Ministerie van Economische Zaken
Directoraat-generaal voor
Aan
Energie en Telecom
Stuurgroep uitwerking warmtewet
Directie Energiemarkt Behandeld door
Datum 25 augustus 2009
memo
Memonurnmer
Uitwerking NMDA: synthese van onderzoeken en beleidskeuzen
De twee onderzoeksbureaus hebben een rapport opgesteld met een voorstel voor
ET/EM / 9147872 Informatiekopie aan
Bijlage(n)
een rekenmodel voor de bepaling van de maximum warmteprijs op basis van het niet meer dan anders principe. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de rendementsmethode. Er worden drie categorieen kosten onderscheiden die de basis vormen voor de maximumprijs. Deze notitie heeft de volgende indeling: •
In de eerste drie hoofdstukken wordt per kostencategorie - vaste kosten, aansluitbijdrage en variabele kosten - een samenvatting gegeven van de conclusies uit de rapporten en wordt waar relevant een vergelijking gegeven tussen de rapporten.
•
In hoofdstuk vier zijn een aantal beleidsafwegingen geformuleerd die hieruit voorkomen. Deze afwegingen zijn in de projectgroep besproken. De keuzen die hierbij zijn gemaakt zijn eveneens beschreven. Dit hoofdstuk vormt daarmee een conclusie van het voorgaande.
I. Vaste kosten Beide onderzoeksbureaus zijn van mening dat het bestaande model van EnergieNed een goede basis vormt. Het voorstel is dan ook om de bestaande methodiek voort te zetten. Wel kunnen enkele verbeteringen worden doorgevoerd in de gebruikte parameters van het model. Het EnergieNed model onderscheidt drie typen vaste kosten.
1 ) Va s tre ch t Beide onderzoeksbureaus stellen dat voor de bepaling van het vastrecht de bestaande praktijk kan worden voortgezet door het vastrecht warmte simpelweg gelijk te stellen aan het vastrecht voor levering en transport van gas. TNO merkt hierbij op dat verschillende gasleveranciers in de geliberaliseerde gasmarkt verschillende prijzen voor vastrecht rekenen en dat dientengevolge een keuze gemaakt dient te worden met welk vast recht gerekend dient te worden.
2) Verm e den o n de rh o udsko s ten De kosten voor onderhoud van een CV ketel zijn hoger dan de kosten van onderhoud bij stadsverwarming. Deze uitgespaarde kosten dienen als post meegenomen te worden bij de bepaling van de jaarlijkse vaste kosten. Een jaarlijks all-in onderhoudscontract kan hierbij als basis dienen. Dit is in lijn met de huidige methodiek van EnergieNed.
Pagina 1 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
3) L e ve n sdu urve rsch illen / versch il in kap ita a lsla sten Het model van EnergieNed houdt rekening met de post levensduurverschillen met als Joel uitdrukking te geven aan het verschil in aanschaf- en installatiekosten tussen een CV-installatie en een verwarmingsinstallatie. Deze post zorgt er als het ware voor dat er wordt gespaard voor een nieuwe installatie. Beide bureaus hebben een verschillend commentaar op de gebruikte parameters bij de bepaling van de hoogte van deze post: AnnuYteit en rente: In het EnergieNed-model wordt een huidige waarde annuIteit gebruikt die is gebaseerd op een rentepercentage van 8% om zodoende rekening te houden met het verschil in kapitaalslasten, die ontstaan door het verschil in levensduur van de onderscheiden kostencomponenten. Haskoning wijst erop dat een huidige waarde annuIteit is bedoeld om kapitaalslasten van een lening, die met een rentevoet van 8% wordt afgesloten, tot uitdrukking te brengen. Maar bij de kostenvergelijking gaat het niet om een lening die afgelost moet worden, maar om een spaarbedrag bedoeld om kapitaal op te bouwen voor de financiering van toekomstige vervangingen. Die vervanging is inflatiegevoelig en de investering neemt dus toe. Daar staat tegenover dat het ingelegde spaarbedrag rentedragend wordt. Per saldo moet dus rekening gehouden worden met een op de inflatie gecorrigeerde rente; de reele rente. gewerkt met er wordt gewerkt met een verkeerde annuIteit en een verkeerd rentepercentage. Er zou gewerkt moeten worden met een toekomstige waarde annulteit in plaats van een huidige