9
Maatschappelijke participatie Maatschappelijke participatie kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld de mate waarin mensen met elkaar omgaan en elkaar hulp verlenen binnen familie, vriendengroepen en buurt. Dit noemen we sociale participatie. Het ontbreken van sociale participatie noemen we sociaal isolement. Daarnaast kunnen mensen participeren in verenigingen of door vrijwilligerswerk. Een derde vorm van participatie betreft integratie: de mate waarin men ook met leden van andere groepen contact heeft. De gemeente wil diverse vormen van maatschappelijke participatie stimuleren.1
92
De Staat van de Stad Amsterdam VII
Kernpunten • Eén op de acht Amsterdammers is
• Ruim eenderde van de Amsterdam-
sociaal geïsoleerd. Onder ouderen is dit aandeel 17%. Daarnaast is bijna de helft van arbeidsongeschikten en langdurig zieken sociaal geïsoleerd. • Het aandeel dat informele hulp verleent is in tien jaar gestegen van 33% naar 42%. • Rond eenderde van de Amsterdammers is actief in een vereniging, met name jongeren.
mers doet vrijwilligerswerk. • Vier van de tien Amsterdammers voelen zich verwant met een religie. • Driekwart van de Amsterdammers heeft contact met mensen uit andere bevolkingsgroepen. • Amsterdammers van niet-Nederlandse herkomst zien iets vaker een verbetering (22%) dan een verslechtering (18%) van de positie van de
Minder contact en meer sociale uitsluiting? Volgens verschillende bronnen zou in de Nederlandse samenleving sprake zijn van meer individualisering en daarmee van een afname van de sociale cohesie tussen groepen in de maatschappij.2 Sociale cohesie ontstaat bij voldoende participatie en vertrouwen in andere groepen. Participatie en
buurtgenoten buren vrienden
2008 2010 2012
familie
2010 en 2012 (procenten)
2008 2010 2012
2008 2010 2012
% 0
20
40
60
80
100
minstens 1 keer per week
2 keer per maand
1 keer per maand
minder dan 1 keer per maand
zelden of nooit
weet niet
Afb. 9.2 T enminste een keer per week contact met familie, vrienden en buren per leeftijdscategorie, 2012 (procenten) 100
%
80 60 40 20 0
18-24 jaar familieleden
25-34 jaar vrienden
buren
35-54 jaar buurtbewoners
vertrouwen versterken het sociaal kapitaal van burgers en daarmee hun perspectieven op de sociaaleconomische ladder. Afname van participatie en vertrouwen zou met name in de grote steden leiden tot sociaal isolement en dit zou vooral ouderen en risicogroepen als laagopgeleiden en niet-westerse Amsterdammers treffen. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de sociale participatie zich heeft ontwikkeld aan de hand contact met familie, vrienden en buren. Landelijk onderzoek toont aan dat er sprake is van sociaal isolement in grote steden, onder ouderen en bijvoorbeeld onder risicogroepen zoals laagopgeleiden en mensen zonder werk. Maar van een afname van sociale contacten en een toename van sociaal isolement is vooralsnog geen sprake.3 Wel blijkt uit landelijk onderzoek dat het contact met de buren tussen 2004 en 2010 is afgenomen van 47% naar 40%.4 Voor Amsterdam geldt het volgende: het aandeel dat in 2012 wekelijks contact heeft met de familie is 78%, met vrienden 77%, met buren 58% en met buurt genoten 28%. Deze percentages zijn de afgelopen drie metingen nauwelijks veranderd (afb. 9.1).
Afb. 9.1 M ate van contact met familie, vrienden, buren en buurtgenoten 2008,
2008 2010 2012
eigen bevolkingsgroep in Nederland. Het aandeel dat verbetering ziet is iets gedaald ten opzichte van 2010 (26%). • Eenderde van de Amsterdammers denkt negatief over Marokkaanse Amsterdammers. • Eén op de tien Marokkaanse en Turkse Amsterdammers voelt zich vaak gediscrimineerd.
