Literatuur van Marion Bloem als reflectie op generaties en herinnering
Masterscriptie Moderne Letterkunde Daphne van Rijssel (6158188) Scriptiebegeleiders Dr. P.A.L. Bijl Dr. S. Besser Nederlandse taal en cultuur Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam 01 juli 2013 Sarphatipark 102-2 1073 EC Amsterdam 06 13 43 42 35
[email protected]
Inhoudsopgave Voorwoord
pagina 2
Hoofdstuk 1: Inleiding en geschiedenis 1.1 Inleiding
pagina 3
1.2 Van Nederlands-Indië naar Indonesië
pagina 11
Hoofdstuk 2: Literatuur 2.1 Generaties en (post)memory in literatuur
pagina 16
2.2 Generaties en (post)memory in Vaders van betekenis
pagina 25
Hoofdstuk 3: Identiteit 3.1 Generaties, (post)memory en identiteit
pagina 31
3.2 Generaties, (post)memory en identiteit in Ver van familie
pagina 37
Hoofdstuk 4: Conflict 4.1 Generaties, (post)memory en conflict
pagina 46
4.2 Generaties, (post)memory en conflict in De honden van Slipi
pagina 51
Hoofdstuk 5: Conclusie
pagina 56
Bibliografie
pagina 59
Voorwoord Een scriptie vormt het sluitstuk van je studie. De kroon op vier jaar lang hard studeren. Geen bloed, maar wel veel zweet en tranen hebben deze scriptie mij gekost, maar daarnaast ook veel vreugde en voldoening. Dat ik met veel plezier aan deze scriptie werkte komt vooral doordat dat ik twee van mijn interesses met elkaar kon combineren: literatuur en mijn Indische achtergrond. Daardoor kon ik datgene dat deze studie omsluit, taal en cultuur, met elkaar samenbrengen. De herkenning die ik heb ervaren bij het lezen van de romans van Marion Bloem, wekte mijn interesse om met de bril van een neerlandicus naar haar literatuur te kijken. Graag wil ik dit voorwoord gebruiken om mijn scriptiebegeleider dr. Paul Bijl te bedanken voor de prettige begeleiding en de kritische, maar stimulerende adviezen. Ook gaat mijn dank uit naar dr. Stephan Besser, die als tweede lezer optrad en mij ook tijdens mijn bachelorscriptie begeleidde. Prof.dr. Pamela Pattynama wil ik bedanken voor de interessante colleges over postkoloniale herinneringen en Indisch-Nederlandse literatuur. Deze colleges hebben mij inspiratie gegeven voor mijn scriptieonderwerp. Mijn goede vriendinnen Judith Knubben en Meike Plant wil ik bedanken voor alle ontelbare uren die we samen in de Universiteitsbibliotheek hebben doorgebracht. Zonder hen had ik dit scriptieproces een stuk eenzamer ervaren. Mijn dank gaat ook uit naar Eddy Madern, die een laatste kritische blik op mijn scriptie wierp en me zinvolle verbetersuggesties gaf. Tot slot wil ik mijn moeder, Barbara Karelsz, Herman Slag en Thijs Madern bedanken, omdat zij me stimuleerden om na mijn bachelor ook aan de master Nederlandse taal en cultuur te beginnen en me het vertrouwen gaven dat ik het tot een goed einde zou brengen. Het is gelukt, de kroon is af.
Daphne van Rijssel.
2
Hoofdstuk 1: Inleiding en geschiedenis 1.1. Inleiding De laatste jaren heb ik mij vaak afgevraagd wat ‘Indisch zijn’ voor mij betekent. Mijn ‘Indische herinneringen’ nemen mij mee terug naar de woning van mijn Indische grootouders in Groningen. Ik herinner mij de wekelijkse bezoekjes aan hen, waarbij al mijn ooms, tantes, neven en nichten samenkwamen. Ook al was de woning in de flat klein, er was altijd plaats genoeg voor iedereen. Ik herinner mij de pannetjes op het vuur, oma en opa die er altijd weer voor zorgden dat het hele huis werd gevuld met de geuren van Indische lekkernijen. Lempers, risolles of pasteitjes stonden in een schaaltje op de kachel klaar, voor onverwachte gasten of gewoon voor de kinderen en kleinkinderen. Maar wat ik mij bovenal herinner is de warmte van mijn familie, het delen van ‘iets’ gezamenlijks met Indische mensen, ‘iets’ dat er altijd is, maar tegelijkertijd ‘iets’ dat ongrijpbaar en niet te beschrijven is, het ‘Indische’. Ik behoor tot de Indische Nederlanders van de derde generatie. Mijn vader is Nederlands en mijn moeder is een kind van Indische ouders. Zij kwam in 1961 op haar elfde, samen met haar ouders, een zusje en drie broers met de boot naar Nederland. Met een busje werden zij vanuit de haven van Amsterdam naar Groningen gebracht. Daar werden mijn grootouders met hun gezin twee jaar ondergebracht in een pension, alvorens ze naar de flat, waar mijn Indische herinneringen liggen, konden verhuizen. Deze ‘Indische herinneringen’ hebben dus vooral te maken met mijn familie, het lekkere eten en de mooie ervaringen die ik tijdens twee vakanties in Indonesië heb opgedaan. Voor mijn moeder, behorend tot de tweede generatie Indische Nederlanders, zijn Indische herinneringen enerzijds gelijk aan die van mij, maar anderzijds heeft ‘Indisch zijn’ voor haar ook nog een heel andere betekenis. Naast de Indische gezelligheid en bescheidenheid, beschrijft mijn moeder dat ze zich anders voelt, exotisch, maar niet minderwaardig. Ook denkt ze bij ‘Indisch zijn’ aan familiegeheimen die als een schaduw over de familie hangen, maar die niet worden uitgesproken. Heimwee naar het ideale Indonesië, met haar geuren, klimaat en vriendelijke mensen, is tevens iets dat altijd rond sluimert. Tot slot noemt mijn moeder dat op de achtergrond altijd het koloniale verleden aanwezig is. Daarbij denkt mijn moeder aan mijn opa, die drie jaar van zijn leven in een Japans interneringskamp doorbracht, maar waar later vrijwel nooit over werd gesproken. Bovenstaande Indische herinneringen van twee generaties laten zien dat er veel is veranderd in hoe en wat er herinnerd wordt. De relatie die ik als derde generatie Indo met het verleden heb, verschilt in hoge mate met de relatie die mijn moeder met het verleden heeft. Hoewel ik
3
het niet meer kan navragen, ben ik er zeker van dat mijn Indische herinneringen in nog hogere mate verschillen in vergelijking met de herinneringen van mijn opa of oma. Natuurlijk wist ik altijd al wel dat mijn opa krijgsgevangene was geweest, maar wat dit voor hem heeft betekend, is vrijwel onbesproken gebleven. Door de komst van nieuwe generaties verandert de betekenis van het culturele verleden. Doordat het aantal eerste generatieleden afneemt, vermindert ook de pure ervaringsherinnering aan het koloniale verleden. Tweede en derde generatie Indo’s baseren hun herinnering aan dit verleden vooral op culturele herinneringen van voorouders, die op hen zijn overgebracht. Dit fenomeen wordt door Marianne Hirsch postmemory genoemd. Postmemory omvat herinneringen van een bepaalde generatie, die op deze generatieleden zijn overgedragen door voorgangers die getuige waren van een cultureel of collectief trauma. De generatie in kwestie ‘herinnert’ zich de ervaringen van haar voorgangers enkel middels verhalen, afbeeldingen en gedragingen, te midden waarvan zij opgroeide. De ervaringen zijn echter zo diep en aangrijpend overgebracht, dat het lijkt alsof de leden van deze generatie er zelf herinneringen aan hebben geconstrueerd.1 Postmemory zal in deze scriptie een belangrijk thema vormen. Indonesië is bij ons thuis altijd wel aanwezig geweest, veelal in de vorm van decoratie: wajangpoppen, batikstoffen en foto’s worden gebruikt om onze Indische achtergrond een plek in huis te geven. Ook de boekenkast is grotendeels gevuld met boeken over voormalig Nederlands-Indië en Indonesië. Het oeuvre van de Indische schrijfster Marion Bloem neemt de meeste ruimte van de boekenkast in beslag. Hoewel Bloem al een behoorlijk oeuvre op haar naam heeft staan, in 1993 ontving zij hiervoor zelfs de E. du Perronprijs, ben ik me opmerkelijk genoeg pas sinds een aantal maanden in haar literatuur gaan verdiepen.2 In de media wordt Marion Bloem vaak beschouwd als vertegenwoordiger van de tweede generatie Indische Nederlanders. Zo schreef recensente Sophie Tak over Bloems debuutroman Geen gewoon Indisch Meisje (1983), dat in deze roman de tweede generatie voor het eerst haar stem liet horen. Bloem “opende daarmee de poorten voor een nieuwe traditie, waarbinnen tweedegeneratie-auteurs als Adriaan van Dis, spoedig hun plek vonden”, aldus Tak.3 Het thema van de debuutroman is de ontdekking van het ‘Indische ik’ en de 1
M. Hirsch. The Generation of Postmemory. 2008, p. 106, 107. De E. du Perronprijs wordt jaarlijks uitgereikt door de Universiteit van Tilburg. “Ter bekroning van mensen of instellingen die zich middels een actieve bijdrage aan de cultuur verdienstelijk hebben gemaakt voor de bevordering van wederzijds begrip en een goede verstandhouding tussen de in Nederland woonachtige bevolkingsgroepen.” Bron: http://www.tilburguniversity.edu/nl/over-tilburguniversity/schools/geesteswetenschappen/duperronprijs/ 3 S. Tak. ‘Individualiste tussen wal en schip: aanpassen of afzetten?‘ In: Trouw, 02-06-2006. 2
4
bijbehorende verwarring. Bloem was de eerste Indo schrijfster die op literaire wijze nadruk legde op de keerzijde van het geruisloze assimileren van de eerste generatie. Deze geruisloze assimilatie hield in dat van de Indische Nederlanders werd verwacht dat ze zich in Nederland volledig zouden aanpassen aan de Nederlandse cultuur, om op die manier zo snel mogelijk een gelijkwaardige maatschappelijke positie te kunnen bereiken. Het grootste deel van de migranten deed wat van hen werd verwacht en zweeg over het eigen culturele verleden. Marion Bloem belicht in haar romans juist de impact die deze assimilatie op Indische Nederlanders had. Ook Joop van den Berg refereert in zijn recensie over Bloems roman Vaders van betekenis (1989) aan de debuutroman van de schrijfster. Hij stelt dat Geen gewoon Indisch Meisje een trendsetter werd voor een nieuw genre in de Indisch-Nederlandse letterkunde. Van den Berg beschrijft het genre als “dat van de tweede generatie-golf-boeken van de kinderen van Indische ouders, die zelf het Indonesische moederland niet kenden, maar door hun opvoeding toch op een unieke manier tegen dat land, maar ook het nieuwe vaderland aankeken.”4 In een latere recensie, die betrekking heeft op Bloems roman Ver van familie (1999), beaamt Van den Berg nogmaals dat Bloem een vertegenwoordiger van de tweede generatie is. “Marion Bloem werd na Geen gewoon Indisch Meisje zo’n beetje de woordvoerster van de tweede generatie Indische Nederlanders, weliswaar in Nederland opgegroeid, maar door huidskleur, habitat en levensovertuiging vaak van een ‘andere klasse’. Zij heeft aan dat opgroeien van een gekleurd meisje in het naoorlogse Nederland op overtuigende manier gestalte gegeven”, zo schrijft Van den Berg.5 Ook in het Indische tijdschrift Moesson, veelal bekend onder de naam Tong-Tong en vooral gericht op Indische repatrianten, wordt over Marion Bloem geschreven. Zo schrijft Geert Onno Prins in Moesson dat Bloem vanaf haar literaire debuut in 1983, hét gezicht van de tweede generatie is.6 Ook zijn collega Ralph Boekholt stelt dat Bloem voorlopig nog wel beschouwd zal worden als “DE persoon die de ogen en harten van de tweede generatie heeft geopend en die het zoetsappige tempo doeloe sfeertje zal wegblazen opdat de wrede koloniale periode eindelijk open en bloot zal komen te liggen, zodat door een ieder vol afschuw kennis genomen kan worden van hetgeen zich werkelijk gedurende meer dan 300 jaren heeft afgespeeld.”7 4
J. van den Berg. ‘Eresaluut aan de Indo.’ In: Trouw, 04-01-1990. J. van den Berg. ‘Die hechte Indische familieband wordt steeds losser’. In: Trouw, 13-03-1999. 6 G.O. Prins. ‘Marion Bloem: ‘Mijn generatie had weinig om op terug te vallen’.’ In: Moesson, 01-06-2003, p. 8/56. 7 R. Boekholt. ‘Het land van haar ouders’. In: Moesson, 15-10-1984, p. 3/24. 5
5
Niet alleen in de media, maar ook in de wetenschap wordt het idee van Marion Bloem als vertegenwoordiger van de tweede generatie Indische Nederlanders aangehangen. Zo stelt Lizzy van Leeuwen dat Marion Bloem zich bij het verschijnen van haar bekende roman Geen gewoon Indisch meisje nadrukkelijk presenteerde als schrijfster van de tweede generatie.8 Van Leeuwen beschrijft dat Bloem volgens vele gekleurde Indische Nederlanders de vinger op de zere plek legde omtrent het grote zwijgen en de verkrampte aanpassing van de eerste generatie. Het vernieuwende hieraan was dat Bloem deze kwestie in romanvorm ter discussie stelde.9 Voor die tijd was het Jan Boon (1911- 1974), beter bekend onder de pseudoniemen Tjalie Robinson en (als romanschrijver) Vincent Mahieu, die zich verzette tegen de heersende denkwijze dat Indo’s volledig moesten assimileren. In 1954 vertrok Robinson met zijn gezin vanuit Indonesië naar Nederland, waar hij in 1956 bij Onze Brug, een tijdschrift voor Indische Nederlanders, werkzaam werd. Na twee jaar nam Robinson het roer over en gaf het blad de naam Tong-Tong, dat heden ten dage nog steeds bestaat onder de naam Moesson. Tjalie Robinson riep de Indo’s op om trots te zijn op de eigen manier van leven, in plaats van zich te schamen voor Indische gewoonten, levensvisie en taal. Hij werd vaak ‘de stem van Indisch Nederland’ genoemd.10 Naast Van Leeuwen benadrukt ook Sarah de Mul dat Marion Bloem veelal wordt gezien als ‘icoon’ en ‘belangrijkste vertegenwoordiger’ van de tweede generatie Indo auteurs.11 Ook prof. dr. Pamela Pattynama sprak tijdens de boekpresentatie van Bloems meest recente roman Een meisje van honderd (2012) lovend over de schrijfster. Zij stelde vast dat Bloem zich afficheert als Indo van de tweede generatie en noemde haar een waardig opvolgster van eerste generatie Indo schrijver Tjalie Robinson. Pattynama sprak uit dat Marion Bloem, als meest prominente en meest productieve van de tweede generatie Indische kunstenaars, gezicht heeft gegeven aan de tweede generatie. Bloem geeft, volgens Pattynama, de groep contouren door het omstreden koloniale verleden als Indische herkomst te claimen en door zich te vereenzelvigen met gemengde afkomst. “Ze is de chroniqueur par excellence van de Indische gemeenschap. Niet als geschiedschrijfster maar als archivaris, als herinneraarster, als schatbewaarster van herinneringen en tegelijkertijd als schrijfster van herinneringen, als iemand die herinnering creëert”, aldus Pattynama.12 8
L. van Leeuwen. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. 2008, p. 120. Ibidem: 2008, p. 121. 10 Ibidem: 2008, p. 55- 59. 11 S. de Mul. Colonial Memory. Contemporary Women’s Travel Writing in Britain and the Netherlands. 2011, p. 82. 12 Prof.dr. P.Pattynama tijdens de boekpresentatie van Een meisje van honderd, 30 augustus 2012. Bron: http://www.youtube.com/watch?v=1nqs2sQR540. 9
6
Zowel de media, Pattynama, De Mul en Van Leeuwen positioneren Marion Bloem dus als vertegenwoordiger van de tweede generatie. Zij wordt vaak beschouwd als ‘hét Indische meisje’ van de tweede generatie, maar opmerkelijk is dat Bloem zichzelf eerder als kosmopoliet dan als typisch ‘Indisch meisje’ presenteert. Hoewel haar romans anders doen vermoeden, schrijft Bloem in Hans Visser’s Indië in Holland (1992), waarin Nederlandse schrijvers zich uitspreken over ‘Hun Rijk van Insulinde’, het volgende: Ik sta los van Indië en Indonesië. Ik voel me aan geen enkel land gebonden. Ik reis net zo goed naar Vietnam, Cambodja en Thailand en andere gebieden in Azië. Indonesië is voor mij niet veel belangrijker dan ieder ander land. Het verschil is alleen dat ik daar wat met de mensen kan babbelen. Dat geeft een soort thuisgevoel. Net als in een Europees land. Natuurlijk liggen daar voor een deel mijn wortels, al zal veel me daar nog steeds blijven verbazen. Een boeiend land, ook om de geschiedenis, die zich weer herhaalt. De revolutie heeft daar voor talloze mensen nog weinig veranderd.13 Ik schrijf Nederlandse literatuur voor Nederlanders en daar zitten ook Indischen tussen die zich daarin kunnen herkennen. Het Indische is bij mij de couleur locale. Wat ik te vertellen heb moet universeel zijn, moet zichzelf boven het verhaal uittillen. Zo gaat Geen gewoon Indisch meisje over het zoeken naar de balans tussen behoud van eigenheid en aanpassing. Het had dus evengoed kunnen gaan om iemand uit Limburg, Friesland of Vlaanderen. De Indische Letterkunde als genre bestaat voor mij eigenlijk niet.14 Uit bovenstaande citaten weerklinkt dat Marion Bloem zichzelf niet als migrantschrijfster ziet. Zij schrijft dat ze losstaat van Indië en Indonesië, terwijl haar Indische achtergrond voor de ontvangers van haar literatuur juist zo belangrijk lijkt te zijn. Ook bestaat de Indische Letterkunde als genre niet voor Bloem. Met dit genre wordt ook wel de ‘Indische Letteren’ bedoeld: literatuur die geïnspireerd is door het koloniale en postkoloniale Nederlands-Indië. Tevens is ‘Indische Letteren’ een tijdschrift van de Werkgroep Indische Letterkunde, met artikelen over de Indisch-Nederlandse letterkunde, dat sinds 1986 vier maal per jaar wordt uitgegeven.15 Bloem streeft er juist naar dat haar literatuur universeel is en lijkt zich daardoor los te wrikken van het automatische verband dat wordt gelegd tussen haar etniciteit en haar schrijverschap. Impliciet lijkt hier de discussie over etnisch schrijverschap te worden aangestipt. Hieraan ligt de aanname ten grondslag dat witte schrijvers een universeel publiek bereiken, terwijl zwarte en bruine schrijvers als ‘etnisch’ worden beschouwd en daardoor niet een universeel, maar een specifiek publiek aanspreken. Graham Huggan wijdt hierover uit in zijn artikel The Postcolonial Exotic (1994), waarin hij zijn kritische mening geeft over ‘The 13
H. Visser. Indië in Holland. Nederlandse schrijvers over hun Rijk van Insulinde. 1992, p. 88. Ibidem: 1992, p. 92. 15 Bron: www.indischeletteren.nl. 14
7
Booker of Bookers Prize’. Deze prestigieuze prijs, die vandaag de dag bekend is onder de titel ‘Man Booker Prize for Fiction’, wordt sinds 1968 jaarlijks uitgereikt aan een schrijver van het Britse Gemenebest of Ierland. Huggan wijst echter op het feit dat de prijs voornamelijk wordt uitgereikt aan succesvolle schrijvers van buiten Groot-Brittannië, of aan schrijvers die geen Britse culturele achtergrond hebben. Er is sprake van een nieuw ‘grenzeloos’ schrijven, waarbinnen ‘postkoloniaal’ het codewoord is.16 Postkoloniale literatuur omvat literatuur die voortkomt uit een direct of indirect verband met koloniale overheersing. Dit kan bijvoorbeeld een koloniale ervaring zijn uit de periode van de overheersing of de periode erna. Het schrijven van postkoloniale literatuur is een manier om de stem van de neergezette ‘Ander’ uit te schakelen en het onderwerp of de situatie vanuit een ander perspectief te belichten. Vaak wordt in een intertekstueel spel de dominante WestEuropese visie op de koloniale situatie ondervraagd en wordt er vanuit een ander perspectief op gebeurtenissen en personages gereflecteerd. Brillenburg Wurth en Rigney noemen als voorbeeld de roman Wide Sargasso Sea (1966) van Jean Rhys. Hierin wordt de roman Jane Eyre (1847) van Charlotte Brontë herschreven, maar dan vanuit het perspectief van personage Bertha Mason. Dit personage heeft in Jane Eyre geen stem en wordt volgens BW&R gepresenteerd als “een wild beest dat achter slot en grendel moet blijven”. Jean Rhys geeft Bertha Mason, in haar herschrijving van de roman, een gezicht en een geschiedenis.17 Een andere strategie in de postkoloniale literatuur is het herschrijven van de (neo)koloniale geschiedenis. Stemmen uit het verleden die niet fictioneel zijn en voorheen ondergeschikt werden gemaakt, worden in deze literatuur gehoord. Postkoloniale literatuur kan een vervreemdende functie hebben, omdat er vanuit niet-westerse culturele perspectieven en met andere technische middelen een nieuwe kijk op de werkelijkheid wordt geboden. Een voorbeeld hiervan is Novel without a Name (1995) van de schrijfster Duong Thu Huong. In deze roman wordt het lijden van de Noord-Vietnamese soldaten centraal gesteld, terwijl de meeste Amerikaanse films en boeken de soldaten van de Vietcong als onmenselijk representeren. Een laatste strategie binnen postkoloniale literatuur is het herschrijven van westerse literaire vormen en genres, bijvoorbeeld door westerse conventies in literatuur te combineren met verhaaltradities uit een niet-westerse cultuur. BW&K noemen hier als voorbeeld Omeros (1990) van Derek Walcott. In dit literaire werk worden zowel Homerus’ Ilias als Odyssee 16
G. Huggan. The Postcolonial Exotic. 1994, p. 22. K. Brillenburg Wurth & A. Rigney. Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap. 2006, p. 383, 384.