waarde annulteit en met de reele rente. Dit zou leiden tot hogere kapitaalskosten. Kosten aanschaf CV: volgens TNO zijn de parameters die door EnergieNed worden gehanteerd voor de kosten van CV installaties en verwarmingsinstallaties niet correct omdat de prijzen in de markt lager blijken te liggen. TNO baseert deze conclusie op een steekproef onder installateurs voor particulieren, installateurs voor corporaties, prijzen op internet marktonderzoek en leveranciersinformatie. Op basis hiervan stelt TNO dat de prijzen gesteld zouden moeten worden op 70% van de adviesprijs en dat de kosten voor aanleg van een CV installatie en een verwarmingsinstallatie in praktijk weinig blijken te verschillen waardoor de noodzaak tot het opnemen van deze post vervalt. Haskoning is het niet eens met deze stelling. Het bureau beaamt dat er geen absolute waarheid is als het om de vaststelling van de aanschafprijzen gaat omdat deze wordt bepaald door de markt en conjunctuur. Volgens het bureau is het onmogelijk om deze prijzen te bepalen aan de hand van marktinformatie alleen omdat de kosten voor een ketel en installatie daarvan niet direct zichtbaar zijn maar worden verwerkt in de huizenprijzen en daarmee verstopt zitten in de keten. Haskoning maakt bij de bepaling van de prijs daarom gebruik van een begroting. Deze aanpak past bij de werkwijze zoals een investeerder naar een (potentieel) warmteproject kijkt. De conclusie is dat de kosten voor aanschaf van een ketel iets lager zijn dan hetgeen momenteel wordt gebruikt in het EnergieNed model.
Pagina 2 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
II. Aansluitbijdrage De aansluitbijdrage omvat eenmalige vaste kosten. Ook voor de aansluitbijdrage volgen beide bureaus in grote lijn het model van EnergieNed waarbij twee posten worden onderscheiden: 1. Aansluitbijdrage die warmteleverancier in rekening brengt bij eerste aansluiting Beide bureaus zijn van mening dat huidige systematiek kan worden voortgezet en dit bedrag gelijk gesteld kan worden met de aansluitbijdrage voor gas. Op dit moment is de aansluitbijdrage voor gas nog niet gereguleerd. Binnenkort zal dit echter wel het geval zijn. 2. Vermeden investeringen van installatie ketel en CLV systeem De benadering die beide bureaus hanteren voor deze post verschilt enigszins. Volgens Haskoning dienen de vermeden van de investering in een gasinstallatie meegenomen te worden. TNO gaat er echter vanuit dat de bewoner van een warmtehuis eveneens kosten moet dragen voor de aanschaf van de afleverset en stelt dat die kosten ongeveer gelijk zijn aan de vermeden kosten van een ketelinstallatie. Haskoning is het hier niet mee eens omdat volgens dit bureau verreweg de meeste afleversets worden geplaatst op kosten van het warmtebedrijf. Bovendien is onmogelijk te bepalen wat de prijs is van een afleverset omdat deze in grote partijen via een aanbesteding gekocht worden door warmtebedrijven.
Hierbij is relevant op te merken dat de AMvB alleen de aansluitbijdrage zal vaststellen voor de categorie gebonden gebruikers. Hierbij gaat het om de relatief kleine groep afnemers die voor het eerst op een bestaand warmtenet worden aangesloten. Dit is alleen het geval indien een nieuwe woningen wordt gebouwd in een gebied waar reeds een stadsverwarmingsnet ligt. In dat geval brengt de warmteleverancier meestal rechtstreeks kosten van een aansluitbijdrage bij de consument in rekening. De consument is gebonden aan stadsverwarming, hij heeft geen keuze voor een andere vorm van verwarming. In andere gevallen, wanneer er sprake is van een nieuwbouwproject, wordt de aansluitbijdrage door de projectontwikkelaar afgedragen aan de warmteleverancier en verwerkt in de huizenprijzen. Op dat moment heeft de projectontwikkelaar nog keuze voor een andere vorm van verwarming en is daarom niet gebonden aan de warmteleverancier. De totstandkoming van de aansluitbijdrage vindt in deze gevallen plaats in een onderhandeling op de vrije markt. Voor die gevallen wordt deze aansluitbijdrage niet gereguleerd.
