014) over het wetsvoorstel tot uitvoering van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233). Kamerstukken II 2014/15, 34 039, nr. 5
Veiligheid olie- en gasactiviteiten Verslag (03-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178). Kamerstukken II 2014/15, 34 041, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2825
Wetgeving
2049
Gedwongen zorg
Nota’s, rapporten & verslagen
Brief van de Staatssecretaris van VWS (27-10-2014) bij de aanbieding van de thematische wetsevaluatie ‘Gedwongen zorg’. – De wetsevaluatie is uitgevoerd door ZonMw en is als bijlage bij deze brief te vinden. Een kabinetsreactie volgt later. Kamerstukken II 2014/15, 25 424, nr. 254
Implementatie EU-recht
Huursombenadering
Brief van de Minister van BuZa (28-10-2014) met het overzicht van de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen en -kaderbesluiten in de Nederlandse wet- en regelgeving aan het einde van het derde kwartaal van 2014. – Ingegaan wordt op de implementatieachterstand zoals die op 30 september 2014 gold en op de oorzaken daarvan en tevens worden dreigende implementatieachterstanden benoemd. Vervolgens volgt een opsomming van de ingebrekestellingprocedures die de Europese Commissie tegen Nederland is gestart als gevolg van niet-tijdige implementatie. Ook de lopende infracties wegens (vermeende) onjuiste implementatie zijn in het overzicht ingebrekestellingen per departement opgenomen. De achterstand per 1 oktober 2014 bedraagt 5 richtlijnen, tegenover 7 in het vorige kwartaal. In het derde kwartaal van 2014 zijn 2 achterstallige richtlijnen geïmplementeerd. Er zijn dit kwartaal geen nieuwe richtlijnen in overschrijding bijgekomen. De 5 achterstallige richtlijnen zijn aan de volgende ministeries toegedeeld: BZK (1), EZ (2), VenJ (1) en VWS (1). De overschrijding van de implementatiedatum varieert sterk, van 117 tot 813 dagen.
Brief van de Minister voor WRD (2810-2014) over de voortgang van de invoering van huursombenadering. – In het Woonakkoord van februari 2013 is afgesproken dat het kabinet voor het einde van 2014 met een wetsvoorstel komt om het systeem van jaarlijkse inkomensafhankelijke huurverhogingen te vervangen door een systeem met een jaarlijkse huursom. Daarbij geldt als randvoorwaarde dat de verhuurderheffing volgens afspraak kan worden gerealiseerd. Het is de intentie om dit voorstel in 2015 te implementeren. Maar de uitwerking van de huursombenadering waarbij zowel de verdiencapaciteit voor verhuurders wordt gewaarborgd als tegelijkertijd onwenselijke effecten op bijvoorbeeld het huurtoeslagbudget worden voorkomen, verdient nadere uitwerking en overleg. Daarnaast is verzocht om de invoering van het nieuwe woningwaarderingsstelsel (WWS) en de huursom niet in één en hetzelfde jaar door te voeren. Daarom is besloten om de invoering van de huursom een jaar later in te laten gaan en wel per 2016. Dit betekent dat voor het huurjaar 2015/ 2016 de huidige inkomensafhankelijke huurverhoging gehandhaafd blijft.
Kamerstukken II 2014/15, 21 109, nr. 217
Doorlooptijden GGZ/FZ Brief van de Minister van VWS (28-10-2014) bij de aanbieding van het advies ‘Verkorting doorlooptijd GGZ/FZ’. – Dit advies, dat de doorlooptijden in de geestelijke gezondheidszorg en de forensische zorg onderzoekt, is eerder aangeboden bij Kamerstuk 25 424, nr. 250. Toen is echter abusievelijk het advies niet daadwerkelijk als bijlage bijgevoegd. Met deze brief wordt dat hersteld. Kamerstukken II 2014/15, 25 424, nr. 253
2826
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Kamerstukken II 2014/15, 27 926, nr. 235
Kwaliteit en innovatie rechtspraak (KEI) Brief van de Minister van VenJ (2810-2014) met de eerste halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het programma kwaliteit en innovatie rechtspraak (KEI). – Het programma KEI VenJ moet digitalisering van het civiele en bestuursprocesrecht faciliteren. Daarnaast wordt het civiele procesrecht vereenvoudigd. Het programma KEI Rechtspraak werkt aan vereenvoudigde, digitale, toegankelijke en efficiënte processen binnen de rechtsgebieden bestuursrecht, civiel recht,
strafrecht en toezicht en de ontwikkeling van daarbij behorende werkprocessen en systemen. Tevens bereidt KEI Rechtspraak de organisatie voor op KEI. In hoofdlijnen komen de wijzigingen neer op het volgende. In de toekomst beginnen procedures in het civiele en bestuursrecht primair via elektronische weg. Dat betreft zowel de procedure in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie. Procedures worden aangebracht door het indienen van een procesinleiding of beroepschrift via een webportaal van de gerechten, de Hoge Raad respectievelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Via dat webportaal dienen de rechtzoekenden en hun procesvertegenwoordigers alle processtukken in, krijgen zij toegang tot de eigen processtukken en die van de wederpartij en kan het verloop van de procedure worden gevolgd. Naast het webportaal wordt een automatische systeemkoppeling ontwikkeld, waarmee de digitale systemen van grote ketenpartijen zoals de IND, rechtsbijstandsverzekeraars en deurwaarders, kunnen worden gekoppeld aan het digitale systeem van de gerechten. Het procederen langs elektronische weg wordt in het civiele en het bestuursrecht verplicht voor professionele partijen, zoals advocaten, deurwaarders, bestuursorganen en rechtspersonen. Een uitzondering geldt voor natuurlijke personen (waaronder eenmanszaken) en informele verenigingen, die niet worden vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Deze partijen kunnen op vrijwillige basis gebruik maken van het webportaal. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere uitzonderingen worden bepaald, waarvoor met name kan worden gedacht aan buitenlandse partijen die in Nederland procederen en geen gebruik maken van een Nederlandse procesvertegenwoordiger. Naast de digitalisering vindt procesvernieuwing plaats bij civiele procedures. Gestreefd wordt naar vereenvoudiging en versnelling van die procedures door een versterking van de regierol van de rechter en door de invoering van wettelijke termijnen, bijvoorbeeld voor de indiening van een verweerschrift. De start van een procedure wordt vereenvoudigd
Wetgeving
doordat vorderingen en verzoeken voortaan ook gezamenlijk ingediend kunnen worden. De hiervoor genoemde voorstellen worden neergelegd in verschillende wetsvoorstellen. Voor de procedure in eerste aanleg is een en ander verwoord in het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstukken 34 059). Dit voorstel ligt voor in de Kamer. Een tweede wetsvoorstel betreft de aanpassing van de civiele wetgeving betreffende de procedure in hoger beroep en cassatie aan het eerste wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is in oktober 2014 voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Voorts is een invoeringswet in voorbereiding, waarmee technische aanpassingen worden doorgevoerd in de overige hoofdstukken van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en alle andere Nederlandse wetgeving. Afsluitend is een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding waarin nadere regels worden gesteld over het digitale verkeer met de rechter en het digitale systeem voor gegevensverwerking van de gerechten, de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Over de ontwerpinvoeringswet en de ontwerpalgemene maatregel van bestuur wordt in de komende periode geconsulteerd. Streven is dat de benodigde regelgeving medio 2015 gereed is. De voorgestelde wijzigingen gelden voor nieuw aangebrachte zaken; lopende zaken worden volgens het oude recht afgerond. De nieuwe regelgeving treedt gefaseerd in werking, naar verwachting vanaf zes maanden na publicatie in het Staatsblad. Er wordt steeds begonnen met een relatief klein aantal zaken, te weten de zaken waarbij op grond van het bestaande recht in de regel professionele rechtsbijstandsverleners betrokken zijn. In civiele zaken betreft dit vorderingsprocedures met verplichte procesvertegenwoordiging. Vervolgens wordt het digitaal procederen ook mogelijk voor kantonzaken (incassoprocedures) en daarna voor alle verzoekschriften. Voor het bestuursrecht wordt een vergelijkbare fasering voorzien. De eerste fase in
