Ministerie van Binnenlandse Zaken ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Wet woningsluiting bij overlast
Datum Aan
16 april 1997 de burgemeesters i.a.a. de korpschefs de hoofdofficieren van justitie
Afkomstig van Ons kenmerk Bijlage(n) Doelstelling
Juridische grondslag Relatie met andere circulaires Ingangsdatum Geldig tot Inlichtingen
: : : :
Directie Politie/CZWI EA97/U884 geen - het kennisgeven van de inwerkingtreding van en - het geven van informatie over de toepassing van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet houdende opname daarin van de bevoegdheid om een woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord : geen : -
: 26 maart 1997 : : mr : R. L. Timmermans/mr . J .J . Stam
1. Inleiding Op 26 maart jl. is de wet tot wijziging van de Gemeentewet, houdende opneming daarin van artikel 174a, in werking getreden. Dit artikel is geplaatst in hoofdstok XI "De bevoegdheid van de burgemeester" en geeft de burgemeester de bevoegdheid om een woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord. De tekst van artikel 174a Gemeentewet is geplaatst in het Staatsblad van 25 maart 1997, nr. 132 en luidt als volgt: Artikel 174a Gemeentewet 1. De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord. 2. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe in geval van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde op de grond dat de rechthebbende op de woning, het lokaal of het erf eerder een woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf op een zodanige wijze heeft gebruikt of doen gebruiken dat die woning, dat lokaal of dat erf op grond van het eerste lid is gesloten, en er aanwijzingen zijn dat betrokkene de woning, het lokaal of het erf ten aanzien waarvan hij rechthebbende is eveneens op een zodanige wijze zal gebruiken of doen gebruiken. 3.De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een door hem te bepalen tijdstip te verlengen. 4. Bij de bekendmaking van het besluit worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is. 5. De artikelen 127, 128, 131 en 132 zijn van overeenkomstige toepassing.
Vanwege de privacy-gevoeligheid van de onderhavige bevoegdheid en de relatie tot de Grondwet en het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) is inzicht in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel onontbeerlijk voor de juiste toepassing van het sluitingsinstrument. Deze circulaire beoogt dit inzicht te verschaffen. Daarbij is met name de reikwijdte van de sluitingsbevoegdheid van belang. Tevens wordt deze gelegenheid aangegrepen om ook andere onderwerpen die relevant zijn voor de toepassing van de bevoegdheid onder uw aandacht te brengen. Achtereenvolgens wordt stilgestaan bij ernstige vrees voor herhaling of verplaatsing van de overlast, de duur van de sluiting, verlenging van de sluitingsduur, de begrippen "woning", "niet voor publiek toegankelijk lokaal" en "erf", de verhouding van de sluitingsbevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang, tot de Algemene wet bestuursrecht en tot de strafrechtelijke handhaving van Opiumwetdelicten. Tenslotte wordt aandacht gegeven aan het wetsvoorstel bestuurlijke handhaving Opiumwet ('Damocles'). Dit wetsvoorstel wordt op korte termijn bij de Tweede Kamer ingediend. Hieraan voorafgaand wordt ingegaan op de achtergrond van het wetsvoorstel. Over de inwerkingtreding en de toepassing van artikel 174a Gemeentewet bent u tevens geïnformeerd door de VNG bij brief van 2 april 1997 (Lbr. 97/43; kenmerk AJZ/701711). Waar in deze circulaire gesproken wordt over 'woning', wordt tevens gedoeld op een niet voor publiek toegankelijk lokaal en de bij de woning of het lokaal behorend erf. 2. Achtergrond van het wetsvoorstel op 28 augustus 1995 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB 1996, 204; Gst. 7019, nr. 5) uitgemaakt dat artikel 35b van de APV van Venlo in strijd was met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en mitsdien met artikel 10 van de Grondwet. De APV- bepaling gaf aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid een selectief bezoekersverbod af te kondigen, indien in een woning in strijd met de
