KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP TE AMSTERDAM
JAARVERSLAG IN DE
ZEVENTIGSTE ALGEMEENE VERGADERING OP MAANDAG 21 MEI 1928 UITGEBRACHT DOOR DEN VOORZITTER
H. J. SCHARP
De Zaal „De Duizend Kolommen" DOOR
A. J. J. PH. HAAS met 1 afbeelding
Het ontleedkundig onderwijs en de geschilderde anatomische lessen van het Chirurgijns Gilde te Amsterdam, in de jaren 1550 tot 1798 DOOR DR. B. W. TH. NUIJENS met 25 afbeeldingen
JAARVERSLAG IN DE
ZEVENTIGSTE ALGEMEENE VERGADERING OP MAANDAG 21 MEI 1928 UITGEBRACHT DOOR DEN VOORZITTER
H. J. SCHARP
DAMES EN HEEREN,
N de 69ste algemeene vergadering, gehouden op 13 Juni 1927, werd voorzien in de vacature Prof. Jhr, Dr, J. S i x door de benoeming van den heer J. Q. v a n R e g t e r en Al t en a, en werd ik aangewezen als voorzitter voor het Genootschapsj aar 1927-1928. In de daarop gevolgde bestuursvergadering werden de overige bestuursfuncties als volgt verdeeld: Dr. F. W, Hu di g, onder-voorzitter ; Mr. N. Beets en A. J. J. P h, H a a s, secretarissen; J. van Ec k, penningmeester; Mej. M. H. B o t t e n h e i m en J. Q. van Regteren Altena, conservatoren.
I
Met groot leedwezen ontving ik een brief d.d. 18 October 1927 van Mr, N. Beet s, waarin deze zijn ontslag nam als Bestuurslid van ons Genootschap. De heer Beets werd 22 Februari 1904 tot gewoon lid benoemd; 25 November 1912 volgde zijn benoeming tot bestuurslid. In 1915 gaf hij uit en verzorgde on ze uitgaaf „De houtsneden in Vorsterm a n's Bijbel van 1528", Afbeeldingen der prenten van Jan S war t, Lucas van Ley den e,a-, met eene inleiding en eene kritisthe lijst. Uit hoofde van zijne buitengewone verdiensten als lid en secretaris het Genootschap zoo vele jaren bewezen, werd de heer Beets op voorstel van het Bestuur in de vergadering van 31 October 1927 benoemd tot Eerelid van het Bestuur. Bij brief van den volgenden dag nam de heer Beets deze benoeming gaarne aan. Hij sprak daarbij de hoop uit, ook in het vervolg de belangen van ons Genootschap te kunnen dienen. In de op 6 Februari 1928 gehouden vergadering werd in de vacature Mr. N. Beets tot Bestuurslid gekozen Jhr. Ir. G. C. S i x, zoon van onzen betreurden voorzitter. De vacature van Hoogleeraar in de Kunstgeschiedenis ontstaan aan de Universiteit van Amsterdam door het overlijden van Prof. Jhr. Dr. J. S i x, gaf ons Bestuur in Januari 1.1. aanleiding tot het zenden van een adres aan den Gemeenteraad.
4 Dit adres had het gevolg, dat wij daarvan hoopten: 4 Mei benoemde de Raad, buiten de voordracht van curatoren om, tot Buitengewoon Hoogleeraar in de Nieuwere Kunstgeschiedenis onzen geachten onder-voorzitter Dr. F. W. H u d i g. Hij ontvange van deze plaats de hartelijke gelukwenschen van ons Genootschap. Moge het hem gegeven zijn tal van jaren in de beste levensomstandigheden de Wetenschap te dienen in het yak, dat hem zoo lief en dierbaar is. Het spijt mij zeer, te moeten mede deelen, dat deze benoemingsquaestie den heer J. Q. va n R e g t e r en A 1 t e n a in Maart 1.1. aanleiding gaf uit het Bestuur van ons Genootschap te treden. In de algemeene vergadering van 13 Juni 1927 (Verslag hi. 7) was ingesteld eene Commissie tot behoud van gevelsteen en. Voor de eerste maal waren in deze commissie benoemd de heeren Mr. A. Loosjes, C. Visser en J. B. Janus. Reeds bij brief d,d. 1 November 1927 zag eerstgenoemde zich verplicht wegens drukke werkzaamheden voor het lidmaats chap der commissie te bedanken. In zijne plaats werd benoemd de heer K. H u i g. In onze Bestuursvergadering, gehou den op 14 October 1927, besloten wij de benoeming van Wilhelm B ö t cher tot concierge van ons Genootschap, ten vorigen jare voor een jaar gedaan, thans voor onbepaalden tijd te verlengen met inachtneming van een wederzijdschen opzeggingstermijn van drie maanden. Den 10 November 1927 herdacht de heer G. P or tielj e zijnen 80sten geboortedag. Ons Bestuur bood den jubilaris zijne hartelijke gelukwenschen aan. VOOr zijn vertrek uit Amsterdam behoorde de heer P or t i e 1 j e tot de trouwe bezoekers onzer vergaderingen en stelde steeds levendig belang in alles wat ons Genootschap betrof. De sedert 15 December 1884 trouwe vriend van ons Genootschap, Prof, Dr. D. J. K or t e we g, herdacht 31 Maart 1928 zijnen tachtigsten geboortedag. Ons Bestuur zond den jubilaris in den morgen van dien dag een huldigingstelegram. Den 25 December 1927 overleed in den ouderdom van nog slechts 35 jaren, ons lid Dr. A. E. R e m o u c h a m p s, Conservator aan het Rijks Museum van Oudheden te Leiden, de man, waarvan de vaderlandsche oudheidkunde voor de toekomst het meest verwachtte.
5 Ook verloren wij door den dood Mr. A. P. H. de Lang e, notaris te Alkmaar, overleden 13 Juli 1927; J. A. A. N i e u w e n h u i s, koopman te Scheveningen, overleden 21 November 1927; Jhr. Mr. J. F. Backe r, Secretaris van het R e m b r an d t huis te Amsterdam, overleden 26 April 1928. Onze oud-concierge Jan Die de rich S c h e n d s t o k, die 1 Januari 1927 onzen dienst had verlaten, overleed 19 Februari 1928 in den ouderdom van 76 jaren. Bij brief d.d. 30 Juli 1927 werden aan de Rijkscommissie voor de monumentenzorg, afdeeling voor het inventariseeren en beschrijven, inlichtingen verstrekt betreffende de werkwijze van het genootschap, de oudheden, bibliotheek, atlassen en munt- en penningkabinet. Ons geacht medelid, de heer G. J. de G o e d e, Burgemeester van Wijdenes (N.-H.), stelde ons ter hand een photo van een brief van Jan A d r i a a n s z. Lee ghwa t e r, waarvan het origineel berust in het Archief van de Purmer, om ad libitum onder te brengen, Wij stelden de photo 8 Augustus 1927 in handen van „De Hollandsche Molen", vereeniging tot behoud van molens in Nederland, die blijkens brief van den volgenden dag, deze verrijking van haar archief ten zeerste waardeerde en het op hoogen prijs stelde, dat de leden der vereeniging (ons genootschap is lid) blijk geven van hun belangstelling in het werk van „De Hollandsche Molen". Onder dagteekening van 2 September 1927 bereikte het Bestuur het volgend schrijven van Mej. C. T h. B r u m m e r en den heer W. A. van Lee r, die in de laatste algemeene vergadering door mij waren aangewezen tot het nazien van boeken en kas van den Penningmeester: „Ondergeteekenden verklaren hiermede de boeken en balans over het genootschapsjaar 1926-1927 met de Kescheiden vergeleken en nagezien te hebben. Zij hebben alles in volmaakte orde gevonden en stellen U voor, den penningmeester te dechargeeren voor de door hem keurig gevoerde administratie." Aldus werd besloten in de vergadering van 17 October, Bij brief d.d. 4 October 1927 ontvingen wij van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam een exemplaar van het R eglement voor de Schoonheidscommissie, zooals het thans door den Gemeenteraad is vastgesteld. Volgens artikel 3 van dit reglement wordt o,m, in deze commissie benoemd een lid-oudheidkundige, uit een tweetal, opgemaakt beurtelings door het Genootschap Amstelodamum en door het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Het Eerelid van ons Bestuur, de heer M. v an N o t t e n, deelde ons 7 November 1927 mede, dat hij na met ingang van 15 September 1924 te zijn benoemd tot lid-
6 oudheidkundige der Schoonheidscommissie te Amsterdam, aan de meeste plenovergaderingen der commissie en ook aan die der z.g.n, sub-commissie voor de reclame met belangstelling heeft deelgenomen, lioewel hij zich na zijn vertrek uit de gemeente wel heeft afgevraagd, of het juist is, dat hij zijn plaats in de S. C. als vroeger bleef innemen. Nu eene reorganisatie in gemelde comissie wordt doorgevoerd, meende de heer van N o t t e n, dat het oogenblik gekomen is te verzoeken van het lidmaatschap daarvan te worden ontheven. Bij brief d.d. 9 November zegden wij den heer van Not t en hartelijk dank voor al hetgeen hij in het belang dier commissie heeft gedaan en voor de waardige wijze, waarop hij daarin het K. 0, G. heeft vertegenwoordigd. Als zijn opvolger werd door Burgemeester en Wethouders bencemd onze ondervoorzitter, de heer Dr, F. W. Hu di g. Aan 'het Nederlandsch Verbond van Boekenvrienden gaven wij andermaal toestemming om hunne bijeerikomsten in onze vergaderzaal te houden. In onze vergadering van 17 October 1927 kon ik U mededeelen, dat het ons Bestuur was gelukt voor de leden van het Genootschap vrijen toegang te verkrijgen tot het Historisch Museum der Stad Amsterdam in het Waaggebouw op de Nieuwmarkt. Aan het Genealogisch-Heraldisch Genootschap „De Nederlandsche Leeuw", gevestigd te 's-Gravenhage, werd eene groote verzameling nieuwere zegels in bruikleen afgestaan. Deze collectie paste volgens de me ening van ons Bestuur minder goed in ons kader, kon derhalve niet naar waarde geschat worden, ja was zelfs niemand tot nut. De „Leeuw" daarentegen is in het bezit van eene zeer belangrijke en zich steeds uitbreidende collectie oudere en nieuwere zegels, welke, vooral door zeer deskundige ordening en berging in speciaal daarvoor vervaardigde ladekasten, tot de beste in den lande kan worden gerekend. Aan ons Genootschap werd een belangrijk bruikleen aangeboden. De Historische Verzameling der Schutterij te Amsterdam biedt haar boekerij, haar verzameling prenten en teekeningen benevens de collectie penningen in bruikleen aan voor onbepaalden tijd, tegelijk met een boeken-, tevens prentenkast van model geheel gelijk aan de bestaande kasten, aanwezig in de vergaderzaal van het Genootschap. Bij de herdenking van het eeuwfeest van het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, te Leeuwarden op 29 en 30 Augustus 1927, bereikten
7 het Bestuur van deze hoogaangeschreven instelling de hartelijke gelukwenschen van ons Genootschap. De Vereeniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer „'t Koggeschip" herdacht 1 October 1927 haar 25-jarig bestaan door eene receptie en het openen van eene tentoonstelling op het gebied van het vreemdelingenverkeer en verkeerswezen, aan welke tentoonstelling ook door ons Genootschap werd medegewerkt. In de commissie tot voorbereiding hiervan had voor het K.O.G. zitting genomen onze penningmeester, de heer J. van E c k. Den 7 November kwam onze inzending in goede orde in het Rijksmuseum terug. Bestuurderen waren op uitnoodiging van het Uitvoerend Comite der tentoonstelling van Italiaansche Kunst op 1 November 1927 tegenwoordig bij eene goed geslaagde gala-soirée in de zalen der S o p hia Augusta Stichting van het Stedelijk Museum. Voorzitter en Penningmeester vertegenwoordigden het Genootschap op de receptie, gegeven door Directie en Redactie van het Algemeen Handelsblad bij zijn honderdjarig bestaan op 5 Januari 1928. Het voorloopig comite tot bestudeering van de plannen tot behoud der vestingen Naarden en Willemstad noodigde ons uit tot eene bespreking op 9 November 1927. Twee bestuursleden waren bij deze ibespreking tegenwoordig, alsmede op eene vergadering, gehouden 16 Januari 1.1,, waarop de statuten werden vastgesteld van eene stichting, genaamd M e n n o van C o e h o o r n. Deze stichting stelt zich ten doel het in eigendom of in erfpacht verkrijgen van buiten gebruik gestelde yestingwerken, of gedeelten daarvan, van historische beteekenis, ten einde deze voor het nageslacht als cultuur- en natuurhistorische monumenten in stand te houden. Onder dagteekening van 21 December 1927 wendden Bestuurderen zich tot Z, E. den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, daarin te kennen gevende, „dat zij tot hun leedwezen hebben vernomen, dat het oude Raadhuis te Spanbroek in een zeer vervallen toestand verkeert. Uit zeer vertrouwbaren bron werd medegedeeld, dat de muren gescheurd zijn en verzakken en dat het gebouw, na het betrekken van een nieuw Raadhuis, eene onwaardige bestemming heeft verkregen. Het is Uwe Excellentie bekend, dat een korte beschrijving van dit oude Raadhuis is opgenomen in het door ons Genootschap uitgegeven werk: De Noord-Hollandsche Oudheden, deel 1, p. 38.
8 Bestuurderen zouden het ten zeerste betreuren, indien dit oud en merkwaardig gebouw tot ondergang werd gedoemd. Redenen waarom zij zich veroorloven Uwe Excellentie eerbiedig, doch met aandrang, te verzoeken het daarheen te will en leiden, dat voor een oordeelkundig herstel geldelijke steun vanwege het Rijk beschikbaar worde gesteld." Den 7 Januari 1928 deelde de Minister ons mede, dat het Gemeentebestuur van Spanbroek in den loop van 1925 een Rijksbijdrage verzocht voor de herstelling van het bedoelde gebouw, waarvan de kosten op I 4100.— werden geraamd. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken, dat de herstelling wel noodzakelijk is, maar dat volgens het oordeel van Gedeputeerde Staten de kosten daarvan door de gemeente Spanbroek zelf kunnen worden gedragen. Het daarvoor noodige bedrag kan n.l. worden geleend, terwijl rente en aflossing dier leening zonder bezwaar op de gemeentebegrooting kunnen worden gebracht. Noch Gedeputeerde Staten noch de Minister hebben daarom aanleiding gevonden geldelijken steun in uitzicht te stellen. Wel is aan het gemeentebestuur de kostelooze deskundige voorlichting van het Rijksbureau voor de monumentenzorg aangeboden, waarvan echter tot dusver geen gebruik is gemaakt. Op 19 Januari werd dit antwoord van den Minister aan Burgemeester en Wethouders van Spanbroek medegedeeld, met eene aansporing om in den geest van Minister en Gedeputeerde Staten te handelen. In zake het behoud van het 17de-eeuwsche Pesthuis, dat uitmuntend specimen van oud-Hollandschen burgerbouw, wendde ons Bestuur zich zoowel tot den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen als tot den Gemeenteraad met adressen, als bijlage tot dit verslag hierna opgenom en. Op 17 October 1927 namen onze Maandagavondvergaderingen een aanvang. Prof. Dr. Hans T i e t z e uit Weenen hield eene voordracht over „Romanische Kunst und Renaissance". Tusschen de Romaansche kunst en de Renaissance staat de Gothiek, welke de geleerde spreker, aan de hand van uitmuntend gekozen lichtbeelden beschouwde als een voleinding van de eerste en als een voorbereiding tot de laatste, daarbij echter vooropstellende, dat de Gothiek zich zoowel van de Romaansche kunst als van de Renaissance zeer scherp onderscheidt en dat de verder van elkaar staande stijlen meer verwantschap met elkaar vertoonen dan met de Gothiek. De innerlijke verwantschap van Renaissance en Romaansche kunst is volgens spreker, wiens betoog met groote aandacht werd gevolgd, het gevolg van beider sym-
9
pathie voor de antieke kunst, maar ook van beider principieel aanvaarden der aardsche dingen tegenover het consequente spiritualisme van de Gothiek. 31 October hield de heer Jan de Me y e r, wiens heerlijk optimisme het hart zijner hoorders altijd zoo treft, eene voordracht over „De brug in het stads- en landschapsbeeld", In bonte reeks gingen in fraaie lichtbeelden aan ons oog voorbij bruggen uit alle tijden, alle landen, bruggen, die, mits volgens goede principes gebouwd, een sieraad kunnen zijn voor het stads- en landschapsbeeld, doch slecht toegepast, dat beeld wanhopig kunnen bederven. Allen, die de lezing hebben bijgewoond, herinneren zich nog wel den triomfantelijken blik, waarmede de pur-sang Amsterdammer ons toonde de prachtige foto der bruggen over de Reguliersgracht. Bij het beschouwen daarvan paste zwijgen meer dan spreken. Bijzonder druk was bezocht onze vergadering op 14 November, De heer Dr. F. W. H u d i g hield eene voordracht over „De oorsprong van het Delftsch aardewerk", Aan deze voordracht was verbonden eene tentoonstelling in de nieuwe zalen van het genootschap. Aanleiding tot voordracht en tentoonstelling waren recente belangrijke vondsten van scherven bij het Scheepvaarthuis op het Waalseiland, welk eiland tusschen de jaren 1644 en 1646 kunstmatig is ontstaan, en in de bouwput van de Amsterdamscfie Bank, Heerengracht—Utrechtsche stra at. Spreker herinnerde er aan, dat reeds ongeveer 25 jaar geleden ons oudbestuurslid Dr. A. P i t nieuwe gezichtspunten opende omtrent den oorsprong van ons Delftsch aardewerk en deze toen tot de ontdekking kwam, dat daaraan een ander inlandsch product is voorafgegaan, dat de Italiaansche majolica tot voorbeeld heeft geha cl. Duidelijk en overzichtelijk gaf Dr. H u d i g een résumé van alle onderzoekingen sedert gedaan en de bereikte resultaten. Een nieuw hoof dstuk werd aan de geschiedenis van het Nederlandsche aardewerk toegevoegd. En de recente vondsten, die naar sprekers vaste overtuiging wijzen op het bestaan te Amsterdam van plateelbakkerijen,
zijn voor die geschiedenis van de allergrootste waarde. De heer H u i b L u n s boeide ons 28 November met eene door lichtbeelden toegelichte voordracht „De symphonische vaart in de ontwikkeling van Ruben s' leven en werken, eene beschouwing in verband met de 350ste herdenking van 's meesters geboorte. In gloedvolle bewoordingen verge! eek de spreker de kunst van Rub en s met een orkest. Moge al uit de werken van R e m b r a n d t de menschelijke klank
10
van een cello-streek klinken en uit die van T i t i a a n, een rijk klavier, Rub ens is het orkest, waaruit de jubelende klankenweelde ruischt van eene grootsche symphonie. Aan deze voordracht was verbonden eene kleine tentoonstelling van schilderijen en teekeningen van den meester, 19 December was de avond gewijd aan „Het leven van Beatrice en I s a bella d'E s t e", voordracht met lichtbeelden door den heer W. A. van Lee r, Naar een bijzonder interessanten tij d, naar bijzonder belangwekkende plaatsen, bracht spreker ons: Ferrara, Milaan en Venetik in de 15de eeuw, Wat week die wereld van schitterenden glans, van eene verfijnde kunst, die hare toepassing vond tot in .de kleinste onderdeelen van 's menschen leven, maar ook een wereld van bloed en tranen, af van onze hedendaagsche maatschappij. Den 16 Januari 1928 bracht Dr. B. W. T h. N u y en s ons, aan de hand van. eene serie lichtbeelden en een groot aantal documenten, in kennis met de geschiedenis van „Het Chirurgijns Gild en het ontleedkundig onderwijs te Amsterdam van 1550 tot 1798". De stichting der Leidsche Hoogeschool in 1575 was voor het geneeskundig onderwijs in Noord-Nederland een gebeurtenis van groot gewicht. Te voren bestond wel de mogelijkheid om eene oppervlakkige medische opleiding te krijgen, degelijke waarde ontbrak daaraan echter geheel. Van jaar tot jaar zagen wij het me disch onderwijs nu in betere banen geleid en de lotgevallen van het zoo bercemde Amsterdamsche chirurgijnsgild aan onze oogen voorbijgaan. En dat gild leeft nog altijd voort in de harten van alle 'kunstminnaars door de schitterende, wereldberoemde schilderijen, die ons de ontleedkundige lessen te aanschcuwen geven en ons toonen de stoere k oppen van praelectores en overlieden, die het gild groot hebben gemaakt. 6 Februari waren wij eens niet als g ewoonlijk met onze gedachten in lang vervlogen tijden. Dr. M. G. de Boer hield eene voordracht over „Dr. S. S a r p h a t i, een grondlegger van het moderne Amsterdam". Spreker was tot zijn onderwerp gekomen, doordat hij, bij de voorbereiding van de Historische Tentoonstelling van Amsterdam, 1925, bij nu wijlen Mr. E. S. Or obi o de Castro inzage kreeg van een 20-tal cahiers met documenten betrekkelijk Dr. S a r p h a t i, waarschijnlijk daarin bijeengebracht door diens vader. Deze documenten, aangevuld door archivalia uit de Amsterdamsche archieven, vormden sprekers hoof dbron, een bron, welke echter nog aanvulling behoeft, zoodat spreker zich voor aanwijzing van verdere bescheiden — en dit vooral met het oog op de voorbereiding van zijn werk over de economische herleving van Amsterdam — ten zeerste aanbevolen houdt.
11
Prof. Dr, J. P r i n s e n J.L.z n, hield 27 Februari eene lezing over „De Nederlandsche Renaissance-dichter Jan van H o u t". Een goede 25 jaar geleden was spreker begonnen met zijn onderzoek in de Leidsche archieven naar Jan van H o u Vs geschriften. Het resultaat van dit onderzoek heeft hij gegeven in zijn boek over dien merkwaardigen man. Hoewel het werk van den man, die zijn tijd verre vooruit was, spoorloos is verdwenen, is toch uit het overgeblevene nog wel te overzien, dat hij geleefd en gedacht heeft in den geest der Renaissance, Hij was secretaris van Leiden, archivaris en historicus, landmeter en dichter, kortom een algemeen ontwikkeld man, die, sterke persoonlijkheid als h ij was, heel de Leidsche gemeenschap van zijn tij d beheerschte. Ten tweeden male in den afgeloopen winter en wel op 12 Maart mochten wij profiteeren van de groote kennis van onzen onder-voorzitter, toen de heer Hu dig eene voordracht met lichtbeelden hield met den merkwaardigen titel „Hoe men zich ten tijde der Italiaansche Renaissance de Engelen voorstelde". Terwijl D a n t e's beschrijving van de engelen — aldus de spreker — nog overeen omt met de woorden van Mat t h e u s (28 : 3), als hij van den engel aan het graf zegt, dat „zijn aanschijn was dat van den bliksem, zijn gewaad sneeuwwit", geeft de Italiaansche kunst der 15de en 16de eeuw van de engelen een geheel ander beeld. Uitvoerig ging spreker na, welke hoof dtypen in de engelenvoorstelling der renaissance vertegenwoordigd zijn. Naast den aartsengel Micha6 1, die, als heilige, een eigen iconographie heeft, komen in de 15de eeuw in hoof dzaak drie voorstellingen voor: de engel als volwassene, meer vrouw dan man, met groote vleugels en een gewaad, dat tot op de voeten rijkt, de kinderengel, soms licht bekleed, meestal in het geheel niet, met kleine vleugeltj es, en ten slotte de engeltj es, die ons vooral onder den naam van seraphijnen en cherubijnen bekend zijn en die uitsluitend uit een kinderhoofdje met vier of zes vleugels bestaan. Den 26 Maart hield de Conservator van onze numismatische verzamelingen, de heer W. K. F. Z w i e r z i n a, eene voordracht over „De Gilden, in het bijzonder de Amsterdamsche", toegelicht met penningen en prenten. De Gilden, welke herinneringen roepen zij niet op aan een schoon verleden, hoe voeren zij ons in gedachten terug naar het bontgekleurde leven der voorvaderen! Wandelende door ons prachtig Amsterdam , vinden wij nog heden ten dage hunne speren terug: het Wijnkcopersgildehuis, de Saaihal, het Makelaarskantoor, het Kcrenmetershuis en de Sint Antonieswaag, thans Historisch Museum, doch eertijds de zetel van vele Amsterdamsche gilden en nog heden inwendig prijkend met de fraaie gildeproeven van het Metselaarsgilde. Tal van prenten en penningen waren in de zaal tentoongesteld en verduidelijkten fiet uitmuntende betoog van spreker.
12
16 April werd eene voordracht gehouden, die wel in het teeken des tijds stond. Mej. J o h. Brant s, conservatrice aan het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden had tot onderwerp gekozen „Olympia en de Olympische Spelen". Toegelicht door een aantal interessante lichtbeelden gaf spreekster een overzicht van sport en wedstrijden in de Oude wereld in het algemeen en van de Olympische spelen in het bijzonder. De bloeitijd dezer spelen valt samen met de 6de en 5de eeuw vOôr onze partelling. Zij raakten later in verval, om na een korten opbloei in den Romeinschen Keizertijd onder Ne r o en Ha d r i a n u s, ten slotte door keizer Theodosius den Groote in 394 te worden afgeschaft, na een bestaan van elf eeuwen. De met groote aandacht gevolgde voordracht gal aanleiding tot eene zeer geanimeerde gedachtenwisseling, waaraan verschillende leden deelnamen, Prof. Dr, H. G. van B ak e 1 hield 23 April eene voordracht over „De religieuse psyche van Dfire r's kunst". leder kunstenaar'— aldus de geleer de spreker — nadert, ook als hij schijnbaar indifferente objecten uitbeeldt, tot de ziel der dingen. Waarheen zou het diepste heimwee van zijn eigen zieleleven anders kunnen uitgaan dan tot wat niet van de aarde is, tot wat eeuwigheidswaarden inhoudt? Toegelicht door een aantal bijzonder fraaie lichtbeelden, bracht Prof. v a n Bakel zijn toehoorders nader tot de kunst van den grooten meester, daarbij in het bijzonder den nadruk leggende op Dfire r's geest, die aan zijn werk zoo sterk heeft deelgenomen. En hedenavond zal onze geachte Secretaris, de heer A. J. J. P h, H a a s, die zich ook in het nu afgeloopen genootschapsjaar weer zoo bijzonder verdienstelijk maakte door het systematisch ordenen van ons archief, eene voordracht met kunstbeschouwing houden „Uit de geschiedenis van ons genootschap, 1858 - 1928". Veel viel te vermelden over het nu afgeloopen Genootschapsjaar 1927 - 1928. Rust op mij nog de aangename taak een hartelijk dankwoord te richten aan mijne mede-bestuurderen en in het bijzonder aan den Secretaris voor de krachtige medewerking ook nu weer in ruime mate ondervonden. Een woord van lof aan den Penningmeester, die met krachtige hand onze geldmiddelen beheert en „neen" weet te zeggen wanneer dat te pas komt. Ook dank aan de vele anderen, die naar mate hunner krachten ons Genootschap op de een of andere wijze van dienst waren, aan de leden, die bijna zonder uitzondering in grooten getale op de Maandagavondvergaderingen van hun medeleven met ons Genootschap blijk gaven, aan de onderscheidene commissies, den bibliothecaris, den conservator van de numismatische verzamelingen, verschillende ambtenaren en beambten van het Rijks Museum en onzen trouwen Concierge. Moge het verslag 1928- 1929 veel goeds kunnen vermelden!