het bestuursrecht ziet op asiel- en bewaringszaken. De tweede fase betreft vervolgens alle overige bestuursrechtzaken. De faseringen in het civiele en het bestuursrecht lopen grotendeels gelijk op. Binnen deze onderscheidenlijke faseringen wordt de nieuwe procedure in golven over het land verspreid. Iedere fase begint met implementatie bij drie gerechten. Na telkens drie maanden sluiten drie nieuwe gerechten aan. Als een fase over het hele land verspreid is en goed werkt, start de uitrol van de volgende fase. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 210
Basisregistraties Brief van de Algemene Rekenkamer (29-10-2014) bij de aanbieding van het door de Rekenkamer vastgestelde rapport ‘Basisregistraties; vanuit het perspectief van de burger, fraudebestrijding en governance’. – Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden alsmede op www. tweedekamer.nl. Kamerstukken II 2014/15, 29 362, nr. 238
Aanvullend bestuurlijk sluitingsinstrument Brief van de Minister van VenJ (22-10-2014) in antwoord op de vraag of onderzocht kan worden of gemeenten naast het Bibob-instrumentarium behoefte hebben aan een aanvullend bestuurlijk sluitingsinstrument om het verplaatsingseffect van criminele activiteiten van vergunninplichtige naar vergunningvrije sectoren in een gebied aan te kunnen pakken. – De minister heeft samen met gemeenten de behoefte en noodzaak van een sluitingsinstrument met betrekking tot vergunningvrije inrichtingen verkend. Gemeenten die aangaven behoefte te hebben aan een nieuw instrument, deden dat omdat zij over een zelfstandig instrumentarium, dus zonder betrokkenheid van OM en politie, wensen te beschikken. Dit kabinet kiest evenwel juist voor een integrale aanpak als uitgangspunt voor de bestrijding van criminaliteit. Door een integrale benadering van het gebied, met inzet van zowel strafrechtelijke als bestuurlijke instrumenten, kunnen ook nu al criminogene activiteiten binnen vergunningvrije branches aangepakt worden. In de meeste
gevallen zal het strafrecht moeten worden ingezet om strafbare activiteiten in vergunningvrije inrichtingen te bestrijden, maar er wordt door gemeenten ook reeds bestuurlijk gesloten op basis van de APV. Een sluitende gebiedsgebonden aanpak is dus reeds mogelijk. Daarnaast geldt dat de juridische haalbaarheid van een dergelijk instrument twijfelachtig is, zoals ook blijkt uit het advies van de Raad van State bij het concept-wetsvoorstel Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob. Een preventief bestuurlijk sluitingsinstrument voor vergunningvrije gebouwen, waar een rechtsverhouding met de overheid ontbreekt, is ingrijpend en punitief van aard en dient de toets van artikel 6 EVRM te kunnen doorstaan. De onschuldpresumptie is daarin een wezenlijk element. Een dergelijk besluit, genomen zonder dat onomstotelijk door een rechter is vastgesteld dat bepaalde strafbare feiten aan een bepaalde persoon kunnen worden toegerekend, zal naar verwachting geen stand houden voor een rechter. De minister acht het dan ook niet zinvol om bij wet een nieuwe bestuurlijke bevoegdheid te introduceren. Kamerstukken II 2014/15, 29 911, nr. 94
Afpersing bedrijfsleven Brief van de Minister van VenJ (2810-2014) bij de aanbieding van het rapport ‘Ondergaan of Ondernemen’ over het actuele beeld van afpersing van het bedrijfsleven in Nederland. – Het aantal gevallen van afpersing is, naar de ervaring van deskundigen uit verschillende Europese landen, de laatste jaren toegenomen. Vooral protectie- en cyberafpersing zijn in opkomst. Bij de ontwikkeling van protectieafpersing, de meest klassieke vorm van het delict, gaat het met name om afpersing van horecaondernemers door Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s). Bij cyberafpersing gaat het om het onrechtmatig verkrijgen van gegevens door hacken en het dreigen deze openbaar te maken, het (tijdelijk) ontoegankelijk maken van gegevens door middel van ransomware, of het dreigen om websites onbereikbaar te maken door ddos-aanvallen. De onderzoekers geven op basis van politieregistraties, rechterlijke uitspraken en zelfrapportage een voorzichtige indicatie van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2827
Wetgeving
de omvang van afpersing van bedrijven in Nederland. Jaarlijks komen er gemiddeld 55 afpersingszaken ter kennis van de politie en komen gemiddeld 11 afpersingszaken voor de rechter. De verdachten van afpersing zijn relatief vaak bekenden van het slachtofferbedrijf. De zelfrapportage wijst op een grotere omvang van de problematiek: één op de tien ondernemers geeft aan in de afgelopen vijf jaar een of meerdere malen slachtoffer te zijn geworden van afpersing. Opvallend is dat in de zelfrapportage vooral criminele dadergroepen worden genoemd, terwijl deze dadergroepen in de politieregistraties rondom afpersing nauwelijks voorkomen. Hoewel de onderzoekers wijzen op aanzienlijke beperkingen van de drie bronnen ten aanzien van de inhoud, kwaliteit en representativiteit, concluderen zij dat afpersing, zeker door criminele dadergroepen, een groter probleem voor het bedrijfsleven vormt dan uit het aantal aangiften en rechterlijke uitspraken blijkt. Met ingang van 1 januari 2015 zal de vertrouwenslijn Afpersing worden belegd bij NL Confidential. Hiermee wordt een structurele voorziening gecreëerd, waar slachtoffers van afpersing terecht kunnen. Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 29 911, nr. 95
VN-Vrouwenverdrag Brief van de Minister van OCW (2810-2014) bij de aanbieding van de 6e rapportage van Nederland over de implementatie en naleving van het VN-Vrouwenverdrag. – Deze rapportage is onlangs aangeboden aan het VN comité dat toeziet op naleving van het VN-Vrouwenverdrag, de Convention on the Elimination of all forms of Discrimination Against Women (CEDAW) en is als bijlage bij deze brief te vinden. Tevens is als bijlage meegezonden het Nederlandse rapport over de implementatie van het Beijing Platform for Action. In 1995 hebben de VN in Peking een actieplan opgesteld met twaalf thema’s waarop vrouwenrechten op mondiaal niveau verbeterd zouden moeten worden. Elke VN-lidstaat heeft zich gecommitteerd aan implementatie van deze twaalf thema’s in zijn nationale emancipatiebeleid. De minister vind het een bijzon-
2828
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
dere coïncidentie dat met deze twee rapportages het verdragsverplichtingendeel (CEDAW) en het beleidsimplementatiedeel (Beijing+20) samenkomen. Kamerstukken II 2014/15, 30 420, nr. 210
Gezinshereniging Brief van de Staatssecretaris van VenJ (29-10-2014) met een reactie op het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens naar het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid. – Op 10 september jl. heeft het College onder de titel ‘Gezinnen gezien?’ de resultaten gepubliceerd van zijn onderzoek naar het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid. Het College heeft onderzocht hoe de Nederlandse overheid sinds 2004 invulling geeft aan het gezinsherenigingsbeleid in het licht van de gezinsherenigingsrichtlijn, zowel in de regelgeving als in de uitvoeringspraktijk. Het College heeft met name naar drie onderdelen van het beleid gekeken: • het inburgeringsbeleid buitenland; • het inkomensvereiste; • het legesvereiste. Het College concludeert dat de prioriteit van de regering niet ligt bij het loyaal uitvoeren van de richtlijn, maar dat het nationale, restrictieve beleid gebruikt wordt als selectiemiddel om toenemende migratie van kansarme groepen tegen te gaan. De staatssecretaris wijst erop dat bij gezinsmigratie selectie uitdrukkelijk niet het uitgangspunt is. In lijn met de richtlijn staat het recht op gezinshereniging voorop, waarbij de lidstaat voorwaarden mag stellen. Het beleid is vastgelegd in kenbare beleidsregels. Het gaat hier om realistische voorwaarden die geenszins tot doel hebben te werken als een selectiemechanisme. Het College komt tot de conclusie dat de artikelen 5, lid 5 en 17 van de richtlijn onvoldoende zijn geïmplementeerd, waardoor onvoldoende is gewaarborgd dat de omstandigheden en belangen van alle gezinsleden in beeld worden gebracht en worden meegewogen. Deze visie wordt niet gedeeld door de staatssecretaris. Meer in het algemeen is de staatssecretaris van mening dat nu het College in het onderzoek alleen heeft gekeken naar afwijzende beslissingen geen algemene conclusies kunnen worden getrokken over de belangenafweging die de IND maakt. Juist
