Marxisme
in hun eigen bewoordingen
originele teksten door
Karl Heinrich Marx Friedrich Engels Vladimir Ilyich Lenin Leon Trotski
marxisme.be
Uitgegeven door: Marxisme.be Opmaak: Geert Cool, Jente Somers en Frederik De Groeve Hovenierstraat 45 B-1080 Sint-Jans-Molenbeek 02/345.61.81 -
[email protected] ISBN: 9789491304088 Wettelijk depot: D/2013/12.886/3 www.socialisme.be - www.marxisme.be
Inhoud Voorwoord: De relevantie van het marxisme Peter Delsing
1
Het Communistisch Manifest Karl Heinrich Marx & Friedrich Engels Voorwoord bij de uitgave in 1888 Inleiding 1. Bourgeois en proletariërs 2. Proletariërs en communisten 3. Socialistische en communistische literatuur 4. Verhouding van de communisten tot de verschillende oppositiepartijen
7 9 15 16 29 38 48
Drie bronnen en drie bestanddelen van het marxisme Vladimir Ilyich Lenin
51
De leer van Karl Marx Vladimir Ilyich Lenin Karl Marx De leer van Marx De economische leer van Marx Het socialisme De tactiek van de klassenstrijd van het proletariaat
59
Het marxisme vandaag Leon Trotski
61 66 76 88 92 97
Het ABC van de materialistische dialectiek Leon Trotski
135
Klasse, partij en leiding Leon Trotski
145
1
Inleiding De relevantie van het marxisme De laatste jaren - vooral sinds de financiële crisis - zien we weer wat een opgang van de naam van Marx. Er is Nouriel Roubini, een van de weinige burgerlijke economen die de economische en financiële crisis voorspelde, die in een interview stelde: “Marx had gelijk. Het is mogelijk dat het kapitalisme zichzelf op een bepaald moment vernietigt. Je kan niet blijven inkomen van arbeid naar kapitaal verschuiven, zonder overcapaciteit en een gebrek aan vraag te creëren.” De interesse van dit soort commentatoren blijft vooral intellectueel. Marx zelf wou de wereld beter begrijpen, om die te veranderen. Daarvoor bouwde hij ook mee aan organisaties van de arbeidersbeweging. Marx was beslist geen salonintellectueel. De hernieuwde interesse in Het Kapitaal, Marx’ voornaamste werk, en in zijn ideeën in het algemeen - bij een laag van jongeren, arbeiders, intellectuelen,... - is geen toeval. Op momenten van diepe crisis wordt gezocht naar antwoorden hierop. Volgens de liberale theorie van de economie was wat er sinds de crisis van 2008 is gebeurd niet mogelijk. In de plaats van een automatische terugkeer naar stevige groei, stagneert het systeem, of dreigt er zelfs opnieuw recessie. Het kapitalisme werd tijdelijk overeind gehouden, door massaal geld naar de banken door te sluizen. Volgens de liberale evenwichtstheorie van het kapitalisme creëert elk aanbod spontaan zijn eigen vraag. Maar met de huidige overcapaciteit en structurele werkloosheid weten we wel beter. Crisis en stagnatie worden een meer permanent gegeven. Op filosofisch vlak drukte de evenwichtstheorie van het kapitalisme zich uit in het vermeende “einde van de geschiedenis”. Na de val van het stalinisme, eind jaren ‘80, was de liberale democratie zogezegd de hoogste vorm van maatschappij en de beste manier om welvaart te garanderen. Het socialisme als alternatief werd weggedrukt in het brede bewustzijn. De sociaaldemocratie (SP/PS) werd volledig prokapitalistisch en verloor haar actieve arbeidersbasis. De rechtse vakbondsleiders marcheerden mee met de privatiseringen en deregulering.
2
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN
Marxisten erkenden toen, in de jaren ‘90, al niet dat het kapitalisme een evenwichtige ontwikkeling zou kennen. Er was toen al geen sprake meer van een algemene vooruitgang van de levensstandaard. Sinds de jaren ‘70, en het daaropvolgende neoliberale beleid begin jaren ‘80, zat het kapitalisme in een fase van verval. De antiglobaliseringsbeweging, de recente revoluties en bewegingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, de Occupybeweging tegen de heerschappij van de rijkste 1% in de VS, de Indignadobeweging met zijn pleinbezettingen van de jeugd in Zuid-Europa,... toonden aan dat het met dat “einde van de geschiedenis”, en de strijd om de maatschappij te veranderen, wel meeviel. Cruciaal de laatste periode is het opnieuw opkomen van de arbeidersklasse in landen als Griekenland, Spanje, Portugal,... in een reeks van algemene en gedeeltelijke stakingen. Zuidelijk Europa revolteert tegen de maatregelen van de neoliberale trojka, die de maatschappij steeds meer richting barbarij en de leefomstandigheden van de 19e eeuw sleurt. Voor het laatste slachtoffer van de eurocrisis, Cyprus, verwacht men dat de economie er de komende jaren met 20% zal krimpen. Daarmee vervoegt het Griekenland en Spanje met een perspectief van economische depressie. Van massale verarming en werkloosheid, in economische termen enkel vergelijkbaar met de jaren ‘30. Maar zonder dat er op politiek vlak al massapartijen van de arbeidersklasse en de jongeren bestaan, die actief en georganiseerd aan het verzet een uitdrukking kunnen geven. De traditionele arbeiderspartijen - sociaaldemocratisch of stalinistisch - hebben de terugval in klassenbewustzijn in de jaren ‘90 en de afwezigheid van een antwoord daarop van hun leiders niet of nauwelijks overleefd. Dit toont het belang van theorie en perspectieven en de uitbouw van een revolutionaire stroming die de beste tradities van de arbeidersbeweging - van discussie, democratische beslissingen en collectieve strijd - bewaart en verdedigt. Wetenschappelijke methode In de burgerlijke media wordt dikwijls neerbuigend gesproken over het marxisme, alsof het uit versteende en oubollige categorieën zou bestaan. Maar de meest moderne methode is diegene die de huidige crisis op de meest omvattende manier kan verklaren. Doen de perspectieven die Marx voor de kapitalistische maatschappij uitwerkte het
I nleiding
3
zo slecht, in vergelijking met de huidige crisis die de commentatoren en analisten van het systeem simpelweg op het hoofd viel? Marx deed wel degelijk een aantal voorspellingen die toetsbaar zijn. Hij stelde dat er een trend was naar toenemende concentratie van kapitaal in steeds minder handen; dat er op een bepaald moment structurele werkloosheid zou ontstaan, omwille van een tendens naar overproductie en overaccumulatie, als gevolg van de uitbuiting van de arbeidersklasse en de ongelijkheden binnen het systeem. Hij stelde dat er een dalende tendens van de winstvoet was binnen het kapitalisme. En dit omdat er grenzen zijn aan het opdrijven van de productiviteit door de loontrekkenden harder of langer te laten werken - en dat de productiviteit dan vooral door investeringen in machines en technologie wordt opgedreven. Maar meerwaarde (onbetaalde arbeid) wordt enkel door de levende arbeidskrachten gecreëerd. De “dode arbeid” opgehoopt in machines wordt over een bepaalde periode afgeschreven en overgedragen op het nieuwe product. Deze vergroot niet in dat proces. Een snellere stijging van investeringen in machines, etc. in vergelijking met arbeidskracht leidt tot relatief minder meerwaarde en dus winst - per geïnvesteerde eenheid kapitaal. Marx meende ook dat de natiestaat een toenemende rem op de ontwikkeling van de productie zou worden. Gebaseerd op het privébezit en de competitie zouden kapitalistische staten hun eigenbelang nastreven en crisissen uiteindelijk op elkaar afwentelen. De eurocrisis doet allicht een belletje rinkelen... We zouden getuige zijn van toenemende klassenpolarisatie, en de creatie van condities die rijp zijn voor massabewegingen en revoluties tegen het kapitalisme. Neem de concentratie van kapitaal in steeds minder handen. Reeds eind jaren ‘90 schreef de Wall Street Journal dat de automobielsector, de farmaceutische industrie, de bouw van commerciële vliegtuigen,... - sector na sector - in handen was van een handvol multinationals. Veel meer dan pakweg 50 of 100 jaar geleden zijn het vandaag enkele honderden multinationals die de helft van alles wat op wereldvlak wordt geproduceerd - van het wereld-BBP - voortbrengen. Structurele werkloosheid? In België zijn we gewoon geworden aan een werkloosheid boven de 10% sinds de jaren ‘80. In de bloeiperiode van de jaren ‘60, tot net voor de crisis van midden jaren ‘70, lag dat op 1% à 2%. In de eurozone bereikte de werkloosheid in februari een nieuw record met 12%; de werkloosheid onder jongeren lag op 23,5%.
4
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN
De tendens tot overproductie - omdat de uitgebuite meerderheid meer waarde voortbrengt dan ze zelf met haar loon kan terugkopen - wordt vooral door de gevolgen ervan zichtbaar. De kapitalisten kunnen - om een voorbeeld te nemen - wel meer auto’s kopen, omdat ze een deel van onze onbetaalde arbeid op zak steken. Maar ze zullen eerder geneigd zijn om zich luxeauto’s aan te schaffen dan het soort wagens dat de meeste mensen koopt. Ze zullen niet in staat zijn om alle auto’s op te kopen die de arbeiders voortbrengen op het moment dat ze onbetaalde arbeid leveren, als grondslag voor de noodzakelijke winstmaximalisatie. Overproductie of overaccumulatie wordt vooral duidelijk door de ontwikkeling van structurele werkloosheid en tragere groei - precies wat we sinds de crisis van de jaren ‘70 zien. De groei van het wereldBBP lag tussen 1973 en 2003 met de helft lager dan in de naoorlogse bloeiperiode, van 1950 tot 1973. De Amerikaanse industrie benutte in de jaren ‘60 - op haar toppunt - nog bijna 90% van haar productiecapaciteit. De decennia nadien daalde dit niveau stelselmatig, om op een dieptepunt van 68% te belanden tijdens de laatste recessie. Beeld je in wat je zou kunnen doen - met een genationaliseerde en democratisch geplande economie - als de productie niet kunstmatig door uitbuiting, besparingen en lagere winstgevendheid - in de reële economie - was beperkt en vervormd. Hoeveel scholen, infrastructuur, openbaar vervoer en andere nuttige productie wordt er hier mislopen door het inefficiënte kapitalisme? Eind jaren ‘60 - nog voor de stijgende olieprijzen van 1973 - was er reeds sprake van een dalende winstvoet. Niet alleen omwille van betere lonen onder impuls van arbeidersstrijd, maar ook door de steeds snellere investeringen in machines en technologie, in vergelijking met de arbeidskracht die als enige meerwaarde voortbrengt. Ondanks de tegen midden jaren ‘80 terug dalende lonen en olieprijzen zijn de winsten - in de meeste basisindustrieën - per geïnvesteerde hoeveelheid kapitaal slechts gedeeltelijk hersteld. Een teveel aan kapitaal, tegenover een reële economie getekend door neoliberale besparingen, vond dan maar een uitweg naar de beurzen. Samen met de opkomende schuldenberg legde dit de basis voor een serie zeepbellen (van vastgoed, aandelen in technologie, de Amerikaanse huizenmarkt, grondstoffen,...). Periodes van groei werden zwakker en korter, periodes van recessie werden “verholpen” door
I nleiding
5
de kredietkranen nog maar eens open te zetten. Totdat de schulden, na 2008, het hele systeem dreigden te overspoelen en het kapitalisme zijn natuurlijke levenscyclus veel te lang kunstmatig had uitgerokken (meteen ook de reden waarom de meeste burgerlijke economen niets hadden zien aankomen). Crisis en recessie werden een meer permanente dreiging. Als het oorspronkelijke probleem bestaat uit een gebrek aan vraag, onder meer, en je beslist om de winsten te herstellen door de lonen en uitkeringen aan te vallen - wat betekent dit? Of als de winstgevendheid daalt, onder meer door relatief minder te investeren in arbeidskracht over een hele periode - en je begint dan mensen te ontslaan en stelt structurele werkloosheid in? Zonder de kredietkranen open te zetten, had zo’n tegenstrijdig systeem het nooit lang uitgehouden. We hebben het aan Marx en andere socialisten te danken dat ze ons een kritische methode verschaften, om de wereld beter te begrijpen. En dat om hem door strijd en sociale revolutie te veranderen. Peter Delsing, april 2013
7
Het Communistisch Manifest Karl Marx & Friedrich Engels
Geschreven eind 1847, eerste publicatie in 1848. Deze versie is overgenomen vanop marxists.org dat een aangepaste versie van de vertaling door erman Gorter publiceerde.
8
Inhoud Voorwoord uit 1888
9
Inleiding
15
Bourgeois en proletariërs
16
Proletariërs en communisten
29
Socialistische en communistische literatuur 1. Het reactionaire socialisme a. Het feodale socialisme b. Het kleinburgerlijk socialisme c. Het Duitse of het ‘ware’ socialisme 2. Het behoudend of bourgeoissocialisme 3. Het kritisch-utopische socialisme en communisme
38 38 38 39 41 43 45
Verhouding van de communisten tot de verschillende oppositiepartijen
48
9
Voorwoord bij de Engelse uitgave van 18881 Het Manifest werd als Platform van de Bond van Communisten gepubliceerd, een aanvankelijk uitsluitend Duitse, later internationale arbeidersassociatie, die onder de politieke verhoudingen van het Europese continent vóór 1848 onvermijdelijk een geheime organisatie was. Op het congres van de Bond der Communisten, dat in november 1847 te Londen plaatsvond, ontvingen Marx en Engels de opdracht, de publicatie van een volledig theoretisch en praktisch partijprogramma voor te bereiden. In de Duitse taal opgesteld, werd het manuscript in januari 1848, enkele weken voor de Franse revolutie van 24 februari, naar Londen gestuurd om te drukken. Een Franse vertaling verscheen kort voor de Juni-opstand van 1848 te Parijs. De eerste Engelse vertaling, door Miss Helen Macfarlane opgemaakt, verscheen in 1850 in George Julian Harney’s Red Republican te Londen. Ook werden een Deense en een Poolse uitgave gepubliceerd. Het neerslaan van de Parijse Juni-opstand van 1848 - een eerste grote strijd tussen proletariaat en burgerij - drong het sociale en politieke streven van de arbeidersklasse van Europa tijdelijk weer op de achtergrond. Nadien speelde de strijd om de suprematie zich weer, zoals in de tijd van de Februari-revolutie, alleen tussen verschillende groepen van de bezittende klasse af; de arbeidersklasse beperkte zich tot een strijd om politieke beweegruimte, en tot de positie van een extreme vleugel van de Radicalen. Waar zelfstandige proletarische bewegingen tekens van leven bleven geven, werden zij zonder genade neergeslagen. Zo spoorde de Pruisi1 Net als in de rest van dit boek zijn termen die archaïsch aandoen - zoals ‘proletariaat’ - niet aangepast. Taal is net zoals alles aan verandering onderhevig. Vandaag spreken marxisten eerder over ‘arbeidersklasse’ dan over ‘proletariaat’ of over ‘arbeidersdemocratie’ in plaats van ‘dictatuur van het proletariaat’. De ervaring van de stalinistische dictaturen in de Sovjetunie en het Oostblok heeft ook de term ‘communisme’ aangebrand. Wij gebruiken vandaag liever de term ‘socialisme’ om niet met de karikaturale versies van socialisme zoals in het Oostblok geassocieerd te worden.
10
sche politie het centraal bestuur van de Bond van Communisten op, dat in die tijd zijn zetel in Keulen had. De leden werden gearresteerd en na achttien maanden in hechtenis te hebben doorgebracht, in oktober 1852 voor het gerecht gebracht. Dit beroemde Keulse Communistenproces duurde van 4 oktober tot 12 november. Zeven van de gevangenen werden tot gevangenisstraf voor de duur van drie tot zes jaar veroordeeld. Onmiddellijk na de uitspraak van het vonnis werd de Bond door de nog overgebleven leden formeel ontbonden. Wat het Manifest betreft, het scheen vanaf dat ogenblik verdoemd te zijn, in vergetelheid te zijn geraakt. Toen de Europese arbeidersklasse weer voldoende kracht voor een nieuwe aanval op de heersende klasse verzameld had, ontstond de Internationale Arbeidersassociatie. Maar deze vereniging, die uitdrukkelijk met het doel was opgericht het gezamenlijke militante proletariaat van Europa en Amerika tot één korps samen te smeden, kon de in het Manifest neergelegde beginselen niet onmiddellijk proclameren. De Internationale moest een programma hebben, breed genoeg om voor de Engelse Trade-Unions, voor de Franse, Belgische, Italiaanse en Spaanse aanhangers van Proudhon en voor de Lassalleanen in Duitsland aannemelijk te zijn. Marx, die dit programma tot tevredenheid van alle partijen opstelde, had het volste vertrouwen in de intellectuele ontwikkeling van de arbeidersklasse, een ontwikkeling zoals zij uit de verenigde actie en de gemeenschappelijke discussie noodzakelijkerwijs te voorschijn moest komen. De gebeurtenissen en wisselvalligheden in de strijd tegen het kapitaal, de nederlagen nog meer dan de overwinningen, konden niet anders dan de mensen bewust maken van de ontoereikendheid van de diverse lievelingskwakzalverijen en de weg effenen naar een grondiger inzicht in de werkelijke voorwaarden van de bevrijding van de arbeidersklasse. En Marx had gelijk. Toen in het jaar 1874 de Internationale uiteenviel, liet zij de arbeiders reeds in een geheel andere toestand achter dan zij hen bij haar oprichting in het jaar 1864 aangetroffen had. Het proudhonisme in Frankrijk, het lassalleanisme in Duitsland waren aan het afsterven, en ook de conservatieve Engelse Trade-Unions naderden, hoewel zij grotendeels de band met de Internationale reeds lang verbroken hadden, langzamerhand het punt waarop hun voorzitter [W. Bevan] in Swansea uit hun naam kon verklaren: “Het continentale
B ourgeois en proletari ë rs
11
socialisme jaagt ons niet langer schrik aan.” Inderdaad: de beginselen van het Manifest hadden onder de arbeiders van alle landen aanzienlijke vorderingen gemaakt. Op deze wijze trad het Manifest zelf weer op de voorgrond. De Duitse tekst was sedert 1850 in Zwitserland, in Engeland en in Amerika verschillende malen opnieuw gedrukt. In het jaar 1872 werd het in het Engels vertaald en wel te New York, waar de vertaling in Woodhull & Claflin’s Weekly gepubliceerd werd. Op grond van deze Engelse versie werd in Le Socialiste te New York ook een Franse vervaardigd. Sedertdien zijn in Amerika nog minstens twee Engelse vertalingen, min of meer verminkt, gepubliceerd, waarvan er één in Engeland werd nagedrukt. De door Bakoenin verzorgde eerste Russische vertaling werd omstreeks het jaar 1863 in de drukkerij van Herzens Kolokol te Genève uitgegeven, een tweede, eveneens te Genève, door de heldhaftige Vera Zassoelitsj in 1882. Een nieuwe Deense uitgave bevindt zich in de Socialdemokratisk Bibliothek, Kopenhagen; een nieuwe Franse vertaling in Le Socialiste, Parijs, 1886. Na deze laatste werd een Spaanse vertaling voorbereid en in 1886 te Madrid uitgegeven. Het aantal Duitse nadrukken is niet nauwkeurig vast te stellen, in totaal waren het er minstens twaalf. Een vertaling in het Armeens, die enige maanden geleden te Constantinopel zou verschijnen, aanschouwde het licht der wereld niet omdat, naar men mij mededeelde, de uitgever niet de moed had een boek uit te geven waarop de naam Marx stond, terwijl de vertaler het van de hand wees, het voor eigen werk te laten doorgaan. Van andere vertalingen in andere talen heb ik wel gehoord, maar ze niet onder ogen gehad. Zo weerspiegelt de geschiedenis van het Manifest in hoge mate de geschiedenis van de moderne arbeidersbeweging. Tegenwoordig is het zonder twijfel het wijdst verspreide, meest internationale werk van de gehele socialistische literatuur, een gemeenschappelijk programma, dat door miljoenen arbeiders van Siberië tot Californië erkend wordt. En toch zouden we het, toen het geschreven werd, niet een socialistisch manifest hebben kunnen noemen. Onder socialisten verstond men in 1847 enerzijds de aanhangers van de verschillende utopische systemen: de Owenisten in Engeland, de Fourieristen in Frankrijk, die beide reeds tot niets anders dan stilaan uitstervende sekten ineengeschrompeld waren. Anderzijds de meest uiteenlopende sociale kwak-
12
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
zalvers, die met allerlei lapmiddelen, zonder het kapitaal en de winst ook maar in het minst in gevaar te brengen, allerlei soorten maatschappelijke misstanden uit de weg beloofden te ruimen - in beide gevallen mensen, die buiten de arbeidersbeweging stonden en liever steun bij de “beschaafde” klassen zochten. Dat deel van de arbeidersklasse, dat zich van het ontoereikende van uitsluitend politieke omwentelingen overtuigd had en de noodzaak van een totale omvorming van de maatschappij eiste, dit deel noemde zich toentertijd communistisch. Het was een nog ruw, onbehouwen, zuiver instinctief soort communisme; maar het trof het kardinale punt en was in de arbeidersklasse machtig genoeg om het utopische communisme voort te brengen, in Frankrijk dat van Cabet, in Duitsland dat van Weitling. Zo was in 1847 het socialisme een beweging van de arbeidersklasse. Het socialisme kon zich, althans op het vasteland, “in de salons vertonen”, met het communisme was het juist andersom gesteld. En daar wij vanaf het allereerste begin van mening waren dat “de bevrijding van de arbeidersklasse het werk van de arbeidersklasse zelf moet zijn”, kon er geen twijfel over bestaan welke naam wij van de twee moesten kiezen. Sterker nog, ook nadien is nooit de gedachte bij ons opgekomen, het af te wijzen. Hoewel het Manifest ons beider gemeenschappelijk werk was, voel ik mij toch verplicht vast te stellen dat de grondgedachte die er de kern van vormt, Marx toebehoort. Deze gedachte bestaat daarin: dat in iedere geschiedkundige periode de overheersende maatschappelijke wijze van productie en ruil, en de daaruit noodzakelijkerwijs voortvloeiende maatschappelijke geleding, de basis vormt waarop de politieke en intellectuele geschiedenis van dat tijdperk wordt opgebouwd en alleen daaruit verklaard kan worden; dat dienovereenkomstig de gehele geschiedenis der mensheid (sedert de opheffing van de primitieve orde der gens met haar gemeenschappelijk grondbezit) een geschiedenis van klassenstrijd is geweest, strijd tussen uitbuitenden en uitgebuiten, heersende en onderdrukte klassen; dat de geschiedenis van deze klassenstrijd een ontwikkelingsreeks laat zien, waarin op dit ogenblik een trap is bereikt waarop de uitgebuite en onderdrukte klasse - het proletariaat - haar bevrijding van het juk van de uitbuitende en heersende klasse - de bourgeoisie - niet bereiken kan zonder tegelijkertijd de gehele maatschappij eens en voor altijd
B ourgeois en proletari ë rs
13
van alle uitbuiterij en onderdrukking, van alle klassenverschillen en klassenstrijd te bevrijden. Deze gedachte, die naar mijn mening voorbestemd is dezelfde vooruitgang te bewerken voor de geschiedeniswetenschap als Darwins theorie voor de natuurwetenschap heeft bewerkstelligd - deze gedachte waren wij beiden reeds verscheidene jaren voor 1845 geleidelijk nader gekomen. Hoe ver ik mij zelfstandig in deze richting had voortbewogen, blijkt het beste uit mijn boek De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Maar toen ik in het voorjaar van 1845 Marx weer te Brussel ontmoette, had hij ze geheel uitgewerkt en legde hij ze mij voor in bijna even duidelijke woorden als die, waarin ik ze hierboven heb samengevat. Uit ons gemeenschappelijk voorwoord bij de Duitse uitgave van 1872 citeer ik het volgende: “Hoezeer de omstandigheden zich gedurende de laatste vijfentwintig jaren ook mogen hebben gewijzigd, de in dit Manifest ontwikkelde algemene grondstellingen behouden in het algemeen ook nu nog hun volle juistheid. Hier en daar zou er iets kunnen worden verbeterd. De praktische toepassing van deze beginselen, zo verklaart het Manifest zelf, zal overal en altijd van de historisch gegeven omstandigheden afhankelijk zijn en derhalve wordt er volstrekt geen bijzondere nadruk gelegd op de revolutionaire maatregelen, voorgesteld aan het einde van het tweede hoofdstuk. Deze passage zou thans in velerlei opzicht anders luiden. Tegenover de ontzaglijke ontwikkeling van de moderne industrie in de laatste vijfentwintig jaren en de daarmede voorwaarts schrijdende partijorganisatie der arbeidersklasse, tegenover de praktische ervaringen, eerst van de Februari-revolutie en nog veel meer van de Parijse Commune, waarin het proletariaat voor de eerste maal gedurende twee maanden de politieke macht bezat, is tegenwoordig dit program op bepaalde punten verouderd. Inzonderheid heeft de Commune het bewijs geleverd dat de arbeidersklasse de bestaande staatsmachine niet zomaar eenvoudig in bezit kan nemen en ze voor haar eigen doeleinden in beweging zetten. (Zie De Burgeroorlog in Frankrijk, Adres van de Generale Raad van de Internationale Arbeidersassociatie, waar dit verder is uitgewerkt). Voorts spreekt het vanzelf dat de kritiek op de socialistische literatuur voor deze tijd onvolledig is, omdat zij niet verder gaat dan 1847;
14
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
dat eveneens de opmerkingen over het standpunt der communisten tegenover de verschillende oppositiepartijen (Vierde hoofdstuk) hoewel in hoofdtrekken ook thans nog juist, toch in onderdelen vandaag reeds verouderd zijn, omdat de politieke situatie zich totaal heeft gewijzigd, en de historische ontwikkeling de meeste van de opgesomde partijen heeft doen verdwijnen. Intussen is het Manifest een historisch document en we kennen ons zelf niet meer het recht toe, daaraan iets te veranderen.” Deze vertaling is afkomstig van de heer Samuel Moore, de vertaler van het grootste gedeelte van Marx’ Kapitaal. Wij hebben haar samen doorgekeken en ik heb er een paar voetnoten ter verklaring van geschiedkundige toespelingen aan toegevoegd.
Friedrich Engels, Londen, 30 januari 1888
B ourgeois en proletari ë rs
15
Inleiding Een spook waart door Europa – het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen. Waar is de oppositiepartij, die niet door haar regerende tegenstanders als communistisch is gedoodverfd, waar de oppositiepartij die niet de meer vooruitstrevende mannen van de oppositie, zowel als haar reactionaire tegenstanders het brandmerkende verwijt van het communisme voor de voeten heeft teruggeworpen? Uit dit feit vloeien twee dingen voort. Het communisme wordt reeds door alle Europese machten als een macht erkend. Het is hoog tijd dat de communisten hun opvattingen, hun oogmerken, hun tendenzen openlijk voor de gehele wereld ontvouwen en tegenover het sprookje van het spook van het communisme een manifest van de partij zelf plaatsen. Voor dit doel zijn communisten van de meest verschillende nationaliteiten in Londen bijeengekomen en hebben zij het volgende manifest ontworpen, dat in de Engelse, Franse, Duitse, Italiaanse, Vlaamse en Deense taal wordt gepubliceerd.
16
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
1 Bourgeois en proletariërs De geschiedenis van iedere maatschappij tot nu toe is de geschiedenis van de klassenstrijd.2 Vrije en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildenmeester en gezel, kortom onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte dan weer open strijd, een strijd die ieder keer eindigde met een revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang van de strijdende klassen. In de vroegere tijdperken van de geschiedenis vinden wij bijna overal een volledige verdeling van de maatschappij in verschillende standen, een veelvoudige trap van maatschappelijke rangen. In het oude Rome hebben wij patriciërs, ridders, plebejers, slaven; in de Middeleeuwen leenheren, vazallen, gildenmeesters, gezellen, lijfeigenen en bovendien in bijna ieder van deze klassen nog bijzondere rangschikkingen. De uit de ondergang van de feodale maatschappij voortgekomen moderne burgerlijke maatschappij heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Zij heeft slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van strijd in de plaats van de oude gesteld. Ons tijdvak, het tijdvak van de bourgeoisie, kenmerkt zich evenwel hierdoor dat het de klassentegenstellingen vereenvoudigd heeft. De 2 Dat wil zeggen, precies gesproken, de schriftelijk overgeleverde geschiedenis. In 1847 was de voorgeschiedenis van de maatschappij, de maatschappelijke organisatie die aan alle opgeschreven geschiedenis voorafging, nog zo goed als onbekend. Sinds die tijd heeft Haxthausen het gemeenschappelijk eigendom van de grond in Rusland ontdekt. Maurer heeft het aangetoond als de maatschappelijke grondslag, waarvan alle Duitse stammen historisch uitgingen, en langzamerhand vond men dat dorpsgemeenten met gemeenschappelijk grondbezit de oervorm van de maatschappij waren van Indië tot Ierland. Eindelijk werd de inwendige organisatie van deze oorspronkelijke communistische maatschappij in haar typische vorm blootgelegd door Morgans alles bekronende ontdekking van de ware aard van de gens en van haar plaats in de stam. Met de vernietiging van deze oorspronkelijke gemenebesten begint de splitsing van de maatschappij in bijzondere en eindelijk tegenover elkaar staande klassen. — Noot van Engels
B ourgeois en proletari ë rs
17
gehele maatschappij splitst zich meer en meer in twee grote vijandelijke kampen, in twee grote lijnrecht tegenover elkaar staande klassen: bourgeoisie en proletariaat. Uit de lijfeigenen van de middeleeuwen zijn de poorters van de eerste steden voortgekomen; uit deze poorterschap hebben zich de eerste elementen van de bourgeoisie ontwikkeld. De ontdekking van Amerika, de omzeiling van Afrika, schiepen voor de opkomende bourgeoisie een nieuw terrein. De Oost-Indische en Chinese markt, de kolonisatie van Amerika, de ruilhandel met de koloniën, de vermeerdering van de ruilmiddelen en van de goederen in het algemeen, gaven aan de handel, aan de scheepvaart, aan de industrie een ongekende vlucht en daarmee aan het revolutionaire element in de vervallende feodale maatschappij een snelle ontwikkeling Het tot hier toe heersende feodale of gildenbedrijf van de industrie was niet toereikend meer voor de met nieuwe markten aangroeiende behoefte. De manufactuur trad in zijn plaats. De gildenmeesters werden verdrongen door de industriële middenstand; de verdeling van de arbeid tussen de verschillende corporaties verdween voor de verdeling van de arbeid in de afzonderlijke werkplaats zelf. Maar steeds groeiden de markten aan, steeds steeg de behoefte. Ook de manufactuur was niet meer toereikend. Daar revolutioneerden de stoom en de machinerieën de industriële productie. In de plaats van de manufactuur kwam de moderne grootindustrie, in de plaats van de industriële middenstand kwamen de industriële miljonairs, de chefs van gehele industriële legers, de moderne bourgeois. De grootindustrie heeft de wereldmarkt gesticht, die de ontdekking van Amerika had voorbereid. De wereldmarkt heeft aan de handel, de scheepvaart, aan de verkeersmiddelen te land een onmetelijke ontwikkeling gegeven. Deze heeft op haar beurt op de uitbreiding van de industrie ingewerkt, en in dezelfde mate, waarin industrie, handel, scheepvaart, spoorwegen zich uitbreidden, in dezelfde mate ontwikkelde zich de bourgeoisie, vermeerderde zij haar kapitalen, drong zij al de uit de middeleeuwen overgeleverde klassen op de achtergrond. We zien dus hoe de moderne bourgeoisie zelf het product is van een lange ontwikkelingsgang, van een reeks van veranderingen in de productiewijze en in de wijze van verkeer.
18
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
Ieder van deze trappen van ontwikkeling van de bourgeoisie werd begeleid door een daarmee overeenkomende politieke stap voorwaarts. Onderdrukte stand onder de heerschappij van de feodale heren, gewapend en zichzelf besturend verbond in de Commune3, hier onafhankelijke republikeinse stad, daar belastingplichtige derde stand van de monarchie, dan in de tijd van de manufactuur tegenwicht tegen de adel in de constitutionele of in de absolute monarchie, voornaamste fundament van de monarchieën in het algemeen, bevocht zij voor zich eindelijk, sinds de vestiging van de grootindustrie en van de wereldmarkt, in de moderne staat met volksvertegenwoordiging de politieke alleenheerschappij. De moderne staatsmacht is slechts een comité dat de gemeenschappelijke zaken van de gehele burgerklasse beheert. De bourgeoisie heeft in de geschiedenis een hoogst revolutionaire rol gespeeld. De bourgeoisie heeft, waar zij tot de heerschappij is gekomen, alle feodale, aartsvaderlijke, idyllische verhoudingen vernield. Zij heeft de bontgeschakeerde feodale banden, die de mens aan de van nature boven hem geplaatste verbonden, onbarmhartig verscheurd en geen andere band tussen mens en mens overgelaten dan het naakte eigenbelang, dan de gevoelloze ‘contante betaling’. Zij heeft de heilige siddering van de vrome dweperij, van de ridderlijke geestdrift, van de kleinburgerlijke weemoed in het ijskoude water van egoïstische berekening verdronken. Zij heeft de persoonlijke waardigheid in de ruilwaarde opgelost en in de plaats van de talloze verleende en verworven vrijheden als enige vrijheid de gewetenloze handelsvrijheid gesteld. Zij heeft, met één woord, in de plaats van de met godsdienstige en staatkundige zinsbegoocheling omhulde uitbuiting de openlijke, schaamteloze, directe, dorre uitbuiting gesteld. De bourgeoisie heeft alle tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde ambten van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de geneesheer, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd. De bourgeoisie heeft van de familieverhouding haar roerend sentimentele sluier afgerukt en haar tot een zuivere geldverhouding teruggebracht. 3 Zo noemden de burgers van de Italiaanse en Franse steden hun gemeenten, nadat zij het eerste zelfbestuur van hun feodale heren hadden afgekocht of afgedwongen. — Noot van Engels
B ourgeois en proletari ë rs
19
De bourgeoisie heeft onthuld hoe de brutale krachtuiting, die de reactie zozeer in de Middeleeuwen bewondert, haar passende aanvulling vond in de traagste dagdieverij. Ze heeft als eerste bewezen wat de werkkracht van de mensen tot stand brengen kan. Zij heeft nog heel andere wonderwerken voltooid dan Egyptische piramides, Romeinse waterleidingen en Gotische kathedralen, zij heeft nog heel andere tochten volbracht dan volksverhuizingen en kruistochten. De bourgeoisie kan niet bestaan zonder de productiemiddelen, dus de productieverhoudingen, dus de gezamenlijke maatschappelijke verhoudingen voortdurend te revolutioneren. Onveranderde instandhouding van de oude productiewijze was daarentegen de eerste bestaansvoorwaarde van alle vroegere industriële klassen. De voortdurende omwenteling van de productie, de onafgebroken schok aan alle maatschappelijke toestanden, de eeuwige onzekerheid en beweging onderscheidt de bourgeoisperiode van alle andere. Alle vaste, ingeroeste verhoudingen met hun gevolg van eerwaardige voorstellingen en zienswijzen worden opgelost, alle nieuwgevormde verouderen, voordat zij zich kunnen verstenen. Al het feodale en al het vaststaande verdampt, al het heilige wordt ontwijd, en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun plaats in het leven, hun wederzijdse betrekkingen met nuchtere ogen te aanzien. De behoefde aan een steeds uitgebreider afzet van haar producten jaagt de bourgeoisie over de hele aardbol. Overal moet zij zich innestelen, overal haar huis bouwen, overal verbintenissen aanknopen. De bourgeoisie heeft door haar exploitatie van de wereldmarkt de productie en consumptie van alle landen kosmopolitisch gemaakt. Zij heeft tot groot verdriet van de reactionairen aan de industrie de nationale bodem onder de voeten weggetrokken. De eeuwenoude nationale industrieën zijn vernietigd en worden nog dagelijks vernietigd. Zij worden verdrongen door nieuwe industrieën, waarvan de invoering tot een levenskwestie voor alle beschaafde volkeren wordt, door industrieën, die met meer inheemse grondstoffen, maar grondstoffen uit de verste streken van de aarde verwerken en waarvan de fabrikaten niet alleen in het land zelf, maar in alle werelddelen tegelijk worden verbruikt. In de plaats van de oude, door producten van het eigen land bevredigde behoeften komen nieuwe, die de producten van de verste landen tot hun bevrediging vereisen. In de plaats van de oude lokale en nationale zelfgenoegzaamheid en afgeslotenheid komt er
20
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
een veelzijdig verkeer, een veelzijdige afhankelijkheid van de volkeren onderling. De geestelijke voortbrengselen van de afzonderlijke naties worden gemeengoed. De nationale eenzijdigheid en beperktheid wordt meer en meer onmogelijk, en uit de vele nationale en lokale literaturen vormt zich een wereldliteratuur. De bourgeoisie rukt door de snelle verbetering van alle productiemiddelen, door het onnodig gemakkelijker verkeer alle, ook de meest barbaarse volken in de kring van de beschaving. De goedkope prijzen van haar waren zijn de zware artillerie, waarmee zij alle Chinese muren tegen de grond schiet, waarmee zij de hardnekkigste vreemdelingenhaat van de barbaren tot overgave dwingt. Zij dwingt alle naties zich de productiewijze van de bourgeoisie eigen te maken, wanneer zij niet te gronde willen gaan; zij dwingt hen de zogenaamde beschaving bij zich in te voeren, d.w.z. bourgeois te worden. Met één woord, zij schept zich een wereld naar haar eigen beeld. De bourgeoisie heeft het land aan de heerschappij van de stad onderworpen. Zij heeft enorme steden geschapen, zij heeft het aantal van de stedelijke tegenover de landelijke bevolking in hoge graad vermeerderd en aldus een belangrijk deel van de bevolking aan de afstomping van het landleven ontrukt. Net zoals het land van de stad heeft zij de barbaarse en halfbarbaarse landen van de beschaafde, de boerenvolken van de bourgeoisvolken, het Oosten van het Westen afhankelijk gemaakt. De bourgeoisie heft meer en meer de versnippering van de productiemiddelen, van het bezit en van de bevolking op. Zij heeft de bevolking op plaatsen opeengehoopt, de productiemiddelen gecentraliseerd en het eigendom in weinige handen geconcentreerd. Het noodzakelijk gevolg hiervan was de staatkundige centralisatie. Bijna onafhankelijke, alleen verbonden provincies met verschillende belangen, wetten, regeringen en tollen werden samengedrongen in één natie, één regering, één wet, één nationaal klassenbelang, één douanegrens. De bourgeoisie heeft in haar nauwelijks honderdjarige klassenheerschappij massaler en kolossaler productiekrachten geschapen dan alle verdwenen geslachten samen. Onderwerping van de natuurkrachten, machinerie, aanwending van de scheikunde op nijverheid en landbouw, stoomvaart, spoorwegen, elektrische telegrafie, ontginning van gehele werelddelen, het bevaarbaar maken van de rivieren, gehele uit de grond gestampte bevolkingen — welke vroegere eeuw vermoedde
B ourgeois en proletari ë rs
21
dat zulke productiekrachten in de schoot van de maatschappelijke arbeid sluimerden? We hebben dus gezien: De productie- en verkeersmiddelen, op welker grondslag de bourgeoisie zich ontwikkelde, werden in de feodale maatschappij geschapen. Op een zekere trap van de ontwikkeling van deze productie- en verkeersmiddelen stemden de verhoudingen, waarin de feodale maatschappij produceerde en ruilde, de feodale organisatie van landbouw en manufactuur, met één woord de feodale eigendomsverhoudingen, niet meer overeen met de reeds ontwikkelde productiekrachten. Zij hielden de productie tegen, in plaats van ze te bevorderen. Zij veranderden in even zo vele boeien. Zij moesten verscheurd worden, zij werden verscheurd. In hun plaats trad de vrije concurrentie met de haar passende maatschappelijke en staatkundige inrichting, met de economische en politieke heerschappij van de burgerlijke klasse. Onder onze ogen heeft een dergelijke beweging plaats. De burgerlijke productie- en verkeersverhoudingen, de burgerlijke eigendomsverhoudingen, de moderne burgerlijke maatschappij, die zulke geweldige productie- en verkeersmiddelen te voorschijn getoverd heeft, gelijkt op de heksenmeester die de onderaardse machten niet meer beheersen kan die hij zelf opriep. Sinds tientallen jaren is de geschiedenis van nijverheid en handel slechts de geschiedenis van de opstand van de moderne productiekrachten tegen de moderne productieverhoudingen, tegen de eigendomsverhoudingen, die de levensvoorwaarden zijn van de bourgeosie en van haar heerschappij. Het is voldoende de handelscrisissen te noemen, die met hun periodieke terugkeer telkens dreigender het bestaan van de gehele burgerlijke maatschappij in gevaar brengen. In de handelscrisissen wordt een groot gedeelte niet alleen van de voortgebrachte producten, maar van de reeds geschapen productiekrachten geregeld vernietigd. In de crisissen breekt een maatschappelijke epidemie uit, die voor alle vroegere periodes iets onzinnigs zou hebben geleken — de epidemie van de overproductie. De maatschappij vindt zich plotseling teruggezet in een toestand van ogenblikkelijke barbaarsheid; een hongersnood, een algemeene verdelgingsoorlog schijnen haar alle levensmiddelen te hebben afgesneden: de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel levensmiddelen, te veel industrie, te veel handel bezit. De productiekrachten, die haar ter beschikking staan, dienen
22
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
niet meer tot bevordering van de burgerlijke eigendomsverhoudingen; integendeel, zij zijn te geweldig geworden voor deze verhoudingen, zij worden belemmerd en zodra zij deze belemmering overwinnen, brengen zij de gehele burgerlijke maatschappij in wanorde, brengen zij het bestaan van het burgerlijk eigendom in gevaar. De burgerlijke verhoudingen zijn te eng geworden, om de door hen voortgebrachte rijkdom te omvatten. Waardoor overwint de bourgeoisie de crisissen? Aan de ene kant door de gedwongen vernietiging van een massa productiekrachten; aan de andere kant door de verovering van nieuwe markten, en de nog grondiger exploitatie van oude markten. Waardoor dus? Doordat zij alzijdiger en geweldiger crisissen voorbereidt en de middelen om de crisissen te voorkomen, vermindert. De wapens waarmee de bourgeoisie de feodaliteit neer heeft geslagen, keren zich nu tegen de bourgeoisie zelf. Maar de bourgeoisie heeft niet alleen de wapens gesmeed die haar de dood brengen; zij heeft ook de mannen geteeld die deze wapens zullen hanteren — de moderne arbeiders, de proletariërs. In dezelfde mate waarin de bourgeoisie, d.i. het kapitaal, zich ontwikkelt, in dezelfde mate ontwikkelt zich het proletariaat, de klasse van de moderne arbeiders, die slechts zo lang leven als zij werk vinden, en die slechts zo lang werk vinden, als hun werk het kapitaal vermeerdert. Deze arbeiders, die zich stuksgewijs moeten verkopen, zijn een waar, als ieder handelsartikel, en daardoor in dezelfde mate aan alle wisselvalligheden van de concurrentie, aan alle schommelingen van de markt blootgesteld. De arbeid van de proletariërs heeft door de uitbreiding van de machinerie en de arbeidsverdeling elk zelfstandig karakter, en daarmee alle aantrekkelijkheid voor de arbeiders verloren. Hij wordt niets dan een aanhangsel van de machine, van wie slechts de eenvoudigste, eentonigste, gemakkelijkst te leren handgrepen verlangd worden. De kosten die de arbeider veroorzaakt, beperken zich dus bijna tot de levensmiddelen die hij tot zijn onderhoud en tot voortplanting van zijn ras nodig heeft. De prijs van een waar, dus ook van de arbeid, is evenwel gelijk aan haar productiekosten. In dezelfde mate waarmee het weerzinwekkende van de arbeid toeneemt, neemt dus het loon af. Meer nog, in dezelfde mate waarin machinerie en arbeidsverdeling toenemen, in dezelfde mate neemt ook de massa van de arbeid toe, hetzij door vermeerdering van de arbeidsuren, hetzij door vermeer-
23
dering van de in een gegeven tijd vereiste arbeid, versnelde loop van de machines, enz. De moderne industrie heeft de kleine werkplaats van de patriarchale mester veranderd in de grote fabriek van de industriële kapitalist. Massa’s arbeiders, in de fabriek samengepakt, worden als soldaten georganiseerd. Zij worden als gemeensoldaten van de industrie onder het opzicht van een volledige hiërarchie van onderofficieren en officieren gesteld. Zij zijn niet slechts knechten van de bourgeoisklasse, van de bourgeoisstaat, zij worden iedere dag en ieder uur geknecht door de machine, door de opzichter, en voor alles door de enkele afzonderlijke fabricerende bourgeois zelf. Deze dwingelandij is des te kleingeestiger, hatelijker, verbitterender, hoe openlijker zij het winst maken als haar doel proclameert. Hoe minder vaardigheid en kracht de handenarbeid vordert, dat wil zeggen hoe meer de moderne industrie zich ontwikkelt, des te meer wordt de arbeid van mannen door die van vrouwen verdrongen. Onderscheid van geslacht en leeftijd geldt maatschappelijk niet meer voor de arbeidersklasse. Er bestaan nog slechts arbeidsinstrumenten, die naar gelang van leeftijd en geslacht verschillende kosten met zich meebrengen. Is de uitbuiting van de arbeider door de fabrikant zo ver afgelopen, dat hij zijn arbeidsloon in klinkende munt uitbetaald ontvangt, dan vallen de andere leden van de bourgeoisie op hem aan, de huiseigenaar, de winkelier, de pandjeshuisman, enz. De tot nu toe bestaande kleine middenstand, de kleine industriëlen, kooplieden en renteniers, de handwerklieden en boeren, al deze klassen dalen af in het proletariaat, gedeeltelijk doordat hun klein kapitaal niet voldoende is voor het drijven van grootindustrie en ondergaat in de concurrentie met de grotere kapitalisten, gedeeltelijk doordat hun vaardigheid door nieuwe productiewijzen waardeloos wordt. Zo wordt het proletariaat uit alle klassen van de bevolking gerekruteerd. Het proletariaat maakt verschillende tijdperken van ontwikkeling door. Zijn strijd tegen de bourgeoisie begint met zijn bestaan. Aanvankelijk strijden de afzonderlijke arbeiders, daarna de arbeiders van een fabriek, dan de arbeiders van een tak van bedrijf op één plaats tegen de enkele bourgeois die hen onmiddellijk uitbuit. Zij richten hun aanvallen niet alleen tegen de burgerlijke productiever houdingen, zij richten ze tegen de voortbrengingswerktuigen zelf; zij vernielen de vreemde concurrerende waren, zij slaan de machines stuk, zij steken
24
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
de fabrieken in brand, zij proberen de verdwenen plaats van de middeleeuwsen arbeider weer voor zich te veroveren. Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door de concurrentie verbrokkelde massa. Een in massa aan elkaar vasthouden van de arbeiders is nog niet het gevolg van hun eigen vereniging, maar het gevolg van de vereniging van de bourgeoisie, die, om haar eigen politieke doeleinden te bereiken, het gehele proletariaat in beweging moet brengen en het voorlopig ook nog kan. Op deze ontwikkelingstrap bestrijden de proletariërs dus niet hun vijanden, maar de vijanden van hun vijanden, de overblijfsels van de absolute monarchie, de grondeigenaars, de niet-industriële bourgeois, de kleinburgers. De gehele historische beweging is aldus in de handen van de bourgeoisie geconcentreerd; iedere overwinning die zo bevochten wordt, is een overwinning van de bourgeoisie. Maar met de ontwikkeling van de industrie vermeerdert niet alleen het proletariaat; het wordt in grotere massa’s samengedrongen, zijn kracht groeit aan en het voelt ze meer. De belangen, de levenstoestanden binnen het proletariaat vereffenen zich steeds meer, aangezien de machine meer en meer het onderscheid van de arbeid uitwist en het loon bijna overal tot een even laag niveau neerdrukt. De toenemende concurrentie van de bourgeois onder elkaar en de daaruit voortkomende handelscrisissen maken het loon van de arbeiders steeds meer schommelend; de steeds sneller zich ontwikkelende, onophoudelijke verbetering van de machinerie maakt hun gehele levenstoestand steeds onzekerder; steeds meer nemen de botsingen tussen de afzonderlijke arbeider en de afzonderlijke bourgeois het karakter van botsingen van twee klassen aan. De arbeiders beginnen coalities tegen de bourgeoisie te vormen; zij komen bijeen tot verdediging van hun arbeidsloon. Zij stichten zelf duurzame associaties om zich voor de telkens voorkomende opstanden van proviand te voorzien. Hier en daar breekt de strijd in oproer los. Van tijd tot tijd zegevieren de arbeiders, maar slechts voorbijgaand. Het eigenlijk resultaat van hun gevechten is niet het onmiddellijk resultaat, maar de altijd verder om zich grijpende vereniging van de arbeiders. Zij wordt bevorderd door de toenemende verkeersmiddelen, die door de grootindustrie worden voortgebracht en die de arbeiders van de verschillende streken met elkaar in verbinding brengt. Maar verbinding is alleen nog maar nodig om de vele lokale worstelingen, die overal hetzelfde karakter vertonen, tot een nationale, tot een klas-
P roletari ë rs en communisten
25
senstrijd te centraliseren. Iedere klassenstrijd is echter een politieke strijd. En de vereniging waarvoor de burgers van de Middeleeuwen met hun buurtwegen eeuwen nodig hadden, brengen de moderne proletariërs met de spoorwegen in weinige jaren tot stand. Deze organisatie van de proletariërs tot klasse, en daardoor tot politieke partij, wordt ieder ogenblik weer verbroken door de concurrentie onder de arbeiders zelf. Maar zij herleeft telkens weer, sterker, vaster, machtiger. Zij verovert zich de erkenning van enkele arbeidersbelangen bij de wet, doordat zij van de scheuring van de bourgeoisie onder elkaar gebruik maakt. Bijvoorbeeld de 10-urenwet in Engeland. In het algemeen bevorderen de botsingen in de oude maatschappij toch op vele manieren de ontwikkelingsgang van het proletariaat. De bourgeoisie bevindt zich in voortdurende strijd; in het begin tegen de aristocratie, later tegen die delen van de bourgeoisie zelf, wier belangen in tegenspraak komen met de vooruitgang van de industrie; steeds tegen de bourgeoisie van alle vreemde landen. In al deze gevechten ziet zij zich genoodzaakt een beroep te doen op het proletariaat, zijn hulp te vragen en het aldus in de politieke beweging te trekken. Zij zelf verschaft dus aan het proletariaat haar eigen vormingselementen, d.w.z. wapens tegen haarzelf. Verder worden, zoals wij gezien hebben, door de vooruitgang van de industrie hele delen van de heersende klasse in het proletariaat geworpen of tenminste in hun levensvoorwaarden bedreigd. Ook zij brengen het proletariaat een massa vormingselementen aan. In tijden ten slotte waarin de klassenstrijd zijn beslissing nadert, neemt het ontbindingsproces binnen de heersende klasse, binnen de gehele oude maatschappij, een zo heftig, zo schril karakter aan dat een klein deel van de heersende klasse zich van haar losmaakt en zich bij de revolutionaire klasse aansluit, de klasse, die de toekomst in haar handen draagt. Evenals dus vroeger een deel van de adel tot de bourgeoisie overging, zo gaat nu een deel van de bourgeoisie tot het proletariaat over, en voornamelijk een deel van de burgerlijke ideologen die zich tot het theoretische begrip van de hele historische beweging hebben opgewerkt. Van alle klassen die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen verkommeren en gaan onder met de grootindustrie, het proletariaat is haar eigen product.