17
8
herschreven.18 Graham Huggan zet zich niet af tegen het postkoloniale schrijven, maar wijst op het commerciële aspect en in het verlengde daarvan op de contradicties die dit met zich meebrengt. Enerzijds willen schrijvers zich door middel van hun literatuur verzetten tegen het dominante centrum, het imperium. Anderzijds brengen ze wel hun werk uit binnen dit centrum. De postkoloniale literatuur moet de oppositie tussen een Europees zelf en de bestempelde Ander uitwissen, maar deze literatuur wordt in dienst van deze Europese visie geschreven. ‘Andere’ culturen worden op die manier in literatuur beschikbaar gesteld voor consumptie. Het zogenaamde exotische aspect van deze literatuur zorgt ervoor dat postkoloniale literatuur cultureel handelswaar wordt.19 Als voorbeeld van een ‘postcolonial exotic’ wordt de Indiase schrijver Salman Rushdie genoemd, die de Booker of Bookers Prize won voor zijn roman Midnight’s Children (1981). Rushdie wordt in de media beschouwd als de representatieve Indiase stem, terwijl de schrijver zichzelf als internationale schrijver profileert. Dit laat zien dat zijn etniciteit bijdraagt aan de manier waarop zijn werk wordt gelezen. Bovenstaande lijkt ook het geval te zijn bij Marion Bloem; haar literatuur wordt veelal gelezen als werk van een Indische tweede generatie schrijver, terwijl Bloem zelf beweert zich niet aan een bepaald land te hebben verbonden. Het thuisgevoel dat ze in Indonesië ervaart, wordt louter veroorzaakt door het feit dat ze de taal kan spreken, net als in andere Europese landen. Bloem wenst universele literatuur te schrijven, maar uit bovenstaande beoordelingen van recensenten en journalisten blijkt dat haar literatuur toch vooral op een ‘etnische manier’ wordt gelezen: als een vertegenwoordiging van de tweede generatie Indische Nederlanders. Bloems literatuur wordt onlosmakelijk verbonden met haar Indische etniciteit en wordt niet als autonome literatuur gelezen. Vanuit mijn eigen Indische achtergrond las ook ik de romans van Bloem in eerste instantie op deze manier. Tijdens mijn studie heb ik echter geleerd om met een andere blik naar literatuur te kijken. In deze scriptie wil ik de Indische romans van Bloem dan ook op een andere manier lezen, namelijk als literatuur die reflecteert op generaties en op de manier hoe herinnering wordt geconstrueerd. Viktor Sjklovski, vertegenwoordiger van het Russisch formalisme, claimde dat literaire schrijvers geen nieuwe waarheid verkondigen of nieuwe ideeën aandragen, maar dat ze in literatuur ruimte creëren voor reflectie. Volgens Sjklovski kan men door de macht der gewoonte de wereld niet meer echt ervaren of zien. Om ons uit dit automatisme los te maken, moet literatuur vervreemding tot stand brengen. Deze 18 19
Ibidem: 2006, p.385. G. Huggan.The Postcolonial Exotic. 1994, p. 24.
9
vervreemding brengt een deautomatisering van ons denken en onze waarneming teweeg. Literatuur moet mensen aan het denken zetten in plaats van bepalen hoe en wat mensen moeten denken. De lezer moet hierdoor zelf op nieuwe ideeën komen. De kracht van literaire kunst is volgens Sjklovski dat literatuur vaste denkkaders en vertrouwde ideeën kan uitschakelen met eigen middelen. Daarbij zijn vormgeving, het medium en reflectie niet van elkaar te scheiden.20 Zowel Sarah de Mul als Lizzy van Leeuwen hebben de romans van Marion Bloem al eerder als autonome literatuur gelezen. De Mul bestudeerde haar literatuur in het licht van koloniale herinnering en Van Leeuwen richtte zich op Bloems literatuur als belangrijke bijdrage aan het Indische culturele erfgoed. Ook ik wil de literatuur van Marion Bloem lezen als autonome literatuur, die losstaat van afkomst en etniciteit van de schrijver. Naar mijn inzicht zet Bloem literatuur in als reflectief medium, zodat zij in haar romans niet alleen vorm kan geven aan culturele herinnering, maar ook kan reflecteren op hoe culturele herinnering wordt gecreëerd. Culturele herinnering (das kulturelle Gedächtnis) is een concept dat door Jan en Aleida Assmann aan het eind van de jaren tachtig werd geïntroduceerd. Het omvat het corpus van hergebruikte teksten, afbeeldingen en rituelen die specifiek bij een bepaalde samenleving en tijdperk horen. Door middel van dit corpus kan een zelfbeeld worden gestabiliseerd en aangereikt. Op zulke collectieve kennis, grotendeels (maar niet uitsluitend) kennis uit het verleden, baseert elke groep zijn bewustzijn van eenheid en eigenheid.21 Volgens Astrid Erll is literatuur in staat om zowel individuele als collectieve herinnering op een levendige manier af te schilderen, door inhoud, werkwijzen, fragiliteit en vervormingen om te zetten in esthetische vormen.22 Ik wil onderbouwen dat Marion Bloem literatuur als een reflectief middel inzet, waardoor zij zowel stem kan geven aan de tweede, als aan de eerste en derde generatie Indische Nederlanders. Haar literatuur kan ook gelezen worden als een reflectie in plaats van een vertegenwoordiging. De schrijfster expliciteert belangrijke verschillen die er tussen generaties bestaan met betrekking tot culturele herinnering. Bloem plaatst daarbij het geconstrueerde karakter van de herinnering aan het koloniale verleden van Nederlands-Indië op de voorgrond. De zoektocht naar de verhalen over dit koloniale verleden is voor de hoofdpersonages ook vaak een zoektocht naar hun eigen plaats en rol in de wereld, naar hun identiteit. Ook het thema identiteit zal in deze scriptie uitgebreid aan de orde komen. 20
K. Brillenburg Wurth & A. Rigney. Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap. 2006, p. 57. 21 A. Erll. Memory in culture. 2011, p. 29. 22 Ibidem: 2011, p. 79.
10
In de volgende hoofdstukken zal ik proberen te verdedigen dat de literaire werken van Marion Bloem door hun vorm gelezen kunnen worden als reflectie op generaties. In elk hoofdstuk staan de thema’s generaties en (post)memory centraal, maar daarnaast zal in ieder hoofdstuk een ander hoofdthema worden behandeld. Hoofdstuk twee gaat over generaties, (post)memory en literatuur. Hierin zullen voornamelijk de generatietheorie van Karl Mannheim en de theorieën van Astrid Erll en Marianne Hirsch over (post)memory worden belicht. Het hoofdstuk sluit af met een analyse van Bloems roman Vaders van betekenis. Het derde hoofdstuk gaat over generaties, (post)memory en identiteit, waarin theorieën over herinneringsliteratuur van onder andere Sarah de Mul en Pamela Pattynama een centrale rol spelen. Hoofdstuk drie sluit af met de romananalyse van Ver van familie, waarin leden van drie opeenvolgende generaties als vertellers optreden. In hoofdstuk vier wordt naast generaties en (post)memory aandacht gevestigd op het thema conflict. De nadruk ligt hierbij op de verschillende manieren waarop generaties herinneren en ervaren, waardoor conflicten kunnen ontstaan. Marion Bloems roman De honden van Slipi thematiseert dit onderwerp nadrukkelijk. Deze scriptie wordt afgesloten met een conclusie, waarin zal worden bepaald of Bloems werk daadwerkelijk gelezen kan worden als een reflectie op generaties. 1.2 Van Nederlands-Indië naar Indonesië Omdat er in de Indische romans van Marion Bloem vaak wordt gerefereerd aan het koloniale verleden van Nederlands-Indië, volgt in deze paragraaf een beknopte inleiding op de geschiedenis van de voormalige kolonie. Op die manier wordt een context geschapen, waardoor verwijzingen in Bloems romans eenvoudiger te plaatsen zijn. Al in de vijftiende eeuw ontstonden er banden tussen Nederland en de Indonesische archipel doordat Europeanen naar Azië reisden om handel in specerijen te bedrijven. De handelsorganisatie groeide in de zestiende eeuw uit tot de Nederlandse Handelscompagnieën, die in 1602 fuseerden onder de naam Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC stichtte een kolonie in Indië. Omdat emigratie van Europese vrouwen maar zelden werd toegestaan, was er een gebrek aan vrouwen. Europese kolonisten gingen daarom verbintenissen aan met Aziatische vrouwen, met als doel een stabiele koloniale gemeenschap te creëren. In eerste instantie werkten de vrouwen als huishoudsters, maar na verloop van tijd werden ze vaak ‘concubines’, bijvrouwen die ongehuwd met een Europese man
11
samenleefden.23 Door het samenbrengen van twee culturen ontstond een mengcultuur, de zogenaamde mestiezencultuur. Voor de kinderen, afkomstig uit deze gemengde relaties, gold dat ze minder rechten hadden dan Europeanen die in Nederland waren geboren. Omdat de VOC ernaar streefde om de verschillende bevolkingsgroepen van elkaar gescheiden te houden, koos de compagnie ervoor om de bevolking in drie overzichtelijke groepen in te delen: Europeanen, Chinezen en Inheemsen. Die indeling bleek in de praktijk niet werkbaar. De samenleving was overduidelijk heterogener en niet te reduceren tot slechts drie groepen.24 Vanaf het einde van de negentiende eeuw viel de bevolking in Indië grofweg uiteen in twee groepen, de totoks, ook wel ‘trekkers’ genoemd en de ‘blijvers’. De totoks waren mensen die Nederland als hun vaderland beschouwden en alleen maar tijdelijk naar Indië waren gekomen om geld te verdienen. De zogenaamde ‘blijvers’ hadden hun wortels wel in Indië. Nog tot het einde van de negentiende eeuw werd het karakter van de kolonie grotendeels bepaald door deze Indo-Europese gemeenschap. Dit was te zien aan de alledaagse gewoonten als taalgebruik, klederdracht, eetgewoonten en sociale omgang. Deze zaken toonden een vermenging van inheemse, Nederlandse en Europese leefstijlen en conventies.25 Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), werd het aantal Nederlandse emigranten en daarmee de invloed van de Nederlanders in Indië steeds groter. Toen de dreiging van het Indonesische nationalisme toenam in de periode van oorlog, werd omwille van een voelbare band met Nederland, het nieuwe begrip ‘Indische Nederlander’ geïntroduceerd. Na de Eerste Wereldoorlog was de Indische oriëntatie van de kolonie niet meer geldig. Deze periode behoorde tot tempo doeloe, de voorbije goede oude tijd van vroeger. Doordat het aantal goed opgeleide Indonesiërs groeide, nam de gelaagdheid in de bevolking af. Dit leidde er toe dat het complexer werd om mensen in- en uit te sluiten.26 Dat de Nederlandse kolonie in het Interbellum de naam Nederlands-Indië kreeg, bevestigde de invloed die Nederland in de kolonie had. In deze periode werd het ook voor Europese vrouwen eenvoudiger om naar de kolonie te emigreren. De relaties tussen Nederlandse mannen en Indonesische, ‘inlandse’ vrouwen bleven echter bestaan. Na de Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor, op 7 december 1941, verklaarde Nederland de oorlog aan Japan. Vervolgens viel Japan de Nederlands-Indische eilanden Borneo, Sumatra en Java aan. Op 9 maart 1942 capituleerde Nederlands- Indië, 23
N. Iburg. Van Pasar Malam tot I love Indo. Identiteitsconstructie- en manifestatie door drie generaties Indische Nederlanders. 2010, p. 23. 24 L. van Leeuwen. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. 2008, p. 28,29. 25 Ibidem: 2008, p. 31. 26 Ibidem: 2008, p. 32,33.
12
waardoor de kolonie nu officieel door Japan was bezet.27 Ingewikkelde kwesties omtrent inheemse afkomst, Nederlanderschap en het hebben van gemengd bloed werden nog gecompliceerder. De Japanners bezetten Nederlands-Indië en iedereen die voor ‘Europeaan’ door kon gaan werd door hen geïnterneerd. Eigenlijk gold dat hoe ‘Aziatischer’ men was, hoe groter de kans was dat men niet naar een kamp hoefde. De Indo’s deden er om die reden alles aan om aan te tonen dat ze meer Aziatisch dan Europees bloed hadden. In eerste instantie betrof de internering alleen blanke Europeanen, maar later werden ook Indo-Europeanen naar kampen verbannen. Blanke vrouwen en kinderen kwamen direct in interneringskampen terecht, terwijl mannen vaak als krijgsgevangenen in kampen op andere plekken in Azië te werk werden gesteld. Zij moesten daar bijvoorbeeld spoorlijnen aanleggen. Indo’s die niet door de Japanners op Java waren geïnterneerd, de zogenaamde buitenkampers, leefden onder barre omstandigheden. Er was een groot gebrek aan voedsel en medische zorg. Japan wilde de blanke Europese bovenlaag uitschakelen om op die manier zelf politiek te kunnen voeren in Azië. De aloude koloniale samenleving versplinterde.28 Toen Japan op 15 augustus 1945 capituleerde, was er in plaats van een bevrijding, sprake van een verslechtering van de situatie van geïnterneerden en buitenkampers, omdat er nog geen geallieerde hulptroepen in Indië aanwezig waren. Het einde van de Japanse bezetting betekende niet het begin van een vreedzame periode. De Indonesische revolutie, de bersiap, brak uit: een gewelddadige periode waarin Indonesische jonge vrijheidsstrijders, zogenaamde pemuda’s, en bendes bestaande uit criminele jongeren, streden voor een onafhankelijk Indonesië. De vrijheidsstrijders beroofden, ontvoerden en mishandelden de Europese, maar vooral de Indo-Europese bevolking. Dit liep vaak uit op moordpartijen. Minstens 3500 Europeanen werden tijdens de bersiap vermoord. Deze gewelddadige situatie zorgde ervoor dat veel geïnterneerden in de kampen bleven, waar ze ironisch genoeg door de Japanners werden beschermd. Pas toen de Britse troepen op Java arriveerden, konden de eerste geïnterneerden worden geëvacueerd naar de havenplaatsen. Van daaruit konden zij met de boot naar Nederland reizen. In de tussentijd waren in december 1945 onderhandelingen begonnen, die moesten leiden tot de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Op 27 december 1947 werd de onafhankelijkheid van Republiek Indonesië uitgesproken, maar de werkelijke soevereiniteitsoverdracht vond echter pas vier jaar na de bevrijding plaats, in december 1949. In de vier tussenliggende jaren was er een dekolonisatieconflict gaande, waarbij Nederland 27
N. Iburg. Van Pasar Malam tot I love Indo. Identiteitsconstructie- en manifestatie door drie generaties Indische Nederlanders. 2010, p. 24. 28 Ibidem: 2008, p. 35.
13
opnieuw gezag over Indonesië probeerde te verkrijgen. Tijdens dit conflict keerden circa 110.000 Europeanen terug naar Nederland. Na de officiële soevereiniteitsoverdracht kwam de echte repatriëring, de terugkeer naar het vaderland, op gang.29 De tweede stroom van migranten die na 1952 naar Nederland vertrok, bestond grotendeels uit Indo’s die zich een eerder vertrek niet hadden kunnen permitteren. Ze waren echter tot de constatering gekomen dat het vijandige klimaat in Indonesië geen perspectief bood voor de toekomst. Een groot deel van deze mensen koos in eerste instantie voor het Indonesische staatsburgerschap, maar door hier op terug te komen werden zij de ‘spijtoptanten’ genoemd. De Nederlandse overheid probeerde de komst van deze in Indonesië gewortelde immigranten zoveel mogelijk tegen te houden, maar die pogingen waren tevergeefs. Geen enkele Nederlander mocht de toegang tot het land worden ontzegd.30 In 1960 voerde het ‘NASSI-comité’ (Nationale Actie Steunt Spijtoptanten in Indonesië) actie tegen het verzet van de overheid om de spijtoptanten massaal naar Nederland te halen. Het comité bestond nagenoeg alleen uit Indische Nederlanders en werd aangevoerd door de eerder genoemde voorman Tjalie Robinson. Het conflict omtrent de overdracht van NieuwGuinea, de laatste afwikkeling rondom de dekolonisatie, verergerde en maakte het voor de spijtoptanten noodzakelijk om uit Indonesië te vertrekken. De overheid verstrekte desondanks maar weinig visa. Pas toen in 1964 de dekolonisatie volledig was afgerond, werd er op genereuzere wijze toegang verleend aan spijtoptanten. Het totaal aantal Indische migranten, ook wel de eerste generatie genoemd, werd door Wim Willems op circa 331.200 personen geschat.31 De Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog, de bijbehorende internering of krijgsgevangenschap, de situatie van de buitenkampers, de bersiaptijd, de vrijheidsoorlog en uiteindelijk de repatriëring zorgden voor terneergeslagen migranten. Nederland was zelf aan het herstellen van de Tweede Wereldoorlog en er waren niet genoeg woningen voor de repatrianten beschikbaar. Vele Indische Nederlanders werden daarom jarenlang in contractpensions ondergebracht. Naoorlogse afhandelingen van rechtsherstel, materiële schade, roof, salarissen en pensioenen zijn voor de Indische Nederlanders nooit voldoende ten uitvoer gebracht.32 De Nederlandse regering ging er tot 1957 vanuit dat veel Indo’s naar hun vaderland zouden terugkeren zodra de Indonesische situatie gestabiliseerd was. Pas toen het besef kwam dat het verblijf van de meeste Indo’s permanent was, wijzigde de politieke 29
Ibidem: 2008, p. 35, 36. Ibidem: 2008, p. 37, 38. 31 Ibidem: 2008, p. 39. 32 Ibidem: 2008, p. 39. 30
14
Nederlandse houding en ontstond er meer tolerantie. Het regeringsbeleid richtte zich op een geruisloze assimilatie. Dit hield in dat de Indische Nederlanders ‘onzichtbaar’, zonder veel opschudding, moesten worden opgenomen in de Nederlandse samenleving. Niet alleen het leven van de postkoloniale migranten is getekend door bovenstaande dramatische gebeurtenissen, vaak zijn ook hun kinderen door dit verleden belast. Deze tweede generatie groeide op met een ingewikkelde problematiek, enerzijds vanwege het oorlogsgeweld dat de ouders hadden meegemaakt en anderzijds vanwege hun onvrijwillige komst naar Nederland. Nederlands-Indië is inmiddels al bijna zeventig jaar verleden tijd en in Nederland heerst over het algemeen het gevoel dat Indische integratie behoorlijk geruisloos heeft plaatsgevonden.33 Er bestaat nog steeds veel verwarring over de definitie van Indische-Nederlanders. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden mensen van gemengd Indonesisch-Nederlandse afkomst ‘Indo-Europeanen’ genoemd. Na de oorlog werd deze term ingeruild voor ‘Indische Nederlander’. Deze benaming kan op twee manieren worden geïnterpreteerd, zowel in engere als in ruimere zin. In engere zin worden de mensen van gemengde afkomst bedoeld, die in het koloniale Indië de juridische status van Europeaan hadden, de Indo-Europeanen. In ruimere zin worden met Indische Nederlanders de mensen bedoeld die de Europese status hebben, maar in Indië zijn geboren of er geruime tijd hebben doorgebracht en die invloeden van de Indische koloniale samenleving hebben ondervonden. Zo bekeken kunnen ook de eerder genoemde totoks, witte Nederlanders die in Indië zijn geboren of er lange tijd hebben gewoond, als ‘Indische Nederlanders’ worden beschouwd.34 Marlene de Vries hanteert de eerste betekenis en verstaat onder Indische Nederlanders ‘mensen van gemengd Indonesisch-Nederlandse (of anderszins Europese) afkomst die volgens de regels van Nederlands-Indië in juridische zin als Europeaan golden en tevens de Nederlandse nationaliteit bezaten.’ Ook hun nakomelingen worden door De Vries Indische Nederlanders genoemd. Een synoniem van Indische Nederlander is de term ‘Indo’. In de koloniale tijd werd deze term negatief gebruikt voor mensen van gemengde afkomst die zich onderaan de sociale ladder bevonden en die vaak vrij donker van kleur waren. Later kreeg de term een positievere lading en werd hij door bepaalde groepen Indische Nederlanders met trots gebruikt.35 De Vries gebruikt de term Indo in neutrale zin en in deze scriptie zal ik de neutrale benadering van de term Indo steeds hanteren. 33
Ibidem: 2008, p. 42. M. de Vries.‘Indisch is een gevoel’. De tweede en derde generatie Indische Nederlanders. 2009, p. 16. 35 Ibidem: 2009, p. 17. 34
15
Hoofdstuk 2: Literatuur 2.1 Generaties en (post)memory in literatuur ‘It is true that memories are small islands in a sea of forgetting.’36 (Astrid Erll) Dit hoofdstuk vormt een verdieping op de thema’s generaties, (post)memory en literatuur. Ook wordt uiteengezet hoe de literatuur van Marion Bloem een reflectie kan bieden op deze thema’s. In paragraaf 2.2 wordt geanalyseerd hoe Bloems roman Vaders van betekenis expliciet wordt ingezet als literair medium om te reflecteren op herinnering. Daarbij wordt de nadruk gelegd op het belang van schrijven en literatuur, als middel om herinnering te construeren. Dat literatuur kan problematiseren wordt duidelijk zichtbaar in Vaders van betekenis. Hierbij verwijs ik naar de Sjklovski’s idee dat literatuur de lezer aan het denken moet zetten en vaste denkkaders moet uitschakelen. Dit staat in directe verbinding met de manier waarop ik de literatuur van Marion Bloem wil lezen, namelijk als reflectie op generaties en niet als vertegenwoordiging van de tweede generatie Indische Nederlanders. Door de romananalyse wil ik aantonen dat Bloem in haar literatuur niet zozeer vertegenwoordigt, maar reflecteert, waardoor de lezer aan het denken wordt gezet en op nieuwe ideeën komt. Het woord ‘generatie’ is te herleiden naar het Latijnse woord generatio of het Griekse woord genesis. Beide woorden betekenen ‘oorsprong’, ‘oprijzing’, ‘schepping’ of ‘creatie’.37 In veel Indische romans van Marion Bloem vormen generaties een centraal thema. Dit wordt bijvoorbeeld geëxpliciteerd door het zichtbaar maken van de kloof tussen de eerste generatie Indische Nederlanders en hun nazaten van de tweede en zelfs derde generatie. Binnen deze generaties is ‘culturele herinnering’ een belangrijk subthema, zowel op individueel als op collectief niveau. Iemand die zich stellig uitliet over generaties was de Hongaars-Duitse socioloog Karl Mannheim (1893-1947). Zijn generatietheorie wordt beschouwd als de meest systematische en volledig ontwikkelde bewerking van het begrip ‘generatie’, in een sociologisch 36
A. Erll. Memory in culture. 2011, p. 9. S. Weigel. “Generation” as a Symbolic Form: On the Genealogical Discourse of Memory since 1945. 2002, p.265.
