Ministerie van Binnenlandse Zaken
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Rechtspositionele aspecten verbonden aan de invoering van de 36urige werkweek bij de Sector Politie
Datum
8 mei 1998
Aan
De Korpsbeheerders van de regionale politiekorps en De Korpbeheerder van het KLPD De voorzitter van de Bestuursraad van het LSOP De Directeur Rijksrecherche De (fgd) Hoofdofficieren van Justitie i.a.a. de Korpschefs van de regionale politiekorpsen en het KLPD de Algemeen directeur van het LSOP de hoofden P&O de hoofden FEZ de leden van de CGOP via het CAOP
Afkomstig van : Directie Politie Ons kenmerk Bijlage(n) Doelstelling Juridische grondslag Relatie met andere circulaires Ingangsdatum Geldig tot Inlichtingen
: EA98/U1685 :1 : bekendmaken van voorschriften : artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 : geen : 1 oktober 1998 : nader bericht : dhr. J. van Veen mw. E. Wubs
Samenvatting: Met ingang van 1 oktober 1998 wordt voor de sector Politie een maximaal gemiddeld 36-urige werkweek ingevoerd. In deze circulaire komen de rechtspositionele aspecten verbonden aan de 36-urige werkweek aan de orde.
0. 1. 2. 2.1 2.2 3. 3.1 3.2 3.3 3.4 4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
INHOUDSOPGAVE Inleiding De nieuwe arbeidsduur per 1 oktober 1998 De omvang van de aanstelling wijzigt automatisch Te werken aantal uren op jaarbasis Nieuwe werktijdregelingen Uitgangspunten Overlegverplichting Modaliteiten Arbeidsduur en effecten op het terrein van de sociale zekerheid De gevolgen Vakantie Ziekte Schorsing, buitengewoon verlof van lange duur, zwangerschaps-en bevallingsverlof Calamiteitenverlof Ouderschapsverlof RPU Deeltijd FPU
4.8
Ontslag en overlijden
4.9 5.
Wijziging van de werktijdfactor Tot slot
;
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
1.
INLEIDING
Op 24 februari 1997 is het Akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector politie (contractperiode 1 januari 1997 t/m 31 december 1998) tot stand gekomen. Een aantal afspraken uit dit akkoord is geformaliseerd bij Besluit van 2 september 1997 (Stb. 497). Een van de afspraken in het akRoord is dat met ingang van 1 oktober 1998 voor de sector politie een maximaal gemiddelde arbeidstijd van 36 uur per week wordt ingevoerd (zie ook onderdeel 2A van het aanhangsel van het Akkoord). Het gaat om een algemene arbeidsduurverkorting. De huidige arbeidsduur van ten hoogste 38 uur per week vervalt. Daarvoor in de plaats komt een nieuwe systematiek, die uitgaat van het aantal te werken uren op jaarbasis. De belangrijkste veranderingen ten gevolge van de arbeidsduorverkorting in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit bezoldiging politie (Bbp) zijn opgenomen in het Besluit van 2 september 1997. In deze circulaire wordt nader ingegaan op een aantal van deze reeds geformaliseerde - rechtspositionele wijzigingen. Daarnaast komen enkele aanvullende uitvoeringsaspecten van de arbeidsduurverkorting aan de orde. Alle bepalingen genoemd in deze circulaire zijn, naar rato, ook van toepassing voor deeltijders. 