dossiers waarin een belangenafweging heeft geleid tot een positieve beslissing, in afwijking van het beleid, zijn niet in het onderzoek meegenomen. Ook is niet in beeld gebracht in hoeverre de beslissingen na een rechterlijke toets in stand zijn gebleven. Ook zijn geen dossiers bekeken van vreemdelingen die niet visumplichtig zijn. Daarnaast blijft onduidelijk welke kwalitatieve analyse het College op de dossiers heeft toegepast. Volgens de bewindsman kan dit onderzoek daarmee geen afdoende grondslag bieden voor de conclusies, noch voor de aanbevelingen die het College doet. De bewindsman wijst hier uitdrukkelijk op in verband met de vergaande algemene conclusie die het College op basis van dit onderzoek trekt: ‘Op meerdere essentiële punten voldoen het nationale beleid en de uitvoeringspraktijk niet aan de vereisten van de Richtlijn. Hierdoor wordt het recht op bescherming van het gezinsleven, neergelegd in diverse mensenrechtenverdragen en het Grondrechtenhandvest en verder versterkt in de Richtlijn, onvoldoende gewaarborgd.’ Het College heeft in zijn onderzoek uitdrukkelijk de richtsnoeren van 3 april 2014 van de Europese Commissie betrokken waarmee de Commissie naar meer harmonisatie en een minder rigide toepassing van de richtlijn streeft. Zij geven weliswaar een richtinggevende interpretatie weer van de richtlijn, maar zijn niet bindend. Kamerstukken II 2014/15, 30 573, nr. 127
VN-Klimaattop Verslag van een rapporteur (vastgesteld 29-10-2014) van de op 23 september 2014 te New York gehouden VN-Klimaattop. – Namens de vaste commissie I&M heeft het lid Van Veldhoven (D66) deelgenomen aan de VN-Klimaattop in New York. Regeringsleiders en bedrijven waren opgeroepen met ambitieuze aankondigingen voor beleid en maatregelen naar New York te komen en daarmee een impuls te geven aan de VN-Klimaatonderhandelingen die eind 2015 in Parijs tot een nieuw, internationaal klimaatakkoord moeten leiden. Doel van de deelname van mevrouw Van Veldhoven was om een beeld te krijgen van de huidige stand van zaken in de VN-
Wetgeving
klimaatonderhandelingen, de posities van de belangrijkste spelers daarin, de verwachtingen rondom het bereiken van een uitkomst van die onderhandelingen eind 2015 in Parijs en het verdere proces daarnaar toe. Daarbij heeft de rapporteur zich in het bijzonder gericht op de economische drijfveren voor klimaatactie alsmede de discussie omtrent de vormgeving van een financieringsinstrument binnen een nieuw klimaatakkoord. In het verslag noteert de rapporteur haar belangrijkste waarnemingen over het resultaat van de top, de opstelling van de belangrijkste landen, de inbreng van het bedrijfsleven en de inzet van de Nederlandse delegatie. Ook schetst zij het vervolgtraject richting de eerstvolgende VN-Klimaatconferentie in Lima (Peru) in december 2014 en de beslissende VN-Klimaatconferentie in Parijs (Frankrijk). Kamerstukken II 2014/15, 31 793, nr. 92
JBZ-Raad Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (29-10-2014) met het verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, gehouden in Luxemburg op 9 en 10 oktober 2014. – De belangrijkste resultaten van de Raad worden als volgt samengevat: Binnenlandse Zaken/Immigratie/ Asiel De Raad nam conclusies aan die zien op de prioriteitsgebieden versterking samenwerking met derde landen, grensmanagement en de rol van Frontex, de volledige toepassing van het acquis inzake de opvang en registratie van illegale immigranten en asielzoekers, en manieren om de hoge migratiedruk in bepaalde lidstaten te kanaliseren. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten dat de Raadsconclusies bijdragen aan een oplossing op de korte termijn, maar dat ook een discussie dient te worden gevoerd om Schengensamenwerking op de lange termijn houdbaar te houden. Anderen riepen op tot meer solidariteit. Veiligheid en Justitie Bestrijding zware en georganiseerde criminaliteit: Er was grote tevredenheid over de operationele implementatie van de EU-prioriteiten binnen de beleidscyclus voor de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit, onder leiding van COSI.
De door Europol gecoördineerde ‘Joint Action Days’ binnen dit kader hebben aangetoond dat de operationele samenwerking is verbeterd. De lidstaten gaven aan dat EU-prioriteiten ingebed dienen zijn in de nationale prioriteiten, maar er daarnaast ook ruimte moet zijn voor lokale en regionale prioriteiten. Foreign fighters: Een grote meerderheid van lidstaten sprak steun uit voor de voorstellen om contact met het Europees parlement te hervatten m.b.t. het EU PNR-dossier. Ten aanzien van de voorstellen voor verbetering van de grenscontroles, inclusief systematische controle van EU-burgers aan de buitengrenzen is een meerderheid voorstander om te onderzoeken of de bestaande instrumenten en regels nog beter benut kunnen worden. Verordening gegevensbescherming: De JBZ-Raad heeft een gedeeltelijk algemene oriëntatie bereikt op hoofdstuk IV. De conclusie van het Voorzitterschap ten aanzien van het recht om vergeten te worden (right to be forgotten, RTBF) luidde dat de Raad het belang van het RTBF erkent, maar ook veel belang hecht aan de vrijheid van meningsuiting. De afweging tussen deze twee principes dient een goede plaats in de verordening te krijgen. Europees Openbaar Ministerie: Een aantal lidstaten was met de Commissie van mening dat een alternatieve vorm van samenwerking in vergelijking tot het bestaande instrumentarium voor rechtshulp en wederzijdse erkenning van groot belang is voor de meerwaarde van het EOM. Een bijna even groot aantal andere lidstaten stelde zich op het standpunt dat het door de Commissie geponeerde concept van ‘één rechtsruimte’ nog tot veel onduidelijkheid leidt. Daarover zal eerst helderheid moeten bestaan, alvorens Nederland een standpunt kan bepalen. Richtlijn onschuldpresumptie: De Raad stemde in met de twee door het Voorzitterschap voorgestelde richtsnoeren voor het opstellen van artikel 5 van de ontwerprichtlijn, dat een regeling over de bewijslast omvat. De twee richtsnoeren betreffen: 1) de mogelijkheid van een rol voor de rechter bij de waarheidsvinding, 2) het feit dat bij het gebruik van bepaalde aannames de rechten van
de verdediging dienen te worden gerespecteerd. Nederland gaf aan te hechten aan bescherming van het vermoeden van onschuld en acht het van belang de richtlijn zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de jurisprudentie van het EHRM. Verordening vereenvoudigde aanvaarding openbare akten: Lidstaten stelden in grote meerderheid dat de meertalige modelformulieren bij de verordening vereenvoudigde aanvaarding openbare akten slechts zouden kunnen worden benut als vertaalhulp en geen alternatief of vervanging mogen zijn voor nationale documenten. Eveneens is een grote meerderheid van lidstaten van oordeel dat de bestaande internationale verdragen (Haagse Apostilleconventie en CIEC-conventie) in de relaties tussen lidstaten onderling van toepassing moeten blijven na de inwerkingtreding van de verordening. Het Voorzitterschap concludeerde dat de standpunten van de Commissie en lidstaten niet nader tot elkaar zijn gekomen en dat het moeilijk zal worden in december 2014 een algemene oriëntatie te bereiken. Kamerstukken II 2014/15, 32 317, nr. 253
Proefdieren Brief van de Staatssecretaris van EZ over de implementatie van de Europese Richtlijn 2010/63/EU, betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (Dierproevenrichtlijn). – De staatssecretaris benadrukt dat met de huidige Wet op de dierproeven (Wod) al grotendeels invulling wordt gegeven aan de bepalingen van de richtlijn en dat met de huidige wet het beschermingsniveau van de richtlijn al grotendeels wordt bereikt. De dierproevenrichtlijn bepaalt dat de richtlijn uiterlijk op 10 november 2012 omgezet moet zijn in Nederlandse wetgeving die per 1 januari 2013 in werking moet treden. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven ter implementatie van de dierproevenrichtlijn (het implementatiewetsvoorstel) ligt momenteel voor behandeling bij de Eerste Kamer. Bij de behandeling van het implementatiewetsvoorstel in de Tweede Kamer is artikel 10f van de Wod gewijzigd
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2829
Wetgeving