26
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
De middenstand, de kleine industrie, de kleine koopman, de handwerksman, de boer, zij allen bestrijden de bourgeoisie, om hun bestaan als middenstand voor de ondergang te bewaren. Zij zijn dus niet revolutionair, maar conservatief. Meer nog, zij zijn reactionair, zij proberen het rad van de geschiedenis terug te draaien. Zijn zij revolutionair, dan zijn zij het met het oog op de ondergang in het proletariaat die hen wacht, dan verdedigen zij niet hun tegenwoordige, maar hun toekomstige belangen, dan verlaten zij hun eigen standpunt, om zich te stellen op dat van het proletariaat. Het lompenproletariaat, deze lijdelijke verrotting van de onderste lagen van de oude maatschappij, wordt door een proletarische revolutie hier en daar in de beweging geslingerd; maar het zal volgens zijn hele levenswijze eerder bereid zijn zich voor reactionaire kuiperijen te laten omkopen. De levensvoorwaarden van de oude maatschappij zijn reeds vernietigd in de levensvoorwaarden van het proletariaat. De proletariër is zonder eigendom; zijn verhouding tot vrouw en kinderen heeft niets meer gemeen met de burgerlijke familieverhouding; de moderne industriële arbeid, de moderne dienstbaarheid onder het kapitaal, dezelfde in Engeland als in Frankrijk, in Amerika als in Duitsland, heeft hem van elk nationaal karakter ontdaan. De wetten, de moraal, de godsdienst zijn voor hem even zo vele burgerlijke vooroordelen, achter welke zich even zo vele burgerlijke belangen verschuilen. Alle vroegere klassen die de heerschappij veroverden, probeerden hun reeds verworven plaats te verzekeren door de hele maatschappij aan de bestaansvoorwaarden van hun bedrijf te onderwerpen. De proletariërs kunnen de maatschappelijke productiekrachten slechts veroveren door hun eigen tot nu toe bestaande wijze van toe-eigening, en daarmee de gehele tot nu toe bestaande wijze van toe-eigening af te schaffen. De proletariërs hebben niets van het hunne te verzekeren, zij hebben alle tot nu toe bestaande privaatzekerheden en privaatverzekeringen te vernietigen. Alle bewegingen tot nu toe waren bewegingen van minderheden of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging van de ontzaglijke meerderheid in het belang van de ontzaglijke meerderheid. Het proletariaat, de onderste laag van de tegenwoordige maatschappij, kan zich niet oprichten, niet
P roletari ë rs en communisten
27
verheffen, zonder dat de hele bovenbouw van de lagen die de officiële maatschappij vormen, in de lucht springt. Hoewel niet naar inhoud, is de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie wat de vorm betreft voorlopig een nationale strijd. Het proletariaat van elk land moet het natuurlijk eerst met zijn eigen bourgeoisie klaar spelen. Toen wij de algemeenste ontwikkelingsfasen van het proletariaat schetsten, volgden we de min of meer verborgen burgeroorlog binnen de bestaande maatschappij tot op dat punt waarop hij in een open revolutie uitbreekt, en, door de gewelddadige omverwerping van de bourgeoisie, het proletariaat zijn eigen heerschappij vestigt. Elke maatschappij tot nu toe berustte, zoals we gezien hebben, op de tegenstelling van onderdrukkende en onderdrukte klassen. Om evenwel een klasse te kunnen onderdrukken, moeten haar levensvoorwaarden verzekerd zijn, waarbinnen zij tenminste haar slaafse bestaan kan rekken. De lijfeigene heeft zich tot lid van de commune opgewerkt in de lijfeigenschap, evenals de kleinburger tot bourgeois onder het juk van het feodale absolutisme. De moderne arbeider daarentegen, in plaats van zich met de vooruitgang van de industrie te verheffen, zinkt steeds dieper onder de levensvoorwaarden van zijn eigen klasse. De arbeider wordt tot pauper en het pauperisme ontwikkelt zich nog sneller dan bevolking en rijkdom. Hiermee komt het openlijk aan de dag dat de bourgeoisie niet in staat is nog langer de heersende klasse van de maatschappij te blijven en de levensvoorwaarden van haar klasse aan de maatschappij als regel en wet op te dringen. Zij is niet in staat te heersen, omdat zij niet in staat is haar slaaf het bestaan zelf binnen zijn slavernij te verzekeren, omdat zij gedwongen is hem in een toestand te laten verzinken waarin zij hem moet voeden, in plaats van door hem gevoed te worden. De maatschappij kan met meer onder haar leven, d.w.z. haar leven kan niet meer samengaan met de maatschappij. De wezenlijke voorwaarde voor het bestaan en voor de heerschappij van de bourgeoisklasse is de opeenhoping van rijkdom in de handen van privaatpersonen, de vorming en vermeerdering van het kapitaal; de voorwaarde van het kapitaal is de loonarbeid. De loonarbeid berust uitsluitend op de concurrentie van de arbeiders onder elkaar. De vooruitgang van de industrie, wiens willoze en verzetloze drager de bourgeoisie is, stelt in de plaats van de isolering van de arbeiders
28
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
door de concurrentie hun revolutionaire verenigingen door de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus onder de voeten van de bourgeoisie de bodem zelf weggetrokken, waarop zij produceert en zich de producten toe-eigent. Zij produceert voor alles haar eigen doodgraver. Haar ondergang en de zege van het proletariaat zijn even onvermijdelijk.
P roletari ë rs en communisten
29
2 Proletariërs en communisten In welke verhouding staan de communisten tot de proletariërs in het algemeen? De communisten zijn geen bijzondere partij tegenover de andere arbeiderspartijen. Zij hebben geen belangen die gescheiden zijn van de belangen van het gehele proletariaat. Zij stellen geen sektarische beginselen op, waarnaar zij de proletarische beweging willen modelleren. De communisten onderscheiden zich van de overige proletarische partijen alleen daardoor, dat zij aan de ene kant in de nationale strijd van de proletariërs in de verschillende landen de gemeenschappelijke, van de nationaliteit onafhankelijke belangen van het proletariaat hoog houden en doen gelden, aan de anderen kant daardoor, dat zij op de verschillende trappen van ontwikkeling, die de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie doorloopt, steeds in het belang van de gehele beweging vertegenwoordigen. De communisten zijn dus praktisch het meest besliste, altijd voorwaarts drijvende gedeelte van de arbeiderspartijen aller landen; theoretisch hebben zij op de overige massa van het proletariaat voor dat zij inzicht hebben in de voorwaarden, de gang en de algemene resultaten van de proletarische beweging. Het naaste doel van de communisten is hetzelfde als dat van alle overige proletarische partijen: de vorming van het proletariaat tot klasse, de omverwerping van de heerschappij van de bourgeoisie, de verovering van de politieke macht door het proletariaat. De theoretische stellingen van de communisten berusten volstrekt niet op ideeën, op de principes, die door een of andere wereldhervormer uitgevonden of ontdekt zijn. Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een onder onze ogen gebeurende historische beweging. De afschaffing van tot nu toe bestaande eigen-
30
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
domsverhoudingen is niet iets wat het communisme afzonderlijk kenmerkt. Alle eigendomsverhoudingen waren aan een voortdurende historische wisseling, een voortdurende historische verandering onderworpen. De Franse Revolutie bijvoorbeeld schafte het feodale eigendom ten gunste van het burgerlijke af. Wat het communisme kenmerkt, is niet de afschaffing van het eigendom in het algemeen, maar de afschaffing van het burgerlijke eigendom. Maar het moderne burgerlijke privé-eigendom is de laatste en volmaaktste uitdrukking van dat maken en dit zich toe-eigenen van producten, dat op klassentegenstellingen, op de uitbuiting van de een door de ander berust. In die zin kunnen de communisten hun theorie samenvatten in die ene formule: opheffing van het privé-eigendom. Men heeft ons communisten verweten dat wij het persoonlijk verworven, zelf door eigen arbeid verdiende eigendom wilden afschaffen; het eigendom, dat de grondslag vormt van alle persoonlijke vrijheid, arbeidzaamheid en zelfstandigheid. Door eigen arbeid verworven en verdiend eigendom! Spreekt gij van het eigendom van de kleinburger, de kleine heer, dat aan het burgerlijk eigendom voorafging? Wij moeten het niet afschaffen, de ontwikkeling van de industrie heeft het afgeschaft en schaft het iedere dag af. Of spreekt gij van het moderne burgerlijke privé-eigendom? Schept echter de loonarbeid, de arbeid van de proletariër hem eigendom? Volstrekt niet. Hij schept het kapitaal, dat wil zeggen dat eigendom, dat de loonarbeid uitbuit, dat zich alleen onder de voorwaarde vermeerderen kan dat het nieuwe loonarbeid teelt, om hem opnieuw uit te buiten. Het eigendom in zijn tegenwoordige gedaante beweegt zich in de tegenstelling van kapitaal en loonarbeid. Laten we de beide kanten van deze tegenstelling eens bekijken. Kapitalist zijn betekent niet alleen een zuiver persoonlijke, maar een maatschappelijke plaats innemen in de productie. Het kapitaal is een gemeenschappelijk product en kan alleen door een gemeenschappelijke werkzaamheid van vele leden, ja in laatste instantie door de gemeenschappelijke werkzaamheid van alle leden van de maatschappij in beweging gezet worden. Het kapitaal is dus geen persoonlijke, het is een maatschappelijke macht.
P roletari ë rs en communisten
31
Wanneer dus het kapitaal in gemeenschappelijk, aan alle leden van de maatschappij toebehorend eigendom veranderd wordt, dan wordt niet persoonlijk eigendom in maatschappelijk veranderd. Alleen het maatschappelijk karakter van het eigendom wordt veranderd. Het verliest zijn klassenkarakter. En nu de loonarbeid. De gemiddelde prijs van de loonarbeid is het minimum van het arbeidsloon, dat wil zeggen de som van de levensmiddelen die nodig zijn om de arbeider als arbeider in leven te houden. Wat dus de loonarbeider door zijn werkzaamheid zich toe-eigent, is alleen voldoende om hem zijn naakte leven weer voort te brengen. Wij willen deze persoonlijke toe-eigening van de arbeidsproducten, die tot de herschepping van het onmiddellijke leven dient, volstrekt niet afschaffen, een toe-eigening die geen overschot overlaat, dat macht over arbeid van anderen zou kunnen geven. Wij willen alleen het ellendige karakter van deze toe-eigening opheffen, waarin de arbeider slechts leeft om het kapitaal te vermeerderen, slechts in zover leeft als het belang van de heersende klasse dit vereist. In de burgerlijke maatschappij is de levende arbeid slechts een middel om de opgestapelde arbeid te vermeerderen. In de communistische maatschappij is de opgestapelde arbeid slechts een middel om het levensproces van de arbeiders ruimer, rijker, sterker te maken. In de burgerlijke maatschappij heerst dus het verleden over het tegenwoordige, in de communistische het tegenwoordige over het verleden. In de burgerlijke maatschappij is het kapitaal zelfstandig en persoonlijk, terwijl het werkende individu onzelfstandig en onpersoonlijk is. En de opheffing van deze verhouding noemt de bourgeoisie opheffing van persoonlijkheid en vrijheid. En terecht. Want het gaat zeer zeker om de opheffing van de bourgeoispersoonlijkheid, zelfstandigheid en vrijheid. Onder vrijheid verstaat men binnen de nu heersende burgerlijke productieverhoudingen de vrije handel, de vrije koop en verkoop. Vervalt evenwel de woeker, dan vervalt ook de vrije woeker. De uitwijdingen over de vrije woeker hebben, evenals al het gezwets over vrijheid van onze bourgeoisie, in ‘t algemeen alleen betekenis tegenover de onvrije, de gebonden woeker, tegenover de geknechte burger van de Middeleeuwen, niet tegenover de communistische opheffing van alle woeker, van de burgerlijke productieverhoudingen en van de bourgeoisie zelf.
32
Gij zijt ontsteld dat wij het privé-eigendom willen opheffen. Maar in uw bestaande maatschappij is het privé-eigendom voor negen tiende van haar leden opgeheven; het bestaat juist alleen daardoor, dat het voor negen tiende niet bestaat. Gij verwijt ons dus dat wij een eigendom willen opheffen dat het niet-hebben-van-eigendom van de overgrote meerderheid van de maatschappij als noodzakelijke voorwaarde vooronderstelt. Gij verwijt ons met één woord dat wij uw eigendom willen opheffen. Zeker, dat willen wij. Vanaf het ogenblik dat de arbeid niet meer in kapitaal, geld, grondrente, kortom in een monopoliseerbare maatschappelijke macht veranderd kan worden. d.i. van het ogenblik af aan dat het persoonlijke eigendom niet meer in burgerlijk eigendom kan omslaan, van dat ogenblik af verklaart gij: de persoon is opgeheven. Gij geeft dus toe dat gij onder persoon niemand anders verstaat dan de bourgeois, de burgerlijke eigenaar. En deze persoon moet inderdaad worden opgeheven. Het communisme ontneemt niemand de macht zich maatschappelijke producten toe te eigenen, het ontneemt slechts de macht door deze toe-eigening arbeid van anderen voor zichzelf als last- en werkdier te gebruiken. Men heeft tegen ons aangevoerd dat met de opheffing van het privéeigendom alle arbeidzaamheid zou ophouden en een algemene luiheid zou ontstaan. Als dat waar was, moest de burgerlijke maatschappij al lang aan luiheid te gronde gegaan zijn, want zij die in haar werken ‘verdienen’ niet en zij die in haar ‘verdienen’, werken niet. De hele bedenking komt neer op de tautologie dat er geen loonarbeid meer bestaat zodra er geen kapitaal meer bestaat. Alle tegenwerpingen, die tegen de communistische wijze van toeeigenen en produceren van de materiële producten gericht worden, zijn ook uitgestrekt tot de toe-eigening en voortbrenging van de geestelijke producten. Evenals voor de bourgeois het ophouden van het klasseneigendom het ophouden van de productie zelf is, zo is voor hem het ophouden van de klassenbeschaving identiek met het ophouden van alle beschaving. De beschaving, de vorming, wiens verlies hij betreurt, is voor de enorme meerderheid de vorming tot machine.
S ocialistische en communistische literatuur
33
Maar strijdt niet met ons, zolang gij aan uw burgerlijke voorstellingen van vrijheid, beschaving, recht enzovoort, de afschaffing van het burgerlijke eigendom meet. Uw ideeën zelf zijn voortbrengselen van de burgerlijke productie- en eigendomsverhoudingen, evenals uw recht slechts de tot wet verheven wil van uw klasse is, een wil, waarvan de inhoud gegeven is in de materiële levensvoorwaarden van uw klasse. De baatzuchtige voorstelling waarmee gij uw productie- en eigendomsverhoudingen uit historische, in de loop van de productie voorbijgaande verhoudingen in eeuwige natuur- en redewetten verandert, deze voorstelling deelt gij met alle ondergegane heersende klassen. Wat gij voor het antieke eigendom begrijpt, wat gij voor het feodale eigendom begrijpt, moogt gij niet meer begrijpen voor het burgerlijke eigendom. Opheffing van het huisgezin! Zelfs de radicaalsten ijveren tegen dit schandelijke doel van de communisten. Waarop berust het tegenwoordige, het burgerlijke huisgezin? Op het kapitaal, op de verdienste van de bijzondere persoon. Geheel ontwikkeld bestaat het slechts voor de bourgeoisie, maar het vindt zijn aanvulling in de gedwongen familieloosheid van de proletariërs en in de openbare prostitutie. Het huisgezin van de bourgeois valt natuurlijk weg met het wegvallen van de aanvulling daarvan en beide verdwijnen met het verdwijnen van het kapitaal. Verwijt gij ons dat wij de uitbuiting van de kinderen door hun ouders willen opheffen? Deze misdaad bekennen wij. Maar, zegt gij, wij heffen de innigste verhoudingen op, wanneer wij in de plaats van de opvoeding thuis de maatschappelijke stellen. En is ook niet uw opvoeding door de maatschappij bepaald ? Door de maatschappelijke verhoudingen waarbinnen gij opvoedt, door de meer directe of indirecte inmenging van de maatschappij, door middel van de school enzovoort? De communisten vinden de invloed van de maatschappij op de opvoeding niet uit; zij veranderen slechts haar karakter, zij ontrukken de opvoeding aan de invloed van de heersende klasse. De burgerlijke redeneringen over huisgezin en opvoeding, over de innige verhoudingen van ouders en kinderen worden des te misselijker, hoe meer ten gevolge van de grootindustrie alle familiebanden voor
34
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
de proletariërs verscheurd en de kinderen in eenvoudige handelsartikelen en arbeidsinstrumenten veranderd worden. Maar gij, communisten, gij wilt de vrouwengemeenschap invoeren, schreeuwt ons de hele bourgeoisie in koor tegemoet. De bourgeois ziet in zijn vrouw alleen een productie-instrument. Hij hoort dat de productiewerktuigen gemeenschappelijk zullen worden gebruikt en kan zich nu natuurlijk niets anders indenken dan dat het lot van gemeenschappelijkheid de vrouw eveneens zal treffen. Hij vermoedt zelfs niet dat het juist daarom gaat, de plaats van de vrouw als uitsluitend productie-instrument op te heffen. Niets is overigens belachelijker dan de hoogzedelijke ontzetting van onze bourgeois over de zogenaamde officiële vrouwengemeenschap van de communisten. De communisten behoeven de vrouwengemeenschap niet in te voeren, zij heeft zo goed als altijd bestaan. Onze bourgeois, niet tevreden ermee dat de vrouwen en dochters van hun proletariërs hun ter beschikking staan, nog gezwegen van de openlijke prostitutie, vinden er een genot in elkaars vrouwen wederkerig te verleiden. Het burgerlijk huwelijk is in werkelijkheid het gemeenschappelijk bezit van de getrouwde vrouwen. Hoogstens zou men de communisten kunnen verwijten dat zij in plaats van een huichelachtig verborgen, een officiële, openhartige vrouwengemeenschap zouden willen invoeren. Het spreekt overigens voor zich dat met de opheffing van de tegenwoordige productieverhoudingen ook de uit hen voortkomende vrouwengemeenschap, d.w.z. de officiële en niet-officiële prostitutie, verdwijnt. De communisten wordt verder verweten dat zij het vaderland, de nationaliteit, willen afschaffen. De arbeiders hebben geen vaderland. Men kan hun niet ontnemen wat zij niet hebben. Doordat het proletariaat moet beginnen de politieke heerschappij te veroveren, zichzelf tot nationale klasse te verheffen, zichzelf als natie te constitueren, is het zelf nog nationaal, zij het dan ook volstrekt niet in de zin van de bourgeoisie. De nationale afzondering en onderlinge tegenstelling van de volkeren verdwijnen meer en meer reeds met de ontwikkeling van de bourgeoisie, met de handelsvrijheid, de wereldmarkt, de gelijkvormigheid van de industriële productie en de met deze overeenkomende levensverhoudingen.
S ocialistische en communistische literatuur
35
De heerschappij van het proletariaat zal ze nog meer doen verdwijnen. Gezamenlijke actie, tenminste van de beschaafde landen, is een van de eerste voorwaarden van zijn bevrijding. Naarmate de exploitatie van het ene individu door het andere wordt opgeheven, wordt de exploitatie van de ene natie door de andere opgeheven. Met de tegenstelling van de klassen in het inwendige van de natie valt de vijandelijke houding van de naties onderling. De aanklachten die van godsdienstige, wijsgerige en ideologische gezichtspunten in het algemeen tegen het communisme worden gericht, verdienen geen uitvoeriger bespreking. Is er diep inzicht voor nodig om te begrijpen dat met de levensverhoudingen van de mensen, met hun maatschappelijke betrekkingen tot elkaar, met hun maatschappelijk zijn, ook hun voorstellingen, zienswijzen en begrippen, in één woord ook hun bewustzijn verandert? Wat bewijst de geschiedenis van de ideeën anders dan dat de geestelijke productie zich vervormt met de materiële? De heersende ideeën van een tijd waren altijd slechts de ideeën van de heersende klasse. Men spreekt van ideeën die een hele maatschappij revolutioneren; men spreekt daarmee slechts het feit uit dat binnen de oude maatschappij zich de elementen van een nieuwe hebben gevormd, dat met de vernietiging van de oude levensverhoudingen de vernietiging van de oude ideeën gelijke tred houdt. Toen de oude wereld ten ondergang neigde, werden de oude godsdiensten door de christelijke godsdienst overwonnen. Toen de christelijke ideeën in de 18e eeuw ondergingen voor de ‘verlichtings’ideeën, streed de feodale maatschappij haar doodstrijd met de toen revolutionaire bourgeoisie. De ideeën van de gewetens- en godsdienstvrijheid spraken slechts de heerschappij van de vrije concurrentie op het gebied van het weten uit. “Maar”, zal men zeggen, “godsdienstige, zedelijke, wijsgerige, politieke rechtsideeën enzovoort, vervormden zich zeer zeker in de loop van de historische ontwikkeling. De godsdienst, de moraal, de wijsbegeerte, de politiek, het recht bleven steeds in deze wisseling bewaard. Er zijn bovendien eeuwige waarheden, zoals vrijheid, gerechtigheid, enz., die alle maatschappelijke toestanden gemeen hebben. Het communisme evenwel schaft de eeuwige waarheden af, het schaft de godsdienst af, de moraal, in plaats van ze een nieuw vorm te geven, het is dus in strijd met alle historische ontwikkeling tot nu toe.”
36
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
Waarop komt deze aanklacht neer? De geschiedenis van de hele maatschappij tot nu toe bewoog zich in klassentegenstellingen, die in de verschillende tijdperken verschillend waren. Welke vorm zij evenwel ook ooit hebben aangenomen, de uitbuiting van het ene deel van de maatschappij door het andere is een feit dat alle vroegere eeuwen gemeen hebben. Geen wonder dus dat het maatschappelijk bewustzijn van alle eeuwen zich, ondanks alle veelvuldigheid en alle verschil, zich in zekere gemeenschappelijke vormen beweegt, in bewustzijnsvormen die alleen met het totale verdwijnen van de klassentegenstelling helemaal verdwijnen. De communistische revolutie is het radicaalste breken met de traditionele eigendomsverhoudingen; geen wonder dat in haar ontwikkelingsgang het radicaalst met de traditionele ideeën wordt gebroken. Maar laten wij de tegenwerpingen van de bourgeoisie tegen het communisme voor wat zij zijn. Wij zagen boven reeds dat de eerste stap van de arbeidersrevolutie de verheffing van het proletariaat tot heersende klasse, de verovering van de democratie is. Het proletariaat zal zijn politieke heerschappij daartoe gebruiken, om aan de bourgeoisie stuk voor stuk alle kapitaal te ontrukken, alle productiemiddelen in de handen van de staat, d.w.z. van het als heersende klasse georganiseerde proletariaat te centraliseren en de massa van de productiekrachten zo snel als mogelijk te vermeerderen. Dit kan aanvankelijk natuurlijk alleen geschieden door middel van despotische inbreuken op het eigendomsrecht en op de burgerlijke productieverhoudingen, door maatregelen dus die economisch onvoldoende en onhoudbaar schijnen, die evenwel in de loop van de ontwikkeling boven zichzelf uit drijven en als middelen tot omwenteling van de gehele productiewijze onvermijdelijk zijn. Deze maatregelen zullen natuurlijk, naargelang de verschillende landen, verschillend zijn. Voor de verst ontwikkelde landen zullen evenwel de volgende tamelijk algemeen kunnen worden aangewend: 1. Onteigening van het grondeigendom en aanwending van de grondrente tot staatsuitgaven. 2. Zware progressieve belasting. 3. Afschaffing van het erfrecht. 4. Confiscatie van het eigendom van alle emigranten en rebellen.
S ocialistische en communistische literatuur
37
5. Centralisatie van het krediet in handen van de staat door een nationale bank met staatskapitaal en uitsluitend monopolie. 6. Centralisatie van het transportwezen in handen van de staat. 7. Vermeerdering van de nationale fabrieken, van de productiemiddelen, ontginning en verbetering van de landerijen naar een gemeenschappelijk plan. 8. Gelijke arbeidsplicht voor allen, oprichting van industriële legers, vooral voor de landbouw. 9. Vereniging van landbouw- en industriebedrijf, aansturen op de geleidelijke opheffing van het onderscheid tussen stad en land. 10. Openbare en kosteloze opvoeding van alle kinderen. Afschaffing van de kinderarbeid in fabrieken in zijn huidige vorm. Verbinding van de opvoeding met de materiële productie enz. Zijn in de loop van de ontwikkeling de klassenverschillen verdwenen en is alle productie in handen van de geassocieerde individuen geconcentreerd, dan verliest de openbare macht haar politiek karakter. De politieke macht in eigenlijke zin is de georganiseerde macht van een klasse tot onderdrukking van een andere. Wanneer het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse verenigt, door een omwenteling zich tot de heersende klasse maakt en als heersende klasse met geweld de oude productieverhoudingen opheft, dan heft het met deze productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstelling, de klassen in het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op. In de plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen treedt een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is.
38
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
3 Socialistische en communistische literatuur 1. Het reactionaire socialisme a. Het feodale socialisme De Franse en Engelse aristocratie was door haar historische positie er toe geroepen pamfletten tegen de moderne burgerlijke maatschappij te schrijven. In de Franse juli-omwenteling van 1830 en in de Engelse reformbeweging had zij nog eens voor de gehate parvenu het onderspit gedolven. Van een ernstige politieke strijd kon geen sprake meer zijn. Slechts de literaire strijd bleef haar over. Maar ook op het gebied van de literatuur waren de oude frases uit de tijd van de Restauratie onmogelijk geworden. Om sympathie te wekken, moest de aristocratie schijnbaar haar belangen uit het oog verliezen en alleen in het belang van de geëxploiteerde arbeidersklasse haar akte van beschuldiging tegen de bourgeoisie formuleren. Zij bereidde zich de voldoening om schimpliederen op haar nieuwe heerser te zingen en hem meer of minder onheilspellende profetieën in het oor te blazen. Op deze wijze ontstond het feodale socialisme, half klaaglied, half paskwil, half echo van het verleden, half dreigen van de toekomst, soms de bourgeoisie in het hart treffend door bitter, geestig, stukrijtend oordeel, altijd komiek werkend door totale onmacht om de gang van de moderne geschiedenis te begrijpen. De proletarische bedelzak zwaaiden zij als vaandel in de hand, om het volk achter zich te verzamelen. Zo vaak het hen echter volgde, zag het op hun achterste de oude feodale wapens en liep het met luid en oneerbiedig gelach weg. Een deel van de Franse legitimisten en het jonge Engeland gaven dit schouwspel ten beste.
S ocialistische en communistische literatuur
39
Als de feodalen bewijzen dat hun manier van uitbuiting er anders uitzag dan de burgerlijke uitbuiting, dan vergeten zij alleen dat zij onder geheel verschillende en nu verdwenen omstandigheden uitbuitten. Als zij aantonen dat onder hun heerschappij het moderne proletariaat niet bestond, dan vergeten zij alleen dat juist de moderne bourgeoisie een noodzakelijke spruit van hun maatschappelijke orde was. Overigens verheimelijken zij het reactionaire karakter van hun kritiek zo weinig dat hun voornaamste aanklacht tegen de bourgeoisie juist daarin bestaat dat er onder haar regime zich een klasse ontwikkelt die de gehele oude maatschappij in de lucht zal doen vliegen. Zij verwijten de bourgeoisie niet zo zeer dat zij een proletariaat, als wel dat zij een revolutionair proletariaat voortbrengt. In de politieke praktijk nemen zij daarom deel aan alle maatregelen van geweld tegen de arbeidende klasse, en in het gewone leven maken zij het zich gemakkelijk, door, al hun opgeblazen frases ten spijt, de gouden appels op te rapen, en trouw, liefde, eer, met de woeker in schapenwol, beetwortels en jenever te verwisselen. Zoals de priester altijd hand in hand ging met de feodalen, zo gaat het paapse socialisme samen met het feodale. Niets is makkelijker dan het christelijk ascetisme een socialistisch tintje te geven. Heeft het christendom niet ook tegen het privé-eigendom, tegen het huwelijk, tegen de staat geijverd? Heeft het niet in de plaats van deze de weldadigheid en de bedelarij, het celibaat en de doding van het vlees, het leven in de cel en de kerk gepredikt? Het christelijk socialisme is slechts het wijwater waarmee de priester de ergernis van de aristocraat inzegent. b. Het kleinburgerlijk socialisme De feodale aristocratie is niet de enige klasse die door de bourgeoisie werd omvergeworpen, wiens levensvoorwaarden in de moderne burgerlijke maatschappij vergingen en afstierven. Het middeleeuwse poorterschap en de kleine boerenstand waren de voorlopers van de moderne bourgeoisie. In de minder industrieel en commercieel ontwikkelde landen vegeteert deze klasse nog voort naast de opkomende bourgeoisie. In de landen waar de moderne beschaving zich ontwikkeld heeft, heeft zich een nieuwe kleinburgerij gevormd, die tussen het proletariaat
40
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
en de bourgeoisie zweeft en als aanvullend gedeelte van de burgerlijke maatschappij zich steeds opnieuw vormt, wiens leden evenwel voortdurend door de concurrentie in het proletariaat worden geslingerd, ja zelfs met de ontwikkeling van de grootindustrie een tijdstip zien naderen, waarop zij als zelfstandig gedeelte van de moderne maatschappij verdwijnen en in de handel in de manufactuur, in de landbouw door opzichters en bedienden worden vervangen. In landen als Frankrijk, waar de klasse van de boeren veel meer dan de helft van de bevolking uitmaakt, was het natuurlijk dat schrijvers die voor het proletariaat tegen de bourgeoisie optraden, aan hun kritiek op de bourgeoisheerschappij de maatstaf van de kleinburger en kleine boer hanteerden en de partij van de arbeiders kozen vanuit het standpunt van de kleinburgerij. Zo vormde zich het kleinburgerlijke socialisme. Sismondi is de hoofdfiguur van deze literatuur, niet alleen voor Frankrijk, maar ook voor Engeland. Dit socialisme ontleedde hoogst scherpzinnig de tegenstrijdigheden in de moderne productieverhoudingen. Het onthulde het bedrieglijk glimmende mooipraten van de staathuishoudkundigen. Het wees onweerlegbaar de moordende werking van de machinerie en van de arbeidsverdeling aan, de concentratie van de kapitalen en van het grondbezit, de overproductie, de crisissen, de noodzakelijke ondergang van de kleinburgers en boeren, de ellende van het proletariaat, de anarchie in de productie, de schreeuwende wanverhoudingen in de verdeling van de rijkdom, de industriële vernielingsoorlog van de naties onder elkaar, de ondergang van de oude zeden, van de oude familieverhoudingen, van de oude nationaliteiten. Volgens zijn positieve inhoud wil evenwel dit socialisme of de oude productie- en verkeersmiddelen weer herstellen en met hen de oude eigendomsverhoudingen en de oude maatschappij, of het wil de moderne productie- en verkeersmiddelen weer in het raam van de oude eigendomsverhoudingen (die zij deden springen, moesten doen springen) insluiten met geweld. In beide gevallen is het reactionair en utopisch tegelijk. Gildenwezen in de manufactuur en aartsvaderlijk huishouden op het land, dat zijn zijn laatste woorden. In haar verdere ontwikkeling is deze richting in een laffe katterigheid verlopen.
S ocialistische en communistische literatuur
41
c. Het Duitse of het ‘ware’ socialisme De socialistische en communistische literatuur van Frankrijk, die onder de druk van een heersende bourgeoisie ontstond en de literaire uitdrukking is van de strijd tegen deze heerschappij, werd in Duitsland ingevoerd in een tijd dat de bourgeoisie juist haar strijd tegen het feodale absolutisme begon. Duitse filosofen, halve filosofen en ‘beaux esprits’ maakten zich gretig van deze literatuur meester en vergaten alleen dat bij de verhuizing van deze geschriften uit Frankrijk, de Franse 1evensverhoudingen niet tegelijkertijd naar Duitsland waren verhuisd. Tegenover de Duitse verhoudingen verloor de Franse literatuur alle onmiddellijk praktische betekenis en kreeg ze een zuiver literair uiterlijk. Zij moest een ijdele bespiegeling gaan gelijken over de verwezenlijking van het menselijk wezen. Zo hadden voor de Duitse filosofen van de 18e eeuw de eisen van de eerste Franse Revolutie slechts de betekenis, eisen van de ‘praktische rede’ in het algemeen te zijn, en de wilsuitingen van de revolutionaire Franse bourgeoisie betekenden in hun ogen de wetten van de zuivere wil, van de wil zoals hij zijn moet, van de waarlijk menselijke wil. De arbeid van de Duitse literatoren bestond er uitsluitend in de nieuwe Franse ideeën met hun oud filosofisch geweten in overeenstemming te brengen, of beter, van hun filosofisch standpunt zich de Franse ideeën toe te eigenen. Deze toe-eigening geschiedde op dezelfde manier waarop men zich altijd van een vreemde taal meester maakt, namelijk door te vertalen. Het is bekend hoe de monniken handschriften waarop de klassieke werken van de ouden heidense tijd waren opgetekend, met absurde geschiedenissen van katholieke heiligen overdekten. De Duitse literatoren gingen omgekeerd te werk met de profane Franse literatuur. Zij schreven hun wijsgerige onzin achter het Franse origineel. Bijvoorbeeld achter de Franse kritiek van de geldverhoudingen schreven zij: “vervreemding van het menselijk wezen”, achter de Franse kritiek van de bourgeoisstaat schreven zij: “opheffing van de heerschappij van het abstract algemene”, enz. De onderschuiving van deze wijsgerige frases onder de Franse ontwikkeling doopten zij: “filosofie van de daad”, “waar socialisme”, “Duitse wetenschap van het socialisme”, “filosofische grondslag van het socialisme”, enzovoort.