Verslag van Conservatoren. N. • • • ■•
E inventarisatie der aan het Rijks Museum voor Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid (vroeger Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst) in bruikleen afgestane voorwerpen kwam in het afgeloopen jaar gereed. Er zullen nog supplementen aan toegevoegd worden. Een zeer belangrijk bruikleen mocht ons Genootschap ontvangen van de Historische Verzameling der Schutterij. De geheele boekerij en de prenten- en penningenverzameling komen in ons bezit en zullen in een kast, door de Hist. Verz. der Schutterij in onze vergaderzaal te plaatsen, geborgen worden. Aan een tweetal tentoonstellingen w erden voorwerpen uit onze verzameling in bruikleen afgestaan, t.w.: 1° Aan de zilvertentoonstelling te Leeuwarden (15 Aug.-15 Sept. 1927) Een zilveren brandewijnkom van Joh. v. d. Lely. Een tafelschuier met zilveren rug van C. Baardt. 2° Aan de tentoonstelling van het Joodsch Museum in het Waaggebouw gehouden van 1 Nov. 1927-1 Mei 1928: 4 gegraveerde Sabbath-glazen van de Castro. Een groot aantal voorwerpen werd uit het depot van het Genootschap in bruikleen aan het Rijks Museum van Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid overgedragen. Door schenking en aankoop werd onze verzameling met belangrijke aanwinsten verrijkt, t.w.: 1° Een paar lange handschoenen van wit zeemleder, versierd met gekleurd zijden ornamenten (2e helft 18e eeuw), afkomstig van de Familie Warin. Geschenk van de Heer en Mevrouw J. C. C. Loman—v an V 1 o t e n. 2°. Een schotel van aardewerk, aan de achterzijde met loodglazuur, aan de voorzijde met tinglazuur en geteekend CL 1582. Vermoedelijk te Hoorn gevonden, wellicht Haarlemsch werk uit de werkplaats van Cornelis Lubbertz (zeer gefragmenteerd), Geschenk van N. N. 3°. Een kelkglas op houten voet, kleurloos glas, waarop met den diamant gegraveerd Lisbet Hendrickx, 1590, Vermoedelijk Antwerpsch glas met Nederlandsche gravure.
D
14 Aangekocht door het Genootschap met steun van N. N. 4° Een schotel van wit en blauw Chineesch porcelein, in het plat versierd met 4 herten in landschap. Einde der Ming-dynastie (begin 17e eeuw). Aangekocht door het Genootschap. 5° 3 Koppen en schotels van pate-tendre „Vincennes", omstreeks 1750. Aangekocht door het Genootschap. 6°. Ongeveer 2000 fragmenten van Noord-Nederlandsche majolica en ander aardewerk, gevonden bij het graafwerk voor de uitbreiding van het Scheepvaarthuis op het Waals-eiland te Amsterdam. Zie hierover het artikel van Prof. Dr. F. W. Hudig in Oud-Holland 1926, blz. 168. Geschenk van particulieren met medewerking van het Genootschap. De onder 1-6 genoemde voorwerpen gingen eveneens in bruikleen aan het Rijksmuseum voor Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid over,
21 Mei 1928,
M. H. BOTTENHEIM., G. C. SIX.
Verslag van de Commissie voor den Atlas van Amsterdam. ."---......--.........
HET
is ons aangenaam te kunnen mededeelen, dat de belangstelling in den Atlas dit jaar bijzonder groot was. De verzameling werd achtereenvolgens geraadpleegd door de heeren: Dr. M. G. de Boer, S. M. Lob, Hellinga, Dr, B. W. Th. Nuijens, Prof, Dr, F. W. Hudig en W. K. F. Zwierzina. De laatste drie genoemde heeren stel den bij de door hun gehouden voordracht eenige afbeeldingen ten toon. De tijdelijk afgestane afbeeldingen voor de tentoonstellingen van de Ver. „het Koggeschip, de Binnen-Amstel, van de Sta dsreiniging en van het Schoolmuseum werden in goeden staat terug ontvangen. Aan enkele leden werd toegestaan voor publicaties of voordrachten foto's te laten maken naar afbeeldingen uit onzen Atlas. Uitgeleend zijn thans nog afbeeldingen, betrekking hebbende op Dr. Sarphati en het IJ voor Amsterdam, tentoongesteld in het Waaggebouw. De belangstelling in den Atlas uitte zich door de volgende geschenken: van den heer H. de Vries een aquarel, voorstellende het Damrak door J. A. Rust 1908, van den heer F. W. Wil de een kaart van het kanaal door Holland op zijn smalst 1862-1863. van den heer B. J. L. de Lea 6 Laguna twee portretten en van een vriend van den Atlas, Veilingnotitie's 1807 van bruine en witte suiker.
21 Mei 1928.
J. VAN ECK, JOHa VAN SOMEREN BRAND.
Verslag van de Commissie voor den Atlas van afbeeldingen betreffende Zeden en Gewoonten over het jaar 1927/28.
D
E voornaamste werkzaamheden in het afgeloopen Genootschapsjaar door de
Commissie-leden verricht bestonden in het geven van inlichtingen aan belangstellenden, die den atlas raadpleeg den. Photographieen werden gemaakt voor: 1° Den Heer W. A. P. Smit te Overve en uit de afdeelingen: Gezplschapspelen, Volksfeesten, Volksprenten, Bruilo ft en Huwelijk. 2° Den Heer van Gelder te Amsterdam van de afbeelding „De Bekranste Os". 3° Mej. Westerman, uit afdeeling Binnenhuizen. 40 Het Jaarboek 1928 van het Departement Amsterdam d. Ned. Mij, voor Nijverheld en Handel, jubileum-uitgave voor het 150-jarig bestaan, van 2 oude adreskaarten. Voor de tentoonstelling van de Vereeniging „Het Koggeschip" werden 2 prenten afgestaan. De tentoonstelling, verbonden aan het 6e Intern. Congres van de beoefening van de Geschiedenis der Geneeskunde, maakte gebruik van teekeningen en prenten uit de Collectie C. Tr o o s t. Wij waren zoo gelukkig am Prof. Dr. R e m b e r t te Krefeld bij zijn nasporingen op het gebied van oude tabakszakjes, aan een afbeelding van een in ons bezit zijnd zakje te kunnen helpen, welke voorstelling, jets gewijzigd, nog heden voor een modern tabakszakje van een Duisburgsche firma gebruikt wordt. De volgende geschenken werden ontvangen: A. Juffer uit den gegoeden stand. Gouache. Geschenk van den Heer F. G. W a 1 1 e r. Dec. 1927. B. Felix Meritis. Twee Concertprogramma's d.d. Vrijdag 1 April 1859 en Vrijdag 28 Maart 1802. Moire papier. C. Huwelijksaankondiging d.d. 1834. In blanco, Verguld op snee, Aankoopen werden niet gedaan.
21 Mei 1928,
M. H. BOTTENHEIM. A. J. J. PH. HAAS. Dr. A. G. C. DE VRIES.
Verslag van de Commissie tot behoud van Gevelsteenen.
H
ET is voor de eerste maal, dat een verslag van de werkzaamheden van deze
Commissie in dit jaarverslag wordt opgenomen. Wij achten ons verplicht om, tot voorlichting van hen, die na ons zullen komen, in het kort mede te deelen, waaraan zij haar ontstaan dankt. In de jaren, die op den grooten Europeeschen oorlog volgden, was een enorme opbloei waar te nemen van haast alle takk en van handel en industrie. Dit had tot gevolg, dat tallooze nieuwe gebouwen werden gesticht, waarvoor echter ettelijke oude gebouwen plaats moesten maken, De slooper vierde hoogtij en het scheen, of half de oude stad 't onderstboven zou worden gek eerd. Het was nu wijlen Corn s, J. Gimp e 1, bij uitstek georienteerd in de geschiedenis van de Amsterdamsche gevelsteenen en uithangteekens, die opmerkte, hoe ettelijke gevelsteenen en andere bouwfragmenten spoorloos verdwenen. Zij werden door de sloopers verkocht en vonden hun weg naar het buitenland of werden op onvindbare plaatsen hier en daar in den lande ingemetseld. Dit deed bij hem en eenige andere belangstellenden het plan rijpen, om iets voor de oude steenen, documenten van het leven en streven van voorbij gegane geslachten, te doen. Het werd het beste geoordeeld, om eene vereeniging te stichten, die zich hunne verzorging uitsluitend ten doel stelde en zoo werd op 14 Juni 1921 de „Vereeniging tot Behoud van Gevelsteenen" opgericht. Door vermogende particulieren daartoe in staat gesteld, waren voor de oprichting van de Vereeniging reeds vele steenen bij opkoopers gekocht. Aangevuld met andere, die daarna werden gekocht of ten geschenke ontvangen, kon de Vereen. er al spoedig toe overgaan, om aan een twintigtal gevelsteenen een blijvende plaats te verschaf fen in een der muren van het Burgerweeshuis aan het pleintje in de St. LuciEnsteeg. Enkele jaren later werden in de nabijheid opnieuw een dertiental steenen ingemetseld en met vreugde kan worden geconstateerd, dat de collectie bij voortduring ruime belangstelling trekt. Helaas maakte het bovengenoemde bloeitijdperk voor handel en nijverheid spoedig plaats voor een tijd van groote depressie. Hoe nuttig de taak van de Vereen. in de eerste jaren ook mocht zijn geweest, in de laatste paar jaren van haar bestaan ging er weinig meer bij haar om, te weinig, om haar langer voortbestaan te rechtvaardigen.
18 Dat de gevelsteenen niet aan hun lot mochten worden overgelaten, stond vast, en alvorens de opheffing van de Vereen. te overwegen werd contact gezocht met het Kon. Oudh. Gen. en met hetzelve de mogelijkheid overlegd, om in dit Genootschap eene Commissie in het leven te roepen, die zich speciaal met de belangen van de gevelsteenen zou kunnen bezighouden. Eerst toen daarvan zekerheid was verkregen, werd de Vereen., zulks op 21 Februari 1927, opgeheven, In de Jaarlijksche Algemeene Ledenvergadering van het Kon, Oudh. Gen, van 13 Juni 1927 werd een voorstel van het Bestuur aangenomen, strekkende om aan Art. 8 van het Huishoudelijk Reglement een nieuwe alinea toe te voegen, luidende: „G. De Commissie tot behoud van gevelsteenen. Deze zorgt voor het bewaren, in stand houden en beschrijven van gevelsteenen. Op evengenoemden datum werden door den Voorzitter van het Genootschap voor de eerste maal in deze Commissie benoemd de Heeren: J. B. Janu s, Mr. A. L o o s j es en C. V i s se r. Op 31 October werd de Heer K. H u i g aan de Cornmissie toegevoegd, terwijl de Heer Mr. A. L o o s j es op 1 Nov. ontslag nam als lid. De eerste vergadering van de Commissie vond plaats op 11 Oct. 1927. Zij zag zich voor een vrij omvangrijke taak geplaatst en besloot zich allereerst te wijden aan het maken van een kaartregister op het groot aantal teekeningen en andere afbeeldingen van gevelsteenen, dat zich in de verzamelingen van het Genootschap bevindt. Van elk dier afbeeldingen worden twee kaarten geschreven, een waarop de steen wordt geregistreerd naar de voorstelling, welke hij bevat, een waarop dit geschiedt naar de straat van waar hij afkomstig is, De Commissie dient verder het Bestuur van het Genootschap van raad in zaken, de gevelsteenen rakende. Zoo werd door haar afwijzend geadviseerd op een verzoek om een der steenen van het Gen. t mogen plaatsen in een der buitenwijken te bouwen huis. Toen het perceel Utrechtsche straat 35 werd gesloopt dreigde de in dit pand geplaatste gevelsteen verloren te gaan. Bij een poging om dezen steen, waarop een vrouwefiguur, proevend het fruit uit een eveneens afgebeeld mandje en waarbij het opschrift "D' SMAECK", voor het Genootschap aan te koopen, werd hij door de slooper, de Firma Verburgt alhier, belangeloos afgestaan, waarvoor wij haar hier gaarne nogmaals dank betuigen. Verder valt te vermelden, dat van de Mij. tot exploitatie van hotels en koffiehuizen „Mercurius" in bruikleen werd verkregen de bekende gevelsteen van „De Bisschop" op den hoek van het Damrak en den Dam. K. 'HMG. J. B. JANUS. 21 Mei 1928.
C. VISSER.
Verslag over den toestand der Boekerij. .----•■ •-•
• ■•
E bibliotheek mocht zich in het afgeloopen jaar weer in de ontvangst van talrijke geschenken verheugen. Hierbij de namen van de vereenigingen, instellingen en personen, die hun belangstelling voor de bibliotheek op deze wijze daadwerkelijk betoonden: de Makelaarsvereeniging te Amsterdam, het Nederlandsch Verbond van Boekenvrienden te Amsterdam, de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, het Museum Plantijn Moretus in Antwerpen, de Bremer Wissenschaftliche Gesellschaft, het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in NoordBrabant in 's-Hertogenbosch, het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden, de Verein fur Geschichte u. Altertumskunde Westfalens in Miinster, het Germanische National-Museum in Neurenberg, de Kamer van Koophandel en Fabrieken in Rotterdam, de Universiteitsbibliotheek in Upsala; voorts Z. Hoogheld de Prins van Block, en de Heeren H. van der Byll, P. de Clercq, A. J. E. van Ourijck van der Crab, G. C. E. Crone, N. J. M. Dresch, J. Goudstikker, A. J. J. Ph. Haas, A. Hoynck van Papendrecht, Frank K. van Lennep, Nanne Ottema, H. J. Scharp, Mr. W. C. Schuylenburg, Dr, J. F. M. Sterck. Aan alle schenkers zij hier nog eens onze hartelijke dank betuigd. Ook door aankoopen werd de bibliotheek met verscheidene werken verrijkt. Nieuwe betrekkingen, het onderlinge ruilverkeer van jaarverslagen of andere publicaties ten doel hebbende, werden aangeknoopt met: het Genealogisch-Heraldisch Genootschap „De Nederlandsche Leeuw" in 's-Gravenhage, de Vereeniging voor Penningkunst in Amsterdam, en de Erfurter Bibliotheksgesellschaft. Aan de Universiteitsbibliotheek en aan 's Rijks Prentenkabinet werden, zooals elk jaar, de jaarverslagen en publicaties van de instellingen en vereenigingen, waarmede wij in ruilverkeer staan, in bruikleen afgestaan. Het Prentenkabinet ontving bovendien nog ten geschenke de negatieven van de fotografische opnamen indertijd voor de publicatie van Mansion's Ovide Moralise vervaardigd. Wat de werkzaamheden betreft, zoo werd geregeld doorgegaan met het catalogiseeren van de nog resteerende veilings-, museums- en tentoonstellingscatalogussen en pamfletten. Hierbij vond de ondergeteekende een ijverige en nauwgezette medewerkster in Mejuffrouw Hilda Hayn, die met het op-fiches-brengen van de catalo-
D
20 gussen van de kunstveilingen gereed kwam; aan haar zij bier onze bijzondere dank gebracht. Hierbij de lijst van de belangrijkste aanwinsten: P. C. J. A. Boeles, Friesland tot de elf de eeuw, zijn oudste beschaving en geschiedenis. 's-Gravenhage en Leeuwarden 1927, 8°. [i11,] Edouard, Prince de Block, Eloge de l'armorial des princes de Hainang et de Brabant. Anvers (1925), 8°, [i11.] Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, verzameld en uitgegeven door P. J. Blok en N. Japik se, VIde reeks, deel V e. v, 's-Gravenhage 1927, 8°, Cabanes, Le cabinet secret de l'histoire. Premiere-quatriême serie, Paris 18951900, 8°, Catalogus der tentoonstelling van antieke. goud- en zilverwerken te Leeuwarden. Leeuwarden 1927, 8°, Catalogue des nouvelles acquisitions de la collection Goudstikker. Exposees OctobreNovembre 1927. (Amsterdam 1927), fol. [ill.] Joannes de Clercq, Reisjournalen, gedurende 1861-1865, Handschrift. 6 dln. 4°. H. F. Colenbrander, De Bataafsche Republiek. Amsterdam 1908, 8°. [ill,] [A. J. E. van Ourijck van der Crab], Het geslacht van der Crab en aanverwante familia, Bibliographisch-genealogisch overzicht 1500-1900. 's-Gravenhage 1927, 8°, [ill.] G. C. E. Crone, Opmerkingen over „Het oudste model van een Engelsch Koningsjacht" door C, G. 't Hooft. Haarlem (1926), 8°, J. H. F. Decker, De watertoestanden in Noord-Brabant. Tilburg 1927, 8°, N. J. M. Dresch, Inventaris der archieven van de notarissen der genleente Alkmaar 1550-1842, Alkmaar 1928, 8°,
Johan E. Elias, Geschiedenis van het Amsterdamsche Regentenpatriciaat. Tweede druk, 's-Gravenhage 1923, 8°. Exposition de la Cartographie Belge aux XVIe, XVIIe et XVIIIe sikles, Avec une introduction par F. van Ortroye. Anvers 1927, 8°, [ill.] F. H. Fischer, Historie en cultuur van het Nederlandsche yolk; Amsterdam 1927, 4°, [ill. I F. Friedensburg, Die Miinze in der Kulturgeschichte. Berlin 1909, 8°. [ill.] Gedenkboek Makelaarsvereeniging te Amsterdam 1877-1927. [Met een inleiding door C, J. Striier, J. M. Boas, G. Theod. Bom, Amsterdam 1927]. 8°, [ill.] Jaarboekje 1928, Departement Amsterdam der Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, Amsterdam 1928, 8°, A. Hoynck van Papendrecht, Museum van Oudheden der Gemeente Rotterdam, Hout-
21
snijwerk, Rotterdam 1922, 4°. [111.]111.1 P. J. Idenburg en F. de Vries, Van Athenaeum tot Universiteit. Amsterdam 1927, 8°. [111,] M. A. Levy, Geschichte der jiidischen Miinzen. Leipzig 1862, 8°. [ill.] H. J. van Lier, Kamer van Koophandel en Fabrieken, Rotterdam, 1803-1928, Rotterdam 1928, 8°. [ill.] Maandblad van het Genealogisch-Heraldisch Genootschap: De Nederlandsche Leeuw, Jaargang 46. 's-Gravenhage 1928, 8°. N. Ottema, Geschiedenis van het goud- en zilversmidsbedrijf in Friesland. [Leeuwarden 1927], 8°. [ill.] F. P. Schulz, Das Germanische Museum von 1902-1927, Nurnberg 1927, 8°, [i11,] W. C. Schuylenburg, Centraal Museum Utrecht. Catalogus van het Historisch Museum der Stad, Utrecht 1928, 8°, J. F. M. Sterck, De Heilige Stede in de geschiedenis van Amsterdam. [Amsterdam 1928], 8°. [i11.] Uppland, Fornminnes-fOrenings tidskrift. Utgiven of Oskar Lundberg. [Deel 41.] Upsala 1927, 8°, [i11.] Nederlandsch Verbond van boekenvrienden. De oprichting van het verbond, de bijeenkomsten en voordrachten in 1925 en 1926. Amsterdam 1927, 8°, [ill.] Vereeniging voor penningkunst te Amsterdam. Tweede jaarverslag 1927, [Amsterdam 1928], 4°. [ill.] VerOffentlichungen aus dem Staatsarchiv der freien Hansestadt Bremen, Bremen 1928, 8°, Westfalen. Mitteilungen des Landesmuseums der Provinz Westfalen, XIII, Jahrgang, Munster 1927, 8°, [ill,] Niederdeutsche Zeitschrift fur Volkskunde. Her. von Ernst Grohne and Hermann Tardel, Jahrgang IV. Bremen 1926, 8°,
LUST VAN GENOOTSCHAPPEN EN MAATSCHAPPIJEN waarmede het KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP door het ontvangen van Verslagen en Uitgaven geregeld in betrekking staat.
A, Binnenlandsche. Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Gemeente Museum Alkmaar. Genootschap Amstelodamum te Amsterdam. Vondel-Museum, Gemeente-Archief Amsterdam. Of
22 Maatschappij Arti et Amicitix te Amsterdam. Maatschappij Caecilia Bond „Heemschut" Vereeniging „Hendrick de Keyser" Vereeniging „Rembrandt" Vereeniging voor Penningkunst , Het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland te Amsterdam. Nederl. Historisch Scheepvaartmuseum te Amsterdam. Bibliotheek der Universiteit te Amsterdam. Vereeniging Nederlandsche Wijnhandelaren te Amsterdam. Openlucht Museum te Arnhem. Museum van Oudheden in Drenthe te Assen. Gemeente Museum te Delft. Museum te Dordrecht. Krijgsgeschiedkundig Archief te 's-Gravenhage. Gemeente Museum te 's-Gravenhage. Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Rijkscommissie voor de monumentenzorg te 's-Gravenhage. „Onze Vloot" te 's-Gravenhage. Vereeniging „Oranje-Nassau Museum", 's-Gravenhage. Genealogisch-Heraldisch Genootschap „De Nederlandsche Leeuw" te 's-Gravenhage. Museum van Oudheden te Groningen. Frans-Hals-Museum te Haarlem. Stadsbibliotheek te Haarlem. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant te West-Friesch Museum te Hoorn. ['s-Hertogenbosch. Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden. Museum „de Lakenhal" te Leiden. Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg. Gemeente Nieuwer-Amstel. Gemeente Museum te Nijmegen. Limburg's Provinciaal Genootschap voor Geschiedkunde, Wetenschap, Taal en Kunst Museum van Oudheden te Rotterdam. [te Roermond. Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht. Historisch Genootschap te Utrecht. Zaanlandsche Oudheidkundige Vereeniging te Zaandijk. If
If
23 B. Buitenlandsche. Aachener Geschichtsverein, Aachen. Academie Royale d'Archeologie de Belgique, Antwerpen. Institut archeologique du Luxembourg, Arlon. Historische u. Antiquarische Gesellschaft, Basel. Bibliothek des Kunstgewerbe Museums, Berlin. Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande, Bonn. Historische Gesellschaft in Bremen. Bremer Wissenschaftliche Gesellschaft, Bremen. Societe &emulation pour l'etude de l'histoire et des antiquites de la Flandre te Brugge. Societe d'Archeologie de Bruxelles. Cambridge Antiquarian Society, Cambridge. Anhaltischer Geschichtsverein, Dessau. Bergischer Geschichtsverein, Elberfeld. Gesellschaft fur bildende Kunst u. vaterlandische Altertiimer, Emden. Erfurter Bibliotheks-Gesellschaft, Erfurt. Maatschappij van geschied- en oudheidkunde, Gent. Verein fur Hamburgische Geschichte, Hamburg. Redaktion der Heidelberger Jahrbiicher, Heidelberg. Verein fur Altertumskunde in Thuringen, Jena. Finnische Altertumsgesellschaft, Helsingfors. Verein fur Liibeckische Geschichte u. Altertumskunde, Liibeck. Cercle archeologique, litteraire et artistique, Mechelen. Verein fur Geschichte u, Altertumskunde in Westfalen, Miinster. Oudheidkundige Kring van het Land van Waes, Sint Nicolaas. Germanisches Museum, Neurenberg. Bibliotheque d'Art et d'Archeologie, Paris. Verein fur Rostocks Altertiimer, Rostock. Mecklenburgischer Geschichtsverein, Schwerin. Koninklijke Akademie van letteren, geschiedenis en oudheidkunde te Stockholm. Noorsch Museum te Stockholm. Universiteitsbibliotheek te Upsala. De Bibliothecaris, M. D. HENKEL.
Verslag van den Konservator van het Munt- en Penningkabinet.
OOR ziekte kon ik in het afgeloop en winterseizoen mij tot mijn leedwezen weinig aan mijn taak wij den. Van den heer H. van der Bij11 werden ten geschenke ontvangen de penning bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan der Amsterdamsche Universiteit en die op de opening van het Koloniaal Instituut en op de Olympische Spelen, beide uitgegeven door de Vereeniging voor Penningkunst. Laatstgemelde „Schoonheid in sport", door Jaap Kaas, bewijst dat deze van Kunst noch Schoonheid kaas heeft gegeten! 26 Maart 1928 mocht ik voor leden en genoodigden een lezing houden over de gilden, in het bizonder de Amsterdamsche en daarbij, nevens die uit het Historisch Museum en mijne verzameling, de gilde-penningen, laten zien uit de kollektie van ons genootschap,
D
NY, K. F. ZWIERZINA,
jaarlijksche Algemeene Staat van Inkomsten en Uitgaven VAN HET KONINKLIX OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP over 1927/1928. UITGAVEN.
ONTVANGSTEN. 395 48
Aan Saldo in Kas op 1 Mei 1927 . ft
Gewone Uitgaven. Per Concierge, voor salaris . •
Gewone Ontvangsten. Aan Contributies .. Coupons v/belegging
f 3810.—
„ 45.—
If
If
.
If
I 520.
enz,
160.64 „ 182.— „ 329.415 If 470,— „ 143.45 If
Uitkeering Wed. Klein . . Onkosten ...... v, Voordrachten f Drukwerk , Verlichting . Jaarverslag
3855
If
ff
Buitengewone Ontvangsten,
If
Voor bijdrage uit het Museumfonds f 322.— F. W. Hudig . 975.Dr. A. F. Philips . , 15.— ' I said.° Egypt. Tentoonst. . 10.51 If
If
ft
If
If
If
If
If
If
ff
If
'I
51
„
737 50
Fonds D. Franken Dzn, Voor coupons v Pandbrieven en Obligaties
ft
25 .
494.32
f 2324 825
Buitengewone Uitgaven. voor bijdragen a. div. Vereenigingen . f 114.70 Handelsbladfeest • . . If 10.— I , 100 Corpus Sigillorum . aankoop aardewerk . • If 950. glaswerk .. If 25.— If
ft
If
If
If
ff
Fonds Jaarverslag. Voor reserve-belegging If
If
If
f 300.—
ft
Fonds Uitgegeven Werken, t,
If
200
„, 1522 26
Werken, door het Genootschap uitgegeven, Voor verkochte exempl. van: Rek. E (Twaalf Maanden) 3 ex, f F IBijbelprenten) 4 -G (Houtsneden) 1 If
If
. • f 6.50 . • ff
wv
ft
If
ft
7.50 4. 3.—
220 30
Fonds D. Franken Dzn. voor aankoop aardewerk . glaswerk , porselein , onkosten belegging If
ft
If
If
.
f 300.—
.
ft 75.--
290,— „ 25.18
„
„
690 18
Fonds Jaarverslag. voor gereserveerd , .
It
300
Fonds Uitgegeven Werken, voor afschrijving op diversen .
,,
873 35
,,
200
If
Belegde Gelden . Voor opname b. d. Postgirodienst .
ff
.
Atlas van Amsterdam . Bibliotheek .
873 35
Fonds contributies. Voor vooruitbetaalde contrib. C. W. A. Bu ma
1199 70
Uitgaven voor de Verzamelingen. 348
If
Voor ontvangen voor afschrijving
,,
Fonds contributies, .