Opiumwet drugs worden verhandeld of gebruikt en de gedeeltelijke sluiting in het belang van het woon- en leefklimaat is vereist. De bestuursrechter was van oordeel dat een dergelijke bepaling een beperking van het recht op privacy betekende, die uitsluitend is toegestaan op basis van een wet in formele zin. Om te voorzien in deze lacune heeft de regering een wetsvoorstel ingediend dat oorspronkelijk de bevoegdheid gaf om woningen te sluiten, indien de verstoring van de openbare orde te weeg werd gebracht door de handel in of het gebruik van drugs. Op aanraden van diverse gemeenten, de VNG en de Tweede Kamer is de bepaling uitgebreid, zodat niet langer de herkomst van de ordeverstoring beslissend is bij de bepaling van de noodzaak van de sluiting. De achtergrond van de uitbreiding is niet zozeer de gedachte dat andere vormen van overlast, zoals overlast als gevolg van prostitutie of wapenhandel, frequent een zodanige verstoring van de openbare orde teweegbrengen dat sluiting noodzakelijk is, maar dat dergelijke situaties niet geheel zijn uit te sluiten. Zoals uit het onderstaande zal blijken komt hiermee bij toetsing aan het EVRM een extra gewicht te liggen op de ernst van de verstoring. Aan drugs gerelateerde overlast blijft de belangrijkste drijfveer voor het creëren van de sluitingsbevoegdheid, aangezien reeds is gebleken dat in dergelijke situaties sluiting noodzakelijk is om de leefbaarheid in de omgeving te herstellen. Bij overlast met een andere herkomst dan drugsoverlast moeten risico's voor de omgeving in het geding zijn die te vergelijken zijn met de risico's van drugsoverlast. 3. De burgemeester is bevoegd Gezien de omstandigheid dat voorheen op basis van gemeentelijke sluitingsbepalingen doorgaans opgenomen in de APV - het college van burgemeester en wethouders bevoegd was om tot sluiting van een woning over te gaan, is het van belang te benadrukken dat thans in artikel 174a Gemeentewet de sluitingsbevoegdheid aan de burgemeester wordt toegekend. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bestaande gemeenterechtelijke stelsel, aangezien de uitoefening van de bevoegdheid aldus toekomt aan het bestuursorgaan dat doorgaans vanwege de directe relatie tot de openbare orde, reeds is belast met de handhaving van het lokale drugsbeleid. Op basis van artikel 180 Gemeentewet is de burgemeester aan de gemeenteraad verantwoording verschuldigd, zodat de gemeenteraad langs deze weg invloed kan uitoefenen op de uitoefening van de sluitingsbevoegdheid. 4. Reikwijdte van de sluitingsbevoegdheid Het eerste lid van artikel 174a geeft de burgemeester de bevoegdheid om woningen te sluiten, indien door gedragingen in de woning de openbare orde rond die woning wordt verstoord. Doel van de sluitingsbevoegdheid is omwonenden te vrijwaren van ernstige vormen van overlast in hun omgeving. Met name woonwijken zijn uiterst gevoelig voor aantasting van het woon- en leefklimaat. Tegen bepaalde overlastgevende activiteiten kan strafrechtelijk worden opgetreden, zoals tegen de handel in drugs, doch de praktijk wijst uit dat dit op de langere termijn geen garantie is voor beëindiging van de activiteit. De ervaring leert dat het nogal eens voorkomt dat kort nadat de drugsdealers in de kraag zijn gevat, de handel door anderen wordt voortgezet of de dealer na vrijlating de handel weer aanvangt. In bepaalde situaties is sluiting een meer probaat middel om de ordeverstoring te beëindigen. Bij sluiting van woningen zijn het huisrecht en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het geding. In verband daarmee stelt het EVRM