Leespreek Kader:
Jeugdwerkactie ‘In het hart, in het oog’
Beschikbaar gesteld door:
Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten
Predikant:
Ds. W. Silfhout
Thema:
In het hart, in het oog
Kerntekst:
Lukas 10: 33
Liturgie Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 38: 5, 6 Lukas 10: 25-42 Psalm 40: 6, 8 Psalm 41: 1 Psalm 103: 2
Gemeente, de woorden van onze tekst, waarbij we met de hulp des Heeren willen stilstaan, kunt u vinden in het Schriftgedeelte dat u is voorgelezen uit Lukas 10, en we nemen als uitgangspunt voor de prediking het 33e vers. Lukas 10: 33 ’’Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen.’’ ’’In het hart, in het oog.’’ Het thema van de prediking sluit aan bij de actie die onze jongeren voeren in het kader van de landelijke actie van de Jeugdbond. We letten op drie gedachten: 1. De vraag van een wetgeleerde 2. Het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan 3. Het onderwijs van Jezus De aanleiding voor de gelijkenis ligt in het voorgaande Schriftgedeelte, waar een wetgeleerde bij de Heere Jezus komt en Hem de vraag stelt: ’’wie is mijn naaste?’’ En omdat deze gelijkenis in letterlijke zin eigenlijk alleen betrekking heeft op de verhouding tussen de noodlijdende mens en zijn naaste, heeft men in de loop van de kerkgeschiedenis wel geprobeerd om er ook allerlei geestelijke zaken in te leggen. Zo heeft Origenes, een kerkvader, dat gedaan. Ambrosius, Augustinus en anderen zagen in die mens, die reisde van Jeruzalem naar Jericho, de eerste Adam. De zondige mens, die Jeruzalem, het paradijs, zou hebben verlaten om de wereld in te trekken: Jericho. En op de weg van Jeruzalem naar Jericho viel hij in de handen Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
1
van de Boze, van de boze geesten. En in die ellendige toestand, waarin die man kwam te verkeren, kon noch de priester, de vertegenwoordiger van de wet, noch de profeet, degene die de profeten moest verkondigen, de Leviet, hem helpen. En eigenlijk kwam dan Christus als de barmhartige Samaritaan, die wijn en olie in de wonden van die man heeft gegoten, hem verzorgd heeft door Zijn bloed en door Zijn Geest. Christus zette die man op Zijn eigen rijdier en ging er zelf naast lopen, als een teken van Zijn diepe vernedering, van Zijn verootmoediging, van Zijn offerande die Hij heeft gebracht. Het lijden naar het lichaam van Christus. Zo bracht Christus die mens in de herberg, dat dan werd gezien als de kerk, waarin die mens terecht kwam. Daar werd hij toevertrouwd aan de waard, die verder voor hem moest zorgen. De waard kreeg twee penningen uit de hand van de barmhartige Samaritaan. Dat moest dan voorstellen het Woord van God, het Oude en het Nieuwe Testament, of ook wel de twee sacramenten van het Oude Testament: de besnijdenis en het Pascha. De latere terugkeer van de Samaritaan zou dan duiden op de wederkomst van Christus. Misschien zegt u: maar is het dan niet waar dat de gehele Schrift Christus en de weg tot de zaligheid verkondigt? Al de Schrift is toch immers van God ingegeven en nuttig tot lering, tot onderwijzing enzovoorts? En de Bijbel is toch één geheel? Jazeker, dat is waar. Het gaat in het Woord van God ten diepste altijd weer om Jezus Christus en Dien gekruisigd. ’’En ik heb niet anders voorgenomen’’, zegt de apostel Paulus. Maar niet in elke tekst of in elk gedeelte van de Bijbel, vinden we het geheel van de Schrift. Soms maar een klein gedeelte van het geheel, een bepaalde trek, die het deel dat daarin verhandeld wordt, in het licht stelt van het geheel. Zo is het ook hier. Want we moeten in die halfdode mens, die daar langs de weg ligt van Jeruzalem naar Jericho, niet het beeld zien van de mens die dood is door de zonden en door de misdaden, want de mens is niet halfdood, maar we zijn geestelijk dood. Dood door onze zonden en door onze misdaden. En toch gaat het ook in dit Schriftgedeelte over leven en dood. En de vraag wie mijn naaste is, van wie ik de naaste ben, staat daar niet los van. Het antwoord op die vraag vinden we niet in de eerste plaats in ons gedrag ten opzichte van de naaste, maar die vinden we in de wortel waaruit die naastenliefde voortkomt. Wat zouden wij gezegd hebben op de vraag van de wetgeleerde: ’’wie is mijn naaste?’’ Dan denk ik dat wij gezegd zouden hebben: ’’dat is die halfdode man, die daar langs de kant van de weg ligt, die daar ligt dood te bloeden. Daar moeten wij voor zorgen, dat is onze naaste.’’ Maar in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, gaat de Heere Jezus leren dat die barmhartige Samaritaan de naaste is van die halfdode man. Het gaat dus om de vraag van wie ik de naaste ben. Van wie jij, van wie u de naaste bent.