door een amendement. Het amendement (Kamerstuk 33 692, nr. 22) scherpt de in het oorspronkelijke voorstel gestelde voorwaarden voor het gebruik van in het wild gevangen dieren verder aan. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer bleek het amendement onvoorziene nadelige gevolgen te hebben voor fundamenteel ecologisch onderzoek op in het wild gevangen dieren. Vervolgens is een herstelamendement ingediend (Kamerstuk 33 771, nr. 11), dat bepaalt dat de strengere voorwaarden niet van toepassing zijn op veldonderzoek waarbij de gevangen dieren niet langer dan 24 uur buiten hun biotoop worden gehouden. De Europese Commissie heeft inmiddels aangegeven dat zij de aangescherpte voorwaarden voor het gebruik van in het wild gevangen dieren ziet als een bepaling die strenger is dan de richtlijn. Dit leidt tot de conclusie dat de voorwaarden voor het gebruik van in het wild gevangen dieren in artikel 10f van de Wet op de dierproeven weer in lijn moeten worden gebracht met de voorwaarden die in de richtlijn worden gesteld. De Eerste Kamer heeft op 7 oktober jl. besloten de behandeling van het implementatiewetsvoorstel aan te houden in afwachting van het aangekondigde wijzigingsvoorstel. De ministerraad heeft vervolgens op 17 oktober jl. besloten de novelle voor advies aan de Raad van State voor te leggen, met het verzoek deze adviesaanvraag met spoed te behandelen. De Europese Commissie heeft inmiddels aangekondigd om Nederland voor het Europese Hof van Justitie te dagen vanwege de niet tijdige implementatie van de richtlijn. De Europese Commissie verzoekt het Hof een dwangsom op te leggen van € 51.156 per dag dat de richtlijn niet is omgezet. Indien het Hof deze dwangsom oplegt zal de termijn voor het verbeuren van de dwangsom aanvangen op de datum van de uitspraak van het Hof. De verwachting is dat de novelle ruim voor die tijd in de Eerste Kamer zal komen te liggen, zodat de richtlijn nog vóór de uitspraak van het Hof zal zijn omgezet en de gang naar het Hof geen financiële consequenties zal hebben voor de Staat. Kamerstukken II 2014/15, 32 336, nr. 32
Gaswinningsschade Brief van de Minister van EZ (29-102014) waarin nader wordt ingegaan op de mogelijkheden om de adviezen van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) bindend te verklaren. – Bindend-verklaring vereist een wijziging van de Mijnbouwwet maar maakt dat bij een eventuele gang naar de rechter een advies van de Tcbb inhoudelijk niet door de rechter getoetst zou kunnen worden. Een Tcbb-advies kan dan alleen vernietigd worden als het niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Dit levert niet in alle gevallen een verbetering op voor de positie van bewoners. Daarnaast geldt een wetswijziging tot het bindend verklaren van Tcbbadviezen in beginsel in heel Nederland. Dit is niet wenselijk, aangezien in een aantal gevallen, zoals bijvoorbeeld bij zoutwinning, het advies van de Tcbb door burgers is aangevochten bij de rechter. Ten slotte is een wetswijziging een langdurig proces. Dat betekent dat de huidige schadegevallen in Groningen hier niet direct mee geholpen zijn. Om deze redenen acht de minister het bij wet bindend verklaren van de adviezen van de Tcbb niet wenselijk. Tegelijkertijd onderschrijft hij wel het belang van het bespoedigen van de schadeafhandelingsprocedure en het opvolgen van de adviezen van de Tcbb door NAM als schadeveroorzaker, waarbij zijn uitgangspunt is dat de adviezen van de Tcbb voor NAM materieel bindend zijn. De schadeafhandelingsprocedure kan ook bespoedigd worden: door het schrappen van de derde taxatiemogelijkheid en door het bindend maken van de Tcbb-adviezen voor NAM. Het schrappen van de derde taxatiemogelijkheid wordt voor advies voorgelegd aan NAM en aan de Dialoogtafel. Met betrekking tot het opvolgen van de Tcbb-adviezen door NAM, is NAM gevraagd om schriftelijk te bevestigen dat zij de adviezen van de Tcbb op zal volgen. NAM geeft in haar brief aan in beginsel altijd de adviezen van de Tcbb op te zullen volgen maar in uitzonderlijke gevallen, waarvan precedentwerking uit zou kunnen gaan, behoudt NAM hiermee het recht om zelf naar de rechter te kunnen stappen. Kamerstukken II 2014/15, 33 529, nr. 87
2830
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
Parlementaire enquête Woningcorporaties Brief van de Parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties (301o-2014) bij de aanbieding van het rapport aan van de parlementaire enquête, die zij op grond van de haar op 16 april 2013 gegeven opdracht heeft uitgevoerd. – Het rapport heeft de titel ‘Ver van huis’. Het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties bestaat uit de volgende delen: • het hoofdrapport; • het deelrapport Politieke besluitvorming; • het deelrapport Casussen; • het deelrapport Vestia; • het deelrapport Literatuurstudie; • het deelrapport Omgevingsanalyses; • de verslagen van de openbare verhoren. Kamerstukken II 2014/15, 33 606, nrs. 3 t/m 10
Staat van het Bestuur Brief van de Minister van BZK (29-102014) bij de aanbieding van ‘De Staat van het Bestuur 2014’. – De Staat van het Bestuur is een tweejaarlijkse trendrapportage waarin feiten en cijfers over bestuurlijke, financiële en maatschappelijke ontwikkelingen in het decentrale bestuur centraal staan. De Staat van het Bestuur 2014 bestaat uit drie delen. Het eerste deel biedt een algemeen beeld van de stand van zaken en trends bij gemeenten, provincies en waterschappen. In het tweede deel wordt dieper ingegaan op de cijfermatige achtergrond. Hier wordt aandacht besteed aan interbestuurlijke verhoudingen, de betekenis van Europa voor het binnenlandse bestuur en de positie en betrokkenheid van burgers en bestuurders in het decentrale bestuur. Het derde deel richt zich op de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014. De Staat van het Bestuur 2014, alsmede de achterliggende onderzoeksgegevens is te vinden op de kennisbank van het Directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties van het Ministerie van BZK: www.kennisopenbaarbestuur.nl/thema/staat-van-hetbestuur-2014/. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VII, nr. 9
Nieuws
2050
Stelselvernieuwing rechtsbijstand Wie een conflict heeft, moet al in een vroegtijdig stadium van deskundige personen een goed advies kunnen krijgen over de beste en meest efficiënte weg naar een passende oplossing. Een gang naar de rechter kan daarbij nodig zijn, maar hoeft dat niet altijd te zijn. De eigen verantwoordelijkheid van de rechtzoekende moet worden gestimuleerd.
D
at zijn de kernpunten van de stelselvernieuwing rechtsbijstand. Een concept-wetsvoorstel voor deze stelselvernieuwing ligt momenteel ter consultatie. Bij het vormgeven van de vernieuwing is het waarborgen van de toegang tot de rechter voor een ieder, nu en in de toekomst, het leidend criterium. De regering zegt dan ook volledig de motie Strik (Kamerstukken I 2013/14, 33750 VI, N) te onderschrijven. Met het maatregelenpakket moet per 2018 een structurele bezuiniging van € 85,1 miljoen gerealiseerd zijn. Het pakket is gestoeld op de volgende uitgangspunten.
Vangnetfunctie Gesubsidieerde rechtsbijstand functioneert als een vangnet voor min- en onvermogenden bij het oplossen van serieuze juridische problemen, waarbij de rechtzoekende in redelijkheid niet in staat kan worden geacht om dat probleem zelf op te lossen of zelf de kosten van rechtsbijstand voor het oplossen van het geschil te dragen. In het licht van het voorgaande wordt in de toekomst, sterker dan nu het geval is, gekeken naar de noodzaak om te komen tot de toevoeging van een advocaat.
Eigen verantwoordelijkheid De eerste lijn stimuleert rechtzoekenden die onder de draagkrachtnormen van de Wrb vallen om hun juridische problemen en geschillen zelf op een zo laagdrempelig mogelijke manier op te lossen. Geheel in het begin van het traject van rechtsbij-
standverlening wordt binnen de eerste lijn bezien of voor een rechtzoekende kan worden volstaan met rechtsbijstand door uitsluitend deze eerste lijn, of dat een advocaat toegevoegd dient te worden, bijvoorbeeld ten behoeve van een gang naar de rechter. Hiermee wordt dus een belangrijke verandering in gang gezet ten opzichte van de huidige situatie, waarbij de benadering is “toevoeging, tenzij”. In de nieuwe situatie zal de noodzaak tot toevoeging van een advocaat moeten blijken. Waar andere adequate wegen voor geschiloplossing mogelijk zijn, verdienen deze de voorkeur, onder meer om te verzekeren dat de weg naar de rechter voldoende beschikbaar blijft voor die gevallen waarin een beslissing door de rechter ook daadwerkelijk is aangewezen.