42
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
De Franse socialistisch-communistische literatuur werd zo formeel ontmand. En aangezien zij in de hand van de Duitser ophield de strijd van een klasse tegen de andere uit te drukken, was de Duitser zich ervan overtuigd de ‘Franse eenzijdigheid’ te hebben overwonnen, in plaats van ware behoeften de behoefte aan waarheid, en in plaats van de belangen van de proletariër de belangen van het menselijk wezen, van de mens in het algemeen verdedigd te hebben, van de mens, die niet tot een klasse, die in het geheel niet tot de werkelijkheid behoort, maar slechts tot de nevelige hemel van de filosofische fantasie. Dit Duitse socialisme, dat zijn onbeholpen schooloefeningen zo ernstig en plechtig opnam en met zo’n marktgeschreeuw uitbazuinde, verloor intussen langzamerhand zijn pedante onschuld. De strijd van de Duitse, met name van de Pruisische bourgeois, tegen het feodalisme en het absolute koningschap, in één woord, de liberale beweging, werd ernstiger. Aan het ‘ware socialisme’ werd aldus de gewenste gelegenheid gegeven om tegenover de politieke beweging de socialistische eisen te stellen, de traditionele vervloekingen tegen het liberalisme, tegen de constitutionele staat, tegen de burgerlijke concurrentie, burgerlijke vrijheid van drukpers, burgerlijk recht, burgerlijke vrijheid en gelijkheid te slingeren, en aan de massa van het volk voor te preken hoe zij bij deze burgerlijke beweging niets te winnen, veeleer alles te verliezen heeft. Het Duitse socialisme vergat op het juiste ogenblik dat de Franse kritiek, wiens geesteloze echo het was, de moderne burgerlijke maatschappij met de daarmee overeenkomende materiële levensvoorwaarden en de overeenkomstige politieke constitutie had verondersteld, louter voorwaarden die in Duitsland feitelijk nog eerst veroverd moesten worden. Het diende de Duitse absolute regeringen, met hun gevolg van priesters, schoolmeesters, landjonkers en bureaucraten als gewenste vogelverschrikker tegen de dreigend opkomende bourgeoisie. Het was de zoete toespijs bij de bittere zweepslagen en geweerkogels, waarmee dezelfde regeringen de Duitse arbeidersopstanden bewerkten. Werd het ‘ware’ socialisme op die manier een wapen in de hand van de regeringen tegen de Duitse bourgeoisie, het vertegenwoordigde ook onmiddellijk een reactionair belang, het belang van de Duitse kleinburgerij. In Duitsland vormt de van de 16e eeuw afkomstige en sinds die tijd in verschillende vorm hier altijd weer opnieuw opdui-
V erhouding van de communisten
43
kende kleinburgerij de eigenlijke maatschappelijke grondslag van de bestaande toestanden. Haar instandhouding is de instandhouding van de bestaande Duitse toestanden. Onder de industriële en politieke heerschappij van de bourgeoisie vreest zij een wisse ondergang, aan de ene kant tengevolge van de concentratie van het kapitaal, aan de andere kant door de opkomst van een revolutionair proletariaat. Het ‘ware’ socialisme scheen haar beide vliegen in één klap te slaan. Het verbreidde zich als een epidemie. Het gewaad, gewerkt uit speculatief spinnenweb, geborduurd met spreukbloemen van schone geesten, gedrenkt met liefdezwoele gemoedsdauw, dit bovenaardse gewaad, waarin de Duitse socialisten hun paar knokige ‘eeuwige waarheden’ hulden, vermeerderde nog de afzet van hun waar bij dit publiek. Van zijn kant begreep het Duitse socialisme steeds meer zijn roeping, de hoogdravende vertegenwoordiger van deze kleinburgerij te zijn. Het proclameerde de Duitse natie als de normale natie en de Duitse kleinburger als de normale mens. Aan iedere laagheid van deze kleinburger gaf het een verborgen, hogere, socialistische zin, waardoor zij haar tegendeel betekende. Het trok de laatste consequentie, toen het rechtuit optrad tegen de ‘ruw-vernielende’ richting van het communisme en zijn onpartijdige verhevenheid boven elke klassenstrijd verkondigde. Met zeer weinige uitzonderingen behoort alles wat in Duitsland van zogenaamd socialistische en communistische geschriften in omloop is, tot deze vieze, ontzenuwende literatuur.4 2. Het behoudend of bourgeoissocialisme Een deel van de bourgeoisie wenst de sociale misstanden te verhelpen om het voortbestaan van de burgerlijke maatschappij te verzekeren. Tot dit deel behoren: staathuishoudkundigen, filantropen, weldoeners, verbeteraars van de toestand van de arbeidende klassen, organisators van de weldadigheid, dierenbeschermers, stichters van matigheidsverenigingen, hervormers van de bontst geschakeerde soorten. En dit bourgeoissocialisme is tot gehele systemen uitgewerkt. 4 De storm van de omwenteling van 1848 heeft deze gehele schunnige richting weggevaagd en haar dragers de lust benomen nog langer aan socialisme te doen. Voornaamste vertegenwoordiger en klassiek type van deze richting is de heer Karl Grün. — Noot van Engels
44
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
Als voorbeeld noemen wij Proudhons ‘Philosophie de la Misère’. De socialistische bourgeois willen de levensvoorwaarden van de moderne maatschappij zonder de noodzakelijk daaruit voortkomende strijd en gevaren. Zij willen de bestaande maatschappij na aftrek van de haar omwentelende en vernietigende elementen. Zij willen de bourgeoisie zonder het proletariaat. De bourgeoisie stelt zich natuurlijk de wereld, waarin zij heerst, als de beste wereld voor. Het bourgeoissocialisme werkt deze troostvolle voorstelling tot een half of heel stelsel uit. Wanneer het het proletariaat oproept zijn stelsels tot werkelijkheid te maken, en in het nieuwe Jeruzalem in te gaan, dan verlangt het in de grond van de zaak alleen dat het in de tegenwoordige maatschappij blijft staan, maar zijn hatelijke gedachten over die maatschappij zal opgeven. Een tweede, minder systematische maar meer praktische vorm van dit socialisme trachtte iedere revolutionaire beweging voor de arbeidersklasse te verbitteren door te bewijzen dat niet deze of gene politieke verandering, maar alleen een verandering van de materiële levensverhoudingen, van de economische verhoudingen, haar van nut zou kunnen zijn. Onder verandering van de materiële levensverhoudingen verstaat dit socialisme evenwel volstrekt niet de afschaffing van de burgerlijke productieverhoudingen, die alleen langs revolutionaire weg mogelijk is, maar administratieve verbeteringen, die op grond van deze productieverhoudingen tot stand komen, dus aan de verhouding van kapitaal en loonarbeid niets veranderen, maar in het beste geval voor de bourgeoisie de kosten van haar heerschappij verminderen en haar staathuishouding vereenvoudigen. Zijn volkomen uitdrukking bereikt het bourgeoissocialisme pas daar waar een zuiver oratorische gestalte aanneemt. Vrijhandel in het belang van de arbeidende klasse; beschermende rechten in het belang van de arbeidende klasse; cellulaire gevangenissen in het belang van de arbeidende klasse: dat is het laatste, het enige ernstig gemeende woord van het bourgeoissocialisme. Het socialisme van de bourgeoisie bestaat juist in de bewering dat de bourgeois bourgeois zijn — in het belang van de arbeidende klasse.
V erhouding van de communisten
45
3. Het kritisch-utopische socialisme en communisme Wij spreken hier niet over de literatuur die in alle grote moderne omwentelingen de eisen van het proletariaat verkondigde. (De geschriften van Baboeuf, enz.) Die eerste pogingen van het proletariaat om in een tijd van algemene opschudding, in het tijdperk van de omverwerping van de feodale maatschappij, onmiddellijk zijn eigen klassenbelang door te zetten, leden noodzakelijk schipbreuk door de onontwikkelde vorm van het proletariaat zelf, zowel als door het ontbreken van de materiële voorwaarden van zijn bevrijding, die immers juist het product van de burgerlijke periode zijn. De revolutionaire literatuur, die deze eerste bewegingen van het proletariaat begeleidde, is wat inhoud betreft noodzakelijk reactionair. Zij predikt een algemeen ascetisme en een ruwe gelijkmakerij. De eigenlijke socialistische en communistische stelsels, de stelsels van St. Simon, Fourier, Owen enz. duiken op in de eerste onontwikkelde periode van de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie, die wij boven hebben blootgelegd. (Zie: Bourgeois en proletariërs) De uitvinders van deze stelsels zien weliswaar de tegenstelling van de klassen en de werking van de ontbindende elementen in de heersende maatschappij zelf, maar zij ontdekken aan de zijde van het proletariaat geen historische eigen werkzaamheid, geen aan dat proletariaat eigen politieke beweging. Aangezien de ontwikkeling van de klassentegenstelling gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de industrie, vinden zij evenmin de materiële voorwaarden voor die bevrijding van het proletariaat en zoeken zij naar een sociale wetenschap, naar sociale wetten, om deze voorwaarden te scheppen. In de plaats van de maatschappelijke krachten moet hun persoonlijke vindingskracht treden, in de plaats van de historische voorwaarden fantastische voorwaarden van de bevrijding, in de plaats van de langzaam gebeurende organisatie van het proletariaat tot klasse de eigen uitgedachte organisatie van de maatschappij. De toekomstige wereldgeschiedenis lost zich voor hen op in de propaganda en de praktische uitvoering van hun plannen. Zij zijn zich er weliswaar van bewust dat hun plannen voornamelijk het belang van de arbeidende klasse als de meest lijdende klasse
46
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
verdedigen. Slechts vanuit dit gezichtspunt van meest lijdende klasse, bestaat het proletariaat voor hen. De onontwikkelde vorm van de klassenstrijd, evenzeer als hun eigen plaats in het leven brengen echter met zich mee dat zij zich ver boven iedere klassentegenstelling verheven achten. Zij willen de toestand van alle medeleden van de maatschappij, ook van de hoogsten, verbeteren. Zij doen daarom voortdurend een beroep op de hele maatschappij zonder onderscheid, ja bij voorkeur op de heersende klasse. Men heeft hun stelsel immers slechts te begrijpen om het als het best mogelijke plan van de best mogelijke maatschappij te erkennen. Zij verwerpen daarom alle politieke, en met name alle revolutionaire actie, zij willen hun doel langs vredelievende weg bereiken, en proberen, door kleine, natuurlijk mislukkende proefnemingen, door de macht van het voorbeeld een weg te banen voor het nieuwe maatschappelijke evangelie. De fantastische schildering van de toekomstige maatschappij ontspringt — in een tijd waarin het proletariaat nog hoogst onontwikkeld is, dus zelf zijn eigen positie nog fantastisch opvat — aan zijn eerste hoop- en verwachtingsvol dringen naar een algemene verandering van de maatschappij. De sociale en communistische geschriften bevatten evenwel ook kritische elementen. Zij tasten alle grondslagen van de bestaande maatschappij aan. Zij hebben daardoor zeer rijk materiaal tot inlichting van de arbeiders geleverd. Hun positieve stellingen over de toekomstige maatschappij, bv. de opheffing van de tegenstelling tussen stad en land, van de familie, van het privaat gewin, van de loonarbeid, het verkondigen van de maatschappelijke harmonie, de verandering van de staat in een blote regeling van de productie — al deze door hen verkondigde stellingen drukken slechts het wegvallen van de klassentegenstelling uit, die zich nog maar pas begint te ontwikkelen, die zij nog slechts in haar eerste vormeloze onbepaaldheid kennen. Deze stellingen zelf hebben daardoor nog een zuiver utopische betekenis. De betekenis van het kritisch-utopische socialisme en communisme staat in omgekeerde verhouding tot de historische ontwikkeling. In dezelfde mate waarin de klassenstrijd zich ontwikkelt en gestalte aanneemt, verliest dit fantastische daarboven-verheven-zijn, deze fantastische bestrijding daarvan, alle praktische waarde, alle theoretische rechtvaardiging. Ook al waren de oorspronkelijke makers van
V erhouding van de communisten
47
deze stelsels daarom in menig opzicht revolutionair, toch vormen hun leerlingen telkens reactionaire sekten. Zij houden de oude zienswijzen van hun meesters vast tegenover de historische verdere ontwikkeling van het proletariaat. Zij proberen dus consequent de klassenstrijd weer af te stompen en de tegenstellingen door bemiddeling te doen verdwijnen. Zij dromen nog altijd van de uitvoering, als proef, van hun maatschappelijke utopieën, stichting van enkele afzonderlijke phalanstères, vestiging van homekolonies5, oprichting van een klein Ikarië – het Nieuwe Jeruzalem in zakformaat – en voor de bouw van al deze luchtkastelen moeten zij een beroep doen op de filantropie van de burgerlijke harten en geldzakken. Langzamerhand vallen zij in de categorie van de boven afgebeelde reactionaire of conservatieve socialisten en onderscheiden zij zich alleen nog van hen door meer systematische pedanterie, door hun fanatiek bijgeloof aan het wonderwerk van hun sociale wetenschap. Zij bestrijden daarom met verbittering elke politieke beweging van de arbeiders, die alleen uit blind ongeloof aan het nieuwe evangelie kon voortkomen. De Owenisten in Engeland, de Fourieristen in Frankrijk treden daar op tegen de Chartisten, hier tegen de Reformisten.
5 Home-kolonies (kolonies binnenslands) noemt Owen zijn communistische modelmaatschappijen. Phalanstère was de naam van de door Fourier uitgedachte maatschappelijke paleizen. Ikarië heette het utopische fantasieland, waarvan Cabet de communistische inrichtingen heeft geschilderd.— Noot van Engels
48
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN HE T COMMUNIS T ISCH M ANIFE S T
4 Verhouding van de communisten tot de verschillende oppositiepartijen In verband met Hoofdstuk 2 spreekt nu de verhouding van de communisten tot de reeds opgerichte arbeiderspartijen vanzelf, dat wil dus zeggen hun verhouding tot de Chartisten in Engeland en de landbouwhervormers in Noord-Amerika. Zij strijden voor het bereiken van de naastbijliggende doeleinden en belangen van de arbeidersklasse, maar zij vertegenwoordigen in de tegenwoordige beweging tegelijk de toekomst van de beweging. In Frankrijk sluiten de communisten zich bij de socialistisch-democratische partij aan tegen de conservatieve en radicale bourgeoisie, zonder daarom het recht op te geven kritiek uit te oefenen op de uit de revolutionaire traditie afkomstige frases en illusies. In Zwitserland ondersteunen zij de radicalen, zonder te miskennen dat deze partij uit tegenstrijdige elementen bestaat, deels uit democratische socialisten in Franse zin, deels uit radicale bourgeois. Bij de Polen ondersteunen de communisten de partij die een agrarische revolutie tot voorwaarde maakt voor de nationale bevrijding, dezelfde partij die de Krakause opstand van 1846 in het leven riep. In Duitsland strijdt de communistische partij, zodra de bourgeoisie revolutionair optreedt, gemeenschappelijk met de bourgeoisie tegen de absolute monarchie, het feodale grondeigendom en de kleinburgerij. Zij laat evenwel geen ogenblik na bij de arbeiders een zo klaar mogelijk bewustzijn op te wekken over de vijandelijke tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat, opdat de Duitse arbeiders terstond de maatschappelijke en politieke veranderingen, die de bourgeoisie met haar heerschappij aanbrengen moet, als even zo vele wapens tegen de bourgeoisie kunnen keren, opdat na de omverwerping van de reactionaire klassen in Duitsland, dadelijk de strijd tegen de bourgeoisie zelf begint.
V erhouding van de communisten
49
Op Duitsland richten de communisten voornamelijk hun opmerkzaamheid, omdat Duitsland aan de vooravond van een burgerlijke revolutie staat, en omdat het deze omwenteling onder verder gevorderde omstandigheden van de Europese beschaving in het algemeen, en met een veel verder ontwikkeld proletariaat uitvoert, dan Engeland in de 17e en Frankrijk in de 18e eeuw; omdat de Duitse burgerlijke revolutie dus slechts het onmiddellijke voorspel van een proletarische revolutie kan zijn. In één woord, de communisten ondersteunen overal iedere revolutionaire beweging tegen de bestaande maatschappelijke en staatkundige toestanden. In al deze bewegingen brengen zij het eigendomsvraagstuk welke meer of minder ontwikkelde vorm het ook moge aangenomen hebben, als het hoofdvraagstuk van de beweging op de voorgrond. De communisten werken eindelijk overal aan de onderlinge verbinding en verstandhouding van de democratische partijen aller landen. De communisten versmaden het hun overtuiging en hun bedoelingen te verhelen. Zij verklaren openlijk dat hun doel slechts bereikt kan worden door de gewelddadige omverwerping van iedere tot nu toe heersende maatschappelijke orde. Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen. PROLETARIËRS ALLER LANDEN, VERENIGT U!
51
Drie bronnen en drie bestanddelen van het marxisme V.I. Lenin
Geschreven in 1913 als algemene inleiding tot het marxisme. Deze versie is overgenomen van de online versie op marxisme.be.
52
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D R I E B R O N N E N E N D R I E B E S TA N D D E L E N VA N H E T M A R X I S M E
Marx’ leer wekt in de hele beschaafde wereld de grootste vijandschap en haat van de hele burgerlijke (zowel de officiële als de liberale) wetenschap, die in het marxisme zoiets als een ‘schadelijke sekte’ ziet. Een andere houding kan men ook niet verwachten, want er kan geen ‘onpartijdige’ sociale wetenschap bestaan in een maatschappij, die opgebouwd is op de klassenstrijd. Hoe men het ook beziet, de hele officiële en liberale wetenschap verdedigt de loonslavernij, terwijl het marxisme deze slavernij medogenloos de oorlog heeft verklaard. Een onpartijdige wetenschap verwachten in een maatschappij van loonslavernij is een even dwaze naïviteit als van fabrikanten onpartijdigheid verwachten in de kwestie of het arbeidsloon niet moet verhoogd en de kapitaalwinst niet verlaagd moet worden. Maar dit is nog niet alles. De geschiedenis van de filosofie en de geschiedenis van de sociale wetenschap tonen overduidelijk aan, dat het marxisme niets bevat dat lijkt op ‘sektarisme’ in de zin van een in zich besloten, starre leer, die opkwam terzijde van de hoofdweg van de ontwikkeling der wereldbeschaving. Integendeel, de hele genialiteit van Marx bestaat juist daarin, dat hij antwoord heeft gegeven op de vragen die reeds door de progressieve gedachte van de mensheid werden gesteld. Zijn leer kwam op als een directe en onmiddellijke voortzetting van de leer van de grootste vertegenwoordigers van filosofie, politieke economie en socialisme. De leer van Marx is almachtig omdat ze juist is. Ze is volledig en harmonisch, en geeft de mensen een alomvattende wereldbeschouwing, die onverzoenbaar is met welk bijgeloof, welke reactie, welke verdediging van het juk van de bourgeoisie dan ook. Ze is de wettige erfgename van het beste wat de mensheid in de 19e eeuw heeft voortgebracht in de vorm van de Duitse filosofie, de Engelse politieke economie en het Franse socialisme. Bij deze drie bronnen en tegelijk ook bestanddelen van het marxisme willen we in het kort blijven stilstaan. 1 De filosofie van het marxisme is het materialisme. In de loop van de hele nieuwste geschiedenis van Europa, en vooral aan het eind van de 18de eeuw, in Frankrijk, waar de beslissende slag geleverd werd tegen elke middeleeuwse rommel, tegen de lijfeigenschap in instellingen en ideeën, was het materialisme de enige consequente filosofie,
D rie bronnen en drie bestanddelen van het marxisme
53
die trouw was aan alle leerstelling van de natuurwetenschappen en vijandig gestemd was tegenover alle bijgeloof, schijnheiligheid, enz. Daarom poogden de vijanden van de democratie met alle kracht het materialisme te ‘weerleggen’, te ondermijnen en te belasteren, en verdedigden ze de verschillende vormen van het filosofische idealisme, dat altijd op de een of andere manier neerkomt op een verdediging of steun aan de religie. Marx en Engels verdedigden met alle vastbeslotenheid het filosofische materialisme en brachten herhaaldelijk de fundamentele onjuistheid van elke afwijking van deze basis aan het licht. Het duidelijkst en meest gedetailleerd zijn hun inzichten in de werken ‘Ludwig Feuerbach’ en ‘Anti-Dühring’ van Engels uiteengezet, werken die - net als het ‘Communistisch Manifest’ - handboeken zijn van elke klassebewuste arbeider. Maar Marx bleef niet stilstaan bij het materialisme van de 18de eeuw, hij bracht de filosofie een stap vooruit. Hij verrijkte haar met de verworvenheden van de Duitse klassieke filosofie, vooral van het systeem van Hegel, dat op zijn beurt leidde tot het materialisme van Feuerbach. De belangrijkste verworvenheid hierbij was de dialectiek, d.w.z. de leer van de ontwikkeling in haar volste, diepste en van elke eenzijdigheid ontblote vorm, de leer over de relativiteit van de menselijke kennis, die ons een weerspiegeling geeft van de eeuwig evoluerende materie. De jongste ontdekkingen van de natuurkunde - het radium, de elektronen, de omzetting van elementen - hebben glansrijk het dialectisch materialisme van Marx bevestigd, ondanks de leerstellingen van de burgerlijke filosofen met hun ‘nieuwe’ terugkeer naar het oude en voze idealisme. Door het filosofisch materialisme te verdiepen en verder uit te werken, voerde Marx tot het einde toe door en breidde hij de natuurkennis ervan uit tot de kennis van de mensenmaatschappij. De grootste verovering van de wetenschappelijke gedachte is het historisch materialisme van Marx. De chaos en willekeur, die tot nog toe heersten in de opvattingen over geschiedenis en politiek, werden vervangen door een verbazing wekkend monoliete en harmonische wetenschappelijke theorie, die aantoont hoe uit de ene vorm van maatschappelijk stelsel als gevolg van de groei van de productiekrachten een andere, hogere vorm ontstaat, bijvoorbeeld uit het feodalisme ontstaat het kapitalisme.
54
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D R I E B R O N N E N E N D R I E B E S TA N D D E L E N VA N H E T M A R X I S M E
Net zoals de kennis van de mens de onafhankelijk van hem bestaande natuur weerspiegelt, d.w.z. de evoluerende materie, weerspiegelt de maatschappelijke kennis van de mens (d.w.z. de verschillende filosofische, religieuze, politieke opvattingen en leerstellingen, enz.) de economische structuur van de maatschappij. De politieke instellingen zijn de bovenbouw op de economische basis. Zo zien we bijvoorbeeld hoe de verschillende politieke vormen van de moderne Europese staten de versterking van de heerschappij van de bourgeoisie over het proletariaat dienen. De filosofie van Marx is het voltooide filosofische materialisme, dat de mensheid, en de arbeidersklasse in het bijzonder, het machtige wapen van de kennis gaf. 2 Toen Marx het economische systeem erkend had als basis, waarop zich de politieke bovenbouw verheft, schonk hij de meeste aandacht aan het bestuderen van deze economische structuur. Het hoofdwerk van Marx, ‘Het Kapitaal’, is gewijd aan de studie van de economische structuur van de moderne, d.w.z. kapitalistische maatschappij. De klassieke politieke economie vóór Marx was ontstaan in Engeland, het meest ontwikkelde kapitalistische land. Adam Smith en David Ricardo maakten met hun onderzoek van de economische structuur een begin met de arbeidswaardeleer. Marx zette hun werk voort. Hij gaf deze theorie een vaste basis en werkte ze consequent uit. Hij toonde aan, dat de waarde van elke waar bepaald wordt door de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd, die nodig is voor de productie van die waar. Waar de burgerlijke economen een betrekking tussen dingen zagen (uitwisseling van waren tegen waren), legde Marx de betrekking tussen mensen bloot. De warenruil drukt de relatie uit tussen afzonderlijke producenten via de markt. Het geld betekent, dat deze relatie steeds enger wordt, door het hele economische leven van de afzonderlijke producenten onverbrekelijk te verenigen in één geheel. Het kapitaal houdt een verdere ontwikkeling in van deze relatie: de menselijke arbeidskracht wordt een waar. De loonarbeider verkoopt zijn arbeidskracht aan de grondbezitter, de eigenaar van fabrieken en van de arbeidsmiddelen. Het ene deel van de arbeidsdag gebruikt de arbeider om de onderhoudskosten voor zichzelf en zijn gezin te dekken (het
D rie bronnen en drie bestanddelen van het marxisme
55
arbeidsloon), het andere deel van de arbeidsdag werkt de arbeider gratis en schept hij meerwaarde voor de kapitalist, de bron van winst, de bron van de rijkdom van de kapitalistenklasse. De leer van de meerwaarde is de hoeksteen van Marx’ economische theorie. Het kapitaal, dat voortkomt uit het werk van de arbeider, drukt hem neer, het ruïneert de kleine eigenaars en schept een werklozenleger. In de industrie is de overwinning van het grootbedrijf onmiddellijk zichtbaar, maar ook in de landbouw zien we hetzelfde verschijnsel: een overwicht van de grote kapitalistische landbouw, dat nog toeneemt; het toenemende gebruik van machines, het boerenbedrijf komt in de greep van het geldkapitaal, om in verval te geraken en geruïneerd te worden onder de druk van een achterlijke techniek. In de landbouw heeft men andere vormen van het verval van het kleinbedrijf, maar het verval zelf is een onbetwistbaar feit. Door de kleinbedrijven te vernietigen leidt het kapitaal tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit en tot het creëren van een monopoliepositie van verenigingen van de machtigste kapitalisten. De productie zelf wordt steeds meer vermaatschappelijkt, - honderdduizenden en miljoenen arbeiders worden samengebracht in een planmatig economisch organisme - maar het product van de gemeenschappelijke arbeid eigenen een handvol kapitalisten zich toe. De anarchie van de productie neemt toe, er komen crises en een wilde wedloop om de markt, de bestaansonzekerheid van de massa’s groeit. Door de afhankelijkheid van de arbeiders van het kapitaal te vergroten, roept het kapitalistische stelsel een enorme macht van de verenigde arbeid in het leven. Marx volgt de ontwikkeling van het kapitalisme van de eerste kiemen van de wareneconomie, van de eenvoudigste warenruil tot de hogere vormen, het grootbedrijf. En de ervaring van alle kapitalistische landen, zowel oude als jongere, toont elk jaar duidelijker aan een steeds groter aantal arbeiders, dat Marx’ leer juist is. Het kapitalisme zegevierde in de hele wereld, maar deze overwinning is slechts het voorspel van de overwinning van de arbeid op het kapitaal.
56
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D R I E B R O N N E N E N D R I E B E S TA N D D E L E N VA N H E T M A R X I S M E
3 Toen de lijfeigenschap werd omvergeworpen en een ‘vrije’ kapitalistische maatschappij geboren werd, werd onmiddellijk duidelijk dat deze vrijheid een nieuw systeem van onderdrukking en uitbuiting van de arbeiders betekende. Al spoedig ontstonden verschillende socialistische leerstellingen, als weerspiegeling van deze onderdrukking en als protest daartegen. Maar het oorspronkelijke socialisme was een utopisch socialisme. Het kritiseerde de kapitalistische maatschappij, veroordeelde en vervloekte deze, droomde van de vernietiging ervan, fantaseerde over een beter systeem en poogde de rijken te overtuigen van de immoraliteit van de uitbuiting. Maar het utopische socialisme kon geen reële uitweg bieden. Het kon noch het wezen van de loonslavernij in het kapitalisme ophelderen, noch de wetten van zijn ontwikkeling blootleggen, noch de maatschappelijke kracht ontdekken die in staat zou zijn de schepper te worden van de nieuwe maatschappij. Intussen brachten de stormachtige revoluties, waarmee de val van het feodalisme en lijfeigenschap overal in Europa en vooral in Frankrijk gepaard ging, steeds aanschouwelijker de klassenstrijd, als de basis en de stuwende kracht van de hele ontwikkeling, aan het licht. Geen enkele overwinning van de politieke vrijheid op de klasse der feodale heren werd veroverd zonder wanhopige weerstand. Geen enkel kapitalistisch land ontstond op een min of meer vrije, democratische basis zonder strijd op leven en dood tussen de verschillende klassen van de kapitalistische maatschappij. Het geniale van Marx ligt hierin, dat hij eerder dan alle anderen daaruit de gevolgtrekking maakte en consequent doortrok, welke uit de wereldgeschiedenis naar voor komt. Deze conclusie is de leer van de klassenstrijd. De mensen waren en blijven domme slachtoffers van bedrog en zelfbedrog in de politiek, zolang ze achter alle zedelijke, religieuze, politieke en sociale frases, verklaringen en beloften niet de belangen van deze of gene klasse weten te ontdekken. De voorstanders van hervormingen en verbeteringen zullen altijd weer bedrogen worden door de verdedigers van het oude, zolang ze niet inzien, dat elke oude instelling, hoe barbaars en verrot deze ook mag zijn, zich staande houdt door de kracht van deze of gene heersende klassen. Om de weerstand
D rie bronnen en drie bestanddelen van het marxisme
57
van deze klassen te breken, bestaat er slechts één middel: in de ons omringende maatschappij de krachten te vinden, voor te lichten en te organiseren, die de macht kunnen - en gezien hun maatschappelijke positie ook moeten - vormen, welke het oude uit de weg kan ruimen om het nieuwe te creëren. Alleen het filosofische materialisme van Marx wees het proletariaat de uitweg uit de geestelijke knechting, waarin alle onderdrukte klassen tot nu toe kwijnden. Alleen de economische theorie van Marx heeft de reële positie van het proletariaat in het algemene systeem van het kapitalisme duidelijk gemaakt. In de hele wereld, van Amerika tot Japan en van Zweden tot ZuidAfrika, nemen de zelfstandige organisaties van het proletariaat toe. Het wordt voorgelicht en opgevoed bij het voeren van de klassenstrijd, het bevrijdt zich van de vooroordelen van de burgerlijke maatschappij, sluit zich hechter aaneen en leert de mate van zijn successen meten, het straalt zijn krachten en groeit onweerstaanbaar aan.
59
De leer van Karl Marx
V.I. Lenin
Geschreven in 1914 voor Granat Encyclopedia waar het in 1915 verscheen. Na de Oktoberrevolutie in Rusland werd de tekst als brochure uitgebracht. Deze versie is overgenomen vanop marxisme.be.
60
Inhoud Karl Marx
61
De leer van Marx Het filosofische materialisme De dialectiek De materialistische opvatting van de geschiedenis De klassenstrijd
65 65 69 71 73
De economische leer van Marx De waarde De meerwaarde
76 76 78
Het socialisme
88
De tactiek van de klassenstrijd van het proletariaat
92
61
1 Karl Marx Karl Marx werd geboren in Trier (Rijn-Pruisen) op 5 mei 1818. Zijn vader was een joods advocaat, die zich in 1824 tot het protestantisme had bekeerd. Het was een welgesteld, beschaafd maar niet revolutionair gezin. Na het gymnasium in Trier ging Marx naar de universiteit, eerst in Bonn, daarna in Berlijn om er rechten, maar vooral ook geschiedenis en filosofie te studeren. Hij beëindigde de universiteit in 1841 op een doctorsdissertatie over de filosofie van Epicurus. Marx was toen nog hegeliaan en idealist van opvatting. Te Berlijn maakte hij deel uit van de kring van ‘linkse hegelianen’ (met Bruno Bauer en anderen), die uit Hegels filosofie atheïstische en revolutionaire conclusies probeerden te trekken. Na zijn universitaire studies verhuisde Marx naar Bonn, waar hij op een professoraat rekende. Maar de reactionaire politiek van de regering, die in 1832 aan Ludwich Feuerbach de leerstoel had ontnomen en hem in 1836 opnieuw de terugkeer op de universiteit weigerde, en in 1841 aan de jonge professor Bruno Bauer het recht ontnam lezingen te houden in Bonn, dwong ook Marx af te zien van een carrière als geleerde. De ontwikkeling van de inzichten van de linkse hegelianen in Duitsland ging er snel op vooruit. Ludwich Feuerbach begon speciaal vanaf 1836 de theologie te bekritiseren en wijdde zich aan het materialisme, dat in 1841 reeds zijn hele denken beheerste (‘Das Wesen des Christentums’); in 1843 verschenen zijn ‘Grundsätze der Philosophie der Zukunft’. ‘Men moet de bevrijdende werking’ van deze boeken ‘zelf beleefd hebben’, schreef Engels later over deze geschriften van Feuerbach. ‘Wij’ (d.w.z. de linkse hegelianen, waaronder Marx) ‘waren allen onmiddellijk feuerbachianen’. In die tijd werd in Keulen door radicalen uit het Rijnland, die aanrakingspunten met de linkse hegelianen hadden, een oppositieblad gesticht, nl. ‘Die Rheinische Zeitung’ (vanaf 1 januari 1842). Marx en Bruno Bauer werden de voornaamste medewerkers van het blad. In oktober 1842 werd Marx hoofdredacteur en hij verhuisde van Bonn naar Keulen. De revolutio-
62
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
nair-democratische richting van het blad werd onder de redactie van Marx steeds duidelijker; de regering onderwierp het blad eerst aan een dubbele en drievoudige censuur om het tenslotte op 1 januari 1843 te verbieden. Marx zag zich verplicht zijn post als redacteur op te geven, maar ook zijn vertrek redde de krant niet en in maart 1843 werd zij opgeheven. Onder de belangrijkste artikelen die door Marx in de ‘Rheinische Zeitung’ gepubliceerd werden, noemt Engels dat over de toestand van de wijnboeren in het Moezeldal. Uit zijn journalistieke activiteit had Marx begrepen dat hij niet voldoende ingewijd was in de politieke economie, die hij nu ijverig begon te bestuderen. In 1843 trouwde Marx in Kreuznacht met Jenny von Westphalen, zijn jeugdvriendin met wie hij als student reeds verloofd was. Ze kwam uit een reactionaire Pruisische adellijke familie. Haar oudste broer was minister van buitenlandse zaken van Pruisen in een van de meest reactionaire perioden, nl. van 1850 tot 1858. In de herfst van 1843 verhuisde Marx naar Parijs om samen met Arnold Ruge (1802-1880, links hegeliaan, zat van 1825 tot 1830 in de gevangenis, emigreerde na 1848; na 1866-1870 werd hij aanhanger van Bismarck) in het buitenland een radicaal tijdschrift uit te geven. Van dit tijdschrift ‘Deutsch-Französische Jahrbücher’ verscheen alleen het eerste nummer. Moeilijkheden in het verspreiden ervan in het geheim in Duitsland en meningsverschillen met Ruge leidden tot het staken van de uitgave. In de artikelen die in dit tijdschrift zijn verschenen, komt Marx reeds als revolutionair naar voren die een ‘niet ontziende kritiek op al het bestaande’ en vooral de ‘kritiek der wapenen’ verkondigt en zich richt tot de massa’s en het proletariaat. In september 1844 komt Friedrich Engels voor enkele dagen naar Parijs, sindsdien is hij Marx’ beste vriend. Beiden namen samen zeer actief deel aan het zeer bewogen leven van de revolutionaire groepen in Parijs van die tijd (bijzonder belangrijk was de leer van Proudhon, waarmee Marx in zijn ‘Armoede van de filosofie’ van 1847 fundamenteel afrekende). Ze streden scherp met de verschillende leerstellingen van het kleinburgerlijke socialisme en werkten een theorie en tactiek van het revolutionaire proletarische socialisme of communisme (marxisme) uit. In 1845 werd Marx op instigatie van de Pruisische regering als gevaarlijk revolutionair uit Parijs uitgewezen. Hij verhuisde naar Brussel. Bgin 1847 sloten Marx en Engels zich aan bij een geheim propagandistisch genootschap, de ‘Bond der Communisten’,
K arl M arx
63
ze hadden een zeer belangrijk aandeel in de ativiteit van het Tweede Congres van deze bond (in november 1847 in Londen) en schreven in opdracht van de bond het beroemde ‘Communistisch Manifest’ dat in februari 1848 verscheen. In dit werkje is met geniale helderheid en uitdrukkingskracht een schets van de nieuwe wereldbeschouwing gegeven: een consequent materialisme, dat ook het gebied van het maatschappelijk leven omvat, dialectiek als de meest omvattende en diepgaande leer van de ontwikkeling, de theorie van de klassenstrijd en van de wereldhistorische revolutionaire rol van het proletariaat, de schepper van een nieuwe, communistische maatschappij. Toen in 1848 de februari-revolutie uitbrak werd Marx uit België uitgewezen. Hij kwam weer naar Parijs terug, van waar hij echter na de maart-revolutie naar Duitsland trok, en wel naar Keulen. Daar verscheen van 1 juni 1848 tot 19 mei 1849 ‘Die Neue Rheinishe Zeitung’, waarvan Marx de hoofdredacteur was. De nieuwe theorie kreeg een schitterende bevestiging in de ontwikkeling van de revolutionaire gebeurtenissen van 1848-1849, en later ook door alle proletarische en democratische bewegingen in alle landen van de wereld. De zegevierende contrarevolutie bracht Marx eerst voor het gerecht (vrijspraak op 9 februari 1849) en daarna wees ze hem uit Duitsland uit (op 16 mei 1849). Marx trok eerst naar Parijs om er na de demonstratie van 13 juni 1849 eveneens uitgewezen te worden, en daarna naar Londen, waar hij tot aan zijn dood woonde. De levensvoorwaarden in de emigratie waren zeer moeilijk, zoals in alle aanschouwelijkheid blijkt uit de briefwisseling tussen Marx en Engels. De nood drukte als een verstikkende last op Marx en zijn gezin; zonder voortdurende financiële offers van Engels om Marx te steunen, zou Marx niet alleen ‘Het Kapitaal’ niet voltooid hebben, hij zou ook onvermijdelijk onder de druk van de materiële ellende te gronde zijn gegaan. Daarboven was Marx genoopt voortdurend een niets ontziende strijd te voeren tegen de overheersing van de leerstellingen en stromingen van kleinburgerlijk en over het algemeen niet-proletarisch socialisme, en zich bij tijden te weer stellen tegen de woedendste en onzinnigste persoonlijke aanvallen (‘Herr Vogt’). Marx hield zich afzijdig van de emigrantenkringen en werkte in een reeks historische geschriften zijn materialistische theorie uit; waarbij hij zich in hoofdzaak wijdde aan de studie van de politieke economie. Deze wetenschap heeft Marx gerevolutioneerd (zie verder: De leer van
64
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
Marx) in de werken ‘Zur Kritik der politischen ökonomie’ (1859) en ‘Das Kapital’ (dl 1, 1867). De periode van heropleving van de democratische bewegingen aan het einde van de jaren ’50 en in de jaren ’60 zette Marx opnieuw aan tot praktische activiteit. In 1864 werd op 28 september in Londen de beroemde Eerste Internationale gesticht, de ‘Internationale Arbeidersassociatie’. Marx was de ziel van deze organisatie, de auteur van haar eerste ‘Adres’ en van een hele reeks resoluties, verklaringen en manifesten. Door dat Marx de arbeidersbeweging van de verschillende landen concentreerde en de diverse vormen van het niet-proletarische, voor-marxistische socialisme (van Mazzini, Proudhon, Bakoenin, het Engelse liberale trade-unionisme, het afglijden naar rechts van de lassalleanen in Duitsland, enz.) in een bedding van gezamenlijk optreden trachtte te brengen, waarbij hij de theorieën van alle sekten en scholen bestreed, werkte hij een gemeenschappelijke tactiek voor de proletarische strijd van de arbeidersklasse in de diverse landen uit. Na de val van de Parijse Commune (1871), die door Marx (in ‘De burgeroorlog in Frankrijk’, 1871) zo diepgaand, juist, excellent, doeltreffend en in een revolutionaire geest werd beoordeeld, en na de scheuring in de Internationale door toedoen van de bakoenisten, werd het bestaan ervan in Europa gewoon onmogelijk. Na het Haagse Congres van de Internationale (1872) wist Marx te bewerken dat de zetel van de Algemene Raad van de Internationale naar New York werd verplaatst. De historische rol van de Eerste Internationale was volbracht; ze maakte plaats voor een periode van ongewoon veel sterkere groei van de arbeidersbeweging in alle landen van de wereld: de periode van haar ontwikkeling in de breedte, van het vormen van socialistische massapartijen van arbeiders op basis van afzonderlijke nationale staten. Door de verhoogde activiteit van de Internationale en door de nog meer ingespannen theoretische arbeid werd Marx’ gezondheidstoestand definitief ondermijnd. Hij ging verder met de omwerking van de politieke economie en met de beëindiging van ‘Het kapitaal’, verzamelde daarvoor een enorme hoeveelheid nieuw materiaal en leerde meerdere talen (o.a. Russisch), maar door ziekte werd hij verhinderd ‘Het kapitaal’ te voltooien. Op 2 december 1881 stierf zijn vrouw. Op 14 maart 1883 sliep Marx, in zijn leunstoel zittend, voor altijd in. Hij werd begraven naast zijn
K arl M arx
65
vrouw op het kerkhof van Highgate in Londen. Van Marx’ kinderen stierven er enkele zeer jong in Londen, toen het gezin in de grootste armoede leefde. De drie dochters huwden met Engelse en Franse socialisten: Eleanora Aveling, Laura Lafargue en Jenny Longuet. De zoon van deze laatste is lid van de Franse socialistische partij.
