Longread: hoe cocaïne al eeuwenlang aan de orde van de dag is
Doodgewoon cocaïne Het is zondag 2 februari, 2014 als één van de grootste acteurs van deze generatie zijn laatste adem uitblaast. Philip Seymour Hoffman wordt die ochtend dood aangetroffen in zijn woning in Manhattan. Hij laat op slechts 46jarige leeftijd drie kinderen achter. Doodsoorzaak? Een mix van heroïne, benzodiazepine (slaapmiddel), amfetamine en cocaïne. Wéér cocaïne. De gevaren ervan zijn bij eenieder al lang en breed bekend, maar toch trappen we er iedere keer weer in. Hoe kan het dat die drug al zó lang zó veel slachtoffers eist, maar wij het desondanks ongestoord blijven gebruiken? door Jeffrey Steijns
Eric Clapton zingt er over, Diego Maradona voetbalt ermee, Sherlock Holmes lost er mysteries mee op, Scarface’s Tony Montana stapelt het op zijn bureau en acteur John Belushi gaat er in 1982 aan ten onder. En nu dus ook Seymour Hoffman. Het maakt niet uit waar of wanneer je kijkt, cocaïne is er. In de politiek (Toronto’s burgemeester Rob Ford en een jeugdige Barack Obama), showbizz (films zoals het Oscarwinnende Traffic en tvseries zoals Penoza), sport (wielrenner Marco Pantani en turner Yuri van Gelder) of in de modewereld (de Britse modellen Kate Moss en Cara Delevigne), het maakt niet uit. Zelfs tvchefs (Nigella Lawson) hebben er een handje in. Cocaïne lijkt haast de normaalste zaak van de wereld. En dat is het eigenlijk ook. Altijd al geweest. Om de opkomst van cocaïne te begrijpen, moeten we ruim 4500 jaar terug in de tijd. Naar het Andesgebergte in ZuidAmerika. Daar zijn namelijk de oudste resten van de Erythroxylum coca, kortweg coca, gevonden. Op het oog is het een doodgewone plant, waarvan de bladeren verdacht veel van veldsla weg hebben. Op straat zou je er zo voorbijlopen. Maar er is iets bijzonders aan de Erythroxylum coca: het produceert cocaïne.
De ondergang van de Inca’s De Erythroxylum coca bevindt zich uitsluitend in het warme, hoge Andesgebergte. Vooral het reliëf is van belang, want hoe hoger de plant, des te meer cocaïne bevat het, oplopend tot zo’n 0,7 procent. Maar het produceert niet alleen cocaïne; het bevat ook calcium, ijzer, fosfor en vitamine A, B2 en E. Heel gezond, dus. Dat krijgen ook de Inca’s snel in de gaten. Mede door een gebrek aan groente en fruit in de omgeving wenden ze zich tot de bladeren van de cocaplant. Ze gaan het kauwen. Maar voor de Inca’s is coca meer dan een plant alleen. Ze zien het als een gift van de goden, en in vrijwel elke mythe speelt de cocaplant een prominente rol. Het kauwen van de bladeren zou bovendien een manier zijn om in contact te komen met geesten en voorouders. De bladeren hadden dus niet alleen een voedende, maar ook een mystieke werking. Eeuwenlang leiden de Inca’s al kauwende een rustig bestaan, maar dat verandert aan het einde van de Middeleeuwen, het moment waarop Europese ontdekkingsreizigers voor het eerst voet