37
16
perspectief.38 In zijn bekende essay The Problem of Generations (1923) onderscheidt Mannheim drie elementen die essentieel zijn bij het ontstaan van een generatie: de ‘generatiepositie’, de ‘generatie-eenheden’ en de ‘generatiesamenhang’. Met generatiepositie bedoelt de socioloog enkel de demografisch-biologische data van geboorte, leven en sterven. Als een groep mensen deze data gemeenschappelijk heeft, is het mogelijk dat de generatieleden aan dezelfde maatschappelijke invloeden blootstaan. Dit zou een basis kunnen vormen voor generatiesamenhang, maar dat is niet altijd vanzelfsprekend. Generatieeenheden zijn bewust georganiseerde groepen. Ze dragen een stijl uit, die specifiek passend is voor die bepaalde generatie. Een voorbeeld van zo’n generatie-eenheid is de literaire ‘generatie’ Lost Generation uit de jaren twintig. Deze groep Amerikaanse schrijvers was door de zinloosheid en het geweld van de Eerste Wereldoorlog gaan twijfelen aan bepaalde traditionele waarden. Samen trokken ze naar Europese steden en stonden daar bekend vanwege hun levensstijl die draaide om veel drank, liefdesrelaties en idealisme. Waar generatie-eenheden zich positioneren door bewust gemaakte afspraken, is generatiesamenhang gebaseerd op gemeenschappelijke omstandigheden. Dit derde generatietype, de generatiesamenhang, zorgt voor een verbintenis tussen generatieleden die daadwerkelijk een gemeenschappelijke ervaring hebben gehad. Een voorbeeld hiervan is het meemaken van een oorlog. Bij zulke zeer ingrijpende historische ervaringen kunnen generatiepositie en generatiesamenhang samenvallen. De overeenkomstige data van geboorte, leven en sterven vallen dan samen met de gemeenschappelijke ervaring. The fact that people are born at the same time, or that their youth, adulthood, and old age coincide, does not in itself involve similarity of location; what does create a similar location is that they are in a position to experience the same events and data, etc., and especially that these experiences impinge upon a similarly ‘stratified’ consciousness.39 Mannheim betoogt dus dat generatiesamenhang met name gevormd wordt door gedeelde ervaring. Hij claimt dat ervaringen uit het verleden alleen relevant zijn als ze een collectieve betekenis hebben in het heden.40 Juist daarin zit culturele herinnering: een generatie deelt dezelfde ervaring en kent aan deze ervaring in het heden nog steeds betekenis toe. Dat schept een gezamenlijke band. Volgens de socioloog kunnen generaties niet worden gezien als concrete en duidelijk begrensde groepen, zoals families of klassen. Je kunt weliswaar 38
J. Pilcher. Mannheim’s sociology of generations: an undervalued legacy.1994, p, 481. K.Mannheim. The Sociological Problem of Generations.1923, p. 176. 40 Ibidem: 1923, p. 173. 39
17
toetreden tot een generatie-eenheid, maar het is niet mogelijk om toe te treden tot een generatie. Je kunt dus niet automatisch lid zijn van een generatie, zoals je wel automatisch familielid van iemand kunt worden. Wel is het mogelijk om deel uit te maken van een generatie, zonder dat men zich daar zelf van bewust is.41 De eerste generatie Indische Nederlanders, geboren en opgegroeid in het koloniale Nederlands-Indië, is een voorbeeld waarbij generatiepositie en generatiesamenhang samenvallen. Sociologische gegevens zoals data van geboorte, leven en sterven komen grotendeels overeen en deze generatie heeft aan dezelfde maatschappelijke invloeden blootgestaan. Daarnaast deelt deze generatie de gemeenschappelijke ervaringen van de Tweede Wereldoorlog, de bersiap en de repatriëring naar Nederland. De generatiesamenhang van de tweede generatie verschilt met die van de eerste generatie, omdat deze generatie grotendeels in Nederland is opgegroeid. De gemeenschappelijke ervaring van oorlog, revolutie en repatriëren is op een andere manier bij hen aanwezig. Hun gemeenschappelijke ervaring ligt vooral in het opgroeien tussen twee culturen en daaruit voortvloeiend de identiteitskwestie die inhoudt dat de generatieleden niet weten bij welke cultuur ze nou écht horen. De derde generatie Indische Nederlanders kenmerkt zich wat betreft generatiesamenhang ook door de zoektocht naar identiteit. De manier waarop zij aan deze zoektocht vormgeven is echter geheel verschillend van de voorgaande generaties. Door het gebruik van het Internet, dat voor de eerste en tweede generatie nog niet toegankelijk was, kan de derde generatie in contact komen met andere generatieleden. Het Internet kenmerkt zich door interactiviteit, grote reikwijdte en grensvervaging, waardoor het eenvoudig is om gelijkgezinden te vinden waarmee men zich kan identificeren.42 Daarnaast gaat de derde generatie ook naar speciale I Love Indo (ILI) en Asian (AzN) feesten. De dansfeesten zijn gericht op jonge generaties van Aziatische culturen en worden dus niet alleen door Indo’s bezocht. Omdat de feesten door de derde generatie zelf worden geïnitieerd, kunnen de leden op eigen wijze hun Indische identiteit ervaren en delen.43 Het opvallende aan deze feesten is volgens Nora Iburg, schrijfster van Van Pasar Malam tot I Love Indo, dat op ILI- en AzNfeesten inhoudelijk geen aandacht wordt besteed aan de afkomst en geschiedenis van Indische Nederlanders. Het speerpunt ligt vooral bij het samenkomen van Indo’s en Aziaten.44 Dat een deel van de derde generatie Indische Nederlanders zo bewust georganiseerd samenkomt en 41
H. Righart. De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict. 1995, p. 18. N. Iburg. Van Pasar Malam tot I Love Indo. Identiteits constructie- en manifestatie door drie generaties Indische Nederlanders. 2010, p. 119 43 Ibidem: 2010, p.109. 44 Ibidem: 2010, p. 111. 42
18
via het Internet naar identificatie zoekt, vertoont kenmerken van een generatie-eenheid. Door middel van ILI- en AzN- feesten en fora op Internet wordt er bewust voor gekozen om een bepaalde stijl uit te dragen. De leden van de derde generatie lijken, in tegenstelling tot de eerste en tweede generatie, meer met elkaar verbonden door generatie-eenheid en generatiepositie, dan door gedeelde ervaring die zo kenmerkend is voor generatiesamenhang. Karl Mannheim benadrukt dat mensen tijdens hun puberteit en adolescentie vatbaarder zijn voor beïnvloeding en veranderingen van hun waarden en normensysteem dan op latere leeftijd. Hij noemt dit ook wel de formatieve periode. In deze periode neemt de invloed van de ouders af, terwijl de invloed van de samenleving juist toeneemt. Individuen gaan in deze periode steeds meer zelf vorm geven aan hun omgeving, in plaats van het passief ondergaan hiervan. “De adolescent plaatst zijn levensproblemen in zijn eigen heden en raakt daarom verder verwijderd van oudere generaties, waarvan de leden doorgaans krachtig vast blijven houden aan het geheel van waarden en normen dat zij zich in hun eigen formatieve periode eigen hebben gemaakt”, aldus Hans Righart in zijn toelichting op Mannheim’s theorie.45 De opvattingen en levenswijzen van generaties verschillen van elkaar en daardoor bestaat er een zekere afstand tussen generaties, een generatiekloof. Als de verschillen groot zijn, kunnen generatiekloven leiden tot conflicten tussen generatieleden. De formatieve periode loopt volgens Mannheim rond het vijfentwintigste levensjaar ten einde, nadat het zijn hoogtepunt heeft bereikt rond het zeventiende levensjaar. Na deze periode begint de volwassenheid, die in het teken staat van de verdere ontwikkeling. In deze nieuwe periode ligt de belangrijke taak om het culturele erfgoed aan een nieuwe generatie door te geven. Als ook deze volgende generatie het huis verlaat, is de fase van volwassenheid ten einde en begint de laatste fase van ouderdom.46 De formatieve periode lijkt in verbinding te staan met het thema identiteit, dat in de literatuur van Indische schrijvers van de tweede generatie een belangrijke rol inneemt. Deze generatie groeit op, anders dan hun ouders, onder invloed van zowel de Indische als de Nederlandse cultuur en stelt zich in de formatieve periode actiever en assertiever op. In deze periode gaat de tweede generatie vaak bewust op zoek naar de eigen identiteit. Dit is ook het geval bij de reeds genoemde leden van de derde generatie Indische Nederlanders, die onder andere door middel van feesten en het Internet op zoek zijn naar hun identiteit. In de inleiding van haar boek Memory in culture (2011), dat een uitputtend overzicht biedt van het veld van culturele herinneringsstudies, schrijft Astrid Erll dat herinneren en vergeten 45 46
H. Righart. De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict.1995, p. 19. Ibidem: 1995, p. 19.
19
belangrijke thema’s zijn in de hedendaagse literatuur en kunst. Er bestaat tegenwoordig een enorm aanbod aan theoretische en methodologische ideeën over de relatie tussen literatuur en herinnering en deze verschillende ideeën vormen samen een heterogeen veld dat literary memory studies genoemd wordt.47 Literatuur en mnemonische processen hebben veel overeenkomsten en daarom is literatuur een uitermate geschikt medium voor culturele herinnering, aldus Erll.48 Met mnemonisch wordt het ondersteunen van het geheugen bedoeld, bijvoorbeeld door het bedenken van ezelsbruggetjes. Literatuur is altijd op de een of andere manier gerelateerd aan culturele herinnering. Erll haalt Renate Lachmann aan, die een belangrijke bijdrage leverde aan memory studies, om te benadrukken dat literatuur mnemonische kunst bij uitstek is: Literature supplies the memory for a culture and records such a memory. It is itself an act of memory. Literature inscribes itself in a memory space made up of texts, and it sketches out a memory space into which earlier texts are gradually absorbed and transformed.49 Lachmann stelt dus dat literatuur culturele herinnering levert en registreert. Daardoor is literatuur op zichzelf al een daad van herinnering. Doordat er over belangrijke gebeurtenissen uit het verleden wordt geschreven, kan literatuur functioneren als het geheugen waarin herinneringen worden opgeslagen; literatuur als de schatkist van culturele herinnering. Een terugkerend motief in Bloems werk is het schrijven om het verdwijnen van een cultuur en haar geschiedenis tegen te houden. Het opschrijven van deze geschiedenissen is volgens Bloem een van de beste wapens om de teloorgang van geschiedenis en cultuur tegen te gaan. In een interview met Theo Hakkert in Tubantia (1991) zegt de schrijfster hierover: Ik vraag me af hoe het kan dat ik, nu ik dertig ben, en op straat meer Indischen tegenkom dan tien of twintig jaar geleden, ondanks of juist door de toename van Indonesische eethuizen, Indische literatuur, Indische reünies, voel, ruik maar ook met ratio kan vaststellen, dat het Indische verdwijnt.50 Uit dit citaat weerklinkt dat herinnering wordt bedreigd, ondanks de aanwezigheid van Indische culturele uitingen. Ook Astrid Erll wijst op dit fenomeen. Ze refereert daarbij aan Pierre Nora, die bekend is geworden door zijn zevendelige Les Lieux de Memoire (Plaatsen van Herinnering, 1984-1992). Volgens Nora wordt er juist zoveel over herinnering en 47
A.Erll, Memory in culture. 2011, p. 67. Ibidem: 2011, p. 149. 49 Ibidem: 2011, p. 73. 50 S. Loriaux. ‘Van ‘gewoon Indisch meisje’ tot dochter van betekenis. Marion Bloems leven en werk’. In: Indische Letteren, 2003, jaargang 18, p.178. 48
20
geheugen gesproken, omdat er nog maar zo weinig van over is. “We speak so much of memory because there is so little of it left”.51 Omdat de wil om te herinneren bij collectieven en individuen zo sterk is, creëren we plaatsen van herinnering. Dit kunnen gebouwen zijn, monumenten, kunstwerken, filosofische teksten, herdenkingsdagen, historische personen etc. Dus in Nederland kan zowel het Paleis op de Dam als de Nederlandse vlag functioneren als lieux de memoire. Maar ook Bevrijdingsdag en het literaire werk van Marion Bloem kunnen als plaats van herinnering worden beschouwd. Zoals Pattynama stelt, is Bloem een schrijfster die herinnering creëert. Plaatsen van herinneringen verwijzen altijd naar de afwezigheid van levende herinnering en dat is ook wat Bloem in haar werk lijkt te willen benadrukken. Binnen literary memory studies worden vijf richtingen onderscheiden in de relatie tussen literatuur en herinnering. Elk van deze richtingen biedt op een andere manier inzicht in de problematiek rondom het geconstrueerde karakter van herinnering en hoe literatuur hierop een reflectie kan bieden. De eerste drie richtingen worden hieronder kort genoemd, maar niet uitgediept, omdat deze richtingen zich niet of nauwelijks verhouden tot de literatuur van Marion Bloem. De eerste richting omvat ‘literatuur als ars memoriae’ en bevat onderzoek naar de rol van literatuur als cultureel mnemonisch object. Het gaat hierbij voornamelijk om het organiseren van culturele kennis. Deze richting is vooral van toepassing op herinneringskunst van de Middeleeuwen en Vroeg Moderne Tijd. De tweede richting omsluit ‘herinnering van literatuur’, waarbij wordt gekeken naar de terugkeer van elementen van eerdere kunstwerken. Begrippen als intertekstualiteit en intermedialiteit staan hier centraal. De derde richting gaat ook over ‘herinnering van literatuur’, maar deze richting focust zich op processen van canonformatie en literaire geschiedschrijving. De vierde richting omvat het concept ‘herinnering in literatuur’ en richt zich op de vormen van esthetische representatie. In de afgelopen jaren heeft een aantal studies zich gericht op de analyse van de representatie van herinnering in fictie.52 Met behulp van voorbeelden uit verschillende perioden en van verschillende genres en auteurs, is gebleken dat herinnering zowel structureel als thematisch een belangrijke rol speelt in literatuur. Sommige vormen van drama, veel poëzie en een behoorlijke hoeveelheid fictie kunnen worden beschouwd als de literaire representaties van individuele herinnering. Literatuur kan individuele en collectieve herinnering levendig afbeelden. Het gaat dan zowel om de inhoud, de werking, de fragiliteit en de vervormingen van de herinnering. Dit kan worden afgebeeld door de herinnering te
A.Erll, Memory in culture, 2011, p. 23. De volgende studies richtten zich in het verleden op de analyse van de representatie van herinnering in fictie: Wägenbaur 1998; Middleton and Woods 2000; Nalbantian 2003; Ender 2005; Nünning, Gymnich and Sommer 2006; Favorini 2008. Bron: A. Erll. Memory in culture. 2011, p. 77.
