1
DENK-MEE-KRANT, MAART 2010
LANDBOUW Eens leefde de mens van de jacht en de pluk. Wat de natuur voorzag, stond in voor de dagelijkse behoeften. De inspanningen die geleverd dienden te worden om te overleven, zouden volgens onderzoek een minieme belasting op de tijdsbesteding betekent hebben. Die tijden worden dan ook vaak aanzien als het zogenaamde “aards paradijs” van de mensheid. Geen grote zorgen, geen lasten, weinig werk. Op een bepaald moment werd de mens echter sedentair en begon hij het land te bewerken. De tijdsbesteding om de noodzakelijke hoeveelheid voedsel te bekomen door gewassen te planten en oogsten, door dieren bij zich te houden,… zorgde voor een zwaarder bestaan. De intensievere levensstijl zorgde er echter voor dat de mens meer monden kon vullen. Is de mens aan landbouw gaan doen om het grotere aantal medemensen te kunnen voeden of kwam de mogelijkheid om kroostrijker te worden net door de landbouw? De kip of het ei. Wat we zeker weten, is dat een gesettelde levensstijl geleid heeft tot het gaan samenwonen in grotere groepen. Tot de mogelijkheid voor bepaalde groepen mensen om zich gespecialiseerd te gaan bezighouden met bepaalde zaken. Zelfs tot groepen die zich konden wijden aan taken die niet rechtstreeks instonden voor het vullen van de maag. Er ontstond cultuur. Doorheen de eeuwen heen bleef de landbouw van strategisch belang. Het kunnen vullen van de magen is tot op de dag van vandaag de prioritaire basisbehoefte. Toen transport nog geen evidentie was, zeker niet voor bederfbare goederen, was een vruchtbare landbouw essentieel om een welvarende regio te kunnen worden. Nu we in een geglobaliseerde wereld leven waarin grote hoeveelheden goederen van de ene kant van de aarde naar de andere kant vervoerd kunnen worden in korte periodes, lijkt dit minder belangrijk. Dat transport heeftechter heel veel nadelen voor onze planeet. Om onze vleesbevoorrading te voorzien moeten grote hoeveelheden van het regenwoud in Brazilië sneuvelen. Koeien worden er opeengepakt en in reusachtige openlucht vleesfabrieken gekweekt. Het transporteren van al die hoeveelheden voedsel naar gebieden waar ze geconsumeerd worden, zorgt voor een uitstoot die de opwarming van de aarde verder in de hand werkt. Daarnaast kan onze invloed op de kwaliteit van voedsel dat op 20.000 km gekweekt wordt, nooit zo groot zijn als dat uit onze achtertuin. Landbouw mag niet gezien worden als een folkloristische activiteit die door veranderende omstandigheden hier niet meer zou thuishoren. Voedsel is als basisbehoefte van de mens een goed dat ook hier voorzien moet worden. De mensen die vandaag nog steeds het beroep uitoefenen dat eens aan de basis lag van de wording van onze menselijke cultuur, verdienen respect.
INHOUDSTABEL -ZORGBOERDERIJEN Els Roelof - HET EUROPEES LANDBOUWMODEL J.Relaes/F. Coussement/S. Dewispelaere - LANDBOUWBELEID: OVERZICHT Pieter Verhelst - LANDBOUW VS. ACTIECOMITE’S Guy Van De Perre - BOEREN EN TUINDERS IN NOOD Riccy Focke - RUILVERKAVELING Simon De Boeck - INVESTEREN IN TALENT E. Santoyo/N. Charkaoui - DUURZAAM MIGRATIEBELEID Jozef De Witte - AANPAK NIEUWE OPVANGCENTRA Bram Sebrechts -AFDWINGBAARHEID EN MENSELIJKHEID Jan De Meyer -GROENE OPLOSSING VOOR OPEL Ken Van Weyenberg -
PIETER MARECHAL Hoofdredacteur DMK/Nationaal voorzitter JONGCD&V www.pietermarechal.be
De opiniestukken in de DMK zijn ten persoonlijke titel van de auteurs en zijn geen standpunten van JONGCD&V.
NULTOLERANTIE Koen Vereecken - STILTE VOOR DE ONDERWIJSSTORM Stefan Jenart
-
- MAANDVERBANDEN Leo De Bock
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
2
PRIKBORDBERICHTEN Denkavond onderwijs Op dinsdagavond 30 maart om 19.45u organiseert de werkgroep onderwijs een debatavond over hervormingen in het hoger onderwijs. Sprekers zijn prof. André Oosterlinck (voorzitter associatie KULeuven), prof. Paul De Knop (rector VUB), ir. Johan Veeckman (Alg. Dir. Artevelde Hogeschool), prof. Bart Heijnen (Algemeen Beheerder UA) en kapt. Patrick Blondé (Alg. Dir. Hogere Zeevaartschool). Er zal worden gedebatteerd over: - de academisering van de 2 cycli hogeschoolopleidingen - de relatie tussen professioneel en academisch onderwijs - en rationalisatie van het opleidingen aanbod Het debat zal plaatsvinden in de Wetstraat 89. Reserveer alvast deze datum in je agenda en meld je aanwezigheid via
[email protected].
Nationale raad landbouw De werkgroep landbouw, onder leiding van werkgroepvoorzitter Lode Soenen, is volop bezig met de voorbereidingen van de nationale raad rond dit thema. Die zal plaatsvinden op 17 april, op een nog nader te bepalen locatie. Zet de datum alvast in je agenda. Een locatie zal later worden meegedeeld via de nieuwsbrief en op www.jongcdenv.be.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
3
ZORGBOERDERIJEN: PARTNERS IN WELZIJN De zorgboerderij zelf bestaat al lang. Wie kende vroeger geen boerderij waar hulpbehoevenden diverse klusjes opknapten op de boerderij, gewoon rondliepen, … Zorgboerderijen zijn dus niet nieuw. Toch is er de laatste jaren een duidelijke stijging van het aantal en een professionalisering van de aanpak. Binnen de omschrijving “groene zorg” bestaan verschillende soorten initiatieven. Het gaat telkens om zorg in een groene (landelijke) omgeving. Dit kunnen sociale tewerkstellingsinitiatieven zijn die land- of tuinbouwactiviteiten doen (bvb. landschapswacht, …), instellingsboerderijen (een boerderij die verbonden is aan een voorziening), of kleine vzw’s die een hobby boerderij hebben en vanuit idealisme mensen opvangen. Als we spreken over een zorgboerderij, dan hebben we het over een particulier land- of tuinbouwbedrijf. Wat? Wie? Een zorgboerderij is een land- of tuinbouwbedrijf waar mensen uit kwetsbare groepen opgevangen worden. Die opvang bestaat erin dat zij meedoen met de gewone activiteiten op het bedrijf. Zorg door activering dus. Een brede waaier van kwetsbare groepen kan terecht op een zorgboerderij: zowel mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap, personen met een psychiatrische problematiek, jongeren met problemen op school, thuis of in de instelling waar ze verblijven, ouderen, ... Er zijn diverse redenen waarom mensen naar een zorgboerderij gaan. • Omdat ze iets willen doen van activiteiten buiten de muren van de voorziening. Het gevoel hebben van nuttig te zijn, en zinvol werk te doen. • Omdat ze niet functioneren in het gewone arbeidscircuit, maar in de 1-1 begeleiding bij de zorgboer wel functioneren. • Omdat ze nood hebben aan een rustperiode, en eens in een andere omgeving te vertoeven. • Omdat ze nog een aantal vaardigheden dienen aan te leren, en door het meewerken op een boerderij, deze kunnen oefenen. • Omdat ze de vrije tijd niet ingevuld krijgen, en bezig willen zijn. • … De aanmelding voor de samenwerking met een zorgboerderij moet gebeuren door een begeleidende welzijnsvoorziening. De opvang op de zorgboerderij blijft dus steeds gekaderd binnen een globaal zorgtraject die de zorgvrager (cliënt/patiënt/jongere) doorloopt. Het is van cruciaal belang dat de zorgvrager zelf gemotiveerd is, en betrokken is bij de aanvraag. Zorgboerderij kan en mag niet gebruikt worden als strafmaatregel! Bij de beoordeling of een zorgvrager in aanmerking komt voor opvang op een zorgboerderij, spelen fysieke mogelijkheden minder mee, dan wel de psychische stabiliteit. Een zorgvrager mag nooit gevaar kunnen inhouden. Het is de begeleidende dienst, die zorgt dat de zorgboerderij alle nodige info over de zorgvrager krijgt die relevant is en nodig voor de opvang op de zorgboerderij. Ook uitleg rond de doelstelling van de opvang, en de manier van aanpakken van die specifieke zorgvrager. Iedere persoon is anders, en vraagt een specifieke aanpak. Zorg op maat dus. De opvang op een zorgboerderij gebeurt steeds regelmatig en gestructureerd. Dit kan bv. een vaste (halve) dag per week zijn, meerdere dagen per week, een dag om de 14 dagen, … De duurtijd is meestal zelfs onbepaald, zolang iedereen tevreden blijft, dan blijft de opvang verder lopen. Jongeren vormen een uitzondering hierop omdat het hier meestal gaat om time outs (al dan niet met overnachting). Dan is het verblijf op de zorgboerderij een bepaalde aaneengesloten periode (bv. 2 weken). De timing wordt steeds afgesproken in onderling overleg tussen de zorgboerderij en de begeleidende dienst en de zorgvrager. Meestal is er slechts één persoon per dag op de zorgboerderij aanwezig. Zorgboerderijen kiezen ook zelf hoeveel dagen per week zij opvang kunnen doen. Er is dus zeker niet overal iedere dag iemand aanwezig op de
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
4 zorgboerderij. Alle soorten land- en tuinbouwbedrijven kunnen in aanmerking komen. Op ieder bedrijf zijn er wel taakjes die kunnen gebeuren. Belangrijkste is de motivatie en ingesteldheid van de zorgboer(in): geduldig zijn, begrip hebben, sociaal ingesteld zijn, ... Ondersteuning en financiering Eind 2003 werd het Steunpunt Groene Zorg opgericht, een samenwerking tussen Boerenbond, KVLV en Cera. Na 3 jaar stopte de financiering vanuit Cera, en sindsdien is het zoeken naar middelen om de werking blijvend uit te bouwen, waar de provinciebesturen de provinciale werking ondersteunen. De werking van het Steunpunt is sterk geëvolueerd in die tijd. In de beginfase was het vooral het onderzoek naar de haalbaarheid, en de noden van zorgboerderijen. Eén van de bekommernissen van de reeds actieve zorgboerderijen was de ongerustheid rond “wat als er iets gebeurt?”, “wat met zwartwerk”?, … Dit resulteerde eind 2005 in een wettelijk kader. De zorgboerderijovereenkomst werd ontwikkeld, in samenspraak met landbouw, welzijn, sociale inspectie. Zo werd het statuut van de zorgvrager bepaalt op vrijwilliger. Ook moet er steeds een erkende welzijnsvoorziening (erkenning bij Vlaams ministerie van welzijn) of CLB, mee betrokken zijn. In die overeenkomst worden ook alle afspraken vastgelegd, en een handelingsplan opgesteld, en de timing vastgelegd. Professionele land- en tuinbouwers die werken met een erkende zorgboerderijovereenkomst kunnen genieten van een forfaitaire compensatievergoeding van het departement Landbouw en Visserij. Per halve dag dat een zorgvrager op het bedrijf komt helpen, ontvangt de zorgboer een vaste vergoeding. Niettegenstaande de gewaardeerde aanmoedigingspremie vanuit de Vlaamse overheid zijn de zorgboer(inn)en het erover eens dat vooral het sociale aspect van hun engagement hen drijft en aanmoedigt.. De premie compenseert niet de reële tijd en energie die het kost, maar is alvast een zeer goed begin. De werking van het Steunpunt Groene Zorg evolueerde verder naar een dienstverlening voor zowel geïnteresseerde boerderijen, als welzijnsvoorzieningen die met hen willen samenwerken. Het Steunpunt Groene Zorg begeleidt land- en tuinbouwers die de opstart van een zorgactiviteit overwegen. Daartoe wordt in elke provincie een medewerker ingezet. De provinciale medewerkers starten met een bedrijfsbezoek waarbij de mogelijkheden voor samenwerking met zorgvoorzieningen onderzocht worden. Eens de wensen en mogelijkheden van het land- of tuinbouwbedrijf duidelijk in kaart zijn gebracht, kijkt de medewerker uit of er zich een gepaste vraag vanuit een welzijnsvoorziening aandient. Zodra dat het geval is, begeleidt Steunpunt Groene Zorg de eigenlijke opstart van de zorgboerderij. Ook voorzieningen die op zoek zijn naar een zorgboerderij, kunnen beroep doen op het Steunpunt Groene Zorg. Op basis van een aanmeldingsformulier, wordt gekeken of er een geschikte zorgboerderij is. Zo niet, wordt gezocht naar een nieuwe zorgboerderij. Naast deze praktische dienstverlening, wil het Steunpunt zich ook profileren als informatiecentrum rond zorgboerderijen. Met informatiesessies voor nieuw geïnteresseerden, een vormingsaanbod voor de actieve. En ook beleidsvoorbereiding behoort tot de taken. Wat cijfermateriaal Aan de expansie van zorgboerderijen in Vlaanderen komt voorlopig geen einde. Dat tonen de jaarcijfers 2009 van Steunpunt Groene Zorg aan. Het steunpunt telde het afgelopen jaar een toename van 75 zorgboerderijen. Die groei is voor het steunpunt een motiverende factor om nog meer in te zetten op goede garanties voor een kwaliteitsgerichte samenwerking tussen landbouwer en welzijnsvoorziening. Eind 2009 sloot Steunpunt Groene Zorg de teller af op 474 actieve zorgboerderijen in Vlaanderen. 87 procent daarvan zijn professionele land- en tuinbouwbedrijven. De overige 13 procent zijn initiatieven met aanverwante bedrijvigheden zoals paardenpensions, tuinaanleg en hobbylandbouw.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
5
Spreiding van de zorgboerderijen over de provincies
In 2009 kreeg Steunpunt Groene Zorg 860 aanvragen om een samenwerking met een zorgboerderij op te starten. Dit is een stijging met 40 procent tegenover 2008. 270 verschillende voorzieningen werkten samen met één of meer zorgboerderijen. Onder hun begeleiding vonden naar schatting 1.000 tot 1.200 zorgvragers in de loop van 2009 voor een kortere of langere periode de weg naar een zorgboerderij in Vlaanderen. Ongeveer 80 procent van de zorgboerderij overeenkomsten die afgesloten worden, verlopen met tussenkomst van het Steunpunt Groene Zorg. Waar het in aanvang vooral ging over aanvragen vanuit de sector personen met een handicap, en ook een aantal instellingen bijzondere jeugdzorg die structureel met zorgboerderijen werken voor hun time outs, is er een duidelijke verschuiving vast te stellen. Zowel vanuit psychiatrie, maar zeker vanuit onderwijs, is een grote groei merkbaar.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