66
2 De leer van Marx Het marxisme is een stelsel van opvattingen en de leer van Marx. Hij was de voortzetter en de geniale voltooier van de drie voornaamste geestelijke stromingen van de 19de eeuw, welke afkomstig waren uit de drie meest ontwikkelde landen ter wereld: de klassieke Duitse filosofie, de klassieke Engelse politieke economie en het Franse socialisme in samenhang met de Franse revolutionaire theorieën in het algemeen. De opmerkelijke consequentie en volledigheid van zijn opvattingen, die zelfs door zijn tegenstanders worden erkend, opvattingen die in hun alomvattendheid het moderne materialisme en het monderne wetenschappelijke socialisme als theorie en programma van de arbeidersbeweging in alle beschaafde landen ter wereld vormen, dwingen ons de uiteenzetting van de hoofdinhoud van het marxisme en van de economische leer van Marx in te leiden met een kort overzicht van zijn wereldbeschouwing in het algemeen. Het filosofische materialisme Reeds in de jaren 1844 en 1845, toen zijn opvattingen vaste vorm hadden gekregen, was Marx materialist, meer bepaald aanhanger van Ludwig Feuerbach, die hij alleen later zwak vond op één punt, dat zijn materialisme niet consequent en alzijdig genoeg was. Marx zag de wereldhistorische en ‘baanbrekende’ betekenis van Feuerbach juist in het resoluut breken met idealisme van Hegel en in het verkondigen van het materialisme, dat reeds in de 18de eeuw, meer bepaald in Frankrijk, ‘niet alleen een strijd betekende tegen de bestaande politieke instellingen en tegen de bestaande religie en theologie, maar ook... tegen elke metafysica’ (in de betekenis van ‘dronken speculatie’in tegenstelling tot ‘nuchtere filosofie’) (‘Die Heilige Familie’, in de ‘Literarischer Nachlass’). ‘Voor Hegel’, schreef Marx, ‘is het denkproces, dat hij onder de naam idee zelfs in een zelfstandig subject verandert, de demiurg’ (de schepper, voortbrenger) ‘van het werkelijke... Bij mij is omgekeerd het ideële niets anders dan het in ht hoofd van de mens overgeplaatste en omgevormde
D e leer van M arx
67
materiële’ (Het Kapitaal, deel 1, nawoord in de tweede uitgave). In volledige overeenstemming met deze materialistische filosofie van Marx schreef F. Engels, die haar in zijn ‘Anti-Dühring’ uiteenzette — Marx had het manuscript van dit werk doorgenomen — ‘De eenheid van de wereld bestaat niet in haar zijn... De werkelijke eenheid van de wereld bestaat in haar stoffelijkheid en deze is bewezen... door een lange moeizame ontwikkeling van de filosofie en van de natuurwetenschap... Beweging is de bestaansvorm van materie. Nooit en nergens bestond of kan materie bestaan zonder beweging... Materie zonder beweging is even ondenkbaar als beweging zonder materie... Als men de vraag stelt,... wat denken en bewustzijn dan wel zijn en wat de oorsprong ervan is, komt men tot de bevinding, dat het producten zijn van de menselijke hersenen en dat de mens zelf een natuurproduct is, dat zich in en met zijn omgeving heeft ontwikkeld, het is hierbij vanzelfsprekend, dat de producten van de menselijke hersenen, die toch ook natuurproducten zijn, niet in tegenstelling staan tot het overige natuurverband, maar daarmee in overeenstemming zijn.’ ‘Hegel was idealist, d.w.z. voor hem golden de gedachten in zijn hoofd niet als min of meer abstracte afbeeldingen’ (Abbilder, Engels spreekt soms van ‘afdruk’) ‘van de reële dingen en gebeurtenissen, maar omgekeerd golden voor hem de dingen en hun ontwikkeling alleen als de verwerkelijkte afbeeldingen van de ergens voor het wereldbestaan aanwezige “Idee”.’ In zijn werk ‘Ludwig Feuerbach’, waarin Engels zijn opvattingen en die van Marx betreffende de filosofie van Feuerbach uiteenzet en dat Engels pas uitgaf nadat hij hun gezamenlijke oude manuscript uit de jaren 1844-1845 over Hegel, Feuerbach en de materialistische opvatting van de geschiedenis opnieuw doorgenomen had, schrijft Engels: ‘De grote, fundamentele vraag van iedere, en in het bijzonder van de nieuwere filosofie, is de vraag naar de verhouding van denken en zijn..., van geest en natuur... wat is het oorspronkelijke, de geest of de natuur?... Al naar gelang deze vraag op deze of gene wijze beantwoord werd, splitsten de filosofen zich in twee grote kampen. Wie vasthield aan de oorspronkelijkheid van de geest tegenover de natuur, wie dus uiteindelijk de een of andere scheppingsdaad van de wereld aannam,... behoorde tot het kamp van het idealisme. Wie de natuur als het oorspronkelijke beschouwde, behoorde tot de verschillende scholen van het materialisme.’
68
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
Elke andere toepassing van de begrippen idealisme en materialisme (in filosofische betekenis) sticht alleen maar verwarring. Marx wees niet alleen het idealisme, dat altijd op een of andere manier met religie verbonden was, met kracht van de hand, maar ook het tot nu toe nog zeer verbreide standpunt van Hume, Kant, het agnosticisme, criticisme, positivisme in hun verschillende vormen; een filosofie van dat soort was voor hem een ‘reactionair toegeven aan het idealisme en in het beste geval een ‘beschamende manier om het materialisme, dat openlijk werd ontkend, via een achterdeurtje weer binnen te laten’. Zie met betrekking tot dit probleem, naast de genoemde geschriften van Engels en Marx ook de brief van Marx aan Engels van 12 december 1866, waarin Marx constateert, dat de bekende natuurkundige T. Huxley ‘materialistischer’ naar voren kwam dan hij wilde toe geven: ‘Zolang we reëel denken en waarnemen, kunnen we ons op geen enkele manier losmaken van het materialisme’; tegelijk verwijt Marx hem dat hij een ‘achterdeurtje’ voor het agnosticisme, het humeïsme had opengelaten. Speciaal dient gewezen op de opvatting van Marx met betrekking tussen de verhouding tussen vrijheid en noodzakelijkheid: ‘Blind kan de noodzakelijkheid slechts genoemd worden voor zover ze niet erkend wordt... Vrijheid is het erkennen van de noodzakelijkheid’ (Engels in de ‘Anti-Dühring’) = erkenning van de objectieve wetmatigheid van de natuur en van de dialectische verandering van de noodzakelijkheid in de vrijheid (tegelijk met de verandering van het niet herkende, doch kenbare ‘Ding an sich’in een ‘Ding für uns’, van het wezen der dingen in de ‘verschijnselen’). De belangrijkste tekortkoming van het ‘oude’ materialisme, onder meer dan van Feuerbach (gezwegen van het ‘vulgaire’ materialisme van Büchner, Vogt en Moleschot), was volgens Marx en Engels: 1. dat dit een ‘overwegend mechanistisch’ materialisme was, dat geen rekening hield met de jongste verworvenheden van de scheikunde en de biologie, in onze tijd zou daaraan nog moeten worden toegevoegd: van de elektrische theorie van de materie; 2. dat het oude materialisme onhistorisch, ondialectisch was (metafysisch in de zin van antidialectisch) en het standpunt van de evolutie niet consequent en alzijdig naar voor bracht; 3. dat het ‘menselijke wezen’ als een abstractie en niet als ‘geheel van’ (concreet-historisch bepaalde) ‘alle maatschappelijke verhoudingen’ werd opgevat en de wereld dus alleen ‘geïnterpre-
D e leer van M arx
69
teerd’ werd, terwijl het erop aankwam hem te ‘veranderen’, d.w.z. men begreep de betekenis van de ‘revolutionaire, praktische activiteit’ niet. De dialectiek Marx en Engels beschouwden Hegels dialectiek als de meest alzijdige, invloedrijkste, meest diepgaande ontwikkelingsleer en de grootste verworvenheid van de klassieke Duitse filosofie. Elke andere formulering van het ontwikkelingsprincipe, van de evolutie, vonden ze eenzijdig en arm van inhoud, en een verdraaiing en misvorming van de werkelijke gang (vaak in sprongen, met catastrofes en revoluties) van de ontwikkeling van de natuur en van de maatschappij. ‘Marx en ik waren zowat de enigen die de bewuste dialectiek probeerden te redden’ (van de vernietiging door het idealisme en dus ook van het hegelianisme) ‘om haar over te brengen naar de materialistische opvatting van natuur en geschiedenis’. ‘De natuur is een bevestiging van de dialectiek en het is juist de moderne natuurwetenschap die aantoont dat deze bevestiging zeer rijk is’ (geschreven vóór de ontdekking van radium, van de elektronen en van de omzetting van de elementen enz.) ‘en dagelijks een massa nieuw materiaal oplevert en dus bewijst, dat het in de natuur uiteindelijk dialectisch en niet metafysisch toegaat...’. ‘De grote grondgedachte,’ schrijft Engels, ‘dat de wereld niet samengesteld is uit gereed zijnde, voltooide voorwerpen,maar een geheel van processen vormt, waarin de voorwerpen, die onveranderlijk lijken, net als de gedachtenafbeeldingen ervan in het hoofd, de begrippen, voortdurend in een staat van verandering verkeren, nu opkomen dan weer verdwijnen — deze grondgedachte is sinds Hegel zozeer gemeengoed van het algemene bewustzijn geworden, dat nauwelijks nog iemand haar in deze algemene vorm zal betwisten. Maar haar in woorden erkennen en haar in elk afzonderlijk geval en op elk onderzoeksterrein toepassen, zijn twee verschillende dingen.’ ‘Voor de dialectische filosofie is niets eens en voorgoed vastgesteld, niets absoluuts of heiligs. Op alles en aan alles ziet ze het stempel van de onvermijdelijke vergankelijkheid en voor haar beslist alleen een ononderbroken proces van worden en vergaan, van oneindige stijging van laag naar hoog. Zij zelf is slechts een eenvoudige weerspiegeling van dit proces in het denken van de mens’.
70
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
Daarom is dialectiek volgens Marx ‘de wetenschap van de algemene bewegingswetten, zowel van de uiterlijke wereld als van het menselijke denken.’ Het is deze revolutionaire zijde van Hegels filosofie die Marx heeft overgenomen en verder ontwikkeld. Het dialectische materialisme ‘heeft geen behoefte meer aan een filosofie die boven de andere wetenschappen staat’. Wat van de tot op heden bestaande filosofie overblijft is ‘de leer van het denken van zijn wetten: de formele logica en de dialectiek’. Volgens Marx, en ook volgens Hegel, omvat de dialectiek ook wat tegenwoordig kennisleer, gnoseologie wordt genoemd, die haar object evenzeer historisch moet zien, want ze onderzoekt het ontstaan en de ontwikkeling van de kennis, de overgang van het niet-kennen naar het kennen en veralgemeent dit. In onze tijd is de idee van de ontwikkeling, van de evolutie zo goed als volledig in het maatschappelijk bewustzijn opgenomen, maar langs andere wegen dan via de filosofie van Hegel. Deze idee is echter in de formulering van Marx en Engels, die daarbij uitgingen van Hegel, veel alomvattender en inhoudsrijker dan de gangbare evolutiegedachte. Een ontwikkeling die de reeds doorlopen fasen om zo te zeggen nog eens doorloopt, maar dan anders, op een hoger niveau (‘negatie van de negatie’), een ontwikkeling die niet rechtlijnig, maar als het ware spiraalvorming verloopt; een spronggewijze ontwikkeling, met catastrofen van revolutionair karakter; innerlijke ontwikkelingsimpulsen, die opgewekt werden door tegenstelling, botsing van diverse krachten en tendensen, welke op een gegeven lichaam inwerken of binnen de grenzen van een gegeven verschijnsel of van een gegeven maatschappij actief zijn; wederzijdse afhankelijkheid en de engste, onverbrekelijke samenhang van alle zijden van elk fenomeen (waarbij de geschiedenis telkens nieuwe kanten blootlegt), een samenhang waaruit één wetmatig wereldproces van de beweging voortkomt — dit zijn enkele kenmerken van de dialectiek als ontwikkelingsleer die inhoudsrijker is (in vergelijking met de gebruikelijke). (Zie ook de brief van Marx aan Engels van 8 januari 1868 waarin hij spot met Steins ‘houten trichotomieën’, waarvan een verwarren met de materialistische dialectiek pure onzin is.)
D e leer van M arx
71
De materialistische opvatting van de geschiedenis Het bewustzijn van de inconsequentie, onvolkomenheid en eenzijdigheid van het oude materialisme bracht Marx tot overtuiging van de noodzaak ‘de maatschappijwetenschap... in overeenstemming te brengen met de materialistische basis en ze daarop volgens deze grondslag te reconstrueren’. Waar het materialisme over het algemeen het bewustzijn uit het zijn verklaart, en niet andersom, eiste het materialisme toegepast op het maatschappelijk leven van de mensheid, een verklaring van het maatschappelijk bewustzijn uit het maatschappelijk zijn. ‘De technologie’, aldus Marx in Het Kapitaal, deel 1, ‘legt de actieve houding bloot van de mens tegenover de natuur, het directe productieproces van zijn leven, en daardoor van zijn maatschappelijke levensvoorwaarden en van de daaruit voortkomende geestelijke voorstellingen.’ Afgerond formuleert Marx de basisstellingen van het materialisme in zijn uitbreiding tot de mensenmaatschappij en haar geschiedenis, in het voorwoord tot zijn ‘Zür Kritik der politischen ökonomie’ als volgt: ‘In de maatschappelijke productie van het leven gaan de mensen bepaalde, noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen aan, productieverhoudingen, die aan een bepaalde graad van ontwikkeling van hun materiële productiekrachten beantwoorden. Het geheel van deze productieverhoudingen maakt de economische structuur uit van de maatschappij, de reële basis waarop de juridische en politieke bovenbouw berusten en waaraan bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen beantwoorden. De productiewijze van het materiële leven bepaalt het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen. Niet het bewustzijn van de mensen bepaalt hun zijn, maar omgekeerd, het maatschappelijke zijn bepaalt hun bewustzijn. Op een bepaald ontwikkelingsniveau komen de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen of, wat slechts een juridische uitdrukking van hetzelfde is, met de eigendsomsverhoudingen, waarbinnen ze zich tot nog toe hadden ontwikkeld. Deze verhoudingen worden van ontwikkelingsvormen van de productiekrachten tot hun boeien. Een tijdperk van sociale revoluties vangt aan. Met de verandering van de economische basis heeft een min of meer snelle ommekeer plaats in de hele enorme bovenbouw. Bij de beoordeling van zulke omwentelingen moet steeds een onderscheid gemaakt worden tussen het materiële,
72
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
natuurwetenschappelijk precies te constateren omwenteling in de economische productievoorwaarden en de juridische, politieke, religieuze, artistieke of filosofische, in het kort ideologische vormen, waarin de mensen zich bewust worden van dit conflict en ertegen vechten. Evenals een individu niet beoordeeld kan worden op grond van wat het van zichzelf denkt, zo kan zo’n tijdperk van omwentelingen ook niet beoordeeld worden uit het bewustzijn ervan, het bewustzijn moet eerder verklaard worden uit de tegenstellingen in het materiële leven, uit het aanwezige conflict tussen maatschappelijke productiekrachten en de productieverhoudingen... In grote trekken kan men de Aziatische, de antieke, feodale en monderne burgerlijke productiewijzen progressieve tijdperken van de economische maatschappelijke formatie noemen.’ (Zie ook de korte formulering van Marx in zijn brief aan Engels van 7 juli 1866: ‘Onze theorie van het bepalen van de arbeidsorganisatie vanuit de productiemiddelen’). De ontdekking van het materialistische begrip van de geschiedenis, of beter, de consequente voortzetting, uitbreiding van het materialisme tot het terrein van de maatschappelijke verschijnselen, heeft de twee belangrijkste gebreken van de vroegere geshiedenistheorieën uit de weg geruimd. Deze theorieën hadden vooreerst in het beste geval alleen de ideële motieven van het historisch handelen van de mensen, als object van hun observaties, waarbij niet gezocht werd naar de wortels van deze verhoudingen op een bepaalde trap van de ontwikkeling van de materiële productie; ten tweede lieten alle vroegere theorieën juist het handelen van de bevolkingsmassa’s buiten beschouwing, terwijl het historische materialisme het voor de eerste maal mogelijk maakte met natuurhistorische preciesheid de maatschappelijke levensvoorwaarden van de massa’s en van de veranderingen van deze voorwaarden te onderzoeken. De ‘sociologie’ en de geschiedschrijving hadden vóór Marx in het beste geval slechts een opeenhoping geleverd van fragmentair verzamelde, onverwerkte feitenmaterialen en een schildering van bepaalde zijden van het historisch proces. Het marxisme bereidde een weg voor tot alomvattend, alzijdig onderzoek van het proces van het ontstaan, ontwikkeling en verval van de economische maatschappijformaties, omdat het de totaliteit van alle met elkaar in strijd zijnde tendenzen onderzocht, deze herleidde tot precies te omlijnen levens- en productieverhoudingen der klassen in de maatschappij, subjectivisme en willekeur bij de keuze en interpretatie van
D e leer van M arx
73
de afzonderlijke ‘heersende’ ideeën elimineerde en de wortels van alle ideeën en stromingen zonder uitzondering op het gegeven peil van de materiële productiekrachten blootlegde. De mensen maken hun eigen geschiedenis; wat echter de motieven van de mensen, meer bepaald, van de massa’s bepaalde, wat de botsingen van met elkaar in strijd zijnde ideeën en strevingen veroorzaakt, hoe het totaal van al deze botsingen van de gehele massa van de mensenmaatschappij is, welke de objectieve productievoorwaarden van het materiële leven zijn, die de basis vormen voor het hele historische handelen van de mensen, welke de aard van de ontwikkelingswet van deze voorwaarden is — op al deze problemen wees Marx uitdrukkelijk en hij duidde aldus de weg aan van het wetenschappelijk onderzoek van de geschiedenis als van een in de enorme veelzijdigheid en tegenstrijdigheid één geheel vormend wetmatig proces. De klassenstrijd Het zijn algemeen bekende feiten dat het streven van bepaalde leden van een maatschappij in strijd zijn met het streven van andere leden, dat het maatschappelijk leven vol tegenstellingen is, dat de geschiedenis ons de strijd tussen volkeren en maatschappijen en de strijd binnen volkeren en maatschappijen toont en bovendien ook de afwisseling van perioden van revolutie en reactie, van vrede en oorlog, van stagnatie en snelle vooruitgang of verval. Het marxisme gaf ons de leidraad, die ons in staat stelt in dit schijnbare labyrint en de chaos een wetmatigheid te ontdekken, nl. de theorie van de klassenstrijd. Slechts door een onderzoek van het geheel van strevingen van alle leden van een maatschappij of van een aantal maatschappijen kan ht resultaat van deze strevingen wetenschappelijk bepaald worden. De bron van de tegengestelde strevingen is het verschil in positie en levensomstandigheden van de klassen waarin elke maatschappij verdeeld is. ‘De geschiedenis van elke tot nog toe bestaande maatschappij’, schrijft Marx in ‘Het Communistisch Manifest’ (met uitzondering van de geschiedenis van de oergemeenschappen, voegt Engels daar later aan toe), ‘is de geschiedenis van de klassenstrijd. Vrije en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildenmeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte, dan weer openlijke strijd, een strijd die telkenmale eindigde met een revolutionaire
74
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang der strijdende klassen... De moderne burgerlijke maatschappij, uit de ondergang der feodale maatschappij voortgekomen, heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Zij heeft slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van strijd in de plaats van de oude gesteld. Maar ons tijdperk, het tijdperk van de bourgeoisie, kenmerkt zich hierdoor dat het de klassentegenstellingen heeft vereenvoudigd. Meer en meer splitst zich de gehele maatschappij in twee grote vijandelijke kampen, in twee grote rechtstreeks tegenover elkaar staande klassen: bourgeoisie en proletariaat.’ Sinds de grote Franse Revolutie heeft de geschiedenis van Europa in een aantal landen deze reële achtergrond van de gebeurtenissen, de klassenstrijd bijzonder aanschouwelijk geïllustreerd. En reeds de periode van de Restauratie in Frankrijk bracht een aantal geschiedkundigen naar voren (Thierry, Guizot, Mignet, Thiers), die bij het generaliseren van de gebeurtenissen de klassenstrijd als sleutel voor het begrijpen van de hele Franse geschiedenis wel moesten erkennen. Maar het jongste tijdperk van de volledige overwinning van de bourgeoisie, van de representatieve lichamen, van uitgebreid (zo nog niet algemeen) kiesrecht, van goedkope dagbladpers die tot de massa’s doordringt, enz. Het tijdperk van machtige en nog aangroeiende arbeiders- en ondernemersbonden enz., heeft nog duidelijker (zij het soms in al te eenzijdige, ‘vreedzame’, ‘constitutionele’ vorm) de klassenstrijd als motor van de gebeurtenissen bewezen. Volgend citaat uit het ‘Communistisch Manifest’ van Marx laat zien, welke eisen Marx aan de maatschappijwetenschap stelde met betrekking tot een objectieve analyse van de positie van elke klasse in de moderne maatschappij in verband met de analyse van de ontwikkelingsvoorwaarden van elke klasse: ‘Van alle klassen, die heden ten dage tegenover de bourgeoisie staan, is slechts het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen raken in verval en gaan ten onder met de grootindustrie, het proletariaat is er het hoogsteigen product van. De middenstanden, de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman, de boer, zij allen strijden tegen de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand voor ondergang te behoeden. Zij zijn dus niet revolutionair, maar conservatief. Erger nog, zij zijn reactionair, want zij trachten het rad van de geschiedenis terug te draaien. Zijn ze revolutionair, dan zijn ze het met het oog op de hun
75
wachtende overgang naar het proletariaat; dan verdedigen zij niet hun tegenwoordige, maar hun toekomstige belangen, dan verlaten zij hun eigen standpunt om zich op dat van het proletariaat te stellen.’ Marx geeft in een aantal historische geschriften prachtige en diepgaande voorbeelden van materialistische geschiedschrijving, van analyse van de positie van elke klasse afzonderlijk, en soms van meerdere groepen of lagen binnen de klasse, en hij toont overduidelijk aan, hoe en waarom ‘elke klassenstrijd een politieke strijd’ is. Het aangehaalde citaat toont, welk gecompliceerd net van maatschappelijke verhoudingen en overgangsetappen van de ene klasse naar de andere, van verleden naar toekomst Marx analyseert om de balans van de historische ontwikkeling op te maken. De grondigste meest omvattende en gedetailleerde bevestiging en toepassing van de theorie van Marx is zijn economische leer.
76
3 De economische leer van Marx ‘Het uiteindelijk doel van dit werk’, zegt Marx in het voorwoord tot ‘Het Kapitaal’, ‘is de economische bewegingswet van de moderne maatschappij bloot te leggen’, d.w.z. van de kapitalistische burgerlijke maatschappij. Het onderzoek van de productieverhoudingen van de historisch bepaalde maatschappij in hun ontstaan, ontwikkeling en verval — dat is de inhoud van de economische leer van Marx. In de kapitalistische maatschappij is de warenproductie overheersend, daarom begint Marx zijn analyse bij de waar. De waarde Een waar is een voorwerp, dat een bepaalde menselijke behoefte bevredigt; in de tweede plaats is het een ding dat tegen een ander ding kan geruild worden. Het nut van het ding maakt het tot gebruikswaarde. De ruilwaarde (of gewoonweg waarde) is vooreerst de verhouding, de proportie waarin een bepaald aantal gebruikswaarden van de ene soort geruild kan worden tegen een bepaald aantal gebruikswaarden van een andere soort. De dagelijkse ervaring toont aan dat miljoenen en milarden dergelijke ruiltransacties alle, zelfs de meest uiteenlopende en met elkaar onvergelijkbare gebruikswaarden voortdurend aan elkaar gelijkstellen. Wat hebben deze uiteenlopende dingen, die in een bepaald systeem van maatschappelijke verhoudingen voortdurend aan elkaar gelijkgesteld worden, eigenlijk met elkaar gemeen? Ze hebben met elkaar gemeen dat ze arbeidsproducten zijn. Door de ruil van producten stellen de mensen de meest verschillende soorten arbeid aan elkaar gelijk. Warenproductie is een systeem van maatschappelijke verhoudingen, waarbij afzonderlijke producenten verschillende producten voortbrengen (de maatschappelijke arbeidsverdeling) en al die producten bij het ruilen aan elkaar gelijk stellen. Alle waren hebben dus met elkaar gemeen dat ze geen concrete arbeid van een bepaalde tak van de productie zijn, niet de arbeid van een bepaalde soort, maar abstracte menselijke arbeid, kortom menselijke arbeid. De
D e economische leer van M arx
77
totale arbeidskracht van een maatschappij, in de vorm van de som van alle warenwaarden, blijft dezelfde menselijke arbeidskracht: miljarden ruiltransacties bewijzen dit. Elke waar is daarom alleen een bepaald deeltje van de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd. De grootte van de waarde wordt bepaald door de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeid, van de voor de productie van die waar, van de gegeven gebruikswaarde, maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd. ‘Door hun verschillende producten bij het ruilen als waarden aan elkaar gelijk te stellen, stellen de mensen hun verschillende soorten arbeid als menselijke arbeid aan elkaar gelijk. Ze zijn zich daar niet van bewust, maar ze handelen zo.’ (K. Marx, Het Kapitaal, deel 1, p. 24). De waarde is een verhouding tussen twee personen, zoals een oude econoom zei. Alleen had hij er aan moeten toe voegen: een verhouding die verborgen zit onder een zakelijk omhulsel. Alleen vanuit het standpunt van het systeem van de maatschappelijke productieverhoudingen van een bepaalde historische maatschappijvorm, welke verhoudingen tot uiting komen in het miljarden keer herhaalde massaverschijnsel van de ruil, is het wezen van de waarde te begrijpen. Als waarden zijn alle waren slechts een bepaalde hoeveelheid gestolde arbeidstijd. Na het tweeledige karakter van de in de waren belichaamde arbeid grondig te hebben geanalyseerd, begint Marx met de analyse van de waardevorm en het geld. Zijn hoofdtaak is nu de oorsprong van de geldvorm van de waarde na te gaan, het historisch proces van de ontwikkeling van de ruil te onderzoeken, te beginnen met afzonderlijke, toevallige ruiltransacties (‘eenvoudige, individuele of toevallige waardevorm’: een gegeven hoeveelheid van een waar wordt tegen een gegeven hoeveelheid van een andere waar geruild); tot aan de algemene waardevorm, waarbij een aantal verschillende waren tegen dezelfde waar geruild worden, en tot de geldvorm als waarde, waarbij goud fungeert als zo’n waar, het algemene equivalen. Geld als hoogste product van de ontwikkeling van de ruil en van de warenproductie, versluiert het maatschappelijke karakter van de verschillende vormen van privé-arbeid, en de maatschappelijke samenhang tussen de individuele producenten, die door de markt verenigd zijn. Marx onderwerpt de diverse functies van geld aan een uiterst grondig onderzoek, en ook hier (net als in alle hoofdstukken van ‘Het Kapitaal’, dl. 1) moet in het bijzonder opgemerkt worden, dat de abstracte en schijnbaar soms zuiver deductieve vorm van uitleggen in realiteit
78
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
een gigantisch feitenmateriaal weergeeft over de geschiedenis van de ontwikkeling van de warenproductie. ‘Geld veronderstelt een bepaalde graad van warenruil. De verschillende geldvormen — zij het een eenvoudig warenequivalent of betaalmiddel, een schat of wereldgeld — wijzen, afhankelijk van de verschillende mate van toepassing van deze of gene functie, en van het relatieve overwicht van een daarvan, op zeer uiteenlopende trappen van het maatschappelijke productieproces.’ (‘Het Kapitaal’, deel 1) De meerwaarde Op een bepaalde trap van de ontwikkeling van de warenproductie wordt geld kapitaal. We hadden de formule van de warenomloop: W (waar) — G (geld) — W (waar), d.w.z. verkoop van een waar voor de aankoop van een andere. De algemene formule van het kapitaal is nu omgekeerd: G — W — G, d.w.z. kopen om te verkopen (met winst). De toename van de oorspronkelijke hoeveelheid geld in omloop noemt Marx de meerwaarde. Het feit van deze ‘toename’ van het geld in de kapitalistische omloop is algemeen bekend. Precies deze ‘toename’ maakt het geld tot kapitaal, dat een bijzondere, historische bepaalde maatschappelijke productieverhouding is. De meerwaarde kan niet voortkomen uit de warenomloop, aangezien deze alleen de ruil van equivalenten kent, en ook niet uit de prijsverhoging, aangezien de wederzijdse verliezen en winsten van kopers en verkopers in evenwicht zou zijn, terwijl het precies over een massaal, gemiddeld, maatschappelijk verschijnsel gaat en niet over een individueel verschijnsel. Om meerwaarde te bekomen, ‘moet de geldbezitter op de markt een waar weten te vinden, waar van verbruikswaarde de eigenaardige eigenschap heeft bron van waarde te zijn’, zo’n waar dus, waarvan het verbruiksproces tegelijk een proces van het scheppen van waarde is. En er bestaat zo’n waar. Het is de arbeidskracht van de mens. Het verbruik ervan is de arbeid en de arbeid creëert waarde. De geldbezitter koopt de arbeidskracht tegen haar waarde, die zoals elke andere warenwaarde bepaald wordt door de maatschappelijk-noodzakelijke arbeidstijd die nodig is voor haar vervaardiging (d.w.z. door de waarde van het onderhoud van de arbeider en zijn gezin). Als hij de arbeidskracht heeft gekocht, heeft de geldbezitter het recht deze te verbruiken, d.w.z. te dwingen een hele dag, bv. 12 uur, te werken. Intussen schept de arbeider in 6 uur (‘noodzakelijke’ arbeidstijd) een
D e economische leer van M arx
79
product dat zijn onderhoud dekt, en in de 6 volgende uren (‘meer’ arbeidstijd) creëert hij een door de kapitalist niet betaald ‘meerproduct’ of meerwaarde. Bijgevolg moeten in het kapitaal, vanuit het standpunt van het productieproces, twee delen onderscheiden worden: het vaste kapitaal, dat uitgegeven wordt voor productiemiddelen (machines, arbeidswerktuigen, grondstoffen, enz.) en waarvan de waarde (onmiddellijk of in gedeelten) onveranderd overgaat in het afgewerkte product, en het tijdelijk kapitaal, dat uitgegeven wordt voor arbeidskrachten. De waarde van dit kapitaal is niet onveranderlijk, ze neemt toe in het arbeidsproces door schepping van meerwaarde. Om dus de graad van uitbuiting van de arbeidskracht door het kapitaal weer te geven moet de meerwaarde niet vergeleken worden met het ganse kapitaal, maar alleen met het veranderlijke kapitaal. De meerwaardevoet, zoals Marx deze verhouding noemt, is in ons voorbeeld 6/6, d.w.z. 100%. De historische voorwaarde voor de opkomst van het kapitaal is ten eerste het ophopen van een bepaalde som geld in de handen van afzonderlijke personen bij een relatief hoog peil van de ontwikkeling van de warenproductie in het algemeen en ten tweede, de aanwezigheid van een ‘vrije’ arbeider, in dubbele zin — als vrij van elke druk of beperking op de verkoop van zijn arbeidskracht en vrij van grond en van productiemiddelen in het algemeen, een bedrijfsloze arbeider, een arbeider — ‘proletariër’ die alleen kan bestaan door de verkoop van zijn arbeidskracht. Het verhogen van de meerwaarde is mogelijk op twee manieren: door de verlenging van de arbeidsdag (‘absolute meerwaarde’) en door het verkorten van de noodzakelijke arbeidsdag (‘relatieve meerwaarde’). Bij de analyse van de eerste methode schetst Marx het grandioos beeld van de strijd van de arbeidersklasse voor het verkorten van de arbeidsdag en van de tussenkomst van de staatsmacht voor de verlenging van de arbeidsdag (14e-17de eeuw) en voor het verkorten ervan (de fabriekswetgeving van de 19de eeuw). Sinds de publicatie van ‘Het Kapitaal’ leverde de geschiedenis van de arbeidersbeweging in alle geciviliseerde landen ter wereld vele duizenden nieuwe feiten, die dit beeld illustreren. Bij de analyse van de productie van de relatieve meerwaarde onderzoekt Marx de drie voornaamste historische stadia van verhoging van de arbeidsproductiviteit door het kapitalisme: 1) de eenvoudige coöperatie; 2) de arbeidsverdeling en de manuctuur; 3) machinerie en
80
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
de zware industrie. Hoe diepgaand de fundamentele, typische kenmerken van de kapitalistische ontwikkeling hier door Marx worden blootgelegd, blijkt onder andere daaruit, dat de onderzoekingen van de zogenaamde ambachtsnijverheid in Rusland zeer rijk materiaal opleveren om de eerste twee van genoemde drie stadia te illustreren. Het revolutionerend effect van de zware machine-industrie, zoals die door Marx in 1867 werd beschreven, openbaarde zich in de loop van de daarop volgende halve eeuw in een reeks ‘nieuwe’ landen (Rusland, Japan, e.a.). Uiterst belangrijk en nieuw bij Marx is de analyse van de accumulatie van het kapitaal, d.w.z. van de verandering van een deel van de meerwaarde in kapitaal, en van het benutten van dit deel niet voor persoonlijke behoeften of grillen van de kapitalist, maar voor nieuwe productie. Marx wees op de fout van de hele vroegere klassieke politieke economie (vanaf Adam Smith), die ervan uitging dat de hele meerwaarde die omgevormd wordt tot kapitaal, bij het veranderlijk kapitaal komt. Maar in feite valt ze uiteen in productiemiddelen en veranderlijk kapitaal. Van enorme betekenis in het ontwikkelingsproces van het kapitalisme en van de omvorming ervan tot socialisme is de snellere toename van het deel van het vaste kapitaal (in de totale som van het kapitaal) in vergelijking met het deel van het veranderlijk kapitaal. De accumulatie van het kapitaal, die het verdringen van de arbeiders door de machine bespoedigt en aan ene pool rijkdom en aan de andere armoede in het leven roept, brengt ook het zogenaamde ‘industriële reserveleger’, een ‘relatief overschot’ aan arbeiders of de ‘kapitalistische overbevolking’ voort, die uiterst veelvormig wordt en het kapitaal in de mogelijkheid stelt uiterst snel de productie te verruimen. Deze mogelijkheid in verbinding met het krediet en de accumulatie van het kapitaal in de productiemiddelen biedt overigens de sleutel tot het begrijpen van de crises als gevolg van de overproductie, die periodisch uitbraken in de kapitalistische landen, aanvankelijk gemiddeld om de tien jaar, en later over langere en minder omlijnde tijdspannen. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de accumulatie van het kapitaal op basis van het kapitalisme en de zogenaamde oorspronkelijke accumulatie: het gedwongen isoleren van de arbeider van de productiemiddelen, het verjagen van de boeren van hun grond, diefstal van de gemeenschapslanderijen, het systeem van kolonieën
D e economische leer van M arx
81
en van staatsschulden, van protectionistische douanetarieven enz. ‘Oorspronkelijke accumulatie’ schept aan de ene pool de ‘vrije’ proletariër en aan de andere de geldbezitter, de kapitalist. Marx kenschetst de ‘historische tendens van de kapitalistische accumulatie’ in de volgende beroemde bewoordingen: ‘De onteigening van de directe producenten gebeurt met het meest meedogenloze vandalisme en onder druk van de gemeenste, smerigste, kleinzieligste en verwoedste hartstochten. De private eigendom, die door de arbeid van de eigenaar verworven werd (van boer en handwerker) en zo te zeggen gebaseerd is op de vergroeiing van de afzonderlijke zelfstandige arbeider met zijn arbeidsmiddelen, wordt verdrongen door de kapitalistische private eigendom, die berust op de uitbuiting van andermans formeel vrije arbeidskracht... Nu wordt niet meer de arbeider onteigend die alleen een zelfstandig bedrijf voert, maar de kapitalist, die vele arbeiders uitbuit. Deze onteigening voltrekt zich door het spel van de immanente wetten van de kapitalistische productie zelf, via de centralisatie van kapitalen. Eén kapitalist is de dood van vele anderen. Hand in hand met deze centralisatie of onteigening van vele kapitalisten door weinige ontwikkelt zich de coöperatieve vorm van het arbeidsproces op een steeds grotere schaal, de bewuste technische toepassing van de wetenschap, de planmatige exploitatie van de grond, de verandering van de arbeidsmiddelen in arbeidsmiddelen die slechts gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt, het economisch gebruiken van alle productiemiddelen van gecombineerde, maatschappelijke arbeid wordt gebruikt, het verstrengelen van alle volkeren in het net van de wereldmarkt en daarmee het internationale karakter van het kapitalistische bewind. Met de voortdurende vermindering van het aantal kapitaalmagnaten, die op alle voordelen van dit veranderingsproces beslag leggen en ze monopoliseren, groeit de massa van de ellende, onderdrukking, slavernij, degeneratie en uitbuiting, maar parallel daarmee ook de ontevredenheid van de arbeidersklasse, die in de leer gaat, zich verenigt en organiseert, gedragen door het mechanisme van het proces zelf van de kapitalistische productie. Het monopolie van het kapitaal wordt tot kluister van de productiewijze, die met en onder dit monopolie is gegroeid. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereikt het punt waarop ze niet langer met het kapitalistische omhulsel kunnen samengaan. Dit omhulsel barst. Het uur van de
82
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
kapitalistische private eigendom is geslagen. De onteigenaars worden onteigend.’ (‘Het Kapitaal’, dl. 1, blz. 22) Van het grootste belang en totaal nieuw is verder de analyse die Marx in dl. 2 van ‘Het Kapitaal’ geeft van de reproductie van het maatschappelijk kapitaal in zijn geheel. Ook hier neemt Marx niet het individuele, maar het massale verschijnsel, niet een miniem onderdeel van de economie in een maatschappij, maar de hele economie in haar totaliteit. Als correctie de boven vermelde fout van de klassieken deelt Marx de totale maatschappelijke productie in twee grote delen: 1) de productie van productiemiddelen en 2) de productie van verbruiksgeoderen, en onderzoekt hij in detail, aan de hand van cijfer-voorbeelden, de omloop van het maatschappelijk kapitaal in zijn geheel, zowel bij de reproductie in haar vroegere omvang als bij de accumulatie. In dl. 3 van ‘Het Kapitaal’ wordt het vraagstuk van de vorming van de gemiddelde winstvoet opgelost op basis van de waardenwet. Door Marx heeft de economische wetenschap een grote stap voorwaarts gedaan, doordat de analyse doorgevoerd wordt vanuit het standpunt van de massale economische verschijnselen, van het totaal van de maatschappelijke huishouding, en niet vanuit het standpunt van afzonderlijke gevallen of van de uiterlijke oppervlakkigheid van de concurrentie, waartoe de vulgaire politieke economie of de moderne ‘theorie van het maximale nut’ zich vaak beperken. Aanvankelijk analyseert Marx de oorsprong van de meerwaarde om daarna over te gaan tot het splitsen ervan in winst, interest en grondrente. De winst is de verhouding tussen de meerwaarde en het totale in de onderneming geïnvesteerde kapitaal. Het kapitaal van een ‘hoge organische samenstelling’ (d.w.z. met een overwicht van het vaste kapitaal op het veranderlijke, overwicht dat groter is dan het gemiddelde maatschappelijke) levert een winstmarge op beneden het gemiddelde. Het kapitaal van een ‘lage organische samenstelling’ levert een winstmarge op boven dat gemiddelde. De concurrentie tussen kapitalen, de vrije overgang van de ene bedrijfstak naar de andere herleidt de winstmarge in beide gevallen tot het gemiddelde. De som van de waarden van alle waren van de gegeven maatschappij valt samen met de som van de prijzen van de waren, maar in afzonderlijke ondernemingen en afzonderlijke takken van de warenproductie worden ze, onder invloed van de concurrentie niet volgens hun waarde verkocht, maar
D e economische leer van M arx
83
volgens productieprijzen, die gelijk zijn aan het geïnvesteerde kapitaal plus de gemiddelde winst. Op die manier is het algemeen bekende en onbetwistbare feit van de afwijking der prijzen van de waarden en van de gelijkheid van de winst door Marx verklaard op basis van de waardenwet, want de som der waarden van alle waren komt overeen met de som der prijzen. Maar het herleiden van de (maatschappelijke) waarde tot de (individuele) prijzen gebeurt niet op eenvoudige, directe manier, maar langs een ingewikkelde weg. Het is heel normaal, dat in de maatschappij van geïsoleerde warenproducenten, die alleen met elkaar verbonden zijn via de markt, de wetmatigheid niet anders tot uitdrukking kan komen, dan als gemiddelde maatschappelijke wetmatigheid, aangezien de individuele afwijkingen aan deze of gene kant wederzijds worden opgeheven. De toename van de arbeidsproductiviteit houdt een snellere groei in van het vaste kapitaal in vergelijking met het veranderlijke. Aangezien echter de meerwaarde een functie is van alleen het veranderlijke kapitaal, is het duidelijk dat, dat de winstvoet (verhouding van de meerwaarde tot het gehele kapitaal, maar niet alleen tot het veranderlijke deel ervan) de neiging heeft te dalen. Marx analyseert deze tendens in detail, alsook de omstandigheden die haar vervullen of tegenwerken. Zonder stil te staan bij de weergave van uiterst interessante passages van deel 3, gewijd aan woeker-, handels- en geldkapitaal, gaan we over tot het voornaamste, namelijk de theorie van de grondrente. De productieprijs van de landbouwproducten wordt als gevolg van de beperktheid van het bodemoppervlak dat in de kapitalistische landen volledig ingenomen wordt door privé-bedrijven, bepaald door de productiekosten niet op de gemiddelde maar op slechte grond en niet onder gemiddelde maar onder ongunstige omstandigheden van het op de markt brengen van het product. Het verschil tussen deze prijs en de productieprijs op betere bodem (resp. onder betere omstandigheden) levert de differentiële rente op. Marx voert een grondige analyse door van deze rente en toont aan, dat ze voortkomt uit verschillende vruchtbaarheid van de diverse grondstukken en uit de verschillende omvang van het in de grond geïnvesteerde kapitaal, en daarmee bewijst hij (vgl. de ‘Theorien über den Mehrwert’, waar de kritiek op Rodbertus bijzondere aandacht vraagt), volledig de vergissing van Ricardo, die meende dat de differentiële rente alleen zou ontstaan bij geleidelijke
84
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
overgang van betere naar slechtere grond. Integendeel, er is ook een omgekeerd proces werkzaam, nl. de overgang van één soort grond in een andere (dank zij de vooruitgang van de landbouwtechniek, de groei der steden, enz.); de ‘wet van de dalende bodemopbrengst’, waarom zoveel te doen is, blijkt een fundamentele dwaling te zijn, en een poging de tekorten, beperktheden en tegenstrijdigheden van het kapitalisme op de natuur te schuiven. Verder veronderstelt de gelijkheid van winst in alle takken van de industrie en van de economie in het algemeen volledige vrijheid van concurrentie, de vrijheid van het overbrengen van kapitaal van de ene productietak naar de andere. Intussen schept de private eigendom van de grond een monopolie en een hinderpaal voor de vrije overdracht. Door dit monopolie kunnen de landbouwproducten, die een lagere samenstelling van kapitaal en bijgevolg een hogere individuele winstvoet kennen, niet opgenomen worden in het volledig vrije proces van nivellering van de winstvoet. Het wordt de grondeigenaar als monopolist mogelijk de prijs boven het gemiddelde te houden; deze monopolieprijs brengt dan de absolute rente voort. De differentiële rente kan, zolang het kapitalisme bestaat, niet afgeschaft worden, wat met de absolute rente wel kan, bv. bij nationalisatie van de grond, die staatseigendom wordt. Een dergelijke overgang zou inhouden, dat het monopolie van de particuliere eigenaars ondermijnd wordt, dat de vrijheid van concurrentie in de landbouw meer consequent en vollediger tot haar recht komt. Dat is de reden, zoals Marx opmerkt, van de herhaalde progressieve burgerlijke eis in de loop van de geschiedenis tot nationalisatie van de grond, een eis die de meerderheid van de bourgeoisie wel afschrikt, omdat ze een ander en voor onze tijd zeer belangrijk en ‘gevoelig’ monopolie ‘het vuur aan de schenen legt’, nl. het monopolie van de productiemiddelen in het algemeen (Marx zelf heeft onovertroffen compact, duidelijk en begrijpelijk voor iedereen, zijn theorie van de gemiddelde winst van het kapitaal en van de absolute grondrente uitgelegd in zijn brief aan Engels van 2 augustus 1862). Met betrekking tot de geschiedenis van de grondrente is het belangrijk verder te verwijzen naar de analyse van Marx, die aantoont, dat de arbeidsrente (door het meerproduct dat de boer door zijn arbeid op de grond van de landheer produceert) verandert in productenrente of rente in natura (waarbij de boer het meerproduct op eigen grond
D e economische leer van M arx
85
produceert, maar krachtens ‘buiten-economische wang’ aan de landheer aflevert), en later in geldrente (dezelfde rente in natura, maar als gevolg van de warenproductie is ze geld geworden, de ‘obrok’ (een herendienstheffing in het oude Rusland) en tenslotte in kapitalistische rente, waarbij de landbouwondernemer de boer vervangt en de grond door landarbeiders laat bewerken. In verband met deze analyse van de ‘genese van de kapitalistische grondrente’ verwijzen we naar een aantal fundamentele (en voor achtergebleven landen als Rusland uiterst belangrijke) ideeën van Marx over de ontwikkeling van het kapitalisme in de landbouw. ‘De verandering van rente in natura in geldrente gaat... noodzakelijkerwijs niet alleen gepaard met, maar wordt zelfs voorafgegaan door de vorming van een klasse van bezitloze en zich tegen geld verhurende dagloners. In de periode van haar ontstaan, waarin deze klasse nog slechts sporadisch optreedt, is bij de beter gesitueerde renteplichtige boeren dan ook noodzakelijkerwijze de gewoonte ontstaan, gehuurde landarbeiders voor eigen rekening uit te buiten, net als onder het feodalisme, toen rijkere lijfeigen boeren zelf op hun beurt lijfeigen landarbeiders in dienst namen. Deze boeren krijgen zodoende geleidelijk een kans een bepaald vermogen bijeen te brengen en zelf toekomstige kapitalisten te worden. Onder de oude grondbezitters die een eigen bedrijf hebben ontstaat op deze wijze een broeiplaats voor kapitalistische pachters, wiens ontwikkeling bepaald wordt door de algemene ontwikkeling van de kapitalistische productie buiten de landbouw’ (‘Het Kapitaal’ deel 3, 322). ‘De onteigening en het verjagen van een gedeelte van de plattelandsbevolking maken niet alleen arbeiders met hun bestaansmiddelen en werktuigen vrij voor het industriekapitaal, ze doen ook een binnenlandse markt ontstaan’ (‘Het Kapitaal’, deel 1, 778). De verpaupering en ruïnering van de plattelandsbevolking werkt op haar beurt het ontstaan van een reserveleger van arbeiders voor het kapitaal in de hand. In elk kapitalistisch land ‘is een gedeelte van de plattelandsbevolking bijgevolg voortdurend klaar om naar de stads- of manufactuurbevolking over te gaan... (manufactuur hier in de zin van alle niet-agrarische industrie). Er is dus een voortdurende bron van relatieve overbevolking... De landarbeider wordt daarom op het minimumloon gehouden en staat met één been altijd in het moeras van het pauperisme!’ (‘Het Kapitaal’, deel 1, 668). De private eigendom van de boer van grond, die hij zelf bewerkt, vormt de basis van het
86
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
kleinbedrijf en is voorwaarde voor de bloei ervan. Dit kleinbedrijf is evenwel alleen met een beperkte, primitieve structuur van de productie en van de maatschappij te verenigen. In het kapitalisme is er ‘tussen uitbuiting van boeren en uitbuiting van industrieproletariaat alleen een vormverschil. De uitbuiter is dezelfde, nl. het kapitaal. Afzonderlijke kapitalisten buiten afzonderlijke boeren uit d.m.v. hypotheken en woeker, de kapitalistenklasse buit de boerenklasse uit d.m.v. staatsbelastingen.’ (‘Die Klassenkämpfe in Frankreich’). ‘De percelen van de boer zijn alleen nog maar een voorwendsel, dat de kapitalist toelaat winst, pacht en interest uit de grond te halen en dat hij het aan de landbouwer overlaat er zijn arbeidsloon uit te halen’. (‘De achttiende brumaire’). In de regel staat de boer aan de kapitalistische maatschappij, d.w.z. aan de kapitalistenklasse, een deel van zijn arbeidsloon af en ‘wordt verlaagd tot het peil van de Ierse pachter’, ‘en dit onder het voorwendsel dat hij een private eigenaar is’ (‘Die Klassenkämpfe in Frankreich’). Waarin bestaat ‘een van de oorzaken van het feit dat de graanprijs in landen met overheersend klein grondeigendom lager genoteerd staat dan in de landen met kapitalistische productiewijze?’ (‘Het Kapitaal’, deel 3, 340). Daarin dat de boer aan de maatschappij (d.w.z. aan de kapitalistenklasse) een gedeelte van het meerproduct gratis afstaat. ‘De lage prijs’ (van graan en andere landbouwproducten) ‘is bijgevolg het resultaat van de armoede der producenten en niet in het minst van de productiviteit van hun arbeid’ (‘Het Kapitaal’, deel 3, 340). De kleine grondeigendom, die de gewone vorm van het kleinbedrijf is, wordt onder het kapitalisme gedegradeerd, vernietigd en tot ondergang gebracht. ‘De kleine grondeigendom sluit van nature de ontwikkeling van de maatschappelijke productiekrachten van de arbeid uit, alsook de maatschappelijke vormen van de arbeid, de maatschappelijke concentratie van kapitalen, veeteelt op grote schaal en progressieve toepassing van de wetenschap. Woeker en het belastingsstelsel brengen het overal onvermijdelijk tot verarming. Het gebruiken van het kapitaal voor het kopen van grond onttrekt dit kapitaal aan de investering in de bewerking van die grond. Voortdurende versplintering van de productiemiddelen en isolement van de producenten zelf.’ (Coöperaties van kleine boeren, die een zeer grote burgerlijk-progressieve rol spelen, kunnen deze tendens alleen maar verzwakken, zonder haar nochtans op te heffen; men mag ook niet vergeten, dat deze coöperaties de rijkere boeren veel te bieden hebben, de massa van dorpsarmen echter zeer weinig,
D e economische leer van M arx
87
bijna niets, en dat de coöperaties bovendien zelf uitbuiters worden van loonarbeid.) ‘Ontzaglijke verkwisting van menselijke kracht. Een steeds verder gaande verslechtering van productievoorwaarden en steeds duurdere productiemiddelen vormen een noozakelijke wetmatigheid van de kleine grondeigendom.’ (‘Het Kapitaaal’, deel 3, 31). Het kapitalisme verandert het productieproces, zowel in de landbouw als in de industrie, alleen ten koste van het ‘martelaarschap der producenten’. ‘De verspreiding van de landarbeiders over grotere oppervlakten breekt tegelijk hun weerstandskracht, terwijl die van de stedelijke arbeiders door de concentratie vergroot wordt. Evenals in de hedendaagse industrie wordt in de moderne (kapitalistische) landbouw de toenemende productiekracht en de toenemende beweeglijkheid van de arbeid gekocht ten koste van verwoesting en verdwijning van deze arbeidskracht. Bovendien is elke vooruitgang van de kapitalistische landbouw niet alleen een vooruitgang in de kunst om de arbeider, maar in de kunst om de bodem te beroven...De kapitalistische productie ontwikkelt dus de techniek en de combinatie van het maatschappelijke productieproces alleen via een gelijktijdige ondermijning van de bronnen van elke rijkdom, nl. de grond en de arbeider.’ (‘Het Kapitaal’, dl 1, einde 13de hoofdstuk). .