op ZuidAmerikaanse grond zetten. Een van hen is de Italiaanse ontdekkingsreiziger Amerigo Vespucci, die in 1499 in Spaanse dienst naar het continent afreist. Hij komt in het tegenwoordige Guyana oog in oog met de Inca’s, die dusdanig op hun cocabladeren kauwen dat Vespucci nauwelijks interactie met hen kan voeren. Onbeschoft, vindt de Italiaan. Hij beschrijft de coqueros (kauwers) als een stelletje wilden, kannibalen ver beneden de waarde van mensen zoals hij. Er is niets waardigs aan deze Inca’s en hun omgeving. Maar er is één ding wat blijkbaar wel enige waarde heeft: coca. Dat is schijnbaar een gewild product. En wat gewild is, daarvoor wordt betaald. De Spanjaarden eisen binnen een mum van tijd zonder pardon alle coca op en gaan het in ruil voor werk aan de Inca’s verkopen. Enkele kolonisten proberen de coca mee terug naar Spanje te nemen en daar een markt te openen, maar daar slaat het om drie redenen niet aan: het is afkomstig van woestelingen, het kauwen is een voor ons ongebruikelijke gewoonte en de bladeren zijn nauwelijks bestand tegen de reis over de Atlantische Oceaan ze gaan veelvuldig rotten en worden dus onbruikbaar. Bovendien is de kerk niet bepaald onder de indruk van coca. Sterker nog, ze verbiedt het. Planten met een magische werking, dat is volgens haar het werk van de duivel. Het is de eerste antidrugcampagne die de wereld ooit gezien heeft, maar het is geen succesvolle. De Koning van Spanje weigert de ban namelijk vanwege één simpele reden: het levert veel geld op. De twee partijen sluiten daarom een compromis: de kerk geeft zijn zegen in ruil voor tien procent van de totale cocaomzet. En zo geschiedt; de kerk steunt voortaan cocahandel. In Europa mag coca dan nog niet voet aan de grond krijgen, in ZuidAmerika komt de handel langzaam maar zeker op gang. Vooral als de Spanjaarden in Bolivia een product vinden waar ze maar al te dol op zijn: zilver. Zilvermijnen schieten binnen korte tijd als paddenstoelen uit de grond. De werknemers zijn de Inca’s, die in ruil voor hun werk beloond worden met coca. De Spanjaarden proberen hen eerst nog met geld te betalen, maar daar zijn de indianen niet bekend mee. Ze kennen maar één ding, en dat is coca. De vraag naar de bladeren stijgt dan ook enorm, en zo krijgt de cocahandel met de ontdekking van zilver een flinke impuls. De combinatie van deze twee producten zorgt voor het ontstaan van steden als het Boliviaanse La Paz. Maar eenmaal in de mijnen valt de Spanjaarden iets op: de Inca’s werken hard. Veel harder dan ‘normale’ werknemers. Ze gaan langer door, terwijl ze aanzienlijk minder eten en drinken. Het kauwen op de cocabladeren stelt hen op de een of andere manier in staat om veel langer en harder te werk te gaan. In eerste instantie verloopt de arbeid dan ook uitzonderlijk goed, maar naarmate de mijnen steeds dieper in de grond raken en het gekauw toeneemt, gaat het faliekant mis. De Inca’s raken uitgeput, zo uitgeput dat ze massaal bij bosjes vallen. Het aantal slachtoffers is enorm: miljoenen Inca’s sterven in de zilvermijnen. Naar verluidt daalt in tien jaar tijd het deel van de bevolking dat kan werken met maar liefst 45 procent, een ongekend hoog percentage. De cocahandel wordt echter steeds lucratiever. De Spanjaarden kampen nu met een ethische kwestie: kiezen voor het geld of het voortbestaan van de Inca’s. Ze gaan voor het eerste. Honderd jaar later is de ooit zo machtige Incabeschaving van de bodem verdwenen.