55 jaar en ouder
Jongeren tot 24 jaar (afb. 9.2) hebben in het algemeen iets meer contact met vrienden dan met hun familie (89% tegenover 84%), terwijl ouderen juist meer contact hebben met familie dan met vrienden (76% tegenover 64%). Amsterdammers ouder dan 35 jaar geven ook relatief vaak (meer dan 60%) aan dat ze wekelijks contact hebben met de buren. Dit komt overeen met bevindingen in de vorige Staat van de Stad en met landelijk onderzoek.5 Daarnaast blijkt dat opleiding en inkomen, naast leeftijd, ook van invloed zijn op de mate van sociale participatie. Middelbaar en hoogopgeleide Amsterdammers en Amsterdammers met een hoog inkomen hebben meer contact met vrienden en familie dan laagopgeleide, ongeschoolde Amsterdammers en Amsterdammers met een laag inkomen. Ook hangen de mate en het soort contact samen met de voornaamste bezigheid van de respondenten (afb. 9.3). Traditioneel hebben Amsterdammers
93
9 | Maatschappelijke participatie
– net als de rest van Nederland – die onderwijs volgen (en als scholier nog thuis wonen) veel contact met familie (83%) en nog meer contact met vrienden (94%),onder andere door contacten op school en sportverenigingen. Gepensioneerden hebben ook relatief veel contact met familie en buren. Hiertegenover staat dat Amsterdammers zonder werk of studie, zoals gepensioneerden, arbeidsongeschikten, werklozen, huismannen en -vrouwen, minder vaak contact met vrienden hebben (allen rond de 60%) dan andere groepen en juist wat meer contact met familie. Amsterdammers van Nederlandse afkomst (82%) en Amsterdammers met een Surinaamse achtergrond (78%) hebben meer contact met familie dan andere groepen. Amsterdammers met een Turkse of Marokkaanse achtergrond hebben het minste contact met familie (72%). In het algemeen heeft de eerste generatie (72%) migranten minder contact met familie dan de tweede generatie (80%). In stadsdeel Centrum hebben bewoners vaker contact met vrienden dan in andere stadsdelen. In Noord en Zuidoost hebben bewoners het meest contact met buren, gevolgd door Centrum en Nieuw-West (afb. 9.4).
Eén op acht sterk sociaal geïsoleerd Om na te gaan in hoeverre Amsterdammers zich sociaal geïsoleerd voelen, is aan de respondenten een aantal stellingen voorgelegd, zoals: ‘Ik voel me van andere mensen geïsoleerd’ en ‘Mijn sociale contacten zijn oppervlakkig.’ Dit resulteerde in een schaal lopend van sterk geïsoleerd (score 6-13) via gemiddeld geïsoleerd (score 14-17) naar niet geïsoleerd (score 18). Het aandeel dat zich sterk geïsoleerd voelt, ligt de afgelopen acht jaar iets boven de 10% (afb. 9.5). Ook dit jaar voelt één op de acht Amsterdammers zich sterk geïsoleerd. Het aandeel dat zich niet geïsoleerd voelt en het aandeel dat zich gemiddeld geïsoleerd voelt schommelt tussen de 43 en 45%. Bijna één op de tien jongeren tot 24 jaar (8%) voelt zich in 2012 geïsoleerd. Hiermee is het aandeel iets lager dan in 2006 en 2008 (11%). Oudere Amsterdammers voelen zich vaker geïsoleerd (17% van de 55-plussers) dan jongere Amsterdammers. Bij alle leeftijdsgroepen is het aandeel dat sterk geïsoleerd was de afgelopen vier jaar gedaald. Een kanttekening is wel dat het aandeel sterk geïsoleerde Amsterdammers ouder dan 75 jaar fluctueert.
Afb. 9.3 T enminste een keer per week contact met familie, vrienden en buren op basis van voornaamste bezigheid, 2012 (procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
%
arbeids- huisvrouw/ AOW, werkloos ongeschikt huisman gepensioetc. etc. neerd, etc. familieleden
vrienden
werkzaam zelfstandig vrijwil- onderwijs, in loon- werkzaam ligerswerk studerend dienst
buren
buurtbewoners
Afb. 9.4 Tenminste een keer per week contact met familie, vrienden en buren per stadsdeel, 2012 (procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
%
Centrum
West
Zuid vrienden
familieleden
Nieuw-West buren
Noord
Oost
Zuidoost
buurtbewoners
Afb. 9.5 Mate van sociaal isolement, 2004-2012 (procenten) 60
%
50 40 30 20 10 0 2004
2006
sterk geïsoleerd
2008
gemiddeld geïsoleerd
2010
2012
niet geïsoleerd
Afb. 9.6 A andeel dat sterk geïsoleerd is per leeftijdscategorie, 2006-2012 (procenten) 40
%
35
Daarnaast geldt: hoe lager opgeleid, des te groter het aandeel geïsoleerde Amsterdammers. Per stadsdeel zijn de volgende verschillen te zien: Noord kent (net als twee jaar geleden) het grootste aandeel Amsterdammers (20%) dat sociaal geïsoleerd is; in Zuid en Centrum is dit aandeel wederom het kleinst (met 10% resp. 6% sociaal geïsoleerde inwoners). Zuidoost heeft ook een klein aandeel sterk geïsoleerde inwoners, maar daarentegen een groot
30 25 20 15 10 5 0
18-24 2006
25-34 2008
35-44 2010
45-54 2012
55-64
65-74
75 plus
94
De Staat van de Stad Amsterdam VII
aandeel gemiddeld geïsoleerde inwoners en een klein aandeel dat niet geïsoleerd is (afb. 9.7).