14 50
voor aankoop / 200.— 5% Nederland '19 Belegde Gelden, voor gestort b. d. Postgirodienst . Effecten, voor aankoop f 1000 3% % H. Sp. f 1000 3% % S. Sp„
I,
f 861,25 „ 877.50
Saldo in Kas op 30 April 1928
f 9268 60
„
1738 75
f
9132 105 136 495
„
f 9268 60
BALANS op 30 April 1928.
• MOM
CREDIT.
DEBET.
Aan Kassa
f
Post gir o di en s voor saldo tegoed
•
Ef fectenrekening, voor 6 7 /10 Pandbr, Nat, Hyp,bank, 10 9 /10 Obi. 5 % Hendr. de Keijser, 6 Obi. 5 % Nederland, 1 Obi. 31/2 % Hollandsche Spoor, 1 Obligatie 3%2 % Staatsspoor, op heden te staan komende op , . Ge1de n belegd in door het Genootschap Uitgegeven Werken: Rek. C (Penningen, Munten) f F (Bijbelprenten) , 1— G (de Houtsneden) , 365.—
151 76
136 495 Per Oud-F ands voor Zeden en Gewoonten D, Franken Dzn. I, 269 95 • f 18496.01 bedroeg op 1 Mei 1927 . plus gekweekte rente dit jaar „ 737.50 I 19233,51 af voor aankoopen en onk, , „ 690.18
„ 19886 13
18543 33
Batig Saldo of Reserverekening bedroeg op 1 Mei 1927 — . . f 17.15 1927/8 Gewone Ontvangsten f 3855,— Buitengew, „ , 1000.51 Bijdrage Museumfonds , 322.f 5177.51
ff
If
367
Gewone Uitgaven . f 2324,825 Buitengew, „ • „ 1199,70 Uitg. v. d, Verzam, „ 220.30 „ • reserves „ 1173,35 Onkosten reserve • „ 260.— 5178.175 te kort o rek, 1927/8 „ 0.66°
16 485
Fonds Jaarverslag, voor belegd . „
Vooruitbet, Contributie, voor belegd •
200 —
Reserve v, Onkosten, voor nog te betalen
360 —
f 20659 575
De Penningmeester,
Amsterdam, 21 Mei 1928.
(w. g.) J. VAN ECK.
1388 —
f 20659 575
Nagezien en accoord bevonden. Amsterdam, 31 Mei 1928. (w. g.) H. A. VAN BAKEL.
„
J. M. LOB.
Staat van Ontvangsten en Uitgaven van het Museum-Fonds van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap over 1927/1928. DEBET. 1927 juli 2 Aan 2 coup, 3% % Nat, Hypotheekbank „ 2 4% 3/10 • 2 4% % 3 f If Oct. 2 21/10 5 % Hendr, de Keyser 1928 Jan. 2 Aan 2 coup. 3% % Nat, Hypotheekbank 2 3/10 4 % 3 • 2 % U 2 1 /10u 2 % Hendr, de Keyser ff
If
ff
ff
ff
If
ff
If
ff
ff
ff
CREDIT. 1927 Juli 2 Per tbetaling aan den Penningmeester 6 Oct. 2 67 50 1928 52 50 Jan. 2 Per betaling aan den Penningmeester April 2 35 6 50 52 50
f 35
„ „ „
ff
If
„ „ I, „
f 322
Amsterdam, 21 Mei 1928. (w. g.) J. F. M. STERCK, „ J. VAN ECK.
f 108 50 „
52 50
„ 108 50 " 52 50
f 322
NAAMLIJST. Beschermvrouw Hare Majesteit de Koningin. Beschermheer Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden. OPRICHTERS. Z. M. KONING WILLEM III, Z. K. H. DE PRINS VAN ORANJE. Z. K. H. PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN. Z. K. H. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN,
L. Lingeman . .. . (Overl.) Abcoude. C. Becker . ..... (Overl.) Frankfort. Amsterdam. J. D. Lodeesen . .. . L. M. Beels van C. F. Lurasco . .. . Heemstede . ... Amsterdam. Dr, S. H.I. Mulder . . Binger ..... ,, Frederik D. D. Buehler . . Muller . . N. Pieneman . . . . . . A. J. de Bull ... • Rotterdam. Ch. Rochussen . .. . M. Calisch ..... Amsterdam. Hk. Salm D. Henr, de Castro Mz. ,, Prof. Dr. J. G. de Hoop P. L. Dubourcq . .. . Scheffer C. P. van Eeghen . . ,, I, Dr. P. Mr, Scheltema . . A. J. Enschede Haarlem. Haarlem. H. J. Scholten . .. . D. Franken D , . .. . Le Vesinet. H. J. Schuymer Hzn. Amsterdam. P. F. Greive ...... Amsterdam. J. G. Schwartze . . Mr. J. R. Corver Jhr. Dr. J. P. Six . . Hooft 11 E. B. Swalue . .. . W. J. Hof dijk ... . Arnhem. Mr. P. J. Teding H. G. Jansen .. (Bedankt) Amsterdam. van Berkhout . . J. W. Kaiser . . . . (Overl.) Leiden. H. F. C. ten Kate. . 's-Gravenhage. Prof. Dr. J. A. Alberdingk Thijm . . • • Mari ten Kate ... . Dr. D. J. Veegens . . D. v. d. Kellen Jr. Amsterdam. W. J. de Voogt .. . . J. W. Kerkhoven .. J. de Vos Jzn, ... . Mr. H. J. Koenen . . A. Willet G. D. K011e . ..... Mr. F. de Wildt J. H. Leliman .... Mr. J. van Lennep. . If
11
If
ff
f I
If
If
If
If
ff
ff
If
ff
ff
If
fl
II
If
If
ff
ff
If
If
11
If
ff
ff
ff
ff
ff
11
If
If
11
11
If
ff
11
ff
11
If
ff
ff
11
If
11
ff
ff
If
11
If
11
11
ff
EERELEDEN. Benoemd: Directeuren van TEYLER's Stichting. Haarlem,
28 Mei 1861,
Mr, Dr, W. F. VAN LEEUWEN. Oud-Vice-President van den Raad van State. 's-Gravenhage.
25 Oct. 1901,
Jhr. Mr, Dr. A. R6ELL. Commissaris der Koningin in Noord-Holland, Haarlem,
23 Mei 1910,
W. DE VLUGT, Burgemeester van Amsterdam, Heerengracht 502.
28 Mei 1923,
Mr. M. A. M. WASZINK. Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Juliana van Stolberglaan 31, 's-Gravenhage.
21 Mei 1928,
P. VISSER, Referendaris, Chef der Afdeeling Kunsten en Wetenschappen. v. Deventerlaan 38, Voorburg. Jhr, B. W. F. VAN RIEMSDIJK. Oud-Hoofddirecteur van 's Rijksmuseum te Amsterdam. Jan van Goyenkade 2, Amsterdam. F. SCHMIDT DEGENER, Hoofddirecteur van 's Rijksmuseum te Amsterdam. Hobbemastraat 21, Amsterdam.
if
Jhr. H, TEDING VAN BERKHOUT Jr. Directeur van 's Rijksprentenkabinet te Amsterdam, Vossiusstraat 21. Amsterdam, J. L. WILLEM SEYFFARDT. Oud-lid van de Commissie voor den Atlas van Amsterdam. Prinses Marielaan 6. Bussum,
ff
BESTUUR. Van Mei 1928 tot Mei 1929.
H. J. SCHARP, Voorzitter. Prof, Dr. F. W. HUDIG, Onder-Voorzitter, A. J. J. Ph, HAAS, Secretaris, F. P. BODENHEIM, Secretaris, J. VAN ECK, Penningmeester. Mej. M. H. BOTTENHEIM, Conservator, Jhr, Ir. G. C. SIX, Conservator,
Gekozen: 31 Mei 1915, 25 Mei 1925. 23 Juni 1919, 21 Mei 1928. 29 Mei 1922. 17 Mei 1926. 6 Febr. 1928.
Eereleden van het Bestuur. Dr. J. F. M. STERCK, Mr. Enschedeweg 15, Aerdenhout, M. VAN NOTTEN, Bloemenheuvel, Driebergen. Mr. N. BEETS, de Lairessestraat 6, Amsterdam, C. W. H. BAARD, van Baerlestraat 132, Amsterdam,
Commissie voor het Museumfonds. Dr. J. F. M. STERCK, J. VAN ECK,
Commissie voor de Bibliotheek. M. D. HENKEL, 's Rijks Prentenkabinet, Tel, 20355.
Commissie voor den Atlas van Amsterdam. J. VAN ECK, Keizersgracht 397. Tel. 42125, Mej. J. VAN SOMEREN BRAND.
Benoemd: 25 Mei 1925, 25 Mei 1925, 31 Oct, 1927, 21 Mei 1928.
31 Commissie voor den Atlas van Afbeeldingen betreffende Zeden en Gewoonten. A. J. J. Ph. HAAS, Roelof Hartstraat 84, Tel. 22033. Mej. MAJORIE H. BOTTENHEIM, i s Rijks Prentenkabinet, Tel, 20355. Dr. A. G. C. DE VRIES.
Commissie tot behoud van Gevelsteenen. K. HUM. J. B. JANUS. C. VISSER, Saxenburgerdwarsstraat 4. Tel. 26973 (huis), Voor spoedeischende gevallen: Tel. 52200 (bureau Hinderwet).
Conservator van de Numismatische verzamelingen . W. K. F. ZWIERZINA, Bosboom Toussaintstraat 65 huis,
GEWONE LEDEN TE AMSTERDAM. De ledenlijst geeft den toestand weer van 15 October 1928. G. van der Aa Mr. F. H. Abbing F. Alexander Joh. A. Alsbach ...... I. Q. v. Regteren Altena Mevr. Jo v. AmmersKiiller A. Andriesse Mej. Lizzy Ansingh A. Arias Kappers A. Asscher Mej. Dr. M. J. Baale Prof. Dr. H. A. v. Bakel J. F, de Beaufort Ch. Beels Mej, L. Beels ..... Mr. Z, van den Bergh. . K. W. J. K. v. Beverwijk J. W. Bianchi Ir. J, de Bie Leuveling Tj eenk A. Bierens de Haan Mr, J. Bierens de Haan Dr. J. C. J. Bierens de Haan Mej, J. M. Blok J. M. Boas F. P. Bodenheim ..... J, Theod. Boelen Dr. M. G. de Boer P. de Boer Prof. Dr. U. P. Boissevain Walrave Boissevain G. Theod. Born .... W. C. Bonebakker A. Bonga A. Bonger
Beursplein 5 J. J, Viottastraat 41 J J. Viottastraat 10 Stadhouderskade 62 van Eeghenlaan 27 Koninginneweg 50 de Lairessestraat 33 Prinsengracht 1091 van Eeghenstraat 104 Joh. Vermeerstraat 14 P. C, Hooftstraat 150 Joh, Verhulststraat 94 Heerengracht 170 van Eeghenstraat 70 van Eeghenstraat 70 Vossiusstraat 46 Keizersgracht 618 Frederiksplein 24 Museumplein 4 Prins Hendrikkade 130 Museumplein 17 Koningslaan 44 Ruysdaelkadt 17 boven Sarphatistraat 87 Willemsparkweg 184 van Eeghenstraat 68 van Eeghenstraat 113 Heerengracht 474 Keizersgracht 143 Keizersgracht 321 Kerkstraat 310-312 Jan van Goyenkade 27 Heerengracht 504 Gabriel Metsustraat 13
Mej, M. H. Bottenheim Mej. J. van Someren Brand Dr. J. J. Brouwer Prof. Dr. H. Brugmans Mej, T. Brummer Dr, C. P. Burger Jr. J. N. Burger S. J. W. van Buuren H. van der Bijll W. Voorbeijtel Cannenburg Mevr, H. CarlebachKeijser Prof. Dr. D. Cohen Dr. D. E. Cohen A. J, da Costa Gotfried H, Crone G. C, E. Crone . Dr. Paul Cronheim J. Th. J. Cuypers .... Pierre J. J. M. Cuypers Mevr. Mr. H. van Dam van Isselt Mevr, C. DelpratReijnvaan .. Arn, C. Dentz Th, C. Dentz E. van Dien Dr. H. C. Diferee . . . . Dr. J. G. van Dillen Evert Douwes W. J. R. Dreesmann J van Eck Mr. Chr. P. van Eeghen Mej. M, C, van Eeghen S. P. van Eeghen Herman van den Eerenbeemt
van Eeghenstraat 79 Koninginneweg 91 Kattenburgergracht 21 Prinsengracht 650 van Eeghenlaan 23 Overtoom 141 Jan van Goyenkade 12 Koninginneweg 97 3e Helmersstraat 12 Scheepvaart Museum Prins Hendriklaan 52 van Breestraat 172 Keizersgracht 748 Joh, Vermeerplein 9 Jan Luykenstraat 16 Vossiusstraat 11 Nicolaas Maesstraat 33 Vondelstraat 19 Vondelstraat 19 Okeghemstraat 25 Jan Luykenstraat 98 Roemer Visscherstr. 43 van Eeghenstraat 86 de Lairessestraat 145 Wyttenbachstraat 64 Ruysdaelkade 11 Rokin 46 Joh, Vermeerstraat 2 Keizersgracht 397 Heerengracht 497 Sarphatikade 12 Heerengracht 462 Koninginneweg 150
33 F. Enthoven Mr. J. Everts Mr. J. C. A. Everwijn Mr. J. B. de la Faille J. H. A. L. von Frytag Drabbe Mej. Annie C. Gebhard Ed. Gerzon J. M. P. Glerum ..... Mej. Annie Goedkoop Jan Goedkoop J. E. Goldschmidt Prof. Dr, A. Goslinga W. J. Goudeket ..... Jacques Goudstikker D. S. Granaat Siegfried Granaat • • • . B. H. Gryseels ... .. Romano Guarnieri . • • . Dr, C. P. Gunning .S• Jan ter Haar Jr. . • • • A. J. J. Ph. Haas .6.0 Mevr, F. Haas-Wieringa Mej. Dr. Riek Hasper.. J. van Hasselt Dr. C. Hazewinkel Dr, H. P. Heineken E. Heldring J. F. van Hengel
Sarphatikade 9 Joh. Verhulststraat 20 Koningslaan 50 Rokin 13
Valeriusstraat 40 van Eeghenlaan 35 Koningslaan 60 Prins Hendriklaan 28 Prins Hendriklaan 41 Breitnerplantsoen 6 Stadhouderskade 139 Stadhouderskade 150 de Lairessestraat 9 Heerengracht 458 Keizersgracht 784 Heerengracht 512 Heerengracht 404 Oosteinde 20 Valeriusplein 13 Jan Luykenstraat 60 Roelof Hartstraat 84 Emmalaan 17 Fr. van Mierisstraat 56 Het Scheepvaarthuis Okeghemstraat 15 Jan van Goyenkade 7 Heerengracht 478 Het Scheepvaarthuis pia St, Mij. Nederland Harmoniehof 28 M. D. Henkel Singel 364 Menno Hertzberger W. F. van Heukelom Museumplein 19 Kazernestraat 20 J. M. Hillesum Mej. Dr, J. D. Hintzen Vossiusstraat 8 Mr, P. Hofstede de Jan van Goyenkade 27 Groot Dr. P. J. J. Honig . .. Waterlandschedijk 100 Roemer Visscherstr. 42 Mej. Tine Honig Keizersgracht 609 C. G. 't Hooft Paulus Potterstraat 32 A. M. van Hoorn G. van der Horst Hz. Roemer Visscherstr. 37 Bernard Houthakker Heerengracht 417 •
Heerengracht 538 Mej. A. Hudig van Miereveldstraat 9 Mej. C. J. Hudig Prins Hendriklaan 6 Mr, D. Hudig de Lairessestraat 55 D. Hudig L.Jzn Prof. Dr, F. W. Hudig Prinsengracht 985 Lauriergracht 12 K. Huig Harmoniehof 67 Ir. A. R. Hulshoff le C. Huygensstr. 120 A. Ingwersen Mr. D. Crena de Iongh Oranje Nassaulaan 26 Heerengracht 594 P. Jansen Hz. Alex. Boerstraat 37 J. B. Janus Mr. H. F. W. Jeltes Pieter de Hoochstr. 38 van Eeghenstraat 100 G. H. Jiskoot Ir, J. A. Josephus Jitta Westeinde 12 Singel 330 J. W. van Kampen N. Doelenstraat 5 B. M. Keezer Oranje Nassaulaan 19 Mr. R. E. Kielstra Minervalaan 25 S. R. Klatte Kattenb.voorstraat 23 J. Knoef Joh. Verhulststraat 76 W. C. Kohler Prof. Dr. D. J. Korteweg Vondelstraat 108 Palestrinastraat 6 D. Kouwenaar Fr. van Mierisstraat 52 Adolph Krijn Mej, Dr, S. A. Krijn Sarphatistraat 48 Mr. L. H. C. Kuhn Oosteinde 15 Spui 23-25-27 Jan Kuijt Wz. E. S. Labouchêre •••• Heerengracht 527 B. J. Lopes de Lea() de Lairessestraat 20 Laguna Nic, Maesstraat 5 W. A. van Leer Prof. Dr, E. C. van Vondelstraat 28 Leersum Overtoom 241 E. A. Lehmann Jhr. Mr. L. H, van Joh, Vermeerstraat 22 Lennep van de Veldestraat 9 G. Leonhardt Mevr. Wed. A. LevyRoemer Visscherstr. 48 Themans Jhr, Mr, J. F. Lewe van Joh. Vermeerstraat 16 Nijenstein F. Lieftinck J. Hzn, Museumplein 15 Oranje G. J. Lieftinck Oranje Nassaulaan 69 Prof. Th. Limperg Jr Emmalaan 6
34 Dr. C.M.A,A, Lindeman Memlingstraat 9 boven Koninginneweg 101 J. M. Lob Mr. A. Loosjes Valeriusstraat 127 Mej. Dr, A. E. C. v. d Looy—van der Leeuw Noord, Amstellaan 1581 Stadhouderskade 133 F. W. Ludwig Joh, H. Lugt Pz. . . • • Raadhuisstraat 15 Valeriusstraat 49 Huib Luns Dr, Helmuth Liitj ens Keizersgracht 117 Dr. Fritz Mannheimer Hobbemastraat 20 de Lairessestraat 167 A. von Marx Heerengracht 268 Paul May Amsteldijk 81 B. J. Meers A. J. Mendes da Costa Ruyschstraat 3 Dr. Rudolf Mengelberg Palestrinastraat 7 Koningslaan 46 Jan ter Meulen Koninginneweg 95 Jan de Meijer Joh. Vermeerstraat 15 C. W. Middelhoven Keizersgracht 780 Chr, Moes H. Rud, du Mosch .... Jan van Goyenkade 25 Mr. H. Mulderije •••• Joh. Vermeerstr. 75 b van Eeghenstraat 96 Abram Muller Frans Mijnssen ...... Joh, Verhulststraat 118 Mej. J. E. van Nierop Hotel des Pays-Bas Prof. Dr.W, Noordenbos Emmaplein 10 Dr. B. W, Th. Nuijens Keizersgracht 247 Oranje Nassaulaan 11 P. Nijhoff Mej, Dr, J. A. Nijland Valeriusstraat 219 L. C. J. van Ogtrop Roemer Visscherstr. 23 M. Onnes van Nyenrode Driekoningenstraat 4 A. P. Ottervanger Jzn, . Heerengracht 520 Fr, v. Mierisstraat 111 B. J. Ouendag Paulus Potterstraat 9 P. van Ouwerkerk G. H. de Marez Oyens Honthorststraat 14 J. Czn Heerengracht 406 Dr, A. Pauli Prof, Dr, J. Prinsen Harmoniehof 65 J. Lzn Koningslaan 17 E. PrOhl Keizersgracht 435 D. Rahusen Mevr, M. Ras—Ruijter . Prins Hendriklaan 46 Edwin vom Rath ...... Heerengracht 468 Mr. J. J. H. J. v. Reenen Keizersgracht 292
Heerengracht 470 H. C. Rehbock Vijzelstraat 65 A. B. Reintjes . „ Amstel 254 Jhr. D. C. Wien Sarphatipark 59 J. J. Roovers Prof. Dr. A. H. M. J. Vondelstraat 67 van Rooij Mr, A. E. von Saher Oranje Nassaulaan 10 Mr. G. J. Salm ..... . P. C. Hooftstraat 168 Prof. Dr, J. J, Salverda Valeriusstraat 206 de Grave Mr. Dr, C. F. Schoch . Stadhouderskade 157 Mr. L. M. de Jong Schouwenburg ..... Heerengracht 480 Alfred Schroder ..... Teniersstraat 4 Keizersgracht 448 A. Schulman Keizersgracht 448 M. Schulman Otto B. Schuster . • • . Prins Hendriklaan 60 Nic. Witsenstraat 7 S. Seeligmann Jhr. C. C. Th. Six . . . . van Eeghenstraat 66 Emmalaan 23 Jhr. Ir. G. C. Six Vondelstraat 21 Jhr, Jan Six Amstel 218 Jhr. P. J. Six Dr. Bodo Slingenberg Keizersgracht 414 Dr. H. Slingenberg .... Keizersgracht 412 Prof. Dr. Ir. D. F. SlotP. C. Hooftstraat 143 houwer Mevr, Else SpeijerApollolaan 84 Lewin Kalverstraat 10 • M. J. Spijer Jan van Eyckstraat 28 W. Spyer Willem J. J. Spijer • • Kalverstraat 10 Vossiusstraat 7 A. Strdter Mr, Th. Stuart ..... . Heerengracht 507 C. W. J. Suyver • • Westerdoksdijk 49 Prof. Dr. A. E. H. Swaen Vossiusstraat 16 Joh. Vermeerstraat 23 W. van der Tak Mevr, E. Testa geb. Baronesse V. Wijnbergen Minervalaan 16 Leidschegracht 10 Paul den Tex J. C. W. Thoolen Jr. Keizersgracht 649 Mr. P. G. van Tienhoven Heerengracht 260-266 Dr. C. B. Tilanus . Heerengracht 460 F. L. Edema v. d. Tuuk J. J, Viottastraat 44
35 F. G. Waller Vondelstraat 73 C. Weigel Oranje Nassaulaan 14 Mr. A. J. M. v. Wessem Keizersgracht 292 Mr. H. K. Westendorp Jan van Goyenkade 25 Mevr. E. Westerman Holstijn geb. Vissering de Lairessestraat 165 Dr, F. M. Wibaut . .. . Wald. Pyrmontlaan 11 A. W. Wichers Hoeth 2e Const. Huygensstr. 71 F. J. A. M. Wierdels • Vondelstraat 59 F. W. Wilde Vondelstraat 79 Mr. J. W. te Winkel . Keizersgracht 48 Jhr, Dr, P. J. v. Winter P. C. Hooftstraat 113 b F W. J. de Witt Huberts Leidschekade 72 huis Mej, Bertha Wolterson Willemsparkweg 92, F. L. Wurfbain Leidschegracht 9 B. C. E. Zwart Warmoesstraat 147-151 W. K. F. Zwierzina . . Bosb. Toussaintstr. 65 h
C. van Tijen Koninginneweg 198 C. G. Vattier Kraane . Keizersgracht 726 Mej. L. J, A. Veen . . Keizersgracht 580 G. J. H. van Veen . . Keizersgracht 254 E. van der Veen . . _ Zuidel, Wandelweg 27 Saxenburgerdwarsstr„ 4 C. Visser Mr. G. Vissering de Lairessestraat 165 E. Vita Israel Muiderstraat 14 I. J. Vita Israel ...... J. D. Meijerplein 15 Dr. I. H. J. Vos ..... Amstel 25 Mr. J. R. Voilte ...... van henstraat Eeg 111 M. Paul Voitte _ . _ . Sarphatikade 2 M. P. Vofite Jr,. _ . Heerengracht 481 Dr. A. G. C. de Vries Singel 146 J. Vriesendorp ...... Heerengracht 423 Dr. H. Vrijdag ...... Willemspalkweg 36 Mevr, Jadwiga Vuyk. . de Lairessestraat 123 A. M. van de Waal a . Willemsparkweg 153
GEWONE LEDEN BUITEN AMSTERDAM. Aerdenh. Duinweg 5 . .. . Aerdenhout. C. J. A. Bredius Stolberglaan 12 Ernst Crone Mr. H. J. D. D. Enschede Villa Eikenhout . . . . . . . . Mr. M. J. A. M. Schretlen .... Zandvoorterweg 21 ...... Alkmaar. N. J. M. Dresch Emmastraat 25 Amstelveenscheweg 397. . Amstelveen. H. J. Scharp Ankeveen, Villa Nova E. R. D. Schaap Arnhem. A. A. G. van Erven Dorens .... Utrechtscheweg 40 Nieuwstraat 47 J. G. A. van Hogerlinden P. J. Manikus V. Pallandtstraat 16 P. Boendermaker Czn. Bergen (N.-H,) E. J. Vofite Villa Berkenhoeve Russenweg „ Mevr. Wed. A. H. Heyblom-Slijper Velserweg 16 Beverwijk. Prof. Dr. G. van Rijnberk Casa Sole Blaricum, N. van Gelder De Dingshof, Vijverweg 4c, Bloemendaal. Jhr, Mr. B. M. de Jonge v. Ellemeet Kleverlaan 58 Joan H. A. Kruimel Hooge Duin en Daalschew. 20 E. A. Veltman Varenberg J. L. Richel Borssele (Zeeland) Dr. G. C. van Balen Blanken . . Pastorie, Bovenkarspel. C. W. Matthes Queekhoven Breukelen. A. A. Kok Parklaan 31 Bussum. 11
11
11
11
11
,,
36 Delft. J. L. Schouten Olmhof, Reeweg 58 • • • . Dordrecht. J. F. van Oldenborgh Vischstraat 4 rood Jhr. E. W. C. Six Singe! 62 Mr. A. Staring Driebergen. Traay 92 Ir. A. H. W. Hacke Traay 92 Mevr. J. J. Hacke—Oudemans Sparrenheide Mr. Th. R. Valck Lucassen Edam. W. J. Kernkamp . . . . . . Eindhoven. Dr. A. F. Philips Douairiere Six van Hillegom geb. 's-Graveland, Jagtlust Bosch Reitz 's-Gravenhage. Riouwstraat 19 Mr. C. Bake van Stolkweg 31 Jhr. Mr. Dr. E. A. van Beresteyn Carnegielaan 11 Mr. A. J. E. A. Bik Prinsegracht 6 Dr. A. Bredius Heerengracht 10 a S. Duits Kneuterdijk 12-14 • • . . Mr. J. W. D. Francken Bazarstraat 5 J. A. Frederiks Ant. Duyckstraat 155 . • . . Dr. H. E. van Gelder Lange Voorhout 94 Dr. C. Hofstede de Groot Frankenslag 156 N. J. Hoorweg Frankenslag 137 Dr. N. M. Josephus Jitta Nassaulaan 22 A. 0. van Kerkwijk Benoordenhoutscheweg 52 A. J. Kleykamp Dr. C. W. Lunsingh Scheurleer • • • • Wagenstraat 14 Laan v. N. Oost-Indiê 187 Dr. H. Schneider Joh. v. Oldenbarneveltl. 1 A. Schoenlicht Frankenslag 101 L. Schwaanhuyser Mauritskade 25 A. J. P. van Strijen Jhr. Mr. D. F. Teixeira de Mattos 4, Mein 1813 Stadhouderslaan 23 .. Mevr. L. E. Visser—Wertheim Haarlem. Dreef 36 A. H. Broos Frans Halsmuseum .. .... G. D. Gratama Kenaupark 11 . . • . ...... J. W. Holman Raamsingel 8 Mr. A. S. Miedema Ged, Oudegracht 91 .. J. L. Tadema E. G. F. baron van Zuijlen van Kasteel „de Haar" ...... Haarzuilens Nijevelt van de Haar Hattem. F. A. Hoefer Heemstede. Huize Boschbeek F. B. Gutmann de Hartekamp Mevr. C. von Pannwitz Heiloo. 't Schoutsbosch Mr. A. D. van Regteren Altena ff
ft
If
ff
ft
ff
If
ff
ft
ff
If
If
ff
IT
U
If
If
ft
U
VI
ff
I,
If
II
I,
I,
If
If
37
's-Gravenlandscheweg 132 Hilversum. Dalweg 2 Burgem. Schooklaan 2 . ... Huize Waldeck, Soestdijkerstraatweg 44 . Huize de Hoorneboeg.... P. A. Pijnappel Gr. Florislaan 23 . ..... J. Schiil ein Utrechtscheweg 31 ...... Prof. P. van der Wielen Hoevelaken. Dr. C. J. K. van Aalst ..... Huize Weldam Mr. H. Deen Huis ter Heide Huize Zandbergen R. May Koog a. d. Zaan. M e j . M. Meijling . ....... . ••• • Laren (N.-H.). S. C. Bosch Reitz de Heidaal Henri Polak Drift 575 N. Sax Jr. Leeuwarden. Nanne Ottema Leiden. Rapenburg 93 Prof. Dr. F. M. Th. BOW Rijksmuseum v. Oudheden Mej. Joh. Brants ........ . • •• Oegstgeesterlaan 2 A . . . . W. J. J. C. Bijleveld Rijksmuseum v. Oudheden Dr. J. H. Holwerda Jr. Plantsoen 65 Mr. P. J. Idenburg Stationsweg 25 Dr. J. E. Kroon Dr. W. D. van Wijngaarden ••••• Rijksmuseum v. Oudheden Maarsen, Huize den Hoeck R. H. Driessen Maartensdijk. Rustenhoven F. J. Lugt Marssum (Fries1.). C. W. A. Buma . . ....... • Mr. W. B. Buma Middelburg, Dr. W. S. Unger Nieuwersluis. Th. W. Blijdenstein Noordwijk-Binnen. Gooiweg Dr. F. C. Wieder Wijttenbachweg 4 •••.•• Oegstgeest Dr. J. J. de Gelder Oosterbeek (Laag). De Meihof D. J. van der Ven Julianalaan 54 Overveen. Mevr. Lucie Enschede—Vos ..... Duinhoeve A. F. Kremer Prof, Willem A. E. van der Pluijm Bloemendaalscheweg 231 Mr. W. J. M. Westerwoudt ...... Laagduinen Mevr. J. M. C. Oudemans-Schober Huize Schovenhorst Putten(Gelderland). Dr. Th. C. Oudemans Klein Schovenhorst ... • • . Mr. J. G. Wurfbain Heuven Worth-Rhe den. D. G. van Beuningen Parklaan 46 Rotterdam, D. Hannema Museum Boymans . .. . . ... A. Hoijnck van Papendrecht ... . Mathenesserlaan 226 ..... Mr. P. J. van Wijngaarden Haringvliet 62
Mr. A. le Cosquino de Bussy A. A. Ganderheyden Mr, M. F. Hennus G. Portielje
If
If
ff
If
If
ff
01
If
II
fl
ff
ff
ff
If
ff
ff
ff
ff
ff
.