6 Ook meer en meer ambulante diensten hebben de zorgboerderijen gevonden.
Waarin ligt het succes van de zorgboerderij? Omdat het gaat om een zeer specifieke vorm van ‘vermaatschappelijking van zorg’. De zorgvrager heeft niet het gevoel dat hij/zij in de hulpverlening zit. Voelt zich net beter, om activiteiten te kunnen/mogen buiten doen (letterlijk en figuurlijk). De zorg is ook echt op maat, er wordt gekeken wat de zorgvrager graag doet van activiteiten, hiervoor wordt de geschikte zorgboerderij gezocht, en de zorgboer(in) houdt in grote mate rekening met de zorgvrager bijv. door klusjes te laten liggen tot de dag dat zij komen, omdat ze ze goed kunnen of graag doen, … Voor veel zorgvragers is net de meerwaarde van de zorgboerderij dat ze in een ‘gewone omgeving’ bij gewone mensen terecht komen. Mensen met gezond boerenverstand dan nog. Zorgboer(inn)en zijn mensen die bereid zijn om een kwetsbare persoon een kans te bieden, los van de beperking die ze hebben, of wat hun verleden is. Dit gevoel van een kans te krijgen, is iets wat sommigen nodig hebben. Men wordt aangesproken op zijn/haar mogelijkheden, en als het goed verloopt, is er een bemoediging en waardering. Het specifieke van de zorgboerderij zit hem ook in de 1-1 relatie. Op de boerderij werkt men enkel samen met de zorgboer(in) en krijgt op die manier exclusieve aandacht en aansturing. Ook voor de zorgboerderij zelf is het een meerwaarde. De buitenwereld (voorzieningen, de zorgvrager (en diens familie) komt in contact met land- en tuinbouw. Zorgboerderij zijn, biedt ook een sociale meerwaarde aan het bedrijf. Door contacten met welzijnssector, leert de zorgboer)in) ook die wereld kennen. Maar het voornaamste wat vermeld wordt is de voldoening van de zorgvrager tevreden te zien, en iets te kunnen betekenen voor die persoon. Toekomst/knelpunten De vraag “is er nood aan zorgboerderijen?” moet niet gesteld. De groeiende vraag vanuit de welzijnssector, en zeker onderwijs/CLB’s bewijst het nut van deze vorm van opvang. Maar er zijn grenzen. Het aantal zorgboerderijen, kan misschien nog wel even groeien. Maar niet ieder land- of tuinbouwbedrijf zal zorgboerderij worden. De kleinschaligheid moet ook bewaakt blijven. De sterkte van de 1-1 begeleiding mag niet in het gedrang komen. Het Nederlandse model van zorgboerderijen, is totaal anders opgevat. Maar het sociaal zekerheidstelsel is daar wezenlijk anders dan in Vlaanderen. Zorgboerderijen zijn daar kleine zorginstellingen, met bijhorende vereisten naar opleiding, en een kwaliteitshandboek. De vergoeding van de zorgboerderij, komt vanuit het persoonlijke budget van de zorgvrager, vanuit welzijnshoek dus.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
7
Het Vlaamse systeem van financiering van de zorgboerderijen, nl. een premie per dag (en dus niet persoon) is niet rendabel voor een bedrijf, om zich meer te gaan toeleggen op zorg, en hun bedrijfsactiviteiten hiervoor te herorganiseren. De premie komt dan ook vanuit de hoek van landbouw, en niks van welzijn. De absurde situatie dat land- en tuinbouw meehelpen om een welzijnsprobleem op te lossen, maar zonder financiering vanuit die hoek zitten, wordt al een tijdje aangekaart. Eerste knelpunt in het zoeken naar middelen vanuit welzijn, stelt zich al bij de diverse doelgroepen waarmee zorgboerderijen werken. Ieder agentschap, die elk een specifieke werksector behartigen, zijn positief over de meerwaarde van zorgboerderijen, maar zien liefst hun middelen behouden. Het Steunpunt Groene Zorg, wil ook de diversiteit van doelgroepen behouden, en niet ingedeeld worden in één hokje. Er is ook een grote verscheidenheid tussen de diverse sectoren. De ene dienst kan al meer tijd vrijmaken om de zorgboer te gaan coachen in de opvang van de specifieke zorgvrager. Begeleid werken voor personen met een handicap is hier een zeer mooi voorbeeld van. De begeleider gaat de eerste keren mee naar de boerderij, om de taken aan te leren. Voor andere diensten is het niet haalbaar om (veel) tijd vrij te maken voor de opvolging van de zorgvrager op de zorgboerderij, wat de kwaliteit niet altijd ten goede komt. Dit heeft niet noodzakelijk te maken met het ontbreken van de wil om het goed te doen, maar de beperkte middelen die zij hebben als voorziening, en het grote aantal cliënten die zij moeten opvangen. Specifiek voor de sector bijzondere jeugdzorg hoeft het niet meer gezegd dat er daar plaatsproblemen zijn, en wachtlijsten. Oneigenlijk gebruik van zorgboerderijen loert achter het hoekje. Sociale diensten die nergens plaats vinden voor een bepaalde jongere, en proberen die te plaatsen op een zorgboerderij. Zorgboerderijen hebben zeker nut voor jongeren. Jammer genoeg worden de meeste jongeren aangemeld voor time out, als de situatie al vastgelopen is. Beter zou zijn, om zorgboerderijen vroeger in het zorgtraject in te schakelen, en meer preventief. De jongere even uit de situatie halen, voor het misloopt. Vanuit onderwijs zijn de ervaringen hier alvast positief. Het heeft bv. weinig zin een jongere eind mei nog naar een zorgboerderij te laten gaan, als het schooljaar toch al verloren is. Beter is hem eerder op het schooljaar, een tijdje, naar een zorgboerderij te laten gaan. Om rust te bieden, tijd te geven om eens na te denken, en hem dan te belonen, dat hij terug een kans krijgt op school. Ook mobiliteit is een belemmering in de werking. De meeste boerderijen zijn gelegen op het platteland, de meeste welzijnsvoorzieningen in de stedelijke gebieden. Daarenboven zijn de mogelijkheden van het openbaar vervoer op het platteland verre van ideaal. Als een zorgvrager 1,5 uur onderweg is met de bus, 2 keer overstappen, om 10 km verder naar een zorgboerderij te gaan. Dan moet de motivatie al enorm zijn. Niet iedere zorgvrager kan gebracht worden door ouders of voorziening. De minder mobielencentrale is betalend, wat niet voor iedereen haalbaar is om te financieren. In het debat van de financiering van de land- en tuinbouw, is het bijzonder jammer dat de Europese middelen voor de zorgboerderijen in 2007 eenzijdig afgeschaft zijn. Het is bijzonder lovenswaardig dat het Vlaamse ministerie landbouw, deze kost op dat moment volledig op zich genomen heeft. Zodat de premie voor de zorgboerderijen nooit in het gedrang geweest zijn. Het debat rond de Europese middelen hiervoor kan hopelijk binnenkort heropend worden. Ook de financiering van het Steunpunt Groene Zorg is een pijnpunt. De eerste 3 jaren was er de ondersteuning vanuit Cera. Daarna hebben de provinciebesturen hun verantwoordelijkheid genomen door voor de financiering van de provinciale dienstverlening te zorgen. Gezien het grote aantal aanvragen, zal een halftijdse kracht per provincie niet lang houdbaar zijn. Hier wordt ook gekeken naar het ministerie Welzijn, om met middelen over de brug te komen en zo de dienstverlening te kunnen behouden. Het grote aantal vragen die gesteld worden via het Steunpunt bewijzen hun nut. Ook hun taak als kwaliteitsbewaker is cruciaal in het geheel van de werking van de zorgboerderijen. Maar ook de algemene taken, zoals expertise, uitbouw, vorming, … moeten behouden blijven. Zorgboerderijen, zijn partners in welzijn!
ELS ROELOF is medewerker van Steunpunt Groene Zorg West-Vlaanderen. E:
[email protected] W: www.groenezorg.be
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
8
HET EUROPEES LANDBOUWMODEL: MEER DAN DE MOEITE WAARD De land- en tuinbouw in Vlaanderen is zich sinds een tiental jaar bewust geworden van het feit dat een maatschappelijk verantwoorde manier van produceren de enige weg is die in de toekomst kan bewandeld worden. Productiviteitstoename zonder dat men zich al teveel rekenschap moest geven van de gevolgen voor mens en milieu, zoals dat tot ver in de vorige eeuw de marsrichting was, is niet langer mogelijk. Terwijl de schaalvergroting zich doorzet, wordt er, mede ondersteund door het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds, de laatste jaren massaal geïnvesteerd in milieu, voedselveiligheid, alternatieve energie en dierenwelzijn. Er wordt niet langer meewarig gedaan over het afsluiten van beheersovereenkomsten om de natuur en het landschap te versterken op het platteland en om biologische landbouw te promoten. Landbouw probeert ten volle zijn multifunctionele rol te vervullen. Hoevetoerisme en hoeveverkoop worden professioneel uitgebouwd en een interessante combinatie van welzijn en landbouw onder de vorm van zorgboerderijen wordt een gigantisch succes op enkele jaren tijd. Langs de andere kant is het Europees landbouwbeleid, sinds de Mc Sharry-hervorming in 1992 en de zogenaamde Mid-Term Review in 2003, sterk marktgericht geworden. De marktstabilisatiemechanismen zoals prijsondersteuning en interventie die jarenlang zo kenmerkend zijn geweest voor het Europees landbouwbeleid zijn grotendeels overboord gegooid. De afbouw van de prijszekerheid creëert grotere marktschommelingen, een verhoogde bedrijfskwetsbaarheid en leidt dan ook vaak naar een verminderd inkomen. Dit is hoofdzakelijk gebeurd onder druk van de handelsbesprekingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). De Europese landbouwsector zit daardoor voor een stuk tussen hamer en aambeeld. In Europa wordt de land- en tuinbouwer geconfronteerd met tal van eisen op het vlak van milieu, landschap, voedselveiligheid en dierenwelzijn, die in andere delen van de wereld niet of veel minder spelen. De manier waarop en de omgeving waarin voedsel wordt geproduceerd is vooral een bekommernis van de Europese consument. Bekend zijn de ban in Europa van hormonenvlees, van de zogenaamde ‘chloorkippen’ en van de meeste ggo-gewassen. Ook op het vlak van dierenwelzijn is Europa voorloper in
vergelijking met andere delen van de wereld. In een open economie betekent dit dat met ongelijke wapens wordt gestreden. Het is het goed recht van de Europese burger om extra eisen te stellen aan de manier waarop zijn voedsel wordt geproduceerd, maar dit betekent een meerkost voor de eigen Europese boeren in vergelijking met hun concurrenten van elders. Een meerkost die zich niet vertaalt in een hogere prijs, noch in een grotere bereidheid van de consument om meer te betalen. Sinds de Tweede Wereldoorlog blijft het aandeel voor voedingsproducten in het gezinsbudget immers continu dalen. Het is echter evenzeer een opdracht van de Europese landbouw om met haar intensieve maar duurzame productiemethoden een belangrijke bijdrage te leveren aan de noodzakelijke stijging van de voedselproductie ten gevolge van de sterk stijgende wereldbevolking de komende decennia. Op dit moment worden de eerste voorstellen op tafel gelegd voor een nieuw Europees landbouwbeleid na 2013. Vraag is of Europa vanaf 2014 nog voldoende financiële middelen zal willen vrijmaken om het ‘Europees landbouwmodel’ te verdedigen. Dat ‘Europees landbouwmodel’ is in vergelijking met de rest van de wereld uniek: - ten eerste, omdat de Europese landbouw nog steeds overwegend bestaat uit bedrijven met een familiale dimensie, -
ten tweede, omdat het Europees landbouwmodel aandacht heeft voor de manier waarop land- en tuinbouwproducten worden geproduceerd,
-
en ten derde, omdat het Europees landbouwmodel rekening houdt met de omgeving en het landschap waarin die landen tuinbouwproducten worden geproduceerd.