2. DE NIEUWE ARBEIDSDUUR PER 1 OKTOBER 1998 2.1. De omvang van de aanstelling wijzigt automatisch In artikel IX, onderdeel A van het Besluit van 2 september 1997 (Stb. 497) is bepaald dat voor iedere politieambtenaar de arbeidsduur op 1 oktober 1998 van 38 uur naar maximaal gemiddeld 36 uur per week gaat. De omvang van de arbeidsduur, zoals vermeld in de individuele aanstellingsbeschikking, zal zowel voor voltijders als voor deeltijders, van rechtswege wijzigen. Het bevoegd gezag hoeft dus geen nieuwe aanstellingsbesluiten te verstrekken. De nieuwe omvang van de aanstelling wordt op twee decimalen achter de komma naar boven afgerond. Hierdoor wordt voorkomen dat er voor deeltijders een, overigens zeer beperkte, salarisachteruitgang plaatsvindt. Onderstaand volgt een overzicht van de gewijzigde aanstellingen per 1 oktober 1998 van de meest voorkomende vormen van deeltijd, waarbij de "oude" aanstelling per 30 september 1998 met de factor 36/38 vermenigvuldigd is. Aanstelling per 30 september 1998 36 34 32 30,4 20 19
Aanstelling per 1 oktober 1998 34,11 32,22 30,32 28,80 18,95 18
In deze paragraaf is al aangeven dat ook deeltijders per 1 oktober 1998 korter gaan werken. Ten aanzien van degenen die thans in deeltijd werken en hun arbeidstijd op het niveau van voor de arbeidsduurverkorting willen handhaven, kunnen op korpsniveau en op individueel niveau afspraken worden gemaakt over uitbreiding van de arbeidstijd tot maximaal 36 uur per week, conform de daarvoor geldende regels. Ten aanzien van werknemers die op 1 oktober a.s. gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn kan de oude arbeidsduur worden gehandhaafd.(voor toelichting; zie bijlage) 2.2 Te werken aantal uren op jaarbasis Het aantal te werken uren op jaarbasis wordt voor een voltijder als volgt berekend: vanaf de datum van indiensttreding: aantal kalenderdagen -/zaterdagen en zondagen -/- niet op zaterdag en zondag vallende feestdagen x 7,2 uur. 1998 (gerekend vanaf 1 oktober), 1999 en 2000 kennen respectievelijk 65, 255 en 254 werkdagen. Vermenigvuldigd met 7,2 uur leidt dit in 1998 (gerekend vanaf 1 oktober), 1999 en 2000 tot respectievelijk 468, 1836 en 1829 te werken uren. Dit aantal te werken uren op jaarbasis wordt voor de deeltijder vermenigvuldigd met zijn werktijdfactor. Met werktijdfactor wordt in dit verband bedoeld de breuk met in de teller de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de deeltijder en in de noemer 36. Voorbeeld: Een ambtenaar had per 30 september 1998 een aanstelling van 36 uur per week. Met ingang van 1 oktober 1998 wordt zijn aanstelling bepaald op 34,11 uur (36/38 x 36 uur). Zijn werktijdfactor is per 1 oktober 1998 34,11/36. Het aantal te werken uren op jaarbasis wordt uiteindelijk rekenkundig op hele uren afgerond (artikel 12, zesde lid Barp). Het vakantieverlof komt in mindering op het aantal te werken uren op jaarbasis. Het totale vakantieverlof waarop de politieambtenaar recht heeft wordt afgerond op 1 decimaal achter de komma. In dit verband worden als feestdagen aangemerkt: Nieuwjaarsdag, de( tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van Koning wordt gevierd en 5 mei (artikel 12, vierde lid, Barp). Over de effecten van het per 1 oktober 1998 vervallen artikel 31 van het Besluit algemene rechtspositie politie zult u nog nader geïnformeerd worden. 3. NIEUWE WERKTIJDREGELINGEN 3.1 Uitgangspunten In het aanhangsel van het Akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector politie is afgesproken dat: - bij het vaststellen van het beleid inzake arbeids- en rusttijden het uitgangspunt van flexibele en efficiënte bedrijfsvoering gehanteerd dient te worden;