Afb. 9.7 Sociaal isolement per stadsdeel, 2012 (procenten) Centrum
Binnen de verschillende herkomstgroepen voelen Amsterdammers van Nederlandse herkomst, overige westerse en Surinaamse herkomst zich het minst vaak geïsoleerd. Amsterdammers met een Turkse achtergrond en de groep van overige niet-westerse Amsterdammers voelen zich het meest geïsoleerd met 19% resp. 21%.
Zuidoost Zuid Nieuw-West West Oost Noord 0
20
40
60
80
gemiddeld geïsoleerd
sterk geïsoleerd
% 100
niet geïsoleerd
Afb. 9.8 Sociaal isolement op basis van voornaamste bezigheid, 2012 (procenten) onderwijs volgend, studerend werkzaam in loondienst, gesalarieerd
De mate van sociaal isolement hangt ook af van de positie op de arbeidsmarkt. Dan valt op dat met name langdurig zieken en arbeidsongeschikten vaker sociaal geïsoleerd zijn dan andere groepen. Scholieren en studenten voelen zich het minst vaak sociaal geïsoleerd, samen met (zelfstandig) werkende Amsterdammers (afb. 9.8).
Informele hulpverlening neemt iets toe
zelfstandig werkzaam, freelance huisvrouw/huisman werkloos, werkzoekend, wachtgeld AOW, gepensioneerd, rentenierend, VUT vrijwilligerswerk arbeidsongeschikt, invalide, langdurig ziek
% 0
20
40
sterk geïsoleerd
60
gemiddeld geïsoleerd
80
100
niet geïsoleerd
Afb. 9.9 A andeel dat vaak, soms, zelden of nooit informele hulp geeft,
Een tweede onderdeel van sociale participatie is het verlenen van informele hulp, steun en mantelzorg. De gemeente Amsterdam stimuleert mantelzorg en andere vormen van informele hulp via de WMO, omdat dit het sociale weefsel in de stad versterkt.6 Landelijk is het aandeel volwassenen dat vaak of soms informele hulp verleent teruggelopen van 35% in 2004 tot 30% in 2008.7 In Amsterdam steeg het aandeel van 33% in 2002 tot 42% in 2012. Net als landelijk geven vrouwen meer hulp dan mannen. Amsterdammers van Nederlands afkomst geven de meeste informele hulp en Amsterdammers van nietwesterse afkomst het minst vaak. Het zijn vooral de Amsterdammers tussen de 35 en 55 jaar die deze hulp verlenen.
2002-2012 (procenten)
Eenderde Amsterdammers is actief lid van een vereniging
2002 2004 2006 2008 2010 2012 0
20 vaak
soms
40 zelden
60 nooit
80
% 100
weet niet
Afb. 9.10 A andeel dat actief deelneemt aan een vereniging naar herkomstgroep en eerste en tweede generatie allochtoon, 2012 (procenten) 50
%
40 30 20 10 0
Turken en Surinamers overige westerse Marokkanen nietallochwesterse tonen allochtonen
autochtonen
1e 2e generatie generatie
Participatie in het maatschappelijk middenveld wordt ook wel civic participation genoemd en behelst activiteiten in verenigingen en het verrichten van vrijwilligerswerk. Eénderde van de Amsterdammers (32%) nam in de afgelopen twaalf maanden tenminste één keer per maand actief deel aan activiteiten van een of meer verenigingen. Dit aandeel is het afgelopen decennium nauwelijks veranderd. Wanneer we kijken naar verschillende groepen Amsterdammers blijkt het beeld van twee jaar geleden onveranderd: jongeren, hoogopgeleiden en scholieren en studenten zijn actief in verenigingen, terwijl oudere Amsterdammers, ongeschoolden en arbeidsongeschikten minder vaak actief lid zijn. Daarnaast is onder Amsterdammers van Nederlandse afkomst het aandeel dat actief aan verenigingen deelneemt het hoogst (39%), gevolgd door overige westerse Amsterdammers (31%). Amsterdammers met een Turkse of Marokkaanse achtergrond zijn met één op de acht actieven het minst actief in verenigingen (fig. 9.10). Overigens zijn kinderen van migranten met 31% gemiddeld actief (tegenover 22% onder de eerste generatie).