88
4 Het socialisme Uit het voorgaande blijkt, dat Marx de onvermijdelijkheid van de omvorming van de kapitalistische maatschappij in een socialistische geheel en uitsluitend afleidt uit de economische bewegingswet van de moderne maatschappij. De vermaatschappelijking van de arbeid, die in duizendvoudige vorm met een steeds grotere snelheid voortschrijdt en een halve eeuw na de dood van Marx zeer aanschouwelijk tot uiting komt in de groei van het grootbedrijf, kartels, syndicaten en trusts, maar ook in de enorme toename van de omvang en de macht van het financierskapitaal, is de belangrijkste materiële basis voor de onvermijdelijke komst van het socialisme. De intellectuele en morele motor, de fysieke uitvoerder van deze omvorming is het door het kapitalisme zelf geschoolde proletariaat. Zijn strijd tegen de bourgeoisie, die tot uiting komt in verschillende en steeds inhoudelijkere vormen, wordt onvermijdelijk een politieke strijd, die gericht is op de verovering van de politieke macht door het proletariaat (‘dictatuur van het proletariaat’). De vermaatschappelijking van de productie moet leiden tot de overgang van de productiemiddelen in de eigendom van de maatschappij en tot de ‘onteigening van de onteigenaars’. Een enorme verhoging van de arbeidsproductiviteit, verkorting van de arbeidsdag, vervanging van de resten, de puinhopen van het primitieve, op verbrokkelde kleinbedrijf door collectieve vervolmaakte arbeid, zijn de directe gevolgen van deze overgang. Het kapitalisme verbreekt definitief de band tussen landbouw en industrie, maar het bereidt in zijn hoogste ontwikkeling nieuwe elementen voor om deze band te herstellen, om industrie en landbouw te verenigen op basis van een bewuste toepassing van de wetenschap en van een combinatie van de collectieve arbeid, van een nieuwe spreiding van de bevolking (waarbij de verwaarlozing, het verslotene en de verwildering van het platteland zowel als de tegennatuurlijke opeenhoping van enorme massa’s in de grote steden tegengegaan wordt.). De hoogste vormen van het moderne kapitalisme bereiden een nieuwe gezinsvorm, nieuwe
H et socialisme
89
verhoudingen in de positie van de vrouw en in de opvoeding van opgroeiende generaties voor: vrouwen- en kinderarbeid, ontbinding van het patriarchale gezin door het kapitalisme nemen in de moderne maatschappij onvermijdelijk de vreselijkste, afschuwelijkste en meest catastrofale vormen aan. Niettegenstaande ‘schept’ de grote industrie door de beslissende rol die ze vrouwen, de opgroeiende jeugd en kinderen van beide geslachten in het maatschappelijk georganiseerde productieproces buiten de sfeer van het huishouden toebedeelt, een nieuwe economische basis voor een hogere vorm van het gezin en van de verhoudingen tussen de geslachten. Het is natuurlijk even absurd de christelijk-Germaanse gezinsvorm als absoluut te beschouwen als de vorm van de Romeinen of de Grieken of van het Oude Oosten, die overigens in hun onderlinge verbondenheid één historische ontwikkelingsreeks vormen. Even duidelijk is het, dat de samenstelling van gecombineerd arbeidspersoneel bestaande uit individuen van beide geslachten en van de meest uiteenlopende leeftijdsgroepen, een samenstelling die in haar primitief grove kapitalistische vorm, waar de arbeider er is voor het productieproces maar niet het productieproces voor de arbeider, een pesthaard is van verderf en slavernij, in gunstige omstandigheden moet omslaan in een bron van humane ontwikkeling (‘Het Kapitaal’, deel 1, slot van hfdst. 13). Het fabriekssysteem toont ons ‘de kiem van de opvoeding in de toekomst, waarin voor alle kinderen boven een bepaalde leeftijd de productieve arbeid zal verbonden zijn met onderwijs en gymnastiek, niet alleen als middel tot opvoering van de maatschappelijke productie, maar als enige methode voor het voortbrengen van volledig ontwikkelde mensen.’ Het socialisme van Marx voert ook de problemen van nationaliteit en staat op dezelfde historische grondslag terug, niet enkel in de zin van een verklaring van het verleden, maar ook in de zin van het onbevangen uitzien naar de toekomst en van een moedige praktische activiteit die gericht is op de verwezenlijking van die toekomst. De naties zijn een onvermijdelijk product en een onvermijdelijke vorm van het burgerlijke tijdperk van de maatschappelijke ontwikkeling. Ook de arbeidersklasse kan niet sterk of volwassen worden en zich vormen zonder ‘zichzelf binnen de grenzen van de natie te stellen’ zonder ‘nationaal’ te zijn (‘zij het dan ook helemaal niet in de zin van de bourgeoisie’). Maar de ontwikkeling van het kapitalisme verbreekt steeds meer de nationale barrières, vernietigt de nationale afzondering,
90
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
en vervangt de nationale antagonismen door klassenantagonismen. In de ontwikkelde kapitalistische landen is het daarom een voldongen feit dat ‘de arbeiders geen vaderland hebben’ en dat ‘de krachtenbundeling’ van de arbeiders ten minste in de beschaafde landen ‘een van de voornaamste voorwaarden is ter bevrijding van het proletariaat’ (‘Het Communistisch Manifest’). De staat, die georganiseerd geweld is, werd op een bepaald punt van de maatschappelijke ontwikkeling een noodzaak, toen de maatschappij uiteenviel in onverzoenlijke klassen, toen ze niet meer kon voortbestaan zonder ‘macht’, die schijnbaar boven de maatschappij komt te staan en zich tot op zeker niveau daarvan heeft afgezonderd. De staat, die midden in de klassenstrijd is ontstaan, wordt een ‘staat van de sterkste economisch heersende klasse, die door zijn tussenkomst ook tot de politiek heersende klasse wordt en zo nieuwe middelen in handen krijgt om de onderdrukte klasse klein te houden en uit te buiten. De antieke staat bv. was in de eerste plaats een staat van slavenhouders ter onderdrukking van de slaven, net als de feodale staat het orgaan was van de adel ter onderdrukking van lijfeigenen en horige boeren, en de moderne parlementaire staat een werktuig is tot uitbuiting van de loonarbeiders door het kapitaal’ (Engels in ‘De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat’, waarin hij zijn opvattingen en die van Marx uiteenzet). Zelfs de meest vrije en progressieve vorm van de burgerlijke staat, de democratische republiek, ruimt dit feit geenszins uit de weg, maar wijzigt alleen de vorm (banden tussen regering en beurs, directe en indirecte omkoping van ambtenaren en van de pers enz.). Het socialisme, dat tot de opheffing van de klassen leidt, leidt terzelfdertijd tot de opheffing van de staat. ‘De eerste daad’, schrijft Engels in zijn ‘Anti-Dühring’, ‘waardoor de staat als werkelijke vertegenwoordiger van de hele maatschappij optreedt — namelijk de onteigening van de productiemiddelen in naam van de gehele maatschappij — is terzelfdertijd zijn laatste zelfstandige daad als staat. Het ingrijpen van de staatsmacht in de maatschappelijke verhoudingen wordt in de verschillende gebieden, het ene na het andere, overbodig en zal uiteindelijk zichzelf opheffen. In plaats van een regering over personen komt het beheren van zaken en het leiden van productieprocessen. De staat wordt niet afgeschaft, hij sterft af.’ ‘De maatschappij, die de productie op basis van een vrije en gelijke associatie van producenten herorganiseert, zal de hele staatsmachine een plaats toewijzen waar ze thuishoort: in het museum van oudheden,
H et socialisme
91
naast spinnewiel en bronzen bijl’ (Engels in ‘De oorsprong van het gezing, van de particuliere eigendom en van de staat’). Met betrekking tot de houding van Marx’ socialisme tegenover het kleine boerenbedrijf, dat in het tijdperk van de onteigening van de onteigenaars zal blijven bestaan, dient gewezen op een verklaring van Engels, waar hij Marx’ ideeën weergeeft: ‘... Als we in het bezit zijn van de staatsmacht, zullen we er niet eens over piekeren hoe de kleine boeren met geweld te onteigenen (met dan wel zonder schadeloosstelling), zoals we dit met de grootgrondbezitters zullen moeten doen. Onze taak is in de eerste plaats het privébedrijf van de kleine boer te doen overgaan in coöperatieve eigendom, niet met geweld, maar door voorbeeld en door het aanbieden van maatschappelijke hulp voor dit doel. Dan zullen we uiteraard voldoende middelen hebben om de boer de voordelen van zulk een overgang te bewijzen, voordelen die hem nu al duidelijk moeten worden gemaakt’ (Engels, ‘Zur Agrarfrage im Westen’, p. 17).
92
5 De tactiek van de klassenstrijd van het proletariaat Na reeds in de jaren 1844-1845 het als een van de hoofdgebreken van het oude materialisme te hebben uiteen gezet, dat het de voorwaarden van de revolutionaire praktische activiteit niet kon begrijpen en de betekenis ervan niet naar waarde wist te schatten, wijdde Marx zijn hele leven lang, naast theoretisch werk, zijn onvermoeide aandacht aan problemen van tactiek van de klassenstrijd van het proletariaat. Alle werken van Marx, en vooral zijn in 1913 gepubliceerde correspondentie met Engels in vier delen, bieden in dit opzicht geweldig materiaal. Dit materiaal is nog verre van verzameld, nog niet samengevat, onderzocht of bewerkt. We moeten ons hier dan ook beperken tot zeer algemene en korte opmerkingen, waarbij we onderstrepen dat Marx het materialisme zonder deze kant terecht als half, eenzijdig en levenloos beschouwde. Marx legde de voornaamste taak van de tactiek van het proletariaat vast strikt overeenkomstig met alle grondgedachten van zijn materialistisch-dialectische wereldbeschouwing. Alleen door objectief rekening te houden met het totaal van wederzijdse betrekkingen van alle klassen zonder uitzondering van een gegeven maatschappij, en dus ook met de objectieve ontwikkelingstrap van deze maatschappij, alsook met de wederzijdse betrekkingen tussen die maatschappij en andere maatschappijen, kan de basis voor een juiste tactiek van de progressieve klasse gelegd worden. Alle klassen en landen worden hierbij niet statisch, maar dynamisch bekeken, d.w.z. niet in onbeweeglijke maar in beweeglijke toestand (dynamiek waarvan de wetten voortvloeien uit de economische bestaansvoorwaarden van elke klasse). De beweging wordt op haar beurt niet alleen vanuit het standpunt van het verleden maar ook vanuit het standpunt van de toekomst, en niet volgens banale begrippen van de ‘evolutionisten’, die alleen langzame veranderingen zien, maar dialectisch: ‘In de grote historische ontwikkelingen’, schreef Marx aan Engels, ‘zijn 20 jaar niet
D e tactiek van de klassenstri j d van het proletariaat
93
meer dan één dag, hoewel er dagen zijn waarin zich 20 jaar concentreren’ (‘Briefwisseling’, dl. 3, blz. 127). Op elke trap van de ontwikkeling, op elk ogenblik moet de tactiek van het proletariaat met deze objectief onvermijdelijke dialectiek van de geschiedenis van de mensheid rekening houden, enerzijds door die te benutten voor de ontwikkeling van het bewustzijn, de kracht en strijdvaardigheid van de progressieve klasse in perioden van politieke stagnatie en de slakkengang van een zogenaamd ‘vreedzame’ ontwikkeling anderzijds voor het richten van deze activiteiten op het ‘einddoel’ van de beweging van de gegeven klasse en het aankweken bij deze klasse van de bekwaamheid om de grote opdrachten in de grote dagen ‘waarin 20 jaar zijn geconcentreerd’ praktisch op te lossen. In deze kwestie zijn twee overwegingen van Marx van bijzonder belang: de eerste in ‘De armoede van de filosofie’ over de economische strijd en de economische organisatie van het proletariaat, de tweede in ‘het Communistisch Manifest’ over zijn politieke taken. De eerste overweging luidt: ‘De grote industrie brengt een massa elkaar onbekende mensen op één plaats bijeen. De concurrentie verdeelt hun belangen. Maar het behoud van het arbeidsloon, wat van gemeenschappelijk belang is tegenover de patroon, verenigt hen in een gemeenschappelijke gedachte van verzet en coalitie... De coalities, die aanvankelijk geïsoleerd zijn, vormen zich tot groepen, en het in stand houden van de bonden van de arbeiders tegen het voortdurend zich verenigende kapitaal wordt voor hen een grotere noodzaak dan het behoud van het arbeidsloon... In deze strijd, die een waarachtige burgeroorlog is, verenigen en ontwikkelen zich alle elementen voor de komende veldslag. Als eenmaal dit punt bereikt is, neemt de coalitie een politiek karakter aan.’ We hebben hier te doen met het programma en de tactiek van de economische strijd en van de vakbondsbeweging voor de komende decennia, voor heel de lange periode van krachtenverzameling van het proletariaat voor ‘de komende slag’. Daarbij komen nog talrijke verwijzingen van Marx en Engels naar het voorbeeld van de Engelse arbeidersbeweging, hoe de industriële ‘welvaart’ aanleiding is tot pogingen ‘de arbeiders te kopen’ (‘Briefwisseling met Engels’, I, 136), hen van de strijd af te leiden; hoe de ‘welvaart’ de arbeiders algemeen gezien ‘demoraliseert’ (II, 218); hoe het Engelse proletariaat ‘verburgerlijkt’, — hoe dit ‘meest burgerlijke land’ (nl. Engeland) ‘er blijkbaar op uit is uiteindelijk naast de bourgeoisie een bourgeoisie van
94
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
de aristocratie en een bourgeoisie van het proletariaat te hebben’ (II, 290); hoe zijn ‘revolutionaire energie’ verdwijnt; hoe langer of korter tijd gewacht moet worden ‘op de bevrijding der Engelse arbeiders van hun schijnbare burgerlijke corruptheid’ (III, 127); hoe het de Engelse arbeidersbeweging ontbreekt aan ‘het vuur van de oude Chartisten’ (III, 305); hoe de Engelse arbeidersleiders verworden tot iets ‘tussen de radicale bourgeois en de arbeider’ (over Holyoake, IV, 209); hoe er krachtens het monopolie van Engeland ‘niets aan te vangen is met de Britse arbeiders, zolang dit monopolie niet wordt doorbroken’ (IV, 433). De tactiek van de economische strijd in verband met het algemene verloop (en de afloop) van de arbeidersbeweging wordt hier beoordeeld vanuit een merkwaardig breed, alzijdig, dialectisch en waarlijk revolutionair standpunt. Het ‘Communistisch Manifest’ heeft in verband met de tactiek van de politieke strijd de hoofdstelling van het marxisme naar voren gebracht: ‘de communisten strijden in naam van de naastbijliggende doeleinden en belangen van de arbeidersklasse, maar tegelijk vormen ze de steun voor de toekomst van de beweging’. In naam hiervan ondersteunde Marx in 1848 de partij van de ‘landbouwrevolutie’ in Polen, ‘dezelfde partij die de opstand van Krakau in 1846 veroorzaakte’. In het Duitsland van 1848-1849 ondersteunde Marx de extreem revolutionaire democratie en heeft nadien nooit zijn woorden in verband met de tactiek teruggenomen. De Duitse bourgeoisie beschouwde hij als een element, dat ‘van het begin af al geneigd was het volk te verraden’ (alleen een bondgenootschap met de boeren kon de bourgeoisie de volledige verwezenlijking van haar taak verzekeren) ‘en een compromis te sluiten met de gekroonde vertegenwoordigers van de oude maatschappij’. Dit is dan de door Marx gegeven slotanalyse van de klassenpositie van de Duitse bourgeoisie in het tijdperk van de burgerlijk-democratische revolutie, een analyse die trouwens een voorbeeld is van het materialisme, dat de maatschappij in haar beweging beschouwt en daarbij niet alleen van het standpunt van de beweging achteruit: ‘...zonder geloof in zichzelf, zonder geloof in het volk, dat mort tegenover de top en siddert tegenover de bodem;... geïntimideerd door de wereldstorm... nergens energie, overal plagiaat;... zonder initiatief,... een verdomde grijsaard, die ertoe veroordeeld is in zijn seniele belangen leiding te geven aan de eerste opwellingen van een jong en gezond volk...’ (‘Neue Rheinische Zeitung’, 1848).
D e tactiek van de klassenstri j d van het proletariaat
95
Ongeveer 20 jaar later noemde Marx in een brief aan Engels het de oorzaak van het mislukken van de revolutie van 1848, dat de bourgeoisie indertijd de rust met het knechtschap had verkozen boven het enige perspectief van strijd voor de vrijheid. Toen het tijdperk van de revoluties van 1848-1849 afgelopen was, kwam Marx op tegen elk spelen met de revolutie (Schapper-Willich en de tegen hem gevoerde polemiek) en eiste hij dat men zou kunnen arbeiden in het nieuwe tijdperk dat schijnbaar ‘vreedzaam’ nieuwe revoluties voorbereidde. In welke geest deze arbeid volgens Marx moest worden verricht, blijkt uit zijn beoordeling van de toestand in Duitsland ten tijde van de donkerste reactie, nl. in 1856: ‘De hele zaak zal in Duitsland ervan afhangen of er een mogelijkheid bestaat de proletarische revolutie door een tweede uitgave van de boerenoorlog te ondersteunen’ (‘Briefwisseling’ II, 108). Zolang de democratische (burgerlijke) revolutie in Duitsland niet voltooid was, richtte Marx in de tactiek van het socialistische proletariaat zijn aandacht op het ontplooien van de democratische energie van de boeren. Hij meende dat Lasalle ‘objectief een verraad pleegde’ aan de arbeidersbeweging ten gunste van de Pruisen, overigens juist omdat Lasalle de jonkers en het Pruisische nationalisme in de hand werkte. Bij een gedachtenwisseling met Marx naar aanleiding van een voorgenomen gemeenschappelijke verklaring in de pers schreef Engels in 1865, ‘dat het in een landbouwland gemeen was in naam van de industriearbeiders alleen de bourgeois aan te vallen, terwijl de patriarchale “rantseluitbuiting” van de landarbeiders van de feodale adel helemaal vergeten wordt’ (III, 217). In de periode 1864-1870, toen het tijdperk van het voltrekken van de burgerlijk-democratische revolutie in Duitsland op zijn einde liep, het tijdperk waarin de uitbuitersklassen in Pruisen en Oostenrijk ervoor streden deze revolutie op een of andere manier van bovenaf te voltrekken, veroordeelde Marx niet alleen Lasalle, die met Bismarck ‘geflirt’ had, maar wees hij ook Liebknecht terecht, die verviel in een ‘Austrofilie’ en het particularisme verdedigde; Marx eiste een revolutionaire tactiek, die evenzeer genadeloos het austrofilisme als Bismarck bestreed, een tactiek die niet haar huif zou keren naar de ‘overwinnaar’, nl. de Pruisische Junker, maar die onmiddellijk de revolutionaire strijd weer zou opnemen tegen deze laatste, en nog wel op een basis die door de militaire overwinningen van Pruisen was gecreëerd. In het
96
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN D E L E E R VA N K A R L M A R X
beroemde Adres aan de Internationale van 9 sept. 1870 waarschuwde Marx het Franse proletariaat voor een voortijdige opstand; toen deze dan toch uitbrak (1871) verwelkomde Marx enthousiast het revolutionaire initiatief van de massa’s, deze ‘hemelbestormers’ (Brief van Marx aan Kugelmann). Een nederlaag van de revolutionaire actie in deze, net als in vele andere situaties was vanuit het standpunt van Marx voor het hele verloop en de afloop van de proletarische strijd een minder kwaad dan het afzien van het eens ingenomen standpunt, dan het capituleren zonder strijd: zo’n capitulatie zou het proletariaat gedemoraliseerd en zijn strijdvaardigheid ondermijnd hebben. Marx, die de toepassing van legale strijdmiddelen tijdens politieke stagnatie en heerschappij van de burgerlijke legaliteit zeker op waarde wist te schatten, veroordeelde in de jaren 1877-1878, na de uitvaardiging van de Socialistenwet, zeer scherp de ‘revolutiefrasen’ van Most, om zich niet minder heftig, zo nog heftiger te keren tegen het opportunisme, dat zich toen een bepaalde tijd van de officiële sociaaldemocratische partij meester had gemaakt, toen deze niet onmiddellijk kracht, standvastigheid en een revolutionaire houding had getoond, noch de bereidheid in antwoord op de uitzonderingswet over te gaan tot de illegale strijd.
97
Het marxisme vandaag
Leon Trotski
Geschreven in 1939 als voorwoord bij de uitgave van ‘Het Kapitaal’ van Marx zoals het werd ingekort door Otto Rühle. Deze versie is overgenomen vanop marxists.org
98
Inhoud De methode van Marx Marxisme en officiële wetenschap De wet van de arbeidswaarde Ongelijkheid en uitbuiting Concurrentie en monopolie De concentratie van het bezit en de groei van de klassentegenstellingen Is de leer van Marx verouderd? A. De “Verelendungstheorie” B. Het reserveleger en de nieuwe onderklasse van werklozen C. De ondergang van de middenstand D. Industriële crisissen E. De “theorie van de ineenstorting” Het verval van het kapitalisme Fascisme en New Deal Anomalie of norm? De klok achteruitzetten Productiemiddelen en privaat bezit De onvermijdelijkheid van het socialisme De onvermijdelijkheid van de socialistische revolutie De ideale spiegel van het kapitalisme Moederland en kolonies Planmatige wereldeconomie
100 102 103 105 105 107 109 110 112 113 115 116 117 118 120 122 123 124 126 127 128 131
H et marxisme vandaag
99
Verschillende argumenten van Marx, met name in het eerste, moeilijkste hoofdstuk van “Het Kapitaal”, zullen de niet-ingewijde lezer veel te wijdlopig en abstract toeschijnen, hem veel te veel aan haarkloverij doen denken. In werkelijkheid is dit het gevolg van het feit dat men niet gewoon is om overbekende feiten op wetenschappelijke wijze te benaderen. De goederen zijn zo’n alomtegenwoordig, vanzelfsprekend en vertrouwd onderdeel van ons dagelijks leven geworden, dat wij er zelfs niet aan denken ons af te vragen waarom de mensen afstand doen van belangrijke voorwerpen, die nodig zijn om in leven te blijven, in ruil voor kleine schijfjes goud en zilver, die geen enkel praktisch nut hebben. En dit geldt niet alleen voor de handelswaar. Letterlijk alles wat op goederenverkeer betrekking heeft, schijnt als vanzelfsprekend te worden aanvaard, zonder nader onderzoek, alsof het de natuurlijke grondslag is van de menselijke verhoudingen. En toch, terwijl de menselijke arbeid, de grondstoffen, werktuigen en machines, de arbeidsverdeling voor ons allen nuchtere realiteiten zijn, blijven de noodzakelijkheid van het verdelen van de afgewerkte producten onder de deelnemers aan het arbeidsproces en de anderen, alsmede factoren als handelswaar, geld, lonen, kapitaal, winst, belasting en dergelijke, nog altijd half mystieke reflecties in de hoofden van de mensen, dat zij niet begrijpen en niet in hun macht hebben. Om deze te kunnen ontcijferen is een grondige wetenschappelijke analyse onmisbaar. In de Verenigde Staten, waar iemand die een miljoen bezit, een miljoen “waard” wordt genoemd, is het met de scherpe omlijning van de begrippen op dit gebied nog treuriger gesteld dan elders. Tot voor zeer kort schonk men in Amerika uiterst weinig aandacht aan het karakter van de economische verhoudingen. In het land met het machtigste economische stelsel bleef de economische theorie bij voortduring uitermate onvruchtbaar. Slechts de tegenwoordige ernstige crisis van het Amerikaanse economische leven heeft het publiek voor het eerst op onzachte wijze voor de basisproblemen van de kapitalistische maatschappij geplaatst. In ieder geval zal diegene die de gewoonte heeft om kritiekloos de gangbare ideologische beschouwingen over het economische ontwikkelingsproces te aanvaarden, zonder in het voetspoor van Marx de werkelijke aard van de handelswaar als grondslag van het kapitalistische organisme te hebben onderkend, ten allen tijde het vermogen blijven missen om een wetenschappelijk inzicht te verwerven in de allerbelangrijkste uitingen van onze tijd.
10 0
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
De methode van Marx De mens heeft, nadat hij de wetenschap tot ontwikkeling had gebracht als de kennis van de objectieve, telkens wederkerende verschijnselen in de natuur, hardnekkig en onverzettelijk gepoogd zichzelf van de wetenschap buiten te sluiten, en steeds zichzelf bijzondere privileges voor te behouden in de vorm van vermeend verkeer met bovenzinnelijke machten (godsdienst) of met buiten de tijd staande zedelijke voorschriften (idealisme). Marx maakte eens en voor altijd een einde aan deze noodlottige privileges en zag de mens als een natuurlijke schakel in het ontwikkelingsproces van de stoffelijke natuur, de menselijke samenleving als de organisatie van productie en distributie, en het kapitalisme als een stadium in de ontwikkeling van de menselijke samenleving. Alhoewel het niet in de bedoeling lag van Marx om de “eeuwige wetten” van de economie te ontdekken, ontdekte hij echter wel het bestaan van dergelijke wetten. De ontwikkelingsgeschiedenis van de menselijke samenleving is de geschiedenis van de opeenvolging van verschillende economische stelsels, welke ieder volgens hun eigen wetten functioneren. De overgang van het ene stelsel naar het andere wordt steeds bepaald door de groei van de productiekrachten, dat wil zeggen van de techniek en van de organisatie van de arbeid. Tot op een zeker punt zijn veranderingen op sociaal terrein kwantitatief van aard en brengen geen verandering in de grondslagen van de samenleving, dat wil zeggen in de heersende eigendomsverhoudingen. Maar op een gegeven ogenblik wordt een punt bereikt waarop de gerijpte productiekrachten niet langer binnen de perken van de oude eigendomsvormen te houden zijn; dan volgt een radicale verandering in de maatschappijorde, die met schokken gepaard gaat. De primitieve communistische maatschappij werd hetzij opgevolgd, hetzij aangevuld door de slavernij, deze op haar beurt door de lijfeigenschap met haar feodale bovenbouw ; de opkomst van de handelssteden deed in het Europa van de zestiende eeuw de kapitalistische orde ontstaan, welke vervolgens verschillende ontwikkelingsstadia doormaakte. In zijn “Kapitaal” bestudeert Marx niet de economie in het algemeen, doch de kapitalistische economie, welke haar eigen specifieke wetten bezit. Slechts terloops maakt hij melding van de karakteristieken van het kapitalisme.
H et marxisme vandaag
101
De gesloten economische huishouding van het primitieve boerengezin had geen behoefte aan een economisch stelsel, omdat zij aan de ene kant door de krachten van de natuur en aan de andere kant door die van de traditie werd beheerst. De gesloten natuurlijke economische huishouding van de Grieken en de Romeinen, welke op slavenarbeid was gebaseerd, werd beheerst door de wil van de slavenbezitter, wiens “plan” op zijn beurt rechtstreeks werd bepaald door de wetten van de natuur en de routine. Hetzelfde zou ook kunnen gezegd worden van het middeleeuwse landgoed met zijn lijfeigene boeren. In al deze gevallen waren de economische verhoudingen helder en doorzichtig in hun primitieve eenvoud. Maar met onze maatschappij is het een geheel ander geval. Deze heeft de oude, gesloten huishoudingen en de traditionele arbeidsmethoden vernietigd. De nieuwe economische verhoudingen hebben steden en dorpen, provincies en staten met elkaar in contact gebracht. De arbeidsverdeling is haar zegetocht over de aarde begonnen. Nadat zij traditie en sleur vernietigd hadden, zijn deze nieuwe krachten niet volgens een systematisch plan tot een nieuw evenwicht gekomen, doch veeleer buiten het menselijk bewustzijn en plannenmaken om. De onderlinge afhankelijkheid van mensen, groepen, klassen en staten, welk het gevolg is van de arbeidsverdeling, staat niet onder een bepaalde leiding. De mensen werken voor elkaar zonder elkaar te kennen, zonder zich op de hoogte te stellen van elkaars behoeften, in de hoop, en zelfs met de zekerheid dat hun onderlinge verhoudingen zich op de een of andere manier vanzelf wel zullen regelen. En over het algemeen doen zij dit ook, of liever, plachten het tot dusver te doen. Het is ten ene male onmogelijk om de oorzaken van de regelmatig weerkerende processen van de kapitalistische maatschappij te zoeken in het subjectieve bewustzijn, in de bedoelingen en plannen van haar leden. De wetmatigheden van het kapitalisme werden reeds geformuleerd voor de wetenschap er ernstig begon over na te denken. Tot op heden weet de overgrote meerderheid van de mensen niets af van de wetten die de kapitalistische economie beheersen. De gehele kracht van de methode van Marx was gelegen in de wijze waarop hij de economische verschijnselen benaderde, nl. niet vanuit de subjectieve gezichtshoek van bepaalde personen, doch vanuit het objectieve gezichtspunt van de ontwikkeling van de maatschappij als geheel, op
102
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
dezelfde manier waarop een belangstellende natuuronderzoeker een bijenkorf of mierenhoop benadert. Voor de economische wetenschap is van doorslaggevend belang wat de mensen doen en hoe ze handelen en niet wat zij zelf denken van hun daden en handelingen. De grondslag van de samenleving wordt niet gevormd door godsdienst en moraal, doch door arbeid en natuur. De methode van Marx is materialistisch, omdat zij redeneert vanuit het werkelijke bestaan naar het bewustzijn en niet omgekeerd. De methode van Marx is dialectisch omdat zij zowel de ontwikkeling van de natuur als van de maatschappij gadeslaat en deze ontwikkeling ziet als een voortdurende worsteling tussen tegenstrijdige machten. Marxisme en officiële wetenschap Marx heeft zijn voorlopers gehad. De klassieke economie — Adam Smith, David Ricardo — bereikte het hoogtepunt van haar bloei nog voor het kapitalisme oud geworden was, nog voor het de dag van morgen begon te vrezen. Marx heeft openlijk uitgesproken hoeveel hij aan deze beide grote, klassieke economen te danken heeft gehad. De basisfout van de klassieke economie ligt evenwel in haar veronderstelling dat het kapitalisme de natuurlijke menselijke bestaansvorm voor alle tijden is, in plaats van louter één speciaal historisch stadium in het ontwikkelingsproces van de maatschappij. Marx begon met een kritiek op deze economie, legde de fouten evenals de tegenstrijdigheden in het kapitalisme zelf bloot en toonde de onvermijdelijkheid aan van zijn ineenstorting. De wetenschap werkt nu eenmaal niet in de hermetisch afgesloten studeerkamer van de geleerde, doch in de levende maatschappelijke werkelijkheid. Alle belangen en hartstochten, die de maatschappij verscheuren, oefenen hun invloed uit op de ontwikkeling van de wetenschap, met name op die van de economie, de wetenschap van de rijkdom en de armoede. De strijd van de arbeiders tegen de kapitalisten genoodzaakte de theoretici van de burgerij om zich af te wenden van een wetenschappelijke analyse van het stelsel van exploitatie en bezig te houden met een blote beschrijving van economische feiten, een bestudering van het economische verleden en, wat oneindig veel erger is, een regelrechte vervalsing van de dingen zoals zij zijn, ter rechtvaardiging van het kapitalistisch systeem. De economische theorie die thans geleerd wordt aan de officiële onderwijsinstellingen en gepredikt
H et marxisme vandaag
103
in de burgerlijke pers, is rijk aan interessant feitenmateriaal, doch mist ten ene male het vermogen om het economisch proces als een geheel te zien, de wetten en perspectieven ervan te ontdekken en evenmin heeft zij er behoefte aan zoiets te doen. De officiële economie is dood. De wet van de arbeidswaarde In de tegenwoordige maatschappij is de ruilhandel de voornaamste band tussen mensen, Alle producten van arbeid, die in dit ruilproces worden ingeschakeld, worden goederen. Marx begon zijn onderzoek bij deze goederen en leidde uit deze essentiële kern van de kapitalistische maatschappij de maatschappelijke verhoudingen af die zich objectief baseerden op de grondslag van het ruilproces, onafhankelijk van de wil van de mens. Alleen volgens deze methode is het mogelijk het kernprobleem op te lossen hoe in de kapitalistische maatschappij, waarin ieder mens voor zichzelf denkt en niemand het voor allen doet, de onderlinge verhoudingen kunnen ontstaan tussen de verschillende voor het leven onmisbare onderdelen van de economie. De arbeider verkoopt zijn arbeidskracht, de boer brengt zijn product naar de markt, de geldschieter of bankier verstrekt leningen, de winkelier biedt een gamma aan van koopwaren, de industrieel bouwt een fabriek, de speculant koopt en verkoopt aandelen en obligaties. Allen hebben daarbij hun eigen bedoelingen en plannen, hun eigen streven naar loon of winst. Nochtans ontstaat uit deze chaos van het individuele streven een zeker economisch geheel, dat weliswaar niet harmonieus, doch innerlijk tegenstrijdig is, maar toch de maatschappij de mogelijkheid biedt, niet alleen om te bestaan, maar ook om zich verder te ontwikkelen. Dit betekent dat tenslotte de chaos in het geheel geen chaos is, dat hij op de een of andere wijze, zo al niet doelbewust, dan toch automatisch geregeld wordt. Het begrijpen van het mechanisme, waardoor de verschillende aspecten van het economisch proces tot een toestand van betrekkelijk evenwicht komen, komt neer op het ontdekken van de objectieve wetten van het kapitalisme. Inderdaad, de wetten, die de verschillende gebieden van de kapitalistische economie beheersen — lonen, prijzen, grondrente, winst, rente, krediet, de beurs — zijn talrijk en ingewikkeld. Maar in laatste instantie zijn zij terug te voeren op één enkele wet, die door Marx werd ontdekt en volledig bestudeerd, nl. de “wet van de arbeidswaarde”, welke inderdaad de uiteindelijke regulator is van de kapitalistische
10 4
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
economie. In wezen is deze wet uiterst eenvoudig. De maatschappij heeft een zekere reserve aan levende arbeidskracht tot haar beschikking. Wanneer deze op de natuur wordt aangewend, brengt deze kracht producten voort, die nodig zijn voor de bevrediging van de menselijke behoeften. Tengevolge van de arbeidsverdeling tussen onafhankelijke producenten nemen deze producten de vorm aan van goederen, die in een bepaalde verhouding tegen elkaar geruild worden, aanvankelijk rechtstreeks en later met behulp van goud of geld. De grondeigenschap van alle goederen, die deze tot op zekere hoogte onderling meetbaar maakt, is de menselijke arbeid, die er aan is besteed — abstracte arbeid, arbeid in het algemeen — de grondslag en de maatstaf van alle waarde. Arbeidsverdeling onder miljoenen verspreid wonende producenten leidt niet tot ontbinding van de maatschappij, omdat de goederen worden uitgewisseld naar de maatstaf van de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd die er aan besteed is. Door goederen al of niet te aanvaarden, beslist de markt, het kampterrein van het ruilproces, of zij al dan niet maatschappelijk-noodzakelijke arbeid in zich hebben en bepaalt daarmee de verhouding van de verschillende goederen welke de maatschappij nodig heeft en als gevolg daarvan ook de distributie van de arbeidskracht over de verschillende bedrijven. In werkelijkheid is wat zich op de markt afspeelt oneindig meer gecompliceerd dan wat hier in enkele zinnen is uiteengezet. Bewegend rond de waarde van de arbeid, fluctueren de prijzen boven en beneden hun eigenlijke waarde. De oorzaken van deze afwijkingen worden volledig verklaard in het derde deel van Marx’ “Kapitaal”, waarin het kapitalistisch overproductieproces als een geheel beschouwd, wordt beschreven. Hoe groot echter de verschillen tussen de prijzen en de waar van de goederen in speciale gevallen ook moge zijn, de som van alle prijzen is gelijk aan de som van alle waarden, want uiteindelijk staan alleen de waarden die door de menselijke arbeidskracht geschapen zijn ter beschikking van de maatschappij. De prijzen, ook die van trust en monopolies, zijn niet in staat deze grens te overschrijden. Waar de arbeid geen nieuwe waarden heeft geschapen, valt er zelfs voor Rockefeller niets te halen.