Pagina 3 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
III. Variabele kosten Algemeen
Ter bepaling van de variabele kosten wordt tot nu toe (in het EnergieNed model) gewerkt met praktijktoetsen. De uitkomsten van deze marktwaardemethode zijn moeilijk traceerbaar zijn; het is niet te duiden welke factoren invloed hebben op de uitkomst, waardoor deze voor discussie vatbaar is. De warmtewet bepaalt dan ook dat in plaats van deze marktwaardemethode gebruik gemaakt dient te worden van de rendementsmethode waarbij de vergelijking tussen gas en warmte geschiedt op basis van een vast te stellen rendement. Daarnaast bepaalt de warmtewet dat deze vergelijking gebaseerd dient te zijn op de huidige stand der techniek. Dit is ook een verschil met de bestaande praktijktoetsen van de marktwaardemethode omdat de panels die daarin worden meegenomen ook oudere woningen met oudere technieken omvatten. Beide onderzoeken omvatten daarom een rekenmodel ten behoeve van de vaststelling van het rendement op basis van de huidige stand der techniek.
Beide onderzoeken nemen dus als referentie de gassituatie volgens de huidige stand der techniek. Vanwege de hoge penetratiegraad (67%) van de hoog rendement ketel en de voortschrijdende eisen van de EPC van woongebouwen, wordt gesteld dat deze hoog rendement ketel met HR 107 label model dient te staan voor de bepaling van de maximumprijs. De benaderingswijze van de twee onderzoeken is echter verschillend. TNO gaat uit van het theoretische rendement op stookwaarde van de ketel waardoor de complexe samenhang met het gebruik hiervan wordt vermeden. Voordeel hiervan is dan ook de grote mate van eenvoud. Het model van Haskoning beziet alle relevante factoren die van invloed kunnen zijn op het rendement van gasketel om hiermee uiteindelijk het rendement zoals bedoeld in de warmtewet te bepalen. Het voordeel hiervan is de grotere mate van verfijning en grotere aansluiting op de praktijk.
Haskoning
Ten behoeve van de bepaling van de variabele warmteprijs volgens Haskoning wordt het rendement zoals bedoeld in de warmtewet vastgesteld (ri„).
Bij
de
bepaling van dit rendement worden verschillende factoren in beschouwing genomen. Deze factoren zijn onder te verdelen in vier groepen.
1 ) Wa rm teg eb ruik va n de wa rm te wo n ing ( = wa rm te w)
Voor de bepaling van de eenheden warmte die worden verbruikt in een warmtewoning is het van belang dat de afleverset waarmee warmte wordt geleverd, een warmteverlies vertoont. Omdat dit verlies een (vrijwel) constante waarde heeft, is het niet toepasselijk een rendement te gebruiken, maar kan dit gesteld worden op 1,26G] per jaar. Voor de kleinzakelijke markt zijn de warmteverliezen lager en kan het getypeerd worden als een wortelfunctie van de aansluitwaarde.
Pagina 4 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
2) En e rg e tisch e wa a rde a a rdga sg eb ru ik in ga s wo n in g ( = e n erg ieg) Hierbij gaat het om de vraag wat het rendement is van een HR107 gasketel. In praktijk wordt een lager rendement gehaald dan in een testsituatie. Ter bepaling van het praktijkrendement worden door Haskoning de volgende zaken in beschouwing genomen:
a) Verhouding tussen warmte die wordt opgewekt voor tapwater en voor ruimteverwarming De totale warmtevraag bestaat uit ruimteverwarming en warm tapwater. De verhouding hiertussen is van belang omdat het ketelrendement voor ruimteverwarming hoger is dan het ketelrendement voor warm tapwater. Het rendement voor ruimteverwarming van de HR107 ketel bij bovenste verbrandingswaarde is 96,3%. Dit rendement wordt echter niet altijd gehaald. Indien alleen een woonvertrek wordt verwarmd of niet alle radiatoren worden opengezet, dan wordt de ketel gedongen op een hogere temperatuur te werken waardoor het hoge rendement niet wordt bereikt. In de formule voor de warmteprijs wordt daarom een temperatuurcorrectie aangebracht door uit te gaan van een percentage laagtemperatuurverwarming van 50%. Het gemiddelde rendement voor ruimteverwarming komt hiermee uit op 90%. Voor de bepaling van het rendement voor tapwater wordt uitgegaan van een combitoestel omdat dit het meest gebruikt wordt (penetratiegraad van 48%). Bij het certificeren van deze toestellen wordt in het algemeen gebruik gemaakt van Gaskeur certificaten. Haskoning gebruikt voor de vaststelling van het rendement voor tapwater een gemiddelde van wat er aan certificaten bekend is en komt uit op een rendement voor tapwater van ruim 65%.