- bij het vaststellen van dit beleid rekening dient te worden gehouden met verantwoordelijkheden van de ambtenaar buiten de betaalde arbeid, tenzij dit laatste redelijkerwijs niet gevergd kan worden; - de verkorting van de arbeidsduur vorm dient te krijgen in herkenbare vrije tijd. Dit betekent dat de werktijd in beginsel niet kan worden bepaald op 7,2 uur per dag. Per korps respectievelijk het LSOP kunnen kaders worden gesteld, waarbij werktijdregelingen tot stand komen met inachtneming van de bepalingen van de Arbeidstijdenwet. 3.2 Overlegverplichting De wijze waarop arbeidspatronen tot stand worden gebracht, wordt op korpsniveau door het bevoegd gezag bepaald, met inachtneming van de Arbeidstijdenwet en het Besluit algemene rechtspositie politie. Dit betekent onder meer dat in overleg met het regionaal georganiseerd overleg het beleid inzake arbeids- en rusttijden wordt vastgesteld, uitgaande van flexibele en efficiënte bedrijfsvoering en rekening houdend met verantwoordelijkheden van de ambtenaren buiten de betaalde arbeid, tenzij dit laatste redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Het op voorhand uitsluiten van een bepaald arbeidspatroon ligt niet in de rede, maar kan hooguit voortvloeien uit de op regionaal niveau vast te stellen criteria voor de bedrijfsvoering. Dit laat onverlet dat over de verdere uitwerking of de eventuele vaststelling van een concrete arbeidstijdenregeling met de ondernemingsraad overlegd dient te worden. 3.3 Modaliteiten De rekenkundig maximaal gemiddeld 36-urige werkweek kan op vele manieren worden vormgegeven. In de genoemde arbeidsvoorwaardenovereenkomst wordt een aantal voorbeelden genoemd. Deze zijn niet limitatief. In principe is binnen de afgesproken beleidekaders elk arbeidspatroon toegestaan voor zover de normen van de Arbeidstijdenwet gerespecteerd en de doelstellingen van de arbeidsduurverkorting gerealiseerd worden. Dit betekent dat het, conform paragraaf 2.2 vastgestelde aantal te werken uren op jaarbasis in beginsel niet mag worden overschreden. Zo zal een politieambtenaar die in een drukke periode voor relatief veel uren wordt ingeroosterd, in een rustige periode voor relatief weinig uren moeten worden ingeroosterd. Op deze manier werkt hij, afgezien van eventuele overuren, op jaarbasis precies het vooraf vastgestelde aantal te werken uren. In plaats van het vorenstaande heeft de politieambtenaar, in overleg met het bevoegd gezag, de mogelijkheid om te kiezen voor het sparen voor een loopbaanpauze van maximaal 500 uren. Deze (maximaal) 500 uren worden aaneengesloten opgenomen. Alleen in deze situatie is overschrijding van het op jaarbasis te werken aantal uren dus wel toegestaan. 1 Daar waar sprake is van regionaal georganiseerd overleg politie wordt mede bedoeld: de commissie KLPD, de commissie bijzondere ambtenaren van politie en de commissie LSOP. 2.Dit laat onverlet dat de normen van de Arbeidstijdenwet in acht moeten worden genomen. Overschrijding achteraf is alleen mogelijk wanneer er sprake is van overuren.