51 52
21
coderen in esthetische vormen zoals vertelstructuren, symbolen en metaforen.53 Het zijn in het bijzonder narratieve teksten die vormen belichten die een speciale verwantschap met herinnering hebben. Vooral verhalen met een eerste-persoon verteller, waarin een ‘ikverteller’ domineert, rusten op het concept van individuele herinnering, omdat er dan sprake is van opgedane ervaring door de ‘ik-verteller’. Een ‘ervarend ik’ gaat dus altijd gepaard met de literaire representatie van individuele herinnering. Zoals reeds werd vermeld is herinnering een belangrijk thema in de Indische romans van Marion Bloem. Vaak is het hoofdpersonage een ‘ik-verteller’, een literaire strategie waardoor individuele herinnering met de lezer kan worden gedeeld. Een voorbeeld van individuele herinnering uit De honden van Slipi (1992), de roman die in hoofdstuk vier wordt geanalyseerd, wordt hieronder weergegeven. De roman begint met de geur van het vliegveld van Jakarta. Bij hoofdpersoon Maja roept deze geur een herinnering aan vroeger op. Een flashback wordt als literaire strategie gebruikt om vorm te geven aan deze individuele herinnering. Er is sprake van een flashback wanneer iets van vroeger door een personage opnieuw wordt gezien of beleefd.54 ‘Het ruikt hier naar vroeger,’ zeg ik tegen Ischa, die zijn schouders ophaalt, en mij de roltas wijst die eindelijk met nog wat vergeten bagage van andere passagiers gearriveerd is. (...) De geur van dit vliegveld. (...) ‘Eet nou,’, zegt mijn moeder. Ze port me zachtjes in mijn zij. In haar oor fluister ik: ‘Ik ruik iets’. Mijn moeder lacht. ‘Kretek,’ zegt ze, ‘je ruikt kretek.’ En tegen mijn oom: ‘Maja ruikt jouw kretek. Dat kennen mijn kinderen hier niet.’55 Bovenstaand citaat is slechts een van de vele voorbeelden van herinnering in de literatuur van Marion Bloem. De manier waarop de schrijfster vormgeeft aan herinnering, draagt bij aan de reflectie op generaties. De romananalyses in het tweede deel van elk hoofdstuk zullen dit aantonen. Naast de dominante ‘ik-verteller’ kan herinnering in literatuur ook een rol krijgen door psycho-vertelling, vrije indirecte rede en door innerlijke monoloog. Deze strategieën kunnen bewuste en onbewuste processen van individuele herinnering aan het licht brengen. Laatstgenoemde vormen van inwendige herinneringsprocessen behoren tot de ‘fictionele privileges’ van literatuur.56 Tenslotte beslaat de vijfde richting ‘literatuur als een medium van culturele herinnering’. 53
Ibidem: 2011, p.79. E. van Boven & G. Dorleijn. Literair Mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten. 1999, p. 243. 55 M. Bloem. De honden van Slipi. 1992, p. 7, 8. 56 A.Erll. Memory in culture. 2011, p.78. 54
22
Deze richting concentreert zich op literatuur als een actieve kracht in de herinneringscultuur. Zowel ‘herinnering in literatuur’ als ‘literatuur als een medium van culturele herinnering’, zijn van toepassing op de rol van generaties en herinnering in de Indische romans van Marion Bloem. Als schrijfster maakt Bloem zowel ruimte voor individuele als collectieve herinnering, vaak in relatie tot het koloniale verleden van Nederlands-Indië. De centrale rol die Bloem in haar literatuur aan herinnering geeft, beperkt zich niet alleen tot de individuele of collectieve herinnering van de tweede generatie. Zowel herinnering van de eerste, tweede en derde generatie worden geëxpliciteerd, juist om te reflecteren op de verschillen en overeenkomsten die er tussen deze generaties bestaan. Het geconstrueerde karakter van herinnering in het heden wordt daardoor op de voorgrond geplaatst. Dit is niet alleen van belang voor de tweede generatie, maar ook zeker voor de derde en eventueel vierde generatie. Dat zijn de dragers van culturele herinnering, die het vervolgens aan de volgende generatie moeten doorgeven. Saskia van Rijnswou, die een boek schreef over Marion Bloem, merkt hier het volgende over op: “Alle kleine geschiedenissen, hoe mooi, groots, tragisch, heldhaftig of treurig, ze raken hoe dan ook allemaal vergeten. Ze opschrijven is volgens Bloem een van de beste wapens die we hebben tegen de teloorgang ervan.”57 Literatuur wordt door Bloem ingezet als krachtig middel om het culturele verleden niet te vergeten en de herinnering levendig te houden, maar ook om te markeren hoe herinnering wordt geconstrueerd door verschillende generaties. Om hieraan vorm te geven gebruikt de schrijfster literaire middelen zoals bijvoorbeeld flashbacks, waarvan bovenstaand fragment uit De honden van Slipi een voorbeeld is. Astrid Erll beschouwt ‘herinnering’ als een overkoepelende term die het verleden en het heden (en de toekomst) met elkaar verbindt voor zowel alle biologische, mediale of sociale processen binnen socio-culturele contexten.58 Zij noemt twee algemene centrale kenmerken van (bewuste) herinnering. Ten eerste hebben herinneringen altijd een relatie met het heden en ten tweede zijn herinneringen altijd geconstrueerd.59 Het eerste punt sluit aan op het concept postmemory van Marianne Hirsch. Dit concept beschrijft de relatie van de tweede generatie met betrekking tot de krachtige, vaak traumatische ervaringen van de eerdere generatie. Deze ervaringen gingen vooraf aan de geboorte van de tweede generatieleden, maar zijn zo sterk op hen overgebracht dat het lijkt alsof de tweede generatie zelf herinneringen aan de ervaringen heeft geconstrueerd. Het gaat om ervaringen van voorgangers, die middels 57
S. van Rijnswou. Marion Bloem. 1993, p. 19. A.Erll. Memory in culture. 2011, p. 7. 59 Ibidem: 2011, p. 8. 58
23
verhalen, afbeeldingen en gedragingen op de volgende generatie worden overgedragen. Wat betreft Indische Nederlanders kan bijvoorbeeld de erfenis van de oorlog en de naoorlogse periode door de eerste generatie als postmemory zijn overgebracht op de tweede generatie. Marlene de Vries onderzocht in welke mate leden van de tweede en derde generatie zich verbonden voelen met hun Indische afkomst. In haar boek ‘Indisch is een gevoel’ (2009) vertellen zowel tweede als derde generatieleden uitvoerig over hun Indische bagage en over wat Indisch-zijn voor hen betekent. De Vries stelt vast dat op de meeste ondervraagde leden van de tweede generatie, de ervaringen van hun ouders geen traumatiserend effect hebben gehad. Bij een minderheid is dit echter wel het geval. Sommige leden voelden zich bijvoorbeeld schuldig tegenover hun ouders of wrokzuchtig tegenover de Nederlandse overheid, omdat het lijden van hun ouders niet werd erkend. De erfenis van de oorlog kan bij de tweede generatie ook gevoelens van ontheemding en ‘anders-zijn’ veroorzaken.60 Deze gevoelens zijn dus gebaseerd op ervaringen, gedragingen en verhalen van de eerste generatie en kunnen daarom als postmemory worden beschouwd. De connectie van postmemory met het verleden is dus niet echt gemedieerd door herinnering voortkomend uit een directe ervaring, maar door fantasierijke investering, projectie en creatie. De gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in het verleden, maar de bijbehorende effecten vinden nasleep in het heden. Dat is precies wat Hirsch bedoelt met de ervaring van postmemory. In The Generation of Postmemory (2008) schrijft zij dat postmemory altijd verband houdt met het bepalen van het heden in relatie tot een problematisch verleden. Het is een structuur van inter-en trans-generationale uitzending van traumatische kennis en ervaring. Postmemory is een consequentie van traumatische herinnering, maar met daartussen een generatie afstand.61 De herinneringen van de voorgaande generatie worden door de tweede generatie hernieuwd en hervormd en hebben daarom altijd een relatie met het heden. Dat postmemory als consequentie van traumatische ervaring ook van toepassing kan zijn op de derde generatie, beschrijft De Vries naar aanleiding van gesprekken met leden van de derde generatie. Zij constateert dat de oorlog in het algemeen ver van de ondervraagden afstaat, maar dat een enkeling toch gevolgen heeft ervaren van de traumatische ervaringen van hun grootouders. Zo heeft één ondervraagde zelf een uitgesproken anti-Japanse houding aangenomen, vanwege het leed dat zijn grootouders is aangedaan door de Japanners.62 De ondervraagde heeft zelf geen traumatische ervaring 60
M. de Vries. ‘Indisch is een gevoel’. De tweede en derde generatie Indische Nederlanders. 2009, p. 190,191. M. Hirsch. The Generation of Postmemory. 2008, p. 105,106. 62 M. de Vries. ‘Indisch is een gevoel’. De tweede en derde generatie Indische Nederlanders. 2009, p. 264,265. 61
24
ondergaan wat betreft Japanners, maar door postmemory draagt hij de consequentie van het trauma van de eerste generatie, met zich mee. Het tweede kenmerk van herinneringen, dat ze altijd geconstrueerd zijn, wordt door Erll toegelicht door te wijzen op het feit dat herinneringen geen objectieve beelden van belevingen uit het verleden weergeven, maar dat het subjectieve en zeer selectieve reconstructies zijn, afhankelijk van de situatie waarin de herinneringen worden opgehaald. Bij elke herdenking veranderen versies van het verleden; ze worden door individuen en collectieven geconstrueerd. Individuele en collectieve herinneringen tonen nooit een spiegelbeeld van het verleden. Zij laten juist veel meer zien wat de behoeften en interesses van het individu of het collectief zijn, die op dat moment in het heden herinnert.63 Generaties kunnen dus alleen ontstaan wanneer de elementen generatiepositie, generatieeenheid en generatiesamenhang binnen een groep aanwezig zijn. Bij de eerste generatie Indische Nederlanders is de generatiesamenhang duidelijk gebaseerd op de gedeelde oorlogservaring en de naoorlogse revolutie en repatriëring naar Nederland. De tweede generatie heeft hiervan, door middel van postmemory, consequenties ervaren. Een zoektocht naar de eigen identiteit is op veel leden van de tweede generatie van toepassing. Deze zoektocht komt voort uit het opgroeien tussen zowel de Indische als de Nederlandse cultuur en het bijbehorende gevoel nergens echt bij te horen. Ook de derde generatie wordt beïnvloed door de verhalen en ervaringen van hun (groot)ouders. Deze generatie is vooral via internetfora en op feesten, speciaal gericht op Indo’s of Aziaten, op zoek naar hun identiteit. Marion Bloem geeft in haar literatuur een reflectie op generaties en op de verschillende manieren waarop generaties vorm geven aan culturele herinnering. In de volgende paragraaf wordt Bloems roman Vaders van betekenis geanalyseerd, om de reflectie op generaties en herinnering te expliciteren. 2.2 Generaties en (post)memory in Vaders van betekenis Marion Bloems roman Vaders van betekenis biedt als literaire tekst een reflectie op generaties en herinnering. Aan de hand van de theorieën over deze thema’s, die uiteen werden gezet in paragraaf 2.1 en met behulp van fragmenten uit de roman, wordt de reflectie op generaties, (post)memory en literatuur in deze paragraaf geëxpliciteerd. Voorafgaand aan de analyse wordt een samenvatting van de roman gegeven, waarbij de nadruk ligt op de centrale thema’s. 63
A.Erll. Memory in culture. 2011, p.8.
25
Vaders van betekenis gaat over de taak die een Indische schrijfster zichzelf stelt om een belofte aan haar vader na te komen. Het hoofdpersonage neemt de lezer mee in haar schrijfproces en beschrijft hoe ze de roman wil opzetten, hoe ze het verhaal wil vormgeven, welke karakters de hoofdpersonages moeten hebben en welke obstakels ze tijdens het schrijfproces tegenkomt. In deze literaire roman nemen literatuur en het schrijfproces dan ook een centrale rol in. Als jong meisje wist de Indische Babs al dat ze schrijfster wilde worden. Ze herinnert zich een moment toen ze elf was en haar vader aan zijn broer Tjok beloofde dat Babs ooit een boek over hem zou schrijven. Jarenlang blijft haar vader haar verzoeken om een boek aan hem en zijn broers te wijden. Een boek over de geschiedenis van de Indo. Pas jaren later, wanneer Babs inmiddels een gezin heeft en oom Tjok al is overleden, besluit de schrijfster om toch aan het beloofde boek te beginnen. Daartoe wordt ze aangezet door haar vader, die zijn dochter een aantal weken na de crematie van oom Tjok een plastic tas met ‘de erfenis van zijn broer’ brengt. Ook haar man spoort Babs aan om aan het boek te beginnen. Hij motiveert haar zelfs om naar Bali te reizen om daar net zolang te schrijven tot het boek af is. Gedreven door haar vader, echtgenoot en het schuldgevoel omdat ze al zolang geen nieuwe roman heeft geschreven, volgt Babs het advies op en vertrekt naar Indonesië. In de plastic tas vindt ze cassettebandjes, brieven, volgekrabbelde schriftjes, notitieboekjes, losse blaadjes en kampdagboekjes. Deze gebruikt ze als archiefmateriaal voor haar roman. Naarmate Babs zich steeds meer verdiept in de familiegeschiedenis, wordt duidelijk hoe speciaal de band is die ze met haar vader heeft. Haar ouders hebben een gecompliceerde relatie die vaak tot een gespannen sfeer in huis leidt. Babs heeft er nooit aan getwijfeld dat haar ouders door toeval, en niet uit vrije wil, bij elkaar terecht zijn gekomen. Ze had eigenlijk veel liever haar vader dan haar moeder, maar beseft zich dat zonder haar moeder haar vader misschien haar vader niet was.64 Babs houdt dan ook van haar vader zoals hij voor haar een vader is, maar als echtgenoot van haar moeder vindt ze hem barbaars en onbehouwen. “Tegelijk ziet ze haar moeder als de juiste mens om haar vaders beminnelijke jeugdigheid te doden, en met ergernis, soms afgrijzen, soms mededogen ziet ze toe hoe haar vader een strijd verliest die liefde heet.”65 Ondanks het respect dat Babs voor haar moeder heeft, lijkt ze een echt vaderskindje te zijn. Haar vader heeft haar leren vliegeren, zingen, fluiten en tekenen. Hij leerde haar liedjes op de ukelele te spelen, wat het verschil is tussen waterverf en olieverf en hij vertelde voor het 64 65
M. Bloem. Vaders van betekenis.1989, p. 104. Ibidem: 1989, p. 100.
26
slapen gaan vaak verhaaltjes over Kantjil, het hertachtige dier dat in Javaanse verhalen iedereen te slim af is.66Wat de band tussen vader Mek en dochter Babs vooral sterk maakt is de gezamenlijke interesse in schrijven. Mek schrijft zelf in het geheim, omdat zijn vrouw het hem verbiedt. Zij lijkt nog vast te houden aan het zwijgen over het koloniale verleden en vindt het daarom onzin dat haar man hierover wil schrijven. Mek wil juist dat de geschiedenis van zijn familie wordt opgeschreven. Hij lijkt hierop een uitzondering te zijn in vergelijking met veel leden van de eerste generatie, omdat hij er juist voor pleit dat er geschreven wordt over wat de Indische bevolking is aangedaan ten tijde van de Japanse bezetting. In het volgende fragment brengt vader Mek een onverwachts bezoekje aan zijn dochter om haar zijn schrijfsels in bewaring te geven. ‘Verstop deze voor mij,’ mompelde haar vader, en hij keek schichtig om zich heen alsof hij vreesde dat iemand hen ergens vanachter de struiken bespiedde. ‘Hoezo?’ ‘Je moeder ach. Ze wil niet dat ik schrijf. Adoeh je weet maar niet.’ ‘Ik begrijp het niet. Hoezo wil zij het niet hebben.’ ‘Je weet toch hoe het is. Ik ga weer. Zij weet niet dat ik hier ben. Als zij weet, dat ik heb het aan jou verteld, adoeh, zij wordt kwaad.’ (...) Hij gaat naar huis. Ze leest het verhaal. Stoort zich niet aan fouten in de spelling, aan hier en daar een onhandige stijl. Aan te grote gedachtesprongen. Laat de thee koud worden, de telefoon rinkelen, en raakt in verwarring als ze de flashback van de ik-persoon leest, die bij een jonge Indonesische dame haar kabaja opent. Ze slikt als ze leest van een kameraad die voor de ogen van de ik-persoon sterft. Het einde komt te vlug. Het verhaal is niet af, dat is wat zij besluit. Enige dagen later geeft ze hem het verhaal terug – (...) Hij weigert. ‘Nee schrijf jij maar, ik kan niet, als zij merkt, je moeder, zij wordt boos.’ Toch pakt hij het verhaal aan, en verbergt het onder zijn trui. Af en toe bellen ze. Hij vraagt of je ook mag verzinnen over de toekomst. Jaren die nog niet gekomen zijn. ‘Ja, dat mag,’ zegt ze, ‘alles mag’.67 Dit fragment toont aan dat het voor de eerste generatie Indische Nederlanders niet makkelijk was om publiekelijk te spreken of te schrijven over herinneringen aan het koloniale verleden. Door hun ervaringen met het (oorlogs)verleden hadden veel Indische mensen geleerd om ‘niet te klagen, maar te dragen.’ De moeder van Babs wil zich klaarblijkelijk niet aan deze zwijgzame houding ontworstelen. Voor de tweede generatie is het echter minder gecompliceerd om over de herinneringen te schrijven. Deze generatie schrijft immers voornamelijk vanuit postmemory en niet vanuit ervaringsherinnering. De afstand tussen de ervaring en de herinnering maakt het voor tweede generatieleden eenvoudiger om erover te schrijven. Het schrijven van een roman fungeert hier als het aanleveren en registreren van culturele herinnering, in de manier waarop Renate Lachmann stelt dat literatuur altijd 66 Ibidem: 1989, p. 106 t/m 108. 67
M. Bloem. Vaders van betekenis.1989, p.111.
27
gerelateerd is aan culturele herinnering. Mek wil zo graag dat zijn dochter de familiegeschiedenis opschrijft, om op die manier te voorkomen dat deze geschiedenis wordt vergeten. Omdat hij zelf niet over de mogelijkheden beschikt om zijn ervaringen openlijk op te schrijven, geeft hij het culturele verleden via ‘de erfenis van oom Tjok’ door aan zijn dochter. Hiermee geeft hij Babs indirect de taak om de herinnering aan het culturele verleden van de Indo’s levend te houden. Dat dit in de vorm van literatuur moet gebeuren, bevestigt nogmaals dat literatuur een uitermate geschikt medium is voor culturele herinnering. Als Babs de flashback van de ik-persoon leest raakt ze in verwarring. Dit lijkt enerzijds veroorzaakt door de kabaja (huisjasje) die wordt geopend en door de dood van de kameraad die voor de ogen van de ik-persoon sterft, maar wat Babs voornamelijk in verwarring lijkt te brengen is dat dit herinneringen van haar vader moeten zijn. Door haar vaders verhaal wordt Babs geconfronteerd met de duistere kanten van zijn Indische herinneringen. Dat het verhaal volgens haar niet af is, lijkt erop te wijzen dat de herinneringen een bepaalde impact hebben op Babs. Ze wil meer weten over dit verleden, dat eerst zo ver weg leek, maar door haar vaders schrijfsels steeds dichterbij komt. Het verhaal van vader Mek, dat naar het lijkt door Babs autobiografisch wordt gelezen, wordt als postmemory op haar overgebracht. Dat Mek aan het einde van dit fragment schrijfadvies vraagt aan zijn dochter, laat zien dat hij trots is op de schrijfkwaliteiten van zijn dochter en dat hij de vrijheid die zij heeft om te schrijven benijdt. Ook dit laat wederom de generatiekloof zien die er tussen de eerste en tweede generatie Indische Nederlanders bestaat. Zoals in veel Indische literatuur van de tweede generatie, speelt de herinnering aan het koloniale verleden ook een belangrijke rol in Vaders van betekenis. In het volgende fragment wordt, met betrekking tot de herinnering aan dit koloniale verleden, duidelijk een generatiekloof tussen drie generaties Indische Nederlanders geëxpliciteerd. Dat heeft ze van haar baas geleerd, een Japanner van een jaar of vijftig die Mees en ik drie jaar geleden hebben leren kennen toen we hier met de kinderen de zomervakantie doorbrachten. Hij had ons in zijn huis uitgenodigd, voor ons gekookt, ons wegwijs gemaakt in de verfijnde Japanse keuken, en ons met zijn jeep naar alle mooie plekjes op dit eiland gebracht die wij ondanks de vele jaren dat we het eiland regelmatig bezochten nog niet kenden. (...) Mijn vader, toen hij de vakantiefoto’s, door mijn jongste zoon zorgvuldig in een album geplakt, bekeek, had het boek met een vies gezicht van zich afgegooid. ‘Ach, dat is een Jap seg. Dat is een Jap. Kijk maar die kop van hem.’ Ik kon niet voorkomen dat mijn oudste zoon daarop trots de Japanse vlag liet zien die hij, gestimuleerd door de ontmoeting met de gastvrije Hikoma, van zijn zakgeld gekocht had om in zijn kamer boven zijn bed te hangen; mijn vader had gezwegen. Beleefd bekeek hij de
28
foto’s. Later, in de keuken, toen hij mij hielp met het maken van nasi goreng vroeg hij opnieuw: ‘Wat is dat voor een Jap?’68 Vader Mek laat niet onopgemerkt dat hij ontevreden is met deze situatie. In zijn ogen is de ‘Jap’ een vijand. Hij associeert hem met de overheersing van de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog en met het jappenkamp waarin hij en zijn broers in gevangenschap hebben gezeten. Alles wat met Japanners te maken heeft, heeft bij vader Mek een negatieve connotatie. Ondanks de kennis die Babs heeft over het verleden van haar vader, lijken de herinneringen niet zodanig door haar als postmemory te zijn opgeslagen, dat ze zelf ook afkeer voelt jegens Japanners. Sterker nog, Babs heeft hele goede herinneringen aan deze Hikoma. Pas later, wanneer ze de reactie van haar vader overdenkt, kan Babs zijn felle reactie plaatsen. Dit kan worden beschouwd als de eerste generatiekloof. Een nog grotere kloof bestaat tussen vader Mek en zijn kleinzoons. Laatstgenoemden lijken zich totaal niet bewust van de negatieve herinneringen die hun opa heeft aan de ‘Jappen’. De jongens zijn trots op de ervaringen die ze met Hikoma hebben opgedaan in Indonesië en willen deze trots delen met hun opa. Zoals in paragraaf 2.1 werd vermeld, stellen literary memory studies dat literatuur zowel individuele als collectieve herinnering levending kan afbeelden. Door bijvoorbeeld de vertelstructuur als ethische vorm te gebruiken, kan volgens Erll vorm worden gegeven aan herinnering. Marion Bloem lijkt in dit fragment bewust voor deze vertelstructuur te hebben gekozen. Juist door de woorden van vader Mek letterlijk te citeren, wordt er nadruk gelegd op zijn individuele herinnering. Vervolgens wordt er vanuit verteller Babs ook op de situatie gereflecteerd, waardoor de verschillen tussen de herinneringen van Babs en Mek worden blootgelegd. Dat tweede generatielid Babs en haar zoons van de derde generatie niet beseffen hoe pijnlijk de herinnering aan de Jappen voor hun vader en opa moet zijn, lijkt in dit geval te duiden op een gebrek aan postmemory. Een belangrijk kenmerk van postmemory is immers volgens Hirsch de relatie die het heeft met het heden. Blijkbaar heeft Mek zijn herinneringen niet zo diep overgebracht op zijn nazaten, dat zij er zelf herinneringen aan geconstrueerd lijken te hebben. Oorzaak hiervan is hoogstwaarschijnlijk het zwijgen van de eerste generatie. Daarnaast deelt eerste generatielid Mek niet dezelfde generatiesamenhang met zijn dochter van de tweede generatie en kleinzoons van de derde generatie. De drie elementen die Mannheim zo essentieel acht voor het ontstaan van een generatie, generatiepositie, generatieeenheid en generatiesamenhang, komen bij hen niet overeen. Daardoor hebben ervaringen uit 68
Ibidem: 1989, p. 44,45.