95
9 | Maatschappelijke participatie
Binnen de ring A10 zijn Amsterdammers het actiefst in het verenigingsleven: de helft van de bewoners van stadsdeel Centrum is actief in een vereniging en iets meer dan eenderde van de bewoners in West, Zuid en Oost (afb. 9.11).
Afb. 9.11 Aandeel dat actief lid is van een vereniging en aandeel dat deelneemt aan vrijwilligerswerk per stadsdeel (procenten) Zuidoost Nieuw-West
Ruim eenderde actief als vrijwilliger
Noord
De gemeente Amsterdam wil dat Amsterdammers actiever participeren en probeert dat te bereiken door vrijwilligerswerk te stimuleren. In het kader van het Europese jaar van de Vrijwilliger (2011) is de campagne Vrijwillig Amsterdam gestart. Daarnaast wordt vanuit de WMO aandacht besteed aan vrijwilligerswerk.8 In 2010 was 28% van de bewoners vrijwilliger en dit jaar is dat 36%. Gezien eerdere fluctuaties is het moeilijk te zeggen of deze stijging een direct gevolg is van de gemeentelijke campagne. Ondanks de stijging ligt het aandeel vrijwilligers in Amsterdam lager dan het landelijke gemiddelde (42% in 2008). Dit komt overeen met het gegeven uit landelijk onderzoek dat het aandeel vrijwilligers in stedelijke gebieden lager ligt dan in suburbane en landelijke gebieden. Zowel landelijk als in Amsterdam is er vooralsnog geen sprake van een neerwaartse trend.
West Oost Zuid Centrum % 0
10
20
actief verenigingsleven
30
40
50
vrijwilligerswerk
Afb. 9.12 D eelname aan vrijwilligerswerk, 2000 -2012 (procenten) 40
%
35 30 25
Ongeveer één op de tien Amsterdammers is vrijwilliger bij een organisatie met een maatschappelijk doel (bijvoorbeeld op het gebied van mensenrechten, natuur of dierenbescherming). Een vergelijkbaar deel is als vrijwilliger actief bij een sportvereniging. Buiten de verenigingen verrichten Amsterdammers ook op andere manieren vrijwilligerswerk. Zo geeft 5% van de Amsterdammers hulp op scholen en 4% aan buren of gehandicapten. Uit ander onderzoek van O+S bleek ook al dat de meeste vrijwilligers actief zijn op school, crèche en sportclub.9
20 15 10 5 0
2000
2002
2004
2006
2008
2010
Hoogopgeleiden zijn vaker actief als vrijwilliger dan laagopgeleiden. Amsterdammers van niet-westerse herkomst zijn minder vaak actief als vrijwilliger dan andere herkomstgroepen. Daarnaast is ongeveer de helft van de zzp’ers actief als vrijwilliger en vier op de tien werklozen en onderwijsvolgenden zijn dat. 35- tot 54-jarigen zijn vaker actief als vrijwilliger dan Amsterdammers in andere leeftijdscategorieën.
In Zuid en Centrum (afb. 9.11) ligt het aandeel dat vrijwilligerswerk doet rond de 40%. In Oost, Noord en West ligt dit aandeel rond het stedelijk gemiddelde en in Nieuw-West en Zuidoost ligt het – net als twee jaar geleden – onder het gemiddelde.