Bovendien voert Europa een politiek waarbij ervoor wordt gepleit land- en tuinbouw over gans het grondgebied, ook in de meer onherbergzame gebieden, te behouden. Dit gebeurt ondermeer via de
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
9 zogenaamde tweede pijler van het Europees landbouwbeleid, het plattelandsontwikkelingsbeleid. Ook heeft Europa steeds meer aandacht voor de gevolgen van het Europees landbouwbeleid voor de landen in ontwikkeling. Vandaar dat de handelsverstorende exportsubsidies drastisch zijn afgebouwd en dat het streefdoel is ze te herleiden tot nul in 2013. Het ‘Europees landbouwmodel’ komt het scherpst tot uiting wanneer het vergeleken wordt met de manier waarop de landbouw zich voordoet in de Verenigde Staten. Daar zijn mastodontbedrijven schering en inslag. Zo wordt er reeds op heel wat melkveebedrijven, in een ploegensysteem, dag en nacht gemolken. Daarnaast wordt de maatschappelijke focus in de Verenigde Staten vooral gelegd op het eindproduct. Dat moet veilig en kwaliteitsvol zijn. Er worden daarentegen weinig maatschappelijke bekommernissen geuit omtrent de manier waarop dat eindproduct geproduceerd wordt. Zo is bijvoorbeeld het toedienen van hormonen in de vlees- en melkproductie toegelaten. Ook de aandacht voor het milieu en de omgeving waarin die landbouw wordt bedreven, is zeer gering. De regels om het milieu te beschermen tegen overbemesting staat er bijvoorbeeld nog in zijn kinderschoenen. Biobrandstoffen worden er in tegenstelling tot Europa vooral om strategische en geo-politieke redenen aangemoedigd en veel minder omwille van milieuoverwegingen. Momenteel warmt, zoals gezegd, iedereen zich op voor een discussie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2013, omdat dan de huidige financiering van dit beleid afloopt. De discussie over het hernieuwd landbouwbeleid zal daarom ook sterk bepaald worden door de discussies omtrent het totale budget van de Europese Unie. Dat budget lijkt op dit moment alvast onvoldoende om een aantal nieuwe taken, die in het kader van het Verdrag van Lissabon aan Europa zijn toegewezen waar te maken. Er zijn twee sporen om hieraan te verhelpen. Ten eerste, de meest noodzakelijke maar wellicht de minst politiek haalbare, de verhoging van het totaal Europees budget. Ten tweede, het verschuiven van middelen voor de nieuwe uitdagingen binnen de bestaande begrotingskaders. Komt men beleidsmatig uit bij dit tweede spoor dan zal de land- en tuinbouw ongetwijfeld sterk in het vizier komen. Nog steeds zo’n 40 % van de Europese middelen worden ingezet voor het landbouwbeleid. Dit is relatief gezien hoog, maar in feite zeer beperkt, want minder
dan 1% van het bruto binnenlands product van de Unie. De grote uitdaging voor de komende maanden is dan ook of we met zijn allen in Europa bereid zullen blijven om voldoende te blijven investeren in een leefbare landbouw die aandacht heeft voor de manier waarop ons voedsel wordt geproduceerd, voor de omgeving waarin dit gebeurt en voor gevolgen van de manier waarop we onze productie organiseren voor andere delen van de wereld, in het bijzonder de ontwikkelingslanden. Voor ons is het ‘Europees landbouwmodel’ alvast meer dan de moeite waard om voor te vechten.
JORIS RELAES is kabinetschef landbouw van Vlaams minister-president Kris Peeters. FRANS COUSSEMENT is adviseur landbouw van Vlaams minister-president Kris Peeters en SOPHIE DEWISPELAERE is raadgever algemeen beleid en landbouw van eerste minister Yves Leterme.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
10
LANDBOUWBELEID: EEN OVERZICHT Overal ter wereld voeren overheden landbouwbeleid. Drie universele doelstellingen kunnen onderscheiden worden: 1. Te allen tijde voedselzekerheid garanderen; 2. Inspelen op maatschappelijke eisen en verwachtingen; 3. Aan een redelijke prijs voor de consument. Voedsel is energie voor de mensen. Zonder voldoende voedsel valt de ontwikkeling van een samenleving stil. Om te allen tijde voedselzekerheid te garanderen, ongeacht de omstandigheden, is een zekere mate van zelfvoorziening onontbeerlijk. De landbouw is daarnaast de motor van ontwikkeling en het kloppende hart van het platteland. Ze draagt op een duurzame manier zorg voor de elementen waarmee ze moet werken. De beroepsfierheid brengt een brede waaier aan de beste producten voort. De samenleving erkent dit, maar heeft zelf ook specifieke verwachtingen en eisen. Dus stuurt ze de landbouw in bepaalde richtingen. De overheid versterkt en ondersteunt deze specifieke invulling van de landbouwactiviteit. De productie van voldoende voedsel en het inspelen op de maatschappelijke verwachtingen moet gebeuren op een efficiënte manier en dus aan een redelijke prijs. Daarom stuurt en stimuleert de overheid het streven naar efficiëntie. Deze doelstellingen kunnen enkel gerealiseerd worden als rekening gehouden wordt met twee belangrijke randvoorwaarden: -
De landbouwsector is een economische sector met specifieke eigenschappen; Landbouwers moeten een leefbaar inkomen kunnen realiseren.
De landbouwsector heeft enkele specifieke kenmerken. Ze maakt gebruik van de natuurlijke omstandigheden die sterk verschillen van streek tot streek. Ze is onderhevig aan de grillen van de natuur, zowel wat klimaat en weersomstandigheden betreft, als wat de impact van ziekten en plagen betreft. Daarnaast is de landbouwmarkt van nature onstabiel wat de landbouwer sterk kan bedreigen omdat hij als zwakste schakel in de keten tussen hamer en aambeeld terechtkomt en door de eigenheid van de cyclische landbouwproductie en de economie van het landbouwbedrijf weinig ruimte heeft om marktschokken op te vangen. De landbouw wordt gedragen door mensen met liefde voor de stiel. Maar zoals overal gaat liefde door de maag. Als er geen brood op de plank komt, vergaat zelfs de grootste liefde. Daarom kan de landbouw maar duurzaam ontwikkelen en zijn maatschappelijke doelstellingen invullen als de landbouwer er een leefbaar inkomen uit kan puren. De basis van een verantwoord en evenwichtig landbouwbeleid ligt hem dus in het verzoenen van de belangen van beide zijden van de markt door een redelijk inkomen aan de landbouwers te garanderen en redelijke prijzen aan de consument. Enkel zo kan de doelstelling van het landbouwbeleid gerealiseerd worden, die erin bestaat voedselzekerheid te garanderen aan de bevolking met respect voor de maatschappelijke eisen en verwachtingen. Maar het nastreven van deze evenwichtige verhouding tussen producent en consument is slechts een noodzakelijke maar geen voldoende basis. Het sluitstuk is de noodzakelijke erkenning van de eigenheid van de landbouwsector waarop moet ingespeeld worden. Dit wordt treffend samengevat in onderstaande figuur.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
11
Landbouwbeleid is er dus niet om louter het belang van de boer te dienen, maar gaat bovenal over het invullen van het maatschappelijk belang, met name de beschikbaarheid van voldoende, kwalitatief en veilig voedsel dat geproduceerd wordt met respect voor milieu en dier op een leefbaar platteland. De eigenheid van de sector en de daaraan gekoppelde marktimperfectie maken dit doel op louter markteconomische basis moeilijk haalbaar. De overheid heeft vele instrumenten ter beschikking om het maatschappelijk belang in te vullen. Vier onderscheiden instrumenten worden gebruikt om de doelstellingen van het landbouwbeleid te realiseren: 1. Marktcorrigerende maatregelen Om het falen of tekortschieten van de vrije markt in het garanderen van voedselzekerheid door een correcte prijszetting gericht te corrigeren: invoerheffingen, samenwerkingsverbanden, kwaliteits- en promotiebeleid,… 2. Directe overheidstussenkomst Marktcorrigerend optreden heeft zijn beperkingen waardoor een deel van de meerkost van het nastreven van de doelstellingen van het landbouwbeleid nog steeds niet door de markt vergoed wordt. Daarom is een directe overheidstussenkomst bij de producent noodzakelijk om zijn bedrijfsvoering finaal rendabel te maken: bedrijfstoeslagrechten. 3. Stabiliserend beleid Rendabiliteit op lange termijn kan maar gegarandeerd worden als de inherente instabiliteit van de landbouwmarkt door hetzij het inelastische karakter ervan of de nefaste natuurlijke invloeden kan opgevangen worden door stabiliserend beleid: strategisch voorraadbeheer, verzekeringssystemen, termijnmarkten,… 4. Stimulerend beleid Het laten spelen van de gecorrigeerde markt biedt een voldoende stimulans om continu te blijven streven naar efficiëntieverbetering. De overheid kan de noodzakelijke investeringen bijkomend versterken of gericht sturen naar een specifieke doelstelling via een stimulerend investeringsbeleid. Een mix van deze instrumenten is noodzakelijk om de doelstellingen van het landbouwbeleid te omvatten. Ook de EU erkent de noodzaak aan een sterk landbouwbeleid. Het Verdrag van Rome (1958) bepaalde de doelstellingen voor een gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Ze zijn integraal overgenomen in het Verdrag van Lissabon (2009): a) de productiviteit van de landbouw doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te verzekeren; b) aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard verzekeren, met name door de verhoging van het
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
12
c) d) e)
hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn; de markten stabiliseren; de voorziening veilig stellen; redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers verzekeren.
Daarnaast stelt de Europese burger hoge eisen aan de Europese boeren. Daarenboven verkiest Europa een vorm van familiale landbouw die over het ganse Europese grondgebied is ingebed. Deze elementen zorgen ervoor dat de kostprijs voor landbouwproductie in Europa doorgaans hoger ligt dan de prijzen op de wereldmarkt. De instrumenten waarmee de EU deze kostprijs probeert te compenseren om zo de doelstelling van het GLB te realiseren, zijn door de jaren heen sterk veranderd. Aanvankelijk werd een systeem opgezet van minimumprijzen ondersteund door interventie, invoerheffingen en exportsubsidies. De EU voerde een twee prijzenbeleid met een eigen Europese prijs, los van de wereldmarkt. De hogere prijs stimuleerde de productie. De EU werd snel zelfvoorzienend. Uiteindelijk resulteerde het systeem in tot de verbeelding sprekende overschotten die echter handen vol geld kostten. Daarnaast werden deze overschotten met exportsubsidies op de wereldmarkt afgezet waardoor ze de normale handelsstromen sterk verstoorden en de ontwikkeling van de landbouw in andere delen van de wereld in de weg stonden. Onder interne en externe druk moest dit systeem dus geleidelijk aan omgevormd worden. Europa koos er voor de wereldmarktprijs als referentie te hanteren. Het twee prijzenbeleid werd vanaf 1992 geleidelijk omgevormd tot een één prijssysteem. De boeren krijgen zo voeling met de markt en kunnen er hun productie op afstemmen, zowel naar hoeveelheid als naar type productie. Om de hogere kostprijs te blijven compenseren, ontvangen de boeren nu een directe tussenkomst van de overheid. Daarnaast focust het landbouwbeleid niet alleen meer op productiviteit, maar heeft ze ook andere doelstellingen opgenomen om in te spelen op maatschappelijke verwachtingen: zorg voor milieu en natuur, met ondermeer de vraag tot het behoud van biodiversiteit, behoud van kwaliteit van bodem, water, lucht,… Zorg om het klimaat, aandacht voor dierenwelzijn, de vraag naar kwaliteitsvolle producten en kwaliteitsborging doorheen het productieproces,… Het zijn allemaal elementen die steeds nadrukkelijk in het GLB zijn opgenomen sinds de opeenvolgende hervormingen vanaf 1992. De doelstellingen zijn dus gebleven maar ze worden in het huidige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie op een meer markt- en maatschappijgerichte manier ingevuld. De uitdaging voor de toekomst is een werkbaar evenwicht te vinden tussen de maatschappelijke uitdagingen en de economische mogelijkheden.
PIETER VERHELST is adviseur ‘Europees en internationaal beleid’ op de studiedienst van de Boerenbond en tevens actief binnen CD&V Deerlijk. E:
[email protected]
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
13
LANDBOUW IN AGRARISCH GEBIED?NATUURLIJK! Het is ergerlijk, die nieuwe trend, de trend waarbij actiecomités te pas en te onpas uit de grond rijzen, met slechts één doel: elk vooruitstrevend initiatief proberen de kop in te drukken. Het is een verschijnsel dat niet alleen voorkomt bij de discussie over de Lange Wapper, maar ook vaak bij vergunningsaanvragen door landbouwbedrijven, en zeer vaak wanneer het woord ‘mestverwerkingsinstallatie’ de kop opsteekt. Actiecomités lijden dikwijls aan het NIMBY-syndroom (not in my backyard), of erger nog, ze hanteren maar al te vaak het BANANA-principe (build absolutely nothing anywhere near anybody). Zwarte vlaggen alom, de kranten vol en liefst ook even op televisie als het kan, overal propagandataal; opzwepen dat volk! Men heeft immers veel handtekeningen nodig voor de petitie!
wanneer de bedrijfsvoering dat vereist, snel kunnen handelen naargelang de vraag van de consument. De consument die bovendien bij de boer in de straat woont, de consument die goedkoop en veilig voedsel wil van eigen bodem, de consument die zich aansluit bij het actiecomité en de petitie ondertekent, de consument die moet weten wat hij wil…
De petitie, die dan ondertekent kan worden door iedereen die maar wil, of eigenlijk niet wil, maar dat toch maar doet omdat de buurman het komt vragen, iedereen in de straat heeft al getekend dus… “En de kindjes, zijn ze nog niet thuis van school? Roep ze even, zij kunnen toch ook al een krabbel zetten.”
Het is onaanvaardbaar dat landbouwprojecten, groot of klein, in agrarisch of landschappelijk waardevol agrarisch gebied, gecontesteerd worden omwille van geur- en andere hinder wanneer ze rekening houden met de VLAREMwetgeving. Het bestaansrecht van actiecomités en het misbruik van niet-representatieve petities die ervoor zorgen dat dergelijke projecten op de lange baan dreigen te worden geschoven, moet men in vraag durven stellen. Om te voorkomen dat betrokken bedrijven in een langdurige onzekere situatie terecht komen, dringen spoedprocedures zich in deze op.