1. De vraag van een wetgeleerde Er komt een wetgeleerde tot de Heere Jezus. We zouden zeggen: een theoloog. Een man die heel goed thuis was in de Schrift. Hij kende de Wet en de Profeten. Op een verstandelijke wijze is hij bezig met Gods Woord om dat aan zijn theologische inzichten te onderwerpen. Die man komt tot de Heere Jezus en zegt: ’’Wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?’’ Die man ging dus uit van werken, van doen; ’’wat doende?’’ Hij dacht op die wijze, door te doen, het Koninkrijk van God te kunnen ingaan. Zo de wet te kunnen vervullen en deel te hebben aan het eeuwige leven. Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
2
Dan gaat de Heere Jezus hem een vraag stellen, waaruit zou moeten blijken of hij de Schrift wel op een juiste wijze verstond. Of hij wel wist wat de grote inhoud is van de wet. Want dan zegt de Heere Jezus tegen hem: ’’Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij?’’ Hoe lees je nu de wet? De Heere Jezus wil als het ware zeggen: lees je die wet nu als een verzameling van geboden en verboden, of lees je die wet zoals die wet werkelijk is: een liefdeswet van God, die Hij gegeven heeft? En het blijkt dat deze wetgeleerde inderdaad de profetieën van het Oude Testament kende, maar ook de eerste vijf boeken van Mozes, de Thora. Want hij geeft een antwoord wat je terug kunt vinden in Deuteronomium en ook in Leviticus. En het is naar waarheid wat hij zegt: ’’gij zult de Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht en uit geheel uw verstand; en uw naaste als u zelf.’’ Die wet wordt vervuld in liefde en door liefde. Liefde tot God boven alles en liefde tot de naaste als daaruit voortvloeiend. De Heere Jezus geeft ook de bevestiging dat hij een goed antwoord heeft gegeven, want Hij zegt in vers 28: ’’gij hebt recht geantwoord, doe dat, en gij zult leven.’’ Daar gaat het immers om; liefde tot de wet! De wet van God, die de Heere gegeven heeft om die te onderhouden uit dankbaarheid. Die twee dingen, liefde tot God en liefde tot de naaste, zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Het ene kan niet zonder het andere, dat is onmogelijk. De liefde tot de naaste vloeit voort uit de liefde tot God en daarom moet dat ook onze eerste vraag, onze eerste zorg wel zijn: of wij God liefhebben boven alles. En dan ook onze naaste als onszelf. Het ene is onmisbaar, maar dan is ook het andere onmisbaar. Het is, jonge vrienden, een goed werk, om - ook als je jong bent - bezig te zijn met het lot van andere mensen. Het lot van degenen die, met ons op reis zijn naar de eeuwigheid. Het zij binnen de gemeente, of daar buiten. Er is wel eens gezegd: déze liefde heeft twee armen. De ene arm is de arm die God omhelst, de andere arm is de arm die, als gevolg daarvan, de naaste omhelst. Als nu die eerste arm niet gevonden wordt, dan ben je zo arm, zo leeg. Dan mis je eigenlijk het meest wezenlijke. Als die arm, door genade, je deel mag zijn, dan gaat de liefde tot de naaste eigenlijk vanzelf. Dan is dat niet alleen maar een algemeen medelijden dat ons soms kan vervullen, als we zien op de nood en alle ellende die er is op deze wereld, maar dan komt dat mededogen, dat medelijden, voort uit de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid. Dan komt dat voort omdat we Hem liefhebben, Die barmhartige Hogepriester. Omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Omdat de liefde van God in het hart is uitgestort. Jezus was immers bewogen met innerlijke bewegingen van barmhartigheid als hij de schare zag. Trek nu niet de conclusie dat, als je die liefde van God niet kent, als je nog onbekeerd bent en voor eigen rekening leeft, je dan dat lot van een ander niet hoeft aan te trekken. Denk je dat we ons zouden kunnen onttrekken aan onze verantwoordelijkheid? Dat kunnen we op verschillende manieren doen. De wetgeleerde deed dat eigenlijk ook, als hij zegt: ’’wie is mijn naaste?’’ Moet ik mij daar nu zo druk over maken? We moeten deze vraag van de wetgeleerde dan ook zien in het verband van de opvattingen die de Joden hadden over wie hun naaste was. Deze man wilde zichzelf rechtvaardigen. Zo kunnen wij dat ook doen als het gaat om onze lijdende medemens. Zeggen: ‘ja maar, ze zijn zover weg’. En: ‘ik heb er eigenlijk geen boodschap aan’. Of: ‘die is om eigen schuld in die ellende terecht gekomen, die moet zichzelf maar helpen, die moet zijn eigen problemen maar oplossen’. Zo deed ook deze wetgeleerde. Onder de Joden was men het er eigenlijk wel mee eens dat de liefde tot naaste moest worden beoefend, maar de rabbijnen hadden dat gebod Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