ff
If
If
01
38 Eiklaan 7 Mr. Henri Edersheim Rijswijk (Z.-H.) Dr. 0. Hirschmann Leeuwendaallaan 61. . .. Herbert Cremer Duin en Kruidberg ...... Santpoort. D. Fuldauer Pension Brederode ...... Mr. Dr, C. H. Baale Hotel Corbelijn, Markt . . Tiel Prof. Mr. J. Baron d'Aulnis de Bourouill Maliesingel 28 Utrecht. Dr. G. van Hoorn Ramstraat 5 Dr. N. G. van Huffel Prinsenstraat 23 Mr. W. C. Schuylenburg Dr. G. A. S. Snijder Stadhouderslaan 69 ...... Prof. Dr. W. Vogelsang Admiraal V. Ghentstraat 35 ,,, P. de Clercq Veenwouden Dr. M. R. J. Brinkgreve Leidscheweg 151 Voorschoten. Mr. R. van Rees Wassenaar. Dr. J. W. IJzerman Huizer Oosterbeek ...... J. A. Laan Jr. Wormerveer. G. J. de Goede Wijdenes (N.-H.) S. J. van der Goot Westeinde 42 Zaandam, G. J. Honig Zaandijk. H. van Alphen • ........... . . . • • • Zandvoort. ff
II
ff
II
ff
If
If
GEWONE LEDEN IN DE KOLONIÈN. Dr. W. F. Mansvelt,
Ondernemingsraad ...... Bandoeng (Java).
GEWONE LEDEN IN HET BUITENLAND. M. B. B. Nijkerk Mr. H. G. J. Maas Geesteranus Sir Henry W. A. Deterding . . . . Dr, H. Frankfort
55 Bd General Wahis . . Brussel (Schaerbeek) Chateau de Tourolles par St. Aubin-Chateauneuf (Yonne) Frankrijk. • •
St. Helens Court Great St, Helens London E. C. 3, Rock House Highgate Village London N. 6.
KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP
AMSTERDAM Amsterdam, 17 Januari 1927.
RIJKSMUSEUM
Aan den Gemeenteraad van Amsterdam.
Bestuurderen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap hebben de eer zich tot U te wenden naar aanleiding van de voorgestelde demping van het Rokin. Zij zouden het betreuren, indien de karakteristieke schoonheid van Amsterdam, misschien noodeloos, wordt opgeofferd aan verkeerseischen. Zij kunnen niet nalaten hiertegen te protesteeren en wenden zich met verschuldigden eerbied tot Uwe vergadering met het verzoek, alvorens over te gaan tot demping van het Rokin, het voorstel gedaan door uw medelid Mr. G. van den Bergh, te aanvaarden. Bestuurderen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap: J. VAN ECK, Penningmeester. Dr. F. W. HUDIG, Conservator. Mej. M. H. BOTTENHEIM, Conservator.
H. J. SCHARP, Voorzitter. Mr, N. BEETS, Secretaris. A. J. J. PH. HAAS, Secretaris.
KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP
AMSTERDAM RIJKSMUSEUM
Amsterdam, April 1928.
Aan den Gemeenteraad van Amsterdam. Bestuurderen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap geven met den meesten eerbied te kennen, dat zij met lee dwezen ihebben kennis genomen van de voordracht van B. en W. no. 273 d.d. 16 Maart 1928 betreffende het bouwen van twee chirurgische klinieken op het terrein van het Wilhelmina Gasthuis en de daaraan vastgekoppelde slooping van een gedeelte van het Pesthuis. Bestuurderen betreuren het, dat de stad Amsterdam meer en meer hare karakteristieke schoonheid gaat verliezen, wanneer ook nu weer dit zoo monumentale gebouw uit het midden der 17e eeuw ten offer zoude moeten vallen aan eischen, welke met eenigen goeden wil ook op andere wijze bevredigd zullen kunnen worden. Wijlen Prof. Dr. Jan Veth heeft reeds in October 1900 een schitterend pleidooi gehouden voor het behoud van dit uitmuntend specimen van Oud-Hollandschen burgerbouw. Het lijkt Bestuurderen overbodig hieraan jets toe te voegen. Zij houden zich overtuigd dat een ieder die Veth's opstel „Op den Valreep" leest, hetwelk is opgenomen in diens bock „Bedreigde Schoonheid", zijn stem aan deze voordracht niet zal geven. Redenen waarom Bestuurderen zich tot Uwe vergadering wenden met het eerbiedig doch dringend verzoek de voordracht van B. en W. niet aan te nemen, subsidiair zoodanig te wijzigen, dat het Pesthuis voor ons en voor komende geslachten ongeschonden bewaard blijve. Namens het Bestuur van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap: H. J. SCHARP, Voorzitter. A. J. J. PH, HAAS, Secretaris.
De zaal „De Duizend Kolommen". Door A. J. J. PH. HAAS.
....
N mijn voordracht „Uit de Geschiedenis van ons Genootschap, 1858- 1928", op 21 Mei j.l. in de 70ste Jaarlijksche Al gemeene Vergadering gehouden, heb ik het I een en ander medegedeeld over de zaal „de Duizend Kolommen", het gebouw waarin het Genootschap van 1 November 1858 tot 1 Augustus 1861 gehuisvest is geweest. Daar ik then avond, wegens de voorafgaande uitgebreide huishoudelijke agenda, eerst te ongeveer half tien uur aan het woord kon komen, heb ik mij, om niet te veel van de aandacht der vergaderden te vergen, op vele punten sterk moeten bekorten en niet alles kunnen vertellen wat ik op het hart had, zoo ook wat betreft de zaal „de Duizend Kolommen". In het belang van de geschiedenis van ons Genootschap lijkt het mij wenschelijk het resultaat van mijn nasporingen, alsnog vermeerderd met eenige nieuwe ontdekkingen, hieronder opnieuw saam te vatten. Na de oprichting van het Genootschap op 8 Juli 1858, ten huize van Jhr. Dr. J. P. S i x, aan de Heerengracht bij de Vij zelstraat, werd door „Arti et Amicitiae" gedurende de eerste maanden gastvrijheid verleend. De eerste bestuursvergadering had in het gebouw dezer Maatschappij reeds op 2 Augustus plaats gevonden, evenzoo de eerste ledenvergadering op 20 September cl.a.v. Van de door „Arti" verleende gastvrijheid wilde men niet langer dan noodig misbruik maken; ook daarom niet, omdat de door aankoop en schenking verworven voorwerpen het noodig maakten naar een eigen lokaal om te zien. Dit werd gevonden in de van ouds bekende zaal „de Duizend Kolommen", op
den O.Z. Voorburgwal tegenover de Agnietenstraat. Deze bovenzaal werd van Commissarissen van de groote Stadsbank van Leening gehuurd en op 1 November betrokken, Uit het archief des Genootschaps blijkt niet in welk pand van het groote complex perceelen der Bank van Leening deze zaal moet worden gezocht. Ter Gouw in zijn „Geschiedenis van Amsterdam", Deel II, p. 325, terloops de zaal „de Duizend Kolommen" besprekende, is zeer onduidelijk wat betreft de plaatsing van dit gebouw. Noch in den atlas van Amsterdam van ons Genootschap, noch op het Stadsarchief heb ik een afbeelding van het gebouw aangetrof fen. Ik besloot daarom mijn licht op te steken bij de Stads Bank van Leening zelf,
42 Oorspronkelijk had men aldaar van een zaal van dien naam nooit gehoord. Een door mij in het gebouwencomplex der Bank persoonlijk ingesteld onderzoek, daarbij welwillend rondgeleid en voorgelicht do or den Heer J. E H. E u w e, hoof dboekhouder der bank, schonk mij aldra de overtuiging, dat de bedoelde zaal geen deel kan hebben uitgemaakt van het thans bestaande complex perceelen bij de bank in gebruik, zelfs wanneer men rekening houdt met recente inwendige verbouwing waarbij een groote lokaliteit op de eerste verdieping in een aantal kleinere vertrekken werd verander d. Een zeer kleine lijngravure, aanwezig in het archief der bank, bracht het eerste licht in de duisternis. Deze gravure, welke v ergroot tot meer dan het dubbele van het origineel aan dit artikel is toegevoegd, werd vervaardigd door C. C. Filch s, kunsthandelaar en graveur te Amsterdam, aldaar omstreeks 1850 in den ouderdom van 60 jaar overleden. Tot meerdere duidelijkheid zijn de beide hierop afgebeelde gebouwen genummerd 1 en 2. 1. Salle des milles Colon nes. 2. Mont de Pike. Bij aandachtige be-
Oh
,,PA
‘411“.■ ,imemib*,,
keTiii:.!e:. dti...01::::::::: i '.,411111.1111.11MISIIIP,IN 1111.111110 1 Milli' ...It . 4:611............18.211.11%
2 a g
ra- de 21'ete. mdAr aktmect. 2 )f 'at
schouwing, desnoods met een vergrootglas, ziet men boven de lantaarn der voordeur een vierkant bord waarop het woord ZAAL. In dit gebouw was dus eertijds de zaal „de Duizend Kolommen". Eertijds. Want het werd in 1892 gesloopt. Immers op 21 October 1890 werd door Commissarissen der Stads-bank-van-leeni ng aan heeren Burgemeester en Wethouders een brief gericht, luidende o,m, alsvolgt:
43 „In onze vergadering is het besluit genomen om het gebouw „de Mille Colon„nes”, staande op den 0. Z. Voorburgwal No. 302 te doen slopen en op clien grond „eene woning voor onzen opperboekhouder-Secretaris te stichten. De kosten zullen „ongeveer I 25.000.— bedragen. „Het huis thans door den Opperboekhouder-Secretaris in gebruik, zal voor de „adm nistratie worden ingericht. „Wij zijn tot het nemen van genoemd besluit gekomen op de navolgende „gronden: 1. „Het gebouw „de Mille Colonnes” verkeert tengevolge van ouderdom in een bouw„valligen toestand en zal spoedig aanzienlijke sommen tot herstel vereischen. 2. „Het wonen in de Nes, onder de tegenwoordige omstandigheden, is voor een fat„soenlijk huisgezin met kinderen niet te doen. De overburen maken het onmogelijk „om van de kamers aan den voorgevel gebruik te maken. „Naar aanleiding van het bovenstaande verzoeken wij U ons te machtigen om „over te gaan om op de plaats van het gen oemde perceel „de Mille Colonnes” een „nieuw gebouw tot woning voor den Opperboekhouder-Secretaris te stichten". Aldus is geschied. Het procesverbaal van openbare aanbesteding voor het amoveeren van dat perceel is gedateerd 12 April 1892. Na de verbouwing is het eerst verhuurd en ten slotte in 1921 ondershands verkocht aan de Tabak Export en Import Comp., die er thans nog in gevestigd is. Uit de archieven van de Bank blijkt voorts dat voor ons Genootschap deze zaal betrok, een buffet moest worden weggebroken. Dat buffet was nog een overblijfs el der voormalige „Musico" waarvan C. van der V ij v e r in zijn „Wandelingen in en om Amsterdam" verschenen in 1829 gewag maakt. „Wij vonden in de „Duizend Kolommen", aldus deze schrijver, „geen gebrek „aan licht, alles schitterde door den spiegelwand, welke door kolommen afgebroken „een aardige vertooning oplevert. Waarhenen men het oog wendt, overal ziet men „de geheele zaal met het gezelschap. Men moet, indien men Mille Colonnes te Parijs „noch te Brussel heeft gezien, ten minste een kijkje van deze zaal nemen. Men heft „er een aardig orkest, krijgt er goede waar voor zijn geld, en kan er, indien men „liefhebber is van goochelen, buikspreken en andere kunsten meer, zich des winters „vermaken". Dezelfde beschrijving dezer Musico, in het Fransch vertaald, komt voor in een vrij zeldzaam boekje, getiteld: „Manuel des Etrangers a Amsterdam", Enrichi de 62 vues et d'un plan de la ville par W. J. Olivier, Amsterdam chez Diederichs freres, 1839. Het boekje, in orig. gekartonneerd omslag, waarop eveneens nog aardige
44
stadsgezichten en voorstellingen uit het Amsterdamsche volksleven zijn afgebeeld, bevindt zich in de bibliotheek van het Genootschap. De heer J. v an E c k, voor wien Amsterdam geen geheimen bezit, wist mij de bezichtiging der bij dit artikel geplaatste photo, aldra mede te deelen dat de origineele lijngravure hierboven vermeld in deze „Manuel des Etrangers" thuis behoort.
Het ontleedkundig onderwijs en de geschilderde Anatomische lessen van het Chirurgijns Gilde te Amsterdam, in de jaren 1550 tot 1798. door DR. B. W.
TH. NUYENS.
E ontleedkunde van den mensch is als wetenschap nog betrekkelijk jong.Toen in de cudheid de geneeskunde en de heelkunde reeds bloeiden, werd de bouw 0 van het menschelijk lichaam onderwezen naar de ondervinding, verkregen door de ontleding van dieren. Geschiedkundige bronnen, die eenige zekerheid geven voor de gissing, dat de anatomie van den mensch reeds vroeg beoefend werd, ontdekken wij omstreeks 300 jaren v. Chr., toen te Alexandrie aan Egyptische artsen werd toegestaan lijken van menschen te ontleden en gevangene misdadigers levend te openen. Volgens den kerkvader Tertullianus zou Herophilus meer dan zeshonderd menschen levend ontleed hebben. Toen 500 jaren later Galenus van Pergamon stierf, was de ontleedkunde echter weer even ver als ten tijde van Hippocrates: de ontleedkunde van het dier, want volgens onzen landgenoot Petrus Camper had Galenus zijn anatomisch stelsel in hoof dzaak naar de ontleding van apen opgebouwd. Het wetenschappelijk gezag van Galenus was niettemin zoo groot, dat gedurende 13 eeuwen daar nimmer aan getwijfeld werd. Met de 16de eeuw brak een tijdperk aan op bijna elk gebied van buitengewone beteekenis; niet het minst op dat der geneeskunde. Het menschdom, nog onder den indruk van het ontdekken eener nieuwe wereld, werd als wakker geschud om de fouten der oude leerstellingen te beseffen; nieuwe denkwijzen, indruischend tegen verouderde dogma's, werden verkondigd; een geest van vernieuwing, verjonging, van terugkeer tot de natuur kwam op. Daar was onder de groote denkers van dien tijd een Nederlander, Andreas Vesalius in 1514 te Brussel geboren, die op 28-j arigen leeftijd, door zijn boek „De Humani Corporis Fabrica", de vrucht van eigen onderzoek op het menschelijk cadaver, het eeuwenoude dogma van Galenus omverwierp en de ontleedkunde van den mensch in wetenschappelijke banen leidde. Terecht noemde Boerhaave I hem: „den grootste van alien, den onvergelijkelijken herschepper der Anatomie". Nauwelijks 22 jaren oud werd Vesalius Hoogleeraar in de ontleedkunde te Padua en onderwees tevens te Bologna en Pisa, ander twijfel luisterde ook een aantal Hollanders naar zijne lessen, want de matrikels der universiteiten van Padua en Boerhaave, Methodus Studii Medici, Tom, Vesalius, incomparabilis anatomiae restaurator.
pag. 271. Primarius omnium est Andreas
46 Bologna leeren ons, dat in de 16de eeuw talrijke landgenooten aldaar als studenten ingeschreven waren en uit leergierigheid, of terwille van een deftigen doctorstitel, het onderwijs in die fameuse universiteiten volgden. Trouwens in hun vaderland konden zij dat doel niet bereiken, want voor de stichting der Leidsche Hoogeschool in het jaar 1575 — eene gebeurtenis van het grootste gewicht voor de bevordering der wetenschappen in Noord-Nederland — bestond in Holland geen inrichting voor studie in de rechtsgeleerdheid of de vrije kunsten. Ofschoon nu in ons vaderland een leerschool om kundige geneesheeren te vormen ver te zoeken was, werd reeds in de 16de eeuw door de overheid ingezien, dat in de goed bevolkte steden eene behoorlijke geneeskundige hulp niet ontbreken mocht, en een stedelijke keur van 28 Januari 1461 leert ons, dat de Amsterdamsche magistraat bereids inzag welke eischen aan eene geneeskundige verzorging der burgerij gesteld moesten worden. Artikel I van deze keur luidde: „dat van nu voortaan niemand binnen deze „stad, wie hy zy, eenige medicynen, laxatieven, vomitieven, alteratieven, of eenige „andere middelen of dranken, van wat natuur die wesen mogen, ordoneeren mogen „of die ingeven zal mogen, of praktiseeren, tenzy dat hy Doctor of Licentiaat gepro„moveerd zy in eenige fameuse Universiteit, of dat hy alvorens geexamineerd zal zyn „by de Doctores of medicynen hier ter stede praktiseerende, daertoe by den Gerechte „dezer stad geordoneerd zynde, en by de voorzegde Medicyns proeve van zyne scien„tie en verscchtheid gedaan sal hebben, en dat op boete van zes Caroliguldens zoo „dikwyls hy ter contrarie.” Uit de daarop volgende artikelen blijkt duidelijk, dat de burgers ingeval van ziekte niet van medische hulp verstoken waren. Op heelkundig gebied, waar wij de Barbiers en Chirurgijns ontmoeten, vinden wij minder strenge voorschriften. Daar heerschte veel vrijheid en nog meer beunhazerij, waarin eerst orde en regel moest geschapen worden. Eene eerste poging was de Ordonnantie voor de Barbiers, van 26 April 1497: „Alzoo alhier binnen dezer „stede tot noch toe geen ordonnantie noch policie geweest en is, onder de gemeene „Barbiers, Meester-Chirurgyns oft Baartscheerders, en zy die overste daer off zyn „aan ons daarom deuchdelyk geachtervolgt hebben, omme als 't wel behoort geregelt „te zyn." De 12 artikelen dezer ordonnantie dienden vooral om te waken dat de talrijke Barbiers niet te zelfstandig optraden en regelden de uitoefening van het handwerk: „Geen Barbier zal Meester en zetten binnen dezer stede, hy en zal eerst dat Gilde „winnen". Voorts moet hij binnen 14 dagen, bij de Overmannen aan huis, van twee stukken ruw ijzer twee vlymen maken; deugden zij niet, dan werd de candidaat voor een jaar afgewezen. Daarna moet hij de drie principale aderen kunnen steken
47 en zich bij het aderlaten houden aan de beteekende dagen van den Almanak, elk op zijn zonderlinge jaar, tenzij hij van dat laten bevel en consent had van een exparte doctoir in Medecynen. In deze ordonnantie, die tot 1552 van kracht bleef, vinden wij geen enkele regeling voor onderwijs in de ontleedkunde, wier kennis voor den Chirurgijn onmisbaar is. Het onderwijs in iederen tak van wetenschap stand in Holland, ve ■Or het jaar 1575, ver ten achter bij dat in Italiê, Frankrijk, Engeland en andere landen, waar beroemde Universiteiten en groote geleerden gevonden werden, maar onze landgenooten die in Italia of elders studeerden, zullen niet verzuimd hebben, toen zij in het vaderland waren wedergekeerd, den roem hunner leermeesters te verkondigen en hun onderwijs ter navolging aan te prijzen en zoo bespeuren wij te Amsterdam, omstreeks het midden der 16de eeuw, teekenen eener richting om bij de opleiding der Chirurgijns de anatomie van den mensch wetenschappelijk te beoefenen. Het was omtrent het jaar 1550 dat de eerste publieke ontleding van een menschelijk cadaver te Amsterdam plaats vond. Op gezag van Domselaar en Commelin deelt Wagenaar 1 ) mede, dat in genoemd jaar het lijk van den bekenden dief Suster Luit openbaar werd ontleed. Als eerste ontleedplaats diende een vertrek van het Sint Ursule-Convent, later het vrouwen tucht- en spinhuis. Gelijktijdig toonden de Amsterdamsche Chirurgijns hunne belangstelling in de wetenschappelijke ontwikkeling van hun beroep, en waren zij bereid krachtig mede te werken om degelijk onderricht der leerlingen te bevorderen. Den eersten stap daarheen deden de Chirurgijns, door zich in het jaar 1550 af te scheiden van het ambacht der Stilleganghmakers, Klompemakers en Schaetsemakers, waarmede zij om redenen van zuinigheid verbonden waren, en een zelfstandig Gild te vormen. De Overlieden en Proefmeesters der Chirurgijns verzochten toen aan Burgemeesteren, Schepenen en Raden der Stad een nieuwen Gildenbrief om de Ordonnantie van 1497 te vervangen. Zij zonden aan de overheid een ontwerp voor eene nieuwe verordening, waarop in het jaar 1552, op den 2den dag van Mei, een Gildebrief verscheen, die in 37 artikelen uitvoerig rechten en plichten van meesters en leerlingen omschreef, exameneischen vaststelde, kwakzalvers en beunhazen weerde en een streng boetenstelsel ontwierp. Enkele jaren na deze hernieuwde regeling van het gild, ondervonden de Overlieden en Proefmeesters, die begrepen dat voor de opleiding van den Chirurgijn aanschouwelijk onderwijs in de ontleedkunde van den mensch noodzakelijk was, dat de Schout nu en dan bezwaren maakte tegen eene openbare ontleding. Teneinde nu meer recht en vrijheid van handelen te verkrijgen, richtten de overluyden van het 1) Jan Wagenaar, Geschiedenis van Amsterdam, B. II, blz. 384.