Noodzakelijkheidscriterium Bij de beoordeling of er noodzaak bestaat om een rechtzoekende gebruik te laten maken van gesubsidieerde rechtsbijstand wordt niet alleen gekeken naar de aard en ernst van het probleem en naar de inkomens- en vermogenssituatie (de draagkracht) van de rechtzoekende, maar wordt ook gekeken of er alternatieve, laagdrempelige methoden zijn om te komen tot oplossing van het probleem of geschil. Om deze versterkte toets aan de noodzakelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand in de praktijk te kunnen uitvoeren, zal een verplichte selectie aan de poort plaatsvinden. Bij die selectie door de eerstelijnsvoorziening wordt getoetst aan de volgende voorwaarden: - de zaak moet realistisch en op juridische gronden gebaseerd zijn (de aanvraag moet niet kennelijk van elke grond ontbloot zijn); - de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten moeten in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak; - de behartiging van de zaak kan redelijkerwijze niet aan de rechtzoe-
kende zelf worden overgelaten, zo nodig met bijstand van anderen; - de rechtzoekende heeft geen aanspraak op deze vormen van rechtsbijstand indien hij beschikt over het voorzien in rechtsbijstand uit andere hoofde. Deze voorwaarden zijn constitutief, hetgeen inhoudt dat er alleen een aanspraak op deze rechtsbijstand bestaat indien aan alle voorwaarden afzonderlijk is voldaan. Tegen een besluit genomen in het kader van de selectie aan de poort, staan de gebruikelijke rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open, conform de Awb. Voor een bijzondere rechtsgang, zoals gevraagd in de motie Franken (Kamerstukken I 2013/14, 33750 VI, I) ziet de regering geen aanleiding. De uitbreiding van de taakopdracht van de eerstelijnsvoorziening vergt een kwaliteitsslag. De rechtsbijstandverlening in de eerste lijn zal in de toekomst bij veel zaken langduriger en intensiever zijn dan nu het geval is. Ook werkbelasting is in dit kader een aandachtspunt en zal, mede indachtig de motie van de Leden Van Tongeren en Segers (Kamerstukken II 2013/14, 31753, nr. 80) gemonitord worden.
Toegang tot recht en rechter Volgens de regering wordt de essentie van het recht op toegang niet aangetast. Met de stelselvernieuwing wordt bovendien een legitiem doel beoogd, namelijk het komen tot een gemoderniseerde inrichting van het systeem, waarbij rekening wordt gehouden met het toegenomen beroep op het stelsel en de aard van dat beroep, waarmee de nadruk wordt gelegd op een zo efficiënt mogelijke wijze van geschilbeslechting, en waarbij niet de toevoeging van een rechtsbijstandverlener maar de oplossing van het juridisch probleem of geschil voorop staat. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat het EVRM aan lidstaten de nodige ruimte en flexibiliteit biedt bij de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2831
Nieuws
inrichting van een systeem van door de overheid bekostigde rechtsbijstand, waarbij een vorm van selectie van zaken is toegestaan, en niet in de weg staat aan het van tijd tot tijd herzien van het stelsel, kan de stelselvernieuwing de toets aan het EVRM doorstaan, aldus de regering.
Maatregelen Het totale pakket behelst de volgende maatregelen, geclusterd naar onderwerp. Niet alle maatregelen worden met dit wetsvoorstel ingevoerd. – Eerste lijn 1. Versterking van de eerstelijns rechtsbijstand, inclusief selectie aan de poort op basis van een strenger noodzakelijkheidscriterium door een medewerker van de eerstelijnsvoorziening (waaronder de verhoging van het minimaal vereist financieel
belang bij een zaak). 2. Het vervallen van de huidige diagnose en triage-korting op de eigen bijdrage. 3. Het vervallen van de vergoeding van administratieve kosten voor de advocatuur bij de aanvraag van een toevoeging. 4. Besparing op de uitvoeringskosten van de Raad en het Juridisch loket. – Familierecht 5. Het mogelijk maken van administratieve echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek zonder minderjarige kinderen, in te voeren bij afzonderlijk wetsvoorstel. 6. Echtscheiding op basis van gezinsinkomen. 7. Aanpassing alimentatiestelsel (aangekondigd initiatiefwetsvoorstel Van der Steur/Recourt). – Strafrecht 8. Beperking ambtshalve toevoeging
verdachten. – Financiële vorderingen 9. Clawback (verhaal kosten rechtsbijstand op rechtzoekende na financieel resultaat in een zaak). – Vergoeding advocatuur 10. Generieke verlaging basisvergoeding rechtsbijstandverleners, in twee tranches. 11. Onderzoek tariefregulering. – Overig 12. Herdefiniëring van inkomenscategorieën (budget-neutrale aanpassing die geen betrekking beoogt te hebben op het bereik van het stelsel). 13. Onderzoek naar Europese stelsels van door de overheid bekostigde rechtsbijstand en het EVRM. Concept-Wet stelselvernieuwing rechtsbijstand en concept-MvT op www.internetconsultatie.nl., waar tot 14-12-2014 gereageerd kan worden.
2051
Criminaliteit en rechtshandhaving 2013 Criminaliteit daalt, gevoel van veiligheid stijgt De criminaliteit nam tussen 2007 en 2013 af, volgens slachtofferenquêtes met 25 en volgens de politieregistraties met 20%. Vooral vernielingen en geweld komen minder vaak voor. Van computercriminaliteit werd één op de acht Nederlanders van 15 jaar en ouder in 2013 slachtoffer, iets meer dan in 2012. Het aantal verdachten is sinds 2007 met ongeveer een derde gedaald. Nederland doet met deze cijfers mee in de dalende trend in de geregistreerde criminaliteit in Noorden West-Europese landen. In Nederland daalt het gevoel van onveiligheid relatief sterk.
H
et Openbaar Ministerie seponeerde meer zaken dan in 2007, en deed in 2013 bijna de helft zelf af met een transactie of strafbeschikking. De rechter verklaarde verdachten in 90% van de
2832
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
zaken schuldig. De vrijheidsstraf is de meest opgelegde hoofdstraf. Dit alles valt af te leiden uit het onlangs gepubliceerde, gezamenlijke rapport van CBS, WODC en Raad voor de rechtspraak ‘Criminaliteit en rechtshandhaving 2013’.
de georganiseerde misdaad, bewerkelijke DNA-bewijsvoering en complexe cybercrime. In ‘Criminaliteit en Rechtshandhaving’ worden deze verbanden niet gelegd, maar alleen cijfers vermeld.