3
verzwakt. Zij zeiden: eigenlijk zijn het alleen onze volksgenoten en geloofsgenoten die vallen onder het begrip naaste. Men ging zelfs zo ver, dat men zei: de naaste – en dan in de zin van alleen onze volksgenoten en geloofsgenoten – die moeten we liefhebben en onze vijanden moeten we haten. Maar de Heere Jezus rekent in de Bergrede af met die goddeloze gedachte. In het vijfde hoofdstuk van Mattheüs, vers 43, daar zegt Hij zelf: ’’Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel degenen die u haten en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen. Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is. Want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en over goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’’ En de apostel Paulus leert ons in dat opzicht ook een betere weg: goed doen aan alle mensen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs. En om die wetgeleerde nu onderwijs te geven, gaat de Heere Jezus een gelijkenis vertellen.
2. Het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan Het is een treffende gelijkenis, die Hij uitspreekt. Die begint in het 30e vers: ’’Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen.’’ Een zeker mens. Zomaar een mens. Er staat niet ‘een vrome mens’ of ‘een goddeloze mens’ of ‘een rijke mens’ of ‘een arme mens’, iemand die in hoog aanzien stond, geleerd of ongeleerd. Nee, een mens, zoals u en ik. Een mens van vlees en bloed. Hoe komt die man toch op die weg van Jeruzalem naar Jericho? Die weg die van ongeveer 700 meter boven de zeespiegel loopt tot ongeveer 250 meter beneden de zeespiegel. Dat was een heel gevaarlijke weg in die tijd. Vandaag aan de dag ligt er een vierbaans autoweg. Maar toen liep die oude weg van Jeruzalem naar Jericho door de rotsen, door de woestijn. En de struikrovers hielden zich op onder de rondtrekkende Bedoeïenen. In de dagen van Hiëronymus wordt die weg zelfs genoemd een rode weg, of een bloedige weg, omdat er zoveel mensen overvallen en vermoord werden. Eigenlijk zouden we zeggen: het is niet verantwoord dat deze man die weg daar in zijn eentje gaat. Maar daar gaat het in de gelijkenis eigenlijk niet om. Er wordt niet om gevraagd. Het is een mens en het is een mens in nood. Die mens heeft hulp nodig, of hij nu om eigen schuld daar terecht is gekomen of niet, dat doet eigenlijk niet ter zake. Dat doe je toch ook niet als iemand in het water is gevallen en dreigt te verdrinken? Dan vraag je toch ook niet: bent u misschien om eigen schuld in het water terecht gekomen? Nee, die mens heeft hulp nodig, die moet gered worden. En waarvoor velen vreesden, dat gebeurt ook op deze weg van Jeruzalem naar Jericho met deze man. De bandieten schieten uit hun schuilplaats tevoorschijn, grijpen deze man. Ze beroven hem, zelfs van zijn kleren. Er staat dat hij wordt ‘uitgetogen’. Ze ‘togen hem uit’, dat wil zeggen dat ze hem uitkleden tot op zijn hemd toe. Waarschijnlijk heeft de man zich verzet tegen zijn berovers. Ze brengen hem zware slagen toe en de man blijft daar langs de weg halfdood liggen. Is er dan niemand om deze man te helpen? Deze waarschijnlijk Joodse man? Jawel, spoedig komt er iemand voorbij. ’’Bij geval kwam een zeker priester dezelfden weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij.’’ Een priester die uit Jeruzalem komt. Waarschijnlijk heeft hij zijn dienst verricht in de Tempel, naar zijn dagorde. Nog vervuld met hetgeen hij daar in de Tempel heeft gezien en gedaan. Bij geval. Nee, geen toeval. Zo lijkt het voor ons. Maar het is Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
4