H et marxisme vandaag
105
Ongelijkheid en uitbuiting Indien echter de goederen tegen elkaar worden uitgewisseld overeenkomstig de hoeveelheid arbeid die er aan is besteed, hoe is het dan mogelijk dat uit de gelijkheid ongelijkheid ontstaat? Marx heeft dit probleem opgelost door een nader onderzoek in te stellen naar de bijzondere aard van een van deze goederen, welke aan alle andere goederen ten grondslag ligt, nl. de arbeidskracht. De eigenaar van productiemiddelen, de kapitalist, koopt arbeidskracht. Zoals alle andere goederen wordt deze gewaardeerd naar de hoeveelheid arbeid die er aan is besteed, dat wil zeggen naar de middelen voor het levensonderhoud dat nodig is om de arbeider intact te houden en zich te doen voortplanten. Maar het verbruik van dit goed, de arbeidskracht, komt neer op arbeid, dat wil zeggen op het scheppen van nieuwe waarden. De hoeveelheid van deze waarden is groter dan wat de arbeider zelf ontvangt en uitgeeft om in leven te kunnen blijven. De kapitalist koopt de arbeidskracht teneinde deze uit te buiten. Het is deze uitbuiting welke de oorzaak is van de ongelijkheid. Dat gedeelte van het product dat dient om de arbeider zelf in leven te houden, noemt Marx het noodzakelijk product. Het gedeelte dat de arbeider nog daarboven produceert, is de surplus-productie. Deze moet door de slaven zijn voortgebracht, anders zouden de slavenbezitters er geen slaven op na gehouden hebben. Surplusproductie moet ook door de lijfeigene zijn voortgebracht, ander zou de landadel geen baat gehad hebben bij de lijfeigenschap. Surplus-productie wordt ook, zij het in aanzienlijk grotere mate, voortgebracht door de loonarbeider, anders zou de kapitalist er geen behoefte aan hebben arbeidskracht te kopen. De klassenstrijd is niet anders dan de strijd om deze surplus- productie. Hij, die in het bezit is van deze surplus- productie, is meester van de situatie. Hij bezit de rijkdom, hij bezit ook de staat en beheerst de kerk, de gerechtshoven, de wetenschap en de kunst. Concurrentie en monopolie De verhoudingen tussen de kapitalisten die de arbeiders uitbuiten wordt beheerst door de concurrentie, welke van oudsher de voornaamste prikkel is geweest voor de kapitalistische vooruitgang. Grote ondernemingen profiteren van technische, financiële, organisatorische, economische en bovenal politieke voordelen boven kleine onderne-
10 6
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
mingen. Het grotere kapitaal, dat in staat is een groter aantal arbeiders uit te buiten, blijft onvermijdelijk overwinnaar in de strijd. Dat is de onveranderlijke grondslag van het proces van de concentratie en centralisatie van het kapitaal. Terwijl de ontwikkeling van de techniek erdoor bevorderd wordt, vernietigt de concurrentie geleidelijk aan niet alleen de tussenliggende lagen, doch evenzeer haar eigen basis. Op de lijken van de kleine en minder grote kapitalisten groeit een steeds kleiner wordende groep van steeds machtiger kapitalistische opperheren. Zo groeit onherroepelijk uit de eerlijke, democratische, progressieve concurrentie het schadelijke, parasiterende, reactionaire monopolie. De macht daarvan begon zich in de tachtiger jaren van de vorige eeuw te doen gelden, terwijl het zijn definitieve vorm kreeg rond de eeuwwisseling. Thans wordt de triomf van het monopolie openlijk erkend door de meest officiële vertegenwoordigers van de burgerlijke maatschappij. Toen echter Marx in de loop van zijn prognose voor het eerst het monopolie afleidde uit de inherente tendensen van het kapitalisme, beschouwde de burgerlijke wereld de concurrentie nog altijd als een eeuwige natuurwet. De uitschakeling van de concurrentie door het monopolie kenmerkt het begin van de vervalperiode van de kapitalistische maatschappij. De concurrentie was de scheppende hoofdader van het kapitalisme en de historische rechtvaardiging van de kapitalist. Tegelijkertijd betekent de uitschakeling van de concurrentie de verwording van de aandeelhouders tot maatschappelijke parasieten. De concurrentie had behoefte aan zekere vrijheden, aan een liberale atmosfeer, aan een democratisch regime, aan handelskosmopolitisme. Het monopolie kan niet buiten een zo autoritair mogelijk bewind, tariefmuren, “zijn eigen” grondstoffenbronnen en afzetgebieden (kolonies). De concentratie van het bezit en de groei van de klassentegenstellingen De kapitalisten en hun advocaten trachten op alle mogelijke manieren de werkelijke omvang van de concentratie van het kapitaal te verbergen voor de ogen van het volk, zowel als voor die van de belastingautoriteiten. Recht ingaande tegen de reële situatie, tracht de burgerlijke pers nog steeds de illusie te handhaven van een “democratische” verdeling van de kapitaalsbeleggingen. Ter bestrijding van de mar-
H et marxisme vandaag
107
xisten wijst de New York Times op het feit dat er drie tot vijf miljoen onafhankelijke werkgevers zijn. De naamloze vennootschappen, het is waar, vertegenwoordigen een grotere kapitaalsconcentratie dan die van deze drie à vijf miljoen onafhankelijke werkgevers en toch bezitten de Verenigde Staten slechts een half miljoen vennootschappen. Dit gescharrel met globale cijfers en gemiddelde aantallen heeft niet plaats om de dingen bloot te leggen zoals zij zijn, maar om ze te verbergen. Vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog tot 1923 daalde het indexcijfer voor fabrieken en werkplaatsen in de Verenigde Staten van 100 tot 98,7, terwijl de omvang van de industriële productie steeg van 100 naar 156,3. Tijdens de jaren van sensationele voorspoed (19231929), toen het leek alsof iedereen bezig was rijk te worden, daalde het aantal bedrijven van 100 tot 93,8 terwijl de productie toenam van 100 tot 113. En toch is de concentratie van de bedrijven, die gebonden zijn aan hun geweldige materiële omvang, ver achter gebleven op de concentratie van hun wezen, nl. van het bezit ervan. In 1929 bestonden er in de Verenigde Staten inderdaad 300.000 vennootschappen, zoals de New York Times terecht opmerkt. Hier moet alleen nog aan worden toegevoegd dat tweehonderd van deze vennootschappen, dus 0,07% van het gehele totaal, 49,2% van de activa van alle vennootschappen controleren. Vier jaar later was dit percentage reeds gestegen tot 56, terwijl het tijdens het bewind van president Roosevelt ongetwijfeld nog verder gestegen is. In deze tweehonderd leidende vennootschappen is de feitelijke macht eveneens in handen van een kleine minderheid. Hetzelfde proces voltrekt zich in de bank- en verzekeringsbedrijven. Vijf van de grootste verzekeringsmaatschappijen van de Verenigde Staten hebben niet alleen de overige maatschappijen in zich opgenomen, doch zelfs tal van banken. Het totaal aantal banken loopt terug, hoofdzakelijk door zogenaamde fusies, doch in werkelijkheid door annexaties. De omzetten namen snel toe. Boven de banken verrijst de oligarchie van de superbanken. Het bankkapitaal smelt samen met het industrieel kapitaal tot het financiële superkapitaal. Wanneer men aanneemt dat de concentratie in de industrie en het bankwezen voort blijft gaan aan het tempo van de afgelopen kwart eeuw — in werkelijkheid versnelt dit tempo nog steeds — zouden de monopolisten in de loop van de volgende kwart eeuw het gehele economische leven van het land aan zich getrokken hebben, zonder zelfs ook maar een penning voor de weduwe over te laten.
10 8
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
Wij voeren hier de statistieken van de Verenigde Staten aan, omdat deze nauwkeurig en frappant zijn. In wezen is echter dit concentratieproces internationaal van karakter. Gedurende al de uiteenlopend fasen van het kapitalisme, doorheen alle fasen van conjunctuurcyclussen, ongeacht het heersende politieke regime en onafhankelijk van vrede of gewapend conflict, gaat het concentratie-proces van alle grote vermogens in een steeds geringer wordend aantal handen voort en dit zal zich zonder ophouden blijven voortzetten. Tijdens de jaren van de Eerste Wereldoorlog, toen de volkeren uit hun wonden doodbloedden, toen de politieke instellingen van de burgerij zelf verpletterd lagen onder het gewicht van de nationale schulden, toen financiële stelsels in de afgrond wegzonken, de middenstand mee de diepte insleurend, maakten de monopolies groter winsten dan ooit uit het bloed en de modder. De machtigste vennootschappen in de Verenigde Staten voerden hun omzetten tijdens de oorlogsjaren tot het twee-, drie-, vier- en meervoudige op, terwijl de dividenden opliepen tot 300, 400, 900 en meer procent. In 1840, acht jaar voor de publicatie door Marx en Engels van het “Communistisch Manifest”, schreef de bekende Franse schrijver Alexis de Tocqueville in zijn werk “Democratie in Amerika”: “De grote rijkdom vertoont de neiging te verdwijnen, het aantal kleine vermogens daarentegen die om toe te nemen.” Deze opvatting is ontelbare malen opnieuw verkondigd met betrekking tot de Verenigde Staten, later in verband met de andere jonge democratieën Australië en NieuwZeeland. Natuurlijk was de opvatting van de Tocqueville reeds in zijn eigen tijd onjuist. En toch begon de eigenlijke concentratie van de rijkdom pas na de Amerikaanse burgeroorlog, aan de vooravond van dewelke de Tocqueville overleed. In het begin van de eeuw bezat twee procent van de bevolking van de Verenigde Staten reeds meer dan de helft van de totale rijkdom van het hele land. In 1929 bezat dezelfde twee procent al drie vijfden van de nationale rijkdom. Tegelijkertijd genoten 36.000 rijke families samen een even groot inkomen als elf miljoen gezinnen uit de midden- en de armere klassen. Tijdens de crisis van 1929- 1933 behoefden de monopolistische instellingen geen beroep te doen op de openbare liefdadigheid. Integendeel, zij groeiden steeds hoger uit boven de algemene inzinking van het nationaal economische leven. Tijdens de daarop volgende ongezonde industriële opleving in de broeikast atmosfeer van de New Deal hebben de monopoliehouders
H et marxisme vandaag
10 9
opnieuw dikke room van de melk afgeschept. Het aantal werklozen liep op zijn best terug van twintig tot tien miljoen. Tegelijkertijd had de bovenste laag van de kapitalistische samenleving — op zijn hoogst zesduizend volwassenen — fantastische dividenden. Dit werd met cijfers aangetoond door de Solicitor General Robert H. Jackson in zijn functie van Assistant Attomy General voor de anti-trustwetten van de Verenigde Staten. Maar het abstracte begrip “monopolie-kapitaal’ neemt voor ons de vorm aan van levend vlees en bloed. Praktisch wil het zeggen dat een handvol families, door banden van bloedverwantschap en gemeenschappelijke belangen hecht verbonden tot een exclusieve kapitalistische oligarchie, beschikt over het economische en politieke lot van een groot volk. Men is wel gedwongen toe te geven, dat de marxistische wet van de concentratie van het kapitaal verbluffend juist is gebleken Is de leer van Marx verouderd? De vraagstukken in verband met concurrentie, concentratie van rijkdom en monopolie leiden vanzelf tot de vraag of in onze tijd de theorie van Marx nog slechts uitsluitend van historische betekenis is — zoals dit bijvoorbeeld het geval is met de theorie van Adam Smith — of dat zij altijd actueel is gebleven. Het criterium aan de hand waarvan deze vraag dient te worden beantwoord, is eenvoudig: indien de theorie de gang van de ontwikkeling juist heeft voorzien en de toekomst beter kan aangeven dan andere theorieën, blijft het de meest vooruitstrevende theorie van onze tijd, ook al is zij reeds vele tientallen jaar oud. De beroemde Duitse econoom Werner Sombart, die in het begin van zijn loopbaan feitelijk marxist was, doch later terugkwam op al de meer revolutionaire elementen in de leer van Marx, stelde tegenover “Het Kapitaal” van Marx zijn eigen “Kapitalisme”, dat waarschijnlijk de bekendste apologie voor de burgerlijke economie is van de laatste tijden. Sombart schreef: “Karl Marx voorspelde: ten eerste de toenemende ellende van de loonarbeiders in de tweede plaats algemene “concentratie” en de verdwijning van de klasse van boeren en handwerkers in de derde plaats de catastrofale ineenstorting van het kapitalisme. Niets van dat alles is gebeurd.” Tegenover deze juiste prognose stelt Sombart dan zijn eigen “strikt wetenschappelijke” prognose. “Het kapitalisme zal,” volgens hem,
110
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
“voortgaan zichzelf innerlijk om te vormen in dezelfde richting waarin het reeds begonnen is dit te doen, toen het zijn hoogtepunt had bereikt: naarmate het ouder wordt, zal het rustiger, bedaarder en redelijker worden.” Laten wij trachten na te gaan, zij het slechts in hoofdlijnen, wie van de twee gelijk heeft: Marx met zijn voorspelling van een catastrofe, of Sombart, die in naam van de gehele burgerlijke economie beloofde dat de dingen rustig, bedaard en redelijk hun evenwicht zouden hervinden. De lezer zal toegeven dat de kwestie de belangstelling waard is. A. De “Verelendungstheorie” “Opeenhoping van rijkdom aan de ene pool,” schreef Marx zestig jaar voor Sombart, “betekent daarom tegelijkertijd opeenhoping van ellende, wanhopig gezwoeg, slavernij, onwetendheid, ruwheid en geestelijke achteruitgang aan de tegenovergestelde pool, dat wil zeggen aan de kant van de klasse, die haar product voortbrengt in de vorm van arbeid.” Deze stelling van Marx, die bekend geworden is als de “Verelendungstheorie”, heeft blootgestaan aan ononderbroken aanvallen van de zijde van de democratische en sociaaldemocratische hervormers, vooral in de periode 1896-1914, toen het kapitalisme zich snel ontwikkelde en bepaalde concessies deed aan de arbeiders, vooral aan de bovenste laag daarvan. Na de Eerste Wereldoorlog, toen de burgerij, bevreesd geworden door haar eigen misdaden en door de Oktoberrevolutie in Rusland, haar toevlucht nam tot de sociale hervormingen, waarvan de betekenis tegelijkertijd tenietgedaan werd door inflatie en werkloosheid, scheen de theorie van de progressieve omzetting van de kapitalistische maatschappij in de ogen van de hervormers en de burgerlijke hoogleraren ten volle door de feiten bevestigd. “De koopkracht van de loonarbeiders,” verzekerde Sombart ons in 1928, “is toegenomen in rechtstreekse evenredigheid met de uitbreiding van de kapitalistische productie.” In werkelijkheid echter groeide de tegenstelling op economisch gebied tussen de arbeidersklasse en de burgerij nog tijdens de perioden van de grootste voorspoed in het kapitalistisch ontwikkelingsproces, toen de verbetering van de levensstandaard van bepaalde groepen arbeiders, die soms tamelijk omvangrijk waren, de achteruitgang van het aandeel van de arbeidersklasse in het nationaal inkomen voor het oog verborg. Zo nam, juist voor de ineenstorting, de industriële
H et marxisme vandaag
111
productie van de Verenigde Staten tussen 1920 en 1930 bijvoorbeeld toe met vijftig procent, terwijl het bedrag dat aan lonen werd uitbetaald, slechts met dertig procent steeg, wat dus feitelijk een aanzienlijke achteruitgang betekende van het aandeel van de arbeiders in het nationale inkomen. In 1930 begon de enorme toename van de werkloosheid en in 1933 een min of meer stelselmatige hulpverlening aan de werklozen, die onder de vorm van steun niet veel meer dan de helft ontvingen van wat zij aan lonen hadden ingeboet. De illusie van de ononderbroken vooruitgang van de levenstandaard van de massa’s werd gevolgd door een absolute achteruitgang daarvan. De arbeiders begonnen te bezuinigen op hun reeds geringe uitgaven voor ontspanning, vervolgens op hun kleding en tenslotte op hun voedsel. Artikelen en producten van normale kwaliteit maakten plaats voor slechtere en de slechtere voor de allerslechtste. Met zes procent van de wereldbevolking bezitten de Verenigde Staten veertig procent van de wereldrijkdom. En nog is, zoals Roosevelt zelf toegaf, een derde deel van de bevolking ondervoed, onvoldoende gekleed en gehuisvest onder minder dan menselijke omstandigheden. Wat moeten wij dan nog zeggen van de veel minder bevoorrechte landen? De geschiedenis van de kapitalistische wereld sinds de Eerste Wereldoorlog heeft een onweerlegbaar bewijs geleverd van de “Verelendungstheorie”. Het fascisme werd onvermijdelijk, toen de ontaarding van het kapitalisme de mogelijkheid uitschakelde van het koesteren van illusies omtrent een verbetering in de levensstandaard van de arbeidersklasse. De fascistische dictatuur komt neer op de openlijk erkenning van de tendens tot verarming, welke de rijkere imperialistische democratieën nog steeds trachten de verbergen. De beschaafde wereld was verontwaardigd of gaf voor verontwaardigd te zijn, toen Göring verklaarde, dat kanonnen belangrijker zijn dan boter, of toen Mussolini de arbeiders van Italië adviseerde om de riemen van hun zwarte hemden wat nauwer aan te halen. Maar gebeurt er in de kapitalistische democratieën niet in wezen hetzelfde? Overal gebruikt men de boter om de kanonnen te smeren. De arbeiders van Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten leren hun riem wel nauw aanhalen zonder dat er een zwart hemd onder zit.
112
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
B. Het reserveleger en de nieuwe onderklasse van werklozen Het industriële reserveleger vormt een onmisbaar onderdeel van het maatschappelijk apparaat van het kapitalisme, net zoals de voorraad machines en grondstoffen in de opslagplaatsen en die van afgewerkte producten in de winkels. Noch de algemene uitbreiding van de productie, noch de aanpassing van het kapitaal aan de periodieke op- en neergang van de economische cyclus zouden mogelijk zijn zonder een reserve aan arbeidskracht. Uit de algemene tendens van de kapitalistische ontwikkeling — de toename van het constante kapitaal (machines en grondstoffen) op kosten van het wisselende kapitaal (arbeidskracht) — trok Marx de volgende conclusie: “Hoe groter de maatschappelijke rijkdom ... des te groter het industriële reserveleger ... des te groter de massa van een geconsolideerde surplusbevolking ... des te groter het officieel pauperisme. Dit is de absolute algemene wet van de kapitalistische accumulatie.” Deze stelling, die onlosmakelijk samenhangt met de “Verelendungstheorie” en veel tientallen jaren is uitgespuwd als “overdreven”, “tendentieus” en “demagogisch”, is thans geworden tot de onaantastbare, theoretische beschrijving van de feiten zoals zij zijn. Het tegenwoordige leger van werklozen kan niet langer als een “reserveleger” worden beschouwd, omdat de grote massa ervan niet langer enige hoop heeft om nog ooit echt werk te krijgen. Integendeel, dit leger is gedoemd steeds in omvang toe te nemen door het voortdurend toestromen van nieuwe werklozen. Het ontredderde kapitalisme heeft een hele nieuwe generatie van jonge mensen doen opgroeien, die nooit werk hebben gehad en ook geen hoop hebben het ooit te krijgen. Deze nieuwe tussenklasse, tussen de arbeidersklasse en de semi-arbeidersklasse, is gedwongen op kosten van de gemeenschap te leven. Men heeft geschat dat in de loop van negen jaar (1930-1933) de werkloosheid het economisch leven van de Verenigde Staten heeft beroofd van meer dan 43 miljoen arbeidsmanjaren. In aanmerking genomen dat er in 1929, op het hoogtepunt van de voorspoed, twee miljoen werklozen waren en dat gedurende die negen jaar het aantal potentiële arbeiders is toegenomen met vijf miljoen, moet het totaal aantal verloren gegane manjaren onvergelijkelijk hoger zijn. Een maatschappelijk stelsel dat wordt geteisterd door een dergelijke plaag is doodziek. De juiste diagnose van deze ziekte werd reeds tachtig jaar geleden vastgesteld toen de ziekte zelf nog niet veel meer dan een symptoom was.
H et marxisme vandaag
113
C. De ondergang van de middenstand De cijfers, welke de concentratie van het kapitaal aantonen, geven tevens een aanwijzing dat de invloed van de middenstand op de productie en zijn aandeel in het nationaal inkomen voortdurend aan het afnemen is, terwijl de kleine zaken of geheel opgeslokt zijn, of in betekenis zijn afgenomen en hun onafhankelijkheid hebben verloren, zodat zij geworden zijn tot een combinatie van hopeloos gezwoeg en gebrek lijden. Tegelijkertijd, dat is waar, heeft de ontwikkeling van het kapitalisme een geweldige prikkel opgeleverd voor de groei van het leger van technici, bedrijfsleiders, bedienden, kantoorpersoneel, advocaten, natuurkundigen — in één woord van de zogenaamde “nieuwe middenstand”. Maar deze groep, waarvan de opkomst zelfs voor Marx geen geheim meer was, heeft weinig gemeen met de oude middenstand, die in het bezit van zijn eigen productiemiddelen een tastbare waarborg bezat voor economische onafhankelijkheid. De “nieuwe middenstand” is rechtstreekser afhankelijk van de kapitalisten dan met de arbeiders het geval is. In menig opzicht fungeert deze groep als de opzichters van de arbeiders. Bovendien is er in deze groep een aanmerkelijke mate van overproductie te constateren, met het onvermijdelijke gevolg van maatschappelijke achteruitgang. “Betrouwbare statistische gegevens,” verklaart iemand die even ver van het marxisme staat als de reeds aangehaalde voormalige Attorny General van de Verenigde Staten Homer S. Cummings, “tonen aan, dat tal van industriële eenheden volkomen verdwenen zijn en dat zich feitelijk een progressieve eliminatie voltrokken heeft van de kleine zakenman als factor in het Amerikaanse leven.” “Maar,” werpt Sombart tegen, “algemene concentratie, gepaard aan de verdwijning van de klasse van boeren en handwerkers heeft nog niet plaats gehad.” Evenals ieder theoreticus begon Marx met het naspeuren van de grondtendensen in hun zuiverste vorm, anders zou het ten ene male onmogelijk zijn geweest het toekomstige lot van het kapitalisme te voorspellen. Marx zelf was evenwel volkomen in staat om de levensverschijnselen in het licht van de concrete analyse te zien, als een product van het samentreffen van verschillende historische factoren. Ook de wetten van Newton hebben hun waarde niet verloren door het feit dat de snelheid van vallende lichamen varieert onder verschillende omstandigheden, of dat de banen van zijn planeten aan onregelmatigheden onderhevig zijn.
114
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
Teneinde de zogenaamde “hardnekkigheid” van de middenstand te begrijpen, moet men in gedachten houden dat de beide tendensen, de ruinering van de middenstand en de omzetting van deze geruïneerden in arbeiders, zich noch aan hetzelfde tempo, noch in dezelfde omvang verwezenlijken. Uit het toenemend overwicht van de machine over de arbeidskracht volgt dat hoe verder het proces van de ruïnering van de middenstand zich voltrekt, des te meer het proces van hun omvorming tot arbeiders door de feiten wordt achterhaald, zodat dit laatste op een gegeven moment tot staan moet komen en zelfs een keer nemen. Precies zoals de werking van de fysiologische wetten een geheel andere invloed uitoefenen op een groeiend organisme dan op een stervend, hebben ook de economische wetten van de marxistische economie een heel andere uitwerking op een kapitalisme dat nog in opkomst is, dan op één dat reeds in verval verkeert. Dit verschil treedt met buitengewone helderheid aan het licht in de wederzijdse betrekkingen tussen stad en platteland. De plattelandsbevolking van de Verenigde Staten, die in een betrekkelijk langzamer tempo toenam dan de totale bevolking, ging voort met absoluut toe te nemen tot 1910, in welk jaar haar totaal aantal meer dan 32 miljoen bedroeg. Gedurende de volgende twintig jaar liep dit, niettegenstaande de snelle toename van de bevolking, achteruit tot 30,4 miljoen, een vermindering dus van 1,6 miljoen. Doch in 1935 was het weer gestegen tot 32,8 miljoen, wat een vermeerdering van 2,4 miljoen betekent vergeleken met 1930. Deze wenteling van het rad, die op het eerste gezicht verbazingwekkend is, is niet het minst in strijd met de tendens van de stadsbevolking om toe te nemen op kosten van de landelijke bevolking, noch met die van de middenstand tot atomisering, terwijl tegelijkertijd scherp de ontreddering van het kapitalistisch stelsel als zodanig aan de dag treedt. De toename van de plattelandsbevolking gedurende de acute crisisperiode van 1930-1935 wordt eenvoudig verklaard door het feit dat bijna twee miljoen stadsbewoners, of scherper uitgedrukt twee miljoen verhongerende werklozen, weer naar het land trokken — naar door boeren aan hun lot overgelaten stukken grond, of naar boerderijen van vrienden en verwanten, in de hoop hun arbeidskracht die werd versmaad door de maatschappij weer nuttig te maken in de landbouw, en om hun bestaan van hongerlijders te rekken in plaats van helemaal te verhongeren.
H et marxisme vandaag
115
Daarom is het geen kwestie van de stabiliteit van de kleine boeren, handwerkers en winkeliers, doch veeleer één van de hopeloosheid van hun toestand. Verre van een waarborg te zijn voor de toekomst, is de middenstand een ongelukkig en tragisch overblijfsel uit het verleden. Niet bij machte deze groep geheel uit te roeien, is het kapitalisme er wel in geslaagd haar neer te drukken in een toestand van uiterste degradatie en ellende. Men misgunt de boer niet alleen de rente van zijn stukje grond en de winst op zijn in het bedrijf belegde kapitaal, doch tevens een belangrijk gedeelte van zijn arbeidsloon. Op dergelijke wijze brengen de arme drommels in de stad hun armzalige leven door op de grens van de voortdurend dreigende economische ondergang. De middenstand wordt niet tot arbeidersklasse omgevormd omdat zij verpaupert. En daarom is het al even moeilijk hierin een argument tegen Marx als voor het kapitalisme te vinden. D. Industriële crisissen Het einde van de vorige eeuw en het begin van de tegenwoordige worden gekenmerkt door een zodanig overweldigende vooruitgang van het kapitalisme, dat de periodieke crisissen niet meer dan “toevallige” stoornissen leken te zijn. Gedurende de jaren van bijna universeel kapitalistisch optimisme verzekerden de bestrijders van Marx ons, dat de nationale en de internationale ontwikkeling van trusts, syndicaten en kartels een stelselmatige controle van de markt mogelijk maakten en de uiteindelijke overwinning van de crisissen in het vooruitzicht stelden. Volgens Sombart waren de crisissen reeds “afgeschaft” voordat de oorlog uitbrak, door de ontwikkeling van het kapitalisme zelf, zodat “het probleem van de crisissen ons tegenwoordig praktisch onverschillig laat.” Nu, nauwelijks tien jaar later, klinken deze woorden als holle spotternij. Terwijl het juist in onze tijd is dat de prognose van Marx in de volle omvang van haar tragische onontkoombaarheid voor ons bewustzijn opdoemt. Het is merkwaardig dat de kapitalistische pers die aan de ene kant het bestaan zelf van de monopolies tracht te ontkennen, aan de andere kant zich op diezelfde monopolies beroept om de kapitalistische anarchie te ontkennen. “Wanneer zestig families het economische leven van de Verenigde Staten zouden controleren,” merkt de New York Times ironisch op, “zou daaruit blijken dat het Amerikaanse kapitalisme, verre van “anarchistisch” en “planloos” te zijn, met grote kundigheid
116
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
is georganiseerd.” Dit argument is er evenwel naast. Het kapitalisme is niet in staat gebleken ook maar enkele van zijn tendensen ten volle tot ontplooiing te brengen. Precies zoals de concentratie van de rijkdom de middenstand niet geheel heeft doen verdwijnen, schakelt het monopolie ook de concurrentie niet uit, doch oefent er druk op uit en verplettert haar. Geen enkele van deze zestig families bezit een “plan”, of liever, in zijn verschillende variaties is dit plan niet het minst geïnteresseerd bij het coördineren van de verschillende economische terreinen, doch uitsluitend bij het vermeerderen van de winsten van de eigen monopolistische kliek op kosten van andere klieken en op die van het hele volk. Het uiteindelijke conflict tussen al deze plannen verscherpt slechts het anarchistische karakter van het economische leven. De crisis van 1929 brak in de Verenigde Staten uit, nauwelijks een jaar nadat Sombart had geproclameerd dat zijn “wetenschap” ten ene male onverschillig stond tegenover dit verschijnsel. Van het hoogtepunt van een voorspoed zonder weerga werd het economische leven van de Verenigde Staten plotseling neergeworpen in de diepste diepten van een geweldige ineenstorting. Niemand in Marx’ dagen had stuiptrekkingen van een dergelijke omvang kunnen dromen. Het nationaal inkomen van de Verenigde Staten was in 1920 voor het eerst gestegen tot 69 miljard dollar, om het volgende jaar weer te dalen tot 50 miljard, dus met 27%. Als gevolg van de voorspoed van de paar volgende jaren steeg het nationaal inkomen in 1929 opnieuw tot een hoogtepunt van 81 miljard dollar, om in 1932 te dalen tot 40 miljard dollar, dus met meer dan de helft! Gedurende de negen jaar 1930-1938 werd een verlies geleden van ongeveer 43 miljoen arbeidsmanjaren en 133 miljard aan nationaal inkomen, uitgaande van de normen voor arbeid en inkomen in 1929, toen er “slechts” twee miljoen werklozen waren. Wanneer dit alles geen anarchie is, wat zou dit woord dan moeten betekenen? E. De “theorie van de ineenstorting” De harten en de geesten van de middenstandsintellectuelen en de vakbondsbureaucraten waren vrijwel geheel onder de betovering gekomen van de prestaties van het kapitalisme in de periode tussen de dood van Marx en het uitbreken van de wereldoorlog. Het idee van geleidelijke vooruitgang (“evolutie”) scheen voor alle tijden veilig te zijn
H et marxisme vandaag
117
gesteld, terwijl dat van de evolutie werd beschouwd als niets anders dan een overblijfsel uit de barbaarse tijden. De prognose van Marx werd bestreden met de kwalitatief tegengestelde prognose van een evenwichtiger verdeling van het nationaal inkomen, van de verzachting van de klassentegenstellingen en van de geleidelijke hervorming van de kapitalistische maatschappij. Jean Jaurès, de begaafdste van de sociaaldemocraten in deze klassieke periode, hoopte geleidelijk aan de politieke democratie een sociale inhoud te geven. Daarin was de kern van het reformisme gelegen. Dat was de alternatieve prognose. Wat is daarvan overgebleven? Het bestaan van een hedendaags monopolistische kapitalisme is een aaneenschakeling van crisissen. Iedere crisis is een catastrofe. Het streven om te ontkomen aan deze gedeeltelijke catastrofen met behulp van tariefmuren, inflatie, grotere regeringsuitgaven en schulden, legt de grondslag voor nieuwe, dieper grijpende en omvangrijkere crisissen. De strijd om afzetgebieden, om grondstoffen, om kolonies maakt militaire botsingen onvermijdelijk. Alles bijeengenomen bereiden deze de revolutionaire catastrofen voor. Inderdaad, het valt niet gemakkelijk om het met Sombart eens te zijn, dat het ouder wordende kapitalisme in toenemende mate “rustig, bedaard en redelijk” wordt. Men zou met meer recht kunnen zeggen dat het zijn laatste greintje redelijkheid verliest. In ieder geval is er geen twijfel aan, dat de “theorie van de ineenstorting” heeft gezegevierd over die van de vreedzame ontwikkeling.. Het verval van het kapitalisme Hoe kostbaar deze beheersing van de markt tot in een zeker stadium ook moge geweest zijn voor de maatschappij, bij benadering tot aan de wereldoorlog, kon de mensheid groeien, zich ontwikkelen en zich verrijken door gedeeltelijke en algemene crisissen heen. Het privaatbezit van de productiemiddelen bleef in deze periode een relatief progressieve factor. Maar thans weigert de blinde heerschappij van de wet van de waarde alle verdere dienst. De menselijke vooruitgang is in een dood slop vastgelopen. Niettegenstaande de jongste triomfen van de techniek is er geen groei meer in de materiële productiekrachten. Het duidelijkste symptoom van het verval is wel de universele stagnatie in het bouwbedrijf tengevolge van het stopzetten van nieuwe beleg-
118
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
gingen in de fundamentele bedrijfstakken. De kapitalisten kunnen eenvoudig niet langer geloven in de toekomst van hun eigen systeem. De regeringsmaatregelen komen neer op stijgende belastingen en op het samentrekken van het ongerepte nationaal inkomen, vooral daar het grootste deel van de regeringsmaatregelen rechtsreeks is gericht op oorlogsdoeleinden. De impasse heeft een bijzonder demoraliserend karakter aangenomen op het oudste gebied van menselijke activiteit, dat het nauwste samenhangt met de elementaire behoeften van de mens — nl. in de landbouw. Niet langer tevreden met de belemmeringen dat het particulier bezit in zijn meest reactionaire vorm, dat van klein grondbezit, in de weg legt aan de ontwikkeling van de landbouw, zien de kapitalistische regeringen zich niet zelden genoodzaakt om de productie kunstmatig te beperken met behulp van allerlei administratieve maatregelen, die de vertegenwoordigers van de gilden in hun vervalperiode met ontzetting zouden geslagen hebben. In de annalen van de geschiedenis zal worden opgetekend dat de regering van het machtigste kapitalistische land premies heeft toegekend aan de boeren om hun bebouwde oppervlak te verminderen, dus om kunstmatig het reeds dalende nationaal inkomen nog verder te verminderen. De gevolgen spreken voor zich. Niettegenstaande de grandioze productiemogelijkheden, die de ervaring en de wetenschap bieden, kan de landbouw zich niet opwerken uit een bederfwekkende crisis, terwijl het aantal hongerigen, reeds de overgrote meerderheid van het mensdom, voortgaat sneller toe te nemen dan de bevolking van onze aardbol. De conservatieven houden het voor verstandige politiek om een maatschappijorde te verdedigen, welke gezonken is tot zo’n destructieve waanzin, en zij veroordelen de strijd van de socialisten tegen zo’n krankzinnigheid als destructief utopisme. Fascisme en New Deal Twee methoden om het historisch ten ondergang gedoemde kapitalisme te redden wedijveren op het ogenblik met elkaar in de wereldarena: het fascisme en de New Deal. Het fascisme baseert zijn programma op de vernietiging van de arbeidersorganisaties, op de afbraak van de sociale hervormingen en op de volledige afschaffing van de democratische rechten, teneinde op die manier een heropleving van de klassenstrijd te voorkomen. De fascistische staat legaliseert officieel
H et marxisme vandaag
119
de degradatie van de arbeiders en de verpaupering van de middenstand onder het motto van de redding van de “natie”, en het “ras” — schoonklinkende namen, waarachter het ineenstortende kapitalisme zich verschuilt. De politiek van de New Deal, die de imperialistische democratie tracht te redden door middel van uitkeringen aan de arbeiders- en boerenaristocratie, is in het algemeen genomen slechts mogelijk voor de rijkere volken, en in die mate is het een typisch Amerikaanse politiek. De Amerikaanse regering heeft getracht een deel van de kosten van deze politiek op de schouders van de monopoliehouders af te schuiven, door hen aan te sporen de lonen te verhogen en de arbeidsdag te verkorten en op die wijze de koopkracht van de bevolking te verhogen en zodoende de productie te vergroten. Leon Blum heeft getracht deze preek te vertalen in eenvoudig school-Frans, tevergeefs echter. De Franse kapitalist produceert evenmin als zijn Amerikaanse collega terwille van de productie doch uitsluitend ter wille van de winst. Hij staat altijd gereed om de productie te beperken en zelfs de reeds geproduceerde goederen te vernietigen, wanneer daardoor zijn aandeel in het nationaal inkomen kan worden verhoogd. De New Deal is ook hierom inconsequent, dat zij premies uitkeert voor het beperken van de productie, terwijl ze tegelijkertijd tegen de kapitaalmagnaten preekt over de grote voordelen van de overvloed boven de schaarste. Is er grotere verwarring denkbaar? De regering weert haar critici af met de wedervraag : “Kunt gij het beter doen?” Wat dit alles betekent, is dat de situatie hopeloos is op de basis van het kapitalisme. In de loop van de laatste zes jaar, hebben in de Verenigde Staten de federale regering, de staten en de gemeenten aan de werklozen bijna vijftien miljoen dollar steun uitgekeerd, een som die op zichzelf ten ene male onvoldoende is en slechts een klein gedeelte van de gederfde lonen vertegenwoordigt, maar toch tevens, het dalende nationaal inkomen in aanmerking genomen, een geweldig bedrag vertegenwoordigt. In de loop van 1938, dat een jaar was van relatieve economische opleving, is de staatsschuld van de Verenigde Staten gestegen met twee miljard dollar boven de 38 miljard grens of 12 miljard hoger dan het hoogste bedrag aan het einde van de wereldoorlog. In het begin van 1939 werd de 40 miljard overschreden. En wat nu? De stijgende staatsschuld betekent natuurlijk een zware last voor het nageslacht. Maar
120
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
de New Deal zelf was alleen mogelijk door de geweldige rijkdom, die door de vorige generaties was bijeengebracht. Slechts een heel rijke natie kon zich te buiten gaan aan een dergelijke buitensporige politiek. Maar zelfs een dergelijke natie kan niet eindeloos voortgaan met het leven op kosten van vorige generaties. De New Deal politiek met haar fictieve resultaten en haar zeer reële vermeerdering van de staatsschuld is onvermijdelijk gedoemd uit te lopen op een woedende kapitalistische reactie en een vernietigende explosie van imperialisme. Met andere woorden, zij leidt ons uiteindelijk in dezelfde banen als de politiek van het fascisme. Anomalie of norm? De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van de Verenigde Staten, Harold L. Ickes, houdt het voor “een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis,” dat de Verenigde Staten, democratisch naar de vorm, in wezen autocratisch zijn: “Amerika, het land van het meerderheidsbewind, dat echter op zijn minst tot 1933 (!) werd geregeerd door monopolies, die op hun beurt werden gecontroleerd door een te verwaarlozen aantal aandeelhouders.” De diagnose is juist, met uitzondering van de veronderstelling dat met het aan het bewind komen van Roosevelt de heerschappij van het monopolie ophield of zelfs maar verzwakte. En toch is wat Ickes “een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis” noemt de ontwijfelbare norm van het kapitalisme. De overheersing van de zwakken door de sterken, van de velen door de weinigen, van de zwoegers door de uitbuiters is een grondwet van de burgerlijke democratie. Wat de Verenigde Staten onderscheidt van andere landen is louter de grotere omvang en de meerdere afschuwelijkheid van de tegenstellingen in hun kapitalisme. Het ontbreken van een feodaal verleden, het bezit van rijke natuurlijke hulpbronnen, een energieke en ondernemende bevolking, in één woord alle voorwaarden die een ononderbroken ontwikkeling van de democratie mochten doen verwachten, hebben in werkelijkheid een fantastische concentratie van de rijkdom tengevolge gehad. Terwijl hij thans belooft de strijd tegen het monopolie aan te binden, totdat de definitieve overwinning is behaald, grijpt Ickes zonder enige aarzeling terug op Thomas Jefferson, Andrew Jackson, Abraham Lincoln, Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson als de voorlopers van Franklin D. Roosevelt. “Praktisch al onze grote historische figuren,”
H et marxisme vandaag
121
zei hij op 30 december 1937, “zijn beroemd om hun hardnekkige en moedige strijd tegen de concentratie van rijkdom en macht in de handen van weinigen.” Maar uit zijn eigen woorden volgt dat het resultaat van deze “hardnekkige en moedige strijd” de volkomen overheersing van de democratie door de plutocratie is geweest. Om de een of andere onverklaarbare reden meent Ickes dat ditmaal de overwinning verzekerd is, mits de mensen begrijpen dat het gevecht gaat “niet tussen de New Deal en de gemiddelde verlichte zakenman, doch tussen de New Deal en de Bourbons van de zestig families die de rest van de zakenmensen in de Verenigde Staten onder de terreur van hun overheersing hebben gebracht.” Deze gezaghebbende spreker verklaart niet hoe het eigenlijk kwam dat deze “Bourbons” er in konden slagen om alle verlichte zakenmensen onder hun juk te brengen, niettegenstaande de democratie en de inspanning van de “grote historische figuren”. De Rockefellers, de Morgans, de Mellons, de Vanderbilts, de Guggenheims, de Fords en Co zijn niet van buitenaf de Verenigde Staten binnengevallen, zoals Cortez in Mexico deed: zij zijn op organische wijze uit de bevolking voortgekomen, of om nauwkeuriger te zijn, uit de klasse van “verlichte industriëlen en zakenlieden”, en zijn in overeenstemming met de prognose van Marx de climax van het kapitalisme geworden. Wanneer een jonge en krachtige democratie op haar hoogtepunt niet in staat bleek de concentratie van de rijkdom de kop in te drukken toen deze pas in haar allereerste beginstadium was, zou het dan nog mogelijk zijn om ook maar één minuut te geloven dat een in verval verkerende democratie in staat zou zijn klassentegenstellingen te verzachten, die hun uiterste spanning hebben bereikt? Hoe dit ook zij, het experiment met de New Deal heeft geen reden gegeven voor een dergelijk optimisme. Bij zijn bestrijding van de verwijten, door de grote zakenwereld tegen de regering gericht, heeft Robert H. Jackson, een groot man in regeringskringen, met cijfers aangetoond dat onder het bewind van Roosevelt de winsten van de kapitaalmagnaten hoogten hebben bereikt waarvan zij zelfs tijdens de laatste periode van het bewind van Hoover niet langer meer hadden durven dromen. Hieruit kan in ieder geval worden geconcludeerd dat de strijd van Roosevelt tegen de monopolies met niet meer succes bekroond is geworden dan die van welke zijner voorgangers ook.