Indien wordt gekozen voor deze spaarvariant, verstrekt het bevoegd gezag ten minste eenmaal per jaar een overzicht van het aantal gespaarde uren. Op regionaal niveau kunnen nadere afspraken worden gemaakt over het geheel of gedeeltelijk sparen van uren. Voor deeltijders geldt ten aanzien van het sparen voor een loopbaanpauze mutaties mutandis hetzelfde. In concreto: de politieambtenaar die op 1 oktober 1998 een aanstelling van 18 uur heeft, mag maximaal 250 uren sparen. De individuele arbeidspatronen zijn gekoppeld aan de functie die men bekleedt en zijn na overleg tot stand gekomen. Hierbij is rekening gehouden met de persoonlijke belangen, de belangen van de dienst en de belangen van de andere medewerkers van de afdeling. Bij wijziging van de omstandigheden kan een en ander opnieuw-worden bezien. 3.4 Arbeidsduur en effecten op het terrein van de sociale zekerheid. De premie WAO en pseudo-premie WW worden berekend aan de hand van salaris en deeltijdfactor. U dient hiervoor de door de USZO verlangde gegevens aan te leveren. 4. DE GEVOLGEN 4.1 Vakantie Opbouw Het aantal uren vakantie is per 1 april 1998 verminderd. De basisvakantieaanspraak bedraagt voor een politieambtenaar met een volledige betrekking 165,6 uur per jaar. Het aantal (basis)vakantie-uren over 1998 wordt voor een politieambtenaar met een volledige dienstbetrekking als volgt berekend: h x 184 uren over de periode 1 januari 1998 tot 1 april 1998 plus 3/4 X 165,6 uren over de periode 1 april 1998 tot en met 31december 1998 = 170,2 uren. Extra uren vakantie als gevolg van een salaris dat gelijk is aan of meer bedraagt dan het maximum van schaal 9 is per 1 april 1998 vervallen. Diegenen die op 1 januari 1998 in aanmerking kwamen voor deze maatregel hebben voor het jaar 1998 een aanspraak van 1/4 x 8 = 2 uren. Voorts is het aantal leeftijdsvakantie-uren gedaald. Per 1 april 1998 geldt, in het geval van een volledige betrekking, de volgende verhoging van vakantie in verband met leeftijd: Leeftijd 18 jaar en jonger 19 jaar 20 jaar van 45 tot en met 49 jaar van 50 tot en met 54 jaar van 55 tot en met 59 jaar 60 jaar en ouder
Verhoging 21,6 uren 14,4 uren 7,2 uren 7,2 uren 14,4 uren 21,6 uren 28,8 uren
De uren leeftijdsvakantie-uren voor het jaar 1998 in het geval van een volledige betrekking worden als volgt samengesteld: Leeftijd 18 jaar en jonger 19 jaar 20 jaar van 30 tot en 39 jaar van 40 tot en met 44 jaar van 45 tot en met 49 jaar van 50 tot en met 54 jaar van 55 tot en met 59 jaar 60 jaar en ouder
Verhoging 1/4 x 24 + 3/4 x 21,6 = 22,2 uren 1/4 x 16 + 3/4 x 14,4 = 14,8 uren 1/4 x 8 + 3/4 x 7,2 = 7,4 uren l/4 x 8 uren = 2 uren 1/4 x 16 = 4 uren 1/4 x 24 + 3/4 x 7,2 = 11,4 uren 1/4 x 32 + 3/4 x 14,4 = 18,8 uren 1/4 x 40 + 3/4 x 21,6 = 26,2 uren 1/4 x 48 + 3/4 x 28,8 = 33,6 uren
Voor deeltijders geldt mutatis mutandis hetzelfde. Het aantal uren vakantie van degenen die in de loop van een jaar in dienst treden, wordt op maandbasis berekend. Zo heeft degene die per 1 november in dienst treedt een basisvakantieaanspraak van 2/12 x 165,6 uur. Restant vorige jaren Het aantal nog op te nemen uren vakantie afkomstig uit de periode voor 1 april 1998 verandert niet als gevolg van de wijziging in de vakantie-aanspraken. Afschrijving Het aantal uren vakantie dat voor een verlofdag van de verlofkaart moet worden afgeschreven is hetzelfde aantal dat volgens de werktijdregeling op de desbetreffende dag gewerkt had moeten worden. Voor een werkdag van 9 uur moet 9 uur vakantie worden afgeboekt, voor een werkdag van 4 uur moet 4 uur vakantie worden afgeboekt. Als op een dag niet gewerkt zou worden volgens de werktijdregeling, hoeft er uiteraard geen vakantie afgeschreven te worden. 4.2 Ziekte In geval van ziekteverzuim worden de uren die vastgesteld zijn in het dagrooster gedurende de eerste vier dagen van het verzuim in mindering gebracht van de op jaarbasis nog te werken uren. Vanaf de vijfde dag van de ziekte wordt vervolgens per dag 7,2 uur en per week 36 uur in mindering gebracht en vindt er geen opbouw van spaaruren meer plaats. In het geval dat het dagrooster niet is vastgesteld wordt voor de afschrijving bij ziekteverzuim het gemiddeld aantal uren per week, van het nog te werken aantal uren op jaarbasis, in mindering gebracht. Ook in dit geval vindt er geen opbouw van spaaruren meer plaats. Over de wijze waarop moet worden omgegaan met de situatie waarin de ambtenaar tijdens het opnemen van het aaneengesloten verlof van maximaal 500 uur ziek wordt, zult u nog nader geïnformeerd worden.