b) Leidingverliezen Leidingverliezen spelen een rol als leidingen door onverwarmde ruimten lopen. Bij de bepaling van de warmteprijs is dit alleen van belang indien er een significant verschil bestaat tussen de verliezen in warmtehuizen en in gashuizen. Dit verschil is uitsluitend vast te stellen voor woningen met een zolder omdat in dat geval de ketel verder van de meter kast staat. In appartementen en galerijwoningen is dit verschil niet aannemelijk te maken. De absolute waarde van het verlies speelt echter wel een bescheiden rol, omdat de ketel in elk geval niet in de meterkast staat. Het verliespercentage is door Haskoning aannemelijk berekend en komt uit op 5% voor ruimteverwarming en 10% voor tapwater.
Rekening houdend met bovenstaande factoren is de energetische waarde van aardgasgebruik in een gaswoning gelijk aan:
(bruto verwarmingsvraag verwarming gaswoning / gemiddeld opwekrendement voor verwarmen) + (bruto verwarmingvraag tapwater / opwekrendement tapwater)
Ofwel in formulevorm: energieg = (BVVg nvgem)
(BTV9
ritap)
Pagina 5 van 13
-
-
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
Waarbij: Bij de bepaling van BVV en BTV rekening wordt gehouden met leidingverliezen: BVVg = NVV + LVVg en BTVg = NTV + LVTg Bij de bepaling van rlvgem rekening wordt gehouden met de temperatuurcorrectie: rlvgem = nvit / { (%LT + (1-%LT)) * UCVG9 / LCG9
3) Versch il in e lektricitei tsg eb ruik ( = d e l) In een combiketel, die doorgaans in gashuizen aanwezig is, zitten een aantal onderdelen die elektriciteit verbruiken. Omdat dit elektriciteitsverbruik in een warmtehuis wordt vermeden, is het relevant dit verschil als factor mee to nemen in de formule van de warmteprijs. Het gaat hierbij om de volgende onderdelen en elektriciteitsverbruik: Circulatiepomp met een gemiddeld verbruik van 37,5 kWh per jaar Elektronica voor regeling en besturing met een gemiddeld verbruik van 43,8 kWh per jaar Rookgasventilator met een gemiddeld verbruik van 48kWh per jaar
Voor de kleinzakelijke markt is het elektriciteitsgebruik lager omdat gebruik wordt gemaakt van een ander type ketel waarin geen circulatiepomp zit. [PM hoe hoog is verbruik clan]
4) Ga s verbruik vo o r ko ke n in ga s wo n in g ( = GK ,) Haskoning houdt in het model rekening met het feit dat in warmtewoningen in het algemeen op elektriciteit wordt gekookt in plaats van op gas. Deze factor wordt daarom apart in de formule meegenomen.
Fo rm ule e n uitko m s t wa rm tep rijs Gezamenlijk vormen deze vier groepen factoren het rendement als bedoeld in de warmtewet (nww):
(nww) = warmtew
{ energie9
(Ae13* Pe/Pg + GK94) * UCVG9
Waarbij de vier factoren met nummers bovenaan zijn weergegeven en Pe staat voor de elektriciteitsprijs, P9 voor de gasprijs en UCVG9 voor de bovenste verbrandingswaarde van Groningengas.