aan de uitoefening van de sluitingsbevoegdheid de eis dat deze noodzakelijk moet zijn. Deze eis laat zich vertalen in twee deeleisen. Het gebruik van het sluitingsmiddel moet voldoen aan eisen van: 1. subsidiariteit, en 2. proportionaliteit. Subsidiariteit betekent dat uitsluitend tot sluiting kan worden overgegaan indien geen ander probaat middel voorhanden is dat niet of in mindere mate ingrijpt in de privacy van de bewoners. De burgemeester moet een weging maken van de diverse instrumenten, waarbij - in overleg met de (hoofd)officier van justitie - het gebruik van het strafrecht moet worden meegewogen. Indien minder ingrijpende middelen geen soelaas hebben geboden of niet het gewenste effect zullen bieden, kan het sluitingsinstrument in stelling worden gebracht. Wij
stellen ons voor dat er een zekere opbouw wordt aangebracht bij de inzet van de diverse instrumenten, hetgeen kan beginnen bij een gesprek door politie of de gemeente, waarbij wordt getracht de bewoner te overreden de orde verstorende gedragingen te staken. Het sluitingsmiddel dient als ultimum remedium te wordt ingezet. De dreiging met sluiting kan voor de rechthebbende in bepaalde situaties voldoende aansporing zijn om maatregelen te nemen die de ordeverstoring te niet doen. De tweede eis betreft de proportionaliteit van de sluiting. De maatregel moet in verhouding staan tot de overlast. Gezien de ingrijpendheid van de sluiting is duidelijk dat niet lichtvaardig naar dit instrument mag worden gegrepen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel door het parlement hebben wij reeds meerdere malen benadrukt dat de sluiting proportioneel is aan de ordeverstoring, indien als gevolg van de verstoring, de veiligheid en de gezondheid van mensen in de omgeving van de betrokken woning in ernstige mate wordt aangetast. Overlast die het gevolg is van de handel in of het gebruik van hard-drugs voldoet het meest duidelijk aan genoemde criteria. Drugsoverlast bestaat veelal uit een doorlopend komen en gaan van 'klanten', ook in de nachtelijke uren, aanbellen bij het verkeerde adres, permanente of veelvuldige geluidsoverlast als gevolg van 'trippende' verslaafden, drugsnaalden op straat, vervuiling en verloedering van woonwijken, bedreigingen op straat of in portieken, samenscholingen voor woonhuizen of in de straat, etc. Ook indien zich bij overlast met een andere herkomst dan aan drugs gerelateerd, sprake is van (een cumulatie van) dergelijke factoren, kan tot sluiting worden overgegaan. In de parlementaire stukken bij de behandeling van onderhavige wet (Kamerstukken II 1996-1997, 24 699, nr. 13, blzz 19-20; Kamerstokken I 1996-1997, 24 699, nr. 103c, blzz. 1-2) hebben wij reeds aangegeven dat wij ons kunnen voorstellen dat een dergelijke situatie zich voordoet bij handel in wapens vanuit woningen. Ook ingeval van prostitutie is het voldoen aan de criteria niet geheel uit te sluiten. Het gaat hierbij om situaties waarin het naar ons oordeel echter vooralsnog louter denkbeeldig is dat sluiting gerechtvaardigd kan zijn. In de huidige omstandigheden lijkt het sluiten van woningen dan ook alleen gerechtvaardigd te kunnen worden in situaties waarin drugsoverlast de oorzaak is van de ordeverstoring. Overlast als gevolg van enkel burengerucht of verkeersoverlast kan nimmer een grond tot sluiting van de woning opleveren. 