48 Amsterdamsche Chirurgijns Gilde het verzoek aan Koning Philips II van Spanje, den Grave van Holland, om een voorrecht van openbare ontledingen te ontvangen. Het privilegie van 13 Maart 1555 was het gunstig antwoord op deze bede, De origineele oorkcnde luidde: Privilegie van de Chirurgyns op 't stuck van de Anatomie. „Philippus by der gratien Gods, Koning van Castilien, van Leon, van Granade, van Engelant, van Vrankryk, van Napels, van bey de Sicilien, van Navarre, ErtsHertoge van Oostenryk, Hertoge van Borgondie, van Lathier, van Brabant, van Limburg, van Luxenburg, van Gelre, en Milanen, Grave van Stadtsburg, van Vlaanderen, van Ar toys, van Bornne; Paltz-Grave van Henegouwe, van Hollant, van Zeelant, van Namen, en Zutphen, Prince van Swavemarkt, Grave des heyligen Ryks, Heere van Vrieslant, van Solms, Mechelen, van der Stat, Steden en lande van Utrecht, OverIJssel, en Groeningen, alien de genen die desen onsen Brief sullen sien, Saluyt. Doen te weten dat wy antiangen hebben de ootmoedige supplicatie van de overluyden van de Chirurgyns en Barbiers onser Stede van Amsterdam in den name van hare gemeene Gildebroeders; dat de voorschreven Konste van Chirurgie ende Anatomie by vele verscheyde meesters excellentelyk en diligentelyk beschreven is, en noch dagelyks meer in 't licht gebracht en verklaart wort, so dat men daar uyt de selfde wel kan begrypen, en leeren, en is nochtans een iegelyk niet van sulke conditien, dat sy sodanige boeken met de figuren daar in gestelt, soude verstaan konnen sonder oogmerkinge en suspectie van den materialen lichaam, behalven dat daar en boven de compositien, junctueren, conduiten en voorts de geheelen en particuliere dispositie der lichaame, veel beeter en volkomentlyker gesien, geexamineert en verstaan mag worden uyt de tegenwoor dige snydinge en subjecte Anatomisatie, dan schriftelyk en de by geconterfyte figuren. Gelyk men sulks tot vele plaatsen siet practiseeren, niet alleen tot voordeel in de leeringe van de Medicyns, maar by sonder ook tot instructie van de Chirurgyns, Barbiers en andere in den menschen lichame handeling werken, alsoo by onkenisse en ignorantie van dien, sy luyden periculeuselyken souden dolen, en aderen voor senuwen, senuwen voor aderen snyden of branden, en andersins, als Galenus seyt, gelyk de blinden in 't hout werken. Den welke aangesien, en want binnen de voor schrev en Stede, hoe langs hoe meer en de groote frequentatien van de vreemde Natie, onder ander veele onbescheyde en ongeregelde menschen, de welke door hun groot exces en andersins, dagelyks vallen in sware vreemde inconvenienten en onbekende periculeuse krankheden; soo hebben de voorschreven supplianten ten gerieven van de patienten der geheeller gemeente en andere daaromme gelegen, mitsgaders om hem wat te stylere en in hen werk sekerlyk te mogen exerceren, dikwyls aan onse Officier versocht gehad, omme te hebben eenen doden menschen lichaam, met justitie geexecuteert en bequaam totter Anato-
49
misaie, ten eynde omme ten bywesen en met instructie van experten Medicyns, alsulken lichaam te mogen sny den, en te Anatomiseeren; maar hoewel onsen voorschreven Of ficier uyt saken voorschreven en andersins genomen, soude genegen wesen omme hen Supplianten daer in te gerieven, en wilt daar nochtans niet toe verstaan, ten zy hen Supplianten daar er vvel v op versien zyn van onsen opene :hoot y1cytchfoo buyten als van binnen, t,dat men not can vafinnat, brieven en Octroy daar toe dienent,*tgeen brengen hier de Lien. Vrourvkcni vry, vvilt bier it she* betted= de: omme dewelke sy ons seer ootpt vvar u 114,en vVel behaeght: VVant van tilt vleyfch fie Man Oxen hoo moediglyk syn biddende, *In in comt ,die 1J rcyn uyt treden. Vtatsht ghy,vvat void dat daer ©m hooghe So is 't, dat wy de saken voor'Tzlin Chirurgijns ,die wonden maken fris, schreven overgemerkt, en hier op Conti fy vvorden ondervvekn. . - • iteriickers rat bier cameo 60Ck by an gehadt 't advys van onsen lieven „ Vein. doer de vvOncr 'fMenfcbcn lichaetn (cheat v attlfre pooght de Ziele te ghenefen. beminden den Burgemeesteren en Schepenen onser voorschreven Afb. 1. Sint Margrieten Kerkje, waarin de ontleedkamer. Stede van Amsterdam, genegen wesende ter supplicatie en bede van de voorschreyen Supplianten; hebben hen geoctroyeert, geconsenteert en geaccordeert, octroyeren, consenteeren, accordeeren mits desen ons en brieven, dat sy eens Jaars sullen hebben tot haar lieder instructie eenen dooden menschen lichaam by de wet en Justitie van Amsterdam voorschreven geexecuteert, ter discretie en goetdunken van die selve van der wet, omme daarinne te mogen doen haarlieder Anatomisatie eens 's jaars te doenen, en hen daar toe doen en geven eenen dooden menschen lichame by hen lieden geexecuteert, sulks als 't hen believen sal, sonder hen daaromme te doen eenige hinder, letsel of moeyenisse ter contrarie, want 't ons alsoo gelieft; des t' oirconde, so YV2t U
V313,
hebben wy onsen Segel hier aan doen hangen. Gegeven in cnse Stadt van Brussel den 13 dag van Maart, in 't Jaar onses Heeren 1555,
By den Konink DE LA TOZZE."
Door het voorrecht des Konings gevrijwaard voor moeilijkheden of straf, konden de Overlieden van het Chirurgijns Gilde voortaan de ontleedkunde geregeld 'ceoefenen. In 1578 werd de ontleedkamer verplaatst naar Sint Margrieten kercke in de Nes, tegenover het Princenhof (alb- 1), die als nieuwe of kleine Vleeschhal was
50 ingericht. Pontanus 1 ) maakt daarvan melding: „Daer is noch op den „selven oppersolder van Sint Mar„grete het auditorie oft plaetse „voor de Studenten van de Chirur„gie/ in de welcke tot lessen/ sec„tien ende andere ghelycke oeffe„ninghen te handelen de chirurgyns „voornemelick van de Stadt op „seker ure ende gesette dagen „samen comen/ eenigen ervaren in„de conste van medicynen tegen„woordigh zynde ende daertoe met „bewillinge van den Magistraet „vercoren welc het officie ende „ampt eenes Doctoors ende eenes „anatomisten alst den noot ver„eyscht bedient.” Volgens het Privilegie moeten Afb. 2. Johannes Monnikhoff. wij aannemen, dat aanvankelijk een Chirurgiin te Amsterdam. (Jac. Buys. Amsterdam 1724-1801.) der Overlieden of Proefmeesters van het Chirurgijns-Gilde, wanneer de gelegenheid zich voordeed om het lijk van een misdadiger te ontleden, de Anatomische les voor zijne rekening nam, maar de mededeeling van Pontanus wijst er op, dat reeds spoedig een Praelector met het doel werd aangesteld. Daar was trouwens wel reden toe. Verschillende ordonnanties en extracten uit het Willekeurenboek der Stadt Amsterd amme wijzen er toch op, dat de verstandhouding onder de Chirurgijns en de orde in de Snijkamer veel te wenschen overliet en eene betere regeling noodzakelijk was. Domselaar 2 ) deelt daaromtrent iets mede: „Be„speurende de wan-ordere die ander de Chirurgyns in swangh gingh, sulkx dat d' ont„ledinge der lichamen zoo veel nut niet dede als wel verhoopt was: zynde die van de „Gerechten genootsaakt geweest een geleert medicijn te ordoneeren om twee maal ter „week op de Gildekamer tot onderwyzinge der Gildebroeders in de Nederlantsche „tale over deze ontledinge lessen te doen en de Snydinge te oefenen, naar inhout haar„der afkondiginge van den 11 Januari 1660 en 29 Januari 1625.” Deze aanhaling uit Domselaar geeft den indruk, dat de eerste Praelector in
1) Pontanus, Beschrijving van Amsterdam, Boek II, Cap. XVI, blz. 149, 2) Domselaar, Geschiedenis van Amsterdam, Bock IV, blz, 200.
51 de Ontleedkunde na het jaar 1606 zou aangesteld zijn. Die opvatting is niet juist; alle geschiedschrijvers noemen eenstemmig Doctor Maarten Janszoon Coster, alias Martinus Aedituus, als den eersten voorlezer in de Anatomie te Amsterdam. Het bewijs evenwel dat Coster als zoodanig werd aangesteld is nergens te vinden. Noch in de Stadsrekeningen, noch in de resolutien der Vroedschap is eenig spoor eener benoeming te ontdekken, De meest betrouwbare schrijver is wel Johannes Monnikhoff 1) (afb, 2), wiens Na-Reede op de Privilegien, Willekeuren en Ordonnantien, betreffende het Collegium Chirurgicum Amstelaedamense, volgens eigen verklaring uit een oud geschreven keurboek van het Gild getrokken is. Na de mededeeling, dat de Overlieden van het Heelmeesters Gilde van Amsterdam in Holland de eerste ontleding ondernamen, maar later door minder vlijt en onderlinge geschillen dat heilzaam werk verwaarloosden, zoodat de Overheid besloot een bekwaam genees-meester, ter ontleding van 's menschen lichaam en tot onderwijs der Heel-meesters aan te stellen, vervolgt hij: „En waarlyk geen gemeen „Burger maar 'n man van aanzien en zelf een der eerste Regeerders deezer Stad, „namendlyk den Beer Dr. Martinus Aedituus, of Coster, die aldaar met den aanvang „der Hervorming in 't jaar 1578 de Burgemeesterlyke waardigheid bekleeden, was „het die aller eerst van Stadsweegen dat loffelyk werk aanvaarden". In de geschiedenis van Amsterdam, gedurende de laatste vijf en twintig jaren der 16de eeuw, heeft Doctor Maarten Coster eene gewichtige rol gespeeld, vooral op politiek en godsdienstig gebied, terwijl hij als geneeskundige en anatoom weinig bekend is. Volgens Elias 2 ) werd hij omstreeks 1520 geboren. Ik meen zijn geboortejaar vroeger, omtrent 1510, te mogen stellen, vooral wegens zijn vriendschap met Hadrianus Iunius (geboren 1511), die in zijne brieven aan Coster meermalen melding maakt van hunnen omgang en spel, reeds in de kinderjaren. Bovendien woonde en studeerde Coster met Iunius te Bologna. Ende Januari 1540 promoveerde Iunius te Bologna, omstreeks dien zelf den tijd heeft Coster aldaar zijne studies geeindigd en zeker op eervolle wijze, want gedurende het academie-jaar 1539-40 nam hij een lectoraat in de Philosophie te Bologna waar. Wij vinden in de rotuli van Dallari 3 onder genoemd jaar vermeld: „Lecturae Universitatis, Ad lecturam Philosophiae, „D. Martinus Aedituus Ansterodamus Germanus". Spoedig daarop keerde Coster
1) Johannes Monnikhoff, Na-Reede, Hands chr., Univ. Bib!., Amsterdam, biz. 4. Johannes Monikhoff, zoon van Willem Monnikhoff, die in 1735 overman van het Chirurgijnsgilde was, is de schrijver van het manuscript, gevonden in het archief der plaatselijke geneeskundige commissie, geschreven in 1748. Het is een Na-Reede, volgend op het boek: Privilegiên, Willekeuren en Ordonnantien betreffende het Collegium Chirurgicum Amstelodamense van 1736, door Herm. Meyer, 2) Elias, De Vroedschap van Amsterdam, DI, I, blz. 21, 3) Umb, Dallari, I rotuli dei lettori legisti e artisti dello studio Bologne se dal 1384 al 1799, Dl, II, blz. 92.
52
naar Amsterdam terug, hetgeen wij kunnen opmaken uit het jaar 1 ) waarin hij zijn eerste huwelijk sloot, en vestigde zich als geneesheer. Na verloop van tijd ontmoeten wij zijn naam onder dien der malccntenten, de voorname Amsterdammers die ontevreden waren over het bewind van de oude magistraten der Stad. Hij behoorde ook tot de zeventig doleanten die den 2den October 1564 hun verzoek aan de Landvoogdes te Brussel overhandigden, en daarom verrast het ons niet zijn naam te vinden op de lijst der 133 ingezetenen van Amsterdam, die den 29sten Mei 1568 werden gedagvaard om binnen drie weken te verschijnen voor den Hertog van Alva. Coster week teen naar Frankrijk uit, werd naderhand lijfarts van Koning Frederik van Denemarken maar keerde in 1577 te Amsterdam weer, Als een der vurigste aanhangers der Hervorming had hij zitting in het uitvoerend Comae', dat op Maandag 26 Mei 1578 de dienende wethouderschap liet afzetten en uit de stad voeren. Den volgenden dag werd Doctor Coster tot Raad en Burgemeester van Amsterdam gekozen. Het moet voor den nieuwen magistraat niet gemakkelijk geweest zijn, naast het Burgemeesterschap, de geneeskundige praktijk en het onderwijs in de ontleedkunde behoorlijk waar te nemen, doch Pontanus 2 ) geeft daarvan zekerheid, wanneer hij schrijft: „Dat Doctor Maarten Coster, tot op hoogen leeftijd, zoowel bij zich aan huis „als daar buiten, de zieken bijstond", Als Praelector der Anatomie is hij volstrekt onbekend gebleven, hetgeen voor een deel zijn oorzaak wel vindt in het feit, dat de oudste documenten van het Chirurgijnsgilde, bij den brand in het huis van den Gilde-Deken Claas Claasz, Kist, in het jaar 1597, vernietigd zijn. Wij behoeven evenwel niet te twijfelen of Coster een wetenschappelijk man was; dat kunnen wij opmaken uit zijn rijke Bibliotheek. „Op „den 18den Febr. 1594 werd in den sterffhuysen van meister Marten Coster, staende „in de Doelenstraat, door Cornelis Ariszocn van Huyswaert, openbaar notaris bye „Hove van Holland, de inventaris 3) opgemaakt van alle de Boucke zoo medicinale als „andere, historias linguas et bonas literas aengaende, bevonden ine sterfhuisen van „den zelven meester Marten Coster op zyne librarie u . De inventaris toonde aan: 240 medische boeken en 325 andere werken, die getuigen van de humanistische neigingen van den Doctor. Door de geneeskundige af deeling dezer Boekerij kunnen wij ons een denkbeeld vormen van het wetenschappelijk standpunt door Coster op ontleedkundig gebied ingenomen. Na het verschijnen van Vesalius standaardwerk over de Anatomie, ontbrandde in de geleerde wereld een verwoede strijd tusschen de volgelingen van Galenus en die van Vesalius. Nu vinden wij in de Bibliotheek van 1) Elias, De Vroedschap, 1,c, 2) Pontanus, Beschrijving van Amsterdam, blz, 285, 3) Inventaris der boeken van Mr, Marten Coster, Gem, Archief Amsterdam, lade Coster.
53 Coster naast 41 verschillende uitgaven van Galenus' werken geen enkel bock van Vesalius, waaruit wij de gevolgtrekking mogen maken, dat Coster, die zeker de lessen van Vesalius gehoord heeft, Galenist gebleven is, Ten onrechte melden alle geschiedschrijvers dat Coster in 1599 overleed; in het begraafbcek 1 ) der Oude Kerk van 1594 vinden wij: „Den 21 January begraven Meester Marten Coster, Doctor ende „Out-Burgemeester opt ho . ch Coer beluyt twee uren met die grcote Clock — — — „20-14-0".
Bijzonderheden over de regeling van het ontleedkundig onderwijs, in de jaren teen Coster vocrlezer was, liggen in het duister, maar dat het stadsbestuur voor dat onderricht zorgdroeg en de overlieden van het chirurgijnsgilde het belang daarvan begrepen en een nieuwen praelector verlangden, blijkt uit eene Resolutie der Vroedschap van 4 Nov, 1595. 2 ) „De Burgemeesteren ende XXXVI Raden, gesien ende geexa„mineerd hebbende de Reqt ste van wegen d' overluyden ende particuliere gildebroeders „van de Chirurgins gilde deser stede geexhibeert, ten eynde een ervaren persoon tot „Professor ofte prelecteur der Chirurgye van deser stede wegen mccht worden aange„nomen, ende zyluyden deur de selfven beter in heure kunste onderwesen tut groot „gerieff ende conservatie van de goede burgerye gesontheyt daer aen in dese peupe„leuse stad veel gelegen is hebben geresolveert van Doctor Sebastiaan Egbertsz zal „werden versocht ende by alle middelen geinduceert, ten eynde hy hem voor een rede„lyck salaris daertoe wil laten gebruiken,” Sebastiaan Egbertsz, alias Sebastianus Egberti, in 1563 geboren, studeerde te Leiden bij Heurnius en Dodonaeus en werd omstreeks 1585 tot Doctor Medicinae gepromoveerd. Toen hij in 1595, als opvolger van Coster, tot Voorlezer in de Ontleedkunde benoemd werd, was hij reeds twee jaren Schepen der stad. Wij moeten hem, even als zijn voorganger, nog voor een trouw volgeling van Galenus houden, waarvan wij de bewijzen vinden in de aanteekeningen van zijn hand op de Praxis Modica van Dodonaeus, in 1616 te Amsterdam uitgegeven, Niettemin bespeuren wij een belangrijken vooruitgang in het ontleedkundig onderwijs, gedurende de jaren dat Egbertsz Praelector was, en duidelijk blijkt, dat de Stadsregeering haar doel verder zag dan het toestaan en bevcrderen eener ontleding in een door haar beschikbaar gestelde ruimte; zij wenschte ook dat het onderricht goed zou zijn en dat door een behoorlijk examen de bekwaamheid der leerlingen beproefd zou warden. Met dat doel verscheen den 30sten Mei 1597 een Keur 1 die luidde: „Also myne Heeren van den Geregte ver„staan, dat veele, onder 't deksel dat hare Proeve van 't aderlaten opgenomen is ge„weest, cok de konste van Chirurgyn bestaan te plegen. Sonder van hare wetenschap 1) Begraafboek der Oude Kerk anno 1594. Gem, Archief, Amsterdam. 2) Resoluties der Vroedschap anno 1595, 8 9 blz, 184. Gem. Archief, Amsterdam. 3) Privilegien en willekeuren van het Chirurgijnsgilde, blz, 49.
54 „en handelinge in 't selve stuk behoorlyke proeve gedaan te hebben, of ook te konnen „doen, strekkende tot groot nadeel van dengene, die in de hande van sodanige komen „te vallen, Soo is 't, dat myne voorz. Heeren, omme 't selve voor te kome, en opdat „voorts in toekomende tyden de proeve van de Chirurgie, met wat naarder opsigt, tot „vorderinge van de selve konste, soude mogen geschieden, by den brief van den Gilde „der Chirurgyns toegevoegt hebben, 't geen hier na volgt: Art. I. „Degene, die voortaan in de Chirurgie proef begeeren te doen, sullen gehouden „zyn alle de vragen tot de selve Konst behoorende; dog voornamentlyk diegene, die „ten dien eynde in een tafel op de kamer van de Gilde sullen gehangen worden, en „uytgetekent, tot redelyke genoegen van de Proefmeester te beantwoorden," In den Gildenbrief van het jaar 1552 waren reeds de belangrijkste wetenschappelijke vraagstukken, wier kennis geeischt werd, opgenoemd. Nu werd, ter aanvulling, op de Gildekamer een lijst of kaart gehangen van al de onderwerpen waarover de Proefmeester den proefknecht ondervragen kon. Een zoodanige lijst van het jaar 1597 is ons niet bekend, maar die van het jaar 1622, op den 11den October verschenen, vinden wij in het bock der Privilegiên 1 ). Het eerste gedeelte dier lijst handelt over de Ontleedkunde, en talrijke vragen strekken tot onderzoek of de leerlingen den uit- en inwendigen bouw van het menschelijke lichaam kennen, Johannes Monnikhoff 2) maakt h zijn Na-Reede over deze tafel de volgende opmerking: „Beneevens de bizondere Vraag-stukken deezer Tafel waare de „nagenoemde schryvers en plaatsen uyt hun schriften aangeteekend om hier uyt op „deselve alle de gepaste antwoorden te konnen vinden; als op lid I. enz." Daarna noemt hij, bij ieder artikel van de Tafel, de namen van talrijke schrijvers in wier werken de antwoorden door de leerlingen gevonden kunnen worden, Deze lijst beziende, treft het ons, dat de Overlieden van het Chirurgijns Gilde van het jaar 1622, voor het beantwoorden der ontleedkundige vragen, nog zoo zelden naar Vesalius verwijzen, maar den veel ouderen Guy de Chauliac, Ioh. de Vigo of Ambr, Pare de voorkeur geven. Na deze regeling van het examen liet de Stedelijke regeering, tot bevordering van het onderwijs in de Anatomie, op den llden Januari 1606 een Keur 3) afkondigen, onder het opschrift: 1) Privilegien en Willekeuren, blz, 50-56, 2) J. Monnikhoff, Na-Reede, naast biz, 50 van de Privilegien". 3) Extract uyt het Willekeuren-Boek der Stad Amsterdamme, geteekent met letter C, Fol, 353.
55
Ordonnantie op de Anatomie. Art. I. „De ordinarissen lessen sullen gedaan worden alle Dinsdagen en Vrydagen ten „een uure na de middag, alwaar alle Chirurgyns gehouden sullen wesen te compa„reeren, op poene van drie stuyvers t'elkens te verbeuren.” Deze lessen over de leer der beenderen, of een ander onderwerp der ontleedkunde, naar keuze van den Praelector, werden Dinsdags voor de leerlingen en knechts, Vrijdags voor de Meesters gehouden. Het uur was niet alti!cl vast, maar werd door den Voorlezer bepaald; bij publieke ontledingen werden de lessen afgezegd. Den 2lsten Maart 1630 werd door de Overlieden met de Oudsten van het Gild besloten, dat alle Gildebroeders, twintig jaren Meester in het Gild zijnde, van de lessen vrijgesteld waren,
Art. II. „De knecht van het Gildt sal op de bestemde dagen een quartier-uurs voor de „dagelykse lessen, ende een half uur voor de Anatomie, de plaats daartoe beschey„den, opdoen. En sal voorts daar blyven, achtnemende, dat geen kinderen (ofte an„deren, die daar niet en hooren) inkomen,” Na November 1723 hebben Burgemeesteren geordonneerd, dat de Gilde-knecht voortaan geen sleutel mocht hebben, maar dien, wanneer het noodig was, bij den Deken moest halen,
Art. III, „Niemand sal onder de lessen, Anatomie, ofte andere onderlinge redenen, de „Lessen ofte Anatomie aengaande, loopen, spreeken, lagchen, ofte ondersints luyden „syn, de toehoorderen, ofte dengenen, die lessen doen sal, eenigssins stooren ofte „verletten.” Art. IV. „Als men Anatomie doet, sal een yegelyken tot de onkosten betalen, van elck ,,lichaam, ses stuyvers," Art. V. „De toesienders sullen plaatsen mogen nemen soo sy inkomen, doch dat de „binnenste banken voor d'overigheyt, Doctoren, en Mrs Chirurgyns gelaten werden. „Sal mede iegelyk in syn genomen plaatse moeten blyven sitten, sonder op te mogen „staan, of eenigsints d'andere te verletten." De verdeeling der plaatsen, en dat gold vooral bij de openbare ontledingen, heeft dikwerf aanleiding tot moeilijkheden gegeven, die door eene verordening uit den weg werden geruimd, toen in het jaar 1691 het Theatrum Anatomicum in het Waaggebouw werd geopend.
Art. VI. „Wanneer het lichaam ter vertooning bereyd werd, en sal niemand, dan de „Chirurgyns, die het Gild bewilligt sal hebben, om de hand in 't snyen te leenen, den-
56 „even die verklaringen sal doen, en de knegt om wat van noode is aan te dragen, „tegenwoordig mogen syn," De hier bedoelde Chirurgyn was de collegie-meester, die steeds aanwezig moest zijn en tevens aanteekende welke Gildebroeders afwezig waren, waardoor het berekenen der boeten en het voorkomen vangeschillen gemakkelijk werd.
Art, VII. „Niemand en sal van het lichaam iet mogen wegdragen, op de verbeurte van „ses guldens: van welke ses stuyvers, en ses guldens d'overluyden gehouden sullen „zyn rekeninge te doen, als de Anatomie gedaan sal wesen, in handen van de Heeren „Burgemeesteren, of der selven Gecommitteerden." Dit artikel klinkt eenigszins onduidelijk; de zes stuivers die hier genoemd worden, zijn de geziamenlijke boeten van 3 stuivers die volgens Art, I geheven werden wegens het verzuimen der lessen op Dinsdag of Vrijidag, Wanneer een der toehoorders zich iets toe6gende van het cadaver, bijvoorbeeld een deel van het skelet, werd het onmogelijk naderhand een volledig geraamte, die zeer gezocht waren, op te bouwen; vandaar de zware boete van zes gulden,
Art, VIII, „Of iemand van de saken, in de tegenwoordige of eenige der voorgaande Lessen, „of Anatomie, verhandelt, eenige vragen hadde voor te stellen, sal 't salve mogen doen: „waarop degene, die de Lessen en de verklaringe over de Anatomie doen sal, ten eynde „van de naastvolgende by-een-komste, syn bedenken sal verklaren," Toen deze keur verscheen, was het getal Gildebroeders nog zoo gering, dat het stellen en beantwoorden van vragen mogelijk was; later ontbrak daartoe de gelegenheid, door het groote aantal,
Art. IX, „In het vragen, antwoorden en alle onderlinge redenen sal alle smadelykheid „en belachelykheyt vermyd, daartegens alle beleeftheyt en soetigheyt onderlinge be„wezen worden.” Wie de scherpe en hatelijke twist- en schimpschriften der Doctoren en Chirurgijns kent, begrijpt terstond de noodzakelijkheid van dit laatste artikel.
De Heeren van den Gerechte, die deze artikelen arresteerden, waren zich blijkbaar wel bewust, dat de ontleedkundige kennis, zelfs van hen die Meesters in het Gild waren, verre van voldoende was, Voor praktisch onderwijs in de Anatomie was weinig gelegenheid, Volgens het Privilegie werd jaarlijks een lichaam geanatomiseerd; later werd het aantal wel grooter, maar gedurende vele jaren bleef de openbare ontleding eene zeldzaamheid, Daarom werd geordonneerd, dat de Praelector niet alleen aan de knechten en Leerlingen, maar tevens aan de Meester-chirurgijns onderricht in de Anatomie moest geven, en op verbeurte van boete waren zij verplicht de lessen bij te wonen.
57
*it
L
A fh. 3.
De anatomische les van Dr. Sebastiaan Egbertsz. 1603. (Aert Pietersz. Amsterdam 1550-1612. - Waag-Museum, Amsterdam.)
Johannes Monnikhoff 1 ) deelt mede, dat, volgens het 1ste Groot-Meester Boek, in het jaar 1597 binnen Amsterdam vier en twintig Gilde-broeders waren, wier namen door hem genoemd worden in de volgorde waarin zij het meesterschap verkregen. Zij waren de toehoorders bij de lessen van Dr. Sebastiaan Egbertsz, In de eerstvolgende jaren groeide het Gild niet snel, immers, toen in het jaar 1601 de meeste Gildebroeders besloten den schilder Aert Pietersz op te dragen den Praelector met de Meester-chirurgijns te conterfeiten, bedroeg hun aantal acht en twintig. In het jaar 1602, spoedig nadat de kunstenaar met zijn werk begonnen was, brak in Amsterdam eene hevige pestziekte uit, die groote sterfte veroorzaakte; in vijf maanden tijds, van Juni tot November, werden volgens mededeeling van Seb. Egbrtsz 2 ) 11.000 slachtoffers ibegraven. Meer dan een jaar lang kon de schilder niet verder werken, en toen het stuk den 9den Dec. 1603 werd bovengebracht op de Gilde-kamer, waren vijf meesters, die maar eenmaal gezeten hadden, aan de pest gestorven. Dit merkwaardige schilderij (afb, 3) is het oudste van de portretschilderijen der Chirurgijns, der zoogenoemde Anatomie-stukken of ontleedkundige lessen, die, van de laatste 20 jaren der 16de eeuw af, in Noord-Nederland geschilderd werden en beschouwd moeten worden als een uiting van kunst, opgekomen in een tijdperk van heftige beroering op staatkundig en godsdienstig gebied, toen de devote omgeving van een portretgroep en de vrome schenker met zijn patroon-heilige plaats moesten maken voor de forsche figuren der doelenschutters aan den maaltijd, of der Regenten in hun vergaderzaal, Deze Anatomische les van Aert Pietersz is het eenige stuk waar al de meesters in het Gild op voorkomen; door de snelle uitbreiding van het Gild werden later
1) Joh. Monnikhof, Na-Reede, biz. 19, 2) Seb. Egbertsz, Scolia voor de Praxis me dica v. Dodonaeus, 1616, biz. 71.