Met dit rendement als bedoeld in de warmtewet kan de warmteprijs als volgt worden bepaald:
PW = P9
{ UCVG9
Pagina 6 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
Het rendement als bedoeld in de warmtewet varieert van 84,6% tot 91,2%. De maximumprijs hoort bij het laagste rendement en komt dan uit op: Pw = 33,65 m3 / GJ * Pg
Indien het effect van koken en de bereiding van warm tapwater met elektriciteit buiten beschouwing worden gelaten zal het rendement varieren van 80,7% tot 86,5%. Hierbij hoort een warmteprijs van: Pw = 35,24 m3 / GJ * Pg
TNO
TNO stelt de warmteprijs gelijk aan de som van: 1.
de prijs om warmte te maken in een gashuis / het relatieve rendement en;
2.
de prijs van de verbruikte hulpenergie aan elektriciteit in een gasketel.
Ad 1: Relatief rendement hangt of van het type woning en het ventilatiesysteem omdat deze twee zaken gezamenlijk de verhouding warmte voor tapwater en voor ruimteverwarming bepalen. Deze verhouding is bepalend voor het gemiddeld rendement voor warmteopwekking. De verhouding komt in het Haskoning model terug als factor 2a. TNO stelt echter dat bij de nieuwste CV techniek het rendement van tapwateropwekking en het rendement van ruimteverwarming steeds dichter bij elkaar liggen. Hierdoor wordt het relatieve rendement steeds minder gevoelig voor woningtype en ventilatiesysteem.
Ad 2: De tweede factor, de hoeveelheid hulpenergie, is vergelijkbaar met factor 3 in het model van Haskoning. Volgens TNO is de hoeveelheid hulpenergie bij gasketels volgens de laatste stand der techniek is zeer gering. Om het model eenvoudig te houden, kan deze factor daarom buiten beschouwing worden gelaten.
De onafhankelijkheid van woningtype en ventilatiesysteem en de irrelevante van de factor hulpenergie creeert volgens TNO de mogelijkheid voor de invoering van een uniforme variabele warmteprijs die enkel gebaseerd wordt op stookwaarde. TNO stelt dan ook voor om de variabele warmteprijs volledig te laten bepalen door de stookwaarde van aardgas, en niet door gebruiksinvloeden. Dit leidt tot een sterke vereenvoudiging van de bepaling van de warmteprijs. Het variabele tarief van warmte wordt in dat geval bepaald met behulp van de 1 GJ aardgas op stookwaarde, wat gelijk staat aan 31,59 N m3 aardgas.
In het rapport wordt dit voorstel aan de hand van een rekenmodel voor de variabele warmtekosten getoetst. Om de rendementen van de warmteopwekking in gasgestookte woningen te bepalen is gebruik gemaakt van de zes referentiewoningen van SenterNovem. Deze woningen zijn doorgerekend met betrekking tot de hoeveelheid energie die ingekocht moet worden om in de vraag naar warmte voor ruimteverwarming en warm tapwater te voorzien. Dit wordt gedaan voor zowel warmte als gas als ingekochte energiesoort. Dit houdt in dat de bruto warmtebehoefte van gas- en warmtewoningen wordt berekend, waarbij
Pagina 7 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
de netto warmtebehoefte en de systeemrendementen voor beide typen gelijk worden gehouden. Op basis hiervan zijn vervolgens de relatieve rendementen berekend. Conclusie uit deze test is dat toepassing van de nieuwste CV technologie (gelijkwaardigheidsverklaringen voor geringe hulpenergie en een tapwaterrendement van 80%) in vrijwel alle woningen, met beide ventilatiesystemen, een warmteprijs oplevert die op of onder de warmteprijs op basis van stookwaarde van aardgas ligt. Dit geldt ook voor de gewogen gemiddelde stadsverwarmingswoning.
[PM uitbreiden nav nieuwe versie TNO rapport; meer onderbouwing en verantwoording van rendement dat uit test blijkt (0,9?)]
Pagina 8 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
IV. Beleidsafwegingen en keuzen Uit de rapporten en de vergelijking hiertussen komen een aantal beleidsafwegingen naar voren. Deze afwegingen zijn in de projectgroep besproken, waarbij een aantal keuzen is gemaakt. Een aantal van deze afwegingen was al in een eerder stadium onderkent en geanalyseerd op basis van gesprekken met deskundigen. Deze analyses zijn bij de bespreking van de rapporten in beschouwing genomen. In het navolgende worden de beleidsafwegingen die uit de rapporten voortvloeien omschreven en de gemaakte keuzen toegelicht.