29
het verleden geen collectieve betekenis in het heden. Naarmate het schrijfproces van Babs vordert, wordt de rol van het koloniale verleden in Vaders van betekenis steeds groter. In de plastic zak met daarin ‘de erfenis van oom Tjok’ vindt de schrijfster de ene na de andere ervaringsherinnering aan dit verleden. In de kampdagboekjes staan aantekeningen over het reilen en zeilen in het jappenkamp en uit brieven van oude kennissen en verre familieleden van haar vader blijkt dat hij jarenlang op zoek is geweest naar zijn broer Didi. Deze onzichtbare broer emigreerde naar de Verenigde Staten en Mek heeft al jarenlang geen contact meer met hem. Ook in de brieven worden herinneringen aan de Japanse bezetting breed uitgemeten. Marion Bloem geeft, door middel van alle documenten uit Tjok’s erfenis, literatuur de rol van actieve kracht in de herinneringscultuur. Zowel de brieven, kampdagboeken, cassettebandjes, videobanden en losse krabbels geven een levendig beeld van hoe het er toen aan toeging. Deze schrijfsels maken deel uit van culturele herinnering, ook omdat ze bijdragen aan de roman die Babs schrijft. Dit hoofdpersonage wordt steeds meer gegrepen door haar familiegeschiedenis en daardoor lijken de ervaringsherinneringen van haar vader, ooms en tantes toch te verworden tot postmemory. In de recensies van Vaders van betekenis wordt Marion Bloem minder stellig dan bij haar debuutroman Geen gewoon Indisch meisje, neergezet als vertegenwoordiger van de tweede generatie. Toch wordt deze roman door recensenten vaak wel als autobiografisch gelezen. Recensent Jan Verstappen schrijft bijvoorbeeld over Vaders van betekenis, dat het boeiend is om te zien hoe Marion Bloem worstelt met het autobiografische aspect. Hij beweert dat Bloem duidelijk de hoofdpersoon zelf is.69 Ook Hans Warren identificeert Bloem met hoofdpersonage Babs, als hij stelt dat de lezer misschien kan navoelen dat Marion Bloem “alias Babs, door de nuchtere authenticiteit van dit dagboekje getroffen werd.”70 Deze paragraaf toont echter aan dat literatuur door Bloem expliciet wordt ingezet als medium om te reflecteren op generaties. Niet alleen het schrijfproces van Babs wordt breeduit beschreven, ook de lange brieven die haar vader kreeg nemen in Vaders van betekenis veel ruimte in. Hiermee wordt het belang van schrijven en literatuur benadrukt. De ‘erfenis van oom Tjok’ zit vol met geschriften die de basis vormen voor het culturele verleden zoals dat in het heden wordt herinnerd. Zonder de documenten uit de plastic tas had Babs haar roman niet kunnen schrijven. Naast een reflectie op generaties, biedt Vaders van betekenis dus ook zeerzeker een 69
J. Verstappen. ‘Marion Bloem en Hella Haasse reconstrueren een episode: vergrootglas voor het verleden.’ In: Het binnenhof, 10-11-1989. 70 H. Warren. ‘Vaders van gespleten stamen’. In: Provenciaalse Zeeuwse Courant, 28-10-1989.
30
reflectie op literatuur als medium om te reflecteren op de constructie van herinnering. Hoofdstuk 3: Identiteit 3.1 Generaties, (post)memory en identiteit Net als hoofdstuk twee, gaat ook dit hoofdstuk over Indische generaties en postmemory. Daarnaast staat het thema identiteit centraal, omdat dit in veel literatuur van tweede generatie Indo-auteurs wordt gethematiseerd. Waarom dit thema zo aanwezig is in de literatuur van de tweede generatie en hoe Marion Bloem in haar romans op identiteit reflecteert, wordt in dit hoofdstuk uiteengezet. In deze paragraaf richt ik me voornamelijk op de identiteitskwestie van Indische Nederlanders en hoe herinnering daarin een rol speelt. Paragraaf 3.2 doet verslag van de analyse van Bloems roman Ver van familie aan de hand van bevindingen uit paragraaf 3.1. In deze roman zijn personages van drie generaties nadrukkelijk aanwezig en wordt de problematiek rondom identiteit op verschillende niveaus weergegeven. Hoewel Indische Nederlanders behoren tot de grootste immigrantengroep die zich ooit in Nederland heeft gevestigd, hebben veel Indo’s het gevoel dat ze in figuurlijke zin onzichtbaar zijn. Dit lijkt het gevolg te zijn van een wisselwerking. Aan de ene kant was er in de jaren vijftig en zestig weinig publieke aandacht voor de Indische geschiedenis vanuit witte Nederlandse zijde. De Nederlandse samenleving stond in deze periode niet open voor uitingen van de ‘eigen cultuur van Indo’s’, zo stelt Lizzy van Leeuwen. Aan de andere kant deden Indische Nederlanders er in die periode zelf ook weinig aan om zich te manifesteren.71 De naoorlogse heropvoedende omstandigheden zorgden ervoor dat de meeste Indische migranten niet openlijk trots durfden te zijn op hun eigen Indische cultuur, laat staan dat ze daar aandacht op vestigden. De Indische manieren van doen, de Indische taal, verhalen en liedjes, de Indische lekkernijen, al deze culturele zaken moesten binnen huiselijke kringen worden gehouden. Er was geen juiste manier om deze cultuur naar buiten te brengen. De meeste repatrianten beschouwden Indië als het verleden, waar ze niet meer naar terug zouden keren en dat daarom geen waarde meer had voor de toekomst. Assimileren leek daarom de enige manier om opgenomen te worden in de Nederlandse samenleving. Door postkoloniale migranten werden wel processen aangespannen tegen de overheid om hun recht op achterstallige salarissen en pensioenen te verhalen, maar ondanks hun inzet leidden de 71
L. van Leeuwen. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. 2008, p. 51,52.
31
rechtszaken niet tot succes. Aan het eind van de jaren vijftig kwam een Indische jeugdcultuur op, bestaande uit jonge Indische musici die hun muzikaliteit grotendeels in Indië hadden ontwikkeld. Hun Indische muziek werd ‘Indorock’ of ‘Indopop’ genoemd en was zeer populair onder jongeren. Het begrip ‘Indische cultuur’ werd echter niet met deze muziek in verband gebracht. Van Leeuwen veronderstelt dat de Indorockhype achteraf voornamelijk kan worden beschouwd als “een opportuun en oriëntalistisch vertoog van wederopbouw.”72 Na deze hype was het in de jaren zestig stil rondom de uitingen van de Indische cultuur. Ook het koloniale verleden werd door de Indo’s enigszins weggestopt en vergeten als een soort familiegeheim. Alleen op een idyllische manier werd nog teruggeblikt op de koloniale periode, op het beeld van Indië als tempo doeloe. De Nederlanders wordt vaak verweten dat ze het koloniale verleden zijn vergeten en dan met name het geweld dat door het koloniale leger is gepleegd. In Colonial memory and forgetting in the Netherlands and Indonesia (2012) wijdt Paul Bijl hierover uit. Hij stelt dat het koloniale verleden ruimschoots aanwezig is in de Nederlandse samenleving, veelal in de sfeer van tempo doeloe, de goede oude tijd. Tempo doeloe kan worden ontdekt in fotoboeken, televisieseries, romans, films, restaurants en jaarlijkse Indische festivals in Nederland (bijvoorbeeld Pasar Malams). Ook in de populaire cultuur is de koloniale periode te herkennen. In pretpark de Efteling bevinden zich bijvoorbeeld attracties met een koloniaal thema, aldus Bijl.73 Wat betreft de tempo doeloe cultuur is er in Nederland dus genoeg te vinden dat herinnert aan de koloniale periode. De klacht dat Nederlanders deze periode zijn vergeten is dan ook meer gericht op de gruwelijke kant van de Nederlandse kolonisatie. Toch zijn er in de Nederlandse publieke sfeer veelvuldig foto’s en andere documenten gepubliceerd, waarop de koloniale wreedheden van Nederland worden getoond. Dat de koloniale periode vergeten lijkt, komt volgens Bijl door ‘culturele afasie’. Het concept van culturele afasie maakt duidelijk dat stiltes, in dit geval stilte rondom de koloniale periode, niet hoeven te duiden op vergetelheid of definitief vergeten, maar dat het gaat om de beschikbaarheid van taal en de mogelijkheden voor expressie. Er is geen taal beschikbaar om de slachtoffers van kolonialisme als deel van de nationale geschiedenis te bespreken. Culturele afasie staat in verbinding met gedenkwaardigheid: het gebrek aan taal remt de mate waarin iets memorabel is.74 Volgens Paul Bijl is er dus niet zozeer sprake van ‘vergeten’, maar van dominante discoursen die ervoor zorgen dat de koloniale slachtoffers niet tot de 72
Ibidem: 2008, p. 339. P. Bijl. ‘Colonial memory and forgetting in the Netherlands and Indonesia’. 2012, p. 445. 74 Ibidem: 2012. p. 449. 73
32
Nederlandse nationale geschiedenis behoren.75 Het koloniale verleden heeft zeer zeker sporen achter gelaten in de publieke sfeer in Nederland, maar door de overheersende discoursen wordt de nationale geschiedenis meestal apart gehouden van de koloniale geschiedenis, waardoor er in de nationale context geen gedenkwaardige plaats is voor slachtoffers van kolonialisme.76 In de rebelse jaren zeventig, toen antiautoritaire, zwarte, homo- en feministische bewegingen de traditionele denkbeelden over ethiek en gezag in Nederland ondermijnden, kwam ook het verleden van Indië aan het licht. In die tijd kregen zowel het thuisverlangen van Indische migranten, het Indische slachtofferschap en de opgekropte emoties van veteranen, een stem.77 Ook de stemmen van de tweede generatie Indo’s werden hoorbaar. Zij manifesteerden zich vanaf de jaren tachtig in literatuur en kunst. Marlene De Vries stelt dat de tweede generatieleden die in enige mate een koloniale erfenis van huis uit hebben meegekregen (de overgrote meerderheid), daarvan weliswaar half-of onbewust nog enige residuen in zich dragen, maar dat zij zich toch vooral kenmerken door mentale dekolonisatie.78 Op de derde generatie, de kinderen van de tweede generatie Indische Nederlanders, lijken de verschillende aspecten van de koloniale erfenis nauwelijks te zijn overgedragen en zeker niet te zijn verinnerlijkt. Oorzaak hiervan is de ontworsteling van de tweede generatie aan deze koloniale erfenis. Daarnaast heeft ook de tijdsgeest van de jaren zeventig en tachtig een behoorlijke invloed gehad op de derde generatie. De Vries beschrijft dat de meeste ondervraagde derde generatieleden niet of nauwelijks het gevoel kennen dat Indisch en Nederlands op gespannen voet staan met elkaar. Ook verliep de omgang met Nederlanders voor deze generatie over het algemeen nooit moeizaam. Dit is een groot verschil met wat de tweede generatie tijdens zijn jeugd heeft ervaren.79 In Colonial Memory schrijft Sarah de Mul dat Marion Bloem wordt gezien als ‘icoon’ en ‘belangrijkste vertegenwoordiger’ van de tweede generatie Indo auteurs. Met haar debuut Geen gewoon Indisch meisje werd voor het eerst in de literatuur stem gegeven aan de tweede generatie Indische Nederlanders. Deze thematiek was ook binnen de traditie van de Indische Letteren uniek en al gauw volgden andere auteurs, zoals Alfred Birney, Jill Stok, Adriaan van Dis en Annelies Timmermije, haar na.80 Deze tweede generatie Indo auteurs reageerde op de algemene aanname dat de eerste generatie Indische migranten zich zo makkelijk had 75
Ibidem: 2012, p. 441. Ibidem: 2012, p. 458. 77 P. Pattynama. “…de baai…de binnenbaai..”: Indië herinnerd. 2005, p. 54,55. 78 M. de Vries. ‘Indisch is een gevoel’. De tweede en derde generatie Indische Nederlanders. 2009, p.185-188. 79 Ibidem: 2009, p. 255-258. 80 S. van Rijnswou. Marion Bloem. 1993, p.7. 76
33
aangepast in Nederland. Een belangrijk thema in de literatuur van deze auteurs is identiteit. Nora Iburg verwijst naar de socioloog Zygmunt Bauman, die beargumenteerde dat identiteit een kwestie wordt wanneer men niet zeker is over waar men thuishoort. Identiteit omsluit immers wat iemands plaats en rol is in de omringende wereld. Een manier om de eigen identiteit te kunnen vaststellen is het zoeken van aansluiting bij een collectieve identiteit. Uit het gezamenlijke ‘wij-gevoel’ dat een collectieve identiteit uitstraalt, hoopt het individu een ‘ik-gevoel’ te kunnen destilleren. De aansluiting bij een collectieve identiteit wordt in de praktijk vaak vormgegeven door een zoektocht naar de eigen herkomst, de zogenaamde ‘roots’. Mensen met dezelfde roots kunnen samen, bijvoorbeeld door het delen van een gemeenschappelijke cultuur, een collectieve identiteit vormen. Deze collectieve identiteit kan vervolgens handvatten bieden voor een individuele identiteit. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat identiteit niet vanzelfsprekend is. Het wordt beïnvloed door bijvoorbeeld instanties, cultureel en collectief geheugen en individuen. Iburg refereert hierbij aan de socioloog Stuart Hall, die benadrukt dat identiteit actief en in het ‘hier en nu’ wordt geconstrueerd. Een identiteit is dus geen vaststaand gegeven of toestand.81 De zorg om identiteit onderscheidt de tweede generatie van de eerste generatie Indo’s. Voor de meeste Indische migranten van de eerste generatie was het duidelijk dat Indonesië hun thuisland was. Voor de tweede generatie, opgegroeid in Nederland, was de identiteit echter een stuk onduidelijker. Het is daarom dat identiteitstwijfel meer bij de tweede generatie schrijvers hoort dan bij de eerste generatie en dan ook veelvuldig wordt gethematiseerd.82 Om dit vorm te geven wordt gebruik gemaakt van historische kennis, ego documenten van ouders en familieleden, literaire werken, tradities binnen de Indische cultuur en door zelf te reizen naar het land van origine.83 Deze reizen fungeren vaak als zoektocht, waaraan het verlangen om de verborgen herinnering aan de ervaringen in het koloniale verleden te laten ontluiken, ten grondslag ligt.84 Van een soortgelijke zoektocht is sprake bij het personage Babs in Vaders van betekenis, de roman die in paragraaf 2.2 werd geanalyseerd. Babs reist naar Bali om daar de koloniale geschiedenis van haar familie in romanvorm op papier te zetten. Zij gebruikt daarvoor zowel historische kennis, ego documenten van haar vader en familieleden, 81
N. Iburg. Van Pasar Malam tot I love Indo. Identiteitsconstructie- en manifestatie door drie generaties Indische Nederlanders. 2010, p. 54. 82 P. Pattynama. Herinneringsliteratuur en ‘postherinneringen’ bij eerste en tweede generatie Indische schrijvers. 2003, p. 214. 83 S. de Mul. Colonial Memory. Contemporary Women’s Travel Writing in Britain and the Netherlands. 2011, p. 83. 84 Ibidem: 2011, 84.
34
kampdagboekjes etc. Doordat het schrijfproces van Babs breeduit wordt beschreven, wordt een reflectie geboden op de zoektocht naar haar eigen identiteit. Niet alleen de geschiedenis van haar familie en van de Indo schrijft zij op, maar ook aan haar eigen identiteit wordt daardoor indirect vorm gegeven. De ‘herinneringspolitiek’ van de tweede generatie is gecompliceerd vanwege de afstand die zij in tijd en geografie heeft ten opzichte van het koloniale verleden. Opgegroeid in postimperiaal Nederland, hoorden Indo-auteurs van de tweede generatie enkel via verhalen van hun ouders over het verre Nederlands-Indië uit het verleden. Zij hebben aan dit verleden zelf dus geen herinneringen, maar het eerder uiteengezette concept postmemory, verduidelijkt dat gebeurtenissen uit het verleden in het heden effect kunnen hebben op latere generaties. Marianne Hirsch beschouwt postmemory niet als een beweging, methode of idee, maar als een structuur van inter-en trans- generationele overlevering van traumatische kennis en ervaring. Het is een consequentie van traumatische herinnering, maar met een generatie afstand.85 Met transgenerationeel wordt de overdracht van problematische situaties van generatie op generatie bedoeld. Intergenerationeel duidt op de wisselwerking tussen generaties. Niet alleen kunnen eerdere generaties dus ‘trapsgewijs’ invloed uitoefenen op de volgende generatie, maar er is sprake van een wisselwerking. In dat geval kan de derde generatie dus ook invloed hebben op de eerste en tweede generatie. Hoewel Hirsch zich voornamelijk richt op tweede generatie Holocaust overlevenden, vindt Sarah De Mul het productief om postmemory ook toe te passen op tweede generatie Indo’s. Onder de term ‘tweede generatie’ verstaat zij zowel kinderen van oorlogsslachtoffers als kinderen van Holocaust overlevenden of een andere vorm van geweldpleging. Dit in acht nemende, is De Muls definitie van ‘tweede generatie’ ook van toepassing op kinderen van de eerste generatie Indische Nederlanders. Door middel van fictie, kunst, memoires en getuigenissen doet de tweede generatie een poging om de langetermijneffecten van de ervaring van pijn, depressie en dissociatie te representeren. Deze representaties worden gevormd door de verwarring en het verantwoordelijkheidsgevoel van de tweede generatie en door het verlangen om te herstellen. Ook het bewustzijn dat hun eigen bestaan een vorm van compensatie is ten opzichte van de weerzinwekkende schade of verlies die hun ouders hebben geleden, speelt hierbij een belangrijke rol.86 Waar bij de eerste generatie sprake is van ervaringsherinnering, is (post)memory de toepasselijke term voor de werken van de tweede 85 86
M. Hirsch. The Generation of Postmemory. 2008, p. 106,107. M. Hirsch. The Generation of Postmemory. 2008, p. 112.
35
generatie.87 Het literaire werk van de tweede generatie Indo-auteurs is vaak gekleurd door de ervaringen van hun ouders, in het bijzonder door de Japanse bezetting van Indonesië, de bersiap en de migratie naar Nederland.88 Deze ervaringen zijn als postmemory op hen overgebracht. De generatieleden groeiden buitenshuis op in de Nederlandse ‘recht voor z’n raap cultuur’ en brachten de door hun ouders verzwegen trauma’s naar buiten, aldus Pattynama.89 Vergelijkbaar met de verhalen van kinderen van Holocaust overlevenden, worden de karakters in het oeuvre van Marion Bloem gedomineerd door het verleden van de ouders, een verleden dat voorafging aan hun eigen geboorte. De tweede generatieleden hebben niet alleen de taak om dit verleden te ‘ontvangen’; veel meer dan dat creëren zij de ervaringen van hun ouders opnieuw en geven nieuwe betekenissen aan die ervaringen.90 Dit geldt niet alleen voor de tweede generatie. Ook de derde generatie kan herinneringen van eerdere generaties vervormen en vernieuwen. In hoofdstuk 4 van Colonial Memory analyseert Sarah De Mul Indo postmemory in Marion Bloems reisboek Muggen Mensen Olifanten (1995). Zij noemt als dominant thema in Bloems werk de ervaringen en perspectieven van tweede generatie Indo vrouwen. Dit verbindt de protagonist van Muggen Mensen Olifanten met de vrouwelijke tweede generatie protagonisten uit Bloems romans Geen gewoon Indisch meisje, Vaders van betekenis en De honden van Slipi. Alle protagonisten worstelen met gelijke gevoelens en ervaringen: het schisma tussen het privéleven van de Indo familie en de buitenwereld van de Nederlandse samenleving en het tot object gemaakt worden door Nederlandse culturele en seksuele stereotypes. Ook het gevoel van horen tot de Indo gemeenschap op basis van de bekendheid met Indo tradities en het gevoel van er niet bij horen omdat deze tradities hun oorsprong hebben op een andere plaats en tijd, in Nederlands-Indië, spelen mee in dit schisma. Dit is een verleden waar de tweede generatie geen eenvoudige toegang toe heeft.91 Het schisma dat De Mul beschrijft heeft alles te maken met de identiteitskwestie van de tweede generatie, met de onzekerheid over waar men thuishoort. In de volgende paragraaf zal ik aan de hand van bovenstaande bevindingen analyseren hoe er op generaties en identiteit wordt gereflecteerd in Marion Bloems roman Ver van familie. 87
M. Hirsch. Family Frames: Photography, narrative, and Postmemory. 1997, p. 22. S. de Mul. Colonial Memory. 2011, p. 84,85. 89 P. Pattynama. Herinneringsliteratuur en ‘postherinneringen’ bij eerste en tweede generatie Indische schrijvers. 2003, p. 215. 90 S. de Mul. Colonial Memory. 2011, p. 85. 91 Ibidem: 2011, p.86. 88
36
3.2 Generaties, (post)memory en identiteit in Ver van familie De literaire roman Ver van familie biedt door de vertelvorm en de verhaalstructuur een duidelijke reflectie op generaties en identiteit. Zowel de eerste, tweede als derde generatie Indische Nederlanders komen als personages aan het woord en bij hen allen speelt identiteit een belangrijke rol, weliswaar op zeer verschillende manieren. Omdat je als lezer in de hoofden van de personages uit drie generaties mee kan kijken, worden de verschillen tussen ervaringsherinnering en postmemory duidelijk gemaakt. Door te spelen met esthetische literaire vormen zoals bijvoorbeeld focalisatie, reflecteert Bloem op de verschillen en overeenkomsten die er tussen Indische generaties bestaan. Alvorens hier dieper op in te gaan, geef ik een samenvatting van de roman. In Ver van familie staat de grote Indische familie König centraal. De familie repatrieerde na de onafhankelijkheid van Indonesië naar Nederland. Een belangrijk personage in de roman is Barbie König (derde generatie), een kleindochter van Oma Em (eerste generatie). Barbie vertolkt de rol van verloren kleinkind. Ze is opgegroeid in Amerika, waar ze als jong meisje door haar vader Buddy (tweede generatie) en zijn nieuwe vrouw Patty mee naartoe werd genomen, vlak na de dood van Barbies moeder. Zij overleed aan een mysterieus auto-ongeluk, waarvan in de loop van het verhaal onduidelijk blijft of het daadwerkelijk een ongeluk was. Niet lang na de migratie naar Amerika overlijdt Buddy. Barbie is dan tien jaar oud en blijft achter met haar stiefmoeder. Wanneer ook deze komt te overlijden, keert Barbie terug naar Nederland om haar familie op te zoeken. Haar komst naar Nederland haalt binnen de familie de nodige oude wonden open. Ver van familie bestaat uit dertien hoofdstukken. In het eerste en het laatste hoofdstuk is Barbie de focalisator, maar bij de andere elf hoofdstukken ligt de focalisatie bij andere familieleden. Met focalisatie wordt de relatie tussen de verhaalwereld en het oogpunt (of bewustzijn) van waaruit deze verhaalwereld wordt waargenomen bedoeld. In fictionele teksten kunnen we als lezer doen alsof we in de huid van iemand anders kruipen en dingen beleven zoals de focalisator ze beleeft. In het dagelijkse leven is dit niet mogelijk. De term ‘focalisator’ wordt hier dus gebruikt voor het subject dat als bewustzijnscentrum in een verhaal optreedt.92 Zowel de eerste generatie, Oma Em, als leden van de tweede en derde generatie komen in Ver van familie aan het woord en nemen de lezer mee in hun perspectief op 92