Gevangenissen leger Zwaardere zaken De daling van de criminaliteit vertaalt zich ook in een afname van het aantal zaken dat voor de strafrechter komt. Tussen 2007 en 2013 daalde het aantal misdrijfzaken met 27% van 128.000 naar 92.000. De teruggang was het grootst bij de kinderrechter en de politierechter, respectievelijk 50 en 29%. Anderzijds steeg het aantal zaken dat door de meervoudige strafkamer is behandeld, met 7%. Dit betekent dat strafzaken zwaarder zijn geworden. In dat verband wordt regelmatig gewezen op de ingewikkelde ‘megazaken’ tegen
In 2013 telde Nederland 10.500 gedetineerden, dat waren er in 2007 nog 12.700. In totaal nam het aantal vrijheidsstraffen in Nederland tussen 2007 en 2013 met 16% af. De hoeveelheid taakstraffen daalde met 24% terwijl het aantal boetes halveerde. Ook de gratieverzoeken zijn grofweg gehalveerd; van 2900 in 2007 tot 1500 in 2013. Het merendeel wordt afgewezen, slechts 1 op de 10 verzoeken wordt onvoorwaardelijk toegewezen. De rapportage is te vinden op cbs.nl, wodc.nl en rechtspraak.nl.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Agency law On 14 November 2014 at 03:45 pm prof. dr. L. (Laura) Macgregor, visiting professor on Internationaal commercial law at Radboud Universiteit, will give her inaugural lecture: Agency law: a victim of its own succes? Agents, representatives and intermediaries play vital roles in commercial life. Many are experienced professionals, subject not only to agency law, but also to conduct or ethical rules imposed by professional bodies. Their activities are important particularly in the financial and insurance sectors, where they not only form contracts for their principals, but also provide them with professional advice. Given the prevalence of agents in commercial life, it seems surprising that legal systems struggle to define agency. Often beginning with a consensual basis, such definitions are overlaid with fiduciary or good faith duties. Lack of definitional clarity leads to practical problems. The concept becomes attractive for use in unanticipated contexts. This in turn obscures the true principles of agency. This lecture explores the uncertainties in agency law in order to ask whether it is in danger of becoming a victim of its own success. Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen
Financieel gedragsrecht Op 19 november 2014 om 16.00 uur houdt prof. dr. R.J. (Rob) Schotsman, bijzonder hoogleraar Implementatie Financieel Gedragsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, zijn oratie, getiteld: Spelers in transitie. In zijn oratie pleit Schotsman voor meer aandacht voor de maatschappelijke inbedding en de implementatie van (nieuwe) financiële regels. De financiële sector staat in vuur en vlam. Hoe krijgen wij het vertrouwen
in banken en verzekeraars terug? De wetgever zet in op steeds meer regels, maar in hoeverre zijn deze effectief? Met al die nieuwe regels wordt ingezet op een versterking van de kwaliteit van de personen werkzaam in de sector. Maar wat verwachten we nu precies van bestuurders, commissarissen, managers, staffunctionarissen en medewerkers werkzaam voor banken en verzekeraars? En welke bijdragen kunnen wetenschap en onderwijs leveren bij het herstel van het vertrouwen? Volgens Schotsman richt de wetenschap zich vooral strikt juridisch op de ontwikkeling, positionering en uitleg van regelgeving en te weinig op de maatschappelijke inbedding en maatschappelijke ontwikkelingen. Ook is er te weinig oog voor de implementatie van (nieuwe) financiële regels. Die aspecten zijn echter van groot belang om na te gaan of de regels ook echt effectief zijn – vooral nu – gezien de veelheid van regels die op ons afkomen. Plaats: Aula, Oude Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
Promoties Vrijheid van meningsuiting en pluralisme We leven in een wereld die gekenmerkt wordt door een pluraliteit van levensbeschouwingen, een feit dat als gevolg van de globalisering nog eens extra wordt benadrukt. Het proces van globalisering houdt vanzelfsprekend ook de toename van menselijke interacties in. De wederkerige relatie die er bestaat tussen de verschillende, veelal tegenstrijdige wereldbeschouwingen is in dit onderzoek met het begrip ‘multicivilizationalisme’ aangeduid voor zover het het internationale domein betreft en met de term ‘multiculturalisme’ voor zover het het regionale en nationale domein betreft. De intensivering van interacties tussen mensen en culturen heeft niet alleen positieve, maar ook negatieve kanten. In dit verband wordt veelal gesproken van een ‘botsing van beschavingen’. In deze interacties worden geuite opinies niet alleen wereldwijd gehoord, maar ze lokken dus ook internationale reacties uit. Het valt dus te verwachten dat de vrijheid
van meningsuiting onder de als gevolg van de globalisering toegenomen interacties tussen verschillende bevolkingsgroepen en levenswijzen onder druk is komen te staan. Het doel van dit onderzoek van Ambrogino Awesta is dan ook om tot inzicht te komen inzake de aard en omvang van de bedreiging die uitgaat van deze botsing van verschillende levensbeschouwingen voor de vrijheid van meningsuiting. Hierbij staan de de jure beperkingen van deze vrijheid centraal die op verschillende niveaus van de rechtsorde worden onderzocht om de mate van de voornoemde impact te kunnen achterhalen. Awesta verdedigt op 27 november 2014 zijn proefschrift aan de Universiteit Leiden. Zijn promotor is prof. dr. A. Ellian. Alvorens overgegaan wordt tot de determinering van de de jure beperkingen die voortvloeien uit pluralisme overgaat, wordt er allereest getracht om tot de beantwoording van de vraag te komen of de menselijke dimensie van het proces van globalisering, die pluralisme bevordert, ten grondslag ligt aan de botsing tussen de wereldbeschouwingen, en zo ja, wat de aard en omvang van een dergelijk antagonisme heden ten dage is. Nadat er een antwoord is gegeven op de vraag of er sprake is van een pluralistische botsing, wordt gekomen bij de vraag of en in hoeverre dit antagonisme mogelijkerwijs een bedreiging is en dus een beperking vormt voor het fundamentele recht van de vrijheid van meningsuiting. De beantwoording hiervan zal tevens een nader licht werpen op de vraag waarom juist dit fundamentele recht zich leent voor een juridische beperking door de pluralistische spanningen. Tegen deze achtergrond wordt vervolgens het beperkende effect van deze spanningen op de vrijheid van meningsuiting op internationaal, Europees en nationaal niveau onderzocht. Het voorgaande leidt tot de concluderende vraag of en in welke mate pluralisme het fundamentele recht van de vrijheid van meningsuiting in een juridische zin heeft beperkt. Ambrogino G. Awesta Freedom of expression in a pluralistic world order Een handelseditie wordt binnenkort verwacht
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2833
2052
Universitair Nieuws
Spreekrecht slachtoffers Het spreekrecht voor slachtoffers tijdens een strafproces wordt al tijdenlang sterk bediscussieerd. Afgezien van de normatieve vraag of he t wenselijk is dat slachtoffers een dergelijke ‘stem’ krijgen, worden er twee empirische vragen gesteld (Roberts, 2009). Ten eerste, leidt gebruikmaking van het spreekrecht tot (emotioneel) herstel van het slachtoffer, of wellicht tot secundaire victimisatie? Ten tweede, beïnvloedt gebruikmaking van het spreekrecht de uitkomst van het strafproces? Met andere woorden, leidt gebruikmaking tot een schending van het proportionaliteitsbeginsel? Hoewel beide vragen aanzienlijk belemmerd werden door een gebrek aan empirisch bewijs (e.g., Roberts, 2009; Roberts & Manikis, 2013), waren voor- en tegenstanders niet bepaald terughoudend in het geven van ‘voors’ en ‘tegens’ wanneer zij dit slachtofferinstrument bespraken in termen van effectiviteit (e.g., Groenhuijsen & Letschert, 2008). In deze dissertatie is Kim Lens ingegaan op beide empirische vragen. Zij promoveerde op 29 oktober 2014 aan Tilburg University. Haar promotores waren prof. dr. M.S. Groenhuijsen, prof. dr. S. Bogaerts en prof. dr. A. Pemberton. Zij hanteerde verschillende methoden van onderzoek: een longitudinale vragenlijst en experimenten. Door verschillende (sociaal-)psychologische theorieën en perspectieven te gebruiken is getracht de effecten van gebruikmaking van het spreekrecht op zowel het slachtoffer als de toehoorder te achterhalen. Het onderzoek heeft geleid tot de volgende praktische en wetenschappelijke inzichten. Ten eerste ontbrak bij de start van deze promotie systematisch empirisch bewijs betreffende de effecten van gebruikmaking van het spreekrecht op het (emotioneel) herstel van het slachtoffer. Door middel van gebruikmaking van diverse theorieën en perspectieven laat deze dissertatie zien dat het evalueren van de effecten van gebruikmaking van het spreekrecht, in tegenstelling tot wat kan worden afgeleid uit eerdere discussies tussen voor- en tegenstanders, geen ‘zwart-wit’ kwestie is. Ten tweede wordt in deze dissertatie beargumenteerd dat, in de discussie rondom de
2834
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
voor- en nadelen van gebruikmaking van het spreekrecht, de heterogeniteit in slachtofferervaringen, -perspectieven en -behoeften in ogenschouw genomen dient te worden. Rekening houden met dergelijke verschillen leidt tot een betere afstemming van dergelijke slachtofferinstrumenten op de behoeften van deze doelgroep. Ten derde zijn in deze dissertatie geen aanwijzingen gevonden dat gebruikmaking van het Spreekrecht zou leiden tot een schending van het proportionaliteitsbeginsel. Deze laatste bevinding is bijzonder relevant in de huidige discussie rondom een uitbreiding van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden in Nederland. K.M.E. Lens Do these words give rise to doubts? Unraveling the effects of delivering a Victim Impact Statement Geen informatie beschikbaar over een handelseditie
de verdachte, toegestane hoofddoelen van voorlopige hechtenis (die deze zelfstandig kunnen dragen) en nevendoelen. Vervolgens is onderzocht hoe deze belangen en doelen verankerd kunnen worden in een nieuw wettelijk afwegingskader. Voorgesteld wordt een afwegingskader dat uit ten minste drie separate stappen bestaat, waarbij in de primaire afweging alleen verplicht mee te wegen belangen van de verdachte en toegestane hoofddoelen van voorlopige hechtenis een rol spelen. Frank Weijnen Ingrijpende besluiten verdienen een richtinggevend besliskader: naar een nieuw wettelijk afwegingskader voor voorlopige hechtenis Masterscriptie Rechtsgeleerdheid Vrije Universiteit Amsterdam Begeleiders: mw. Lonneke Stevens en mw. Sonja Meijer Beoordeling: 9 De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
Scriptie Een nieuw afwegingskader voor voorlopige hechtenis Startpunt van het afstudeeronderzoek van Frank Weijnen is de in eerder onderzoek geconstateerde discrepantie tussen de bestaande wettelijke regeling voor voorlopige hechtenis en de toepassing daarvan in de praktijk. Nadere analyse laat zien dat zich in essentie vijf problemen lijken voor te doen, waarbij met name de discrepantie tussen wettelijke gronden voor voorlopige hechtenis en in de praktijk daarmee nagestreefde doelen, sterkt samenhangt met de huidige wettelijke regeling. Met oog op het doel van het onderzoek – het ontwikkelen van een nieuw afwegingskader voor voorlopige hechtenis dat wel leidend is in en richting geeft aan de rechtspraktijk – is met name voor dit probleem een oplossing gezocht. Daartoe is allereerst onderzocht welke belangen en doelen een rol mogen of moeten spelen in een nieuw wettelijk afwegingskader voor voorlopige hechtenis. Dat leidt tot een lijst van (al dan niet verplicht mee te wegen) belangen van
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Eredoctoraat Op 24 oktober 2014 ontving Frans Pennings een eredoctoraat aan de Universiteit van Gothenburg. Prof. mr. Pennings is werkzaam als hoogleraar sociaal recht aan de Universiteit Utrecht. Hij is tevens raadsheer-plaatsvervanger in de Centrale Raad van Beroep en hoofdredacteur van het Tijdschrift voor recht en arbeid en European Journal of Social Security.