Algemeen
1. Definities Definiering van de begrippen integrale kosten en rendementsmethode is nodig. o Beleidskeuze Bij de definiering van de integrale kosten zal het onderscheid tussen aansluitbijdrage, vaste en variabele kosten tot uitdrukking gebracht worden. De drie kostencategorieen worden in beschouwing genomen in de prijsformule. Echter de NMa is vooralsnog voornemens bij de toetsing alleen op de uiteindelijke prijs te toetsen en niet op de kostencomponenten afzonderlijk. Dit om te voorkomen dat een leverancier onmiddellijk wordt gecapt op een van de componenten, zoals bij hoge vaste kosten, terwijl hij nog niet boven het maximum uitkomt. Bij de definiering van de rendementsmethode wordt gesteld dat de vergelijking tussen gas en warmte geschiedt op basis van een vast te stellen rendement. Dit rendement zal in de toekomst steeds hoger worden, zoals wordt gesteld door TNO, waardoor de tendens gaat naar een situatie waarin alleen rekening gehouden wordt met een rendement gebaseerd op stookwaarde van gas. Op dit moment spelen echter ook een aantal andere factoren een rol bij de bepaling van dit rendement. Deze factoren worden tot uitdrukking gebracht in de prijsformule.
Een of meerdere maximumprijzen Is het noodzakelijk om te werken met een maximumprijs of kunnen we een maximumprijs per categorie vaststellen? o Beleidskeuze Indien juridisch mogelijk willen we werken met verschillende categorieen eindgebruikers. Wel zal worden gewerkt met een prijsformule voor de gehele markt, maar de referentiewaarden van de parameters kan verschillen per categorie. Dit zal in elk geval zo zijn voor de parameter aansluitbijdrage en vastrecht en wellicht voor factoren die de variabele kosten bepalen. De te hanteren categorieen kunnen aansluiten bij de categorieen die worden gehanteerd bij de beleidsregel redelijke prijs en worden gebaseerd op capaciteit van de aansluiting.
• Wel of niet rekening houden met EPC/EPG -norm
Pagina 9 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
Het rapport van Haskoning toont aan dat de EPC-norm invloed kan hebben op het warmteverbruik. Het rapport concludeert echter ook dat het meenemen van deze invloed in praktijk complex is en een risico inhoudt voor warmteleveranciers. o Beleidskeuze Hoewel het effect van de EPC-norm kan zijn dat woningen die tussen 2002 en 2007 gebouwd zijn, minder goed zijn geIsoleerd en dus een hoger warmteverbruik hebben, zal dit aspect niet worden meegenomen in de prijsformule. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste is het niet duidelijk of en in hoeverre er daadwerkelijk sprake was van mindere isolatie. Ten tweede speelt dit probleem alleen voor een bepaalde groep huizen en kan het hierdoor moeilijk in een algemene formule worden meegenomen; voor oudere huizen speelt het niet en voor nieuwe huizen komt de nieuwe norm eraan die het verschil kleiner zou moeten maken. Wel kunnen we aankondigen om samen met VROM een onderzoek te laten uitvoeren naar de (naar onze mening) negatieve effecten van de EPC-norm voor deze groep woningen. Als blijkt dat er inderdaad een negatief effect is kan dit middels flankerend beleid worden gecompenseerd.
• Wel of niet rekening houden met verschil huurders en eigenaren TNO geeft aan dat het relevant is wie de eigenaar is van de afleverset in de woning. In het algemeen is deze van het warmtebedrijf, maar niet in alle gevallen. Er dient bepaald te worden of er rekening gehouden wordt met het verschil tussen huurders en huiseigenaren. o Beleidskeuze Eerder hebben we at geconcludeerd, na overleg met VROM WWI, dat het niet opportuun is te treden in de verhouding tussen huurders en verhuurders. Er is namelijk geen sprake van een uniforme situatie waarbij de huurder altijd dezelfde kostencomponenten doorberekend krijgt door dezelfde partij. Door de kostenposten transparant te maken hopen we eindgebruikers wel voldoende inzicht te geven zodat zij aan de bel kunnen trekken indien ze denken dubbel te betalen. In dergelijke gevallen deint de huurwet leidend te zijn zodat deze eindgebruikers hun gelijk kunnen halen bij de huurcommissie zoals dat nu ook gebeurt voor andere kosten van huurders.