Van De Jussieu tot Mariani De cocahandel mag dan inmiddels op volle toeren draaien, niemand weet nog wat ‘het’ precies is. Dat antwoord blijft lang uit. Spanje stuurt namelijk geen onderzoekers naar ZuidAmerika en weigert toegang te geven aan hun buitenlandse collega’s. Het duurt maar liefst 200 jaar voordat
zij alsnog hun gang mogen gaan. In 1734 vindt de eerste onderzoekersexpeditie plaats, eentje die meteen de ontdekking van rubber en platinum oplevert. Een van de eerste Europese onderzoekers op het gebied van coca is de Franse botanist Antoine Laurent de Jussieu. Hij verzamelt alle planten die hij in zijn reis door ZuidAmerika tegenkomt met het doel deze mee naar huis te nemen, maar vrijwel de gehele verzameling gaat verloren. Slechts één plant weet Europa te bereiken: de cocaplant. Het eerste onderzoek op Europese bodem kan beginnen. De eerste reacties zijn niet bepaald enthousiast. Naturalisten verdenken de bladeren van het veroorzaken van hoofdpijn, slapeloosheid, depressie en een storing in het zenuwstelsel, maar empirisch bewijs hiervoor wordt niet gevonden. De plant wordt dan ook grotendeels genegeerd, tot aan het midden van de negentiende eeuw. Europese toeristen in ZuidAmerika hebben zich dan aan het kauwen van de cocabladeren gewaagd. Het resultaat is verrassend: het maakt de luchtwegen vrij en het werkt uitstekend tegen hoogtevrees. Het kauwen van de bladeren maakt het klimmen door de Andes letterlijk en figuurlijk een verademing. Via mondopmondreclame komt dat nieuws uiteindelijk bij de Oostenrijkse keizer Franz Joseph I terecht. Hij stuurt een van zijn grootste schepen, de Novara, naar ZuidAmerika met het doel tonnen aan coca te importen. Een paar maanden later is de aankomst van de lading een feit. De Duitse scheikundestudent Albert Niemann weet in 1859 een van de tonnen op de kop te tikken. Hij besluit zijn afstudeeronderzoek aan coca te wijden. Met succes: hij ontdekt de effectieve stof, de zogeheten alkaloïde, in coca en weet deze te isoleren. Deze stof geeft hij de naam ‘cocaïne’. Zijn bevindingen plaatst hij in het boek Über eine neue organische Base in den Cocablättern. Niemann slaagt met vlag en wimpel, en cocaïne is geboren. Eindelijk weet de westerse wereld wat ‘het’ is, en dus kunnen onderzoekers de werking ervan beginnen te bestuderen. Een van de eersten die de proef op de som neemt, is de Milanees Paolo Mantegazza. Hij merkt dat cocaïne een succesvolle werking heeft tegen winderigheid en dat je er tanden mee kan bleken. Maar zijn voornaamste ontdekking: cocaïne maakt je gelukzalig. Mantegazza wil dat euforische gevoel nooit meer kwijt en neemt steeds grotere porties van het spul, soms wel tot 54 gram per dag, “want ik leef liever tien jaar met coca dan honderdduizend jaar zonder.” Cocaïne heeft haar eerste westerse slachtoffer in haar greep. Het logboek van Mantegazza wordt met interesse gevolgd door een andere Italiaan, Angelo Mariani. Hij ziet goud geld in cocaïne en besluit het op de markt te brengen, maar in welke vorm? Bladeren alleen zijn niet aantrekkelijk genoeg, en dus komt Mariani met een geniaal plan: coca in wijn. Wijn verhult namelijk de bittere cocasmaak, wordt gedronken in alle sociale klassen, is goedkoop en overal te krijgen en de alcohol is een uitstekend oplosmiddel voor cocaïne. Hij introduceert een product dat in korte tijd de markt zal veroveren: Vin Mariani. Mariani is marketingtechnisch gezien een genie. Hij stuurt dozen vol met zijn wijn naar de beroemdste mensen ter wereld met de vraag wat ze ervan vinden en of ze gelijk een gesigneerde foto willen terugsturen. De reacties zijn lyrisch. Thomas Edison, Jules Verne, H.G. Wells en zelfs de Amerikaanse president William McKinley, allen omarmen de Italiaanse wijn. Paus Leo XIII is de grootste fan. Hij raakt zo verzot op het spul, dat hij nooit meer een dag zonder een fles doorbrengt. Voor zijn prestatie beloont hij Mariani met een gouden medaille, terwijl Leo XIII, al dan niet door de cocawijn, met zijn 93 jaar de boeken in gaat als de oudst regerende paus ooit. De gesigneerde foto’s publiceert Mariani in het album Portraits, dat in maar liefst 13
volumes op de markt verschijnt. De bijdragen van de beroemdheden verwerkt hij volgens een bepaalde formule: een beschrijving van de beroemdheid, gevolgd door een foto, diens handtekening én commentaar. Mede door deze reclame wordt Vin Mariani razend populair, en dus komt de Italiaan met nieuwe producten zoals Pastilles Mariani, keeltabletten met cocaïne. Ook introduceert hij een variant van zijn wijn op de Amerikaanse markt, maar daar komt het mede door een aangenomen verbod op alcohol niet van de grond. Wijn is niet langer een optie, dus waar nu cocaïne in verwerken? Het antwoord komt van de Amerikaanse dokterassistent Frank Mason Robinson. Hij mixt het met limonade, en vernoemt het geheel naar de twee ingrediënten: coca en de kolanoot. De naam: CocaCola. De rest is geschiedenis.