12 2
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
De klok achteruitzetten Men kan dan ook niet anders dan instemmen met Prof. Lewis W. Douglas, de voormalige directeur van het budget in de regering van Roosevelt, wanneer hij de regering verwijt dat zij “het monopolie op het ene terrein aanvalt om het op vele andere te bevorderen.” Toch is dit krachtens de aard van de dingen niet anders mogelijk. Volgens Marx is de regering het uitvoerende lichaam van de heersende klasse. Geen regering is ooit in staat om tegen het monopolie als zodanig de strijd aan te binden, dat wil zeggen tegen de klasse, bij wier gratie zij regeert. Terwijl zij de ene vorm van monopolie aanvalt, ziet zij zich genoodzaakt om steun te zoeken bij andere vormen van monopolie. In verband met de banken en de lichte industrie kan zij nu een uitval doen tegen de trusts van de zware industrie, die, tussen twee haakjes, daardoor geen ogenblik ophouden fantastische winsten te maken. Lewis Douglas stelt geen nuchtere wetenschap tegenover deze kwakzalverij, doch alleen maar een andere vorm van kwakzalverij. Hij ziet de oorsprong van het monopolie niet in het kapitalisme, doch in het protectionisme en meent daar de redding van de maatschappij te hebben gevonden, niet in de afschaffing van het privaatbezit van de productiemiddelen, doch in de verlaging van de in- en uitvoerrechten. “Zolang de vrijheid van handel niet is hersteld,” voorspelt hij, “is het twijfelachtig of de overige vrijheden — van bedrijf, van opvoeding, van godsdienst en van het woord — zich zullen kunnen handhaven.” Met andere woorden, zonder herstel van de internationale handelsvrijheid moet de democratie, waar en in zoverre ze nog bestaat, wijken, hetzij voor een revolutionaire, hetzij voor een fascistische dictatuur. Maar internationale handelsvrijheid is ondenkbaar zonder binnenlandse vrijheid van handel, dat wil zeggen zonder concurrentie. En concurrentievrijheid is onmogelijk onder de heerschappij van het monopolie. Ongelukkig genoeg heeft Douglas, net zoals Ickes, Jackson, Cummings en Roosevelt, zich niet de moeite getroost om ons op de hoogte te brengen van zijn recept tegen het monopolistisch kapitalisme en daarmede tegen of een revolutie of een totalitair regime. De vrijheid van handel behoort evenals de vrijheid van concurrentie en de welvaart van de middenstand onherroepelijk tot het verleden. Het achteruitzetten van de wijzers van de klok is thans het enige recept van de democratische hervormers van het kapitalisme. Het terug-
H et marxisme vandaag
12 3
geven van meer “vrijheid” aan kleine en minder grote industriëlen en zakenlieden, het wijzigen van het geld- en kredietstelsel te hunner voordeel, het verwijderen van de beroepsspeculanten van de beurs, het herstellen van de internationale handelsvrijheid en zo voort tot in het oneindige toe. De hervormers dromen zelf van beperking van het gebruik van machines en het leggen van een ban op de techniek, welke het maatschappelijk evenwicht verstoort en een hoop ellende veroorzaakt. Productiemiddelen en privaat bezit In een boodschap aan het Congres in het begin van 1937 heeft president Roosevelt uitdrukking gegeven aan zijn wens om het nationaal inkomen op te voeren tot 90 à 100 miljard dollar, zonder echter aan te geven hoe hij dit nu eigenlijk precies dacht te bereiken. Op zichzelf is dit programma uiterst bescheiden. In 1929, toen er ongeveer twee miljoen werklozen waren, bedroeg het nationaal inkomen 81 miljard dollar. Het in beweging brengen van de bestaande productiekrachten zou niet alleen voldoende zijn voor de verwezenlijking van de wens van Roosevelt, doch hem zelfs aanmerkelijk voorbijstreven. Machines, grondstoffen, arbeiders, alles is ter beschikking, om nog maar te zwijgen van de behoefte aan deze producten bij de bevolking. De beroemde, door de regering bevorderde inventarisatie van de potentiële productiecapaciteit, kwam tot de conclusie dat de kosten van productie en diensten in 1929 bijna 94 miljard dollar bedroegen, berekend op basis van kleinhandelsprijzen. Indien echter alle werkelijk bestaande productiemogelijkheden zouden zijn benut, zou dit bedrag oplopen tot 135 miljard dollar, wat gemiddeld 4370 dollar per jaar per gezin zou zijn geweest, voldoende dus om het een behoorlijk en comfortabel bestaan te verzekeren. Hier dient aan te worden toegevoegd dat de berekeningen van deze inventarisatie gebaseerd waren op de bestaande productieorganisatie van de Verenigde Staten, zoals deze gegroeid was als vrucht van de anarchistische ontwikkeling van het kapitalisme. Indien dit apparaat zelf kon worden gereorganiseerd op basis van een centraal socialistisch plan, zouden de voor de productie berekende cijfers in aanzienlijke mate worden overtroffen, zodat aan heel de bevolking een zeer hoge levenstandaard zou kunnen worden gewaarborgd bij een uiterst korte arbeidsdag.
124
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
Om de maatschappij te redden is het dan ook niet nodig de ontwikkeling van de techniek te remmen, fabrieken te sluiten, premies uit te loven aan de boeren voor het saboteren van de landbouw, een derde deel van de arbeiders tot paupers en maniakken tot een dictator te maken. Niet één van deze maatregelen, die een verschrikkelijke bespotting zijn van de belangen van de gemeenschap, is nodig. Wat absoluut en dringend noodzakelijk is, is het ontnemen van de productiemiddelen aan de tegenwoordige parasitische bezitters en het organiseren van de maatschappij volgens een rationeel plan. Dan zou het onmiddellijk mogelijk zijn om de maatschappij te verlossen van al haar kwalen. Allen die in staat zijn tot arbeiden, zouden dan werk vinden. De arbeidsdag zou geleidelijk verkort kunnen worden. De behoeften van alle leden van de maatschappij zouden in toenemende mate kunnen worden bevredigd. De woorden “armoede”, “crisis” en “uitbuiting” zouden uit het spraakgebruik verdwijnen. De mensheid zou eindelijk een waarachtig harmonisch leven tegemoet kunnen gaan. De onvermijdelijkheid van het socialisme “Tegelijk met de voortdurende vermindering van het aantal kapitaalmagnaten...,” verklaart Marx, “groeit de massa van ellende, verdrukking, slavernij, degradatie en uitbuiting; maar gelijk daarmee groeit ook de opstandigheid van de arbeidersklasse, een klasse die steeds in aantal toeneemt en wordt gedisciplineerd, tot eenheid gebracht en georganiseerd door de werking van het kapitalistische productiesysteem zelf... De centralisatie van de productiemiddelen en de socialisatie van de arbeid zullen tenslotte een punt bereiken, waarop zij niet langer te verenigen zullen zijn met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel barst uit elkaar. De doodsklok van het kapitalistische privaatbezit luidt. De onteigenaars worden onteigend.” Dat is de socialistische revolutie. Voor Marx was het probleem van de reconstructie van de maatschappij niet een kwestie van één of ander recept, dat aan zijn persoonlijke voorkeur het ontstaan te danken had. Het vloeide als een ijzeren, historische noodzakelijkheid voort, aan de ene kant uit de zich tot volle rijpheid ontwikkelende productiekrachten en aan de andere kant uit de onmogelijkheid om deze krachten over te laten aan de willekeur van de waardewet. De diepzinnige betogen van sommige intellectuelen, dat niettegenstaande de leer van Marx het socialisme geen onvermijdelijkheid, doch
H et marxisme vandaag
12 5
slechts een blote mogelijkheid is, missen ten ene male iedere inhoud. Het is duidelijk dat Marx niet bedoelde dat het socialisme zou komen buiten de wil en het actieve ingrijpen van de mens zelf. Elke gedachte daaraan is eenvoudig een absurditeit. Marx heeft voorspeld dat er geen andere uitweg mogelijk is uit de economische ineenstorting waarop de ontwikkeling van het kapitalisme onvermijdelijk moet op uitlopen — en wij zien deze ineenstorting thans met onze eigen ogen — dan die van de socialisatie van de productiemiddelen. De productiekrachten hebben een nieuwe meester en organisator nodig en aangezien het bestaan het bewustzijn bepaalt twijfelt Marx geen ogenblik of de arbeidersklasse zal, ten koste van dwalingen en nederlagen, de werkelijke situatie leren inzien en vroeg of laat de onvermijdelijk praktische conclusies daaruit trekken. Dat de socialisatie van de door het kapitalisme geschapen productiemiddelen een geweldig economisch voordeel betekent, is thans niet alleen theoretisch aantoonbaar, doch blijkt ook uit het experiment van de Sovjetunie, ondanks de beperkingen waaraan dit onderhevig is. Zeker, de kapitalistische reactionairen gebruiken — niet geheel en al zonder reden — het regime van Stalin als vogelverschrikker tegen de socialistische denkbeelden. Marx heeft dan ook inderdaad nooit beweerd dat het socialisme te verwezenlijken zou zijn in één land, en dan nog wel in een achterlijk land. De nog steeds voortdurende ontberingen, waaronder de massa’s in de Sovjetunie te lijden hebben, de almacht van de geprivilegieerde kaste die zich op de rug van het volk en zijn ellende omhooggewerkt heeft, en tenslotte het onbeteugelde recht van de sterkste van de bureaucraten, zijn geen uitvloeisels van de socialistische economische methode, doch van het isolement en de achterlijkheid van de Sovjetunie die gevangen zit in de greep van de kapitalistische omsingeling. Het wonder is veeleer, dat zelfs onder zo’n uitzonderlijk ongunstige omstandigheden de planmatige economie in staat is gebleken onovertrefbare voordelen te demonstreren. Alle redders van het kapitalisme, de democratische zowel als de fascistische, trachten de macht van de kapitaalmagnaten te beperken of althans te camoufleren, teneinde “onteigening van de onteigenaren” te voorkomen. Zij beseffen allen — en velen komen er openlijk voor uit — dat het mislukken van hun pogingen onvermijdelijk moet leiden tot de socialistische revolutie. Zij zijn er allen in geslaagd aan te tonen dat hun methoden om het kapitalisme te redden niet anders
126
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
zijn dan hulpeloze, reactionaire kwakzalverij. De prognose van Marx inzake de onvermijdelijkheid van het socialisme wordt dus volkomen bevestigd door het bewijs uit het negatieve. De onvermijdelijkheid van de socialistische revolutie Het programma van de technocraten, dat opgang maakte in de grote crisis van 1929-1932, ging uit van de juiste veronderstelling dat de economie slechts te rationaliseren is door de technieken te verbinden met de wetenschap op zijn best, en de regering met dienst aan de gemeenschap. Zo’n combinatie is mogelijk wanneer de techniek en de regering worden verlost uit de slavernij van het privaatbezit. Hier ligt het punt waar de grote revolutionaire taak een aanvang neemt. Teneinde techniek te bevrijden uit de wirwar van de persoonlijke belangen en de regering in dienst van de gemeenschap te stellen, is het nodig de onteigenaars te onteigenen. Alleen een machtige klasse, die belang stelt in haar eigen bevrijding en zich keert tegen de monopolistische onteigenaars, is in staat om deze taak te volbrengen. Slechts in eendrachtelijke samenwerking met een arbeidersregering kan de deskundige groep van technici een werkelijk wetenschappelijke en nationale, dat wil zeggen socialistische economie opbouwen. Het zou natuurlijk het beste zijn wanneer het mogelijk was dit doel langs vredelievende, geleidelijke, democratische weg te bereiken. Maar een maatschappijorde die zichzelf heeft overleefd, maakt nooit zonder verzet te bieden plaats voor haar opvolgster. Wanneer destijds de jonge, krachtige democratie niet in staat bleek om de verovering op de rijkdom en de macht door de plutocratie te voorkomen, kan men moeilijk verwachten dat een seniele en ontredderde democratie in staat zal zijn om een maatschapijorde te hervormen, die gebaseerd is op de onbeperkte heerschappij van zestig families. De theorie èn de geschiedenis leren dat de opeenvolging van maatschappelijke stelsels niet mogelijk is zonder de hoogste vorm van klassenstrijd, namelijk revolutie. Zelfs de slavernij kon in de Verenigde Staten niet worden afgeschaft zonder een burgeroorlog. “Het geweld is de vroedvrouw van iedere oude maatschappij die zwanger gaat van een nieuwe.” Niemand is er in geslaagd deze grondstelling van Marx inzake de sociologie van de klassenmaatschappij te weerleggen. Alleen een socialistische revolutie kan de weg banen naar het socialisme.
H et marxisme vandaag
127
De ideale spiegel van het kapitalisme In de tijd waarin het eerste deel van het Kapitaal verscheen, was de wereldheerschappij van de Engelse burgerij nog onaangevochten. De abstracte wetten van de wareneconomie vonden natuurlijk hun volledigste belichaming — dat wil zeggen die welke het minst afhankelijk was van invloeden uit het verleden — in het land, waarin het kapitalisme het hoogst was ontwikkeld. Hoewel hij bij zijn analyse hoofdzakelijk op Engeland afging, had Marx niet alleen Engeland op het oog doch de gehele kapitalistische wereld. Hij gebruikte het Engeland van zijn tijd als de beste spiegel van het kapitalisme van die dagen. Thans zijn er nog slechts herinneringen over aan de Engelse hegemonie. De voordelen van het kapitalistische eerstegeboorterecht zijn veranderd in nadelen. Engelands technische en economische structuur is verouderd. Het land steunt voor zijn wereldpositie op zijn koloniale rijk, op een erfenis van het verleden dus, in plaats van op een actief economisch potentieel. Dat verklaart, tussen twee haakjes, Chamberlains christelijke liefdadigheid jegens het internationaal gangsterdom van de fascisten, welke iedereen zo versteld heeft doen staan. De Engelse burgerij begint te beseffen, dat haar economische neergang ten ene male niet in overeenstemming is met haar positie in de wereld en dat een nieuwe oorlog de ondergang van het Britse Rijk dreigt te veroorzaken. De economische basis van het Franse pacifisme is in wezen van dezelfde soort. Duitsland daarentegen, heeft in zijn snelle kapitalistische opgang gebruik gemaakt van de voordelen van zijn historisch bepaalde achterlijkheid, door zichzelf thans toe te rusten met de meest volledige techniek van Europa. De beperkte nationale grondslag waarop het rustte en de geringe natuurlijke hulpbronnen maakten dat het dynamische Duitse kapitalisme zich onvermijdelijk moest ontwikkelen tot de meest explosieve factor in het zogenaamde evenwicht van de wereldmachten. Hitlers epileptische ideologie is slechts het spiegelbeeld van de epilepsie van het Duitse kapitalisme. Naast tal van onschatbare voordelen van historische aard bracht de ontwikkeling van de Verenigde Staten het grote voordeel met zich van een veel en veel groter grondgebied met onvergelijkelijk grotere natuurlijke rijkdommen dan Duitsland. Na Engeland flink voorbijgestreefd te hebben, werd de Noord Amerikaanse republiek omstreeks het begin van deze eeuw de voornaamste burcht van de wereldburgerij.
128
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
Hier vonden al de in het kapitalisme sluimerende mogelijkheden hun meest volledige verwezenlijking. Nergens elders op deze aarde kan de burgerij de prestaties in de dollarrepubliek overtreffen. Deze is voor de twintigste eeuw de volmaaktste spiegel van het kapitalisme geworden. Om dezelfde reden dat Marx zijn uiteenzetting bij voorkeur baseerde op Engelse statistieken, op Engelse parlementaire rapporten, op Engelse “blauwboeken” en dergelijke hebben wij in deze bescheiden inleiding bij voorkeur onze gegevens geput uit het economische en politieke leven van de Verenigde Staten. Het is overbodig te zeggen dat het niet moeilijk zou zijn analoge feiten en cijfers te geven voor ieder ander kapitalistisch land. Deze zouden echter geen enkel nieuw gezichtspunt opleveren. De conclusies zouden dezelfde blijven. De voorbeelden zouden alleen maar iets minder frappant zijn. De economische politiek van het Volksfront in Frankrijk was, zoals een van zijn financiers het kernachtig uitdrukte, een aanpassing van de New Deal aan lilliputverhoudingen. Het is echter zonder meer duidelijk dat het veel gemakkelijker is voor een theoretische analyse, wanneer men te doen heeft met cyclopische verhoudingen in plaats van die met lilliputformaat. Het is juist de geweldige omvang van het experiment van Roosevelt, dat ons doet beseffen dat slechts een wonder het wereldkapitalisme kan redden. Maar het geval wil nu eenmaal dat de ontwikkeling van de kapitalistische productie een einde maakte aan de productie van wonderen. Bezweringen en gebeden zijn er in overvloed, maar de wonderen komen nooit. Het is evenwel duidelijk dat, indien het wonder van de verjonging van het kapitalisme ergens mogelijk zou zijn, dit alleen maar in de Verenigde Staten zou kunnen plaats hebben. Deze verjonging heeft zich echter nog niet voltrokken. Wat de cyclopen niet konden verwezenlijken, hebben de lilliputters nog minder vermocht tot stand te brengen. Het leggen van de grondslag voor deze eenvoudige conclusie is de bedoeling van ons uitstapje op het gebied van het Amerikaanse economische leven. Moederland en kolonies “Het industrieel sterker ontwikkelde land,” schreef Marx in het voorwoord van de eerste uitgave van zijn Kapitaal, “houdt aan het minder ontwikkelde slechts het beeld van zijn eigen toekomst voor.” Onder geen enkele omstandigheid mag dit in de letterlijke zin worden opgevat. De groei van de productiekrachten en de verscherping van de incon-
H et marxisme vandaag
129
sequenties op maatschappelijk gebied is ongetwijfeld het lot van ieder land, dat in beweging gekomen is op de weg van de burgerlijke ontwikkeling. De disproportie echter tussen tempo’s en normen, welke de gehele ontwikkeling van het mensdom kenmerkt, nam niet alleen acute vormen aan onder het kapitalisme, doch gaf aanleiding tot de ingewikkelde onderlinge verhoudingen van ondergeschiktheid, uitbuiting en onderdrukking tussen landen van een verschillend economisch type. Slechts enkele landen hebben het systematische en logische ontwikkelingsproces van handenarbeid, via huisindustrie tot fabriekswezen, dat Marx aan een grondige analyse onderwierp, geheel doorgemaakt. Het handels-, industriële en financiële kapitaal viel de achterlijke landen binnen, vernietigde gedeeltelijk de primitieve vormen van het inheemse economische leven en onderwierp deze voor de rest aan het de wereld beheersende industrie en bankstelsel van het Westen. Onder de zweep van het imperialisme zien de kolonies en semi-kolonies zich gedwongen de tussenstadia over te slaan, zodat zij op kunstmatige wijze ergens op een of ander peil moeten blijven voortsukkelen. De ontwikkeling van India is geen herhaling van die van Engeland, doch een aanvulling daarop. Toch is het nodig het klassieke schema niet uit het oog te verliezen, dat Marx opstelde aan de hand van de ontwikkeling van Engeland, wil men iets begrijpen van het gecompliceerde type van ontwikkeling van onderontwikkelde en afhankelijke landen als India. De theorie van de arbeidswaarde beheerst de berekeningen van de speculanten in de Londense City evengoed als de transacties van de geldwisselaars in de achterbuurten van Hyderabad, behalve dat deze laatste eenvoudiger en minder sluw van vorm zijn. De ongelijkheid in ontwikkelingspeil leverde geweldige voordelen op voor de verder gevorderde landen die, zij het in verschillende mate, voortgingen met zich te ontwikkelen op kosten van de achterlijke landen door hen uit te buiten, hen tot kolonies te maken of het hen in ieder geval onmogelijk te maken een plaats in te nemen onder de kapitalistische aristocratie. De fortuinen van Spanje, Nederland, Engeland en Frankrijk werden verworven, niet alleen uit de meerwaarde van de arbeid van de eigen arbeidersklasse van deze landen, niet alleen uit de vernietiging van de kleine burgerij, maar ook uit een stelselmatige plundering van hun overzeese bezittingen. De uitbuiting van de
13 0
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
klassen werd aangevuld en qua potentie versterkt door de uitbuiting van de volkeren. De burgerij van de moederlanden werd hierdoor in staat gesteld een geprivilegieerde positie te verwerven voor de eigen arbeidersklasse, in het bijzonder voor de bovenste lagen ervan, door hiervoor een gedeelte van de superwinsten te besteden, welke zij in de kolonies bijeen vergaart heeft. Zonder dit alles zou enige vorm van stabiel democratisch regime ten ene male onmogelijk zijn geweest. In zijn latere uitingsvormen is de burgerlijke democratie geworden tot, en blijft nog steeds, een regeringsvorm die slechts open staat voor de meest aristocratische en de anderen het sterkst uitbuitende volken. De oude democratie was gebaseerd op slavernij, de imperialistische op het uitplunderen van kolonies. De Verenigde Staten, die formeel praktisch geen kolonies bezitten, zijn desalniettemin de meest bevoorrechten van alle naties van de gehele geschiedenis. Actieve Europese immigranten namen een uitermate rijk werelddeel in bezit, roeiden de oorspronkelijke bevolking uit, roofden het beste stuk van Mexico en annexeerden het leeuwendeel van de wereldrijkdom. De op die manier gevormde vetlagen zijn ook nu nog, in de periode van neergang, van nut voor het smeren van de stroef geworden raderen van de democratie. De jongste historische ervaringen hebben, evenals de theoretische analyse, bevestigd dat het tempo en de stabiliteit van de democratisch ontwikkeling omgekeerd evenredig zijn aan de spanningen van de klassentegenstellingen. In de minder bevoorrechte kapitalistische landen (Rusland aan de ene kant, Duitsland, Italië e.d. aan de andere kant), die niet in staat waren een talrijke stabiele arbeidersaristocratie aan te kweken, kon de democratie zich niet noemenswaardig ontwikkelen en deze bezweek dan ook vrij gemakkelijk voor de dictatuur. De steeds verder om zich heen grijpende verlamming van het kapitalisme echter, bereidt de democratieën van de meest bevoorrechte en rijkste volken hetzelfde lot voor. Het is slechts een verschil in tijdstip. De niet tot staan te brengen verslechtering van de levensomstandigheden van de arbeiders maakt het steeds moeilijker voor de burgerij om aan de massa’s het recht van deelname aan het politieke leven toe te kennen, zelfs binnen het beperkte kader van het burgerlijk parlementarisme. Elke andere verklaring van het niet te miskennen proces van de ver-
H et marxisme vandaag
131
dringing van de democratie door het fascisme is een vervalsing van de feiten zoals zij zijn, dus of bedrog, of zelfbedrog. Terwijl het imperialisme bezig is de democratie in de oude moederlanden van het kapitaal te vernietigen, belemmert het tegelijkertijd de opkomst van de democratie in de meer achterlijke landen. Het feit dat in de nieuwe tijd geen van de kolonies of semi-kolonies een democratische revolutie heeft doorgemaakt, in het bijzonder op het terrein van de verdeling van de landbouwgronden, is geheel en al het gevolg van het imperialisme dat de voornaamste rem is geworden op elke economische en politieke vooruitgang. De monopolistische magnaten en hun regeringen beroven de achterlijke landen van hun natuurlijke rijkdommen en werken welbewust hun zelfstandige industriële ontwikkeling tegen, terwijl zij tegelijkertijd financiële, politieke en militaire steun verlenen aan de meest reactionaire, parasitische, semi-feodale groepen van de inheemse uitbuiters. Een kunstmatig in stand gehouden barbarisme op agrarisch gebied is nu een van de meest lugubere rampen van de hedendaagse wereldeconomie. De strijd van de koloniale volkeren om hun vrijheid slaat de tussenliggende stadia over, groeit noodzakelijkerwijs uit tot een strijd tegen het imperialisme en loopt dus parallel aan de strijd van de arbeidersklasse in de moederlanden. Koloniale opstanden en oorlogen ondermijnen de grondslagen van de kapitalistische wereld op hun beurt meer dan ooit, en maken het wonder van haar regeneratie steeds onwaarschijnlijker. Planmatige wereldeconomie Het kapitalisme kan op de dubbele verdienste bogen, dat het de techniek op een hoog peil heeft gebracht en alle gedeelten van de wereld economisch met elkaar verbonden heeft. Daardoor heeft het de materiële voorwaarden geschapen voor het stelselmatig gebruik van alle hulpbronnen van de aarde. Het kapitalisme is echter niet in staat deze dringende taak te volbrengen. De expansiehaarden blijven bestaan uit begrensde nationale staten met hun legers en douanekantoren. Toch zijn de productieve krachten reeds lang ontgroeid aan de grenzen van de nationale staat, waardoor datgene wat eens een progressieve factor was in de geschiedenis, is verworden tot een ondraaglijke belemmering. Imperialistische oorlogen zijn niets anders dan de botsingen van de productiekrachten tegen de staatsgrenzen, welke daar te knellend voor zijn geworden. Het programma van de
132
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T M A R X I S M E VA N D A A G
zogenaamde autarchie heeft niets te maken met de terugkeer tot een gesloten economische huishouding. Het wil alleen maar zeggen dat de nationale basis wordt versterkt voor een nieuwe oorlog. Na de ondertekening van het verdrag van Versailles, geloofde men algemeen dat de aardbol vrij behoorlijk was verdeeld. De jongste gebeurtenissen hebben ons er evenwel aan herinnerd dat er op onze aardbol nog steeds landen zijn die nog niet of althans nog niet voldoende uitgeplunderd zijn. De worsteling om kolonies blijft een hoofdfactor in de politiek van het imperialistische kapitalisme. Hoe zorgvuldig men de wereld ook moge verdelen, het proces komt nooit tot staan, doch stelt alleen maar telkens en telkens weer de kwestie aan de orde van de herverdeling van de wereld in overeenstemming met de gewijzigde verhoudingen tussen de imperialistische machten. Hierin is de eigenlijke reden gelegen van de bewapening, de diplomatieke conflicten en de oorlogstoebereidselen. Iedere poging om de dreigende oorlog voor te stellen als een botsing tussen de democratische en de fascistische denkbeelden hoort thuis op het gebied van de kwakzalverij, of op dat van de ezelachtigheid. De politieke vormen mogen zich wijzigen, de honger van het kapitalisme blijft onveranderd. Wanneer morgen aan de dag een fascistisch bewind werd gevestigd aan weerszijden van het Kanaal — en niet velen zullen het bestaan van deze mogelijkheid durven ontkennen — zullen de dictators te Parijs en Londen evenmin in staat zijn afstand te doen van hun koloniaal bezit, als Mussolini en Hitler af kunnen zien van hun koloniale eisen. De verwoede en hopeloze strijd om een herverdeling van de wereld is het onafwendbare gevolg van de dodelijke crisis van het kapitalistisch stelsel. Gedeeltelijke hervormingen zullen evenmin baten als lapmiddelen. De historische ontwikkeling is één van die beslissende punten genaderd, waarop alleen het rechtstreekse ingrijpen van de massa in staat is de reactionaire hinderpalen uit de weg te ruimen en de grondslagen te leggen voor een nieuw regime. De afschaffing van het privaatbezit van de productiemiddelen is een eerste vereiste voor een planmatige economie, dat wil zeggen, voor het inschakelen van het gezond verstand op het gebied van de onderlinge verhoudingen van de mensen, eerst nationaal, en eventueel later over de gehele wereld. Eenmaal begonnen, zal de socialistische revolutie van het ene land op het andere overslaan met onvergelijkelijk groter kracht dan het
H et marxisme vandaag
133
fascisme zich thans verbreidt. Door het voorbeeld en met de hulp van de ontwikkelde landen zullen de achterlijke landen ook meegesleept worden in de stroom van het socialisme. De door en door rotte douaneslagbomen zullen vervallen. De tegenstellingen, die Europa en de gehele wereld verscheuren, zullen hun natuurlijke en vreedzame oplossing vinden binnen het kader van de Socialistische Verenigde Staten van Europa en van andere werelddelen. De bevrijde mensheid zal zich dan in haar volle kracht kunnen oprichten. Leon Trotski, april 1939
135
Het ABC van de materialistische dialectiek
Leon Trotski
Geschreven in 1939 in het kader van een discussie binnen de Amerikaanse trotskistische partij SWP over het klassenkarakter van de Sovjetunie. Deze versie is overgenomen vanop marxists.org
13 6
Inhoud Het ABC van de materialistische dialectiek De natuur van de USSR Evolutie en dialectiek
137 141 142
137
Het ABC van de materialistische dialectiek De dialectiek is noch fictie noch mystiek, maar een wetenschap van de vormen van ons denken, voor zover ze niet beperkt is tot de dagelijkse problemen van het leven maar probeert tot een begrip te komen van gecompliceerdere en meer uitgesponnen processen. De dialectiek en de formele logica hebben een relatie die gelijkloopt met die tussen de hogere en de lagere wiskunde. Ik zal proberen hier de kern van het probleem in zeer beknopte vorm te schetsen. De logica van Aristoteles van het eenvoudige syllogisme vertrekt van het standpunt dat ‘A’ gelijk is aan ‘A’. Deze stelling wordt aanvaard als een axioma voor een veelheid van menselijke handelingen en elementaire veralgemeningen. Maar in werkelijkheid is ‘A’ niet gelijk aan ‘A’. Dit is gemakkelijk te bewijzen wanneer we deze twee letters bekijken onder een vergrootglas: ze zijn erg verschillend van elkaar. Men kan echter opwerpen dat het hier niet gaat om de grootte of de vorm van de letters, aangezien deze slechts symbolen zijn voor gelijke hoeveelheden, bijvoorbeeld een pond suiker. Dit bezwaar is naast de kwestie; in werkelijkheid is een pond suiker nooit gelijk aan een pond suiker. Een gevoeligere weegschaal zal steeds een verschil waarnemen. Opnieuw kan men hiertegen protesteren: maar een pond suiker is gelijk aan zichzelf. Dit is echter ook niet juist: alle stoffen veranderen voortdurend van grootte, gewicht, kleur enzovoort. Ze zijn nooit gelijk aan zichzelf. Een sofist zal hierop antwoorden dat een pond suiker gelijk is aan zichzelf ‘op elk gegeven ogenblik’. Los van de extreem twijfelachtige praktische waarde van dit ‘axioma’, weerstaat het evenmin aan een theoretische kritiek. Hoe moeten we eigenlijk het woord ‘ogenblik’ opvatten? Indien het een oneindig kleine tijdspanne is, dan is dit pond suiker gedurende dit ‘ogenblik’ onderworpen aan onvermijdelijke veranderingen. Of is een ‘ogenblik’ een louter wiskundige abstractie, dus een nul van de tijd? Maar alles bestaat in de tijd en het bestaan zelf is een ononderbroken proces van verandering. Tijd is bijgevolg een fundamenteel element van het bestaan. Het axioma ‘A’ is gelijk aan ‘A’ betekent dus dat een ding gelijk is aan zichzelf indien het niet verandert, dat wil zeggen, indien het niet bestaat. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat deze ‘subtiliteiten’ waardeloos zijn. In werkelijkheid zijn ze van doorslaggevend belang. Het axioma ‘A’ is gelijk aan ‘A’ lijkt enerzijds het vertrekpunt te zijn van al onze kennis, maar anderzijds het vertrekpunt van alle fouten in onze kennis.
13 8
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T A B C VA N D E M AT E R I A L I S T I S C H E D I A L E C T I E K
Straffeloos gebruik maken van het axioma ‘A’ is gelijk aan ‘A’ is enkel mogelijk binnen bepaalde grenzen. Wanneer kwantitatieve veranderingen in ‘A’ verwaarloosbaar zijn voor de opdracht in kwestie, dan kunnen we aannemen dat ‘A’ gelijk is aan ‘A’. Dit is bijvoorbeeld de manier waarop een klant en een verkoper een pond suiker beschouwen. Wij aanzien de temperatuur van de zon op dezelfde manier. Tot onlangs beschouwden we de koopkracht van de dollar op dezelfde manier. Maar kwantitatieve veranderingen worden voorbij zekere grenzen omgezet in kwalitatieve. Een pond suiker onderworpen aan de werking van water of kerosine houdt op een pond suiker te zijn. Een dollar in de greep van een president houdt op een dollar te zijn. Het bepalen van het juiste moment van het kritische punt waarop kwantiteit in kwaliteit verandert, is een van de belangrijkste en moeilijkste taken op alle gebieden van de kennis, met inbegrip van de sociologie. Elke arbeider weet dat het onmogelijk is twee volledig gelijke voorwerpen te vervaardigen. Bij het uitwerken van een lagerschaal tot een kegellager wordt voor de kegels een zekere afwijking toegestaan, die echter niet bepaalde grenzen mag overschrijden (dit wordt tolerantie genoemd). Door de tolerantienormen in acht te nemen, worden de kegels als gelijk beschouwd. (‘A’ is gelijk aan ‘A’.) Wanneer de tolerantie overschreden wordt, verandert de kwantiteit in kwaliteit. Met andere woorden, de kegellagers worden minderwaardig of volledig waardeloos. Ons wetenschappelijke denken is enkel een deel van onze algemene praktijk, waaronder ook technieken. Voor concepten bestaat er ook ‘tolerantie’, die niet door formele logica, uitgaande van het axioma dat ‘A’ gelijk is aan ‘A’, wordt gestaafd, maar door de dialectische logica, die uitgaat van het axioma dat alles steeds verandert. ‘Gezond verstand’ wordt gekarakteriseerd door het feit dat het systematisch de dialectische ‘tolerantie’ overschrijdt. Het vulgaire denken werkt met concepten als kapitalisme, moraal, vrijheid, arbeidersstaat enzovoort als gefixeerde abstracties en gaat ervan uit dat kapitalisme gelijk is aan kapitalisme, dat moraal gelijk is aan moraal enzovoort. Het dialectische denken analyseert alle zaken en fenomenen in hun continue verandering, terwijl het in de materiële omstandigheden van deze veranderingen die kritische limiet bepaalt waarachter ‘A’ ophoudt ‘A’ te zijn, waar een arbeidersstaat ophoudt een arbeidersstaat te zijn.
H et A B C van de materialistische dialectiek
139
De fundamentele fout van het vulgaire denken ligt in het feit dat het zichzelf tevreden wenst te stellen met bewegingloze indrukken van een realiteit die bestaat uit voortdurende beweging. Het dialectische denken geeft, door middel van dichtere benaderingen, correcties, concretisering, aan concepten een rijkelijkheid en flexibiliteit, ik zou zelfs zeggen een sappigheid die deze tot op zekere hoogte dichtbij levende verschijnselen brengt. Niet kapitalisme in het algemeen, maar een gegeven kapitalisme in een bepaald ontwikkelingsstadium. Geen arbeidersstaat in het algemeen, maar een gegeven arbeidersstaat in een achtergesteld land in een imperialistische omsingeling enzovoort. Het dialectische denken staat op dezelfde manier in verhouding tot het vulgaire denken als een speelfilm in verhouding staat tot een foto. De speelfilm sluit de foto niet uit, maar combineert een reeks van ze volgens de bewegingswetten. De dialectiek ontkent het syllogisme niet, maar leert ons syllogismen op een dusdanige manier te combineren dat ze ons begrip dichter brengen bij de eeuwig veranderende realiteit. Hegel stelde in zijn Logica een aantal wetten op: de verandering van kwantiteit in kwaliteit, ontwikkeling via tegenstellingen, conflict tussen vorm en inhoud, onderbreking van continuïteit, verandering van mogelijkheid in onvermijdelijkheid enzovoort, die net zo belangrijk zijn voor het theoretische denken als het eenvoudige syllogisme is voor meer elementaire taken. Hegel schreef vóór Darwin en vóór Marx. Dankzij de krachtige impuls die aan het denken werd gegeven door de Franse Revolutie, anticipeerde Hegel de algemene ontwikkeling van de wetenschap. Maar omdat het enkel een anticipatie was, ondanks dat die door een genie werd uitgewerkt, kreeg het van Hegel een idealistisch karakter. Hegel werkte met ideologische schaduwen als de ultieme realiteit. Marx toonde aan dat de beweging van deze ideologische schaduwen niets anders weerspiegelde dan de beweging van materiële lichamen. We noemen onze dialectiek materialistisch omdat haar wortels noch in de hemel noch in de diepten van onze ‘vrije wil’ liggen, maar in de objectieve realiteit, in de natuur. Het bewustzijn groeide uit het onbewuste, de psychologie uit de fysiologie, de organische wereld uit de anorganische, het zonnestelsel uit nevel. Op alle sporten van deze ontwikkelingsladder werden de kwantitatieve veranderingen getransformeerd in kwalitatieve. Ons denken, inclusief het dialectische denken, is slechts één van de uitdrukkingsvormen van ver-
14 0
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T A B C VA N D E M AT E R I A L I S T I S C H E D I A L E C T I E K
anderende materie. Er is binnen dit systeem geen plaats voor God, noch voor de Duivel, de onsterfelijke ziel of eeuwig geldende wetten en moraal. De dialectiek van het denken, die gegroeid is uit de dialectiek van de natuur, is bijgevolg van sterk materialistische aard. Het darwinisme, dat de evolutie van de soorten verklaarde door middel van kwantitatieve transformaties die in kwalitatieve overgingen, was de grootste triomf van de dialectiek in het hele veld van de organische materie. Een andere grote triomf was de ontdekking van de tabel van de atomaire gewichten van chemische elementen en verder de transformatie van het ene element in het andere. Met deze transformaties (soorten, elementen enzovoort) hangt de kwestie van de classificatie nauw samen, die even belangrijk is voor de natuurwetenschappen als voor de sociale wetenschappen. Het systeem van Linnaeus (18e eeuw) gebruikte als vertrekpunt de onveranderlijkheid van de soorten en was op die manier beperkt tot de beschrijving en classificatie van planten naargelang hun externe kenmerken. De kindertijd van de plantkunde is analoog met de kindertijd van de logica, aangezien de vormen van ons denken ontwikkelen zoals alles wat leeft. Enkel een scherpe afwijzing van het idee van een gefixeerde soort, enkel de evolutionaire geschiedenis van planten en hun anatomie legden de basis voor een echt wetenschappelijke classificatie. Marx, die in tegenstelling tot Darwin een bewust dialecticus was, ontdekte een basis voor de wetenschappelijke classificatie van menselijke samenlevingen in de ontwikkeling van hun productiekrachten en de structuur van de eigendomsrelaties die de anatomie van de samenleving uitmaken. Het marxisme verving de vulgaire descriptieve classificatie van samenlevingen en staten, die zelfs tot op heden bloeit in de universiteiten, door een materialistische dialectische classificatie. Enkel door de methode van Marx te gebruiken is het mogelijk zowel het concept van een arbeidersstaat als het ogenblik van haar ineenstorting op een correcte manier te bepalen. Dit alles, zo zien we, bevat niets ‘metafysisch’ of ‘scholastisch’, zoals zelfingenomen onwetendheid beweert. De dialectische logica drukt de bewegingswetten in hedendaags wetenschappelijk denken uit. De strijd tegen de materialistische dialectiek is daarentegen een uitdrukking van een ver verleden, van conservatisme van de kleinburgerij, van verwaandheid bij routineuze academici en... een vonk van hoop op een leven na de dood.