K. Brillenburg Wurth, A. Rigney. Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap. 2006, p. 184.
37
familiegebeurtenissen, familiebanden en herinneringen. Naarmate de hoofdstukken vorderen, wisselt voortdurend de focalisatie. Er verschijnen steeds meer familieleden en in het verloop van de roman worden de complexe familiebanden duidelijker voor de lezer. Ook wordt door de wisselende perspectieven een identiteitsclaim geëxpliciteerd, waarbij de Indische achtergrond van de personages een meer of mindere belangrijke rol speelt. Dat generaties een belangrijke rol spelen in Ver van familie blijkt uit het feit dat er zowel personages van de eerste, tweede en derde generatie aan het woord komen. De tekst laat zien hoe de verschillende generaties tegenover hun Indische achtergrond staan. In het hoofdstuk Een lege hemel, ligt de focalisatie bij eerste generatielid Oma Em. Zij is een belangrijk personage in de roman, omdat zij de spil van de familie is. De kinderen en kleinkinderen hebben zich allemaal rondom haar sterfbed verzameld en in dit hoofdstuk wordt de lezer meegezogen in de gedachten en herinneringen van Oma Em. Zoals Astrid Erll stelt, kan herinnering in literatuur worden vormgegeven in de esthetische vorm van een innerlijke monoloog. Omdat Em op haar sterfbed ligt en niet meer praat, kunnen haar gedachten als innerlijke monoloog worden beschouwd. Hierdoor wordt het geconstrueerde karakter van herinnering zichtbaar. De rol van het koloniale verleden is voelbaar aanwezig bij oma Em. Zo begint het hoofdstuk al met de Maleise woorden “Mau apa, orang poetih itoe? Wat moet die man?”93 De afwisseling tussen Nederlands en Maleis en de korte zinnen die de Indische manier van praten aanduiden, laten zien dat dit personage nog sterk verbonden is met het thuisland, NederlandsIndië. Zo komen er bijvoorbeeld meerdere malen herinneringen aan het koloniale verleden naar boven: “Je moet zelf de grens aangeven. Net als in het jappenkamp.”94 Oma Em kijkt terug op haar leven in Nederlands-Indië, op haar huwelijk, op haar kinderen en op ingrijpende gebeurtenissen. Ondertussen balanceert ze tussen de ‘echte wereld’ waarbij ze haar kinderen nog niet kan loslaten en de ‘volgende wereld’, waarin haar overleden zoons en haar echtgenoot haar opwachten. Uit de herinneringen spreekt enerzijds nostalgie, een idyllisch verlangen om terug te keren naar het verleden. Anderzijds heeft Oma Em aan dat verleden ook veel nare herinneringen en daarom verlangt ze er niet meer naar om terug te keren naar Indië. Ze lijkt zich erbij neer te hebben gelegd dat ze twee thuislanden heeft; ze heeft zich aangepast en legt zich neer bij haar gesplitste identiteit. Meg wil met mij op vakantie. ‘We kunnen bij de zoon van Joyce logeren,’ zeurt ze steeds. Maar ik wil niet. Ik heb daar vijftig jaar gewoond, in het land van mijn moeder, 93 94
M.Bloem. Ver van familie, 1999, p. 207. Ibidem: 1999, p.211.
38
en nu wil ik hier de andere vijftig jaar doorbrengen, in Europa, waar mijn vader vandaan komt. Zo is alles goed verdeeld.95 De herinneringen van Oma Em aan het verleden zijn gebaseerd op ervaring en kunnen daarom worden gedefinieerd als ervaringsherinnering, de term die van toepassing is op de eerste generatie Indische Nederlanders. In relatie tot de generatietheorie van Karl Mannheim, wordt uit bovenstaand fragment duidelijk dat de generatiesamenhang van eerste generatielid oma Em, niet overeenkomt met de generatiesamenhang van tweede generatielid Meg. Door de focalisatie bij een lid van de eerste generatie te leggen, wordt een verschil tussen generaties geproblematiseerd. Omdat Em en Meg niet dezelfde ervaring hebben gedeeld, kennen zij niet dezelfde collectieve betekenis toe aan Indië. Oma Em heeft afstand genomen van haar geboorteland, terwijl haar oudste dochter Meg juist nog steeds verlangt naar het land waar ze is geboren. Meg bevindt zich tussen zowel de Nederlandse als de Indische cultuur en identiteit speelt bij haar een rol door haar verlangen om terug te keren naar de plaats waar haar roots liggen. Een deel van haar identiteit ligt in Indië. De herinneringen aan het koloniale verleden zijn nadrukkelijk aanwezig binnen de gedachten van het focaliserende subject Em. Zij denkt terug aan haar jongste zoon Buddy, Barbies vader, die een deel van zijn jeugd in een Jappenkamp doorbracht en waarmee Oma Em altijd een complexe band heeft gehad. Bepaalde gedachten tonen haar vastgeroeste afkeer jegens Japanners: “Misschien is zij Indisch, maar zij doet mij denken aan twee vijanden. Aan de Jap en aan Suus.”96 Ondanks zijn overlijden is Buddy in Ver van familie voor elk focaliserend familielid een prominent figuur. Er zijn veel vraagstukken rondom de dood van zijn eerste vrouw Maudi, Buddy’s verleden in het kamp, zijn geaardheid en zijn tweede huwelijk met Patty. Alle personages uiten op een eigen manier hun gedachten over hun broertje, vader of zoon. Ondanks zijn aanwezige rol binnen het verhaal, blijft Buddy een ongrijpbaar personage. Zijn ware identiteit blijft onduidelijk en dat lijkt een symbolische functie te hebben. Symbolen kunnen volgens Erll functioneren als esthetische vorm om herinnering af te beelden. Het personage Buddy is een voorbeeld van zo’n symbool. Buddy is door de hele roman een belangrijke ‘betekenaar.’ Dit begrip is te herleiden naar de tekenleer of semiotiek van de taalkundige Ferdinand de Saussure (1857-1913). Zijn taaltheorie draait om ‘tekens’ en het idee dat deze bestaan uit twee elementen: de betekenaar 95 Ibidem: 1999, p. 223. 96
Ibidem: 1999, p. 226.
39
(le signifiant) en het betekende (le signifié). De betekenaar is iets dat door de zintuigen waargenomen wordt en het betekende is de mentale voorstelling die door de zintuiglijke waarneming wordt opgeroepen. Een betekenaar moet dus altijd iets waarneembaars zijn, bijvoorbeeld een object, beeld of klank, dat aan iets anders doet denken. Zo is de volgende betekenaar, ♥, onlosmakelijk verbonden met het mentale concept ‘liefde’, dat in dit geval dus ‘het betekende’ is. De betekenaar en het betekende zijn niet van elkaar te scheiden.97 Het personage Buddy is hierop een uitzondering, omdat hij als betekenaar geen vaste betekenis heeft. Pattynama schrijft hierover in een recensie over de verfilming van Ver van familie: ‘Met Buddy creëerde de schrijfster een ongrijpbare, maar onsterfelijke Indo oervader. (...) Maar ook kan men in zijn verborgen verschijning iets teruglezen van de ongrijpbaarheid van de Indische cultuur.’98 Buddy staat volgens Pattynama dus zowel symbool voor een onsterfelijke oervader als voor de ongrijpbaarheid van de Indische cultuur. ‘Het betekende’ dat bij hem als ‘betekenaar’ hoort, is niet eenduidig. Dit biedt een reflectie op het thema identiteit, dat in dit hoofdstuk centraal staat. De onvaste betekenis van Buddy als betekenaar toont aan dat zijn identiteit onduidelijk is. Dit sluit aan bij de vraagstukken van familieleden die betrekking hebben op zijn personage en leven. Wie was Buddy eigenlijk en wat wilde hij zijn? Deze onbeantwoorde vragen reflecteren op de onduidelijke identiteit van Buddy. Hij is een belangrijk personage waardoor er wordt gereflecteerd op de identiteitskwestie van Indische Nederlanders. Eén van de focalisatoren van de tweede generatie is tante Joyce. In het hoofdstuk Zoete rose en witte sliertjes laat deze dochter van Oma Em zich voornamelijk (afkeurend) uit over haar zussen en (goedkeurend) over haar eigen gezin. Bepaalde ideeën die over het algemeen onder de eerste generatie Indo’s heersen, lijken te zijn overgebracht op Joyce. Zo hecht zij enerzijds veel waarde aan het ‘Indisch zijn’ van haar kinderen. Ze is bijvoorbeeld trots op hun bescheidenheid. Anderzijds vindt zij het belangrijk dat haar kinderen het goed doen in de Nederlandse maatschappij en daarmee een soort status opbouwen. Het lijkt alsof Joyce daarmee wil laten zien ‘dat ook Indische mensen het ver kunnen schoppen.’ Impliciet wordt hiermee de spanning tussen Indisch en Nederlands ontvouwd. Het idee om zo goed mogelijk te assimileren in de Nederlandse samenleving lijkt door middel van postmemory op Joyce te zijn overgebracht door de eerste generatie. Veel Indo’s hadden het gevoel dat ze juist door hun ‘gemengde bloed’ beter moesten zijn in wat ze deden. Indische-Nederlanders waren over 97
K. Brillenburg Wurth & A. Rigney. Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap. 2006, p. 89,90. 98 P. Pattynama. Ver van familie. In: Indisch Anders. 2008, p. 16,17.
40
het algemeen niet opgevoed met een cultuurhistorisch besef over de eigen achtergrond en waren er op getraind om zich zo ‘Hollands’ mogelijk te gedragen. Al sinds de ‘europeanisering’ van de kolonie in Nederlands-Indië aan het begin van de twintigste eeuw, was er geen aandacht en waardering voor de manifestatie van de Indische mestizocultuur (halfbloed cultuur) geweest. Voor Indo’s was het dus duidelijk dat er in Nederland zo min mogelijk aandacht op de eigen Indo cultuur moest worden gevestigd. Hun eigen identiteit kwam daardoor in het geding. Zij moesten zich als het ware een identiteit aanmeten die niet natuurlijk was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel Indo’s later kampten met een identiteitsprobleem: terwijl zij zich Indisch voelden, moesten zij zich als Nederlanders gedragen. Van Leeuwen stelt dat de Indische migranten geen andere keus hadden dan zich aan te passen aan de Hollandse tradities en gewoonten; er was immers geen weg terug.99 Deze identiteitsproblematiek wordt door Bloem niet alleen in Ver van familie gethematiseerd. Haar debuutroman Geen gewoon Indisch meisje is een typisch voorbeeld waarin identiteit centraal staat. Het volgende fragment beeldt af hoe identiteit een rol speelt voor focalisator Joyce in Ver van familie: Ik ben op alle vier de kinderen even trots. Ze zijn alle vier bescheiden, en hebben alle vier iets Indisch behouden. Ze hebben het redelijk ver geschopt. De zonen zijn allebei arts. Martin heeft zijn droom om in Indonesië te wonen verwezenlijkt. Zijn kinderen zijn tweetalig en doen het goed op de Internationale School. Ze spreken zelfs een beetje Indonesisch.100 Joyce is duidelijk trots op het feit dat haar kinderen van de derde generatie iets van de Indische identiteit hebben behouden. Ook hecht zij veel waarde aan de maatschappelijke positie en status van haar kinderen. Daarmee wordt zowel de invloed van de Indische als de Nederlandse cultuur benadrukt. Enerzijds de Indonesische taal en bescheidenheid en anderzijds de Nederlandse mentaliteit om het ver te schoppen in de maatschappij. Dit lijkt voort te komen uit de gesplitste identiteit van tweede generatielid Joyce. Ook de geëmancipeerde houding van de kinderen, iets dat hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven is aan de opvoeding in Nederland, benijdt Joyce. Ze geeft zelfs aan dit van haar dochters te hebben geleerd en enigszins te hebben overgenomen. Op deze manier wordt de kracht van ‘vermenging’ van identiteiten, die zo typerend is voor de tweede generatie, geëxpliciteerd. Mijn dochters hebben een andere weg gekozen dan ik. Koken kunnen ze niet. Als ik bij Astrid kom neem ik zelf de rijst mee. En Denise heeft er het geduld niet voor. Mijn 99
L. van Leeuwen. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. 2008, p. 51. M. Bloem. Ver van familie. 1999, p. 83.
100
41
dochters wilden geen huisvrouw zijn. Ik heb van hen geleerd. Toen ik zag hoe zij dat deden, toen ze jong trouwden en hun mannen net zo goed voor de kinderen lieten zorgen, zei ik: ‘Lex, jij helpt nu ook maar met stofzuigen, nu je met pensioen bent.101
Dit fragment laat de dynamiek van generaties zien. Ten opzichte van de tweede generatie heeft de derde generatie zich veel meer geëmancipeerd onder invloed van de opvoeding in Nederland. De eerste zin uit het citaat benadrukt de keuze die Joyce’ dochters hadden om een andere weg te kiezen. Deze keuze was voor Joyce niet weggelegd; traditionele standaarden waarbij de vrouw vanzelfsprekend huisvrouw werd, waren voor haar nog geldig. Het fragment toont een generatiekloof, die echter niet tot een conflict, maar tot een vorm van trots heeft geleid. Het volgende fragment laat wederom de verhoudingen tussen de tweede en derde generatie zien, vormgegeven in een herinnering aan het koloniale verleden. De herinneringen aan Nederlands-Indië berusten bij Joyce vooral op haar kindertijd. Anders dan bij haar moeder het geval is, gaan haar herinneringen niet over de interneringskampen, maar wel over tradities en over verschillen tussen Indië en Nederland. Ik heb tussen mijn kinderen nooit onderscheid gemaakt, zoals ze vroeger wel deden. Omdat ik de donkerste was moest ik de kip slachten, de kip plukken en leren koken. De anderen hoefden dat niet. En tegen mij werd altijd gezegd hoe belangrijk het was dat ik hoge cijfers haalde, want mijn blanke zusjes zouden een rijke man kunnen trouwen die een baboe kon betalen. Ik zou, omdat ik donker was, altijd alles zelf moeten doen. ’t Is maar goed ook dat ik geleerd heb mijn handen te gebruiken, want nu zie je maar dat mijn zusjes, blank of niet, het hier in Holland ook zonder bedienden moeten stellen.102 Het koloniale verleden is dus nog steeds aanwezig bij dit familielid van de tweede generatie. De herinneringen zijn echter van een andere aard dan die van Oma Em. Ook door het taalgebruik laat Marion Bloem zien dat de invloed van de Indische identiteit steeds kleiner wordt. Tante Joyce gebruikt af en toe een woordje Maleis, maar haar zinnen zijn al een stuk minder staccato en de Maleise taal doordringt haar gedachten minder dan bij haar moeder het geval is. Joyce voelt zichzelf Indisch, maar kent zichzelf ook identiteitselementen van de Nederlandse cultuur toe. Haar herinneringen aan Indië worden altijd weergegeven als een vergelijking met de Nederlandse cultuur. Als Indische- Nederlander van de tweede generatie balanceert Joyce letterlijk tussen twee identiteiten. Het schisma tussen het Indische privéleven en de buitenwereld, dat Sarah de Mul benoemt, is bij Joyce duidelijk aanwezig. Zij voelt zich 101 102
Ibidem: 1999, p.84. Ibidem: 1999, p. 84, 85.
42
nergens echt bij horen. Met name door het ontvouwen van de dynamische verhoudingen tussen generaties in de vorm van herinneringen, wordt er in bovenstaande fragmenten door Bloem reflectie geboden op identiteit. In Ver van familie komen ook een aantal derde generatieleden van de familie König aan het woord. Zoals eerder vermeld, is de verloren kleindochter Barbie zelfs in twee hoofdstukken de focalisator. In het laatste hoofdstuk, Gevallen kaarsen en de knop van een geranium, blikt Barbie terug op de tijd die ze bij haar familie in Nederland heeft doorgebracht en wat dat voor haar heeft betekend. Zonder het mij echt bewust te zijn had ik verwacht dat ik terug naar een verleden reisde en in een warm bad van zoete jeugdherinneringen terecht zou komen. Het werd mij duidelijk dat ik mijn kinder-T-shirt had aangetrokken, binnenstebuiten, om eindelijk weer kind te zijn. Na de dood van mijn moeder werd ik, vijf jaar oud, volwassen, en nu hoopte ik in het land van mijn prille jeugd weer kleuter te mogen zijn en opnieuw te beginnen.103 Anders dan haar neven en nichten heeft Barbie het grootste deel van haar jeugd in Amerika doorgebracht. Barbie is op zoek naar verhalen over het verleden, niet zozeer verhalen over haar Indische achtergrond, maar verhalen over haar ouders. Als jong meisje van vijf was Barbie getuige van het auto-ongeluk waarbij haar moeder overleed. Ze herinnert zich zelfs flarden van de ruzie die haar ouders in de auto hadden, vlak voordat haar moeder uit de auto viel. Vader Buddy overleed toen Barbie tien was en de rest van haar jeugd werd ze opgevoed door stiefmoeder Patty. Ook voor deze derde generatie Indo speelt identiteit een belangrijke rol. Barbie wil weten waar ze vandaan komt, welke plek ze inneemt binnen haar familie, die ze nooit echt goed heeft gekend. Alleen achtergebleven en op zichzelf aangewezen is ze op zoek naar haar identiteit, naar haar plaats en rol in de wereld. De zoektocht naar identiteit geeft Barbie vorm door, zoals Iburg formuleert, terug te keren naar haar roots. Uit de collectieve identiteit die de familie König draagt, hoopt Barbie meer te weten te komen over haar individuele identiteit en de identiteit van haar ouders. Aan de andere kant sluit zij zich af voor haar familie, naar het lijkt uit zelfbescherming, om de pijn van het verleden achter zich te kunnen laten. Andersom lijken de familieleden ook iets van hun eigen identiteit te zoeken in hun ‘vergeten’ nichtje. Familieleden spreken mij aan, proberen mij te doorzien, zoeken in mij naar iets van zichzelf. Ze vinden me sprekend mijn moeder, sprekend mijn vader of betwijfelen of ik echt Barbie König ben. Ze zijn begaan met mijn lot en hebben elk hun eigen 103
Ibidem: 1999, p. 253.
43
interpretatie van mijn en hun eigen verleden. Ik weet niet wie of wat ik moet geloven. Nadenken over het verleden van mijn ouders lijkt verspilde moeite omdat het de loop van mijn toekomst niet kan wijzigen. Er is geen weg terug, dus ga ik vooruit.104
Opvallend aan dit citaat zijn de laatste twee zinnen. Barbie vindt het verspilde moeite om na te denken over het verleden van haar ouders, omdat het haar toekomst niet kan veranderen. Omdat er geen weg terug is, wil ze alleen naar de toekomst kijken, terwijl ze eigenlijk juist naar Nederland kwam om meer over haar ouders en zichzelf te weten te komen. Alleen vooruit willen kijken, omdat er geen weg terug is toont een sterke overeenkomst met de houding van de eerste generatie Indische Nederlanders, na hun repatriëring naar Nederland. De omstandigheden deden de eerste generatie beseffen dat er geen weg terug was en dat ze zich bij hun lot moesten neerleggen. Hetzelfde geldt voor Barbie. Zij draagt weliswaar niet de culturele bagage van het koloniale verleden, maar ook zij komt als een soort ontheemde repatriant naar Nederland. Aan het eind van de roman heeft Barbie vooral ontdekt wat het is om familie te hebben. Ondanks dit besef wil ze haar vleugels spreiden en besluit ze weg te gaan van familie. Die blik op de toekomst, is in soortgelijke mate van toepassing op de eerste generatie Indo’s. Ondanks de dynamische verschillen die er tussen generaties bestaan, laten deze fragmenten dus ook een overeenkomst zien tussen de eerste en derde generatie. Nu weet ik meer dan ooit wat familie is. Dat je samen huilt om hetzelfde. Dat we allemaal een stukje van onszelf zijn kwijtgeraakt doordat onze oma gestorven is. Maar ik was al zoveel kwijt. Ik had eigenlijk al niks. 105 Ik moet verder. Dit is mijn eindhalte niet. De andere kant van de wereld ontdekken. Misschien ook naar het geboorteland van mijn ouders. Waarom, dat weet ik niet. Ik wil rondkijken. Alles onderzoeken. Niet meer wachten tot het leven bij mij op visite komt maar zelf op pad gaan. Aïscha noemt dat vluchten. Maar ik zou het als vluchten zien wanneer ik bleef.106 Volgens Marlene de Vries lijken de verschillende aspecten van de koloniale erfenis nauwelijks te zijn overgedragen op de derde generatie en zeker niet te zijn verinnerlijkt. Dat is het gevolg van de ontworteling van deze koloniale erfenis van hun ouders.107 Dit lijkt ook het geval bij Barbie. Door letterlijk ver van familie te gaan, leek haar vader Buddy zich te willen ontworstelen aan de koloniale erfenis. Deze erfenis lijkt dan ook, in overeenstemming met de veronderstelling van De Vries, niet op Barbie te zijn overgedragen. Zij lijkt niet bezig te zijn 104
Ibidem: 1999, p. 262. Ibidem: 1999, p. 264. 106 Ibidem: 1999, p. 267. 107 M. de Vries.‘Indisch is een gevoel’ De tweede en derde generatie Indische Nederlanders. 2008, p. 255. 105
44
met haar Indische achtergrond of de verhoudingen tussen Indo’s en Nederlanders, maar louter met de zoektocht naar haar eigen identiteit. Barbie was op zoek naar het verleden, maar vervolgt uiteindelijk haar pad, ver van familie. Met behulp van bovenstaande fragmenten uit de roman, behorende bij focalisatoren van drie generaties uit één familie, heb ik geïllustreerd dat Marion Bloem in deze roman zowel reflecteert op generaties, herinnering en identiteit. Door de dynamiek tussen generaties te ontvouwen met behulp van ervaringsherinnering of postmemory, wordt bij alle personages een identiteitskwestie geproblematiseerd. Alle personages in de roman lijken gevangen te zitten in hun verleden. Voor al die personages heeft dat verleden een andere betekenis. De ervaringsherinnering neemt door overdracht van generatie op generatie een andere vorm aan, de vorm van postmemory. Hoofdpersonage Barbie lijkt de herinnering ook te thematiseren. Zij is niet direct op zoek naar de Indische herinnering, maar naar herinneringen die anderen hebben aan haar ouders. Herinneringen die haar meer kunnen vertellen over haar eigen identiteit. De zoektocht naar deze herinneringen brengt echter ook de Indische herinnering van de familie aan het licht. Door Barbies individuele zoektocht naar identiteit, wordt door Marion Bloem tevens een reflectie geboden op de collectieve identiteit van de Indische familie König.