4.3 Schorsing, buitengewoon verlof van lange duur, zwangerschaps en bevallingsverlof. De algemene regel is dat men met verlof is gedurende de ingeroosterde tijd. Bovengenoemde zaken hebben gemeen dat een ambtenaar niet werkt gedurende een bepaalde periode. In het geval van buitengewoon verlof van lange duur en zwangerschaps- en bevallingsverlof gaat het om voorzienbare omstandigheden. Daarom wordt in deze gevallen de werktijdregeling aangepast, zodanig dat er per dag 7,2 uur en per week 36 uur in mindering wordt gebracht op het aantal te werken uren op jaarbasis en er geen opbouw van modaliteitsuren meer plaatsvindt. Bij schorsing gaat het, net als bij ziekte, om een onvoorziene omstandigheid. In geval van schorsing wordt de werktijdregeling dan ook na 4 dagen aangepast conform de regeling bij ziekte. Mocht achteraf blijken dat er sprake was van een onterechte schorsing, dan ligt het in de rede om eventuele schade die de politieambtenaar van de schorsing heeft ondervonden te vergoeden. Hierbij wordt rekening gehouden met het verschil in uren tussen het oorspronkelijke rooster en het, ten gevolge van de schorsing, gewijzigde rooster. Daarnaast kan onder andere gedacht worden aan vergoeding van immateriële schade. 4.4 Calamiteitenverlof De thans geldende regeling die recht geeft op calamiteitenverlof gedurende maximaal 8 uur per calamiteit voor maximaal 3 calamiteiten per jaar is per 1 april 1998 vervangen door een regeling die recht geeft op maximaal 1 werkdag verlof per calamiteit voor maximaal 3 calamiteiten per jaar. Indien gebruik wordt gemaakt van calamiteitenverlof wordt het aantal uren- waarvoor men stond ingeroosterd in mindering gebracht op het totaal aantal te werken uren op jaarbasis. 4.5 Ouderschapsverlof De omvang van de aanstelling is sinds 1 juli 1997 niet meer van invloed op een aanspraak op ouderschapsverlof3. Indien een politieambtenaar na 1 oktober 1998 gebruik gaat maken van de ouderschapsverlofregeling moet er voor de periode waarin het verlof wordt genoten een nieuw rooster worden vastgesteld. Het aantal te werken uren wordt dan verminderd met het aantal uren ouderschapsverlof. Het nieuwe aantal te werken uren wordt vervolgens ingeroosterd. Het ouderschapsverlof waarop de politieambtenaar ten hoogste aanspraak heeft, bedraagt een kwart van het aantal door de politieambtenaar te werken uren in het kalenderjaar waarin het verlof aanvangt, uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarin het verlof aanvangt. De omvang van het ouderschapsverlof van een voltijd werkende politieambtenaar die per 1 januari 1999 gebruik gaat maken van ouderschapsverlof wordt als volgt berekend: een kwart van het aantal te werken uren op jaarbasis = 1836:4 = 459 uren. __________________________________ 3 Circulaire ouderschapsverlof, EA98/U74. +++++++ + + +++ + + + + ++++ + + +++++++++++ +++ ++++ +++ ++ + + + ++ + + +
Voor politieambtenaren die op 1 oktober 1998 al ouderschapsverlof genieten wordt het ouderschapsverlof bepaald op 36/38 van het aantal uren dat betrokkene bij ongewijzigd beleid zou hebben genoten. Daarbij wordt rekening gehouden met de mate waarin de verlofperiode reeds is verstreken. 