‘Medisch wondermiddel’ Ondertussen krijgen sportbonden en het leger weet van de effecten van cocaïne. Zij beginnen met het voeren van testen. Het resultaat: men presteert langer en beter, terwijl het minder honger en dorst heeft. Sterker nog, de honger wordt niet alleen minder, het wordt zelfs compleet voorkomen. Met name in het Duitse leger zijn de uitslagen positief. En dat valt Sigmund Freud ook op. De nog jonge Freud waagt zich in 1884 aan cocaïne en is er direct lyrisch over. Hij beveelt het iedereen aan: zijn vriendin, zussen en collega’s, maar vooral zijn patiënten. Freud raakt bezeten van de drug. Hij schrijft er zelfs een boek over: Über Coca. Het is volgens deskundigen het meest onnauwkeurige en onsamenhangende verslag dat de Oostenrijker ooit heeft geschreven. Het gerucht gaat bovendien dat Freud zonder cocaïne nooit tot zijn alom geprezen psychoanalyse zou zijn gekomen, maar daar bestaat geen empirisch bewijs voor. Maar dat hij destijds een groot liefhebber van de drug was, staat buiten kijf. Niet alleen Freud, ook artsen raken diep onder de indruk. Zij ontdekken dat cocaïne een verdovende werking heeft, en binnen een mum van tijd gebruiken ze het bij talloze behandelingen, variërend als middel tegen hooikoorts en zeeziekte tot een medicijn tegen hysterie. Astmapatiënten snuiven het om de luchtwegen te openen, expeditieleiders nemen het als middel tegen sneeuwblindheid en het Amerikaanse leger gebruikt het als medicijn tegen opium en morfineverslavingen. Zelfs bij de tandarts blijkt coca als verdovingsmiddel de perfecte oplossing. Cocaïne is een revolutionaire ontdekking, een medisch wonder. Het enthousiasme van medici werkt zo aanstekend dat de vraag naar de drug explosief toeneemt. Maar een paar maanden later blijkt het helemaal geen medisch wonder te zijn. Cocaïne is weliswaar een tijdelijke oplossing om iemand beter te laten voelen, maar op de lange termijn geneest het helemaal niets. Bovendien komen in 1885 de eerste berichten van ongewenste bijwerkingen naar buiten. Patiënten verliezen hun gezichtskleur, vallen regelmatig flauw of hebben blackouts, koude rillingen of spastische trekjes. Maar de voornaamste klacht: cocaïne vergiftigt de geest. Gebruikers krijgen last van zogeheten ‘coke bugs’, de illusie dat er vieze parasieten onder je huid zitten met als gevolg dat mensen zich gaan krabben of snijden in een poging deze ‘eruit’ te krijgen. En cocaïne als medicijn tegen een morfineverslaving, dat blijkt pure onzin. Het ‘medische wondermiddel’ is namelijk een dusdanig tijdelijke oplossing dat de patiënt binnen de kortste keren naar zowel morfine als cocaïne grijpt. Het gevolg is een zogeheten speedball, een mix van cocaïne en morfine (of heroïne) die de ervaring nóg intensiever maakt.