Wat moet een burgervader in godsnaam beginnen met zoveel handtekeningen, van zijn dorp, van zijn inwoners, zijn stemmen… Wanneer landbouwers een vergunningsaanvraag indienen om een landbouwactiviteit uit te oefenen in agrarisch of landschappelijk waardevol agrarisch gebied, en daarbij rekening houden met de VLAREMwetgeving, wat is dan het probleem? We moeten schrijnend vaststellen dat het probleem vaak schuilt in de aanwezigheid van plattelandsbewoners, die in agrarisch gebied wonen maar eigenlijk geen voeling hebben met de hedendaagse land- en tuinbouw. Oei, raken we hier een gevoelige snaar? Natuurlijk heeft iedereen het recht om zich in agrarisch gebied te vestigen, mensen die de drukte van de stad willen ontvluchten moeten toch ergens terecht kunnen. Men schrikt zich echter een hoedje wanneer men een tractor met aanhangwagen langsheen de voordeur ziet passeren, en een vrachtwagen!? Waar zijn paard en kar toch gebleven? Sympathie voor paard en kar, een mesthoop temidden de koer, met een haan erop als het kan, het is sympathie voor het verleden, daar is de hedendaagse land- en tuinbouw niet mee gebaat!
GUY VAN DE PERRE is varkenshouder en voorzitter van JONGCD&V Kasterlee. Hij is tevens secretaris van Bio-Kempen CVBA (mestverwerkingscoöperatie). E:
[email protected]
Meer dan ooit moeten de landbouwers van vandaag kunnen ondernemen, snel kunnen inspelen op nieuwe markten, uitbreiden
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
14
“HARD WERKEN IS VAAK NIET MEER GENOEG” BOEREN EN TUINDERS IN SOCIALE NOOD Boeren en tuinders lijden al eeuwen een geïsoleerd bestaan als ondernemer op het platteland. Met veel passie en inzet proberen ze een eerlijk inkomen te verdienen door de productie van lekker en gezond voedsel of grondstoffen voor de nijverheid. De vorige generatie kon met hard werken de meeste doelstellingen halen. Het beleid had de mogelijkheid om prijzen te stabiliseren, zodat ondernemers realiseerden wat ze op voorhand hadden verwacht. De maatschappij heeft tegenwoordig echter met allerlei bijkomende regels steeds meer impact op het lot van boeren en tuinders.
“Wat boeren en tuinders vandaag in zich moeten hebben om succesvol te zijn, geraakt niet meer in één hoofd” Naast de historische arbeidsinzet, is ook een efficiënte arbeidsorganisatie nodig. Technisch moeten de bedrijven tot de top van de markt horen om met de dalende prijzen hun financiële verplichtingen na te komen. Het financieel inzicht moet alle conjunctuurschommelingen voorzien. Grotere bedrijven moeten met een volwaardig hrm-beleid hun personeel motiveren en opvolgen. En moderne sociale relaties binnen en buiten het gezin vragen een rollenpatroon, dat niet aangepast is aan de historische leefwereld van deze individuele ondernemer. Dat er zoveel verwacht wordt van een ondernemer, is geen probleem voor zover hij in staat is om bepaalde gebreken in zijn competenties binnen te halen vanuit de bestaande adviesinstanties. Tot 2007 dachten we dat 80 procent van de bedrijven voldoende verdienden om een stukje van hun bedrijfsresultaat te besteden aan externe ondersteuning. Reeds in 2006 nam toenmalig minister van Landbouw Yves Leterme de nodige stappen om een hulporganisatie op te richten voor boeren en tuinders in moeilijkheden, die niet hun weg vinden binnen het bestaande beleid. Cera heeft het idee van bij oorsprong ondersteund door ook de psychosociale aspecten van bedrijven in nood op de kaart te zetten. Reeds in 2007 engageerden de belangrijkste landbouworganisaties Boerenbond, KVLV-agra en het Algemeen Boerensyndicaat zich om deze hulporganisatie op te richten onder de naam vzw Boeren op een Kruispunt.
Er is meer nood dan verwacht Door de grondstoffencrisis, de energiecrisis en de zuivelcrisis na 2007 zijn echter grote verliezen gemaakt in verschillende landen tuinbouwsectoren. Enkele voorbeelden: een intensief veebedrijf van 1.500 ton betaalde tijdens de grondstoffencrisis 100 euro per ton extra. Dit resulteerde in een meerkost (zonder meeropbrengst) van 150.000 euro. Een tomatenbedrijf betaalde tijdens de energiecrisis 100.000 euro per hectare glastuinbouw extra om de teelt op temperatuur te houden. Een melkveebedrijf van 500.000 liter onderging door de zuivelcrisis een omzetdaling van 75.000 euro. Veel land- en tuinbouwers verloren door zoveel verliezen de moed om oplossingen te zoeken. Vzw Boeren op een Kruispunt erkent deze problemen en tracht samen met de betrokken ondernemers mee te denken naar oplossingen. In eerste instantie wordt een duidelijke bedrijfsfoto gemaakt. De uitdagingen van het bedrijf worden getoetst aan de aanwezige mogelijkheden en verwachtingen van de bedrijfsleider en zijn gezin. Vooraleer voorstellen te doen rond mogelijk oplossingen vragen we de boeren en tuinders om het bestaande netwerk van adviesverleners en diensten te heractiveren. In een aantal gevallen voelen adviesvragers zich geïsoleerd in hun lot. Veel boeren en tuinders denken nog steeds dat de bovenbeschreven tegenslagen “alleen op hun bedrijf” zo’n gevolgen hebben gehad. Sommigen durven hun bestaande adviseurs niet meer consulteren of hebben zelfs niet meer de moed om zich te informeren bij hun (nochtans goed georganiseerde) landbouworganisaties. In die gevallen gaat vzw Boeren op een Kruispunt zelf op zoek naar oplossingen binnen de mogelijkheden van het bedrijf en het gezin. We hebben hierbij oog voor alle mogelijke psychosociale en bedrijfsmatige gevolgen, die uit zo’n probleemsituatie kunnen voortvloeien.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
15 Cruciaal in alle hulpverlening naar bedrijven in nood is het besef dat niet alle maatschappelijke verwachtingen kunnen gerealiseerd worden door de individuele ondernemer. Zolang deze maatschappelijk opgelegde eisen niet menselijker worden gemaakt, zal de ondernemer zelf een toekomst moeten kiezen, die aangepast is aan zijn persoonlijk intellectuele, technische, financiële en sociale mogelijkheden.
Vlaanderen heeft meer oplossingen dan problemen Vzw Boeren op een Kruispunt neemt dagdagelijks de problemen van boeren en tuinders ter harte, met respect voor de individuele boer en tuinder. Soms moeten we hierbij mensen duidelijk maken dat het eenvoudiger is om verwachtingen bij te stellen aan de mogelijkheden dan andersom. “Draaglast in evenwicht brengen met de draagkracht” houdt rekening met alle technische, financiële, maar ook sociale aspecten van het ondernemersbestaan. De maatschappij geraakt vervreemd van het boerenleven en de boeren in nood zijn dikwijls vervreemd van hun omgeving. Heel dikwijls moeten we de problemen van boeren zien te vertalen richting beleid en de bestaande oplossingen richting adviesvragers. Daarom doet vzw Boeren op een Kruispunt een oproep naar alle lezers om terug oog te hebben voor de zorgen van ‘hun’ boer en tuinder, de voedselproducenten voor ‘hun’ kinderen. Iedere Vlaming is in eerste, tweede of derde generatie afkomstig van een boer of tuinder. Veel Vlamingen wonen op het platteland tussen de boeren en tuinders. “Mochten meer plattelandsbewoners zich daadwerkelijk bekommeren voor de zorgen van hun familie, hun buurman of hun collega, dan zou vzw Boeren op een Kruispunt niet nodig zijn. In afwachting dat deze solidariteit terug aan belang zou winnen, kunnen boeren en tuinders in nood rekenen op de discrete hulp van vzw Boeren op een Kruispunt”. We danken onze minister van Landbouw, Kris Peeters, voor de steun, die deze sociale dienstverlening mogelijk maakt.
RICCY FOCKE is coördinator van de vzw Boeren op een Kruispunt. E:
[email protected] W: http://www.boerenopeenkruispunt.be
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
16
RUILVERKAVELING, ZEGEN OF VLOEK? De landbouw snakt naar modernisering en rendabiliteit. De natuurverenigingen vrezen voor de impact op het landschap. In plattelandsgemeente Gooik zoekt men naar een oplossing voor deze tegenstelling. In 1990 telde Gooik nog meer dan 200 landbouwers. In 2010 zijn er daarvan nog 130 actief. Samen bewerken zij echter nog steeds dezelfde 75 procent van het Gooikse grondgebied: een duidelijke schaalvergroting van de bedrijven tekent zich af. Op initiatief van de landbouwraad lanceerden een dertigtal boeren zelf de aanvraag voor een ruilverkaveling. De VLM ziet in Gooik een geschikt gebied en start met de vooronderzoeken.
Hoe kan een ruilverkaveling de boer helpen? De crisis in de landbouwsector heeft dit jaar genoeg aangetoond dat elke cent telt op een landbouwersbedrijf. Het is duidelijk dat 2 percelen van 1 hectare bewerken meer tijd en geld kost dan 1 groter perceel van twee hectare. Hetzelfde geldt voor al te onregelmatig gevormde en moeilijk bereikbare perceelsvormen, elke loonwerker zal dat kunnen beamen. Akkers en weides worden ingrijpend herverdeeld en kunnen dichter bij de bedrijfszetel gebracht worden. De ruilverkaveling biedt de landbouw zo een hoger rendement, ademruimte voor het bedrijf en bijgevolg betere werkomstandigheden voor de landbouwersgezinnen. Om tijdens het lange planproces de violen te stemmen, loopt eveneens het Plattelandsproject Gooik. Dit project geeft kansen om verder te kijken dan alleen het grondgebied. Eerste ideeën zijn het ondersteunen van zonneboilers voor melkveebedrijven, vermarkten van hoeveproducten, hoevetoerisme en versterking van het merk Pajottenland. Ook De Paddenbroek en het boerderijenpatrimonium kunnen mee genieten van de budgetten voor plattelandsontwikkeling. De gemeente organiseerde samen met de VLM een infoavond. De massale opkomst toont aan dat het project leeft midden de mensen. De reacties op de infoavond maakten duidelijk dat een mogelijke ruilverkaveling in elk geval op de leest van Gooik zal moeten geschoeid zijn. Mensen zijn terecht bezorgd over de invloed van een ruilverkaveling op ons landschap. Wat met hagen en bomenrijen wanneer percelen worden samengevoegd? En wat met de mooie mozaïek van kleine perceeltjes? We willen onze parel geenszins op een kunstmatige manier herinrichten. Aandacht voor onze karakteristieke landschapselementen is cruciaal, net als respect voor de sentimentele waarde van een perceel voor de mens achter het bedrijf. Het is een illusie dat de ruilverkaveling de oorzaak is van een verdere schaalvergroting van de percelen. Die schaalvergroting komt er in elk geval, de ruilverkaveling betracht dit enkel ruimtelijk in goede banen te leiden. Ter compensatie brengt een ruilverkaveling ook tal van kansen inzake natuurwaarde: graanranden voor akkervogels, rietvelden, poelen, beekvalleien en erosiestroken. Ingrepen die momenteel moeizaam ingang vinden maar tijdens een ruilverkaveling eenvoudig kunnen ingepast worden. De klassieke paradox tussen ecologisten en landbouwers wordt door de kwestie intussen op de spits gedreven. Laat ons daarbij toch niet vergeten dat onze “land-schaps-bouwers” driekwart van ons grondgebied verzorgen. De schoonheid van ons zo bezongen landschap is voor een groot deel hun verdienste. Verschillende boeren vragen vandaag om te helpen bij het rendabeler maken van hun bedrijf door de ruilverkaveling. In individuele gesprekken blijkt een meerderheid voorstander van het project. Het beleid kan dan ook niet anders dan minstens het nut van een ruilverkaveling grondig te onderzoeken. Dat is wat momenteel gebeurt. Aandacht voor de invloed van een ruilverkaveling op de authenticiteit van ons landschap blijft daarbij uitermate belangrijk. Een kwaliteitsvolle landschapszorg kan echter enkel in de schoot van een economisch leefbaar bedrijf. De mogelijke uitvoering van een ruilverkaveling is gepland vanaf 2018. We nemen onze tijd, het debat is intussen open.