58 alleen de overlieden en Proefmeestersgeschilderd. geschilderd. Wij zien hier Seb. Egbertsz eene demonstratie op het cadaver houdend; de 28 toehoorders zijn vrij stijf gerangschikti, zij wenden zich af van het lijk, waaraan zij hun aandacht moeten schenken, en zien ons aan, om de krachtige uitAfb. 4. De oude Sint Anthonispoort, gezien van de Geldersche kade. drukking hunner koppen te laten gelden; de ontleedkunde is hier bijzaak, de portretten der gildebroeders moesten voor het nageslacht bewaard worden. Hoewel Egbertsz in het jaar 1606 tot Burgermeester van Amsterdam werd gekozen, bleef hij zijne ontleedkundige lessen geven; zijn salaris bedroeg 350 gulden, maar buitendien had hij eene uitgebreide praktijk, waardoor hij vermogend werd. Als bijzonderheid mag hier nog imedegedeeld worden, dat hij in 1595 met Arminius, den lateren Hoogleeraar te Leiden, benoemd werd tot boeken-censor der stad. Op politiek gebied was hij minder gelukkig; als Raad der stad werd hij den 3den Nov. 1618 door Prins Maurits afgezet, maar als Voorlezer der Ontleedkunde stond hij buiten de staatkundige verwikkelingen, zoodat het onderwijs in de Anatomie daarna zijn voornaamste bezigheid was. Veertig jaren achtereen was dat onderricht, met de openbare ontledingen, gegeven boven de kleine Vleeschhal in de Nes, maar de Rederijkers, die in de zelfde Hal hun kamer hadden, gaven den Chirurgijns veel hinder, zoodat de overlieden naar eene andere plaats omzagen. Na veel moeite en aanhoudend ernstig verzoek kregen zij, den 14den Febr. 1619, boven de St, Antonies Poort of Nieuwe Waag (alb. 4) eene Ontleed- en Gildekamer. Op den 19den April opende Dr. Seb. Egbertsz de Nieuwe Ontleedplaats met eene verklaring van het 5de boek van Cornelius Celsus over de Anatomie. In het zelfde jaar werd aan een kunstenaar de opdracht gegeven een tweede ontleedkundige les van Dr. Egbertsz te schilderen, nu met de dienstdoende overlieden van het Chirurgijns-Gilde.
59
Afb. 5.
De anatomische les van Dr. Sebastiaan Egbertsz. 1619. Thomas de Keyser. Amsterdam 1596-1667. - Rijks-Museum, Amsterdam.
Aan Thoma s, den zoon van Hendrik de K e y s e r, danken wij het moole tafreel, dat Dr. Egbertsz voorstelt, terwij1 hij aan Anthoni Uytenhoff, Hendrik Koolveld, Lambert Jacabsz, Gerrit Indies en Jan de Wees het geraamte van een jongeling demonstreert (alb. 5). Tot de ordinarisse lessen, volgens de ordonnantie op de Anatomie van 1606, den Praelector opgedragen, behoorde op de eerste plaats de Osteologie, de leer van het beenderstelsel van het menschelijk lichaam. Een dezer lessen aanschouwen wij op dit schilderij. S e b. Egbertsz stied in het jaar 1 6 2 1. Den 16den April werd hij in de Oude Kerk ten grave gedragen i ), Als wetenschappelijk man stond hij goed bekend. Tulp 2 ) noemt hem: „vir profundae eruditionis", — een man van diepe ervaring. Doctor Johan Fonteyn, alias Johannes Fontanus, in 1574 te Amsterdam geboren, werd in 1621 benoemd tot opvolger van Egbertsz. De nieuwe Praelector was een merkwaardig man. Als ritmeester over een compagnie paarden, als dichter, vriend en
1) Elias, Lc, blz. 258, 2) Nic, Tulp, Observationes Medicae, blz, 118.
60
Afb. 6.
Theatrum Anatomicum te Leiden. (W. Buytenwegh. Rotterdam 1585-1626. — Museum Boymans, Rotterdam.)
geneesheer van Vondel, die hem zijne „Heiden Godes" opdroeg, terwijl hij hem prijst als „een liefhebber van alle goede kunsten en wetenschappen, cverinits hij de dicht„kunst met een lieflyk gemoed omhelst en somtyds met lust beoefent”, werd hij geroepen om in de Snijkamer onderricht te geven. Van dat ontleedkundig onderwijs
is ons wederom weinig bekend. Volgens Joh. Monnikhoff werd eene verhandeling over zijne lessen, van 3 Dec. 1624 tot den 19den Oct. 1627, door zijn neef Anthoni Fonteyn in druk uitgegeven. Nadat de gildekamer en de ontleedplaats in de St. Antonie-Waag waren ingericht, deed zich weldra de moeilijkheid voor, dat de ruimte voor de toehoorders te eng was, waarop in Februari 1624 besloten werd een soort Theatrum Anatomicum te maken. 1 ) Eene ontleedkundige les was toenmaals niet uitsluitend eene wetenschappelijke vocrdracht in de Anatomie, maar tegelijk een openbare vermakelijkheid, voor een 1 Van de inrichting der eerste ontleedpla a tsen te Amsterdam is weinig bekend, maar wij kunnen ons eene voorstelling maken van een oud Theatrum Anatomicum, waarschijnlijk het Leidsche, door eene teekening van W. Buytenwegh (afb. 6).
61 ieder tegen betaling toegankelijk. Een keur van 29 Januari 1625 regelde dezen toestand: „op huyden hebben myne Ed. Heeren van den Gerechte, interpreteerende het „4de artikel der ordonnantie (van 1606) goedgevonden, dat van nu voortaan iedereen. „die de Anatomie begeert te frequenteeren, telckens zal betalen vier stuyvers, ende de „Gildebreeders, met eens (voor ieder lyk) ses stuyvers te geven, vry zullen zyn." De lessen duurden soms 5, 6, tot zelfs 11 dagen, waardoor de opbrengst vrij aanzienlijk werd. Zoo vinden wij aangeteekend, dat de vijf lessen, die in 1645 door Nic. Tulp op het lijk van een moordenaar gegeven werden, een som van I 265.4.8 opbrachten, terwijl eene demonstratie in 1668 door Ruysch gegeven f 238.15 opleverde. Opmerkelijk is de wijze waarop deze bedragen besteed werden. De opbrengst moest door het Chirurgynsgild of door de Overlie den aan de Stadsthesaurieren worden verantwoord, doch een gedeelte was bestemd tot bestrijding der onkosten van de begrafenis, een ander voor een tractement of versnapering, waarmede de gehouden demonstratien besloten worden. Eene dergelijke verantw cording in het jaar 1699 luidde: voor het graf en de baar I 4.12 aan de dienaars van den Schout f 6.— voor de wijn f 12, voor koek I 15.— voor vleesch I 6.— voor tabak f 1.5 voor visch f 3.14.8 F o n t e y n stond als geneesheer bij zijn tijdgenooten in hoog aanzien. Na den dood van Reinier Bontius kocs Prins Maurits hem tot lijfarts; Tulp noemt hem: „medicus felicissimus, collega noster"; Vondel dichtte onder zijn portret: „Soo strekt dat wyse breyn, een geesel voor de koortsen, „Die 't menschelyk geslagt steeds blaekte met haer toortsen, „Soo strekt hy een fonteyn, van heylsame artsenye." Evenals zijn voorganger kennen wij Fonteyn uit zijn portretten. In het handschrift van Joh. Monnikhoff 1) lezen wij: „Ses jaaren daar aan volgende (d,i. sedert „1619) namelyk den 6den Sept. 1625, verdroegen zig de Overluyden met de Oudste „van het Gild om, volgens anbesteedinge door den Konst-schilder N i c. Elias (afb. 7) „te doen afbeelden: Dr. Johan Fonteyn. Mr. Cornelis Kerkhem. Mr. Steven Venekool. Antony Testament, David van Meurtel. Barend Trist, Arend Allertsz, Jan Scherm, Jacob van Leeuwen. Jan Hartman. Gerrit Hartman. 1) Joh, Monnikhoff, Lc, biz. 23,
62
Afb. 7.
De anatomische les van Dr. Johan Fonteyn. 1625. (Nicolaas Elias, gen. Pickenog. Amsterdam 1588-1655. — Waag-Museum, Amsterdam.)
„Nadat dit stuk, waar in ook eenige collegie-meesters die ter dier tyd waaren, „als Barend Trist, Steven Venekool, Day. van Meurtel, Arend Allertsz, Jacob van „Leeuwen, en Gerrit Hartman, zijn afgebeeld, meer dan een geheel jaar onder handen „geweest, en in die tusschen tyd Arend Allertsz: na maar eens gezeten te hebben, „gesturven was, zoo wierd het eindelyk voltrokken op de Gilde-kamer gebragt den „15den October 1626." Het schilderij, ons als de Anatomische les van Dr. Johan Fonteyn bekend, is zon der twijfel het door N i c. Elias geschilderde doek, dat den Praelector voorstelt, staande voor een tafel, wijzende op een doodshoofd, maar slechts door zes personen omringd. De vier ontbrekende figuren zijn waarschijnlijk bij den brand in de Glidekamer in 1723 vernield, of bij de restauratie, in 1732 door Quinchard verricht, afgesneden. Andermaal kennen wij Fonteyn uit het prachtige portret (afb. 8) door Joh. Muller in 1626 gemaakt, vermoedelijk naar een origineel van Elias. Het toont ons: Johannes Fontanus, Antoni Filius Amsterodamensis, Medicinae Doctor. Eene zeldzame en mooie gravure, met een onderschrift van Petr. Scriverius en het opschrift: Fons Vitae Christus 1), Zonder opmerkelijke gebeurtenissen in het ontleedkundig onderwijs eindigde het lectoraat van Fonteyn; hij stierf den 13den Aug. 1628. 1) Van dit portret ibestaat ook een exemplaar voor den letter, dat niet vermeld wordt door Fred. Muller en van Someren.
63 Op den 24sten Nov. van dat F ON VITN, C zelf de jaar werd zijn plaats ingenomen door Doctor Nicolaas Pietersz, alias Nicolaus Petreius genaamd Tulp, in het jaar 1593 te Amsterdam geboren. Hij studeerde Glider Pieter Paauw te Leiden, waar hij den 30sten September 1614 tot medicinae Doctor gepromoveerd werd. Daarna te Amsterdam gevestigd, verkreeg hij spoedig een drukke praktijk en was reeds in 1622 Raad en Schepen der stad. Voor het ontleedkundig onderwijs in Amsterdam werd de aanstelling van Tulp eene belangrijke gebeurtenis. De nieuwe Praelector was een kundig en wetenschapiOHANN F:, S FON TANNTS ANTONI E AMSTERQD Ai 11 Grankfihe elerus vrbis adest,vt- vivere icredia.i•- • pelijk man, die met eere genoemd Ente ievenz Phdia- non ita redLit t'bur, mag worden onder de ontleedlaberi flenutn, Ifirrocratemi,jitunt ic-rra Batava kundigen van zijn tijd„ De ver- cives. Epanny nmn ue ' dienste van nieuwe ontdekkingen Sanins Amstelie FONT.E bibuntyr" in de Anatomie mag hem niet ontP S'a-iperrus H houden worden, en zeker was hij Afh. 8. Dr. Johan Fonteyn. Praelector Anatomiae. een der allereersten, die bij (Joh. Muller. Fec. 1626.) het openen van lijken de aandacht vestigden op ziekelijke afwijkingen der organen. Zijne waarnemingen stel de hij trouw te boek en gaf die, onder den titel: „Observationes Medicae", in druk ult. Tijdens de pest-epidemie van 1635 gaf hij den stoot tot het samenstellen van de eerste Amsterdamsche Pharmacopee of Winkelboek. Tulp heeft op den 2den Januari 1629 zijn intredingsoratie in het latijn gehouden voor het Gild, de genoode magistraten en doctoren. Zijn lessen gaf hij in de Snijkamer boven de St. Anthonie-Waag, maar de plaats bleek niet gunstig te zijn, daar het Theatrum Anatomicum tevens Gilde•
kamer was, waar de Gildebroeders vergaderden, Toen nu in 1639 de Rederijkers van hunne kamer in de Vleeschhal naar de Keizersgracht verhuisden, lieten Burgemeesteren op Stadskosten boven de Hal, waar voorheen reeds de Snijkamer was, een theatrum voor de ontledingen en een kamer
64
De anatomische les van Dr. Nic. Tulp. 1632. Afb. 9. (Rembrandt Harmensz. van Rijn. Leiden 1606—Amsterdam 1669. — Mauritshuis, den Haag.)
your het Chirurgynsgilde optrekken. Tulp wijdde deze schouwplaats in met de openbare ontleding van een Engelschman, die met den koorde gestraft was. Op de oude ontleedburg had hij 5 openbare ontledingen gedaan: in de jaren 1631, '32, '33, '34 en 1637; meestal in het koude jaargetijde, bij vcorkeur in Januari. Het gebeurde wel eens, dat de cverlieden een ontleding verrichtten onder toezicht van den praelector. Wij vinden daarvan het bewijs op fol. 4 van het Resolutieboek: „25 Febr. 1631 is bij de proefmeesters en overluyden vant Chirurgynsgilde be„slocten, als er sexsie gedaen sal worden van de overluyden int byweesen van den „doctor ens praelector, dat alsdan niemant anders sal mogen byweesen dan de soonen „van de vaders, die de bediening van het gild syn, off voor deesen geweest hebben,”
w. 0. Steven Vennekool. Getrouw aan de gewoonte in het Gild, was reeds enkele jaren na het benoemen van den nieuwen Praelector aan een kunstenaar de opdracht gegeven een Anatomische les van Doctor Tulp te schilderen. In het jaar 1632 leverde Rembrandt (afb. 9)
65 r--
-
--
het beroemde doek af, waar wij Tulp op voorgesteld zien bij eene demcnstratie van de buigspier der vingers. De toehoorders zijn: Mr, Jakob Block, Hartman Hartmansz Adr, Slabraan, Jacob de Wit, Mathys Kalkoen, Jacob Koelveld en Frans van Loenen. Dit kunstwerk, eertijds eigendom van het Chirurgynsgild, bleef, na opheffing van het Gild, in het bezit der beheerders van het weduwenen weezenfonds, maar werd in 1828 verkocht aan Koning Willem I voor de som van f 32000.— en geplaatst in het Rijksmuseum te 's-Gravenhage. Het is te betreuren, dat door het ontbreken van dit schilderij, de beroemde en zeldzame verzameling Anatomische lessen der Gemeente Amsterdam onvolledig is, 1 ) Wij doen Tulp Mb. 10. Dr. Nicolaas Tulp. Praelector Anatomiae. (Nic. Elias. Amsterdam 1588-1655. (Collectie Six, Amsterdam.) onrecht aan, wanneer de meening wordt uitgesprcken, dat hij zijn roem uitsluitend aan Rembrandt te danken heeft. Tulp Dat Rembrandt's Anatomische les van Doctor Tulp ten slotte in veilige haven belandde, danken wij eerder aan het toeval dan aan de voorzichtigheid der overlieden van het Gild, want het kostbare kunstwerk heeft meermalen gevaar geloopen vernietigd te worden. De eerste maal bij den brand in het portaal der Gildekamer in het jaar 1723. Ook later was de omgeving waarin het schilderij gehangen was, niet veilig. Volgens het Notulenboek van het Chirurgyns Gilde, Juni anno 1732 (fol, 182) besloten de overlieden „om te laten repareeren de mantel van de Prof. N. Tulpius, afge„schilferd zynde versengt doordien een veurige rook langen tyd tegen dat schone stuk van Rem-
„brandt heeft geklommen en om sulks verder te verhoeden is het kacheltje, dat in den hoek by het „torentie heeft gestaan, gezet naast de schoorsteen”. Verder lezen wij in het Notulen:boek (fol. 217): „Zaterdag 20 Sept. heeft de schilder Quinkhard op onze gildekamr gebragt opgeheldert het stuk „waarin de Heer Prof, Joan Fontyn benevens acht overlieden geschildert zyn (dit stuk was door den „brand in 1723 beschadigd), Item het stuk van Rembrandt de mantel van de Heer Prof, Tulp ook „gebrand zynde voor bladders, en op eenige plaatsen de verwen ten eenemaal van het doek afge„borsten, zo hebben de overlieden goed gevonden dien Prof. hoogloffelyker gedagtenisse met een „nieuwen mantel te voorzien," Notulenboek 7e, fol. 144: „Maandag 16 Oct, 1747 geeft de gildeknecht van der Waart aan „Overlieden te kennen, dat het schildery Tulp door lekkatie beschadigd wordt, ihebben de Over„lieden aan den gildeknecht gesegt dat door den timmerman te laten onderzoeken, nevens den „schilder Quinkharr. Fol. 337: Dinsdag 6 Juni 1752, „Alzoo overlieden van Haar WelEd, Gr, Achtbare Heeren „Burgemeesteren permissie hebben gekreegen cm het Schildery van Prof. Tulp te laaten verstellen „en schoon te maken door den schilder Jan van Dyk, dewelke op heden is begonnee.
66
was een bijzonder man, door zijne groote geleerdheid en voorbeeldige levensopvatting. In eenen brief, voorafgaande aan zijne „Geneeskundige opmerkingen", geeft hij zijn zoon deze les: „Niet hy die van alles weet, maar wie nuttige dingen weet, is wys; „speur daarom niet overal rond, maar beperk uw studie, en gelyk de byen uit de „bloemen honing zoeken, zoo kies u uit de beste schryvers, hetgeen dat met den dauw „der wysheid besproeid, voor het heil der menschen het beste is." Het portret (afb. 10) van Nic. Elias toont ons Tulp, zittend bij een brandende kaars, en daarbij zijn lijfspreuk: „aliis inserviendo consumor", — „Ik verteer in den dienst van anderen". Zoo heeft hij ook zijn geboortestad trouw gediend. Reeds in 1622 Raad en Schepen, werd hij in 1654 tot Burgemeester gekozen. Hij wist dat deze benoeming op komst was en begreep de moeilijkheid, om naast het magistraatambt zijn onderwijs in de Anatomie ernstig te behartigen. Hij besloot daarom zijn Praelectoraat, dat hij 25 jaren had waargenomen, neder te leggen. Toen het besluit genomen was, noodigde hij de Proefmeesters en Overlieden van het gild ten zijne huize. Wij lezen daarvan in het Resolutieboek van het Gilde folio 14: „Den 23 October syn onderge„teekende Proefmeesters en Overluyden van den Heer Scheepen Nicolaes Tulp prae„lector tot zyne huyse ontboode; voor de middag gecoome zynde, heeft hy ons in zyne „zaal gheleyt, alwaer wy van hem hebben verstaan dat hy overeenige hadde voorge„nome gehad soo hy de jaere van bestuur quam te bereycke uyt alle publycke diensten „uytgenoome zyne practyk soude scheyen, zyn dienste waere vooreerst weesmeester, „commissaris van het nieuwe timmerende Steedehuys en het praelectorschap 'tgene „hy de Burgemeester Hudde opgeseyt en ons daertoe ontboode om 't selve niet alleen „te zeggen, maar van ons een eerlycke af scheyt met een soete collation teneeme. De „overluyden sulx hebbende verstaen, zyn niet alleen jpedroeft maar oock beducht „geweest wat sy in dese schielyce zaak zynde byna buyten oerdele hem soude te ge„moet voeren. Wert eendrachtelyck verstaen omdat de prelector vier en twintig jaeren „ (een groote tyd) met ons soo eendrachtelyck hadde omgegaen zonder het minste „woort die hy tegens ons en wy tegens hem hebben geseid, hetselvige tot zyne levens„tyt te willen continueeren, omdat wy door zyn tugt als zoetigheyt en geleertheit „waeren eensaem by elkander gehouden en onderweesen. Hierop heeft hy ons alte„saam te gast gehouden met conditie dat hy ons in dese saeke wilde met raet „bywoone wie wy zoude tot praelector opvoeren, onder het eeten is voorgecome de „perzoon Joan van Horne indertyd extraordinaris professor anathomie in de academie „tot leyden met de welcke de overluyde als hier verhaelt zal worden in soutenantie „raekte nae alle gehoude discourse en zoete tractement heeft de prelector een groote „silverde vergulde gedreeve Tulp (die hy expres scheen daer toe bestelt te hebben) „ter taevel doen come die hy ophevende de proefmeester en overluyden op naevol„gende wyse toedronck: Hetgeen in dezen kop geschonken is, zal ik den Proefmeesters
67 „en Overlieden als tot een teken van dankbaarheid, en eendragtigheid, in onzen tyd „gehouden, uitdrinken; en tot meerdere vastigheid van dankbaarheid zal de rest, name„lyk de Kop, het Gild tot een gedachtenis geschonken worden”. Proefmeesters: Job van Meekren. Corn. Kerchem. Overluyden: Jacob Block. Isaac de Min, Matthys Evertsz, Isaac Barrevelt, Den 27 sten Januari 1653 legde Tulp zijn ambt neder. Voor het onderwijs in de ontleedkunde was dit besluit een ernstige slag, temeer daar de keuze van een opvolger niet gemakkelijk bleek te zijn. Het eerst kwam in aanmerking Johannes van Horne, de zoon van een bewindvoerder der 0,I. Compagnie, die aanvankelijk rechtsgeleerde zou worden, maar door de openbare ontleedkundige lessen van Tulp zich geroepen gevoelde de geneeskunde te becefenen. Hij promoveerde te Padua en kwar i, na een studiereis door Europa, in 1651 terug in zijn vaderiand. Hij was toen 30 jaren oud en werd in dat zelf de jaar tot buitengewoon Hoogleeraar in de Anatomie te Leiden benoemd. Van Horne werd nu aangezocht om Tulp op te volgen, waarop de Curatoren der Leidsche Hoogeschool zich haastten hem tot gewoon Hoogleeraar in de ontleeden heelkunde te benoemen, op eene jaarwedde van achthonderd gulden, waarna hij voor de uitnoodiging van Amsterdam bedankte. Doctor Johannes Deyman werd toen den 27 sten Januari 1653 tot opvolger van Tulp gekozen. Het is merkwaardig dat geen bijzonderheden uit het leven van Deyman bekend zijn. Toch werd zijn onderwijs wel op prijs gesteld. Na eene belangrijke openbare ontleding op 28 Jan, 1656 warden hem 6 sulverde lepels vereerd, bedragende f 31.19, welk bedrag van de opbrengst der Anatomie betaald werd. Bij het afnemen der examens schijnt hij nogal goedig geweest te zijn; wij vinden in het Resolutiebeek fol. 46 het volgende: „Op huyden 3 Nov, 1660 kwam Jacob Gilde„man om zyn groot theorie examen te doen, volgens het vierde articul van het Gilde „boeck, Het examen was slecht en eenparig werd besloten hem voor een jaar en zes „weken af te wijzen, waarop Gildeman begon te klagen en te jammeren, verklarende „dan niet by machte te zyn vrouw en kinderen te onderhouden, waarop de Praelector „Deyman met de regeerders van het gild overeenkwam Gildeman, mits hy zich stille„kens en vreedzaam in het gild gedroeg — en mits betalende de gerechtigheit aan het „Gild — toe te staan zyn beroep uit te oefenen en zyn winkel te doen en na verloop „van tyd wedercm te coomen voor zyn groat examen, en als hy den Praelector dan met „zyn examen voldoet, zal hy zyn meesterbrief ontvangen. Maar altijd gemakkelijk was Deyman evenmin, want toen Louis Burry op
68
De anatomische les van Dr. Johannes Deymann. 1656. Afh. 11. (Rembrandt Harmensz. van Rijn. Leiden 1606—Amsterdam 1669. — Rijks-Museum, Amsterdam.)
12 Oct. 1661 examen deed, werd hij eerst voor 6 maanden afgewezen, en toen hij 10 Mei 1662 opnieuw verscheen, kreeg hij een jaar en zes weken uitstel.
Banga 1 ) noemt hem een geleerd man en gasthuisdoctor, maar zijn lectoraat zou vergeten zijn, indien Rembrandt zijn naam niet beroemd gemaakt had door het schilderij, bekend als de Anatomische les van Doctor Deyman (afb. 11). Dit kunstwerk, door Rembrandt in 1656 geschilderd, vertoonde oorspronkelijk de pertretten van Joh, Deyman, Dirk Visch, Nicolaas Fruyt, Daniel Florianus, Augustus Meyer, Laurens de Lange, Barend Heem, Gysbrecht Kalkoen en Jacob Harny, Doctor Deyman is bezig met het praepareeren der hersenvliezen, terwij1 de collegemeester Gysbrecht Kalkoen de bovenhelft van den doorgezaagden schedel in de hand houdt. Op den 8sten Nov, 1723, des avonds ten 10 uure, ontstond, door onvoorzichtigheid van den Gilde-knecht Adam de Voogd, brand in het portaal der Glide1)
Banga, Geschiedenis der Geneeskunde, biz, 374
69 kamer, die wel spoedig werd gebluscht, maar niettemin h e t meesterstuk van Rembrandt ten deele vernielde. Door de merkwaardige schetsteekening (afb. 12), thans in de collectie S i x, kunnen wij ons nog voorstellen hoe Rembrandt h e t schilderij wilde uitwerken. Omstreeks het jaar 1855 hebA fb. 12. Studie voor de compositie van het schilderti: De anatomische les ben de beheervan Dr. Job. Deymann, door Rembrandt. (Collectie Six, Amsterdam.) ders van het Chirurgijnsweduw nfonds het geschonden doek vocr de som van if 600.— verkocht aan den kunstkooper Chaplin te Londen, maar door de ijverige bemoeiingen van wijlen Prof. Six werd het verloren stuk opgespoord en voor Amsterdam teruggekocht. Gysbrecht Kalkoen, de eenige wiens portret vrijwel ongeschonden uit het vuur kwam, was de collegemeester. Deze bekleedde het ambt van den tegenwoordigen assistent, maar tevens van administrateur. Hij werd aangesteld voor een tijd van 3-4 jaren en mcest, met den gildeknecht, den Praelector helpen bij de demonstratie, de tafel draaien voor de toeschouwers, bij alle lessen tegenwoordig zijn, nauwkeurig aanteekenen welke gildebroeders, die nog verplicht waren de lessen te volgen, niet verschenen en boekhouden van de boeten, om daarvan jaarlijks de rekening op te maken voor de Overlieden. Volgens het boek der Privilegien, Willekeuren en Ordonnantien betreffende het Collegium Chirurgicum, zou de eerste collegiemeester den 28sten Aug. 1626 aangesteld zijn, doch Monnikhoff 2), in zijn Na-Reede op dit boek, toont duidelijk aan, dat reeds in het jaar 1611 een collegiemeester werkzaam was. Doctor Deyman stierf op den 2 den Dec. 1666. Ofschoon ons van zijn onderwijs 2
oh, Monnikhoff, Na-Reede, blz,15.