Een dergelijke speedball is echter levensgevaarlijk, zoals acteur John Belushi een eeuw later aan den lijve zal ondervinden. Niet alleen soldaten met een morfineverslaving, maar ook vele artsen raken verslaafd aan cocaïne, en met hen de vele familieleden, collega’s en patiënten aan wie zij het hebben aanbevolen. Niemand durft met deze verslaving echter naar buiten te komen. Een verslaving is namelijk iets beschamends, een smet op je familienaam. Bovendien is er nog lang geen uitkomst op de vraag of cocaïne nou wel of niet een verslaving is. “Nee”, zegt de ene partij, “want het heeft niet dezelfde fysieke symptomen als bijvoorbeeld heroïne.” “Ja”, zegt de andere partij, “want het werkt psychologisch verslavend.” “Nee, want dat doet chocola ook, en dat is geen verslavende drug”, en ga zo maar door. De kennis die vandaag de dag vanzelfsprekend lijkt, is er op dat moment nog niet. Die komt pas vele jaren later. Maar dan is het al te laat.
Professor Moriarty Doctoren discussiëren druk verder, maar ondertussen is cocaïne bezig aan een opmars in de lagere sociale klassen. Deels omdat de drug in de cultuursector wordt verheerlijkt. Arthur Conan Doyle’s personage Sherlock Holmes gebruikt de drug regelmatig tegen verveling, zo vaak dat hij paranoïde trekjes begint te vertonen. Volgens literatuurdeskundigen is Holmes’ aartsrivaal Professor Moriarty geen daadwerkelijk personage, maar een illusie van Holmes als gevolg van zijn cocaïneverslaving. Holmes is namelijk het enige personage die de professor ooit ‘gezien’ heeft. Een ander gerucht vertelt dat Robert Louis Stevenson het boek The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde onder invloed van cocaïne heeft geschreven. Sterker nog, Stevenson zou de twee personages op hemzelf hebben gebaseerd: Dr. Jekyll de Stevenson zonder en Mr. Hyde de Stevenson met cocaïne. Maar de opkomst van de drug is met name te wijten aan een ander gerucht, namelijk dat het bevorderlijk zou zijn voor het seksleven. Een marketingstunt van distributeurs, want sex sells. Maar cocaïne is helemaal geen afrodisiacum, net zo min als alcohol dat is. De een leidt soms al dan niet bedoeld tot het ander, maar een direct verband is er niet. Toch nemen met name vrouwen het gerucht voor waar aan. Sommigen draven zelfs zo ver door dat ze cocaïne regelrecht in hun vagina stoppen. Weten zij veel. Distributeurs krijgen in de gaten dat cocaïne steeds meer een plezierdrug en een vrijetijdsbesteding wordt. Ze spelen daar handig op in: keelsnoepjes, limonade, hoesttabletten en sigaretten, in alle soorten en maten verschijnen er cocaïneproducten op de markt. De vraag neemt zelfs zó toe, dat import vanuit alleen ZuidAmerika niet langer volstaat. Bedrijven stappen daarom over op de Erythroxylum novogranatense, een cocaplant die ook kan groeien in andere exotische gebieden, waaronder de vele kolonies in ZuidAzië. Zo opent de Nederlandsche Cocaïnefabriek een vestiging op het Indonesische Java eentje die vooral in de Eerste Wereldoorlog succesvol zal blijken. Als aan het begin van de twintigste eeuw pas duidelijk wordt dat cocaïne daadwerkelijk verslavend is, schakelen medici en politici direct over tot actie. Cocaïne als verdovingsmiddel verdwijnt, mede door de opkomst van een ander verdovingsmiddel, procaïne. Theodore Roosevelt voert in 1906 The Pure Food and Drug Act in, een wet die voorstelt dat voedselwaren met cocaïne met spoed worden verboden. Keelsnoepjes, sigaretten, limonade, alles met
cocaïne moet met onmiddellijke ingang van de markt. Dit is ook de reden waarom de drug vandaag de dag niet meer in CocaCola zit (cocabladeren vormen nog wel een ingrediënt). Het gebruik van cocaïne zonder doktersadvies wordt acht jaar later middels The Harrison Act verboden, terwijl in 1928 in Nederland de soortgelijke Opiumwet van kracht gaat. Maar het kwaad is dan al geschied. Cocaïne is doorgedrongen tot alle uithoeken van de maatschappij en heeft met name de lagere sociale klassen in haar greep. Vooral degenen met het minste geld zijn vaak het slachtoffer. In een poging toch aan hun gewenste dosis cocaïne te komen, duiken zij de criminaliteit in. De link met misdaad is geboren.