SIMON DE BOECK
(28) is CD&V-schepen van landbouw en leefmilieu in Gooik.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
17
INVESTEREN IN TALENTONTWIKKELING Een voorwaarde voor succesvolle arbeidsmigratie Elk talent telt, zeker in tijden van vergrijzing. Ook de vaardigheden van etnisch-culturele minderheden moeten maximaal erkend en ontwikkeld worden. Dat geldt voor hen die al jaren of decennia in ons land verblijven, maar ook voor nieuwkomers, die in België een nieuwe start trachten te nemen. Daarom wil het Minderhedenforum een aantal concrete aanbevelingen doen om ervoor te zorgen dat geen talent verloren gaat in de Vlaamse innovatie-economie van de toekomst. Ondanks de inspanningen van de verschillende overheden, de sociale partners en de etnisch-culturele minderheden zelf is de achterstelling op de arbeidsmarkt immers amper verkleind. De tewerkstelling van etnisch-culturele minderheden moet het speerpunt worden van een breed gedragen maatschappelijk project. Om het tij te keren, is een krachtig beleid nodig van gelijke onderwijskansen en een dito beleid van evenredige arbeidsdeelname. Zowel bij de federale, de Vlaamse als de lokale overheden. Daarbij moet het een belangrijk aandachtspunt zijn om nieuwkomers niet uit de boot te laten vallen. In het algemene tewerkstellingsbeleid was er het voorbije decennium namelijk onvoldoende aandacht voor specifieke situaties van werkzoekenden. Zo was er bij de uitwerking en toepassing van brede tewerkstellingsmaatregelen te weinig aandacht voor de positie van etnisch-culturele minderheden. Overheden moeten in de toekomst nagaan wat het effect is van algemene tewerkstellingsmaatregelen op minderheden, of ze nu Belg zijn of niet. Daarbij moet er ook aandacht gaan naar de kwaliteit en duurzaamheid van de uitgeoefende jobs. We hopen dat er bij de geplande hervorming van de tewerkstellingsmaatregelen voldoende aandacht zal zijn voor etnisch-culturele minderheden. We pleiten voor een betere afstemming tussen school en arbeidsmarkt. Maar ook een optimalisering van het opleidingsaanbod en van de loopbaanbegeleiding zijn nodig om minderheden beter te wapenen voor de arbeidsmarkt. Voor personen die naar ons land migreren is het bovendien cruciaal dat de overheid niet nalaat om reeds verworven competenties en kwalificaties te erkennen. Een gelijkschakeling van buitenlandse diploma’s of het certificeren van ervaring is daarvan het beste voorbeeld. Taalondersteuning De kennis van het Nederlands wordt steeds aangehaald
als dé reden waarom veel etnisch-culturele minderheden niet of moeilijk aan de bak komen. Soms is de kennis van het Nederlands een reëel probleem, soms worden mensen onterecht geweigerd omwille van te hoge of onduidelijke taaleisen. De overheid kan remediëren door een kwaliteitsvol en betaalbaar aanbod Nederlands als tweede taal (NT2) uit te bouwen. Werkgevers kunnen meer duidelijkheid verstrekken over het gevraagde taalniveau en kunnen meer gebruik maken van ondersteuningsmaatregelen. Nu houdt het aanbod NT2 nog te weinig rekening met de verschillende leerbehoeften van cursisten. Wat betreft werk moet er een aanbod zijn voor hooggeschoolden én laaggeschoolden, voor werkzoekenden en werknemers, en voor zelfstandige ondernemers. Eén van de tekortkomingen is dat opleidingen niet genoeg praktische meerwaarde voor de werkvloer bieden. De betaalbaarheid van opleidingen, bijvoorbeeld in universitaire talencentra, is een ander pijnpunt. De overheid moet werkgevers sensibiliseren over het belang van een taalbeleid in het bedrijf en een realistische kijk bieden op het proces van taalverwerving. Ook werkgevers moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Het gevraagde taalniveau in vacatures is vaak onduidelijk of niet in overeenstemming met de functie in kwestie. Om dit probleem op te lossen, vragen we dat werkgevers aangeven welke niveaus van Nederlands minimaal nodig zijn. Ze kunnen daarbij gebruik maken van de taalniveaus in het Europees referentiekader voor vreemde talen. Nog te weinig werkgevers maken gebruik van de VDAB-opleiding Nederlands op de Werkvloer. Nochtans is deze individuele coaching tijdens het werk de beste manier om het taalniveau van anderstaligen verder te ontwikkelen. Vooral bij kleine bedrijven is het aanbod onvoldoende bekend. Een grootschalige promotiecampagne dient gevoerd te worden. De Vlaamse overheid moet dan wel de
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
18 instructeurscapaciteit bij de VDAB vergroten en de bestaande wachtlijsten wegwerken.
overeenkomstig iemands competenties. Ervaringsbewijzen
Erkenning buitenlandse diploma’s Veel vrouwen en mannen die in het buitenland geschoold zijn, werken nu onder het niveau van hun kwalificaties en competenties. Hun diploma wordt immers niet altijd gelijkwaardig verklaard met een Vlaams diploma. Dat is een verkwisting van maatschappelijk kapitaal. De onthaalbureaus proberen inburgeraars naar best vermogen te ondersteunen bij de aanvraag van diplomagelijkschakeling en niveaubepalingen. Maar voor niet-inburgeraars en ex-inburgeraars is er geen ondersteuning voorzien. Dat is nog een lacune die liefst zo snel mogelijk opgevuld wordt. Naric Vlaanderen, de dienst van de Vlaamse overheid die instaat voor de erkenning van buitenlandse diploma’s van het hoger onderwijs, leverde reeds inspanningen om de erkenningsprocedure te versnellen. Naric zou wel de vooropgestelde termijnen moeten respecteren. Voor de betrokkenen blijft de procedure erg ondoorzichtig. Buitenlands geschoolden willen sneller uitsluitsel over de vraag of hun universitair diploma als gelijkwaardig verklaard wordt. Daarom moet Naric investeren in een online opvolgingssysteem, zodat de betrokkenen de ontwikkelingen van hun dossier via het internet kunnen opvolgen. Een bijkomend probleem is dat werkgevers de waarde van een Naric-certificaat onvoldoende inschatten. Vaak zijn ze niet op de hoogte van de strenge normen waaraan een officiële erkenning moet voldoen. Een gerichte sensibiliseringscampagne is daarom nodig. De vele vrouwen en mannen wiens diploma niet officieel erkend wordt, moeten aanspraak kunnen maken op een goede nazorg. Ten eerste dient Naric meer tekst en uitleg te geven bij een negatieve beslissing. Ten tweede moeten de betrokkenen snel een zicht krijgen op de erkenning van verworven competenties. Tot slot kan de VDAB er zoveel mogelijk over waken dat hooggeschoolden uit etnisch-culturele minderheden terechtkomen in jobs op een gepast niveau of tijdig naar een meer gepaste tewerkstelling kunnen doorstromen. Dat kan door de uitbouw van een educatief secundair inburgeringstraject voor mensen wiens diploma niet erkend is of die hun studies in het land van herkomst niet konden voltooien. Ook dient onderzocht te worden wat de mogelijkheden zijn om werk te combineren met aanvullende studies om op lange termijn een duurzame job te kunnen uitoefenen
Wie een beroep al doende geleerd heeft maar niet beschikt over een diploma kan een ervaringsbewijs behalen in een officieel testcentrum van de Vlaamse overheid. Tussen het begin van de maatregel in september 2006 en februari 2009 werden duizend ervaringsbewijzen voor 21 verschillende beroepen uitgereikt. De ervaringsbewijzen zijn een goed initiatief maar kampen nog met een aantal handicaps. Nog onvoldoende personen uit etnisch-culturele minderheden maken gebruik van de maatregel – van de uitgereikte ervaringsbewijzen ging 17 procent naar mensen met een niet-Europese achtergrond. Dat betekent nog een ondervertegenwoordiging tegenover hun aandeel in de populatie werkzoekenden. Ervaringsbewijzen zijn voorlopig slechts bruikbaar voor een handvol knelpuntberoepen. Ook voor jobs waar geen grote tekorten zijn, moeten ervaringsbewijzen uitgereikt worden. Tot slot heeft het weinig zin ervaringsbewijzen uit te reiken, als blijkt dat men daar op de arbeidsmarkt niets mee kan doen. Vandaag kennen nog te weinig werkgevers uit de privésector het ervaringsbewijs. Erger nog is het gesteld bij de overheid die het ervaringsbewijs als officieel attest in de praktijk nog niet erkent. De Vlaamse overheid keurde een lijst goed van 15 functies waarvoor op termijn een ervaringsbewijs mogelijk moet worden. Het Minderhedenforum vraagt dat de sociale partners het ervaringsbewijs bij de overheid zo snel mogelijk operationeel maken, en inspanningen leveren om ervaringsbewijzen meer bekendheid te geven in de privésector. Beroeps- en studiekeuze Een goede studie- en beroepskeuze is vandaag belangrijker dan ooit om gewapend op de arbeidsmarkt te verschijnen. Nieuwkomers of kinderen van asielzoekers komen, net als etnisch-culturele minderheden in het algemeen, te vaak terecht in studies en opleidingen die onvoldoende aansluiten bij hun talent of waar ze onvoldoende competenties kunnen opbouwen.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
19 Leren en werken Voor jongeren die niet tot hun 18de kunnen wachten om de stap naar de arbeidsmarkt te zetten, is een goed werkende combinatie van leren en werken essentieel. In de praktijk blijft de ongekwalificeerde uitstroom dramatisch en blijkt het voor jongeren in leer- werktrajecten bijzonder moeilijk om werk te vinden in het kader van hun opleiding. De knelpunten zijn talrijk: de bedrijven stellen geen stageplaatsen beschikbaar aan de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (CDO), de centra zelf hebben te weinig zicht op de arbeidsmarkt, teveel leerlingen zijn gedemotiveerd omdat ze verkeerd zijn doorverwezen of de kwaliteit van de werkervaring ondermaats is. Het Minderhedenforum vraagt dat de Vlaamse overheid streng toekijkt op de uitvoering van het decreet leren en werken.
Nederlands voor anderstaligen te lang. Daarom zou de VDAB het aanbod Nederlands op de opleidingsvloer moeten uitbreiden, zodat werkzoekenden Nederlands kunnen leren tijdens en naast de opleiding. Tot slot kan de VDAB tegemoet komen aan de vraag voor specifieke opleidingen voor hooggeschoolden zonder gelijkwaardig diploma. Bovenstaande is slechts een greep uit de aanbevelingen die het Minderhedenforum doet om ervoor te zorgen dat de talenten en vaardigheden van etnisch-culturele minderheden erkend en ontwikkeld worden op de arbeidsmarkt. De volledige opsomming is terug te vinden in een nieuwe editie van de publicatie ‘Meer en Beter Werk’, waarbij o.a. het belang van een non-discriminatiebeleid, het invoeren van diversiteitsplannen en arbeidsbemiddeling aan bod komen.
Opleiding van werknemers Het ontwikkelen van talent is de kern van het competentiebeleid in bedrijven. Organisaties en ondernemingen erkennen steeds meer dat dit behoort tot hun verantwoordelijkheid. Toch investeren nog te weinig bedrijven in de competenties van hun werknemers. De Vlaamse bedrijven besteden minder dan 1 procent van de loonmassa aan de opleiding van werknemers. Slechts 30 % van de werknemers namen in 2006 deel aan voortgezette beroepsopleidingen. Het Minderhedenforum vraagt dat de middelen voor opleiding van werkenden beter worden gefocust. Te weinig laag- en middengeschoolden scholen zich momenteel bij.
ESTHER SANTOYO is beleidsmedewerker tewerkstelling en NAIMA CHARKAOUI is directeur van het Minderhedenforum. E:
[email protected] W: www.minderhedenforum.be
Opleidingen op de werkvloer zijn een goedkoop en efficiënt instrument om een competentiebeleid vorm te geven. Zo kunnen werkgevers gebruik maken van verschillende opleidingsstimulansen zoals sectorale opleidingsfondsen en de KMO-portefeuille. En werknemers krijgen de kans om hun kennis al werkend te vervolmaken en competenties te ontwikkelen. Ondanks deze voordelen is de opleiding op de werkvloer nog niet erg ingeburgerd. Er is dringend nood aan een systematische monitoring van opleidingen in bedrijven met aandacht voor het bereik van etnisch-culturele minderheden. VDAB-beroepsopleiding De VDAB biedt werkzoekenden de mogelijkheid zich om of bij te scholen. Werkzoekenden hebben intussen de keuze uit een ruim aanbod aan opleidingen. Toch zijn er een aantal knelpunten. Zo hebben een aantal laagdrempelige opleidingen wachttijden tot één jaar. Voor snelle leerlingen duren de schakelpakketten
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
20
NOOD AAN DUURZAAM MIGRATIEBELEID Sinds 2003 heeft het Centrum de wettelijke opdracht om ‘te waken over het respect van de grondrechten van de vreemdelingen’ en ‘de overheid te informeren over de aard en de grootte van de migratiestromen’. In een democratie hoort een afweging tussen het belang van de Staat en de rechten van het individu – ook die van vreemdelingen - het resultaat te zijn van een politiek én publiek debat. Vandaag is de ondertoon van dit debat te vaak dat we
migratiebeleid moet een duidelijke visie en heldere
migratie gewoon moeten vermijden. Maar net als ‘open
doelstellingen formuleren. Dit houdt een integratie in
grenzen’ is ook nulmigratie een holle slogan én een
met andere beleidsdoelstellingen rond onder meer
illusie. Ruim 20 procent van onze inwoners heeft
werk, huisvesting, onderwijs en vorming én een
vandaag ofwel niet de Belgische nationaliteit, of had die
afstemming van lokaal tot internationaal beleid, zeker
niet bij geboorte of heeft minstens één ouder die niet
tussen de federale overheid en de deelstaten.
als Belg geboren werd. Migratie is van alle tijden: van gisteren, vandaag én morgen. Migratie is bovendien
Net zoals een gelijkekansenbeleid de utopie koestert
een heel natuurlijk fenomeen, zoals kinderen krijgen dat
dat vrouwen en mannen ooit werkelijk gelijke rechten
ook is. Migratie vergt telkens opnieuw een investering
zullen hebben, zo ook mag een migratiebeleid een
wat integratie betreft, net zoals elk kind een investering
‘utopie’ koesteren. Die is: zo volledig mogelijk Artikel 13
vergt wat opvang, onderwijs, enzovoort betreft.
van de Universele Verklaring van de Rechten van de
Kinderen, migratie, vergrijzing, … zijn maatschappelijke
Mens realiseren; met name “Een ieder heeft het recht
fenomenen waarbij men niet de vraag stelt of men
zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven binnen de
‘voor’ of ‘tegen’ is, maar wel hoe men er verstandig en
grenzen van elke staat. Een ieder heeft het recht welk
toekomstgericht mee omgaat. Hoe kan men de
land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar
voordelen ervan maximaliseren en de nadelen
zijn land terug te keren.” We zijn niet naïef: dit is niet
minimaliseren door de migratie te managen? Er is met
voor
andere woorden nood aan een proactief beleid. En dat
grondrechten voor een oneigenlijk voordeel. De strijd
heeft België vandaag nog niet.
tegen misbruiken is méér dan terecht, maar mag niet
morgen,
én
soms
misbruiken
mensen
als verborgen agenda hebben om te strijden tegen Proactief migratiebeleid
migratie op zich.