5. Ernstige vrees voor herhaling of verplaatsing Bij amendement van de leden van de Tweede Kamer Van der Burg en Cornielje is het huidige tweede lid ingebracht. Het ziet op de mogelijkheid dat een eenmaal voorgedane verstoring zich herhaalt na ommekomst van de initiële sluiting. Ook de situatie dat de gedragingen die hebben geleid tot de eerdere verstoring zich zullen verplaatsen naar elders en daarbij de verwachting bestaat dat deze gedragingen ook daar weer zullen zorgen voor een verstoring van de openbare orde, vallen onder het bereik van het tweede lid. , Herhaling en verplaatsing hebben betrekking op degene wiens gedragingen de initiële sluiting tot gevolg hadden. De burgemeester kan opnieuw tot sluiting overgaan, indien de ernstige vrees bestaat dat die persoon de heropende of nieuwe woning zal gebruiken op een vergelijkbare manier als waartoe de woning is gesloten. De vrees moet gebaseerd zijn op concrete aanwijzingen dat een dergelijke situatie zich zal voordoen. Het enkele vermoeden dat de persoon van onverbeterlijk levensgedrag is, is onvoldoende om tot sluiting over te gaan. Dezelfde bevoegdheid komt de burgemeester toe indien de betrokkene (opnieuw) gelegenheid geeft voor het overlastgevende gebruik van de woning. Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij de handel in drugs, waarbij stromannen worden ingezet of de rechthebbende willens en wetens toelaat dat anderen handel in het pand bedrijven zonder daaraan een einde te maken. 6. De duur van de sluiting In het derde lid van artikel 174a is voorgeschreven dat de burgemeester de duur van de sluiting in het besluit bepaalt. Bij de bepaling van de duur moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van de bewoner of gebruiker bij spoedige heropening van het pand, de ernst van de overlast en de verwachting van de periode die noodzakelijk is om aan de ordeverstoring een eind te maken en herhaling te voorkomen. Ten aanzien van drugspanden kon - ten tijde dat de
APV-bepalingen werden toegepast om een selectief bezoekersverbod te realiseren - rekening worden gehouden met de tijd die nodig is om 'de loop eruit te krijgen'. Panden die in grote kring bekend staan als dealpanden blijven na de sluiting nog enige tijd toeloop trekken totdat algemeen bekend is dat het pand is gesloten. Wordt de sluiting voordien opgeheven dan is de kans groot dat binnen korte tijd de handel in drugs een zelfde vlucht zal nemen als voorafgaand aan de sluiting. Mocht tegen het eind van de sluitingsperiode de verwachting bestaan dat de sluiting niet afdoende zal zijn, dan kan deze worden verlengd. ~ Het omgekeerde kan zich eveneens voordoen. Indien gedurende de sluitingsperiode blijkt dat de rechthebbende afdoende maatregelen heeft getroffen om verdere verstoring van de openbare orde tegen te gaan, dient de sluiting tussentijds te worden opgeheven. 7. Verlenging van de sluiting Bestaat bij de nadering van het eind van de initiële sluitingsperiode de ernstige vrees dat de ordeverstoringen na ommekomst van de sluiting zich opnieuw zullen voordoen, dan kan de burgemeester de sluiting verlengen. De ernstige vrees kan bestaan uit de omstandigheid dat de rechthebbende op het pand in onvoldoende mate kan aantonen dat deze maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. Zo kan het op de weg van een verhuurder liggen de huurovereenkomst met de overlastgevende gebruiker op te zeggen. Het ligt voor de hand dat de ernstige vrees voor herhaling in een gesprek met de rechthebbende wordt vastgesteld. Daarbij verdient het de voorkeur dat de rechthebbende bij aanvang van de sluiting een richtsnoer wordt gegeven over de maatregelen die hij voor afloop van de sluitingstermijn dient te hebben getroffen. 8. De begrippen "woning", "niet voor publiek toegankelijk lokaal" en "erf" Volgens vaste jurisprudentie wordt onder woning verstaan een ruimte die feitelijk in gebruik is als woning. Dit brengt met zich dat ook lokaliteiten die doorgaans niet te boek staan als woning, zoals schuren, garages, bergingen, keten, schepen e.d., als woning worden aangemerkt indien zij feitelijk door gebruikers als woning in gebruik zijn. Het feitelijk gebruik kan blijken uit bijvoorbeeld de aanwezigheid van een bed en sanitaire voorzieningen. Andersom kan echter ook voorkomen dat een pand is ingericht als woning, doch uitsluitend voor andere doeleinden in gebruik is. Dit maakt dat het pand