Hoogleraar Dhr. dr. P.A.L. Ducheine is benoemd tot bijzonder hoogleraar Military Law of Cyber Security and Cyber Operations aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De leerstoel is ingesteld vanwege de Stichting Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek NLDA (SWOON). Ducheine is militair jurist. Hij doet onderzoek naar militair-juridische aspecten van digitale operaties en cyber security. De nadruk ligt hierbij op digitale oorlogvoering, in het bijzonder op de rechtsbasis voor militaire cyberoperaties (het ius ad bellum - ‘recht tot oorlog’) en de rechtsregimes tijdens die operaties (waaronder het oorlogsrecht – het ius in bello). Ducheine bestudeert ook de theorievorming rondom de conceptenbescherming, rechtshandhaving en inlichtingen in samenhang met cyber security, waarbij hij focust op de legitimiteit van (militaire) digitale overheidsactiviteiten. Ducheine is werkzaam als universitair hoofddocent Cyber Operations & Cyber Security aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Van 2003 tot 2007 was hij als onderzoeker gedetacheerd bij de leerstoel Militair Recht van de UvA, waar
hij in maart 2008 promoveerde op het proefschrift ‘Krijgsmacht, Geweldgebruik & Terreurbestrijding. Een onderzoek naar juridische aspecten van de rol van strijdkrachten bij de bestrijding van terrorisme’. Sinds 2008 is Ducheine docent Krijgsmacht & Staatsrecht aan de UvA. Ook is hij gastdocent International Humanitarian Law en tevens werkzaam als senior onderzoeker in het Onderzoeksforum Law of Armed Conflict and Peace Operations van het Amsterdam Centre of International Law van de UvA. Hij publiceerde onder meer over militair recht, oorlogsrecht, ius ad bellum, geweldgebruik, drones en targeting (doelbestrijding). Prof. dr. Jure Vidmar has been appointed as professor of Public International Law at Maastricht University. Vidmar joined the Department of International and European Law on 1 September 2014. Vidmar has been the holder of a Leverhulme Early Career Fellowship in the Faculty of Law, University of Oxford, where he was a Research Fellow of St John’s College. He was also an Extraordinary Lecturer at the Centre for Human Rights, Faculty of Law, University of Pretoria (South Africa), and a Human Rights Visiting Fellow at Harvard Law School. Previously, he was an Anglo-German Fellow at the Institute of European and Comparative Law, University of Oxford, Associate of Queen’s College (Oxford) and a post-doctoral researcher at the Amsterdam Center for International Law, University of Amsterdam. Vidmar is a Slovene national and has studied Law and International Relations in Ljubljana and Nottingham. He holds a PhD in Politics from Salzburg and a PhD in Law from Nottingham. He has published extensively on various issues of international law.
2053
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
Advocatuur Advocaat Karel Frielink treedt toe tot het team van BZSE Advocaten en Belastingadviseurs dat is gevestigd op Sint Maarten. Frielink zet momenteel een vestiging van BZSE in Curaçao op en wordt daar de managing partner. Het kantoor start op 1 januari 2015. Frielink richt zich met name op het ondernemingsrecht, financieel recht, geschillenbeslechting en belastingrecht.
KBvG Gerechtsdeurwaarder Wilbert van de Donk is gestart als voorzitter van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Van de Donk is sinds november 2004 gerechtsdeurwaarder in Eindhoven, is als directeur-aandeelhouder verbonden aan het gerechtsdeurwaarderskantoor Janssen en Janssen en heeft ruime ervaring met werkzaamheden voor de KBvG. Hij werd in 2007 lid van de ministeriële commissie Van der Winkel, die in opdracht van de toenmalige staatssecretaris van Justitie het functioneren van de KBvG evalueerde. Dat onderzoek resulteerde in het rapport ‘Noblesse Oblige’, waarin 39 aanbevelingen werden gedaan aan de KBvG. Van de Donk wilde zelf graag aan de slag gaan met die aanbevelingen en kandideerde zich voor het bestuur van de KBvG. Hij was van december 2008 tot april 2013 bestuurslid met de portefeuille Ondernemerschap en Kwaliteit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2835
2054
Agenda
27 11 2014 ‘Vergeet mij (niet), Google’ Op 13 mei jl. oordeelde het Hof van Justitie van de EU dat zoekmachines zoals Google het recht op privacy kunnen schenden en op verzoek van individuen bepaalde zoekresultaten dienen te verwijderen. Deze uitspraak is zeer wisselend ontvangen. Veel journalisten en ICT-experts zijn kritisch: dit botst toch met de vrijheid van meningsuiting en met de vrije nieuwsgaring? Knelpunten in de uitvoerbaarheid werden ook al direct gesignaleerd. Tegelijkertijd zijn privacy-waakhonden enthousiast: zo kan worden voorkomen dat mensen eindeloos worden achtervolgd door gedateerde of onjuiste berichten over hen op internet. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) brengt tijdens een seminar deze verschillende reacties op het recht om vergeten te worden bijeen. Jacob Kohnstamm (voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegeven) benadert de uitspraak vanuit het belang van de privacy. Jens van den Brink (advocaat en partner bij Kennedy Van der Laan) plaatst daarop kanttekeningen vanuit het perspectief van internetvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. JaapHenk Hoepman, (hoogleraar privacy enhancing protocols aan de Radboud Universiteit Nijmegen) belicht de (on)mogelijkheden vanuit technisch perspectief en verkent de mogelijkheden om een balans tussen privacy en vrijheid van meningsuiting te bereiken. Tijd: donderdag 27 november van 18.30 tot 20.30 uur Plaats: Humanity House (New York zaal), Prinsegracht 8 te Den Haag Aanmelding: via: www.njcm.nl. Inlichtingen: deelname is gratis, behalve voor advocaten die betalen € 125 en kunnen 2 PO-punten behalen.