Voor het Centrum moet een proactief migratiebeleid
In de tweede plaats een ‘rights based approach’: élk
uitgaan van een vierdubbele benadering: een ‘mission
beleid, en bij uitstek een migratiebeleid, moet de mens
based approach’; een ‘rights based approach’; een
en dus zijn grondrechten centraal stellen. Geen enkel
‘evidence based approach’ en een ‘tools based
recht is absoluut en in een democratie houdt het
approach’.
parlement toezicht op de wijze waarop de overheid deze rechten beperkt. Dat kan slechts mits duidelijke en
Vooreerst dus een ‘mission based approach’: een
legitieme doelstellingen, op basis van een goede
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
21 kennis van de context, mits een monitoring gebaseerd
een extra duwtje nodig is om de migrant aan te zetten
op goed cijfermateriaal en mits een strikte evaluatie.
zichzelf volop te ontplooien, in zijn/haar eigen belang én vanuit het welbegrepen eigenbelang van de
Een rechtenbenadering houdt in dat een toekomstige
samenleving als geheel.
economische migratie ook de sociale rechten van de migranten beschermt, net zoals dat in de jaren ‘60 via
Als vierde en laatste is een ‘tools based approach’
de bilaterale conventies gebeurde. Het Centrum vraagt
nodig:
daarom dat België de VN-conventie ter bescherming
uitvoeringsinstrumenten
van migrerende werknemers en hun gezinnen
DIMONA-systeem is een goede praktijk: daarin moet
ratificeert.
elke in- en uitdiensttreding van werknemers verklaard
een
migratiebeleid zal
zonder nooit
de
juiste
werken.
Het
worden, ongeacht of ze aan ons of aan een ander In de derde plaats een ‘evidence based approach’: elke
socialezekerheidsstelsel onderworpen zijn.
maatregel in het migratiebeleid moet vertrekken van zeer goede cijfergegevens over het fenomeen dat men
Een
wil bevorderen, in stand houden of juist wil tegengaan.
informatieverschaffing. Lissabon heeft een ‘one-stop-
De weg naar de hel is geplaveid met goede
shop’ voor alle met migratie gelieerde vragen en
voornemens: een beleid dat alleen maar gebaseerd is
voorzieningen. Dergelijk instrument zou in de Brusselse
op goede intenties is een non-beleid. Vandaag is er een
context
schrijnend gebrek aan cijfers, maar blijkbaar belet dat
migratiedynamiek, de overbevraging van de diensten,
niemand om nieuwe beleidsmaatregelen voor te
de autonomie van de 19 gemeenten , …
belangrijk
niet
uitvoeringsinstrument
misstaan
wegens
is
de
de
grote
stellen, soms nog voordat het effect van een voorgaande maatregel zelfs maar meetbaar is. Een
Zijn regularisatieoperaties een goed instrument? Er is
voorbeeld: de leeftijdsvoorwaarde (21 jaar) voor
aangetoond dat er speculatieve migraties gebeuren in
huwelijken van derdelanders met derdelanders werd
functie van op til zijnde regularisatiecampagnes, maar
ingevoerd zonder ook maar één instrument van
eveneens dat irreguliere arbeidsmarkten illegale
evaluatie. Wat de reële impact ervan is, kan niemand
arbeidskrachten aantrekken, en dat bij een regularisatie
zeggen, ook al omdat deze leeftijdsvoorwaarde niet
de plaatsen gedeeltelijk worden heringenomen door
geldt voor onderdanen van onder meer Marokko en
nieuwe
Turkije wegens de hoger vernoemde bilaterale
regularisatie is overigens sterker en duurzamer dan dat
akkoorden.
van de speculatieve regularisatiebewegingen. Daarom
illegale
arbeidskrachten.
Dit
effect
van
is de handhaving van het arbeidsrecht en het België heeft er alle belang bij om – net als Canada –
socialezekerheidsrecht van primordiaal belang voor elk
‘bezeten’ te zijn om te weten wat er van zijn migranten
land dat een geloofwaardig beleid wil voeren op vlak
terechtkomt. Dit vereist een longitudinale opvolging
van arbeid, migratie en sociale rechtvaardigheid. Uit
van migratietrajecten tot zelfs 25 jaar na aankomst, om
onderzoek naar een grote groep personen in onwettig
als land van aankomst precies in te schatten wat het
verblijf van éénzelfde nationaliteit bleek dat een
effect van het ontwikkelde migratie- én integratiebeleid
meerderheid van hen illegaal werkte en vaak meer dan
is. Deze opvolging is nodig om tijdig te ontdekken waar
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
22 veertig uur per week, zonder arbeidsovereenkomst. Roepen dat voortaan alleen nog de voordeur opengaat en elke achterdeur dicht blijft terwijl de garagepoort wijd open staat voor illegale, irreguliere en semi-legale arbeid en arbeidsmigratie is niet geloofwaardig. Illegale tewerkstelling
moet
veel
systematischer
en
doortastender worden aangepakt dan tot op vandaag het geval is. Maar tegelijkertijd moeten er betere garanties komen voor illegale arbeidskrachten om hun loon en bezittingen te kunnen recupereren én degelijke controles of het niet om mensenhandel gaat vooraleer zij worden uitgewezen.
Duurzaam migratiebeleid Tot besluit: het Centrum pleit voor een ruim politiek én publiek debat om te komen tot wat we een ‘duurzaam’ migratiebeleid
noemen.
Een
migratiebeleid
dat
rekening houdt met de legitieme belangen van àlle actoren (de landen van herkomst, het land van aankomst, de migranten zélf). Een beleid ook dat rekening houdt met de legitieme belangen van de huidige én toekomstige generaties, en op geen enkele wijze roofbouw pleegt. De uitbouw van een dergelijk beleid heeft nood aan bijzonder goed overleg tussen de federale overheid, gewesten en gemeenschappen, met oog voor wat er zowel ‘daaronder’ als ‘daarboven’ gebeurt, op lokaal en op Europees vlak.
JOZEF DE WITTE is directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (Centrum). E:
[email protected]
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
23
EEN NIEUW OPVANGCENTRUM IN DE GEMEENTE? “Houding van burgemeester is barometer voor reacties van buurtbewoners” Een antwoord formuleren op de huidige opvangcrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid van regering en gemeenten. Op vraag van de federale overheid houdt het Rode Kruis al 20 jaar opvangcentra voor asielzoekers open. Het nieuwe opvangcentrum voor asielzoekers van Heusden-Zolder staat er nog verlaten bij wanneer verontruste buurtbewoners binnendruppelen. De volgende weken zal de klok rond gewerkt worden om het voormalige vakantiecentrum om te bouwen tot een plek waar 94 asielzoekers onderdak zullen krijgen. Het gemeentebestuur organiseert vanavond samen met Rode Kruis-Vlaanderen een infoavond. Buren, voor- en tegenstanders van het centrum, nemen plaats in de grote zaal op de eerste verdieping. “Wie zijn die asielzoekers? Wat komen ze hier doen?”, Hilde Van Gastel van Rode Kruis-Vlaanderen, begint haar betoog retorisch. Buurtbewoners luisteren argwanend naar hoe zij de werking van een opvangcentrum in kaart brengt en, hoewel velen onder hen misnoegd zijn omdat het centrum er zo snel komt, heerst er een serene sfeer. Dit is lang niet altijd het geval. “Bij de opstart van het Lintse opvangcentrum in 1991, barstte een heuse storm van protest los. De gemeente was absoluut niet gediend met de inplanting van het opvangcentrum in een residentiële buurt. De vijandigheid nam toen grillige vormen aan. Medewerkers werden bedreigd en het verdeelde de gemeente in 2 kampen.” Hilde herinnert zich levendig hoe veiligheidsagenten de infoavond in goede banen moesten leiden. De afgelopen 20 jaar opende Rode Kruis-Vlaanderen verschillende opvangcentra. Soms ging dat gepaard met hevig protest, dan weer bleef het verrassend rustig. Hoe komt dat? Hilde Van Gastel schetst een bondig kader: “De opvang van asielzoekers is een federale materie. De beslissingen hieromtrent worden dus genomen op een niveau dat de gemeentepolitiek overstijgt. Met andere woorden: wordt er een gebouw gevonden dat geschikt is voor de opvang van asielzoekers, dan beslist het federaal niveau of daar een opvangcentrum komt. Vervolgens wordt er gecommuniceerd met de betrokken gemeente en staan er gesprekken op het programma over het hoe en wat. Samen bekijken ze hoe de communicatie zal lopen en of er nog kan ingespeeld worden op specifieke noden van de buurt.” In die eerste fase stelt Rode Kruis-Vlaanderen vaak scepsis vast bij lokale politici. “Eenmaal rond de tafel voel je de angst. Wat begrijpelijk is”, vertelt Hilde. “Mensen willen houvast en dat moet ergens gevonden worden.” Volgens haar is het cruciaal die dan effectief te bieden. Hoe? “Als je kan uitleggen hoe een opvangcentrum werkt en de professionele context kunt toelichten, beseffen velen dat de impact aanvaardbaar zal zijn.” De uitdaging is om gemeentes te motiveren om verantwoordelijkheid te nemen voor processen die zich afspelen buiten de dorps-of stadsgrenzen. Dat is natuurlijk niet altijd een sinecure. Het kan ook anders. “Nog niet zo gek lang geleden zetten de burgemeesters van Alsemberg, Eeklo, Sint-Niklaas en Heusden-Zolder, maar ook vele anderen de schouders onder het project en stippelden een plaatselijk informatiebeleid uit. Daardoor konden ze de gemoederen bedaren. De houding van de burgemeester is een barometer voor de reacties van de buurtbewoners”, concludeert Hilde. “Elke burgemeester schuifelt op de stoel, wanneer het bericht komt dat er een opvangcentrum zal openen op het grondgebied van de gemeente. Ik deed dat ook.” CD&V-burgemeester Sonja Claes van Heusden-Zolder is eerlijk. “Toch kozen wij ervoor om deze kwestie positief te benaderen”. Al de betrokken gemeentediensten werden uitgebreid ingelicht. Deze houding resulteerde onder andere in een gedegen infoavond. Bovendien konden de buurtbewoners het opvangcentrum van Lint bezoeken. “Wij vinden het belangrijk om onze verantwoordelijkheid te nemen tegenover de asielzoekers, maar ook tegenover de buurt van het opvangcentrum”, vertelt burgemeester Claes overtuigd. Daarom besliste de gemeente om kort op de bal te spelen met de bevolking door open te communiceren. “Vanuit die optiek was de opstart van het opvangcentrum van Heusden-Zolder, een schoolvoorbeeld”, klinkt het bij Rode Kruis-Vlaanderen. “In al de gemeenten, ook diegenen waar we een roerige start kenden, is er momenteel een correcte samenwerking.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
24 Het resultaat van een doorgedreven samenwerking op verschillende niveaus en met verschillende partijen”, voegt Hilde er nog aan toe.
Opvangcijfers Rode Kruis-Vlaanderen beheert 12 Vlaamse en 2 Brusselse opvangcentra. In 2009 ving de organisatie 3.856 asielzoekers op. Het merendeel was afkomstig uit Rusland, Irak en Afghanistan. Rode KruisVlaanderen verwelkomde 2.636 nieuwe asielzoekers en 2.478 verlieten de centra. Opvangcentrum Heusden-Zolder opende de deuren eind 2009. Op een petitie na, liep de inplanting rustig.