4.6 RPU Het aantal te werken uren wordt voor de politieambtenaren die gebruik maken van de RPU als volgt berekend. Eerst meet worden vastgesteld wat de omvang van de arbeidsduur per jaar zou zijn, indien de politieambtenaar geen gebruik zou maken van de RPU- regeling. Vervolgens wordt dit verminderd met de percentages genoemd in artikel 12b Barp. Aldus ontstaat een werktijdfactor die, net zoals bij deeltijders, wordt vermenigvuldigd met het aantal door een voltijder te werken uren op jaarbasis. Een voorbeeld: Politieambtenaar X geboren op 1 januari 1944 heeft op 1 januari 1999 een aanstelling voor 36 uur. Hij besluit op die datum gebruik te maken van de RPU-regeling. Zijn wekelijkse werktijd wordt dan 36 -(36x0,111)=32,004 uur. Er van uitgaande dat hij in 1999, als hij een voltijdbaan zou hebben,. totaal per jaar 1836 uur zou moeten werken, wordt zijn arbeidstijd 1836 x 32,004/36 =afgerond 1632 uur per jaar. Dit betekent dat de ambtenaar in totaal 204 uren RPU verlof heeft, welke hij kan gebruiken om zijn gemiddelde arbeidstijd per week te verlagen. . Ten aanzien van ambtenaren die voor 1 oktober 1998 al gebruik maakten van de RPU-regeling zal een salarismutatie moeten plaatsvinden. Het aantal te werken uren blijft gelijk, maar het percentage verlofuren ten opzichte van het aantal te werken uren daalt van 15,8% naar 11,1%. Dit betekent dat de 'eigen bijdrage' verlaagd wordt van 7,9% naar 5,55% van de bezoldiging. 4.7 Deeltijd FPU Vanaf 1 april 1997 is deeltijd FPU mogelijk. Over de relatie deeltijd FPU en de 36-urige werkweek zult u in een afzonderlijke circulaire worden geïnformeerd. 4.8 Ontslag en overlijden De hoofdregel is dat bij ontslag gedurende de opzegtermijn een verrekening in tijd plaatsvindt van teveel of te weinig gewerkte uren. De werktijdregeling wordt dan aangepast. Bij overlijden van de politieambtenaar moeten de teveel gewerkte of gespaarde uren worden uitbetaald. Bij gedwongen ontslag is het uitgangspunt dat de teveel of te weinig gewerkte uren en spaaruren in tijd verrekend worden. Indien er geen verrekening kan plaatsvinden, worden de teveel gewerkte of gespaarde uren uitbetaald. Dit laatste geldt niet voor ontslag i.v.m. FLO en pensioen. In die situaties kan nimmer tot uitbetaling worden overgegaan. Bij uitbetaling wordt het aantal teveel gewerkte of gespaarde uren vermenigvuldigd met het uursalaris dat de politieambtenaar
laatstelijk genoot voor zijn gedwongen ontslag of het overlijden. In het geval van overlijden wordt het spaartegoed uitbetaald aan de nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden. Er vindt geen verrekening plaats van te 'weinig' gewerkte uren. 4.9 Wijziging van de werktijdfactor Indien de omvang van de aanstelling na 1 oktober 1998 wijzigt (meer of minder deeltijd, van voltijds naar deeltijds of andersom) wordt het aantal nog te werken uren berekend met de nieuwe werktijdfactor en het aantal te werken dagen vermenigvuldigd met 7,2 uur. Daarna vindt er een verrekening plaats met de teveel of te weinig gewerkte uren. Een voorbeeld Politieambtenaar X heeft per 1 januari 1999 een aanstelling van gemiddeld 36 uur per week. Per 1 juli 1999 wil hij 30 uur per week gaan werken. Het totaal aantal te werken uren in 1999 is 1836 bij een voltijdbaan. Van 1 januari tot 1 juli heeft hij 20 uur teveel gewerkt. De verdere berekening van de arbeidstijd is als volgt. Resterende arbeidstijd = 1836 uur x 0,5 x 30/36-20=745 uur Dit betekent dus dat de politieambtenaar van 1 juli t/m 31 december op grond van zijn nieuwe aanstelling nog in totaal 745 uur dient te werken. 5. Tot slot Ik verzoek u uitvoering te geven aan de inhoud van deze circulaire en deze binnen uw korps bekend te maken.