Afb. 9.13 Aandeel Amsterdammers dat vrijwilligerswerk binnen verenigingen en daarbuiten doet, 2012 (procenten) organisatie met maatschappelijke doelen sportvereniging vereniging met levensbeschouwelijk doel hobbyvereniging zangvereniging of muziekvereniging allochtone vereniging / zelforganisatie werknemers- of werkgeversorganisaties toneelvereniging vrouwenvereniging of vrouwenbond politieke organisatie hulp op school buren- of gehandicaptenhulp voor of met ouderen een buurtvereniging of buurtcentrum op het gebied van advies en hulpverlening een oudercommissie of schoolbestuur een jeugd- en clubhuis een crèche, peuterspeelzaal
% 0
1
2
60
3
4
5
6
7
8
9
10
2012
96
De Staat van de Stad Amsterdam VII
Vier van de tien voelen zich verwant met religie
protestantisme. Van alle Amsterdammers is 62% niet gelovig.
In 2012 voelen vier van de tien Amsterdammers (38%) zich verwant met een godsdienst, religieuze of levensbeschouwelijke stroming. Dit aandeel is sinds 2000 vrijwel constant en in overeenstemming met cijfers uit de Amsterdamse Burgermonitor.10 Die verwantschap is sterker naarmate opleidingsniveau en inkomen afnemen. Amsterdammers van Nederlandse afkomst voelen zich met één op de vijf het minst verwant met een religie tegenover 85% van de Amsterdammers met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Van de Amsterdammers met een Surinaamse achtergrond voelt 69% zich verwant met een religieuze stroming. Het verschil tussen de eerste en tweede generatie van niet-westerse herkomst is groot: van de eerste generatie voelt 78% zich verwant met een religieuze stroming, van de tweede 58%.
Amsterdammers met een Marokkaanse achtergrond voelen zich niet alleen het meest verbonden met een religieuze stroming, ze gaan ook het vaakst naar godsdienstige bijeenkomsten. Bijna de helft van de gelovige Marokkaanse Amsterdammers (49%) geeft aan één keer per week naar een godsdienstige bijeenkomst te gaan. Onder de gelovige Amsterdammers met een Turkse achtergrond is dat 38% en onder gelovige Amsterdammers van Nederlandse herkomst 20%.
Van alle Amsterdammers voelt 13% zich verbonden met de islam, 7% met het katholicisme, 4% met het christendom in het algemeen en 2% met het
Ruim driekwart (77%) van de Amsterdammers heeft in 2012 vaak of soms contact gehad met mensen uit andere bevolkingsgroepen. Dit is vergelijkbaar met twee jaar geleden: 79%. Opgesplitst naar leeftijd valt op dat jongeren tot 24 jaar het meest in contact komen met andere groepen en Amsterdammers boven de 55 jaar het minst. Van de eerste groep heeft bijna de helft contact met andere bevolkingsgroepen en van de tweede groep nog niet eenderde.
of levensbeschouwelijke stroming per stadsdeel, 2012 (procenten) Amsterdam
Centrum Zuid Noord West Oost Nieuw-West % 0
10
20
30
40
50
De mate waarin de verschillende herkomstgroepen maatschappelijk integreren is bepaald aan de hand van vragen over onder andere contacten tussen groepen, beelden over andere herkomstgroepen en over gevoelens van discriminatie.
Contacten tussen bevolkingsgroepen
Afb. 9.14 A msterdammers die zich verwant voelen met een godsdienst, religieuze
Zuidoost
Maatschappelijke integratie
60
Uit de Amsterdamse Burgermonitor en uit landelijke studies blijkt dat jongeren via school en volwassenen via het werk in contact te staan met andere groepen.11 Dit blijkt ook uit dit onderzoek (afb. 9.15). Amsterdammers met een baan en Amsterdammers die onderwijs volgen geven vaker dan andere groepen (huismannen en vrouwen, arbeidsongeschikten en gepensioneerden) aan dat zij contact hebben met bewoners uit andere groepen. Amsterdammers die veel vrijwilligerswerk doen geven ook relatief vaak aan contact te hebben met andere herkomstgroepen.