alles in Gods raad en in Gods voorzienigheid besloten. Als de Heere ons iemand doet ontmoeten op onze weg die in moeitevolle omstandigheden verkeert, of in ellende verkeert, dan is dat geen toeval, maar dan wordt die ander op onze weg geplaatst, opdat we die ander zullen helpen. We kunnen ons zo voorstellen dat de priester nog denkt aan hetgeen hij zojuist in de Tempel heeft gedaan. Hij komt immers uit de plaats waar God Zich in het bijzonder in Zijn genade en in Zijn ontferming wil openbaren. Daar in de tempel wordt immers gesproken en heen gewezen naar het verzoenende bloed, door de offers die daar gebracht worden. De priester kende de wet. Hij kende de wet die zei dat zelfs als een os of een ezel op de weg verongelukt was, je die os of ezel niet mocht laten liggen. Zelfs niet als het ging om de os of ezel van je vijand. Het was toch ook in het bijzonder het werk van een priester om barmhartigheid te betonen? En wat doet de priester? De priester ziet die man daar liggen en kijkt snel van de man vandaan, gaat naar de overkant van de weg en gaat hem voorbij. Een priester met de wet in de hand. Maar niet met de wet in zijn hart. Niet onder elk priesterlijk kleed klopt een priesterlijk hart. Is dan alle hoop voor deze man opgegeven? Nee, spoedig komt er een ander voorbij. Een ander mens. De volgende is een Leviet. ’’En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats.’’ Ook hij komt van Jeruzalem. Ook de Leviet heeft zijn werk in de tempel verricht. En nu komt er voor deze Leviet het moment dat hij kan bewijzen dat gehoorzamen beter is dan offerande. De wet van God gehoorzamen. God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf. De Leviet komt heel dichtbij de priester. Daarvan lezen we alleen dat hij zag. Maar bij deze Leviet staat dat ’’hij kwam en hij zag hem.’’ Misschien is hij wel naar de man toe gegaan. Heeft hem van heel dichtbij bekeken. Heeft meewarig zijn hoofd geschud. Verschrikkelijk! En vervolgens draait hij zich om en gaat weg. Hij gaat aan hem voorbij. Ook deze Leviet, een man met de nood in het oog, maar niet met de nood in het hart. Zowel de priester als de Leviet kende geen mededogen met deze halfdode man, die daar zeker zal omkomen als er geen hulp voor hem zal komen. Maar dan komt er een wending ten goede voor de man die daar ligt. Er komt een Samaritaan voorbij. ’’Een zekere Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem.’’ Wij zouden zeggen: die Samaritaan, die zal wel voorbij gaan. Want een Samaritaan moest niets van een Jood hebben. En bovendien: deze Samaritaan is kennelijk een koopman die onderweg is met zijn koopmansspullen, die hij op zijn ezel geladen heeft. Hij komt niet uit Jeruzalem. Hij behoort niet bij het volk Israël, hij hoort niet bij het verbondsvolk. Een Samaritaan. Een hatelijke naam onder de Joden. In één van de apocriefe boeken, Jezus Sirach, daar zegt Jezus Sirach: ’over twee volken (hij bedoelt waarschijnlijk de Edomieten en de Filistijnen) is mijn ziel verstoord en het derde is geen volk: die hun zitplaats hebben op de berg van Samaria, en lieden die in der Filistijnen land wonen, en het dwaze volk dat te Sichem woont.” In Sichem woonden de Samaritanen. In godsdienstig opzicht haten ze elkaar. De Joden zeggen dat je in Jeruzalem moet aanbidden en de Samaritanen op de berg Gerizim. Die strijd is zo groot, die afstand en de vijandschap is zo heftig, dat men zelfs de Heere Jezus niet wilde ontvangen toen Hij in een dorp in Samaria kwam, zoals we kunnen lezen in Lukas 9. En Johannes en Jacobus hebben daarin aanleiding gevonden om tegen de Heere Jezus te zeggen: “Heere, wilt Gij dat wij zeggen dat vuur van den hemel nederdale en dezen verslinde, gelijk ook Elía gedaan heeft?” Nee, ze moesten niets hebben van elkaar, de Joden en de Samaritanen. Bovendien: die man was misschien wel door eigen onvoorzichtigheid terecht gekomen op die weg van Jeruzalem naar Jericho. Maar de Samaritaan zet de priester en de Leviet beschaamd. Want, zegt Jezus:“hij zag hem” En deze Samaritaan had hem niet alleen in het oog, maar ook in het hart! Want we lezen: ’’hij werd met innerlijke ontferming bewogen.” Dat woord lezen we in de Bijbel in het bijzonder wel Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
5