45
Hoofdstuk 4: Conflict 4.1 Generaties, (post)memory en conflict In dit hoofdstuk wordt verklaard waarom conflicten een belangrijk thema vormen in het literaire werk van Marion Bloem en meer specifiek; waarom dit thema van toepassing is op Indische Nederlanders. In hoofdstuk twee werd met betrekking tot de generatietheorie van Karl Mannheim vastgesteld, dat een generatiekloof kan leiden tot een conflict. In datzelfde hoofdstuk werd ook een fragment uit Vaders van betekenis geanalyseerd, waarin een conflict kan worden herkend. De kleinzoons van Mek vertellen aan de hand van vakantiefoto’s vol trots over een vriendelijke Japanner die hen tijdens een vakantie als een soort reisgids begeleidde. Mek wil hier echter niets van weten. De ‘Jap’ doet hem denken aan de Tweede Wereldoorlog, aan de interneringstijd, aan de Japanse bezetting. Het conflict zit vooral in het feit dat zowel Babs (tweede generatie) als haar zoons (derde generatie) zich niet bewust zijn van Meks opvattingen omtrent Japanners. Daardoor delen zij achteloos hun ervaringen met hun (groot)vader. Blijkbaar zijn Babs en haar zoons onvoldoende op de hoogte van de individuele herinneringen van Mek. Deze herinneringen zijn door hen niet als collectieve herinneringen opgeslagen en verinnerlijkt. Niet alleen in Vaders van betekenis komen conflicten voor. Marion Bloem expliciteert dit thema ook in andere Indische romans, vaak in combinatie met het thema generaties. Zoals in hoofdstuk 3 werd beschreven was het voor Indische Nederlanders die in de jaren vijftig naar Nederland migreerden al gauw duidelijk dat zij alleen door assimilatie een bestaan zouden kunnen opbouwen. Echt welkom voelden de migranten zich niet in hun nieuwe vaderland. Zo vlak na de oorlog was Nederland nog volop bezig met de wederopbouw en was er vanuit de Nederlandse samenleving ook weinig aandacht voor de cultuur van Indo’s. Met cultuur bedoelt Lizzy van Leeuwen in deze context zowel de eigen waarden, normen en praktijken van Indo’s, als de specifieke manifestatie van creativiteit en kunstzinnigheid.108 Michiel Leezenberg en Gerard de Vries hanteren in Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen de volgende definitie van cultuur: “Het geheel van gewoontes en gebruiken van een volk op een gegeven tijd en plaats” (descriptief) en “de hoogste artistieke en morele uitingen van een volk of tijdperk” (normatief).109 De normatieve definitie verwijst naar Matthew Arnold (1822-1888), de grondlegger van de culture and civilization- beweging.
108 L. van Leeuwen. Ons Indisch erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. 2008, p. 51. 109
M. Leezenberg, G. de Vries. Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen. 2001, p. 243.
46
Arnold beschreef cultuur als: “The best which has been thought and said in the world”.110 Zowel voor de gewoontes, gebruiken, als artistieke en morele uitingen van de Indische Nederlanders was er dus weinig belangstelling vanuit witte Nederlandse zijde. Dit leidde echter niet tot een expliciet conflict, omdat de Indo’s hadden geleerd om zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur. In de jaren zeventig en tachtig ging in Nederland het roer om. Deze jaren werden gekenmerkt door een toenemend neoliberalisme en economische stagnatie. Tevens kwamen er homo-, kraak-en antiracismebewegingen op. Ook de Indische tweede generatie, inmiddels al vele jaren in Nederland en volwassen, liet haar stem steeds vaker horen. “Klassenstrijd zou plaatsmaken voor identiteitspolitiek: ‘anderszijn’ werd een bron van politiek en cultureel krediet”, aldus Van Leeuwen.111 Met betrekking tot het ‘anderszijn’ ontstond een conflict tussen de eerste en de tweede generatie Indische Nederlanders. Terwijl de tweede generatie zich meer en meer op haar culturele Indonesische achtergrond begon te richten, ontstond daarover bij de eerste generatie verontwaardiging. Deze generatie was er juist op gericht om de oorspronkelijke cultuur zoveel mogelijk verborgen te houden en ze richtte zich, zoals in hoofdstuk 3 werd aangegeven, voornamelijk op het aanpassen aan de Hollandse cultuur. Nu sloegen hun nakomelingen een geheel andere richting in. De tweede generatie verweet haar voorgangers, te blijven hangen in een tempo-doeloecultuur. Het verlangen naar de goede oude tijd van vroeger zou volgens de tweede generatie tot een apolitieke en passieve opstelling leiden. Kortom, terwijl de tweede generatie aandacht vestigde op het ‘anderszijn’, leek de eerste generatie te blijven hangen in nostalgie. Het gevolg hiervan was een conflict tussen de eerste en tweede generatie. Ook binnen de Indische Letteren zijn bovenstaande verschillen tussen de eerste en tweede generatie waarneembaar. In de jaren zestig kwam de productie van Indische literatuur geleidelijk op gang, om in de jaren zeventig uit te groeien tot een breed scala aan publicaties. Het centrale thema in die publicaties was het nostalgisch terugblikken op de verloren kolonie. Het verhaal werd vaak gefocaliseerd vanuit de totok, de volbloed Nederlander die in Nederlands-Indië was geboren of alleen woonachtig was. Voorbeelden hiervan zijn Notities bij een reis op Java (1970) van Hella Haasse, Zaken overzee (1973) van F. Springer en De kus (1977) van Jan Wolkers.112 Zoals eerder aangegeven keerde niet veel later het tij in Nederland en kwam de tweede 110
T. Vaessens. De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement. 2009, p. 26. L. van Leeuwen. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. 2008, p. 100. 112 Ibidem: 2008, p. 119,120. 111
47
Indische generatie ten tonele. Bij het verschijnen van haar debuutroman Geen gewoon Indisch meisje in 1983, presenteerde de schrijfster Marion Bloem zich volgens Lizzy van Leeuwen nadrukkelijk als Indo van de tweede generatie.113 In deze roman staat, zoals ook in veel latere Indische publicaties, het zoeken naar de eigen Indische identiteit centraal. De vrouwelijke hoofdpersoon heeft een identiteitscrisis en is opgesplitst in twee tegengestelde personages, Sonja en Zon. Eerstgenoemde vertegenwoordigt de persoonlijkheid die zich aan de rationele en nuchtere kant van de Nederlandse samenleving heeft aangepast, terwijl Zon de irrationele en oosterse kant van het personage representeert. In deze roman is sprake van een conflict tussen een Indische en een Nederlandse identiteit. Het conflict speelt zich echter niet af tussen individuen of generaties, maar binnen één persoon; een zogenaamd innerlijk conflict. Omdat Zon zichzelf uiteindelijk van het leven berooft, kan worden gesteld dat de rationele, verhollandste persoonlijkheid Sonja het conflict wint van de irrationele, oosterse persoonlijkheid Zon. De sterke nuchtere en op Nederland georiënteerde Sonja blijft in leven. Zij belichaamt de geslaagde re-integratie in de Nederlandse samenleving, zo stelt Stéphanie Loriaux in Indische Letteren.114 Een soortgelijke vorm van een innerlijk conflict is ook te vinden in het citaat uit Ver van familie, waarin tante Joyce (tweede generatie) zowel trots is op het feit dat haar kinderen het zo ver hebben geschopt in de Nederlandse maatschappij als op het feit dat ze iets Indisch hebben behouden. Volgens vele Indische Nederlanders legde Bloem met Geen gewoon Indisch meisje de vinger op de zere plek door het grote zwijgen en de assimilatie van de eerste generatie in haar roman te deconstrueren en ter discussie te stellen. In de voorgaande jaren zeventig verschenen Indo’s in de literatuur alleen als een cliché, omdat ze vanuit een witte Nederlandse koloniale optiek werden beschreven.115 Indische literatuur uit de jaren zestig en zeventig kenmerkt zich voornamelijk door het thema ‘nostalgie’, maar de latere Indische literatuur wordt voornamelijk geassocieerd met het thema ‘etniciteit’. Toch lijkt Marion Bloem deze associatie niet van toepassing te vinden op haar eigen literatuur. Bloem wil dat wat zij in haar literatuur thematiseert, universeel geldig is. Volgens haar gaat Geen gewoon Indisch meisje over het zoeken naar de balans tussen behoud van eigenheid en aanpassing. Zij stelt dat deze balans niet alleen van toepassing is op de Indische cultuur en dat het boek ook zou kunnen gaan over iemand uit Friesland, Limburg of Vlaanderen.116 113 Ibidem: 2008, p. 120. 114
S. Loriaux. Van ‘gewoon Indisch meisje’ tot dochter van betekenis. Marion Bloems leven en werk. 2003, p.172. 115 L. van Leeuwen. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. 2008, p. 121. 116 H. Visser. Indië in Holland. Nederlandse schrijvers over hun Rijk van Insulinde. 1992, p. 92.
48
Terwijl Bloem door analytici en critici, in dit geval door Van Leeuwen, wordt geprofileerd als vertegenwoordiger van de tweede generatie, beweert de schrijfster dus zelf dat de thematiek in Geen gewoon Indisch meisje universeel geldig is. Hieruit kan worden opgemaakt dat Bloem de term postcolonial exotic, van Graham Huggan, niet van toepassing vindt op haar schrijverschap. Haar literatuur is er niet op gericht om ‘exotisch’ te zijn of om de oppositie tussen een Europees (Nederlands) zelf en de ‘Ander’ uit te wissen. Anders dan deze schrijversintentie lijkt Bloem juist ervaringen en herinneringen van Indische Nederlanders te beschrijven, om daarmee op thema’s als generatie, identiteit en conflict te reflecteren. Haar literaire werk kan daarom ook gelezen worden als autonome literatuur, die losstaat van de afkomst van de schrijver. In een interview met Saskia van Rijnswou bevestigt Bloem dit nogmaals door over haar debuutroman te zeggen: “Ik heb de (misschien) ijdele hoop met mijn werk de lezer aan het voelen en denken te zetten. Ik wil graag dat mijn werk ook als een eyeopener werkt.”117 Met Geen gewoon Indisch meisje wil Bloem wijzen op de zelfverloochening van Indo’s en waarschuwt ze voor de etnocentrische houding van de Nederlandse maatschappij.118 Marion Bloem wil lezers aan het denken zetten door niet nostalgisch te schrijven over Indië. Hans Visser citeert de schrijfster in zijn Indië in Holland : “Nostalgisch zal ik niet schrijven, want ik heb geen nostalgie ten aanzien van die tijd. Mijn verhalen moeten wat tot nu toe onzichtbaar was, zichtbaar maken”.119 Dit citaat sluit aan bij het conflict tussen de eerste en tweede generatie Indo’s: de tweede generatie Indische schrijvers lieten het nostalgische schrijven achter zich en begonnen zich te richten op thematiek rondom etniciteit. Ook binnen de traditie van de Indische Letteren was deze nieuwe thematiek uniek. Etniciteit speelt dus als thematiek wel een belangrijke rol in de literatuur van Bloem, bijvoorbeeld in combinatie met de zoektocht naar identiteit, maar Bloems eigen Indische etniciteit is niet perse van belang bij het lezen van haar literatuur. De schrijfster is zich ervan bewust dat haar literaire werk als autografisch wordt bestempeld. Indische personages in haar romans worden door veel recensenten als autobiografisch gelezen. In Vaders van betekenis speelt Bloem met dit gegeven, door via personage Babs op impliciete wijze in conflict te gaan met autobiografische lezers. Babs focaliseert: “Met die laatste zin heb ik moeite. Onherroepelijk zal men bij het lezen van deze zin veronderstellen dat uiterlijk alweer zo’n belangrijke rol in mijn boeken 117
S. van Rijnswou. Marion Bloem. 1993, p. 47. S. Loriaux. Van ‘gewoon Indisch meisje’ tot dochter van betekenis. Marion Bloems leven en werk. 2003, p. 173, 174. 119 H. Visser. Indië in Holland. Nederlandse schrijvers over hun Rijk van Insulinde. 1992, p. 88. 118
49
speelt. Men zal zich er druk om maken of mijn boek nu wel of niet autobiografisch is.”120 Bloem ontvouwt hiermee de discussie over etnisch schrijverschap, die in hoofdstuk 1 werd aangestipt. Haar standpunt binnen deze discussie kan het best worden weergegeven in haar eigen woorden:
Waarom heeft een Indonesische schrijver in Indonesië niet automatisch een autobiografie geschreven als zijn hoofdpersoon een Indonesiër is, maar heeft hij zodra hij in Nederland woont en hetzelfde doet a-priori een autobiografie geschreven? Niemand vraagt een Nederlandse schrijver of hij voortaan door blijft gaan met het schrijven over Nederlanders, terwijl ik telken opnieuw uitleg moet geven of ik over “het Indische” nog niet uitgeschreven ben.121 Dit citaat benadrukt precies waar het in deze scriptie om gaat: de literatuur van Bloem wordt veelal gelezen als werk van een etnische, Indische schrijfster. Dit lijkt meer te zeggen over de optiek van de lezer, dan over de intentie van de schrijver. Marion Bloem gebruikt dit conflict tussen de schrijver en de autobiografische lezer echter op een literaire manier. Personage Babs uit dat men (de lezers) zich druk zal maken over het autobiografische aspect van de roman die ze schrijft. Hiermee schudt de schrijfster de lezers wakker: de literatuur van Marion Bloem wordt immers vaak als autobiografisch gelezen. Door dit fragment lijkt Bloem de lezer uit het vaste autobiografische denkkader te willen halen. Bloem gebruikt de literatuur daarbij als reflectief medium, als eye-opener. Dit voorbeeld laat zien dat de literatuur van Marion Bloem ook gelezen kan worden als reflectie op conflict. In deze paragraaf heb ik betoogd dat conflicten in de literatuur van Marion Bloem worden gethematiseerd. Dit komt voort uit een generatiekloof tussen eerste en tweede generatie Indische Nederlanders. Terwijl de tweede generatie vanaf de jaren zeventig en tachtig aandacht vroeg voor de culturele Indische achtergrond, wilde de eerste generatie liever over deze cultuur zwijgen. In Geen gewoon Indisch meisje worden conflicten uitvoerig gethematiseerd. Deze roman heeft als eye-opener zeker impact gehad op zowel de Nederlandse als de Indische lezers. Een bijkomend gevolg is wel dat Bloems literatuur vaak wordt gekoppeld aan haar Indische afkomst. Haar literatuur wordt vaak autobiografisch gelezen. De schrijfster streeft er zelf echter naar om universele literatuur te schrijven en ontwringt zich aan autobiografische lezingen. Ook heeft deze paragraaf laten zien dat etniciteit wel als thematiek te herkennen is 120
M. Bloem. Vaders van betekenis. 1989, p. 31. S. Loriaux. Van ‘gewoon Indisch meisje’ tot dochter van betekenis. Marion Bloems leven en werk. 2003, p. 179.
121
50
in Bloems literatuur, maar dat haar schrijverschap ook losgekoppeld kan worden van etniciteit. Daarnaast heb ik beargumenteerd waarom conflicten een belangrijk thema zijn voor Indische Nederlanders en hoe literatuur hierop een reflectie kan bieden. In de volgende paragraaf wordt het thema conflict verder uitgediept aan de hand van fragmenten uit De honden van Slipi. 4.2 Generaties, (post)memory en conflict in De honden van Slipi In deze paragraaf onderbouw ik dat Bloems roman De honden van Slipi verschillende conflicten blootlegt. De bevindingen uit paragraaf 4.1 zullen hierbij het uitgangspunt vormen. In De honden van Slipi reist de Indische Maja (tweede generatie) met haar man Ischa en zoontje Boy naar Indonesië om familieleden van haar ouders op te zoeken. Enthousiast gemaakt door haar ouders, verlopen de ontmoetingen in Indonesië toch anders dan verwacht en worden Maja en haar gezin meerdere malen teleurgesteld. De teleurstellingen gaan voornamelijk over de manier waarop familieleden hen geld proberen af te troggelen en zich niet aan gemaakte afspraken houden. Ook het overbevolkte Jakarta valt tegen. Het openbaar vervoer is vies en druk en de hotels veel te duur. Wanneer Maja’s gezin Tientje ontmoet in de trein en later ook haar man Djon, ontstaat een hechte vriendschap. Tientje en Djon worden door het gezin aangenomen als een nieuwe oom en tante. Een tijd lang verblijven Maja, Ischa en Boy bij hen en hun ondeugende honden. Ook in de jaren die volgen keert het drietal een aantal keren terug naar Slipi om Tientje en Djon op te zoeken. In deze roman zijn drie verschillende conflicten te ontdekken: een conflict tussen de eerste en tweede generatie Indische Nederlanders, een conflict tussen de Indische en de Nederlandse cultuur en een innerlijk conflict. Het conflict tussen de eerste en tweede generatie wordt door Marion Bloem afgebeeld door de teleurstellingen die Maja en haar gezin ervaren te expliciteren. Maja’s ouders, behorend tot de eerste generatie, hebben nog een idyllische voorstelling van hun vaderland. Zij herinneren zich Indië als tempo doeloe en hebben deze herinneringen door middel van verhalen op hun dochter overgebracht. Wanneer Maja , Ischa en Boy de ene na de andere teleurstelling ervaren in Indonesië, blijken de sprookjesachtige herinneringen van Maja’s ouders niet overeen te komen met de hedendaagse werkelijkheid. Marion Bloem legt hierdoor het subjectieve karakter van herinnering bloot.122 In het volgende fragment wordt de teleurstelling van Maja verduidelijkt:
122
A.Erll. Memory in culture. 2011, p. 7.
51
Omdat mijn vader altijd vol nostalgie spreekt over de bami van de straatverkopers, en ons budget niet erg groot is, eten we voornamelijk langs de weg of in de kleine eetstalletjes. Met onze zwetende blonde kleuter op schoot, dikke ronde muggenbulten op zijn armpjes en beentjes opengekrabd tot kleine tropische zweertjes die door dikke vliegen onmiddellijk als landingsplekken worden gebruikt, roep ik plotseling driftig uit ‘Dermout en Daum zijn helemaal nooit in dit land geweest, want anders hadden ze wel met wat meer afkeer over die klotemuggen en die stinkvliegen geschreven.’123
In bovenstaand fragment gaat Maja impliciet in conflict met haar vader. Ze richt zich niet direct tot haar vader, maar lijkt hem zijn nostalgische beschrijvingen wel te verwijten. Ze eten dan wel op zijn advies (en vanwege een klein budget) langs de weg of bij kleine eetstalletjes, maar de ervaringen die Maja met haar gezin opdoet lijken niet te stroken met het nostalgische beeld dat haar vader heeft gegeven. Maja beklaagt zich over de hitte en de dikke vliegen die haar zoontje lastig vallen en is ontevreden met deze situatie. Ze heeft ook kritiek op de schrijvers Maria Dermout (1888-1962) en P.A. Daum (1850-1898). Beide schrijvers zijn opgenomen in de klassieke Indische canon en schreven op een enigszins idealistische manier over Nederlands-Indië. Door deze schrijvers te bekritiseren met de uitspraak dat ze niet met afkeer over die ‘klotemuggen’ en ‘stinkvliegen’ hebben geschreven, lijkt de verheerlijking van Indië te worden afgezwakt. Het schetsen van een alledaagse situatie geeft een reflectie op de contrasten tussen het nostalgische Indië en het ‘nieuwe’ Indonesië. Marion Bloem laat daardoor de kloof zien tussen het oude Nederlands-Indië en het moderne Indonesië. Daarbij laat de schrijfster zich, net als in Geen gewoon Indisch meisje, niet leiden door nostalgie, maar beschrijft ze het hedendaagse Indonesië zoals zij het op dat moment ervaart. Ook de negatieve aspecten, zoals corruptie en de enorme drukte van Jakarta, worden door Bloem belicht. In Indië in Holland laat Hans Visser schrijvers met een Indische achtergrond aan het woord over hun band met het ‘Rijk van Insulinde.’ Deze lovende benaming werd door Multatuli aan het eilandenrijk van het toenmalige Nederlands-Indië gegeven: “Dat zich slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd.”124 Met betrekking tot De honden van Slipi zegt Bloem in Vissers boek: Toch is die vertelcultuur mijn jeugd. Dat is het ‘Indië’ waarmee ik opgroeide, hoewel die verhalen vaak helemaal niet rijmden met de zwart-witfoto’s in hun fotoalbums en vast en zeker ook niet met het leven van alle dag uit die vooroorlogse tijd. Als kind heb ik de albums een tijd lang gemeden omdat ze mijn fantasie kapot maakten. Maar die verhalen vormen de mooiste momenten uit mijn jeugd en die vinden een plek in 123 124
M.Bloem. De honden van Slipi. 1992, p. 22,23. H. Visser. Indië in Holland. Nederlandse schrijvers over hun Rijk van Insulinde. 2009, p. 7.