Afb. 9.15 M ate van contact met andere groepen op basis van dagelijkse bezigheid, 2012 (procenten) werkzaam in loondienst, gesalarieerd onderwijs volgend, studerend zelfstandig werkzaam, freelance werkloos, werkzoekend, wachtgeld vrijwilligerswerk huisvrouw/huisman arbeidsongeschikt, invalide, langdurig ziek AOW, gepensioneerd, rentenierend, VUT
% 0
20 vaak
40 soms
zelden
60 nooit
80
100
Verder hebben ongeschoolde en hoogopgeleide Amsterdammers minder vaak contact met andere bevolkingsgroepen (28% resp. 33% vaak) dan laagopgeleide en middelbaaropgeleide Amsterdammers (45% resp. 49% vaak). Het contact met andere groepen verschilt per herkomstgroep. Onder Amsterdammers met een Surinaamse achtergrond is het aandeel dat vaak of soms met personen uit andere groepen omgaat met 91% het hoogst. Bij Amsterdammers met een Turkse achtergrond en met een westerse (niet-Nederlandse) achtergrond is dit aandeel het laagst met 82% resp. 79%. Landelijk onderzoek laat ook zien dat Nederlanders met een Turkse achtergrond het meest gericht zijn op de eigen groep.12 Het aandeel migranten van de eerste generatie dat aangeeft vaak om te gaan met andere groepen is met 41% lager dan onder de tweede generatie (53% vaak).
97
9 | Maatschappelijke participatie
Eerder is al geconstateerd dat Amsterdammers met werk meer contact hebben met andere bevolkingsgroepen dan andere groepen Amsterdammers. Dit blijkt ook uit de vraag waar men andere groepen tegenkomt. Amsterdammers komen met name in contact met mensen uit andere herkomstgroepen via het werk en in de buurt (afb. 9.17).
Afb. 9.16 M ate van contact met andere groepen tussen de herkomstgroepen, 2012 (procenten) Surinamers overige niet-westerse allochtonen Marokkanen Turken
Lidmaatschap zelforganisaties Vier procent van de Amsterdammers van nietwesterse herkomst is lid van een zelforganisatie of allochtone vereniging. Eenzelfde deel is hier vrijwilliger. Zeven respectievelijk 6% van de Turkse en Marokkaanse Amsterdammers is lid van een zelf organisatie; 2% en 1% van beide groepen is ook nog vrijwilliger bij zo’n vereniging. Er zijn geen verschillen in lidmaatschap of vrijwilligerswerk op basis van leeftijd en eerste of tweede generatie.
westerse allochtonen autochtonen
1e generatie allochtoon 2e generatie allochtoon
% 0
20 vaak
40
soms
60
zelden
80
100
nooit
Beeld van omgang tussen groepen Hoe gaan mensen met verschillende etnische of culturele achtergronden met elkaar om in Amsterdam? Uit de Amsterdamse Burgermonitor blijkt dat in 2011 44% van de Amsterdammers vindt dat Amsterdammers goed met elkaar omgaan. Het jaar daarvoor was dat 38% en in 2009 48%. In 2011 geeft 43% aan dat de bevolkingsgroepen in Amsterdam matig met elkaar omgaan en 9% geeft aan dat groepen slecht met elkaar omgaan. Amsterdammers van Nederlandse afkomst zijn hier negatiever over dan andere herkomstgroepen: van de eerste groep vindt 60% dat de groepen slecht met elkaar omgaan, van de tweede groep iets minder dan de helft (46%).
Afb. 9.17 L ocatie contact met andere herkomstgroepen, 2012 (procenten, meer dan één antwoord mogelijk) via partner in het vrijwilligerswerk, bestuur op school of kinderdagverblijf bezoek familie op uw school of opleiding bij het sporten bij het uitgaan bezoek vrienden op het werk
Positie van eigen bevolkingsgroep Aan respondenten die niet in Nederland geboren zijn of een van beide ouders niet, is gevraagd of zij menen dat de positie van hun eigen bevolkingsgroep in Nederland het laatste jaar is veranderd, dus verbeterd of verslechterd. Eén op de vijf (22%) vindt deze verbeterd, 18% vindt de positie verslechterd en 45% heeft er geen mening over; 15% weet het niet. Ten opzichte van de voorgaande jaren groeien de percentages daarmee weer naar elkaar toe. Drie van de tien Marokkaanse Amsterdammers (28%) zijn van mening dat de positie van de eigen bevolkingsgroep verslechterd is, eenzelfde deel (30%) vindt de positie juist verbeterd. Onder Turkse Amsterdammers is het gevoel dat de eigen positie is verslechterd ongeveer even sterk (29%). Hiertegenover staat dat een kwart van deze groep aangeeft dat de positie verbeterd is. De tweede generatie van beide herkomstgroepen is beduidend positiever dan de eerste generatie (afb. 9.19). De mening is echter gespiegeld bij Amsterdammers van Surinaamse afkomst. Van deze groep geeft een groot deel van de eerste generatie aan dat de positie is verbeterd is en een groot deel van de tweede generatie dat de positie gelijk is gebleven.