van Hem, de barmhartige Hogepriester, Jezus Christus. Het is bij deze Samaritaan niet zomaar een opkomend gevoel van medelijden, van mededogen. Dat gevoel van hem, dat hij die Samaritaanse man in het oog en in het hart heeft, maakt hem actief en behulpzaam. Hij kan die halfdode man toch niet langs de weg laten liggen? Hij ziet deze man niet als een Jood, maar als een mens. Een mens, net als hijzelf. Een medemens. Wat gaat die Samaritaan dan doen? Wel, hij heeft olie en hij heeft wijn bij zich. Hij gaat de wonden van die man verbinden. Want al was de man dan tot op zijn hemd uitgekleed, liefde maakt vindingrijk. Hoe hij dat precies gedaan heeft, die wonden verbinden, weten we niet. Hij heeft van zijn eigen olie en wijn in de wonden gegoten om die te verzachten en te genezen. Nee, hij doet geen half werk. Hij zegt niet - als ter plaatse gedaan heeft wat hij kon-: nu moet iemand anders maar verder voor die man zorgen, ik heb het mijne eraan gedaan en mijn koopmanschap vraagt van mij dat ik verder trek. Nee, hij tilt de man op, die man die niet mee geeft. Hij tilt hem op zijn eigen ezel en gaat op weg. De halfdode man op de ezel en de Samaritaan loopt er naast. De Samaritaan is hier in volle zin de naaste van die halfdode man, van die zwaargewonde man. Zo gaan ze naar de herberg. Niet naar een herberg zoals we daarvan lezen bij de geboorte van de Heere Jezus, maar een herberg waarin een waard werkzaam was, waar je tegen betaling kon overnachten en eten. Daar kon je verblijven. Daar gaat hij naartoe. Als de Samaritaan met de gewonde man bij de herberg komt levert hij de man af. We zouden nu verwachten dat hij zegt: “dan ga ik maar weer eens verder. Dan moet de waard van de herberg, die immers ook een Jood is, maar verder voor deze man zorgen”. Nee, deze Samaritaan blijkt deze man niet alleen in het oog, maar ook in zijn hart te hebben. Hij doet geen half werk. Hij houdt de rest van de dag en de daaropvolgende nacht een oogje in het zeil, hoe het met hem gaat. En ook de volgende dag, als hij weer verder moet om zijn handel waar te nemen, laat hij de man niet aan zijn lot over. Hij geeft aan de waard twee penningen. Dat was het gewone loon voor twee dagen werken, zodat de waard voor die man kan zorgen. Hij hoeft zich er ook geen zorgen over te maken dat, als het zorgen voor deze man langer gaat duren, dat daarvoor niet betaald zal worden. Nee, de Samaritaan zegt: ’’alles wat u aan hem ten koste legt, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom.’’ Over de kosten hoeft de waard zich niet te bekommeren. Hoe zou die Samaritaanse man afgereisd zijn vanuit de herberg? Door zichzelf op de borst te kloppen en te zeggen: “wat heb ik toch een goed werk gedaan? Wat ben ik toch barmhartig geweest! Een priester en een Leviet zelfs beschaamd! Ik ben veel beter dan die Joden, al ben ik dan een Samaritaan en veracht in hun ogen”. Nee, gemeente. Weet u wat barmhartigheid doet? Barmhartigheid, als je die bewijst, komt niet alleen voort uit het feit dat je medelijden hebt met je oog, maar omdat je medelijden hebt met je hart. Medelijden, werkelijk, in de navolging van Christus, dat geeft vreugde en blijdschap. Dat je een mens hebt mogen redden van een gewisse dood. Een mens! Een mens met een ziel voor de eeuwigheid. Een mens, op reis naar die grote Gods ontmoeting. Een mens die hetzelfde nodig heeft als ik nodig heb. Een mens die hetzelfde nodig heeft als jij nodig hebt. Wat die Samaritaanse man gedaan heeft, dat heeft hem een gevoel gegeven van vreugde. Want: ’’zalig’’, heeft de Heere Jezus gezegd, ’’zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.’’ Hij is barmhartig geweest, zoals de Vader in de hemel ook barmhartig is. ’’Welgelukzalig is de mens die zich verstandig gedraagt bij een ellendige’’, zo zong de dichter van psalm 41. Dus die man heeft niet zichzelf op de borst geklopt, maar die Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
6
man heeft van de Heere goedkeuring ontvangen op het werk wat hij met liefde heeft gedaan, in onderscheiding van de priester en de Leviet. Er wordt in deze wereld heel veel goed werk gedaan. Althans: moreel goed werk. Niet dat dat voor God genoegzaam zou zijn, want onze werken zijn voor God als een wegwerpelijk kleed. Zelfs onze zogenaamde gerechtigheden. Maar daar, waar we door de liefde gedreven, een goed werk mogen doen, zal de Heere daar Zijn goedkeuring over geven, reeds hier in dit leven als die goede werken mogen zijn naar de wet van God, tot Gods eer en door het geloof mogen worden gedaan. Ja, dan is het inderdaad waar: ’’welgelukzalig is hij, die zich verstandig gedraagt bij een ellendige.’’ We gaan er samen van zingen uit psalm 41:1.