República de Colombia Die link is er vandaag de dag nog steeds. In landen als de Verenigde Staten, Mexico en Spanje, maar vooral in ZuidAmerika. Daar is cocaïne nog altijd van grote invloed. Denk maar aan organisaties zoals het Colombiaanse FARC wiens voornaamste bron van inkomsten de verkoop van de drug vormt. Cocaïne is sinds diens ontdekking door Albert Niemann eigenlijk nooit van het toneel verdwenen. Heel even is er in het midden van de twintigste eeuw een dip, maar door de introductie van crack (de gerookte variant) in de jaren zeventig is de drug prominenter aanwezig dan ooit tevoren. De opkomst van crack zorgt voor het ontstaan van Colombiaanse drugskartels als het Medellín (Pablo Escobar) en het Calikartel (de broers Orejuela), wiens concurrentie tot een bloedige oorlog zal leiden. Een oorlog die in Colombia nog altijd haar sporen nalaat. Dat cocaïne ZuidAmerika nog altijd in haar greep heeft, blijkt ook uit cijfers van de World Drug Report 2013, een rapport van de United Nations Office On Drugs and Crime (UNODC). Daaruit komt naar voren dat verreweg de meeste cocaïne in het zuidelijke continent wordt gefabriceerd, met Colombia als absolute lijstaanvoerder. De verwachting is dat die distributie alleen maar zal toenemen. Want hoewel de cocaïnemarkt in NoordAmerika, West en MiddenEuropa lijkt te krimpen, is het op continenten als Afrika en Azië juist bezig aan een opmars. Die regio’s en hun enorme bevolkingsaantallen lijken de drug nu pas te ontdekken. De UNODC verwacht niet alleen dat de vraag naar cocaïne zal verschuiven, maar dus ook fors zal toenemen. En waar de vraag groeit, groeit het aanbod. Het produceren, distribueren en verkopen van cocaïne blijft echter vrijwel overal verboden op basis van de United Nations Convention Against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances. In sommige Europese landen (bijvoorbeeld Portugal) wordt enkel het gebruik van cocaïne voor medische doeleinden toegestaan. En in Peru en Bolivia? Daar gaan de coqueros en hun cocateelt ongestoord door. Coca is voor hen de normaalste zaak van de wereld. Wij drinken ‘s ochtends een bakje koffie, zij een kopje cocathee, een traditioneel recept tegen maagkrampen en hoogtevrees. Voor hen is coca nog altijd van levensbelang, ook omdat er in de sierra weinig vers fruit, groente en melk te krijgen is. Om die reden blijft het telen van coca legaal. En zolang het legaal is, blijft het dus ook voor buitenlanders toegankelijk, al wordt de productie, verkoop en het gebruik door nietlokalen streng in de gaten gehouden. Maar zolang er coca is, zal cocaïne nooit verdwijnen. En anders is er nog altijd Colombia.