04 en 05 12 2014 Legal responses to transnational and international crimes The aim of this conference ‘Legal Responses to Transnational and International Crimes: Towards an integrative approach’ is to increase academic knowledge of and insight in the concept of transnational crimes, and to gather practical experience in criminal law enforcement in respect of transnational crimes. More specifically, the conference will
2836
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
explore whether the distinction in legal regime between supranational crimes (aggression, genocide, crimes against humanity and war crimes) and transnational crimes (terrorism, trafficking in human beings, illicit drugs trafficking, piracy etc.) is still warranted, in view of the blurring boundaries between both categories. This conference serves as a meeting place for practitioners and both senior and junior scholars. The programme will consist of three panel sessions, in which renowned scholars will address sub topics related to the conference theme. In addition, junior researchers will present their findings on specific transnational crimes, regional challenges and solutions, or the interface between international and domestic criminal law enforcement. Tijd: donderdag 4 december van 9.45 tot 17.00 uur en
lijkheid of effectief geschut?’ worden de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel Verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit besproken, doorgelicht en in een bredere context geplaatst. Hoe passen de voorstellen van de minister in de rechtsontwikkelingen van de afgelopen jaren? Verruimen die voorstellen daadwerkelijk de mogelijkheden om financieel-economische criminaliteit aan te pakken? Of roepen deze weer nieuwe, complexe vragen op? Welke gevolgen heeft de beoogde wettelijke regeling voor de actoren in de strafrechtspraktijk? Tijd: donderdag 11 december van 13.30 tot 17.30 uur Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam (Atrium Medische faculteit), De Boelelaan 1085 te Amsterdam Aanmelding: via: www.vula.nl Inlichtingen: via: I. Schouten, tel: 020-5986255 of e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 290.
vrijdag 5 december van 10.00 tot 17.00 uur Plaats: KNAW Building, Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam Aanmelding: via: Alexandra Ivakhnik, e-mail: acil-fdr@ uva.nl. Aanmelding is verplicht en dient te geschieden vóór 1 december. Inlichtingen: via: www.acil.uva.nl. Deelname is gratis.
10 12 2014 Jaarvergadering Vereniging voor Burgerlijk Recht De Vereniging voor Burgerlijk Recht houdt haar jaarvergadering. De vergadering staat in het teken van de preadviezen van prof. mr. drs. F.E.J. Beekhoven van den Boezem en prof. mr. drs. A.A.H. van Hoek. De preadviseurs belichten het thema ‘Forum Shopping’ vanuit de internationale bedrijfsfinancieringspraktijk respectievelijk het vennootschapsrecht en aanpalende rechtsgebieden. Als onderdeel van de jaarvergadering wordt gediscussieerd over de preadviezen. Tijd: woensdag 10 december vanaf 14.00 uur Plaats: Hoge Raad der Nederlanden, Kazernestraat 52 te Den Haag Aanmelding: via: www.verenigingvoorburgerlijkrecht.nl. Inlichtingen: de jaarvergadering is toegankelijk voor leden. Het aanvragen van het lidmaatschap kan via: www.verenigingvoorburgerlijkrecht.nl.
11 12 2014 Papieren werkelijkheid of effectief geschut? Tijdens dit congres ‘Innovaties in de bestrijding van financieel-economische criminaliteit: papieren werke-
12 12 2014 Privacy in het bestuursrecht De technologische ontwikkelingen van de afgelopen decennia, die elkaar in rap tempo opvolgen, brengen allerlei vragen omtrent privacy met zich. Waar technologische ontwikkelingen aan de ene kant kunnen bijdragen aan een efficiëntere overheid, bestaat aan de andere kant het gevaar dat gegevens over burgers worden verzameld en gecombineerd in een mate die verder gaat dan noodzakelijk is voor de desbetreffende overheidstaak. Bij discussies over privacy is niet zozeer het probleem dat men niet bekend is met de privacyregelgeving, maar dat onduidelijk is welke implicaties deze regels voor (onder meer) overheidsinstanties hebben. De betekenis van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is sterk contextafhankelijk en privacyregelgeving staat vaak vol met open begrippen die in een specifiek geval invulling moeten krijgen. De preadviseurs van de Jonge VAR 2014 zijn in deze leemte gesprongen. Zij laten met betrekking tot drie bestuursrechtelijke onderwerpen waar veel privacyvragen spelen zien welke mogelijkheden en beperkingen de privacyregelgeving met zich brengt. De preadviezen variëren van fundamentele vragen over big data tot gegevensverstrekking door bestuursorganen aan buitenlandse counterparts. Ook de ver-
strekking van gegevens binnen verschillende nationale samenwerkings-verbanden komt aan bod. Marte van Graafeiland en Nina Bontje (Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn) behandelen ‘Grensoverschrijdende gegevensuitwisseling en privacy’. Arjan de Jong (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties) vertelt over ‘Big Data – Fundamentele rechten in een fundamenteel veranderende wereld’. En Mohammed Belhaj en Sultan Gün (gemeente Amsterdam) gaat dieper in op ‘Veiligheid en privacy: een oneindig labyrint’. Tijd: vrijdag 12 december van 14.00 tot 17.00 uur Plaats: Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, Bezuidenhoutseweg 57 te Den Haag Aanmelding: via:
[email protected]. Inlichtingen: deelname kost zowel voor leden als voor niet-leden € 25. Studenten betalen niets.
12 12 2014 Rechtsvinding en de evolutie van het recht De Jonge Nederlandse Juristen Vereniging (JNJV) organiseert het seminar ‘Rechtsvinding en de evolutie van recht’. Tijdens dit seminar wordt vanuit staats-, bestuurs-, privaat-, en strafrechtelijk perspectief nagedacht over dit thema. Aan de hand van drie uiteenlopende en prikkelende pre-
essays wordt de discussie aangegaan. De JNJV hoopt zoveel mogelijk jonge juristen te bereiken met hun uitnodiging en hoopt tevens op een inspirerende samenkomst van wetenschappers en praktijkjuristen. Tijd: vrijdag 12 december van 13.00 tot 17.30 uur Plaats: Natuurmuseum Brabant, Spoorlaan 434 te Tilburg Aanmelding: via: www.jongenjv.nl/seminar Inlichtingen: er kunnen 3 PO-punten worden behaald.
12 12 2014 Procesrecht op de schop Het Grotius-congres wordt jaarlijks georganiseerd door de Juridische Faculteitsvereniging Grotius, verbonden aan de Universiteit Leiden. Het congres heeft als thema ‘Procesrecht op de schop. Eenvoudiger en digitaal procederen: KEI-goed?’. Tijdens deze dag verzorgt dagvoorzitter prof. dr. A.F.M. Brenninkmeijer een lezing over het recht op toegang tot de rechter, vertelt mr. F.C. Bakker over het programma Kwaliteit en Innovatie en de rol van de Raad voor de Rechtspraak en gaan prof. mr. A. Hammerstein en prof. mr. J.E.M. Polak in op respectievelijk het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht.
Aanmelding: via: www.jfvgrotius-congresencarriere.nl Inlichtingen: studenten betalen € 10, advocaten € 195 en overige personen betalen € 95.
17 12 2014 Jurisprudentielunch octrooirecht 2014 Dé jaarlijkse bijeenkomst over octrooirechtjurisprudentie. Willem Hoyng en Bart van den Broek bespreken een selectie van belangrijke octrooirechtjurisprudentie van het afgelopen jaar. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis. Onder meer de volgende onderwerpen en uitspraken komen aan bod: Beschermingsomvang - HR, IEF 13726 (Medinol/ Abbott), Inventiviteit - HR, IEF 14252 (Leo/Sandoz -inventiviteit) en FRAND - Rb Den Haag, IEF 14323 (Vringo/ZTE) en EC, IEF 13801/13804 (Motorola/Samsung). Tijd: woensdag 17 december van 12.00 tot 15.15 uur Plaats: Holiday Inn, De Boelelaan 2 te Amsterdam. Aanmelding: via: http://delex.nl/octrooi2014.html Inlichtingen: deelname kost € 350, sponsoren IE-Forum betalen € 295, de rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time) betaalt € 100. Er zijn 3 PO-punten
Tijd: vrijdag 12 december van 9.10 tot 17.30 uur
toegekend door de Orde van Advocaten, 3 Punten voor
Plaats: Juridische Faculteitsvereniging Grotius,
de BMM-opleiding en 3 Punten voor de Permanente
Steenschuur 25 te Leiden
Vorming (Orde van Vlaamse Balies) via art. 2 Reglement.
Agenda kort
14 11 2014 Seminar Data-Collection and Data-Production
19 11 2014 Internationaal strafrecht bezien vanuit het Nederlands perspectief
20 11 2014 Merken-, Modellen-, Auteurslunch 2014
NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2013
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
17 t/m 19 11 2014 International conference 25 years CRC
20 11 2014 Mulock Houwer-lezing 2014
20 11 2014 Arbeidsongeschiktheid en re-integratie
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2621
NJB 2014/196, afl. 3, p. 246
18 11 2014 Naar een verbeterde vastgoedketen NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2759
20 11 2014 Bescherming van (persoons) gegevens: verplichtingen en kansen voor ondernemers
21 11 2014 IBPA seminar NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2013
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2691
18 11 2014 Jihadgangers en mensenrechten NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2759
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-11-2014 – AFL. 39
2837
Werken in het zenuwcentrum van de economie? Bekijk de mogelijkheden voor juristen op werkenbijdnb.nl DNB zet je op scherp.