3. Het onderwijs van Jezus De Heere Jezus gaat de toepassing maken. Want dan zegt hij in het 36e vers: ’’Wie dan van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was?’’ Dat barmhartigheid een deugd is die de Heere aan ons mensen heeft opgedragen om die te beoefenen, hoef ik eigenlijk niet te zeggen. Er wordt op zoveel plaatsen in de Schrift toe opgeroepen om barmhartig te zijn; omdat God een barmhartig God is. Maar er waren onder het Oude Testament twee zaken die de beoefening van barmhartigheid in de weg stonden. In de eerste plaats was dat omdat de ellende in het leven van mensen vaak werd gezien als het gevolg van een bijzondere zonde die men gedaan zou hebben. Denkt u maar aan de drie vrienden van Job. Wat hebben ze hem niet beschuldigd dat hij een bepaalde zonde, een verborgen zonde zou hebben gedaan, waardoor hij in zulke ellendige omstandigheden terecht was gekomen. In de tweede plaats twistte men over de vraag hoever de zorg van mij zich uitstrekte tot andere mensen. Hoever wij barmhartigheid moeten bewijzen. Ik heb u er reeds op gewezen dat de Joden van mening waren dat die zich alleen uitstrekte tot hun eigen volk en geloofsgenoten. Alles daarbuiten, dat waren de vijanden. Daar hoefde je geen barmhartigheid aan te bewijzen. En men beschouwde als vijanden de heidenen, de Samaritanen, tollenaren, zondaren. Daarom wilde die wetgeleerde eerst wel eens weten wie nu zijn naaste was. Nu krijgt hij onderwijs uit hetgeen deze Samaritaanse man gedaan heeft. Het is tot zijn beschaming. Wie heeft nu, door zijn gedrag, werkelijk getoond de naaste van die halfdode man te zijn? De wetgeleerde hoeft niet zo lang te zoeken naar het antwoord. Natuurlijk, dat is ’’degene die barmhartigheid aan hem gedaan heeft.’’ Is het u opgevallen dat die wetgeleerde het woord ‘Samaritaan’ niet in de mond neemt? Nee, hij kan er niet onderuit: ’’die barmhartigheid aan hem gedaan heeft.’’ Maar hij wil dat woord Samaritaan zelfs niet in de mond nemen. De vijandschap blijft overheersen. Nee, het is niet de priester en ook niet de Leviet, maar die man die hem verzorgd en naar de herberg gebracht heeft. Wat zegt de Heere Jezus dan tegen hem? ’’Ga heen, en doe gij desgelijks.’’ En die eis heeft nog niets van zijn kracht verloren! Ik heb er reeds op gewezen dat er op vele terreinen barmhartigheid bewezen wordt in deze wereld. Er komt geen eind aan. We leven immers in een wereld die bloedt uit duizend wonden. Een wereld verloren in zonden en schuld. Een sleep van jammer trekt door deze wereld. De Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
7
bittere vruchten van de zondeval. En wie zal daar niet mee geconfronteerd worden in het leven? Door armoede, door ziekte, door lichamelijke- of psychische problemen, kommer, verdriet, eenzaamheid. We kunnen het allemaal wel invullen en aanvullen. Nu hoeft niet ieder mens zijn werk te maken van de liefdadigheid. Sommige mensen worden daartoe geroepen. Maar deze Samaritaan deed het ‘lopende zijn werk’; want hij ging weer verder met zijn koopmanschap en ondertussen beoefende hij barmhartigheid. In het oog, in het hart. Dat is wel in het bijzonder van toepassing als we denken aan de barmhartige Hogepriester Jezus Christus. Want als al ons bezig zijn in het werk van de barmhartigheid en onze zorg voor de naaste niet voortkomt uit de liefde tot God? Dat is toch de eerste tafel van de wet? God liefhebben boven alles! Ja, dan werken kan de Heere wel gebruiken, maar dan ontbreekt toch de glans aan dat werk. Alleen wat gedaan wordt in de navolging van Christus, Die uit grondeloos erbarmen in deze wereld kwam om te redden wat ten dode is opgeschreven, ja, dat zal zijn tot eer van God. Dat zal vruchten dragen die zelfs de eeuwigheid verduren. Want: ’’zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan; ja, zegt de Geest. En hun werken volgen met hen.’’ Ja, dat zal zijn tot Gods eer, tot het welzijn van de naaste en tot sterking van het allerheiligst geloof. Buiten de genade van God om kunnen we wel barmhartig zijn, kunnen we wel een filantroop zijn, en die zijn er heel veel in deze wereld; gelukkig. Maar om barmhartig te zijn als de barmhartige Samaritaan, moeten we eerst barmhartigheid leren aan de voeten van die grote barmhartige Hogepriester, Jezus Christus. Daarom, gemeente, ook bij de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan kunnen we niet voorbij gaan aan het werk van de grote barmhartige Hogepriester, Jezus Christus. Hij kwam uit de hemel van Zijn heerlijkheid op deze aarde neer om te lijden en te sterven. Opdat mensenkinderen, Adamskinderen, die zichzelf beroofd hebben van al het goed; die het beeld van God kwijt zijn, weer met God verzoend kunnen worden. Door Zijn armoede maakt hij rijk, maakt Hij zo rijk, dat het je aan niets ontbreekt. Hij was met innerlijke ontferming bewogen over de schare, die Hij zag als schapen die geen herder hebben. Hij heeft geweend over Jeruzalem: “Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeen vergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild.” Hij kwam in deze wereld waar de gevolgen van de zondeval overal openbaar komen. Hij wist wat de zonden teweeg gebracht hebben en welke verschrikkelijke nasleep de zonde heeft in deze wereld. In een wereld die zich van God en van Zijn dienst heeft afgekeerd. Hij wist welk een ellende het menselijke geslacht onderworpen was en is, en dat om eigen schuld. Hij was met innerlijke bewegingen bewogen. Die innerlijke bewegingen vinden hun oorsprong in het eeuwige welbehagen van God. Hij is het, Die olie en wijn giet in wonden die geslagen zijn vanwege onze zonden. Hij is die barmhartige Hogepriester, Die over de aarde ging, goeddoende en genezende alle ziekte en alle kwalen. Zijn dat bij u zonden al wonden geworden in uw leven? Zijn uw, jouw ogen geopend voor de verschrikkelijke gevolgen? Nee, niet voor de gevolgen, maar voor de verschrikkelijkheid van de zonden zelf! Want het zijn immers de zonden die die wonden hebben voortgebracht. Is het in uw leven al waar geworden, waarmee we de dienst begonnen uit psalm 38: ‘k Voel door stinkend’ etterzweren Mij verteren Walgelijk zijn zij voor het oog Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
8
Mijne dwaasheid deed die builen Dus vervuilen Daar zij mij tot kwaad bewoog? Daar ligt de oorzaak van onze ellende. Als we daarvan iets hebben gezien, als dat werkelijkheid in ons leven is geworden, dan is er die barmhartige Hogepriester Jezus Christus. Hij is aan die nood niet onverschillig voorbij gegaan. Hij heeft niet gezegd: “het is om eigen schuld dat de mens zich zo nameloos diep in de ellende heeft gebracht. Het is om eigen schuld dat die mens onmachtig is om zichzelf te verlossen van het grootste kwaad en te brengen tot het hoogste goed”. Nee, Hij kwam om die schuld op Zich te nemen als de barmhartige Hogepriester. Hij is gehoorzaam geworden aan de wet. Jazeker, aan de eerste, maar ook aan de tweede tafel van Gods heilige wet. Volkomen gehoorzaam. Niet om halfdode mensen te redden, maar om geestelijk doden tot het leven te wekken en hen te schenken het eeuwige, zalige leven. Om te verlossen degenen die zich tot Hem ter genezing leren wenden. Hij zíet die nood niet alleen, Hij gaat er ook niet aan voorbij. Bij Hem is het werkelijk waar: ‘in het hart, in het oog’. Daarom, jonge vrienden, gemeenteleden, als je bezig bent om, in het kader van de jeugdwerkactie, activiteiten te ontwikkelen, bedenk dan wel dat je met al je goede bedoelingen het koninkrijk van God niet kunt beërven. Maar alleen door de genade die in Christus Jezus is. En die genade is er. Johannes heeft ervan uitgeroepen: ’’vol van genade en vol van waarheid.’’ Daarvoor is nodig een hart dat door die genade van God is vernieuwd en dat door die genade Gods ook gaat vragen: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? Dat kan, omdat er die barmhartige Hogepriester is, Die Zichzelf gegeven heeft tot in de dood, ja tot in de dood des kruises tot vergeving van de zonden, tot verzoening van de schuld en tot het eeuwige, zalige leven. Die barmhartige Hogepriester leeft nog. Wat is dat tot troost en tot bemoediging voor Gods kinderen. Dat Hij hen niet alleen in het hart heeft, dat Hij hen niet alleen draagt op Zijn hogepriesterlijk hart, maar dat Hij ze ook in het oog heeft en in het oog houdt op de reis door de woestijn van dit leven. Ook al wordt het geloofsgezicht van henzelf zo vaak verduisterd, dat ze Hem niet zien. ’’Ga ik voorwaarts, ik zie Hem niet; achterwaarts, ik bemerk Hem niet.’’ Maar Hij, Die gezeten is aan de rechterhand van Zijn hemelse Vader, Hij maakt het waar: Mijn oog zal op u zijn. Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten, want u bent Mijn eigendom, voor de tijd en voor de eeuwigheid. De poorten van de hel zullen Zijn gemeente niet overweldigen. In het hart, in het oog. Hij houdt ze ook in het oog. Want er zal niet één van degenen die in de eeuwigheid verkoren zijn en in de tijd worden toegebracht, achterblijven, maar ze zullen straks ingaan in de vreugde huns Heren. En zij die, elke keer weer aan deze zijde van het graf, met de dichter van psalm 38 moeten getuigen: ‘k Ben door Uwe wet te schenden Krom van lenden Vol van druk, benauwd van hart Zeer gebogen en verslagen Moe van ’t klagen Ga ik al de dag in ’t zwart
Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
9
Zij zullen straks, verlost van alle wonden, ja meer: verlost van alle zonden, in heilig sieraad voor God verschijnen. Volmaakt, verlost van zichzelf. Dan zullen ze Hem niet alleen door het geloof kennen, maar dan zullen ze Hem ook in het oog hebben. Die barmhartige Hogepriester, Die daar als het Lam van God staat, voor Zijn troon, en Die hen gekocht heeft met de prijs van Zijn dierbaar bloed. Waarom zullen ze Hem dan zien? Omdat ze hier in dit leven zoveel goede werken gedaan hebben? Of omdat ze zoveel barmhartigheid hebben getoond? Hier in deze wereld zich zo hebben uitgesloofd voor anderen? Nee, daarom niet. De goede werken zullen wel volgen, die ze tot Gods eer, door het geloof en naar Gods wet hebben gedaan. Maar daarom zal de poort van de hemel zich voor hen niet openen. Het is alleen maar op grond van dat ene goede werk, dat Christus heeft gedaan. Hij leed, Hij stierf, als de plaatsbekledende Borg en Middelaar van Zijn Kerk. Daarom, op grond van Zijn verdiensten, zullen ze eenmaal ingaan in de vreugde huns heren. Dan zal het klinken: ’’komt in, gij gezegende des Vaders, beërft het Koninkrijk dat voor u is weg gelegd voor de grondlegging van de wereld.’’ Dan zal Hij zeggen: ’’want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht.’’ Vult u het maar aan uit Mattheüs 25. En dan zullen ze zeggen: “Wanneer hebben wij U hongerig gezien? Wanneer hebben wij U dorstig gezien? Wanneer was u in de gevangenis en hebben wij U bezocht?” ’En dan zal Hij hun zeggen: “Voor zoveel gij dit één van Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij het Mij gedaan.’’ Het is niet voor niets, jonge vrienden, dat de deze gelijkenis gevolgd wordt met het bezoek van de Heere Jezus aan Martha, Maria en Lazarus in Bethanië. Wat zegt de Heere Jezus dan tegen Martha? Nou, als er één is die veel barmhartigheid heeft gedaan, dan is het Martha wel! ’’Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen.’’ De Heere zegt niet dat het niet goed is, dat ze daar mee bezig is, maar: ’’één ding is nodig!’’ Dat mag ik jullie ook voorhouden: één ding is nodig! En Maria heeft het goede deel uitgekozen. Dat goede deel zal ook niet meer van haar worden weg genomen. Dan kun je door het leven, dan kun je uit het leven. Dat goede deel, wat is dat? Nou, dat weten jullie zelf wel. Dat is als we deel hebben aan die barmhartige Hogepriester. Door het geloof Hem hebben leren kennen. Als we met onze zonden en onze schuld bij Hem terecht zijn gekomen en Hij ons bij de aanvang en ook bij de voortgang genezing geschonken heeft. Hij, Die olie en wijn in de wonden heeft gegoten, vanwege Zijn verdiensten. Het zijn immers de wonden die Hem geslagen zijn in het huis van Zijn liefhebbers. Daarom: zoek de Heere terwijl Hij te vinden is. Ga niet op in alles van deze wereld. Ga ook niet op in de werken van barmhartigheid, hoe belangrijk, nodig en nuttig ze ook zijn, maar vraag in de eerste plaats: Heere, mag ik deel hebben aan dat goed dat nimmermeer vergaat, maar dat blijft tot in het eeuwige leven? Amen.
Leespreek beschikbaar gesteld in het kader van de Jeugdwerkactie 2014 van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten Ds. W. Silfhout – In het hart, in het oog.
10