52
mijn boeken. Zo gaat De honden van Slipi onder andere over het contrast tussen het nieuwe Indonesië en dat mysterieuze Indië, dat alleen maar in de fantasie van mensen heeft bestaan, als relikwie van een historisch tijdperk. De verheerlijking van de koloniale tijd met als belangrijkste kenmerk de zwarte kracht, de guna guna, staat mij erg tegen. Een fantasie, die de andere, werkelijke kant van ‘het Indië’ ontkent.125
Uit dit citaat blijkt nogmaals dat Bloem Indië in haar roman niet wil verheerlijken. Ze schrijft letterlijk dat de verheerlijking van de koloniale tijd haar tegenstaat. Het mysterieuze Indië, zoals dat bijvoorbeeld in Couperus’ De stille kracht (1900) wordt geschetst, wordt niet op eenzelfde manier weergegeven in De honden van Slipi. In deze roman wordt juist het alledaagse leven in Indonesië beschreven en daarbij worden zowel de positieve als de negatieve kanten belicht. Bloem verbindt de verhalen uit de vertelcultuur met de zwart-witfoto’s uit het fotoalbum. Het vasthoudende geloof in de verhalen uit de vertelcultuur nuanceert de schrijfster door ook te laten zien hoe het er tegenwoordig echt aan toegaat in Indonesië. Deze manier van schrijven is totaal verschillend ten opzichte van de eerste generatie Indische schrijvers, die vooral op een nostalgische manier over Indië schreven. De manier waarop Marion Bloem Indonesië in De honden van Slipi beschrijft kan worden beschouwd als een complexe manier van ontmaskeren, een deconstruerende manier van schrijven. Een conflict waarbij het niet zozeer om generatieverschillen gaat maar om cultuurverschillen, kan worden herkend in het volgende citaat. Maja en Ischa gaan verhaal halen bij de corrupte oom Harry, omdat hij Djon en Tientje veel geld afhandig heeft gemaakt. ‘Tientje en Djon moeten geduld hebben. Zij begrijpen deze kwestie niet. In zaken, als je rijk wil worden, je moet geduld hebben.’ ‘Ze wachten al vier jaar op hun geld,’ zeg ik. ‘Die mensen zijn al oud.’ ‘Dat weet ik,’ Harry sluit zijn ogen als in een gebed en opent ze weer als hij verder spreekt: ‘Ik heb al gezegd, als ik mijn andere huis kan verkopen geef ik hen wel een gedeelte van het geld terug.’ (...)‘Het lijkt me beter als u zo snel mogelijk het gehele bedrag aan Djon en Tientje teruggeeft,’ zeg ik, ‘en dat u zelf op dat papiertje uit die kluist wacht.’ Harry knikt. ‘Als ik het geld heb, zal ik hen geven, nja, maar het leven is moeilijk in Indonesië, niet zoals bij jullie.’126 Maja confronteert Harry met zijn nalatige gedrag. Zij komt op voor haar aangenomen oom en tante en gaat letterlijk het conflict aan. De mondige Maja stelt zich, wellicht onder invloed van het opgroeien in de Nederlandse samenleving, een stuk assertiever op dan Djon en 125 126
Ibidem: 2009, p. 88. M. Bloem. De honden van Slipi. 1992, p. 135.
53
Tientje. Zij stoppen de situatie liever weg en zwijgen erover. Marion Bloem lijkt door dit conflict te wijzen op de Indische zwijgcultuur. Zij lijkt zich hiertegen te willen verzetten door personages te creëren die de corrupte situatie te doorgronden. De werkelijkheid wordt niet geromantiseerd, zoals veel eerste generatieleden wel doen. Deze manier van schrijven, waarin contrasten worden blootgelegd, is typerend voor de literatuur van Marion Bloem. Het wekt een zekere vervreemding op. Bloem biedt de lezer een andere blik op situaties, waardoor zij aspecten ontmaskert die niet eerder werden beschreven of vanuit een andere optiek. Een derde vorm van conflict, een innerlijk conflict, wordt in het volgende fragment uit De honden van Slipi geïllustreerd. Deze laatste rit door de prachtige rijstvelden zou ik liever zwijgend uit het raam kijken, nadenken over wat ik op Java heb meegemaakt, en me voorbereiden op wat ik straks met al deze herinneringen in Nederland zal gaan doen. Ischa had mij overgehaald naar Indonesië te gaan. Ik heb me over mijn weerzin heen gezet, omdat ik na mijn studie klinische psychologie wel begreep dat, als je zoveel weerstand voelt als ik, het belangrijk is om zo’n reis door te zetten. Van Java ben ik gaan houden, maar ik zie er tegenop naar het drukke Jakarta terug te gaan. We moeten echter vanuit deze stad terug naar huis vliegen.127 Hoewel er door de gehele roman momenten van teleurstelling worden beschreven, lijkt focalisator Maja toch steeds meer van haar tweede thuisland te houden. Doordat Maja zich laat overhalen door haar man en vanwege het besef dat het bij zoveel weerstand belangrijk is om zo’n reis door te zetten, beslist zij om toch naar Indonesië te reizen. Ondanks de teleurstellingen en tegenvallers, leert zij met behulp van Tientje en Djon haar Indische culturele verleden beter begrijpen. Doordat Maja met hen herinneringen uit een gezamenlijk verleden kan delen, lijkt zij zich meer thuis te voelen in haar tweede thuisland. Uit het citaat weerklinkt identiteitstwijfel die voortkomt uit een innerlijk conflict: enerzijds is Maja van Java is gaan houden en anderzijds wil ze zich voorbereiden op wat ze in Nederland met haar herinneringen zal gaan doen. Indonesië heeft haar aan het denken gezet en heeft haar doen beseffen dat een deel van haar verleden daar ligt. Het innerlijke conflict dat ze met zichzelf voert, heeft ook te maken met het thema identiteit. Zoals in hoofdstuk 3 werd beschreven is identiteitstwijfel een veelvuldige thema binnen de literatuur van tweede generatie Indische schrijvers. Alhoewel De honden van Slipi in eerste instantie voornamelijk een reflectie op conflicten biedt, speelt het thema ‘identiteit’ ook zeker een belangrijke rol in deze roman. Maja voelde in eerste instantie weerstand om naar Indonesië te gaan. Hieruit zou je kunnen 127
Ibidem: 1992, p. 49.
54
opmaken dat zij zich in Nederland thuis voelde, dat haar identiteit in Nederland ligt, dat ze het land van haar vader niet wilde leren kennen of dat ze bang was dat het na al die nostalgische herinneringen zou tegenvallen. Nora Iburg beargumenteert dat bij een zoektocht naar identiteit vaak op een nostalgische manier wordt teruggegrepen naar het verleden en dat daardoor de werkelijkheid niet volledig wordt weergegeven. Een belangrijk kenmerk van herinnering is volgens Astrid Erll dan ook dat het altijd een selectieve constructie betreft. Herinnering is daarom altijd subjectief en niet in staat om de werkelijkheid weer te geven.128 Nostalgie sluit bepaalde facetten van herinnering uit, zoals de minder rooskleurige herinneringen. Daarom is nostalgie een vorm van vergeten. We zijn dus selectief in hoe en wat we ons willen herinneren en vanwege dit selectieve karakter zijn herinneringen altijd onbetrouwbaar en subjectief. Iburg wijst op het gegeven dat de waarheidsgetrouwheid van het geheugen op zichzelf al niet waterdicht is, omdat men herinneringen onbewust vervormt en selecteert.129 Zoals in de fragmenten werd aangeduid veroorzaakten de nostalgische herinneringen van de eerste generatie in De honden van Slipi, een conflict tussen de eerste en tweede generatie. In dit hoofdstuk werd uiteengezet dat conflict een prominent thema is in de literatuur van Marion Bloem. Hieraan ligt ten grondslag dat de eerste generatie vooral met een nostalgische blik naar haar vaderland kijkt, terwijl nostalgie niet van toepassing is op de manier waarop de tweede generatie Indonesië hedendaags ervaart. Het innerlijke conflict dat in meerdere romans van Marion Bloem een belangrijke rol speelt, komt tot stand door identiteitstwijfel, dat in hoofdstuk 3 uitgebreid aan de orde kwam.
128 129
A.Erll. Memory in culture. 2011, p. 7. Ibidem: 2010, p. 38,39.
55
Hoofdstuk 5: Conclusie In 1983 kwam Marion Bloems debuutroman Geen gewoon Indisch meisje uit. Het boek werd een groot succes, omdat het voor het eerst was dat de tweede generatie Indische Nederlanders een stem kreeg in literatuur. Bloem werd daarom zowel door recensenten als wetenschappers beschouwd als vertegenwoordiger van de tweede generatie. Nog steeds worden de personages in haar romans vaak verbonden aan de Indische afkomst van de schrijfster. Haar etniciteit speelt in de receptie van haar romans een belangrijke rol. Marion Bloem streeft er zelf echter naar om literatuur te schrijven die universeel geldig is. In deze scriptie heb ik betoogd dat de literatuur van Bloem ook een lezing kan bieden waarin de etniciteit van de schrijfster niet wordt verbonden aan haar literatuur. Daaruit voortvloeiend heb ik aangetoond dat Bloems literatuur ook gelezen kan worden als een reflectie op generaties en herinneringen. Marion Bloem geeft niet alleen stem aan de tweede, maar ook aan de eerste en derde generatie Indische Nederlanders. Door de komst van nieuwe generaties verandert het culturele verleden, omdat herinneringen aan dit verleden opnieuw worden gecreëerd of vervormd. Marion Bloem expliciteert het geconstrueerde karakter van herinnering. Juist door op zowel de eerste, tweede als derde generatie Indische Nederlanders te reflecteren, openbaart Bloem wat de behoeften en interesses zijn van het individu of collectief dat in het heden herinnert. Ik heb ook beargumenteerd dat literatuur, identiteit en conflict centrale thema’s zijn in Bloems romans. Op deze thema’s wordt gereflecteerd door middel van literaire esthetische vormen, zoals bijvoorbeeld de vertelstructuur en symbolen. In hoofdstuk één heb ik uiteengezet hoe Marion Bloem door de media en door wetenschappers wordt gepositioneerd, namelijk als vertegenwoordiger van de tweede generatie Indische Nederlanders. Tevens werd in dit hoofdstuk de aandacht gevestigd op de discussie rondom etnisch schrijverschap. In paragraaf 1.2 werd een korte weergave gegeven van het culturele Indische verleden. Hierdoor werd een context geschapen, waardoor kan worden verklaard waarom thema’s als identiteit en conflict centraal staan in Bloems Indische romans. In hoofdstuk 2 stonden de thema’s generaties, (post)memory en literatuur centraal. Het theoretische kader werd gevormd door de generatietheorie van Karl Mannheim en de theorieën van Astrid Erll en Marianne Hirsch over (post)memory. Mannheim’s theorie maakte duidelijk dat generatiesamenhang voornamelijk is gebaseerd op een gedeelde ervaring, die als collectieve betekenis in het heden door een groep is opgenomen. Voor Indische Nederlands werd bepaald dat de generatiesamenhang van de eerste generatie gebaseerd is op een de
56
gedeelde ervaring van oorlog en repatriëring, terwijl de tweede en derde generatie vooral de ervaring delen van opgroeien tussen twee culturen. Astrid Erll wijst op twee belangrijke kenmerken van herinnering; namelijk dat herinneringen altijd in relatie staan tot het heden en dat ze altijd zijn geconstrueerd. Daarom zijn herinneringen subjectief en onbetrouwbaar. Daarnaast bevestigt Erll dat literatuur een uitermate geschikt medium is voor culturele herinnering, vanwege de sterke overeenkomsten die literatuur met mnemonische processen heeft. Marianne Hirsch’ concept van postmemory verwijst naar de relatie tussen ervaringsherinneringen van de eerste generatie, die door middel van verhalen, afbeeldingen en houdingen zijn overgebracht op de tweede generatie. Deze herinneringen zijn zo sterk overgebracht, dat het lijkt alsof de tweede generatie zelf herinneringen aan die ervaringen heeft geconstrueerd. Bij Indische Nederlanders is wat betreft de oorlogservaringen van de eerste generatie, veel postmemory terug te zien bij de tweede generatie. Dit wordt door Bloem gethematiseerd in zowel Vaders van betekenis, Ver van familie en De honden van Slipi. In hoofdstuk 3 werd het thema identiteit uiteengezet, omdat juist dit thema in veel romans van Marion Bloem wordt geproblematiseerd. Met behulp van Nora Iburg’s theorie over identiteitsconstructie en Lizzy van Leeuwen’s literatuur over de opkomst van de Indische cultuur, werd duidelijk dat ‘de zorg om identiteit’ een belangrijk onderscheid is tussen Indische Nederlanders van de eerste en de tweede generatie. Het opgroeien tussen zowel de Indische als de Nederlandse cultuur ligt hieraan ten grondslag. In haar roman Ver van familie biedt Bloem een reflectie op identiteitsproblemen van zowel eerste, tweede als derde generatie Indo’s. Door te spelen met een wisselende focalisatie en door personages een symbolische functie te geven, expliciteert Bloem hoe het thema identiteit kan worden geproblematiseerd en welke rol herinnering daarbij speelt. Herinneringen aan het verleden kunnen verschillen tussen generaties blootleggen. In hoofdstuk 4 stond naast generaties en (post)memory ook het thema conflict centraal. Aan de hand van fragmenten uit Bloems roman De honden van Slipi werd duidelijk dat dit thema vooral gebaseerd is op de verschillende opvattingen van de eerste en de tweede generatie Indische Nederlanders. Deze verschillen kunnen leiden tot conflicten. Ook speelt conflict in combinatie met identiteit een belangrijke rol, vanwege het innerlijke conflict dat veel leden van de tweede generatie voeren. Bloem reflecteert hierop in haar romans door haar personages zo’n innerlijke strijd te laten voeren. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is de innerlijke strijd die Zon en Sonja met elkaar voeren in Geen gewoon Indisch meisje. Volgens Viktor Sjklovski hebben literaire schrijvers de taak om in hun literatuur ruimte te creëren voor reflectie. De kracht van literatuur is dat het vaste denkkaders en vertrouwde
57
ideeën kan uitschakelen met eigen literaire middelen. Literatuur moet vervreemding tot stand brengen, lezers aan het denken zetten en op nieuwe ideeën brengen.130 In deze scriptie heb ik drie romans van Marion Bloem geanalyseerd, om aan te tonen dat de literatuur van deze schrijfster, in plaats van als een vertegenwoordiging, ook als reflectieve literatuur gelezen kan worden. Bloem doet precies wat Sjklovski als de taak van literaire schrijvers beschouwt: de lezer aan het denken zetten en op nieuwe ideeën brengen. Dit doet zij door esthetisch literaire vormen te gebruiken die bijdragen aan de inhoud van haar literatuur. De wetenschappelijke relevantie van deze scriptie is naar mijn mening dat de gedane bevindingen een andere manier van lezen aanreiken, met betrekking tot de literatuur van Marion Bloem. Hierdoor kan haar etniciteit worden losgekoppeld van haar schrijverschap. In mijn opinie verdient Marion Bloem een lezing als deze, waarin haar romans als autonome literatuur worden beschouwd. In deze scriptie heb ik drie romans van Marion Bloem geanalyseerd. Dit is slechts een klein onderdeel van het literaire oeuvre van Bloem. Nader onderzoek zou nog kunnen worden gedaan naar overige literatuur van Bloem, waarin Indië geen rol speelt. Interessant zou zijn om te onderzoeken hoe de schrijfster in haar niet-Indische literatuur ruimte creëert voor reflectie en of haar afkomst in de receptie van dit werk ook een rol speelt. Met deze scriptie hoop ik lezers van Marion Bloems werk een literaire lezing te hebben geboden, waarin reflectie op generaties en herinnering centraal staat.
130
K. Brillenburg Wurth, A. Rigney. Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap. 2006, p. 57.
58
Bibliografie Primaire literatuur: Bloem, Marion. De honden van Slipi. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1992. Bloem, Marion. Vaders van betekenis. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989. Bloem, Marion. Ver van familie. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1999. Secundaire literatuur: Boven, van Erica en Gillis Dorleijn. Literair Mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 1999. Boekholt, Ralph. “Het land van haar ouders”. In: Moesson. p. 3/24, 15-10-1984. Bijl, Paul. “Colonial memory and forgetting in the Netherlands and Indonesia.” In: Journal of Genocide Research. Vol.14: 3-4, p. 441-461, 2012. Brillenburg Wurth, Kiene en Ann Rigney. Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap. Amsterdam: University Press, 2006. Erll, Astrid. Memory in Culture. Hampshire, England: Palgrave Macmillan, 2011. Hirsch, Marianne. Family Frames: Photography, Narrative and Postmemory. Harvard: University Press, 1997. Hirsch, Marianne. “The Generation of Postmemory.” In: Poetics Today. No. 29:1, 2008. Huggan, Graham. “The Postcolonial Exotic.” In: Transition. No. 64, p. 22-29. Indiana University Press, 1994. Iburg, Nora. Van Pasar Malam Tot I Love Indo. Identiteitsconstructie- en manifestatie door drie generaties Indische Nederlanders. Arnhem: Ellessy, 2010. Leeuwen, van Lizzy. Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. Amsterdam: Bert Bakker, 2008. Leezenberg, Michiel en Gerard de Vries. Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen.Amsterdam: University Press, 2001. Loriaux, Stéphanie. “Van ‘geen Indisch meisje’ tot dochter van betekenis. Marion Bloems leven werk.” In: Indische Letteren, jaargang 18, 2003. Mannheim, Karl. “The Sociological Problem of Generations”. In: Essays on the Sociology of Knowledge. London: Routledge &K.Paul, 1952. Mul, de Sarah. Colonial Memory. Contemporary Women’s Travel Writing in Britain and The Netherlands. Amsterdam: University Press, 2011.
59
Pattynama,Pamela. “Herinneringsliteratuur en ‘postherinneringen’ bij eerste en tweede generatie Indische schrijvers’. In: Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1900-1980. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2003. Pilcher, Jane. “Mannheim’s sociology of generations: an undervalued legacy.” In: British Journal of Surgery. Volume no. 45 Issue no.3,1994. Prins, Geert Onno. “Marion Bloem: ‘Mijn generatie had weinig om op terug te vallen.’ ” In: Moesson. p.8/56, 01-06-2003. Righart, Hans. De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict. Amsterdam/ Antwerpen: De Arbeiderspers, 1995. Rijnswou, van Saskia. Marion Bloem. Amsterdam: Querido: De Arbeiderspers, 1993. Vaessens, Thomas. De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement. Amsterdam en Nijmegen: Uitgeverij van Tilt, 2009. Visser, Hans. Indië in Holland. Schrijvers over Hun Rijk van Insulinde. Schoorl: Conserve, 1992. Vries, de Marlene. ‘Indisch is een gevoel’. De tweede en derde generatie Indische Nederlanders. Amsterdam: University Press, 2009. Weigel,Sigrid. “ ‘Generation’ as a Symbolic Form: On the Genealogical Discourse of Memory since 1945.” In: The Germanic Review: Literature, Culture, Theory. No. 77:4, p. 264-277, 2002. Recensies: Berg, van den Joop. “Die hechte Indische familieband wordt steeds losser.” In: Trouw. 13-031999. (Literom) Berg, van den Joop. “Eresaluut aan de Indo.” In: Trouw. 04-01-1990. (Literom) Pattynama, Pamela.”Ver van familie.” In: Indisch Anders. Nr. 02, 2008, p. 16,17. Tak, Sophie. “Individualiste tussen wal en schip: aanpassen of afzetten?” In: Trouw. 02-062006. (Literom) J. Verstappen. “Marion Bloem en Hella Haasse reconstrueren een episode: vergrootglas voor het verleden.” In: Het binnenhof, 10-11-1989. Warren, Hans. “Vaders van gespleten stammen.” In: Provenciale Zeeuwse Courant. 28-101989. (Literom)
60
Internetbronnen: www.indischeletteren.nl www.moesson.pictura-dp.nl/ www.tilburguniversity.edu Andere geraadpleegde bronnen: Pattynama, Pamela. “...de baai...de binnenbaai...”: Indië herinnerd. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, 16 december 2005. Pamela Pattynama tijdens de boekpresentatie van Een meisje van honderd, 30 augustus 2012: http://www.youtube.com/watch?v=1nqs2sQR540.
61