niet als woning in gebruik is als bedoeld in artikel 174a. Dit doet overigens niet af aan het toepassingsbereik van artikel 174a, aangezien de bepaling tevens ziet op andere niet voor publiek toegankelijke lokalen (dan woningen). Dit begrip omvat alle ruimten waarin de aldaar gebezigde activiteiten zich in beslotenheid voltrekken. Gedacht kan worden aan schuren, garages, bergingen, maar ook aan sociëteits- en verenigingsgebouwen, voor zover de activiteiten uitsluitend gericht zijn op een besloten groep van personen. Niet besloten is bijvoorbeeld een gebouw dat voor een ieder - al of niet met enige beperking, zoals de betaling van toegangskaartje - toegankelijk is. Met de omschrijving andere niet voor publiek toegankelijke lokalen is het complement gegeven aan artikel 174 van de Gemeentewet, dat ziet op het toezicht op onder meer de (wel) voor publiek openstaande gebouwen. Het begrip 'erf' omvat alle in de buitenlucht gelegen gronden, inclusief de daarbij behorende opstallen, die bij de woning of het lokaal behoren. De 'delictomschrijving van artikel 174a omvat de situatie waarin de overlastgevende gedragingen op het erf, dus op het particuliere terrein en in de buitenlucht, plaatsvinden. Het behoort tot de mogelijkheden dat het erf wordt gesloten, bijvoorbeeld door het plaatsen van hekken rondom het erf. In de situatie waarin de overlastgevende gedraging zich uitsluitend op het erf afspeelt dient de sluiting tot het erf te worden beperkt. 9. Het besluit tot sluiting en de Algemene wet bestuursrecht Een besluit tot sluiting van een woning is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bepalingen van de Awb, onder meer over voorbereiding, belangenafweging, motivering en bekendmaking, zijn van toepassing. Tevens kan tegen het besluit tot sluiting op grond van de artikelen 8:1 juncto 7:1 Awb bezwaar worden gemaakt bij
de burgemeester. Tegen de beslissing van de burgemeester op het bezwaarschrift kan beroep worden ingesteld bij de sector bestuursrecht van de arrondissementsrechtbank. . Het van toepassing zijn van de Awb betekent onder meer dat de belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld hun zienswijzen te geven over het voornemen om de woning te sluiten (artikel 4:8). Onder belanghebbenden vallen in dit kader in elk geval de bewoners en gebruikers van het pand. In het geval de gebruikers het pand huren, moet ook de eigenaar of anderszins rechthebbende worden gehoord. Van het horen kan worden afgezien als de vereiste spoed zich daartegen verzet (artikel 4:11). Het besluit tot sluiting omvat mede de bevoegdheid tot feitelijke sluiting van de woning. Het vierde lid van artikel 174a bepaalt dat de belanghebbenden, tenzij in spoedeisende gevallen bekendmaking achterwege blijft, vooraf in de gelegenheid worden gesteld zelf maatregelen te treffen om aan de verstoring van de openbare orde een eind te maken. Pas na het verstrijken van de termijn die belanghebbenden is geboden, kan tot feitelijke sluiting worden overgegaan. Hierin vertoont de sluitingsbevoegdheid sterke gelijkenis met het toepassen van bestuursdwang. Beide bevoegdheden komen echter niet overeen, aangezien met het veroorzaken van overlast in de zin van artikel 174a geen concrete wettelijke verplichting wordt overtreden en dus niet wordt voldaan aan de omschrijving van bestuursdwang, zoals deze ook is opgenomen in artikel 5:21 van de derde tranche van de Awb. Hoewel deze derde-tranche pas op 1 januari 1998 in werking treedt is de omschrijving van het begrip bestuursdwang zoals gegeven in artikel 5:21 Awb, de heersende definitie van het begrip onder het huidige regime, waarin een algemene bevoegdheid voor de gemeentebesturen tot het toepassen van bestuursdwang in artikel 125 van de Gemeentewet is opgenomen. Vanwege de verwantschap van onderhavige sluitingsbevoegdheid met de bestuursdwangbevoegdheid zijn in. het vijfde