H et A B C van de materialistische dialectiek
141
De natuur van de USSR De definitie van de USSR zoals gegeven door kameraad Burnham, “noch een arbeidersstaat noch een burgerlijke staat”, is geheel negatief, gerukt uit de ketting van de historische ontwikkeling, blijft ergens in de lucht hangen, bevat geen greintje sociologie en betekent alleen maar een theoretische capitulatie van pragmatisme voor een tegenstrijdig historisch fenomeen. Indien Burnham een dialectisch materialist was, zou hij de volgende drie vragen ernstig overwogen hebben: (1) Wat is de historische oorsprong van de USSR? (2) Welke veranderingen heeft deze staat ondergaan gedurende haar bestaan? (3) Zijn deze veranderingen van het kwantitatieve stadium overgegaan in het kwalitatieve? Met andere woorden, creëerden ze een historisch noodzakelijke dominantie van een nieuwe uitbuitende klasse? Indien hij deze vragen beantwoord zou hebben, zou Burnham gedwongen zijn de enig mogelijk conclusie te trekken: de USSR is nog steeds een gedegenereerde arbeidersstaat. De dialectiek is geen magische sleutel tot alle vraagstukken. Ze is geen vervangstuk voor een concrete wetenschappelijke analyse. Ze leidt deze analyse echter langs de juiste weg en behoedt haar voor steriele uitweidingen in de woestijn van het subjectivisme en de scholastiek. Bruno R. plaatst zowel de sovjetregimes als de fascistische regimes onder de categorie van het ‘bureaucratisch collectivisme’, omdat de USSR, Italië en Duitsland alle geregeerd worden door bureaucratieën; hier en daar zijn er principes van planning; in één geval is het privaateigendom afgeschaft, in een ander beperkt enzovoort. Op die manier wordt op basis van een relatieve overeenkomst van bepaalde externe karakteristieken van verschillende oorsprong, van verschillend gewicht, van verschillende klassenbetekenis, een fundamentele identiteit van sociale regimes geconstrueerd, volledig in de geest van burgerlijke professoren die categorieën van een ‘gecontroleerde economie’, ‘gecentraliseerde staat’ construeren zonder het klassenkarakter van de ene of de andere ook maar in beschouwing te nemen. Bruno R. en zijn aanhangers, of halve aanhangers zoals Burnham, blijven in het beste geval binnen het gebied van sociale classificatie op het niveau van Linnaeus, waarvan echter gezegd dient te worden dat deze vóór Hegel, Darwin en Marx leefde. Misschien nog slechter en gevaarlijker zijn de eclectici die van mening zijn dat het klassenkarakter van de sovjetstaat “er niet toe
142
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN H E T A B C VA N D E M AT E R I A L I S T I S C H E D I A L E C T I E K
doet” en dat de lijn van onze politiek bepaald wordt door “het karakter van de oorlog”. Alsof de oorlog een onafhankelijke supra-sociale werkelijkheid is; alsof het karakter van de oorlog niet bepaald wordt door het karakter van de heersende klasse, namelijk door dezelfde sociale factor die tevens het karakter van de staat bepaalt. Verbazingwekkend hoe gemakkelijk sommige kameraden het ABC van het marxisme vergeten onder invloed van de gebeurtenissen! Het is geen verrassing dat de theoretici van de oppositie die het dialectische denken verwerpen, jammerlijk genoeg capituleren voor de tegenstrijdige natuur van de USSR. De contradictie tussen de sociale basis zoals vastgelegd door de revolutie en tussen het karakter van de kaste die voortkwam uit de degeneratie van de revolutie, is niet alleen een onweerlegbaar historisch feit, maar ook een stuwende kracht. In onze strijd om de bureaucratie omver te werpen baseren we ons op deze contradictie. Ondertussen hebben sommige extreem-linksen al de ultieme absurditeit bereikt met hun stelling dat het noodzakelijk is de sociale structuur van de USSR op te offeren teneinde de bonapartistische oligarchie omver te werpen! Ze zijn er zich niet bewust van dat de USSR zonder de sociale structuur die door de Oktoberrevolutie gecreëerd werd, een fascistisch regime zou zijn. Evolutie en dialectiek Kameraad Burnham zal waarschijnlijk opwerpen dat hij als aanhanger van de evolutietheorie niet minder geïnteresseerd is in de ontwikkeling van de maatschappij en staatsvormen als wij dialectici. We zullen dat niet tegenspreken. Elke geschoolde mens sinds Darwin bestempelt zichzelf als ‘evolutionist’. Maar een echte evolutionist moet het idee van evolutie toepassen op zijn eigen denkvormen. De elementaire logica, die ontstond in de periode dat het idee van evolutie zelf nog niet bestond, is uiteraard niet voldoende voor de analyse van evolutionaire processen. Hegels logica is de logica van de evolutie. Alleen mag men niet vergeten dat het concept van ‘evolutie’ zelf volledig gecorrumpeerd en vervlakt is door universiteitsprofessors en liberale schrijvers die er vreedzame ‘vooruitgang’ mee bedoelen. Wie inziet dat evolutie voortkomt uit de strijd tussen tegengestelde krachten; dat een trage accumulatie van veranderingen op een gegeven moment de oude schaal doet ontploffen en een catastrofe veroorzaakt, een revolutie; wie uiteindelijk de algemene evolutionaire wetten heeft leren toepassen op
H et A B C van de materialistische dialectiek
143
het denken zelf, die persoon is een dialecticus, tegenovergesteld aan vulgaire evolutionisten. Het trainen van de geest in de dialectiek, iets wat even noodzakelijk is voor een revolutionaire strijder als vingeroefeningen voor een pianist, vereist dat alle problemen als processen benaderd worden, en niet als bewegingloze categorieën. Vulgaire evolutionisten daarentegen, die zich over het algemeen beperken tot een erkenning van evolutie in bepaalde gebieden, stellen zich bij alle andere vragen tevreden met de banaliteiten van het ‘gezond verstand’.
145
Klasse, partij en leiding
Leon Trotski
Dit is een onafgewerkt artikel geschreven door Trotski in 1937 en voor het eerst gepubliceerd in 1940. Het is naar het Nederlands vertaald door marxisme.be. Aan de hand van de ontwikkeling van de Spaanse revolutie wordt de rol en het belang van een revolutionaire partij uitgelegd.
14 6
Inhoud “Que Faire” legt uit Sofisme van de verraders De dialectische aanpak Hoe de Russische arbeiders rijp werden De relativiteit van “rijpheid” De bijkomende rol van de boeren. De rol van persoonlijkheden Het stalinisme in Spanje Verraad van de POUM Verantwoordelijkheid van de leiding Repressie tegen de Spaanse revolutie
147 149 151 152 153 154 155 155 157 158 160
K lasse , parti j en leiding
147
De graad waarin de arbeidersbeweging teruggeslagen is, kan niet enkel afgemeten worden aan de staat waarin deze organisaties zich bevinden, maar ook aan de ideologische en theoretische staat van de discussies waarin zoveel groepen betrokken zijn. In Parijs wordt een tijdschrift gepubliceerd onder de naam ‘Que Faire’ (Wat te doen), dat zichzelf om de een of andere reden als marxistisch beschouwt, maar in werkelijkheid binnen het kader blijft van het empirisme van de linkse burgerlijke intellectuelen en die geïsoleerde arbeiders die alle gewoontes van de intellectuelen overgenomen hebben. Zoals alle groepen die geen wetenschappelijke basis hebben, geen programma en geen traditie, probeerde dit blad om aan de slippen van de POUM1 te hangen — dit leek immers de kortste weg om de massa’s te bereiken en om een overwinning te behalen. Maar het resultaat van deze banden met de Spaanse revolutie lijken op het eerste gezicht compleet onverwachts: het tijdschrift ging niet vooruit, maar kende zelfs een achteruitgang. Eigenlijk is dit ook natuurlijk. De tegenstellingen tussen het kleinburgerlijke conservatisme en de noden van de arbeidersrevolutie zijn extreem ontwikkeld. Het is normaal dat diegenen die de politiek van de POUM verdedigden en vertolkten, zowel politiek als theoretisch stappen achteruit gezet hebben. Het tijdschrift ‘Que Faire’ heeft op zichzelf geen enkel belang. Maar het is interessant om de symptomen na te gaan. Dat is waarom we dieper willen ingaan op de houding van dit tijdschrift over de oorzaken van de nederlaag van de Spaanse revolutie. De inschatting van ‘Que Faire’ toont immers de fundamentele posities die nu dominant zijn op de linkerflank van het pseudo-marxisme. ‘Que Faire’ legt uit
We beginnen met een letterlijk citaat uit een recensie van de brochure ‘Spanje verraden’ door kameraad Casanova.2 1 De POUM (Arbeiderspartij voor Marxistische Eenheid) ontstond na een fusie tussen verschillende linkse fracties. De partij groeide in 1936 van een splinterpartij met enkele honderden leden uit tot een massapartij met 30.000 leden. Er waren voormalige trotskistische militanten die een voorname rol speelden binnen de POUM. Trotski omschreef de partij als centristisch, twijfelend tussen parlementarisme en revolutie. 2 M. Casanova (een alias voor Mieczyslaw Bortenstein) is in 1907 in Polen geboren, hij emigreerde naar België en nadien Frankrijk. Hij overleed in Auschwitz in 1942. Bortenstein sloot in Frankrijk in 1932 bij de PCF aan, maar werd in 1934 uitgesloten en militeert vervolgens bij
14 8
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN K L A S S E , PA R T I J E N L E I D I N G
“Waarom werd de revolutie neergeslagen?” Omdat, zo antwoordt de auteur (Casanova), de Communistische Partij een verkeerde politiek voerde die jammer genoeg gevolgd werd door de revolutionaire massa’s. Maar waarom in hemelsnaam lieten de revolutionaire massa’s de leiding over aan de Communistische Partij? “Omdat er geen echte revolutionaire partij was”. Dit is een pure tautologie. Een verkeerde politiek van de massa’s, een onvolwassen partij is ofwel een uitdrukking van de voorwaarden van de sociale krachten (beperkte ontwikkeling van de arbeidersklasse, gebrek aan onafhankelijkheid van de boeren) die moet verklaard worden aan de hand van feiten, zoals gebeurd door onder meer Casanova zelf, ofwel is het een resultaat van de acties van bepaalde kwaadwillige individuen of groepen individuen, acties die niet overeenstemmen met de inspanningen van ‘oprechte individuen’ die in staat zijn om de revolutie te redden. Nadat hij eerst de eerste en marxistische weg aftast, neemt Casanova de tweede weg. We worden er meegesleept op het terrein van de pure demonisatie: de misdadiger verantwoordelijk voor de nederlaag is de belangrijkste duivel: Stalin, bijgestaan door de anarchisten en alle andere kleine duivels. De God van de revolutionairen stuurde jammer genoeg geen Lenin of Trotski naar Spanje zoals Hij dit deed in Rusland in 1917. De conclusie luidt als volgt: “Dit is het resultaat van een poging om te allen prijze de versteende orthodoxie van de eigen kapel boven de feiten te plaatsen.” Deze theoretische hoogvaardigheid wordt des te opvallender door het feit dat het moeilijk te veronderstellen is dat meer banaliteiten, vulgarismen en fouten van een specifiek conservatief karakter op zo weinig regels zouden kunnen worden samengeperst. De auteur van bovenstaand citaat vermijdt om eender welke verklaring te moeten geven voor de nederlaag van de Spaanse revolutie; hij geeft enkel aan dat diepgaande verklaringen, zoals de ‘voorwaarden van de sociale krachten’, noodzakelijk zijn. Deze ontwijking is geen toeval. Deze critici van het bolsjewisme zijn theoretische lafaards om de eenvoudige reden dat ze niet stevig in hun schoenen staan. Om het de trotskisten. In juli 1936 trekt hij naar Spanje. Hij schreef over Spanje de brochure ‘Spanje verraden’. Deze tekst is online in het Engels beschikbaar: http://www.marxists.org/history/ etol/document/spain2/index.htm
K lasse , parti j en leiding
149
eigen bankroet verstopt te houden, moeten ze goochelen met feiten en loeren naar de standpunten van anderen. Ze beperken zich tot het geven van aanwijzingen en halve gedachten alsof ze niet de tijd hebben om hun volledige wijsheid kenbaar te maken. Eigenlijk beschikken ze over geen enkele wijsheid. Hun hoogdravendheid wordt gecombineerd met intellectueel geknoei. Laat ons eens stap per stap de aanwijzingen en halve gedachten van onze auteur analyseren. Volgens hem kan een verkeerde politiek van de massa’s enkel verklaard worden als het “bepaalde voorwaarden van sociale krachten vertoont”, met name de onrijpheid van de werkende klasse en het gebrek aan onafhankelijkheid van de boerenstand. Iedereen die een tautologie zoekt, kan er geen betere vinden! Een ‘verkeerde politiek van de massa’s’ wordt verklaard door de ‘onrijpheid’ van de massa’s. En wat is de ‘onrijpheid’ van de massa’s? Klaarblijkelijk hun neigingen tot een verkeerde politiek. Waaruit die verkeerde politiek bestond, wie er het initiatief toe nam: de massa’s of de leiding — daar wordt in alle stilte aan voorbijgegaan door onze auteur. Door middel van een tautologie legt hij de verantwoordelijkheid bij de massa’s. Dat is een klassieke truc van alle verraders, deserteurs en hun lakeien, en het is zeker met betrekking tot de Spaanse arbeidersklasse een verschrikkelijke positie. Sofisme van de verraders
In juli 1936 — om niet naar een vroegere periode te verwijzen — sloegen de Spaanse arbeiders de aanval af van de officieren die hun samenzwering hadden voorbereid onder de bescherming van het Volksfront. De massa’s moesten improviseren om arbeidersmilities op te zetten en comités van arbeiders, de bastions van hun toekomstige heerschappij. De leidinggevende organisaties van de arbeidersklasse anderzijds hielpen de burgerij in het vernietigen van deze comités, in het liquideren van de aanval van de arbeiders op de private eigendom en bij het onderwerpen van de arbeidersmilities aan de leiding van de burgerij. De POUM nam deel aan de regering en was direct verantwoordelijk voor dit contrarevolutionaire werk. Wat betekent de ‘onrijpheid’ van de arbeidersklasse dan? Klaarblijkelijk enkel dat ondanks de correcte politieke lijn van de massa’s, deze niet in staat bleken om de coalitie van socialisten, stalinisten, anarchisten en POUM met de burgerij te breken. Dit voorbeeld van sofisme vertrekt van een concept
150
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN K L A S S E , PA R T I J E N L E I D I N G
van absolute rijpheid, met name de perfecte voorwaarden waarin de massa’s zich bevinden waarbij ze geen correcte leiding nodig hebben, en zelfs in staat zouden zijn om te overwinnen tegen hun eigen leiding in. Er kan evenwel geen dergelijke rijpheid bestaan. Onze wijzen spartelen tegen: waarom zouden arbeiders die zo’n correct revolutionair instinct vertonen en zulke superieure strijdkwaliteiten hebben, zichzelf onderwerpen aan een verraderlijke leiding? Ons antwoord is: er was zelfs geen aanwijzing van onderwerping. De arbeidersstrijd ging op elk ogenblik op zekere wijze in tegen de lijn gevolgd door de leiding. Op de meest kritieke punten namen beiden standpunten in die 180° tegenover elkaar stonden. De leiding hielp toen direct of indirect om de arbeiders te onderwerpen aan het leger. In mei 1937 kwamen de arbeiders van Catalonië niet enkel zonder hun leiding in opstand, maar ook tegen hun leiding. De anarchistische leiders — pathetische en verachtelijke burgerelementen die zichzelf goedkoop vermommen als revolutionairen — hebben in hun kranten honderden keren herhaald dat indien de CNT3 het voornemen had om de macht te grijpen en haar heerschappij te vestigen in mei, ze dit zonder veel moeilijkheden had kunnen doen. Voor een keer hebben ze volledig gelijk. De leiding van de POUM liep de CNT achterna, en vermomde deze politiek met een verschillende fraseologie. Het was hierdoor, en enkel hierdoor, dat de burgerij er kon in slagen om de opstand van de ‘onrijpe’ arbeidersklasse in mei 1937 neer te slaan. Je moet vooral niets begrijpen van de verhoudingen tussen de klasse en de partij, tussen de massa’s en de leiding, om het lege standpunt in te nemen dat de Spaanse massa’s slechts hun leiders volgden. Het enige wat gezegd kan worden is dat de massa’s op ieder ogenblik dat ze probeerden een juiste weg te vinden, geen nieuwe leiding vonden die beantwoordde aan de vereisten van de revolutie. Er was een bijzonder dynamisch proces, waarbij de diverse fasen van de revolutie vlug tot ontwikkeling kwamen, en waarbij de leiding of verschillende delen van de leiding snel overliepen naar de kant van de klassenvijand. En onze wijzen beperken zich intussen tot een zuiver statische discussie: waarom volgde de volledige arbeidersklasse een slechte leiding? 3 Confederación Nacional del Trabajo (CNT) was een Spaanse vakbond op anarchistische grondslag.
K lasse , parti j en leiding
151
De dialectische aanpak
Er is een oud evolutionair-liberaal spreekwoord: ieder volk krijgt de regering dat het verdient. De geschiedenis toont evenwel aan dat ditzelfde volk op een betrekkelijk korte periode erg verschillende regeringen kan kennen (Rusland, Italië, Duitsland, Spanje) en dat de wijze waarop deze regeringen zich ontwikkelen niet steeds in dezelfde richting gaat — van despotisme naar vrijheid, zoals werd verondersteld door de evolutionair-liberalen. Het geheim bestaat hierin dat een volk samengesteld is uit vijandige klassen, en dat de klassen zelf bestaan uit verschillende lagen die soms tegengestelde belangen hebben en een verschillende leiding kennen. Bovendien wordt elk volk beïnvloed door andere volkeren die eveneens samengesteld zijn uit klassen. Regeringen vormen geen uitdrukking van een systematisch groeiende ‘rijpheid’ van een ‘volk’, maar zijn het resultaat van de strijd tussen verschillende klassen en verschillende lagen binnen één en dezelfde klasse, en ten slotte van de acties van externe krachten — allianties, oorlogen en dergelijke meer. Hieraan moet worden toegevoegd dat zodra een regering gevestigd is, ze veel langer kan standhouden dan de krachtsverhoudingen op basis waarvan ze gevestigd werd. Het is net vanuit deze historische contradicties dat revoluties, staatsgrepen, contrarevoluties enzovoort voortkomen. Dezelfde dialectische benadering is noodzakelijk bij het behandelen van de kwestie van de leiding van een klasse. Onze wijzen lopen de liberalen achterna en aanvaarden stilzwijgend het axioma dat iedere klasse de leiding krijgt die ze verdient. In werkelijkheid is de leiding echter geen zuivere ‘weerspiegeling’ van een klasse of het resultaat van haar eigen vrije creativiteit. Een leiding wordt gevormd in het proces van conflicten tussen de verschillende klassen of door de tegenstellingen tussen de verschillende lagen binnen een bepaalde klasse. Zodra een leiding zich opgeworpen heeft, komt deze leiding deels los te staan van haar klasse en zijn er meer mogelijkheden voor invloeden en druk van andere klassen. De arbeidersklasse kan lange tijd ‘tolerant’ blijven tegenover een leiding die reeds aangetast is door een complete innerlijke degeneratie maar nog niet de mogelijkheid gekregen heeft om deze degeneratie tot uiting te laten komen bij belangrijke gebeurtenissen. Er is een grote historische schok nodig om de tegenstelling tussen de leiding en de klasse scherp tot uiting te laten komen. De
152
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN K L A S S E , PA R T I J E N L E I D I N G
machtigste historische schokken zijn oorlogen en revoluties. Het is net om deze reden dat de arbeidersklasse vaak verrast wordt door oorlog en revolutie. Maar zelfs in gevallen waar de oude leiding haar interne degeneratie reeds heeft getoond, kan de klasse niet onmiddellijk een nieuwe leiding improviseren, zeker niet als ze vanuit de voorgaande periode geen sterke revolutionaire kaders heeft geërfd die in staat zijn om gebruik te maken van de ineenstorting van de oude leiding. De marxistische, d.w.z. dialectische en dus niet-scholastische interpretatie van de onderlinge verhoudingen tussen een klasse en haar leiding laten geen spaander heel van het legalistische sofisme van onze auteur. Hoe de Russische arbeiders rijp werden
Hij vat de rijpheid van de arbeidersklasse op als iets zuiver statisch. Maar tijdens een revolutie is het bewustzijn van een klasse het meest dynamische proces dat op directe wijze de ontwikkeling van de revolutie bepaalt. Was het mogelijk om in januari 1917 of zelfs in maart, na het omverwerpen van het tsarisme, een antwoord te geven op de vraag of de Russische arbeidersklasse voldoende ‘rijp’ was voor de machtsovername binnen 8 tot 9 maanden? De arbeidersklasse was in die periode sociaal en politiek erg heterogeen. Tijdens de oorlogsjaren kende de arbeidersklasse een grote groei met zo’n 30 tot 40 procent, vooral vanuit de vaak reactionaire kleinburgerij, achtergebleven boeren, veel vrouwen en veel jongeren. De bolsjewieken werden in maart 1917 gesteund door een onbelangrijke minderheid van de arbeidersklasse en bovendien was er onenigheid binnen de partij zelf. De overgrote meerderheid van de arbeiders steunde de mensjewieken en de ‘sociaalrevolutionairen’, conservatieve sociaal-patriotten. De situatie in het leger en onder de boeren was nog minder gunstig. We moeten daar ook het algemeen lage culturele niveau in het land aan toevoegen, het gebrek aan politieke ervaring onder brede lagen van de arbeidersklasse, zeker op het platteland, laat staan onder de boeren en de soldaten. Wat was het ‘actief’ van het bolsjewisme? Bij het begin van de revolutie had enkel Lenin een duidelijk en grondig uitgewerkt revolutionair concept. De Russische kaders van de partij waren verdeeld en grotendeels radeloos. Maar de partij had een autoriteit gewonnen onder de meest ontwikkelde arbeiders. Lenin had een groot gezag onder de partijkaders. Lenins zicht op de politieke situatie kwam overeen met
K lasse , parti j en leiding
153
de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie en werd door elke nieuwe gebeurtenis versterkt. Deze elementen van het ‘actief’ hadden een immense impact in een revolutionaire situatie, dat wil zeggen onder de voorwaarden van bittere klassenstrijd. De partij haastte zich om haar opvattingen in overeenstemming te brengen met die van Lenin, en met die van de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie. Dankzij dit feit kreeg het bolsjewisme enorm veel steun van tienduizenden ontwikkelde arbeiders. In een paar maanden tijd kon de partij, doordat ze zichzelf baseerde op de ontwikkeling van de revolutie, de meerderheid van de arbeiders overtuigen van de juistheid van haar slogans. Deze meerderheid werd georganiseerd in sovjets en was in staat om de soldaten en boeren aan te trekken. Hoe kan dit dynamische, dialectische proces gevat worden in een formule van de rijpheid of onrijpheid van de arbeidersklasse? Een cruciale factor in de rijpheid van de Russische arbeidersklasse in februari of maart 1917 was Lenin. Hij kwam echter niet uit de lucht gevallen. Hij verpersoonlijkte de revolutionaire traditie van de arbeidersklasse. Opdat Lenins slogans hun weg naar de massa’s zouden vinden, moesten er kaders bestaan, ook al was hun aantal aanvankelijk enorm beperkt; er moest onder de kaders een vertrouwen bestaan in de leiding, een vertrouwen dat gebaseerd werd op alle ervaringen uit het verleden. Als je met deze elementen geen rekening houdt, negeer je het levendige karakter van een revolutie, waarbij dit vervangen wordt door een abstracte benadering opgebouwd rond de term ‘krachtsverhoudingen’. Maar de ontwikkeling van een revolutie bestaat er net uit dat de krachtsverhoudingen constant en erg snel veranderen als gevolg van de veranderingen in het bewustzijn van de arbeidersklasse, de aantrekkingskracht van de meest ontwikkelde lagen op achtergebleven lagen, de groeiende zelfverzekerdheid van de klasse met betrekking tot haar eigen kracht. Het vitale orgaan in dit proces is de partij, net zoals het vitale orgaan van de partij haar leiding is. De rol en de verantwoordelijkheid van de leiding in een revolutionaire periode zijn kolossaal. De relativiteit van ‘rijpheid’
De Oktoberrevolutie is een enorme getuigenis van de ‘rijpheid’ van de arbeidersklasse. Maar die rijpheid is relatief. Enkele jaren later liet dezelfde arbeidersklasse toe dat de revolutie gewurgd werd door een opkomende bureaucratie. Een overwinning is niet de vrucht van
15 4
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN K L A S S E , PA R T I J E N L E I D I N G
de ‘rijpheid’ van de arbeidersklasse. De overwinning is een strategische taak. Het is noodzakelijk om te vertrekken van het aanwezige niveau van rijpheid om te massa’s te mobiliseren en hen voorwaarts te kunnen stuwen, hen te kunnen laten begrijpen dat de vijand niet almachtig is, verdeeld is door tegenstellingen, dat achter de façade paniek aanwezig is. Mochten de bolsjewieken dit werk niet gedaan hebben, zou er geen sprake geweest kunnen zijn van een overwinning van de arbeidersrevolutie. De sovjets zouden verpletterd geweest zijn door de contrarevolutie en de kleine wijzen overal ter wereld zouden artikels en boeken geschreven hebben met als centraal idee dat enkel wereldvreemde visionairen droomden van arbeidersdemocratie in Rusland, maar dat de arbeiders numeriek te zwak stonden en er helemaal niet rijp voor waren. De bijkomende rol van de boeren
Op een even abstracte en verkeerde wijze wordt gerefereerd aan het ‘gebrek aan onafhankelijkheid’ van de boeren. Waar en wanneer zag onze wijze ooit in een ontwikkelde kapitalistische samenleving een boerenstand met een onafhankelijk revolutionair programma en de capaciteit van een onafhankelijk revolutionair initiatief? De boeren kunnen een enorm belangrijke rol spelen in de revolutie, maar slechts een hulprol. In vele gevallen waren de Spaanse boeren dapper en vochten ze moedig. Maar om de volledige massa van boeren te betrekken, moest de arbeidersklasse een voorbeeld stellen door een beslissende opstand tegen de burgerij, waarbij de arbeiders in staat waren de boeren te overtuigen van de mogelijkheden van een overwinning. Intussen werd het revolutionaire initiatief van de arbeidersklasse zelf bij iedere stap verlamd door haar eigen organisaties. De ‘onrijpheid’ van de arbeidersklasse, het ‘gebrek aan onafhankelijkheid’ van de boeren zijn geen definitieve noch basisfactoren in historische gebeurtenissen. Aan de basis van het bewustzijn van klassen liggen de klassen zelf, hun numerieke sterkte, hun positie in het economische leven. De basis voor het klassenonderscheid is een specifiek productiesysteem dat bepaald wordt door het niveau van ontwikkeling van de productiekrachten. Je kan dus evengoed beweren dat de nederlaag van de Spaanse arbeiders werd veroorzaakt door het beperkte niveau van de technologie?
K lasse , parti j en leiding
155
De rol van persoonlijkheden
Onze auteur gebruikt een mechanisch determinisme in plaats van na te gaan wat de dialectische voorwaarden zijn voor historische processen. Vandaar de goedkope opmerkingen over de rol van individuen, positieve en negatieve rollen. De geschiedenis is een proces van klassenstrijd. Maar de klassen dragen hun volle gewicht niet automatisch en simultaan. In het proces van klassenstrijd worden verschillende organen gecreëerd die een belangrijke en onafhankelijke rol spelen en die onderworpen zijn aan misvormingen. Dit vormt ook de basis voor de rol van persoonlijkheden in de geschiedenis. Er zijn natuurlijk belangrijke objectieve oorzaken die de dictatoriale heerschappij van Hitler mogelijk maakten, maar enkel wie compleet ondergedompeld is in het ‘determinisme’ zou de enorme historische betekenis van Hitler kunnen ontkennen. De aankomst van Lenin in Petrograd op 3 april 1917 leidde tot een bocht van de bolsjewistische partij, een bocht die net op tijd kwam en het de partij mogelijk maakte om de revolutie tot een overwinning te laten leiden. Onze wijzen kunnen zeggen dat indien Lenin in het buitenland was overleden begin 1917, de Oktoberrevolutie ‘evenzeer’ zou plaatsgevonden hebben. Maar dat klopt niet. Lenin vertegenwoordigde één van de levende elementen in het historische proces. Hij verpersoonlijkte de ervaring en de kennis van de meest actieve delen van de arbeidersklasse. Zijn tijdig betreden van de arena van de revolutie was noodzakelijk om de voorhoede te mobiliseren en het de mogelijkheid te bieden om de arbeiders en boeren achter zich te krijgen. Politieke leiding in cruciale momenten van historische scharnierpunten, kan net zo’n belangrijke factor zijn als de centrale legerleiding op kritische momenten van een oorlog. De geschiedenis verloopt niet automatisch. Anders kunnen we ons afvragen waarom er leiders zijn. Waarom partijen? Waarom programma’s? Waarom theoretische strijd? Het stalinisme in Spanje
“Maar waarom in hemelsnaam”, vraag de auteur zich af, “verzamelden de revolutionaire massa’s die hun voormalige leiders verlieten, zich achter de vlag van de Communistische Partij?”.
15 6
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN K L A S S E , PA R T I J E N L E I D I N G
De vraag wordt verkeerd gesteld. Het klopt niet dat de revolutionaire massa’s al hun vorige leiders verlieten. De arbeiders die voorheen verbonden waren aan specifieke organisaties, hielden daaraan vast en bleven deze volgen. Arbeiders breken over het algemeen niet gemakkelijk met de partij die hen politiek bewust gemaakt heeft. Bovendien werden ze in slaap gewiegd door het bestaan van de wederzijdse bescherming binnen het Volksfront: aangezien iedereen akkoord was, moest deze politiek wel correct zijn. De nieuwe en frisse massa’s richtten zich natuurlijk naar de Comintern, als de enige partij die er op succesvolle wijze was in geslaagd om een arbeidersrevolutie te verwezenlijken en die, zo werd gehoopt, in staat zou zijn om wapens te verzekeren aan Spanje. De Comintern was bovendien de meest ijverige verdediger van het idee van een Volksfront; dit zorgde voor vertrouwen onder de onervaren lagen van arbeiders. Binnen het Volksfront was de Comintern de meest ijverige verdediger van het burgerlijke karakter van de revolutie, wat zorgde voor vertrouwen onder de kleinburgerij en de middenklassen. Dat is waarom de massa’s zich ‘achter de vlag van de Communistische Partij’ schaarden. Onze auteur stelt het voor alsof de arbeidersklasse zich in een schoenenwinkel bevindt waar het zomaar een nieuw paar schoenen kan uitkiezen. Maar zelfs een dergelijke simpele handel blijkt niet altijd succesvol te zijn. Met betrekking tot een nieuwe leiding is de keuze enorm beperkt. Slechts geleidelijk aan, op basis van hun eigen ervaringen door verschillende fasen heen, kunnen bredere lagen overtuigd raken van het feit dat de nieuwe leiding vastberadener, betrouwbaarder en loyaler is dan de oude leiding. Het is duidelijk dat tijdens een revolutie, dat wil zeggen als de gebeurtenissen zich erg vlug ontwikkelen, een zwakke partij erg snel kan groeien tot een machtige partij, op voorwaarde dat het een duidelijk begrip heeft van de ontwikkeling van de revolutie en beschikt over geharde kaders die niet bedwelmd raken door frasen en die niet geterroriseerd worden door vervolgingen. Maar zo’n partij moet bestaan voor een revolutie plaatsvindt, aangezien het proces om kaders te vormen een aanzienlijke tijdspanne vergt en de revolutie het niet toelaat om een dergelijke tijdspanne af te wachten.
K lasse , parti j en leiding
157
Verraad van de POUM
Links van alle andere partijen in Spanje was er de POUM, een partij waarin ongetwijfeld revolutionaire arbeiderselementen aanwezig waren die niet op voorhand sterk verbonden waren met het anarchisme. Maar het was net deze partij die een fatale rol speelde in de ontwikkeling van de Spaanse revolutie. Het kon geen massapartij worden omdat het daartoe eerst moest kunnen overgaan tot het omverwerpen van de oude partijen, en dat kon enkel door een onverzoenlijke strijd, door een genadeloos ontmaskeren van hun burgerlijk karakter. Terwijl ze de oude partijen bekritiseerde, onderwierp de POUM zich evenwel aan deze partijen, en dit op alle fundamentele punten. De POUM nam deel aan het verkiezingsblok van ‘het volk’; nam deel aan de regering die de arbeiderscomités hielp liquideren; nam deel aan een strijd om deze regeringscoalitie in stand te houden; capituleerde telkens opnieuw tegenover de anarchistische leiding; had een verkeerde politiek tegenover vakbonden; nam een niet-revolutionaire houding in tegenover de opstand van mei 1937. Vanuit een deterministisch standpunt is het in het algemeen mogelijk om te erkennen dat de politiek van de POUM geen toeval was. Alles in deze wereld heeft een oorzaak. Maar de reeks oorzaken die het centrisme van de POUM hebben veroorzaakt, zijn op geen enkele wijze een zuivere weerspiegeling van de staat waarin de Spaanse of de Catalaanse arbeidersklasse zich bevond. Verschillende oorzaken kwamen samen, en op een bepaald ogenblik kwamen ze zelfs in een bitter conflict tegenover elkaar te staan. Het is mogelijk om politiek en psychologisch uit te leggen waarom de POUM een centristische partij bleek te zijn aan de hand van vorige internationale ervaringen, de invloed van Moskou, de impact van een aantal nederlagen... Maar dit verandert niet het centristisch karakter van de POUM en verandert ook niets aan het feit dat een centristische partij steeds een rem vormt voor de revolutie. Het verandert niets aan het feit dat de Catalaanse massa’s veel meer revolutionair waren dan de POUM, die op zijn beurt veel meer revolutionair was dan de leiding van de POUM. In deze omstandigheden de verantwoordelijkheid voor een verkeerde politiek afwentelen op de ‘onrijpheid’ van de massa’s, is een zuivere vorm van politiek bedrog die vaak wordt toegepast door diegenen die politiek gezien bankroet zijn.
15 8
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN K L A S S E , PA R T I J E N L E I D I N G
Verantwoordelijkheid van de leiding
De historische vervalsing bestaat hierin dat de verantwoordelijkheid voor de nederlaag van de Spaanse massa’s afgewenteld wordt op de arbeidersklasse, en niet op die partijen die revolutie verlamden of zelfs verantwoordelijk waren voor het neerslaan van de revolutionaire beweging van de massa’s. De aanhangers van de POUM ontkennen de verantwoordelijkheid van de leiding, en dit om hun eigen verantwoordelijkheid niet te moeten nemen. Deze machteloze filosofie, die probeert om nederlagen voor te stellen als een noodzakelijk onderdeel in de ketting van kosmische ontwikkelingen, is totaal onbekwaam om de vraag te stellen naar concrete factoren zoals programma, partij, persoonlijkheden die verantwoordelijk waren voor de nederlaag. De filosofie van het fatalisme is diametraal tegengesteld aan het marxisme als theorie van revolutionaire actie. Burgeroorlog is een proces waarin politieke taken door militaire middelen worden opgelost. Indien het resultaat van deze oorlog bepaald zou worden door de ‘voorwaarden van de klassenkrachten’ die betrokken zijn in de oorlog, dan zou de burgeroorlog op zich niet nodig zijn. Oorlog heeft een eigen organisatie, eigen politiek, eigen methoden, een eigen leiding waarvan het lot van die oorlog direct afhankelijk is. Natuurlijk zorgen de condities waarin de verschillende klassen zich bevinden voor het fundament waarop alle andere politieke factoren worden gebouwd. Maar net zoals het fundament van een gebouw het belang van de muren, ramen, deuren of daken niet wegneemt, zullen ook de condities van de klassen het belang niet wegnemen van de partijen, hun strategie en hun leiding. Door het concrete op te lossen in het abstracte, blijven onze wijzen halfweg steken. De meest ‘diepgaande’ oplossing voor het probleem zou erin bestaan hebben dat ze de oorzaak voor de nederlaag van de Spaanse arbeiders bij de ontoereikende ontwikkeling van de productiekrachten gelegd zouden hebben. Zo’n stelling is toegankelijk voor om het even welke dwaas. Door de betekenis van de partij en de leiding tot nul te herleiden, ontkennen deze wijzen eigenlijk de mogelijkheid van een revolutionaire overwinning. En dit omdat er geen basis is om gunstiger voorwaarden te verwachten. Het kapitalisme gaat niet langer vooruit, de arbeidersklasse groeit niet meer numeriek, integendeel, het is het leger van werklozen dat aangroeit, waardoor de strijdkrachten
K lasse , parti j en leiding
159
van de arbeidersklasse niet toenemen, maar afnemen en waardoor er een negatief effect is op het bewustzijn. Er zijn tegelijk ook geen redenen om aan te nemen dat onder het kapitalisme de boerenstand een hoger revolutionair bewustzijn kan bereiken. De conclusie van de analyse van onze auteur is dus een compleet pessimisme, het afglijden van revolutionaire perspectieven. Het moet gezegd worden — om correct te blijven tegenover hen — dat ze zelf niet begrijpen wat ze zeggen. Feitelijk stellen ze onwaarschijnlijke eisen voor het bewustzijn van de massa’s. De Spaanse arbeiders, en ook de Spaanse boeren, gaven het maximum dat mogelijk was voor deze klassen in een revolutionaire situatie. We denken aan een klasse met miljoenen en tientallen miljoenen mensen. ‘Que Faire’ vertegenwoordigt slechts één van die kleine scholen, of kerken of kapellen, die uit angst voor de ontwikkeling van strijd en het begin van reactie, hun kleine tijdschriftjes publiceren en in een hoek gaan zitten om theoretische studies te ondernemen, aan de zijlijn van de daadwerkelijke ontwikkelingen van revolutionaire standpunten, laat staan de beweging van de massa’s. Repressie tegen de Spaanse revolutie
De Spaanse arbeidersklasse viel ten prooi aan een coalitie van imperialisten, Spaanse republikeinen, socialisten, anarchisten, stalinisten en op de linkerflank de POUM. Zij verlamden allen de socialistische revolutie die aangevat werd door de Spaanse arbeidersklasse. Het is niet gemakkelijk om komaf te maken met de socialistische revolutie. Niemand heeft reeds andere methoden bedacht dan genadeloze repressie, het afslachten van de voorhoede, het vermoorden van de leiders enzovoort. Uiteraard wilde de POUM dit niet. Het wou enerzijds deelnemen aan de republikeinse regering en als een loyale vreedzame oppositie deelnemen aan het algemene blok van heersende partijen. Ze wilden vreedzame kameraadschappelijke relaties opbouwen in een periode dat er sprake was van een onverbiddelijke burgeroorlog. Net om deze reden werd de POUM het slachtoffer van de tegenstellingen in haar eigen politiek. De meest consistente politiek in het heersende blok was die van de stalinisten. Zij vormden de voorhoede van de burgerlijk-republikeinse contrarevolutie. Zij wilden het gevaar van het fascisme wegnemen door aan de Spaanse burgerij en de internati-
16 0
MARXISME IN HUN BEWOORDINGEN K L A S S E , PA R T I J E N L E I D I N G
onale burgerij te tonen dat ze in staat waren om de arbeidersrevolutie neer te slaan onder de vlag van de ‘democratie’. Dat was het resultaat van hun politiek. Diegenen die hun failliet bewezen met het Spaanse Volksfront proberen vandaag de schuld af te schuiven naar de GPOe4. Ik vermoed dat wij niet verdacht kunnen worden van enige vorm van goedpraten van de misdaden van de GPOe. Maar we moeten inzien en aan de arbeiders uitleggen dat de GPOe slechts optrad als de meest resolute kracht in dienst van het Volksfront. Dat was de kracht van de GPOe, dat was ook de historische rol van Stalin. Enkel onwetende filisters kunnen dit opzij schuiven met onnozele opmerkingen over de ‘opperduivel’. Deze heren gaan zelfs niet in op de kwestie van het sociale karakter van de revolutie. Lakeien van Moskou bestempelden de Spaanse revolutie, in het belang van Engeland en Frankrijk, als burgerlijk. Op deze valse stelling werd de politiek van het Volksfront gebouwd, een politiek die zelfs compleet verkeerd geweest zou zijn mocht de Spaanse revolutie effectief een burgerlijke revolutie geweest zijn. Maar van bij het begin werd het arbeiderskarakter van de revolutie meer en meer duidelijk, zelfs duidelijker dan in 1917 in Rusland. Vandaag zitten er mensen in de leiding van de POUM die de politiek van Andres Nin zouden beschrijven als te ‘links’, waarbij het correcter was geweest om de linkerzijde van het Volksfront te blijven vormen. Victor Serge, die zich haast om zich te compromitteren door een frivole houding tegenover belangrijke kwesties, schrijft dat Nin zich niet wou onderwerpen aan de bevelen van Oslo of Coyoacan5. Kan een serieus iemand het probleem van de klassenbasis van een revolutie beperken tot achterklap en roddels? De wijzen van ‘Que Faire’ hebben geen enkel antwoord op deze vraag. Ze begrijpen de vraag zelfs niet. Wat is het belang van het feit dat de ‘onrijpe’ arbeidersklasse haar eigen machtsorganen begon te vormen, fabrieken bezet hield, de productie begon te plannen, terwijl de POUM met al haar krachten probeerde te vermijden dat het gebroken zou worden met burgerlijke anarchisten die in alliantie met burgerlijke republieken en niet minder burgerlijke socialisten en stalinisten, de arbeidersrevolutie aanvielen en neersloegen? Dat soort ‘details’ zijn uiteraard enkel van belang voor diegenen die zich baseren 4 De Russische geheime diensten. 5 Verblijfplaatsen van Trotski
K lasse , parti j en leiding
161
op een ‘versteende orthodoxie’. De wijzen van ‘Que Faire’ beschikken in de plaats daarvan over een speciaal apparaat om de rijpheid van de arbeidersklasse en de krachtsverhoudingen op te meten, los van alle vragen over een revolutionaire klassenstrategie.
Andere uitgaven van marxisme.be * Leon Trotski. Fascisme: wat het is en hoe het te bestrijden
356 pagina’s. Februari 2013
15 euro + verzendingskosten
* Tony Saunois. Che Guevara: symbool van strijd.
123 pagina’s. Februari 2013
10 euro + verzendingskosten
* Abram Leon. Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven. 198 pagina’s. Mei 2012
10 euro + verzendingskosten
* Leon Trotski. Het overgangsprogramma.
84 pagina’s. Mei 2012
6 euro + verzendingskosten
* Gustave Dache. De opstandige en revolutionaire algemene staking van 60/61.
338 pagina’s. December 2010
15 euro + verzendingskosten
Verschijnt binnenkort: * Karl Marx. Het Kapitaal (ingekorte versie door Otto Rühle) 208 pagina’s. Contacteer ons voor meer info:
[email protected] - 02/345 61 81