Vaste kosten
Vastrecht Er bestaat niet meer een bedrag voor vastrecht. Met welk bedrag voor vastrecht als referentie in de gassituatie wordt gewerkt. Er kan een gemiddelde van de verschillende gasleveranciers worden gebruikt zoals TNO doet. Haskoning stelt daarentegen voor het vastrecht afhankelijk te maken van de capaciteit van de aansluiting. o Beleidskeuze Als referentie wordt het vastrecht gas voor zowel levering als transport gebruikt, gebaseerd op het gemiddelde vastrecht dat door de vier grote
Pagina 10 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
gasleveranciers wordt gerekend. Indien mogelijk wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen drie categorieen eindverbruikers op basis van capaciteit van de aansluiting. De categorieen kunnen overeenkomen met de categorieen die voor de redelijke prijs worden gehanteerd, namelijk: aansluitcapaciteit 0-30, 30-150 en 150-1000.
Prijzen CV ketel Welke prijzen voor aanschaf en installatie van CV ketel worden als referentie gebruikt? Baseren we ons hier op signalen uit de markt zoals TNO of op de analyse van Haskoning?
o Beleidskeuze Voor de aanschafprijs CV-ketel volgen we de analyse van Haskoning die op een prijs uitkomt in de buurt van EnergieNed. Reden hiervoor is dat de bepaling van de prijs goed onderbouwd is terwijl TNO uit lijkt te gaan van een steekproef en enkele signalen. Bovendien zal het volgen van TNO de vaste kosten erg verlagen wat aanzienlijke consequenties heeft voor de warmteleveranciers. Ook blijkt het onmogelijk te bepalen waar kortingen in praktijk neervallen (bij de projectontwikkelaar of deels doorberekend aan eindgebruiker). Er wordt alleen uitgegaan van de investering in de ketel en er wordt dus gesteld dat leidingen en radiotoren niet verschillen tussen gashuis en warmtehuis.
• Rekenkundig model ten behoeve van bepaling kapitaalslasten Met welke annuIteit en welk rentepercentage dient gerekend te worden?
o Beleidskeuze We zijn voornemens ook voor de bepaling van annuIteit en rente Haskoning te volgen omdat de analyse goed onderbouwd is, maar hebben SenterNovem nog naar een reactie gevraagd op dit onderwerp.
Aansluitbijdrage
Vermeden kosten aanschaf en installatie Deze vermeden kosten wel of niet meenemen?
o Beleidskeuze Van belang dat deze bijdrage alleen gereguleerd is voor nieuwe woning(en) in gebied met bestaand warmtenet zoals toelichting op 6e nota van wijziging aangeeft. Voor deze groep bestaat de bijdrage in elk geval uit de aansluitbijdrage voor gas. Daarnaast kan een post opgenomen worden voor vermeden investeringen in CV-ketel en CLV systeem, maar hierover wordt nog getwijfeld. Enerzijds zou deze omwille van de eenvoud weggestreept kunnen worden tegen de kosten die een warmteverbruiker betaald voor huur of koop van de afleverset. Anderzijds zijn de investeringen bij gas waarschijnlijk hoger dan die afleverset en kan het opnemen van deze post een positieve invloed hebben op de mogelijkheid nieuwe netten aan te leggen omdat het een deel van de hoge initiele investering compenseert.
Pagina 11 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
Variabele kosten
Bij de bepaling van de variabele kosten neemt Haskoning een aantal posten mee die door TNO buiten beschouwing worden gelaten zoals de gebruikte hulpenergie en de verhouding tussen warmte opgewekt voor ruimteverwarming en warmte opgewekt voor tapwater. Daarnaast houdt Haskoning rekening met leidingverliezen en warmteverliezen van de afleverset. Hoewel de tendens zal gaan richting het model van TNO waarin deze factoren een steeds minder grote rol spelen, lijken een aantal factoren bij de huidige stad der techniek nog steeds een relevante rol spelen. Een aantal factoren dient dan ook in beschouwing genomen te worden bij het vast te stellen rendement. De volgende afwegingen spelen een rol.