in de buurt
% 0
10
20
30
40
50
60
NB: vraag is alleen gesteld aan respondenten die eerder aangaven (vaak soms of zelden) contact te hebben met mensen uit andere groepen
Afb. 9.18 A andeel dat meent dat de positie van de eigen bevolkingsgroep in Nederland het laatste jaar is veranderd, 2004-2012 (procenten) 35
%
30 25 20 15 10 5 0
2004
2006
verbeterd
verslechterd
2008
2010
2012
98
De Staat van de Stad Amsterdam VII
Beeld van herkomstgroepen en discriminatie
Afb. 9.19 A andeel dat meent dat de positie van de eigen bevolkingsgroep in
In de Amsterdamse Burgermonitor is gevraagd naar het beeld dat Amsterdammers hebben van verschillende herkomstgroepen. Over Marokkaanse Amsterdammers heeft men – net als de jaren daarvoor – het minst vaak een positief beeld. In 2010 dacht 34% zeer negatief over deze groep en in 2011 is dat 33%. De afgelopen vijf jaar is het aandeel Amsterdammers dat negatief denkt over Marokkanen wel gedaald.
Nederland het laatste jaar is veranderd, naar herkomstgroep en generatie,
totaal
2e generatie
Marokkanen
2e generatie
Turken
2e generatie
Surinamers
2012 (procenten)
2e generatie
1e generatie
1e generatie
1e generatie
1e generatie
% 0
20 verbeterd
40
60
gelijk gebleven
weet niet
80
100
verslechterd
Afb. 9.20 A andeel Amsterdammers dat zeer negatief denkt over … 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2007-2011 (procenten)
%
2007
2008
allochtonen in het algemeen Antillianen
2009 Turken
Marokkanen
2010
Het tegengaan van discriminatie is een speerpunt van de gemeente Amsterdam. In 2011 is in dit kader de campagne ‘Amsterdam is er klaar mee’ gehouden. Op de campagnewebsite valt te lezen dat één op de vijf Amsterdammers zich wel eens gediscrimineerd voelt. Deze gegevens komen uit de Amsterdamse Burgermonitor. Uit dat onderzoek blijkt dat 16% van de Amsterdammers in 2011 het afgelopen jaar ervaring met discriminatie heeft gehad. Onder Amsterdammers van niet-westerse afkomst is dit aandeel het hoogst (24%), onder Amsterdammers van Nederlandse herkomst het laagst (11%).13 Het valt op dat de ervaren discriminatie bij de meeste herkomstgroepen afneemt, ook bij Amsterdammers met een Turkse en Marokkaanse en overige nietwesterse achtergrond.
2011
moslims bron: O+S/Amsterdamse Burgermonitor 2011
Afb. 9.21 H eeft u zich in de afgelopen twaalf maanden wel eens gediscrimineerd gevoeld? naar herkomstgroep, 2007, 2010 en 2011 (percentage ‘ja’)
2007
2010
2011
Surinaams
38
29
25
Turks
39
32
20 24
Marokkaans
53
38
overige niet-westers
37
42
22
westers
19
19
14
Nederlands
20
13
11
gemiddeld
26
21
16
bron: O+S/Amsterdamse Burgermonitor 2011
Noten 1 Kiezen voor de Stad, coalitieakkoord
4 SCP. De sociale Staat van Nederland.
2 Chan, J., H. P. To en E. Chan. Reconsidering Social Cohesion. Social Indicators Research, 76, 273-302. 2006. 3 CBS. Sociale Samenhang: participatie, vertrouwen en integratie. Den Haag, 2010.
8 O+S. Evaluatie Campagne Vrijwillig Amsterdam. Amsterdam, 2012.
Den Haag, 2011.
Gemeente Amsterdam 2010-2014. 5
CBS.
6 WMO. Beleidsplan 2012-2016, Gemeente Amsterdam, 2012. 7 CBS. Sociale Samenhang: participatie, vertrouwen en integratie. Den Haag, 2010
9
O+S. 2-meting WMO. Amsterdam, 2012.
10 O+S. De Amsterdamse Burgermonitor 2011. Amsterdam, 2012. 11 CBS. integratiemonitor. Den Haag, 2012. 12 Idem. 13 Idem.