70 weinig bekend is, weten wij uit verschillende bronnen, dat in Amsterdam de ontleedkunde met ijver beoefend werd, al was het niet de Praelector die hiertoe den stoot gaf. Aangespoord door Gerardus Blasius, was door eenige Amsterdamsche doctoren een bijzonder gezelschap opgericht, waarvan de medeleden waren: Sladus, Veen, Quina en Swammerdam, met het oogmerk door vergelijkende ontleedkunde de wetenschap te bevorderen, want de gelegenheid om menschen-lijken te openen was zeldzaam, gelijk Blasius in zijne Miscellanea l ) Anatomica verklaart. Reeds in 1659 gaf Blasius aan eenige jongelieden les in de ontleedkunde, en Swammerdam kreeg in 1665 toestemming om lijken in het gasthuis te mogen Afb. 13. Prof. Fred. Ruysch. openen, terwijl in 1700 aan Rau (Jurriaan Pool. Amsterdam 1666-1745.) (Collectie der Universiteit, Amsterdam.) werd toegestaan, om in den winter eenige openbare lessen te geven in het Theatrum Anatomicum der Stad, zeer tegen den zin van Frederik Ruysch (afb, 13), die den 28sten Jan. 1667 tot opvolger van Deyman benoemd was. Ruysch, in 1638 te 's-Gravenhage ge boren, was 28 jaren oud toen hij als Praelector werd aangesteld, maar als leerling van Van Horne te Leiden had hij reeds ijverig de ontleedkunde beoefend. Hij was de eers te voorlezer, wien in het jaar 1668 de titel van Hoogleeraar verleend werd, zonder evenwel lid te worden van het Athenaeum, aangezien het ontleedkundig onderwijs daarbij niet ingedeeld was, maar als afzonderlijke stedelijke instelling beschouwd werd, die eerst den 23sten Januari 1755 in het Athenaeum werd opgenomen. De benoeming van Ruysch is voor de ontleedkundige school in Amsterdam wel zeer gelukkig geweest. De wetenschappelijke beoefening der Anatomie stond in de 17e eeuw nergens zoo hoog als in de Nederlanden en de eervolle plaats welke Amsterdam op dat gebied inneemt, dankt zij in hoof dzaak aan Ruysch. Op velerlei gebied maakte hij zich verdienstelijk. Toen in het jaar 1670 ernstig Ger. Blasius, Miscellanea Anatomica, Voorrede,
71
geklaagd werd over de onkunde der vroedvrouwen, werd aan Ruysch, die tot stadsvroedmeester henoemd was, opgedragen aan alien een nieuw examen af te nemen en aan de onbekwaam bevondenen de uitoefening van hun yak te verbieden, Tevens werd hij aangesteld om eens in de maand aan de vroedvrouwen les te geven en nu en dan voor haar een vrouwenlijk te ontleden 1 ). In 1672 werd hem opgedragen de lijken te onderzoeken van hen die door een geweldigen dood waren omgekomen, terwiji hij in 1680 verlof kreeg om in het Stadsziekenhuis de lijken te openen. Jaarlijks hield hij eenige openbare ontleedkundige lessen, maar het was dikwijls moeilijk een versa cadaver te verkrijgen; in het jaar 1699 moest de les vervallen, wegens het ontbreken van een lijk 2 ). Voor zijn moeilijk onderwijs werd Ruysch slechts karig beloond, maar in dat opzicht kwam eene herziening tot stand. „In Aug. 1688 zonden de overlieden „van het gild een request aan H.H. Burgemeesters en Regeerders der stad, waarin zij „revelentelick te kennen gaven, hoe dat sy overlange tot haar praelector gehad hebben „V'yle de Heer Burg. doctor Seb, Egbertsz, Doctor Joan Fonteyn, de Heer Burg. Nic, „Tulp en Dr. Joan Deyman, die alle het selve treffelick hebben bedient, meer ten. „respecte van 't poinct de honeur als 't honorarium, hebben UEd. Gr. Achtb, naeder„hant by 't overlyden van Dr. Deyman in desselfs plaats gelieve te stellen D r Fred. „Ruysch, weleer D r en apotheker in de Haage die 't selve ten consideratie van byde „nu al geruimen tyt heeft bedient en daerom syn gelegenheyt in den Haage eene „mael geabandonneert en alsoo sy suppl. of wet het Chir.gilde groot dienst en leeringe „van haere praelector dagelikx treckt, en om hem in zyn yver te doen continueeren, „syn te raden geworden haer te keeren tot UEd. Gr. Achtb. reverentelick en eerbie„diglyck versoeckende — het tractement maar 350 gulden is, dat UEd. Gr. A. met soo 1) Het onderwijs in de ontleedkunde voor de vroedvrouwen en het uitoefenen van de verbskundige praktij k, dat later, tijdens het professoraat van Rail, een bron van heftige twisten werd tusschen het Chirurgijns Gilde en het Collegium Medicum, gaf reeds onder Ruysch aanleiding tot moeilijkheden: „14 Jan, 1697 hebben Inspectores van het Collegium Medicorum en Prof. Ruysch, met ,,gecommitteerde van het Chirurgyns Gilde geaccordeert, dat de Anatomie voor de vroedvrouwen, van ,de H.H. Burgemeesteren geordonneert, able jaren, viermaal ten minste te geschieden, sal goed gehou„den worden op de nieuwe marckt, mits genietende de helft van de profyten, de onkosten ,afgetrokken, „en daer benevens, dat de in dienst zynde overluyden, sonder meer, de vryheyt sullen hebben de „selve Anatomie by te wonen, 2) Tijdens het professoraat van Ruysch waren de publieke Anatomieen wederom zeer gezocht. In het jaar 1675 werd volgens consent van Burgemeesteren van Amsterdam aan Prof. Ruysch toegestaan jaarlijks vier lichamen uit het gasthuis alhier publiek te anatomiseeren. VO6rdien tijd werden alleen de cadavers van terechtgestelden aan de „Snyburch" gegeven. In 1691 heeft Ruysch, binnen een kort tijdsverloop „twee subjecten geanatomiseerd, Carsten de Mof en Marten Kaelgat, welke „opbrachten f 230, welke somma is geconsumeerd op een restant na van f 45, waarvoor des Professors „zoon, ieder overman, deken en proefmeester een klein gedachtenis in silver voor haar moijte „hebben genooten," Dat ook Ruysch niet altijd zelf onderwijs gaf, blijkt uit de volgende aanteekening in het Anatomy-boeck: „In 1694 werd een dood lichaam op de snykamer gebracht om ontleed te worden door „Ruysch, maar de lessen, 9 in getal, zyn gegeven door de overmannen Pieter Adriaansz, Jean de „Milly en Daniel Germershuysen." De lessen duurden nog web eens langer: In 1695 is Pieter Antonius voor het Stadhuis opgehangen en het doode lichaam aan het Gild toegestaan tot gemeene nut en leering, om door Ruysch ontleed te worden, Daar werden elf lessen over gedaan.
72 „veel gelieve te verhogen als UEd. Gr. A. naer gelegentheyt van saecken sullen ver„staen te behooren,” „11 Aug. 1688 hebben Burg, en oudt-Burg. geconsidereert hebbende de groote „diensten van prelector Ruysch, hem toegestaan een verhooging van I 200 van stads„wegen boven zyn ordinaris tractement, en goedgevonden dat van het Gild eveneens f 200 zal tcegevoegd worden." W.O. Corn. van Outshoorn. Intusschen hadden de Heeren van den Gerechte wel eens moeite om te zorgen, dat geen misbruiken in het Gild binnen slopen en dat de proeven met ernst werden afgenomen. Op den 3lsten October 1676 ward geordonneerd en gewillekeurd, dat de Praelector Anatomiae met de Overlieden present zal moeten zijn, niet alleen bij het eerste Tentamen, maar ook bij de volgende examens „en nauwe toesicht nemen, dat „niet als bequame en des waardige, mogen worden gepromoveerd". Voorts werd bepaald: „dat de Anatomicus, Donderdags na de middag van twee tot drie uuren op „de Gildekamer lessen moet doen voor de Chirurgynsknechts ende Leerlingen, om „haar in de Konste te instrueeren." Ter aanvulling der ordonnanties van 1606 en 1622 werd hier een derde les ingesteld en bovendien werd een lijst van onkosten der Prod opgemaakt, waarin het examengeld voor den Prelectora op 10 gulden gesteld werd. In het jaar 1688 was, door uitbreiding der stad, het aantal chirurgijns, leerknechten en andere toeschouwers eener publieke ontleding zoo groot geworden, dat het reeds verouderde Theatrum Anatomicum te klein werd en door bouwvalligheid gevaar liep van in te storten. Daarom besloten de Deken van het Gild, Andries Boekelman, en de Proefmeester, Jean de Milly, met de Overlieden een verzoek bij Burgemeesteren in te dienen om eene nieuwe en ruimere ontleedplaats te verkrijgen. Zij zonden in Januari 1688 het volgende request aan de Vroedschap : „Alsoo de „tegenwoordige overluyden van het Chirurgyns Gild, benevens de oudt overluyden „hier onderschreven bevinden dat haar Theatrum Anatomicum in de Nes boven „de Cleyne Hal seer out en bouwvalligh is, sulkx dat zy met groote scrupele „daer alleen eenige jaeren hebben geanatomiseerd en nu het selve niet langer „durven bestaan, om geen droevige ongelucken te veroorsaken, vermits het selve door „de swaarte van de aanschouwers lichtelyck soudt kunnen komen in te storten, soo „syn de regeerende en oudt overlieden te raede geworden haer gesamentlyck aan de „Ed. Gr. Achtb, H.H. Burgemeesteren te addresseeren en by requeste te versoecken „dat de H.H. Burg. haer een ander Theatrum Anatomicum gelieven toe te staen," Wij vinden daarna in het Notulenboek aangeteekend: „Burgemeesteren hebben „dit verzoek gestelt in hande van de Heere Thesauriers de weicke daerop geordi„neert hebben de Statstimmerman Peterson om een plaats uyt te soecken en na
73 „langh overlegh en „deliberatie die de „overluyden met „Peterson daer„over hebben ge„houden, soo heeft „hy geen bequa„mer plaast kun„nen vinden als „boven het wacht„huys van de St. „Antonis Waegh, „twelck ons ook „seer wel beviel. „Soo is dan hier op „gevolght door 't Mb. 14. De Waag na de verbouwing in 1691. „rapport van de (Naar een teekening van Schouten, eigendom van het Kon. Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam.) „Heeren Thesau„rieren aan de Heeren Burgemeesteren, dat de overluyden gevraegt is door de Heeren „Thesaurieren wat het Gilde tot de timmeringe wel soude kunnen contribueeren, soo is „dan na rype deliberatie van de regeerende als oudt overlieden goet gevonden Haer „Ed, Gr. Achtbaren te presenteeren interest van het capitaal te betalen van hetgeen „door Burgemeesteren hieraan wert vertimmert tot discretie van haar Ed. Gr. Achtb. „het welck door Burgemeesteren wert geaccepteert en ons geordineert vier percents „van 't hondert int jaer te betalen, volgens acte daarvan gemaeckt door de Notaris „Gerrit Steman in dato 19 Januari 1690,” De bouw ving aan op 1 April 1690 en was geeindigd 17 Aug. 1691 (afb. 14). De kosten bedroegen I 9752. 1. 8, waarop door Burgemeesteren een huurceel werd opgegemaakt, over de huur van het Theatrum Anatomicum, ingaande primo Mei 1692, waarvoor overlieden moesten betalen I 390 in 't jaar. Dit bedrag viel niet mede en de overmannen beweerden, en niet ten onrechte, dat Burgemeesteren veel verbouwd hadden, dat met het Theatrum Anatomicum niets te maken had, maar het hielp niet. Later, 10 April 1711, werd de huurprijs verlaagd tot I 100. Uitwendig was er aan de waag veel veranderd; de dikke spitse middentoren, waarop het vaantje met de woorden „Anatomy”, werd toen gebouwd. Boven de deur van het torentje, waarin de trap naar de Gilde- of Snykamer leidde, prijkte het opschrift: Theatrum Anatomicum, en een borstbeeld van Hippocrates. Op de deur was
74
door Gerard de airesse een skelet geschilderd 1) aarboven de oorden: „Huc tendimus omnes", d. w. z, hier eindien al onze poginen. Dit skelet moest het in de dagen van 1732, toen de overlieden van het Gild afgezet waTheatrum Anatomicum. Afb. 15. ren, dikwijls ontAfbeelding die boven den Almanak van het Chinzrgiins Gilde stond. gelden. Maandag wij 15 Sept. 1732 lezen in de Notulen van het Colleg, Chin: „Het scilet dat voortyds „op de markt of ,buiten deur van 't Theatr. Anat, geschildert waar door Mr. Lairesse „en door de afgezette Overlieden om hare Redenen met een kladde kwast overdekt „zynde, is goedgevonden door alle de in dienst zynde overlieden en door de in eren „zynde oud-overlieden om een nieuw skelet op die deur te stellen en voor rekening „van de gildebusse geschilderd door Mr. Berghuys, die ook in de coupel van de Ana„tomie 't gildezegel geprent heeft.” „Edoch gecorrigeerd door M r Quinkhard", staat als opmerking in het Notulenboek. „Dinsdag 27 Jan. 1733 na 't afgaan der subjecte Anatomisatie, wierd bevonden „dat moetwilligers de onder- of buytendeur van dit gildehuys en het skelet, dat daar „nieulyks ten koste der gilde busse is geschildert door messensneden was geschonden,
„In Maart 1733, by occasie dat monsieur Hofmeyer bragt het wapen van den „Chir. Craanmeester, is hy aangezegd te schilderen 't zegel van den gilde in de coupel „althans door Berghuis defactieus daar in geklad, item te repareeren 't skelet buyten „op de deur van 't gild, door boosdoeners geschonden zynde." Later werd een hekje voor de deur geplaatst. Wat het inwendig aanzien van het Theatrum Anatomicum (afb. 15) betreft, zegt Monnikhoff 2 ) in zijn Na-Reede: „dat dezelve heel net en sinnelyk, na de wyze eener „Roomse Schouwburg, ten koste dezer Stad gestigt, en in 't jaar 1691 aldus voltrok-
1) Notulenboek, fol. 114, lees 214. 2) J. Monnikhoff, Na-Reede, blz. 11,
75 „ken is, dat hy van binnen verschyde ronde omgangen of Ringen tot plaatsing der „omstanders heeft; van welke ringen, die den eene boven en achter den andere zyn „gesteld, de Draay-tafel, waarop het Lichaam ter ontleedinge geschikt gelegd word, in „het midden staad, aan wie het naaste volgd de binnenste en onderste der Ringen, die „van hun alien de eenigste zit-bank en an deszelf ingang geteekend is met No. 1. Voor „de Overigheid, Inspectores Collegii Medici, en oude Doctoren boven de 50 jaren, „2/3 Voor de Doctoren, Regeerende en oude Overluyden, en M rs Chirurgyns boven de „50 jaren. „Deeze drie Ringen, de binnenste zynde, zyn alle door een Deur, afgezonderd „van de buytenste, die alle door een zelf de trap, waarlangs men weerzyds tot haat„opklimmend, gemeenschap met malkander hebben, van welke is: No. 4, 5. 6 voor de „M rs Chirurgyns, 7. 8 voor de knechts en verdere toezienders. „Tusschen haare twee wederzydse opgange, achter de stoel, die tusschen deeze ,,opgangen of Trappen geplaatst, en daar den Voorleeser by het doen zyner lessen in „gezeeten is, een bizondere rechte trap, waarlangs men klimt na de bovenste omgang, „wiens lyst in gouden letteren met dit navolgend Latynsche vers van den vermaarde „Casparus Barlaeus 1) pronkt: Qui vivi nocuere mali, post funera prosunt, Et petit ex ipsa commoda morte salus Exuviae sine voce docent et mortua quamvis Frusta, vetant ista nos ratione mori, Frons, digitus, ren, lingua, caput, cor, pulmo, cerebrum Ossa, manus vivo dant documenta tibi. Auditor te disce et dum per singula vadis, Crede vel in minima parte latere Deum. Monnikhoff geeft zijne vertaling van dit epigram van Barlaeus in deze woorden: Kwaaddoenders, schadelyk aan het menschelyk geslagt, Verstrekken nog tot nut als zy zijn omgebragt. De Heelkonst zoekt, zelf uit de dood, voordeeligheeden. 't Spraakloos geraamte leerd, Schoon de afgestorven leeden Ons raaden, dat men moet vlieden zulk een schand, Hoof d, bryn, tong, hart, long, nier, gebeente, vinger, hand, 't Kan al de leevende tot onderwys verstrekken. Toehoorder leer hier uyt u eigen zelf ontdekken, En wyl ge op alles neemd uwe acht, houw voor gewis, Dat in het geringste deel Gods kragt verborgen is. Monnikhoff gaat dan met zijne beschrijving aldus voort: „Boven het lystwerk 't „welk dit vers bevat, is de bovenste omgang voorzien met een houte leuning, wiens 1) Barlaeus (1584-1648), die in dit vers zinspeelde op het Privilegie van 1555, waarbij jaarlijks het cadaver van een misdadiger ter ontleding werd gegeven, was reeds lang overleden toen dit Theatrum Anatomicum werd ingericht. Waar nu de titel van het epigram luidt: „In locum Anatomicum recens Amstelodami exstructum” is dit toepasseliik vers waarschijnlijk gemaakt voor de Ont leedplaats, in 1639 boven de Vleeschhal gebouwd.
76 „gedraaide Pilaaren in 't jaar 1732 van vooren en achteren met houte berdere be„schooten wierden, om op dat beschot van vooren de wapens der Overmannen doe „angekomen, en voorts dergeener die hier namaals in deez 'dienst haar stonden te „volgen, te konnen plaatsen; als zynde toen met Waapens haarer Voorzaaten, die „van de voltimmering van dit Gebouw tot aan dien tyd het Gild bestierd hadden, alree „deszelfs verwulfsel vervuld. 1 ) Welk achtzydig verwulf in vier haarer recht teegen over „elkander komende zyde met glase vensters, tot ontvangen van licht; en in er midden„punt met een van daar neederhangende ys ere stang voorzien is, aan wiens onder-eynd „een koper kroon met ses na binnen gekrom de en op 'er einde in twee gesplitste armen, „waar op zoo veele blaakers geschroefd zyn, hangd, om daar op de kaarsen te stellen, „die ten tyde der ontleeding, tot verligting van derzelve opgestooken worden; als wan„neer men van booven int verwulf alle deszelfs glasramen met luyken, tot weering van „het dagligt, dat daartoe niet genoegzaam is, en maar verbystering verwekken zou, „geslooten houd.” In deze ontleedplaats verrichtte Ruysch zijne anatomische onderzoekingen en maakte hij, bijgestaan door zijn zoon Hendrik en zijne jongste dochter Rachel, de bekwame schilderes, de preparaten voor zijne verzamelingen. Zijn methode van opspuitende vaten met eene gekleurde warme vloeistof, die bij afkoeling stolde, was niet oorspronkelijk, maar reeds door Swammerdam, in navolging van Reinier de Graaf, toegepast. Swammerdam hield de vinding geheim, maar Ruysch ontdekte de methode opnieuw en volmaakte haar. 7 Aug, 1703 hield Ruysch een Anatomische demonstratie op de Snijkamer en liet bij deze gelegenhei d verschillende praeparaten zien, die volgens zijne methode waren vervaardigd, ond er anderen, gelijk in de Notulen vermeld wordt: 10 jaren bewaarde jongelingen. Zijne ontleedkundige kabinetten waren wereldberoemd en trokken talrijke vreemde bezoekers, wier namen in zijn Album Amicorum 2) te vinden zijn. Hoewel nu een nieuw Theatrum Anatomicum was opgericht, bleek het onderwijs in de ontleedkunde niet geheel tot zijn recht te komen, want in het jaar 1709 moesten de Heeren van den Gerechte een nieuwe keur ordonneeren, waarbij gearresteerd werd: „dat de knechts gehouden sullen zyn tot haar beter onderwijs en nood„wendige leeringen in de Chirurgie by alle Anatomische demonstratien present te „komen.” Intusschen stoorden de knechts zich weinig aan deze keur, zoodat in 1720 de Heeren van den Gerechte, ervaren hebbende, dat het volgen der Anatomische lessen door weinig knechts werd nagekomen, opnieuw ordonneerden ter les te komen, op straffe voor hen, die nalatig waren, van geen leerbrief van het Gild te zullen ontvangen. 1) In het midden prijkte het wapen van Ruysch. 2) Album Amicorum van Frederik Ruysch, 2 din., Univ. Bibl. Amsterdam,
77
Aft). 16.
De anatomische les van Prof. Fred. Ruysch. 1670. (Adriaan Backer. Amsterdam 1635-1684. — Waag-Museum, Amsterdam.)
Niettegenstaande deze keuren en de goede bedoeling van stedelijke regeering en overlieden van het Gild, bleven de lessen in de ontleedkunde weinig vruchtdragend en slecht bezocht. De openbare ontledingen kwamen zelden voor en bij die praktische demonstraties vonden de leerknechten, die er het meest behoefte aan hadden, hunne plaats op de bovenste banken van het Theatrum Anatomicum, waar zij moeilijk konden zien en hooren. Het onderwijs was in hoofdzaak theoretisch, en de knechten die ingeschreven werden en een lesbrief ontvingen om tweemaal in de week ter les te komen, waren meestal bij een meester in de leer en werkzaam in diens winkel, zoodat zij niet altijd gelegenheid vonden het onderwijs te volgen. Daardoor waren zij gedwongen, ter vocrbereiding der tentamens, hun kennis op te doen uit de ervaring bij hun baas verkregen en uit de boeken. Aan Ruysch lag het niet, dat het onderwijs slechts gevolgd werd; hij was een stoere werker, die op negentigjarigen leeftijd aan Boerhaave schreef: „Ik ben zoo „overladen met ontleedkundig werk, dat de zon nimmer te vroeg voor mij opkomt „en de avond altijd sneller valt dan ik wensch". Afgezien van ruzie met zijn vakgenooten, destijds de orde van den dag, ondervcnd hij veel waardeering voor zijn werk: in 1705 werd hij gekozen tot lid der Academia Caesarea Curiosorum; in 1720 van de Koninklyke Societeit van Wetenschappen te Londen en in 1727 van die te Parijs en wel in de plaats van Newton.
78
Afb. 17.
De anatomische les van Prof. Fred. Ruysch. 1683. (Johan van Neck. Naarden 1636—Amsterdam 1714. — Waag-Museum, Amsterdam.)
Naar de gewoonte van het Gild, werd reeds in 1670 eene Anatomische les van Ruysch door A d r i a an Backer geschilderd (afb, 16). Wij zien op dat schilderij hoe de jonge Professor — hij telde 32 jaren — het lieskanaal uitlegt aan den Deken, Leendert Fruyt; den Proefmeester, Gillis Hondecoeter en vier overlieden van het Gild. In het jaar 1683 werd door Johan van Neck de tweede Anatomische les (afb. 17) van Ruysch geschilderd. Dit mooie doek toont ons den Hoogleeraar bij de demonstratie der navelvaten en moederkoek van een kinderlijkje. De toeschouwers zijn: de Deken: Anthony van Paamburg, de Proefmeester; Abel Horst en de Overlieden van het Gild in het jaar 1682. De aanvallige jongen met het kindergeraamte is de kleine Hendrik Ruysch. Toen de last der jaren hem zwaar ging vallen, verzocht Ruysch, met goedkeuring van Burgemeesteren, den Amsterdamschen medicus Jan Sermes de ontleedkundige lessen voor de Chirurgijnsleerlingen in zijn plaats te geven. Drie jaren, waarschijnlijk van 1720-1723, heeft Sermes deze taak vervuld, maar wegens moeilijkheden met de Inspectores van het Collegium Medicum over eene steensnijding bij een kind, die doodelijk verliep, moest hij in dat laatstgenoemde jaar de stad verlaten. Ruysch
79 nam daarop het onderwijs weer geheel voor zijne rekening en prat op zijn sterk gestel en buitengewone handigheid, meende hij zich, met behulp van zijn zoon, zeer wel daartoe in staat en was op negen en tachtigjarigen leeftijd zeer ontstemd, dat Willem Roell (afb. 18) in 1727 tot zijn plaatsvervanger en helper benoemd werd. Vier jaren nadien stierf Ruysch, hoog bejaard en hoog vereerd, een sieraad der Amsterdamsche wetenschap en wijd vermaard in de ontleedkunde. In 1731, na den dood van Ruysch, werd Roell hoogleeraar in de Ontleedkunde en in de Heelkunde. Toen Roell in 1721 te Leiden promoveerde, was hij 21 jaren oud, maar stond reeds als zeer kundig aangeschreven, zoodat hij zes jaren later Afb. 18. Prof. W. Roell. Professor Anatomiae. geroepen werd cm het onderwijs in (Cornelis Troost (copie). Amsterdam 1697-1750.) (Collectie der Universiteit, Amsterdam.) de Anatomie en Chirurgie, dat in den laatsten tijd door den stokouden Ruysch erg verwaarloosd was, weder vruchtbaar te maken. Spoedig evenwel bleek dat hij niet in alle opzichten voldeed, want reeds in 1731 waren Burgemeesters overtuigd dat Roell de handwerken der Chirurgie niet onderwees, zoodat zij den Chirurgijn Hendrik Ulhoorn benoemden, om vcorlezingen over de heelkunde te houden. Sedert dien tijd ontstonden ernstige meeningsverschillen tusschen het Collegium Medicum, waarvan Ran Inspector was, en het Chirurgijnsgilde, dat door den strijdlustigen Abraham Titsing werd aangevoerd. Ten slotte zegevierde het Gild en Roell, wiens gezondheid zwak was, vroeg in 1755 ontslag, dat niet gegeven werd. De voornaamste aanleiding tot de twist met het Heelmeester Glide was de keur van 1746, die door Roe!! was voorbereid, waarin bepaald werd, dat niemand in de stad zich mocht veroorloven den naam van vroedmeester aan zijn deur te zetten, zoo hij niet, na een voorafgegaan examen bij den Professor Anatomiae en de Inspectores van het Collegium Medicum, door mijneheeren Burgemeesters zal zijn geautoriseerd. Deze keur werd in 1749 in dezer voege gealtereerd, dat voortaan het
80
Afb. 19.
De anatomische les van Prof. Rail. 1728. (Cornelis Troost. Amsterdam 1697-1750. — Waag-Museum, Amsterdam )
examen der Vroedmeesters op de Gildekamer van het Chirurgijns Glide zou worden afgenomen en dat, naast den Professor Anatomiae, ook de Deken en de Proefmeesters van het Gild aanwezig zouden zijn. De moeilijkheden met het Gild, dat weliswaar in vele opzichten teekenen van verval en corruptie vertoonde, maar in dit geval tegenover het Collegium Medicum in het gelijk gesteld werd, waren van grooten invloed op het besluit van Roell, am zijn post te verlaten. Verschillend wordt hij beoordeeld en slechts weinig wetenschappelijke geschriften liet hij na, maar Troost heeft zijn nagedachtenis vereeuwigd door de mooie Anatomische les (afb. 19) in 1728 geschilderd. Dit doek stelt ons voor den Professor Anatomiae, in een elegant costuum in den stijl van Lodewijk XV, bij een demanstratie op het cadaver van de spieren van het kniegewricht. Naast hem zien wij de figuren van den proefmeester van het Gild van het jaar 1727: Theociarus van Brederode, met de overlie den: Anthoni Milaan en Bernardus van Vyve, benevens den gildeknecht: Pieter Clevering. Gedurende het professoraat van Rail liet het onderwijs in de ontleedkunde veel te wenschen over. De positie van Roell was moeilijk; als Professor in de Anatomic en Chirurgie en tevens Inspector van bet Collegium Medicum moest hij zorgen vrede te houden met twee colleges, die voortdurend met elkaar overhoop lagen.