Warmteverlies afleverset wel of niet meenemen?
o Beleidskeuze Er bestaat nog twijfel of warmteverlies van de afleverset bij stadsverwarming (volgens Haskoning 1,26GJ per jaar) wel of niet meegnomen dient te worden. Er zijn twee redenen om deze factor eventueel weg te laten. Ten eerste is in huizen met blokverwarming geen afleverset aanwezig. Ten tweede komt het warmteverlies in het huis terecht omdat de meterkast niet geIsoleerd is. We zullen ook de mening van SenterNovem meenemen bij de afweging van dit aspect.
• Energetische waarde aardgasgebruik wel of niet meenemen? Hangt of van twee zaken: de verhouding tussen warmte opgewekt voor ruimteverwarming en voor tapwater en van de leidingverliezen. Haskoning neemt deze factoren mee en heeft deze onderbouwd met berekeningen. TNO stelt dat deze factoren steeds minder belangrijk worden. Hoewel Haskoning beaamt dat het rendement van warmte opgewekt voor ruimteverwarming en voor tapwater dichter bij elkaar komt, stelt het bureau dat deze rendement nooit hetzelfde zullen worden en dat verhouding tussen warmte voor ruimteverwarming en voor tapwater dus altijd een rol zal blijven spelen. o Beleidskeuze
Deze factor speelt een belangrijke rol in het verschil tussen het theoretische rendement en het praktijkrendement en dient daarom wel meegenomen te worden in de prijsformule. Voor de vaststelling van de rendementen en verhouding van warmte voor ruimteverwarming en voor tapwater wordt de analyse van Haskoning gevolgd omdat deze goed onderbouwd is. Daarnaast willen we TNO vragen meer in te gaan op de verschillende rendementen van warmte voor ruimteverwarming en voor tapwater. Daarnaast gaan we ervan uit dat ook leidingverliezen een rol spelen en nemen daarbij de percentages van Haskoning over (5% ruimteverwarming en 10% tapwater). Dit blijft echter een lastig punt omdat de bepaling van deze percentages arbitrair is en voor discussie vatbaat.
Pagina 12 van 13
Directoraat-generaal voor Energie en Telecom Directie Energiemarkt
Ons kenmerk ET/EM / 9147872
Verschil in elektriciteitsgebruik van ketel wel of niet meenemen
o Beleidskeuze Er is nog niet definitief bepaald of deze factor meegenomen zal worden. Eerst zal worden geanalyseerd hoeveel geld hiermee gemoeid zodat kan worden bezien hoe significant deze factor is en of deze eventueel weggestreept kan worden tegen het warmteverlies van de afleverset (omdat ene positieve en andere negatieve invloed heeft, maar kan alleen indien waarde enigszins overeen komt). Indien de factor significant blijkt, nemen we hem wel mee en zullen we de elektriciteitsprijs bepalen op dezelfde wijze als de gasprijs.
Welke gasprijs? Welke gasprijs wordt als referentie gebruikt? Er kan een gemiddelde prijs van het afgelopen jaar (bij een jaarcontract vast) van de grote aanbieders worden gebruikt, maar het is ook mogelijk om over meer jaren te kijken zodat de volatiliteit verminderd.
o Beleidskeuze De referentiegasprijs zal worden gebaseerd op het gemiddelde jaarcontract vast van vier grote gasleveranciers in de afgelopen vijf jaar. We kijken naar de afgelopen vijf jaar om de prijsvolatiliteit te verminderen wat positief is voor kleinschalige projecten.
• Koken wel of niet meenemen Meestal wordt er in warmtehuizen elektrisch gekookt en in gashuizen op gas. Er zijn echter ook situaties zijn waarin warmtehuizen worden uitgerust met een speciaal gasnet voor koken en er zijn gashuizen zijn waar desondanks op elektriciteit wordt gekookt. Het is de vraag of deze factor wel of niet in beschouwing genomen dient te worden bij de bepaling van de warmteprijs. Hierbij is relevant dat de warmtewet nergens spreekt over de benodigde energie voor koken en enkel spreekt over warmte voor ruimteverwarming en tapwater.
o Beleidskeuze Het verbruik van energie voor koken wordt in principe buiten beschouwing gelaten. Reden hiervoor is dat het verschil niet uniform te bepalen is door het bestaan van warmtewoningen met een gasnet en gaswoningen met elektrische kooktoestellen. Daarnaast wordt aandeel van komen in het totale energieverbruik steeds kleiner.
Pagina 13 van 13