lid van artikel 174a de artikelen 127, 128, 131 en 132 - respectievelijk over het binnentreden, verzegelen van gebouwen en kostenverhaal - van overeenkomstige toepassing verklaard op de sluiting van woningen. Van koppeling met de bevoegdheid om een dwangsom op te leggen, zoals doorgaans gekoppeld aan bestuursdwang, is afgezien. Bij de effectuering van de dwangsom kunnen zich diverse knelpunten voordoen die vertragend werken of afbreuk doen aan de effectiviteit van het middel. Te denken valt aan de vraag aan wie de dwangsom moet worden opgelegd: niet altijd is duidelijk wie de overtreder is. Ook invorderingsproblemen verkleinen de effectiviteit van de maatregel. De verwachting dat een malafide drugsdealer het te vorderen bedrag zal inlossen is gering. Doorgaans valt op de inboedel van het drugspand weinig te verhalen. De ernst van de overlast staat naar onze mening in de weg aan een bevoegdheid die, gezien de geschetste knelpunten, het initiatief tot naleving van het besluit tot sluiting bij de veroorzaker van de overlast legt. Het belang van de omwonenden verzet zich daartegen. Bij de inwerkingtreding van de derde tranche van de Awb - zoals gezegd op 1 januari 1998 - zal het vijfde lid worden gewijzigd, zodat de overeenkomstige bepalingen van de Awb respectievelijk 5:27, 5:28, 5:25 en 5:26 - van overeenkomstige toepassing zijn. 9. Binnentreden De bevoegdheid tot sluiting omvat tevens - via de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 127 Gemeentewet - de bevoegdheid om zich toegang te verschaffen tot elke plaats, voor zover het betreden of binnentreden nodig is voor de effectuering van de sluiting. Op het zonder toestemming binnentreden van een woning is de Algemene wet op het binnentreden van toepassing. Voordat tot wordt overgegaan moeten de personen die zijn aangewezen om de sluiting gestand te doen, of in elk geval degene die de leiding heeft over het binnentreden, over een machtiging tot binnentreden beschikken. Deze wordt door de burgemeester afgegeven. Tevens moeten degene die binnentreden zich kunnen legitimeren en dienen zij de bewoner het doel van het binnentreden aan te geven.
Voor meer informatie over de Algemene wet op het binnentreden verwijzen wij naar de circulaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken over dit onderwerp van 19 september 1994 (kenmerk: CW94/1001) die onder meer is toegezonden aan de gemeentebesturen. 10. Consequenties van de sluiting Bij de Tweede Kamer is in behandeling het initiatiefwetsvoorstel "Victor" van de leden Van Heemst en Korthals. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een regeling te geven met betrekking tot het beheer over de woning, vordering en onteigening van de woning en worden enige wijzigingen gebracht in de huurverhouding tussen verhuurder en overlastgevende huurder. Daartoe worden achtereenvolgens gewijzigd de Woningwet, de Huisvestingswet, de onteigeningswet en de huurbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek. Het moment van inwerkingtreding van het initiatiefwetsvoorstel, indien dit wordt aanvaard, is op dit moment nog niet concreet te voorzien. Het kan geboden zijn om ook overigens de consequenties van de sluiting te regelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regeling van de (her)huisvesting van de voormalige bewoner(s) en het technische beheer van de gesloten panden. Dit laatste kan betrekking hebben op de afsluiting van gas, water en elektra en op een regeling van personen die in verband met te verrichten werkzaamheden of noodsituaties, eventueel met ontheffing, toegang hebben tot de woning. Dergelijke zaken kunnen bij gemeentelijke verordening worden geregeld. Het is raadzaam bij gemeentelijke verordening te bepalen dat het betreden van een door de burgemeester gesloten pand, verboden is. Het betreden in strijd met deze norm levert een strafbaar feit op. 11. Wettelijke regeling van het gebruik van informatie uit politieregisters ten behoeve van de handhaving van de openbare orde Een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 15, eerste lid, onder b, van de Wet politieregisters is voor advies aan de Raad van State gezonden. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de burgemeester in het kader van de handhaving van de openbare orde gegevens verstrekt kan krijgen uit de politieregisters. De aldus verkregen gegevens kunnen een rol spelen bij de afwegingen die leiden tot het besluit om een woning te sluiten. 12. Verhouding tussen sluiting en strafrechtelijke handhaving De inzet van het strafrecht en de bestuursrechtelijke sluiting sluiten elkaar niet uit. Beide handhavingsinstrumenten kunnen, zij het uit verschillende motieven, zowel gelijktijdig als volgtijdelijk worden ingezet. Het ligt in de rede dat in het driehoeksoverleg afstemming en coördinatie plaatsvindt over de inzet van het strafrecht en de sluiting. De handel in drugs is op grond van de Opiumwet verboden. Hiertegen kan dan ook strafrechtelijk worden opgetreden. Het strafrechtelijke gedoogbeleid ten aanzien van handel in drugs, zoals dit is neergelegd in de Opsporings- vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie, heeft uitsluitend betrekking op de verkoop van softdrugs in coffeeshops. Voor handel in drugs in woningen geldt geen gedoogbeleid. In de situatie dat handel in drugs niet gepaard gaat met overlast of overlast niet kan worden aangetoond, blijft strafrechtelijk optreden het enige toepasbare handhavingsinstrument. 13. Wetsvoorstel bestuurlijke handhaving Opiumwet ('Damocles') Het wetsvoorstel Damocles brengt een bestuurlijk handhavingsinstrument in de Opiumwet aan. Het betreft de mogelijkheid om bestuursdwang toe te passen op voor publiek toegankelijke lokalen - coffeeshop, café, etc. - van waaruit drugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Bestuursdwang omvat mede de mogelijkheid om een coffeeshop etc. te sluiten en vormt daarmee het complement op artikel 174a. Tevens kan een dwangsom jegens de houder van de coffeeshop worden opgelegd.
Het wetsvoorstel Damocles beoogt gemeenten te faciliteren in het lokale coffeeshopbeleid. Het onderzoeksrapport "Wapenen tegen drugsoverlast" van juni 1996 toont nogmaals aan dat sluiting van coffeeshops e.d. op basis van het huidige, op beheersing van de openbare orde gerichte, bestuurlijk- juridische instrumentarium omslachtig is en tot veel procedurele fouten leidt. Verder betekent het wetsvoorstel Damocles dat de in feite gegroeide praktijk, waarin gemeenten een voortrekkersrol vervullen in het lokale drugsbeleid, wordt bezegeld. Het past niet langer bij die rol dat gemeenten slechts via de omweg van het openbare orde-instrumentarium tegen coffeeshops kunnen optreden. In die zin sluit het onderhavige wetsvoorstel aan bij de Opsporings- en vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie (inwerkingtreding 1 oktober jl.) waarin wordt uitgegaan van het primaat van de bestuurlijke aanpak van coffeeshops. Het onderhavige artikel 174a Gemeentewet geeft de burgemeester een bevoegdheid tot sluiting van woningen en andere niet voor publiek toegankelijke lokalen. De sluitingscriteria van beide wetsvoorstellen wijken van elkaar af. Het wetsvoorstel Damocles maakt optreden mogelijk vanwege het feit dat middelen als bedoeld in de Opiumwet in strijd met die wet worden verkocht etc. Artikel 174a staat sluiting alleen toe indien als gevolg van handel in drugs de openbare orde wordt verstoord. De rechtvaardiging van dit onderscheid is erin gelegen dat bij sluiting van een woning de privacy in het geding is. Om die reden is ten aanzien van de sluiting van woningen een strikter criterium in de wet vastgelegd. Het wetsvoorstel bestuurlijke handhaving Opiumwet wordt op korte termijn bij de Tweede Kamer ingediend.