81 Bovendien was het aantal Chirurgijns te Amsterdam bijzonder groot en hadden deze gildebroeders een moeilijk bestaan naast de talrijke beunhazen en kwakzalvers, Voorts waren de Gildebroeders onderling zeer verdeeld en was de corruptie in hit Chirurgijnsgilde van dien aard, dat de regecrende Overlieden en Proefmeesters werden afgezet. De notulenbceken der jaren 1727-1760 staan vol met klachten over wangedrag, ruzie en vechtpartijen op het Theatrum Anatomicum. In 1731 lezen wij (Notulen Boek fol. 165) : „dat men by de Gildebroeders zal vermaninge doen, dat se in 't opgaan en. „inde plaatse op Theatrum Anatomicum elkander ere geven, om alle wanorde te ver„hoeden, lief de en vrede aan te kweeken." Boeten betalen werd geweigerd, handtastebij de publieke Anatomien waren aan de orde van den dag, en de scheldparlijkheden bij tijen, die in geur en kleur vermeld worden in de notulenboeken, 'zijn ten eenenmale ongeschikt om naverteld te warden, Rail had indirekt zelf veel schuld daaraan, en moest door overlieden meermalen ernstig vermaand worden. In Jan uari 1733 wilde hij in het gasthuis eene publieke Anatomie houden, „om zig dat theatrum ook eigen te maken", maar „terwyl „sulks strydende was met de interest van het Gild, werden de twee oudste Overlie„den naar den Heer Rail gezonden, om hem sulks voor te houden en om waar 't „mogelyk is te doen begrypen, dat het theatr. Anatom, op het gildehuis gesteld is tot „de publieke subjecte Anatomie en dat in bet gasthuis voor de private lessen en of voor „alle die door gunst van Burgemeesteren en eigen bekwaamheid daar gepermitteerd „om te handwerken zulks publiek te doen 't daar ter plaatse betaamd”. 6 Jan. 1733 kwam reeds bericht aan de overlieden, dat Deken en Proefmeester Roell begroet hadden en deze zich in alle min en vriendschap combineert met de sentimenten van dit collegie wegens publieke Anatomisatie, Het cnderwijs en de examens liepen vcortdurend in de war, want zoo Roell niet ziek was, dan bleek hij op reis of in vacantie te zijn. In het zelf de jaar wilde Roell in zijne woning tentamen afnemen, maar de Overlieden concludeerden van neen: altijd op de gilclekamer. Toch had de Professor ten slotte de beslissing over het lessen geven, en zonder zijn toestemming gebeurde er op de gildekamer en het Theatrum Anatomicum niets, zoodat op 7 April 1732 Deken, Proefmeester en Overlieden zeer tevreden waren, dat zij van Prof. Rail permissie bekwamen, cm tijdens diens vacantie op de Snijkamer lessen te geven aan de knechten die lesbriefjes hadden, maar zonder dat iemand anders die lessen zou mogen bijwonen, Toen Prof. Rail in het jaar 1755 ontslag uit zijn ambt vroeg, werd hem dat niet dadelijk verleend, maar bleef hij nog werkzaam om examens af te nemen, terwij1 de Franeker Hoogleeraar Petrus Camper (afb, 20) op 24 April 1755, tot Prof zssor Anatomiae werd aangeste1d. Aan deze benoeming ging vooraf eene missive van 22 Maart 1755, door Bur-
82 gemeester Rendorp gericht aan het Collegium Medicum, waarin verzocht werd, hem, op schrift, advies te geven over de beste manier om hier ter stede te beroepen een Professor Anatomiae et Chirurgiae en hoe men de fondsen zou vinden, om diens salaris van ongeveer I 900.— te bekostigen. Reeds den isten April zonden de Inspectores van het Collegium Medicum den. Burgemeester de door hen opgemaakte instructie, wier hoof dpunten, betreffende de ontleedkunde, de volgende waren: 1. De Professor behoorde, na de groote vacantie, in de maanden September en October te doceeren de Osteologie. Afb. 20. 2, In de maanden NovemProf. Petrus Camper. (Tibout Regters. Dordrecht 1710—Amsterdam 1768.) ber en December de Anatomische demonstratien houden, beginnende met de Myologie en Angiologie. 3. In Januari en Februari de Neurologie en Splanchnologie. Het overige betreffende de Anatomie en de lessen der Vroedvrouwen zouden naar de vorige instructie kunnen worden gecontinueerd. Deze instructie werd den 2den April 1755 door J. Lafrens, — den dienaar van het Collegium Medicum aan de kamer van Burgemeesteren overhandigd met het navolgende bericht, rakende het fonds ter bekostiging van het salaris: „Dewyl deze nuttige en noodzakelyke Institutie voor„namelyk zal strekken ten nutte der Chirurgie, nemen de Inspectores de vryheid „van aan U WelEdel Groot Achtbaren in consideratie te geven of dit volgende tot een „fonds soude kunnen strekken. Indien elke Chirurgyn (welker getal ruim 240 beloopt) ,r boven de ordinaire leges, f 3.— 's jaars contribueerde, en derzelver leerlingen I 1.— „zoude dit ligt, en seer draaglyk middel aan de intentie van U.W.E.G.A. kunnen „voldoen. „Nomine Collegii Medici „JAN HANEDOES, Decanus.”
83 Het vie! de Inspectores van het Collegium Medicum blijkbaar niet in, om Burgemeesteren te adviseeren, ook den Overlieden van het Chirurgijns Gilde, dat volgens het begeleidend schrijven het meeste nut van deze verordening zou trekken, om raad te vragen, maar in het dragen der kosten gaven zij het Gild de voile maat; alles kwam op rekening der Chirurgijns en hunne leerlingen. Waarschijnlijk heeft de stedelijke regeering toch ingezien, dat zij het Chirurgijns Gilde niet voorbij kon gaan, want in het Notulenboek van het Gild over het jaar 1755, fol. 481, lezen wij: „Dinsdag den 15en April 1755 is collega Nic, van der Meulen „ontboode by Heeren Burgemeesters. Daar gekome hebben haar WelEdel Gr.Achtb. „aan collega N. van der Meulen de nootsaeklykheyt van een nieuwe Professor Ana„thomiae voorgestelt van weegens de gedurige indispositie van den Fi r Professor Ro811 „en hebben gevraagt een somma van duysent gulden int jaar uyt de Gilde bos beneef„fens een Regliment waarnaar de nieuwe aangelicome Professor moet Regeleeren. Col„lega van der Meulen heeft gesegt dat hy maar alleenig was, dat hy uyt die hooftde „aan Burgemeesters verzogt uytstel dat hy zoude aan het collegie raport doen.” Op folic. 499 van het Notulenboek vinden wij verder, dat op 23 Juli 1755 de instructie van Prof. Camper was opgemaakt, nadat hij den 24sten , ingevolge resolutie van den Oud-Raad tot opvolger van Roe11 benoemd was. Bij die instructie werd zijn tractement vastgesteld op f 1000.— te betalen door het Chirurgijnsgilde, en f 306 te betalen door Prof. W. Roe11 zelf, Dit verneemend, antwoordden de Overlieden van het gild aan Burgemeesteren met een verzoek, „dat sy mogten in staat gesteld worden om „jaarlyks de duiten te konnen vorneere; dat zy zeer gaarne geeven willen, maar ook „wenschen van herte het gild in stand te houden en dat zy geevend konnen blyven . Zij verkregen daarop toestemming om de proefgelden te verhoogen en wel in dier voege: Voor een Chirurgijnszoon, hier gebooren, I 250; Voor een anders Burgers zoon, meede hier geboren, f 275; Voor een vreemdeling f 325. De Heeren Burgemeesteren waren met hunne missive aan de Inspectores van eene oude gewoonte afgeweken; voorheen toch had het Chirurgyns Gild steeds de leiding gehad in de regeling van het Anatomisch onderwijs, maar gestadig was het Collegium Medicum, wiens leden, de Doctoren, meest tot de betere families behoorden en aan de regeeringspersonen verwant waren, meer in aanzien gekomen en overvleugelde het Gild. De benoeming van Camper tot Professor Anatomiae was zeer gelukkig. Camper was een buitengewoon geleerd en wetenschappelijk man en bovendien een kunstenaar. Bijzonder veelzijdig aangelegd, bracht hij elk onderwerp van studie tot een goed einde. Wetenschappelijk stand hij ver boven al zijn voorgangers en de grondgedachte van menig geleerde ontdekking van lateren tijd bespeuren wij reeds in zijne werken.
84
Afb. 21.
De anatomische les van Prof. Petrus Camper. 1758. Waag-Museum, Amsterdam.) (Tibout Regters.
De uitgebreide instructie aan Camper bij zijne benoeming tot Hoogleeraar in de ontleedkunde gegeven, werd zorgvuldig en met voorbeeldigen ijver door hem uitgevoerd, In de Notulenboeken van het Gild over de jaren 1755-1761 vinden wij opvallend dikwijls aangeteekend, dat Camper voor het ontleedkundig onderwijs mannelijke en vrouwelijke subjecten bezigde. Zijn onderwijs werd zeer op prijs gesteld, zoodat ook de studenten van het Athenaeum daar van genieten wilden, maar de Overlieden van het Gild, dat aan Camper een betrekkelijk hoog traktement betaalde, wilden niemand van dit uitstekend doch duur betaald onderwijs laten genieten dan de gildebroeders en hunne leerlingen. De hoogleeraar eischte dat recht ook voor de overige studenten op en kreeg zijn zin. Een klein denkbeeld van zijne werkzaamheid kunnen wij ons vormen uit zijn eigen mededeeling in zijn afscheidsrede, waar hij verklaart in Amsterdam meer dan vijftig lichamen openbaar te hebben ontleed, terwijl hij over de ontelbare kinderlijken maar zwijgt, om niet ijdel te schijnen. Gedurende de wintermaanden van 1757-58 werden op 10 lijken de verschillende ontleedkundige lessen gegeven en ter herinnering aan dezen cursus werd „Vrydag 9 Juni 1758 het konst stuk schildery (afb, 21), dienende „ter gedagtenisse voor onse nakomelingen alhier op de gildekamer gebragt, verbeel„dend de Hr Prof, P. Camper, Loth, Lothz, Pieter Jas, Coenraad Nelson, Nic, van der „Meulen en Abr. Richard, staende aen het eynde de gildeknecht Ger, van der Weert, „Seynde het selve geschildert door den vermaarden meester Thibout Regters”, Wij zien op dit schilderij hoe Camper aan den Deken en Overlieden van het gild de hals-
85 zenuwen demonstreert en dit ontleedkundig praeparaat (afb, 22) toont ons duidelijk, dat het Anatomisch onderwijs zich krachtig ontwikkeld had en door moeilijke vraagstukken niet werd afgeschrikt, Woensdag 10 December 1760 werd eene buitengewone vergadering van het Colleg. Chirurgicum gehouden, „Compareerde de „Heer Prof. P. Camper, maakte „aan het Collegie bekend, dat hy „lien zelf den morgen aan Burge„meesteren en Regeerders der stad „zyn waardigheid van Medicinae, „Anatomiae et Chirurgiae Profes„sor had opgedragen en in handen „gesteld. Verklaarde dat de rede „van het nederleggen van zyn ampt „was een honorabel Etablissement „in de provincie Friesland, wer- Afb. 22. Detail van de ontleedkundige les van „waarts hij op May 1761 voorneProf. Petrus Camper. „mens was te vertrekken, Wegens „de vriendschap met de Stadsregeering en het Chirurgijns Gild zou hy zyne publieke „lessen in Anatomie vervolgen tot zijn ver trek, zyn honorarium tot 24 Jan. 1761 ont„vangen en verder zonder honorarium”, Het Collegium antwoordde„ dat het hun speet, maar wenschte hem geluk met zijne benoeming in Friesland en zou het honorarium betalen tot het einde toe. Op 23 Jan. 1761 werd aan Camper, Salvo honore et titulo, door Burgemeesters ontslag verleend als Prof, Anatomiae, en aan heeren Curatoren van het Athenaeum „versogt hoe eer en hoe deter na een bequaam en expert voorwerp om te zien tot Pro„fessor en dezelve aan Heeren Burgemeesters voor te dragen”, Het Notulenboek vermeldt nog op Dinsdag 24 Febr. 1761: „op huiden heeft Prof. „Camper zyne Anatom, lessen geslooten met eene recapitulatie van alle de spieren des „menschen ligchaams uytgesondert die van de larynx, pharynx, palatum, het dia„phragma ende spieren van de sool van de voet, welcke zyn WelEd, in vier publicque „lessen heeft gedemonstreert en alleen gepraepareert in 36 uuren tyds tot een algem, „verwondering en genoegen. Nomine Collegii W. M.ENTE,”
86 Camper nam op 31 Maart 1761 afscheid van het Collegium Chirurgicum, „dat hy „bedankte voor de achting en beleeftheit, met zegenwenschen voor de leden en de „konst, en hoopt dat er spoedig een plaatsvervanger zal komen", In Mei 1761 verliet Camper Amsterdam. Voor het anatomisch onderwijs was zijn vertrek een zwaar verlies, want eenstemmig is het gunstig oordee 1 van tijdgenooten en leerlingen over de buitengewone bekwaamheid en het leerzaam onderricht van den scheidenden Hoogleeraar. Op den 19 den Aug. 1762 werd tot zijn opvolger benoemd F o 1 k e r t Sni p, van wien geen portret, nog minder een Anatomische les bekend is. Toch is hij voor ons geen onbekende, want enkele werken, getuigend van deugdelijk onderzoek, en goed geillustreerd, kenmerken hem als een wetenschappelijk man. Evenwel schijnt Prof. Snip zijn taak niet zoo ernstig opgenomen te hebben als zijn voorganger Camper, want op 15 Juni 1767 hebben de Overlieden den Professor collegialiter voorgehouden of hij niet met zijn lessen zou beginnen, en op 9 Mei 1768 schreven de Overlieden van het Gild een vrij scherp gestelden brief aan den Professor, waarin zij opmerken: „dat „ZEd.'s wederkomst zeedert een geruyme tydt door de overlieden gewenst zynde en „tot nog toe het geluk niet kunnende hebben, de meenigvuldige proevelingen en uyt„stellingen door UwEd. absentie ons ambraseeren en van ter zyde door een van de „Heeren Inspectores van het Collegium Medicum Uw Ed. indispositie verstaan hebben„de; was ons vriendelyk versoek Uwed. praecies konde bepaalen op welke tyt UwEd. „in de Stadt zoudt zyn om daarna d'ordres omtrent gemelde proevelingen te schikken. W.g. Nicol. Lakeman Decanus, Vrijdag 13 Mei meldt het Notulen-boek: „Zyn de proevelingen van Dato 9 Mei door de absentie van de Prof. Snip alle uitgestelt.” Het onderwijs en de examens waren danig in de war, maar de brief had zijn uitwerking niet gemist, want reeds den 17 en Mei delibereerden de overlieden over het antwoord van Prof. Snip, dat luidde: „Mynheerer), toen ik de eer had Uwe letteren te ontfangen was ik voornemens deze „aan Uw Ed. te adresseeren. Indien de proevelingen presseeren, versoek maar voort te „vaaren zullende genoegen neemen in alles wat UwEd. zullen approbeeren en impro„beeren, indien deselve kunnen waghten ben ik voornemens de 26e van Harlingen te „vertrekken en dus denkelyk den 27e of 28e te Amsterdam te zyn." Dokkum, 13 Mei 1768. Prof, Snip kwam echter eerder terug, en wel op Zondag 22 Mei, den 1sten Pinksterdag, een vacantiedag, maar het collegie vergaderde toch Maandag. De Prof. kreeg toen haast en verzocht de overige proevelingen „zoo spoedig mogelyk te ten„teeren, omreeden van d' aanstaande aankomst van zyn hoogheid de Prince van „Orange”. Den 25 sten Juni 1771, is Prof, Snip 's avonds te negen uur plotseling overleden
87 en reeds op den i sten Nov. van dat zelfde jaar hebben Heeren Burgemeesteren den persoon van Andreas Bonn (afb. 23) op zijne instructie beeedigd en aangesteld tot Professor Anatomiae in het Athenaeum binnen deze stad, op een tractement van I 1000.— ingaande op primo November en te betalen door de overlieden van het Chirurgyns Gilde, en op instructie te vinden in het li e Groot Memoriaal fol. 209, gearresteerd den 23 July 1755. Ook is hem geaccordeerd f 30.'5 jaarlijks voor een Toga, en een State om als Vroedmeester te mogen fungeeren. Andreas Bonn, de laatste der Praelectores en Professores die op kosten van het Chirurgyns Gilde de ontleedkunde te Amsterdam onderwees, was een zeer bekwaam medicus, die nog Prof. Andr. Bonn. Afb. 23. (Schilder onbekend.) jong reeds de aandacht trok. 1 ) In (Collectie der Universiteit, Amsterdam.) zijne inaugurale rede: de simplicitate naturae Anartomicorum adminiratione chirurgicorum imitatione dignissina, en in andere verhandelingen wees hij op het bel ang der Anatomie voor de betere kennis en uitoefening der Heelkunde. In 1783 gal hij een werk uit: „Descriptio thesauri ossium morbosorum Hoviani", eene beschrijving der verzameling ziekelijk veranderde beenderen, door Dr. Jacobus Hovius, weleer geneesheer van het Buiten-Gasthuis, bijeengebracht en in 1773 aan het Collegium Chirurgicum, ten dienste van het onderwijs geschonken. Deze verzameling werd bewaard in een kast, voorheen staande in de kamer van Hovius in het Waaggebouw, maar tegenwoordig bewaard in het ontleedkundig Laboratorium van Prof. Bolk. Deze kast prijkt met een portret van Hovius (afb, 24) en het volgende opschrift: Dit is Hovius geschenk, waarin de heelkracht blykt, Die nog Natuur bezit, wanneer de Kunst bezwykt. 1) Op 20 Aug. 1771 geeft Andr. Bonn, med. doct., eerbiediglijk te kennen, dat hij aan de Leidsche Hoogeschool en tot Parys zig byzonder in de ontleedkunde geoefend hebbende, gaarne wenschte zig in deze konst verder te oefenen. fiat! schreef Burg. de Vry Temmink onder zijn request.
88 Na ontvangst van zijne aanstelling ging Bonn den 5 den Nov, 1771 aan de Inspectcres Collegie Medici kennis geven, dat hij door Burgemeesteren was aangesteld tot Professer Anatomiae, Chirurgiae et Artis Obstetricae in de plaats van Prof, Folkert Snip en werd, na gelukwensching met deze benoeming, als lid van het Collegium Medi-cum geaccepteerd. Het onderwijs werd door Bonn op de oude wijze voortgezet en was bij hem in goe de handen, „1791, namiddag Sedert zijne „ten 4 ure, op benoeming „het Theatrum schijnt de ge„Anatomicum woonte in zwang „een dood liggekomen te zijn, „chaam zal ontde Inspectores „leden, waartoe Collegii medici „de overluyden schriftelijk uit te „van het Chirurnoodigen tct het „gyns Gild UEd. bijwonen eener „presentie verAnatomische de„soeken,” monstratie, hetget. geen bevestigd D. van Gesscher, wordt door de Overman. volgende m I s Zoo bleef tot sive: „De Welhet laatst de „Edele Heeren schijn bewaard, „Inspectores dat het Chirur„Collegii Medici gyns Gild zorg„wert bekend droeg voor het „gemaakt dat de Dr. Jacob Hovius. Mb. 24. Anatomisch on„Ed, Heer Prof, (Jacob Buys. Amsterdam 1724-1801.) (Collectie der Universiteit, Amsterdam.) derwijs. In wer.,Andreas Bonn, kelijkheid draeg „op den 21 Febr, het de onkosten van het salaris van den Professor, maar de macht van het Gild daalde, terwijl het Athenaeum in aanzien steeg. Wij mogen niet vergeten, dat de
1) Hij droeg zorg, dat „de studenten in de medicynen, die zyn colleges frekanteeren de vrye „ingang hebben om op het theatrum anatomicum de lessen in de anatomie by te woonen, zoowel als de overige studenten van Prof, Camper”, In een brief van 21 Oct, 1774 was die vraag aan de overlieden gesteld, die er de Notulen op nageslagen en gevonden hadden, dat op 15 April 1757 de studenten die in de medicijnen studeerden de permissie verkregen om de lessen bij te wonen, mits een briefje „eyder reys dat dezelve boven kwamen te vertoonen, en de overlieden geen swarigheidt vonden om „dit te permitteeren an de Studenten in de medicynen .
89
7
Afb. 25.
De anatomische les van Prof. Andr. Bonn. 1792. (Adriaan de Lelie. Tilburg 1755 — Amsterdam 1820 — Rijks-Museum, Amsterdam.)
wetenschap te snel vooruitging, om de behartiging van het onderwijs met vertrouwen over te laten aan de jaarlijks wisselende overlieden van het Gild, welks glorie ook naar buiten verbleekte. Een schilder, die zich waagde aan eene ouderwetsche Anatomische les, in den trant van Troost of R egters, vinden wij niet meer. Toch bezitten wij nog een Anatomische les van Prof. And. Bonn (alb, 25) door Adriaan de Lelie in 1792 geschilderd, maar wij zien op dat dock den Hoogleeraar les gevende op het naakt model, niet voor chirurgijns, maar voor leerlingen der Kunstacademie in Felix Meritis. Het Chirurgyns Gild was door het wangedrag der Overlieden en de onderlinge twisten in de achting der Overheid zeer gedaald. Bovendien pasten de Gilden niet meer in den geest des tijds. Eene laatste opleving bespeuren wij nog, toen op den 14den Juli 1796 de ou de Gildebrief van 1552 door een nieuw reglement vervangen werd. Twee jaren later echter, in 1798, werd, met de andere ambachten, het Chirurgyns Gilde opgeheven en de zorg voor het Anatomisch onder-
90 wijs opgedragen aan eene commissie van Geneeskundig toezicht. Met de opheffing van het Gild nam ook Prof, Bonn zijn ontslag als Hoogleeraar. Bijna twee en een halve eeuw had het Gilde der Amsterdamsche Chirurgijns de lasten van het ontleedkundig onderwijs gedragen en toen het in de woelige tijden der Bataafsche Republiek verdween, liet het een eervol verleden achter, De zorgvuldig cpgeteekende lotgevallen, hoewel niet voile dig, vormen een rijke historische bran, die ons leert hoe de stedelijke overheid van het machtige en welvarende Amsterdam, met wijs regeeringsbeleid, het onderwijs in de Anatomie door de Overlieden van het ambacht en den Praelector lieten regelen. Zander noemenswaardige kosten, door magistrale willekeuren, ordonnanties en privilegies, het recht van benoeming aan zich houdend, droegen Burgemeesteren en Raden zorg voor eene zorgvuldige opleiding der leerknechten en chirurgijns, die in de scheeprijke en handeldrijvende stad cnmisbaar waren, De Praelector werd door het gild grootendeels bezoldigd, maar maakte geen deel uit van het bestuur van het gild; hij was verplicht zich naar de Keuren te voegen, moest zijn lessen geven en bij alle tentamens en examens tegenwoordig zijn. Hij had daar een beslissende stem en buiten zijne aanwezigheid mocht geen leer- of meesterbrief uitgereikt worden, Eenvoudig en passend voor de praktijk was dat onderwijs ingericht, maar de hulpmiddelen voor wetenschappelijk onderzoek waren schaarsch en primitief en toch mogen de uitkomsten gunstig worden genoemd. Wanneer wij het tijdvak omstreeks het jaar 1732 uitzonderen, toen groote corruptie in het gild was binnengeslopen en de omkoopbare overlieden, die gildbrieven tegen ruime betaling uitreikten, werden afgezet, mogen wij voor stellig aannemen, dat de examens eerlijk en zelfs streng gehouden werden. Indien wij onze aandacht wilden vestigen op de plaats, welke de Praelectores Anatomiae van het Amsterdamsche Chirurgijnsgilde in de wetenschappelijke ontwikkeling der ontleedkunde van den mensch hebben ingenomen, dan zouden wij kunnen aantoonen, dat Amsterdam in de 17de en 18de eeuw in dat opzicht voor geen andere stad of land behoef de onder te doen, Wanneer nu de wetenschap aan het Glide der Amsterdamsche Chirurgijns haar lof niet mag onthouden, dan moet ook de kunst het prijzen voor de goede gedachte, om steeds weer, als uiting van trouwe Gildebroederschap, den Praelector met de overlieden en Proefmeesters door een kunstenaar te laten conterfeiten. Deze schilderijen werden „ter gedagtenisse van de nakomelingen" op de Gildekamer gebracht, Aan dien eerbied voor Overlieden en voorgangers dankt Amsterdam de zeldzame en weergalooze verzameling ontleedkundige lessen, die ons in staat stellen de stoere koppen te bewonderen van de oude Chirurgijns, die het Gild groot maakten.
•
•▪
UITGAVEN VAN HET
KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAP verkrijgbaar bij P. N. VAN KAMPEN & ZOON -- AMSTERDAM.
G.
en A. W. WEISSMAN, NOORD-HOLLANDSCHE OUDHEDEN. 8 stukken, gezamenlijk met 634 afbeeldingen en 7 uitslaande . . platen. Per stuk (I is uitverkocht) . . f 2.50.
VAN ARKEL
E. W. MOES, DE TWAALF MAANDEN, met voorstellingen uit het stadsleven. Teekeningen van JACOBUS BUYS, in de oorspronkelijke kleuren weergegeven. . Met eenige mededeeling over den teekenaar . f 7.50. Mr. N. BEETS, DE HOUTSNEDEN IN VORSTERMAN'S BIJBEL VAN 1528. Afbeeldingen der prenten van JAN SWART, LUCAS VAN LEYDEN e.a. Met een inleiding en kritische lijst. . . f 2.—. M. D. HENKEL, DE HOUTSNEDEN VAN MANSION'S OVIDE MORALISÉ . Bruges 1481. Met een toelichting . f 6.—. D. C. MEYER JR. en JAN VETH, STEDENSCHENNIS, Naar aanleiding van de . . . Reguliersgracht-kwestie. Met 3 afbeeldingen . f 0.90.
JOH.
CATALOGUS VAN DE MUNTVERZANiELING van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, bevattende tevens een overf 6.—. zicht van het muntwezen aller tijden en landen . . . W. STEPHANIK,
H. G. DU CROCQ, CATALOGUS VAN DE PENNINGVERZAMELING van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, bevattende tevens het f 1.50. eerste vervolg op de Catalogus van de Muntverzameling J. G. FREDERIKS en P. J. FREDERIKS, KOHIER VAN DEN TWEEHONDERDSTEN PENNING voor Amsterdam en onderhoorige plaatsen over . . . . . . f 2.50. . . 1631 . • • Mr. A. M. PAREAU, NEDERLANDSCHE GLASGRAVEURS EN GLASETSERS en hun werk . . f 0.90. Dr.
J. TE WINKEL,
HET RIDDERWEZEN, geschetst volgens de ridderromans f 0.75.
C. G. 'T HOOFT, GIJSBRECHT'S AMSTELSTAD, ingenaaid gebonden 201328_070 Jaa017192801 Jaarverslag van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap 70
.
f 2.25; f 3.—.