BRAM SEBRECHTS werkt voor het departement Opvang Asielzoekers van het Rode Kruis Vlaanderen. E:
[email protected]
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
25
ASIEL EN MIGRATIE Afdwingbaarheid en menselijkheid Het asiel- en migratiedebat staat reeds gedurende jaren hoog op de politieke agenda en het ziet er ook niet naar uit dat het snel zal verdwijnen. Het thema op zich is ook doorspekt van emoties, wat het zoeken naar oplossingen er ook niet eenvoudiger op maakt. Sinds 1974 geldt in ons land een stop op de arbeidsmigratie. De mogelijkheden om in ons land een langdurige verblijfsvergunning te bekomen, zijn dan ook beperkt. Er is het asielrecht, de gezinshereniging, het studentenvisum en in beperkte mate arbeidsmigratie. Nochtans komen elk jaar duizenden mensen zich in ons land vestigen. Een studie van de Koning Boudewijnstichting1 schat de jaarlijkse migratie naar ons land op boven de 70.000. Niettegenstaande een duidelijk juridisch kader dat de toegang tot ons grondgebied regelt, slaagt men er nauwelijks in om die wetgeving ook te doen naleven. Op de keeper beschouwd, is er weinig discussie over het asielrecht. Ons land verleent bescherming aan mensen die hun herkomstland ontvluchten om redenen van vervolging wegens hun ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of hun politieke overtuiging (conventie van Genève). Bij uitbreiding kunnen ook mensen die aan de voorwaarden van de Europese regeling inzake subsidiaire bescherming voldoen, in ons land verblijfsrecht verkrijgen. In ons land werden vorig jaar (2009) 17.186 asielaanvragen ingediend. Daar zijn ook de zgn. meervoudige aanvragen bijgeteld. Asielzoekers kunnen immers na een eerste afwijzing nieuwe elementen toevoegen aan hun dossier, waarna een nieuw onderzoek moet gebeuren (meervoudige aanvragen). 4.250 van dat totaal waren meervoudige aanvragen, waardoor het totaal van de nieuwe aanvragen dus 12.936 bedraagt. Vorig jaar werden echter 1.889 erkenningen van de vluchtelingenstatus toegekend en 418 toekenningen van de subsidiaire beschermingsstatus. Dat betekent dat slechts 2.307 aanvragers een verblijfsrecht verkregen in ons land. Dat is dus 13,4 % van het totaal aantal aanvragen. Aangezien het asielrecht één van de weinige kanalen is om verblijfsrecht in ons land te bekomen, wordt dit kanaal vaak ten onrechte door migranten gebruikt om zich hier te vestigen. In het verleden was het zo dat de asielprocedure bijzonder lang aansleepte. Mensen moesten vaak jaren wachten op een beslissing in hun dossier en raakten in die tijd ingeburgerd in onze samenleving. Bij een uiteindelijke beslissing is terugsturen naar het land van herkomst dan vaak onmogelijk geworden en zou het totaal inhumaan zijn. Voor die mensen moet een vorm van regularisatie mogelijk zijn. Sinds 2007 werd de asielprocedure een stuk korter gemaakt en heeft de asielzoeker vaak binnen de 8 maanden een definitieve uitspraak in zijn dossier. Deze wijziging aan de vreemdelingenwet heeft ook tot gevolg dat we de problemen van het verleden moesten oplossen, m.n. het grote aantal dossiers die gedurende jaren onbeantwoord waren gebleven door de asielinstanties of mensen die jaren op een definitieve beslissing in hun dossier moesten wachten en ondertussen ingeburgerd waren. Het is in het kader van deze problematiek dat de huidige regularisatiecampagne van de regering moet gezien worden. Het komt er hem nu op aan om voortaan een nieuwe weg in te slaan. Een korte efficiënte verwerking van de aanvragen met respect voor de rechtszekerheid werd door de wet van 15 september 2006 ingevoerd zodat voortaan het criterium van langdurige procedure als grond voor regularisatie niet meer van toepassing zou moeten zijn. Het is daarom onbegrijpelijk dat Europa en het Europees Hof van de Rechten van de Mens ons land verplicht heeft om elke toevoeging van nieuwe elementen ten gronde te onderzoeken (meervoudige aanvragen). We waren er in geslaagd om de procedure drastisch te verkorten (8 maanden), maar de mogelijkheid van de meervoudige aanvragen doet deze inspanningen grotendeels teniet. Bepaalde asielaanvragers – hierbij gesteund door diverse organisaties en advocaten – grijpen deze mogelijkheid aan om de procedure opnieuw te rekken. Dit feit ligt tevens aan de basis van 1
Koning Boudewijnstichting, februari 2008 : Belgische debatten voor een migratiebeleid, Facts en Figures.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
26 de overvolle asielcentra. De beslissing van de regering om na de derde aanvraag de materiële steun te schorsen, moet dan ook toegejuicht worden. Het valt alleen maar af te wachten of deze maatregel voldoende effect zal hebben en een daling van de meervoudige aanvragen teweeg zal brengen. Het is een cliché als een huis, maar een effectief uitwijsbeleid vormt nu eenmaal het sluitstuk van een humaan en aanvaardbaar asielbeleid. Wie niet onder de toepassing van de conventie van Genève valt of onder de subsidiaire beschermingsstatus, moet ook het land verlaten. Het is heel belangrijk dat ook bij uitwijzing de afgewezen asielzoekers zo goed mogelijk begeleid worden. Vandaar dat we vooral moeten inzetten op de vrijwillige terugkeer. In internationaal verband bestaan verschillende programma’s die vreemdelingen bij hun terugkeer naar het thuisland begeleiden. Ons land heeft terugkeerprogamma’s in samenwerking met het IOM (Internationale Organisatie voor Migratie) en met Europa (Frontex). Tussen 1 januari en 31 augustus 2009 werden er 5.300 personen verwijderd. In 1.900 gevallen ging het om een effectieve repatriëring. In 950 gevallen om een terugdrijving, in 1.880 gevallen om een vrijwillig vertrek en in 626 gevallen om een overname in het kader van bilaterale overeenkomsten of van de overeenkomst van Dublin.2 Gezien het lage percentage erkenningen, valt meteen ook op dat slechts weinigen van de afgewezenen effectief ook het land verlaten. De praktijk waarbij na de afwijzing de betrokkene een “bevel om het grondgebied te verlaten” ontvangt, staat dan ook al jaren ter discussie. Zo werden in 2003 maar liefst 22.164 vreemdelingen onderschept in illegaal verblijf3. Hierbij moet men er ook van uitgaan dat slechts een heel klein deel van de illegalen onderschept worden, en het werkelijke aantal dus aanzienlijk hoger ligt. Dit is een verontrustende vaststelling. Aangezien deze mensen bij de overheid niet gekend zijn, kan die overheid hier ook geen aangepast beleid naar voeren. Vaak vallen zij ook ten prooi aan zwartwerk, huisjesmelkers, of criminele netwerken. Zij vormen de onderlaag van onze samenleving die vaak in de anonimiteit van de grootsteden verdwijnen. Al deze feiten plaatsen grote vraagtekens bij de afdwingbaarheid van de vreemdelingenwet. Deze vraag moet deel uitmaken van het debat rond het asiel- en migratiebeleid voor de komende jaren. Welke zin heeft het om een wettelijk kader uit te werken dat openlijk door bepaalde groepen wordt ondergraven en met de voeten getreden? Zou het inhumaan zijn om een striktere afdwingbaarheid van de vreemdelingen te eisen? Of leven we wat dit betreft niet in een democratie waarbij een meerderheid de wet vastlegt en de overheid de afdwingbaarheid moet garanderen? Na jaren met deze problematiek bezig te zijn, blijven deze vragen me telkens weer bezig houden en wordt een mens telkens weer heen en weer geslingerd tussen het rigoureus toepassen van de wet en het begrijpelijke streven van mensen naar een beter leven. Het is een strijd die nog wel een tijdje zal aanslepen.
JAN DE MEYER is medewerker Binnenlandse Zaken bij de CD&V Kamerfractie. E:
[email protected]
2
Repatriëring : illegale vreemdelingen die worden aangehouden en over de nodige documenten beschikken om terug te keren naar hun land van herkomst kunnen worden gerepatrieerd. Terugdrijving: vreemdelingen die aan de Belgische grens worden weerhouden omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden het grondgebied te betreden en aan de grens afgewezen asielzoekers. Dublinovereenkomst: het land waar de vreemdeling de EU betreedt is verantwoordelijk voor de asielverwerking. Vreemdelingen die dus in een ander land dan België de EU zijn binnengekomen, worden teruggeleid naar dat land. 3 Koning Boudewijnstichting: o.c.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
27
GROENE OPLOSSING VOOR OPEL ANTWERPEN De lijdensweg van Opel Antwerpen blijft duren, ondanks de inspanningen van onze Vlaamse minister-president Kris Peeters. De oplossing ligt misschien wel in een groen hoekje, maar daar zijn natuurlijk financiële inspanningen voor nodig. De verschroeiende beslissing van GM-topman Nick Reilly om Opel Antwerpen te sluiten, kost Vlaanderen alweer meer dan 3.000 banen. Zowel de werknemers van Opel Antwerpen zelf, als de werknemers van de toeleveranciers verliezen hun baan.
Elektrisch wagenpark De regering investeerde al in bijkomende maatregelen om de uitstoot van schadelijke stoffen door het verkeer te verminderen. Zo is er al de CO2-taks voor bedrijfswagens. Die maatregel zal mogelijk wel de uitstoot van schadelijke gassen terugdringen, maar draagt fundamenteel niks bij aan onze economie. Om de groene mobiliteit een kans te geven en Opel Antwerpen een steun in de rug te geven, moet er worden geïnvesteerd in de elektrische auto. De Vlaamse regering moet de bedrijven verplichten hun wagenpark tegen 2015 te vernieuwen met enkel nog elektrische auto’s. Daarvoor krijgen ze in ruil fiscale voordelen die zowel voor de werknemer als werkgever een financieel voordeel opleveren. Verschillende autoproducenten, waaronder Renault en Opel Antwerpen, voorzien eind dit jaar/begin volgend jaar de lancering van hun elektrische auto’s. De Opel-fabriek in Antwerpen zou de nieuwe elektrische Opel Ampera kunnen produceren.
Investeringen in infrastructuur Het stimuleren van bedrijven om hun wagenpark volledig elektrisch te maken alleen, zal echter niet voldoende zijn. Momenteel is er in ons land – en in andere Europese landen – een groot gebrek aan laadstations. Vlaanderen (België) moet natuurlijk eerst wel over de nodige infrastructuur beschikken alvorens de elektrische auto een succes kan worden. Nederland investeerde daarin al fors, zelfs Israël wil tegen 2020 geheel olieafhankelijk zijn op het vlak van mobiliteit. Net daarom moet onze regering fors investeren in het plaatsen van laadstations. Dat kan enerzijds door zelf de nodige investeringen te doen, al dan niet in combinatie met kapitaal van externe investeerders, zoals Morgan Stanley in Israël. Anderzijds kan de regering de plaatsing stimuleren door subsidies te geven aan ondernemingen waaronder supermarkten e.a. – om in die toekomst te investeren. Vlaanderen kan op die manier een belangrijke rol spelen bij de introductie van de elektrische wagen. Die toekomst kan Opel Antwerpen redden. Een groene mobiliteit in Vlaanderen (en België) kan voor een grote nieuwe afzetmarkt zorgen voor GM en hen alsnog overtuigen de elektrische Opel Ampera in Antwerpen te produceren. Het stelt teleur dat de regering van Guy Verhofstadt jaren geleden het nut niet heeft ingezien van groene investeringen op het vlak van mobiliteit. Als het nu nog maar niet te laat is, want de oplossing ligt/lag voor het grijpen, al is er natuurlijk wel een financiële armslag voor nodig.
KEN VAN WEYENBERG
is financieel-economisch journalist en beursanalist. Hij is tevens voorzitter van JONGCD&V Dendermonde. E:
[email protected] W: www.kendendermonde.be
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
28
NULTOLERANTIE IN KUREGEM Het veiligheidsprobleem in Brussel was de afgelopen weken letterlijk en figuurlijk brandend actueel. Een paar nieuwe benzinedruppels en het vuur wakkert weer aan. De situatie smeult al jaren en af en toe laait er eens een vlam op, waarna snel terug wordt overgegaan tot de orde van de dag. Iedereen brengt zijn oplossing aan, gaande van één politiezone tot snelrecht en nultolerantie. De ene steekt de schuld op justitie, anderen wijzen met de vinger naar Binnenlandse Zaken. Zoals gewoonlijk zal het probleem wel ergens tussenin liggen, maar het is reeds zo ver gevorderd dat een kant-en-klare oplossing nergens voorhanden is. De politiediensten vragen meer middelen, maar een optelsommetje van de federale dotaties, taalpremies, het fonds van de Europese Toppen, de toelage voor ASTRID, het verkeersveiligheidsfonds enzovoort, leert ons dat het huidige budget van 200 à 240 miljoen euro per jaar (enkel voor Brussel) toch zou moeten volstaan. Het aantal agenten in Brussel verdubbelde trouwens de afgelopen vijf jaar tot bijna 5.000 manschappen. Het moge duidelijk zijn dat er middelen genoeg zijn, ze moeten enkel efficiënt en goed georganiseerd ingezet worden. Daarmee zal het probleem echter niet opgelost worden, want dit maatschappelijk probleem zit veel te diep ingeworteld. Hiervoor zal een intensieve samenwerking van vele verschillende actoren noodzakelijk zijn, gedragen door een klaar en duidelijke lange termijnvisie. De illegale economie die heerst in deze wijken, zoals autozwendel, drugs- en wapenhandel, moet aangepakt worden, maar wel tot op het bot. Kort even met de grove borstel er doorheen vegen, doet de problematiek enkel maar verplaatsen. Voertuigen met transitnummerplaten worden tegenwoordig in bepaalde wijken automatisch getakeld. Dit op zich is een duidelijk signaal, maar zal het probleem daarmee opgelost worden? Doorgedreven inspecties op alle vlakken (economisch, sociaal en fiscaal) moeten gecoördineerd verlopen, zodat de fraude wel degelijk wordt aangepakt, hetgeen vandaag veel te weinig gebeurt. Pak het onderwijs aan, zodat die jongeren van 12, 13 jaar niet ganse dagen op straat doorbrengen. Wijs anderzijds de ouders op hun verantwoordelijkheid en durf het debat aan te gaan of spijbelende jongeren, die verzuimen aan de leerplicht, nog recht hebben op (volledige) kinderbijslag. Men hangt letterlijk rond op straat en enkel voor de kick en om erbij te horen, begint het met een sackjacking, maar waar eindigt het als je op je vijftiende met kalasjnikovs over straat loopt? Brengt nultolerantie een oplossing? Je pakt die jongeren op, maar een paar uur later zijn ze opnieuw
vrije vogels. Dit heeft verschillende oorzaken, maar ook vele gevolgen, waarvan de groeiende moedeloosheid van de politiemensen er een is. Er zijn al jaren te weinig plaatsen in gesloten jeugdinstellingen en akkoorden voor de verhoging van de capaciteit voor strafuitvoering werden gemaakt, maar wanneer ook dergelijke zaken communautair geladen worden, wordt het gevaarlijk. Anderzijds mogen we dan al blijven investeren in extra plaatsen zoals Everberg, SaintHubert, Tongeren of Achène en stel nu dat er al eens een plaats vrij zou zijn voor een jongere uit Kuregem, wat doet die jongere als die uit de instelling komt? Die jongeren moeten (her)opgevoed worden, moeten onderwijs krijgen en voorbereid worden op de arbeidsmarkt. Je moet hun handje niet vasthouden en er mee naar het voetbal gaan kijken, zoals vandaag gebeurt. Leer hen daarentegen verantwoordelijkheid aan en integreer ze in onze maatschappij. Je mag ook niet ontkennen dat het een multicultureel probleem is, want daar loopt het voor de politie in Brussel ook mank. Minister Turtelboom wil de nabijheidspolitie versterken, maar het samenleven van een diversiteit aan culturen en godsdiensten maakt de situatie enkel maar complexer. Wijkwerking is één van de basistaken van de politie, maar het moge duidelijk zijn dat de politie de basis van haar taak in die wijken nog duidelijk aan het zoeken is. Het onderzoek “Multiple Community Policing” heeft recent de noodzaak aan creativiteit in multiculturele buurten via herwaardering van de wijkwerking duidelijk aangetoond. Men kondigt hervormingen aan op het vlak van specifieke opleiding, op het vlak van rekrutering en ook het kerntakendebat van de politie komt in de schijnwerpers te staan. De politie zal minder administratieve taken moeten verrichten, zodat ze meer op het terrein aanwezig kan zijn. Het zijn allemaal deelelementen, maar zolang de verschillende deeltjes geen geheel vormen, vrees ik dat het dweilen blijft met de kraan open. Enkel door verregaande samenwerking en overleg en de nodige grote herstructureringen, zowel op politioneel (bv. één politiezone) als op justitieel
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
29 gebied (bv. splitsing gerechtelijk arrondissement B-HV), gecombineerd met kleinere maatregelen (bv. de oprichting van een correctionele kamer ad hoc), kan een aanpak slagen, maar dan moet iedereen bereid zijn de ogen volledig te openen en werkelijk aan het probleem iets willen doen. Het zal zowel van bovenals van onderuit moeten komen, waarin elke schakel belangrijk is. Wanneer er echter een schakel ontbreekt, draait de ketting niet meer.