Bijlage behorende bij EA98/U1685 Herplaatsingtoelage en arbeidsduurverkorting. Één van de bijwerkingen van arbeidsduurverkorting is dat zij leidt tot afname van loonkundig vastgestelde arbeidsongeschiktheid, omdat het per uur te verdienen loon toeneemt. Dit kan ertoe leiden dat de belanghebbende bij een volgende herbeoordeling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld en dientengevolge voor het behoud van het recht op herplaatsingstoelage een groter percentage van het oorspronkelijke inkomen moet verdienen dan voor de arbeidsduurverkorting. Bijvoorbeeld: in het geval dat iemand is goedgekeurd voor 20 uur per week betekent de verhoging van het uurloon dat deze persoon na 1 oktober 1998 met 20 uur werken meer kan verdienen dan voor deze datum. De theoretische restverdiencapaciteit neemt toe en het arbeidsongeschiktheidspercentage neemt als gevolg daarvan af. De verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage behoeft echter niet altijd te leiden tot indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse. In de situatie bijvoorbeeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage daalt van 53 naar 50 procent zal de betrokkene toch ingedeeld blijven in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55 procent. In het geval echter dat het arbeidsongeschiktheidspercentage daalt van 47 naar 44 procent zal de betrokkene niet langer in de klasse 45 tot 55 procent blijven, maar in een lagere klasse worden ingedeeld, namelijk die van 35 tot 45 procent. Het recht op herplaatsingstoelage komt niet in gevaar, wanneer de omvang van de herplaatsingsbetrekking ongewijzigd blijft en het inkomen uit die betrekking wordt aangepast aan de arbeidsduurverkorting ("opplussen")tot maximaal 36 uur per week. De verhoging van het inkomen zal een dienovereenkomstige verlaging van de herplaatsingstoelage veroorzaken. Het totale inkomen van de herplaatste deelnemer blijft evenwel ongewijzigd. Wanneer de arbeidsduur van de herplaatste wel evenredig aan de arbeidsduurverkorting wordt aangepast, bestaat het risico dat na de eerstvolgende nieuwe vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid de betrokkene niet meer genoeg verdient om zijn recht op herplaatsingstoelage te behouden. Het verdient dus aanbeveling door middel van opplussen te voorkomen dat het recht op herplaatsingstoelage in gevaar komt. Opplussen is mogelijk bij de invoering van de 36-urige werkweek, maar is ook nog mogelijk achteraf. De oorspronkelijke omvang van de herplaatsingsbetrekking kan worden hersteld, wanneer bij verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid als gevolg van de beschreven werking van invoering van de 36-urige werkweek blijkt dat het recht op herplaatsingstoelage zou moeten eindigen. Indien van deze laatste mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, verdient het aanbeveling om dit vast te leggen in het persoonsdossier van betrokkene. Ook voor een herplaatste ambtenaar geldt dus de ADV, mits het inkomen van de ambtenaar conform het resterend verdienvermogen blijft. Alleen dan blijft hij recht houden op de herplaatsingstoelage.