KOEN VEREECKEN (27) is historicus en schrijft dit stuk ten persoonlijke titel. Hij is tevens gemeenteraadslid en fractieleider in Sint-Pieters-Leeuw én voormalig regiovoorzitter van JONGCD&V HalleLennik. E:
[email protected]
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
30
OPINIE: STILTE VOOR DE STORM IN HET ONDERWIJS? Eind februari was het onderwijs weer even actueel. Door het plaatstekort in het Brusselse werd er in de media gefocust op een beleid dat ook wij dringend meer in de gaten moeten houden. Een aanzet. Het acute plaatstekort in de Brusselse scholen zorgt ervoor dat de wereld weer opkijkt en zich hopelijk vragen stelt bij het beleid van minister van Onderwijs Pascal Smet (SP.A). Onderwijs is een van die onontbeerlijke onderdelen binnen een samenleving. Zonder onderwijs is er noch sprake van economische heropleving, noch van wetenschappelijke ontdekkingen of culturele belangstelling. Maar hoe ziet de toekomst van het onderwijs eruit? Indien er niet snel verandering komt in de aanmodderingspolitiek ziet het er allemaal somber uit. Het beroep van leerkracht heeft te kampen met een imagoprobleem. Ondanks de kleine heropleving van het aantal studenten dat voor een lerarenopleiding kiest, is er nog altijd een groot tekort. Dit tekort zorgt in extreme gevallen zelfs voor het terug in dienst nemen van gepensioneerde leerkrachten. Wat bleek in het najaar van 2009 de oplossing van de minister? Een loonsvermindering op een bedrag dat nu al niet aantrekkelijk is. Als er één ding met het loon van leerkrachten moet gebeuren opdat mensen aangetrokken worden tot het beroep lijkt dat de tegenovergestelde beweging. Ook in de infrastructuur moet dringend geïnvesteerd worden. De vorige ministers van onderwijs zijn er telkens wonderbaarlijk in geslaagd om deze kost niet op zich te nemen. Het is een beetje hetzelfde verhaal als met de toestand van de wegen in België. Wanneer een investering niet binnen de vijf jaar rendeert of zichtbaar wordt, schrikt het af. Het is een probleem dat de minister niet kan blijven ontlopen. Zo blijkt uit cijfers dat de aanvraag voor subsidies de laatste tien jaar is verzesvoudigd (tot 1,9 miljard euro in 2010). Dit terwijl de beschikbare middelen (0,1 miljard euro in 2010) totaal ontoereikend zijn. De huidige problemen in Brussel nu vervolgens willen verklaren door een probleem met het online-inschrijvingssysteem is werkelijk goedkoop. Wat er moet gebeuren? Een voor de hand liggende oplossing is even afschrikwekkend als inventief: hervormingen binnen het gelijke kansenbeleid. Dit nobel onderdeel van het onderwijs is met de beste bedoelingen opgericht, maar is een ineffectieve jungle geworden. Het is vanzelfsprekend dat gelijke kansen moeten blijven bestaan, maar de minister moet de implementering ervan dringend evalueren. Als overgangsmaatregel heeft het zijn beste tijd gekend en is het ondertussen voorbijgestreefd. Voor de aankomende generaties leerkrachten spreken gelijke kansen voor zich. Tijdens hun opleiding werden ze tot vervelens toe geconfronteerd met de verscheidenheid van de leerlingen. Hierin zit dan ook een efficiënte, maar goedkope toekomst voor het gelijke kansenbeleid die ervoor kan zorgen dat er middelen vrij komen voor de beginselen van het onderwijs: een klaslokaal, banken, lesmateriaal, leerkrachten, ... Tot de minister zou ik in leerkrachtenstijl zeggen: “Hij zou het wel kunnen als hij wil, maar hij doet er niets voor!”. STEFAN JENART is politiek secretaris Onderwijs van JONGCD&V Regio Antwerpen. E:
[email protected]
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
31
MAANDVERBANDEN
Stél even… Stel even, stél, dat Al Gore gelijk heeft met zijn storende waarheid. Dat het inderdaad zo’n vaart loopt met de opwarming van de aarde. Stel. Het kan, want echte tegenargumenten zijn er niet. Er zijn er die beweren dat het ocharme alleen maar gaat over een cyclische beweging, niets nieuws onder de zon. Maar geruststellend kan ik die andere these niet noemen. Ze verlegt alleen de causaliteit. Alles wat te vernemen valt over de opwarming van de aarde geeft een behoorlijk alle-hens-aan-dek-gevoel. Maar het blijft bij dat gevoel en gerommel in de marge. Een krant geeft tips voor zuiniger rijden. We moeten ons dak isoleren. Minder de auto gebruiken. Zuiniger en hybride auto’s kopen. Een roetfilter laten installeren. Het licht uitdoen. De verwarming wat lager zetten. De industrie moet investeren in de elektrische auto. Ik denk niet dat we het zo gaan redden. Ik was begin de jaren ‘90 bij herhaling in China. Ik draaide er o.a. een documentaire over de bouw van de grootste stuwdam ter wereld op de Yang Tze Kiang, de ‘Three Gorges Dam’. Nu, de Chinezen zijn met 1,3 miljard. Dat zouden er beduidend meer kunnen zijn, mocht er geen één-kind-per-gezinpolitiek geweest zijn. In een gezin met maar één kind gaat doorgaans veel aandacht naar dat ene kind. Veel aandacht betekent wel eens verwennerij. Toen ik in 1991 met studenten aan een universiteit in Beijing sprak, trof mij hun verregaande pragmatisme. Ja, hun ouders waren lid van de communistische partij, maar hén zei dat niets. Ze kozen voor carrière en materiële welstand. Geen gezeik, zo snel mogelijk rijk. Er zijn sinds die tijd bejaardentehuizen in China. Die waren er voorheen niet: kinderen zorgden voor hun ouders. Nu zijn die hinderlijk voor de voortgang van welvaart van de nieuwe generaties. Ik bezocht ook het dorpje Huaxi, in de provincie Jiangsu. Onder Deng mochten ze er experimenteren met het kapitalisme. De boeren werden managers. Ze begonnen joint ventures met o.a. bedrijven uit Singapore, Maleisië. Ze gingen staaldraad maken, en textiel, … Ze lieten ‘gastarbeiders’ overkomen uit naburige regio’s. Die verdienden weinig, hadden één dag vrij per jaar, hokten in krotten van de werkgever. Talrijk waren de arbeidsongevallen, afwezig de sociale rechten. Onze industriële revolutie revisited. En mensen leren nooit uit het verleden. De managers werden rijk, naar Chinese normen. Ze leidden mij rond in hun nieuwe huizen. Elk huis had een garage, ook al was het nog niet haalbaar ook een auto te hebben. Alleen de dorpsoverste, Wu Ren Bao, had er een stuk of drie, zwarte Audi’s A6. Alle voormalige boeren hadden meer dan één televisietoestel. Ze vertelden bij alles enthousiast wat het gekost had: het tropisch houten plafond, de marmeren vloer en kijk, ik heb een tweede badkamer. Maar hét symbool van hun welstand zou met zekerheid hun auto worden. Dat was 1994. Ik zeg nog eens: in China zijn ze met 1,3 miljard. Als het aantal auto’s per capita ginds op het West-Europese niveau gebracht wordt, is het simpelweg gedaan met de wereld. Terwijl wij te elfder ure nog bezig zijn met het licht uit te doen en dakisolatie aan te brengen. Wat zegt de gezaghebbende hoofdredacteur van 'Newsweek International' en vaste gast op de Amerikaanse televisie, Fareed Zakaria daarover in een interview met Ruud Goossens van De Standaard: “Ik vind wel dat het Westen - en zeker Europa - zich bijzonder arrogant gedraagt in die klimaatdiscussie. Blijkbaar vindt men dat Chinezen en Indiërs geen recht hebben op het leven dat wij de voorbije tweehonderd jaar geleefd hebben. Maar die mensen hebben wel honderden jaren in armoede geleefd en hebben nu een uitweg gevonden. Ze zullen dus industrialiseren, wat men daar in Denemarken, België of Nederland ook van denkt.” Point taken.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
32
Ik wil u toch niet de romantiek onthouden van het verwerven van een auto voor de gemiddelde Chinees. Uit de Los Angeles Times: “Like everybody else in his farming village, Zhan Changchun used to get around on a bicycle. This month, the 29-year-old walked into a local dealership, pulled out $7,300 in cash from his leather satchel and drove away with the family’s first car: a seven-seat micro-minivan that’s jointly produced by China’s Wooling and General Motors. The Zhans drained their life savings and borrowed from relatives, bold moves in a slowing economy.” Of nemen we Li Rifu uit Shuang Miao (regio Shaanxi) over wie we in The New York Times lezen: “Li Rifu packed a lot of emotional freight into his first car. Mr. Li, a 46-year-old farmer and watch repairman, and his wife secretly hoped a car would improve the odds of their sons, then 22 and 24, of finding girlfriends, marrying and producing grandchildren. A year and a half later, the plan seems to be working. After Mr. Li purchased his Geely King Kong for the equivalent of $9,000, both sons quickly found girlfriends. His older son has already married, after a short courtship that included a lot of cruising in the family car, where the couple stole their first furtive kisses.” De auto als statussymbool. Wij hebben het gehad, daar begint het. Het onderzoeksbureau J. D. Power & Associates berekent dat vier vijfden van alle in China verkochte niéuwe auto’s gekocht worden door mensen die nog nooit een auto hadden, ook geen tweedehands. Dat is al vier jaar zo. In de VS is dat minder dan 1 procent. China heeft bovendien net Japan voorbijgestoken als het nummer 2 van de tweedehands markt in de wereld. “What emerges,” aldus J.D. Power & Associates, “is a portrait of the rapidly expanding role of cars in the fast-changing ways in which China’s people socialize, marry, raise families and, possibly, die.” Met andere woorden: hier is geen stoppen aan. Kopenhagen is iemand die even zucht. China is verhoudingsgewijs grootteorde Katrina. Ondertussen vergezelt mij een schuldgevoel telkens ik de auto neem. Terwijl: ik rijd zo graag. Voel ik mij nonchalant als ik het licht op de gang heb aangelaten. Al heb ik dan overal spaarlampen hangen, en hoewel ik veruit de charme van de gloeilamp verkies. Sleur ik bezoekers snel naar binnen om de voordeur met die koude niet te lang open te hebben. Neem ik de trein van een maatschappij gespecialiseerd in treinen “met een vermoedelijke vertraging van” en sta ik in haar tuig vaker dan ik zit. De waarheid van Al Gore is storend.
LEO DE BOCK is woordvoerder van Vlaams minister Jo Vandeurzen, maar schreef dit stukje volledig ten persoonlijke titel.
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009
33
COLOFON DMK Denk-Mee-Krant is een initiatief van JONGCD&V vzw met de steun van de Vlaamse Gemeenschap V.U. Pieter Marechal REDACTIE A Wetstraat 89 1040 Brussel T 02 238 38 90 E
[email protected] U www.jongcdenv.be HOOFDREDACTIE Pieter MARECHAL REDACTIESECRETARIS Wilfried JANS AUTEURS Pieter VERHELST; Guy VAN DE PERRE; Els ROELOF; Pieter MARECHAL; Joris RELAES; Frans COUSSEMENT; Sophie DEWISPELAERE; Riccy FOCKE; Ken VAN WEYENBERG; Leo DE BOCK; Simon DE BOECK; Stefan JENART; Koen VEREEKEN; Bram SEBRECHTS; Jozef DE WITTE; Esther SANTOYO; Naima CHARKAOUI; Jan DE MEYER. VORMGEVING Wilfried JANS
DENK-MEE-KRANT, OKTOBER 2009