Kleine gedigten voor kinderen Hieronymus van Alphen editie P.J. Buijnsters
bron Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen (ed. P.J. Buijnsters). Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 1998
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/alph002klei01_01/colofon.php
© 2007 dbnl / P.J. Buijnsters
i.s.m.
2
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
9
Proeve van kleine gedigten voor kinderen
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
10 De kinderen zijn een erfdeel des HEERE. Salomo
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
11
Voorberigt Zie daar eenige kleine gedigten, ten behoeve van kinderen opgesteld. De maker weet zeer wel, dat hij, als digter, daar door zeer weinig roem behalen kan, maar dat was ook zijn oogmerk niet. Hij bedoelde slegts eenige nuttige waarheden zo in rijm voortedragen, dat dezelven de kinderlijke vatbaarheid niet te boven gingen; en hij heeft ze zo klein gemaakt, op dat zij des te gemakkelijker, door enkel leezen, zouden kunnen in het geheugen geprent worden, zonder dat het nodig was, datze van buiten geleerd werden; iets waar de maker zeer tegen is, en dat daarenboven, enkel door herhaald lezen, geschieden kan. Het geen aanleiding gaf tot het opstellen dezer stukjens is geweest - dat de maker zelf kinderen heeft, die thands zijn eenig en grootst vermaak zijn - dat men aan zulke stukjens in onze taal gebrek heeft - dat hij ook gaarne voor anderen nuttig is - en dat hij de Hoogduitsche Lieder für kinder van WEISSE en de kleine Lieder für kleine mädchen und jünglinge van G.W. BURMANN, met zeer veel genoegen, gelezen heeft; ook hebben zij hem menigmaal op den weg geholpen, schoon hij er eigenlijk geenen uit vertaald, of overgenomen heeft. Zij zijn wel allen niet voor kinderen van vier of vijf jaaren geschikt, maar dit was ook juist niet noodig. Men kan zelf kiezen, welken men aan zijne kinderen wil laten lezen, ook kan men schielijk merken, of een kind verstaat wat het leest dan niet. De opsteller heeft met allen de proef genomen, en hij kan verzekeren, dat zijn oudste jongetjen - een kind van vijf jaren - veelen van dezelven, op de eerste of tweede leezing, verstaan heeft; en daarom houdt hij zig verzekerd, dat alle deze stukjens voor kinderen, boven de vijf en beneden de tien jaaren, bruikbaar zijn. Ook mag het geen kwaad wanneer hier en daar het kinderlijk verstand eene kleine zwarigheid ontmoet, en daar door tot vragen en praten wordt opgewekt. Wanneer ik het genoegen had, dat deze gedigtjens goedgekeurd en met vrugt gebruikt werden, zou ik met vermaak nu en dan een blaadjen voegen bij het geen ik thands aan mijne Landgenoten aanbiede. Het getal, dat ik thands geve, is groot genoeg, om er de proef mede te nemen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
12
Aan twee lieve kleine jongens
... eerst ter belooning Een kusjen of twee.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
13
Aan twee lieve kleine jongens Zie daar, lieve wigtjes! Een bundel gedigtjes, Vermaakt er u meê! En springt naar uw wooning, Maar... eerst ter belooning Een kusjen of twee. Door liefde gedrongen Heb ik ze gezongen, En wilt gij er meer, Gij moogt er om vragen. Wanneer ze u behagen Komt huppelend weêr.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
14
Het kinderlijk geluk.
'k Heb speelgoed, kleedren, melk en brood, Een wieg om in te slapen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
15
Het kinderlijk geluk Ik ben een kind, Van God bemind, En tot geluk geschapen. Zijn liefde is groot; 'k Heb speelgoed, kleedren, melk en brood, Een wieg om in te slapen. Ik leef gerust; Ik leer met lust; Ik weet nog van geen zorgen. Van 't speelen moe, Sluit ik mijn oogjens 's avonds toe, En slaap tot aan den morgen. Geloofd zij God Voor 't ruim genot Van zo veel gunstbewijzen! Mijn hart en mond Zal hem, in elken morgenstond, En elken avond prijzen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
16
De perzik.
Die perzik gaf mijn vader mij, Om dat ik vlijtig leer.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
17
De perzik Die perzik gaf mijn vader mij, Om dat ik vlijtig leer. Nu eet ik vergenoegd en blij. Die perzik smaakt naar meer. De vrolijkheid past aan de jeugd Die leerzaam zig betoont. De naarstigheid, die kinderdeugd, Wordt altoos wel beloond.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
18
De kinderliefde.
En ga ik hupplend aan zijn zij’, Ook dan vermaakt en leert hij mij;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
19
De kinderliefde Mijn vader is mijn beste vrind. Hij noemt mij steeds zijn lieve kind. 'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen. En ga ik hupplend aan zijn zij’, Ook dan vermaakt en leert hij mij; Er kan geen beter vader wezen! Ik ben ook somtijds wel eens stout, Maar als mijn ondeugd mij berouwt, Dan wordt zijn vaderhart bewogen, Dan spreekt zijn liefde geen verwijt, Ja zelfs, wanneer hij mij kastijdt, Dan zie ik tranen in zijn oogen. Zou ik door ongehoorzaamheid, Dan maken, dat mijn vader schreit; Zou ik hem zugten doen en klagen; Neen, als mijn jonkheid iet misdoet, Dan val ik aanstonds hem te voet, En zal aan God vergeving vragen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
20
Alexis.
Maar als zij iet, dat hem behaagt, Voor haar, om meê te speelen, vraagt, Dan wordt die liefde ras verminderd;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
21
Alexis Alexis heeft zijn zusjen lief, Wanneer ze in vrede leven; Hij noemt haar zelf zijn hartedief, Als zij haar speelgoed hem wil geven. Maar als zij iet, dat hem behaagt, Voor haar, om meê te speelen, vraagt, Dan wordt die liefde ras verminderd; En als zij hem in 't doen van zijnen zin verhindert, Dan haat hij bijkans haar geheel. Ook is zij doorgaands hem te veel, Wanneer zij boven hem door iemand wordt geprezen. *
*
*
Een liefde, die zo ras verkoelt, Die slegts op eigen voordeel doelt, Zou dat wel regte liefde wezen?
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
22
De waare rijkdom.
Wat is tog rijkdom? wat is eer? Gods vriend te wezen is veel meer;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
23
De waare rijkdom Geen geld bekore ons jong gemoed, Maar heiligheid en deugd. De wijsheid is het nodigst goed; Het sieraad van de jeugd. Wat is tog rijkdom? wat is eer? Een handvol nietig slijk. Gods vriend te wezen is veel meer; Die Jesus lieft, is rijk. Kom vallenwe onzen God te voet, Om deugd en heiligheid: Zo wordt op aard ons jong gemoed Ten hemel voorbereid. Dan krijgen wij dien besten schat, Die nimmermeer vergaat. Dan loopen wij op 't deugdenpad, En schrikken voor het kwaad.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
24
Het vrolijk leeren.
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
25
Het vrolijk leeren Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen, En waarom zou mij dan het leeren verveelen? Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak. Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken; Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken, 't Is wijsheid, 't zijn deugden, naar welken ik haak.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
26
Het medelijden.
Wie dat ik immer smart zie dragen, 'k Heb ook gevoel daar van.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
27
Het medelijden Wie dat ik immer smart zie dragen, 'k Heb ook gevoel daar van. Ik sluit mijn oor niet voor zijn klagen, Maar help hem als ik kan. Een mensch in droefheid optebeuren, Is zelfs voor kinders zoet. Die spotten kan met hen die treuren, Vertoont een slegt gemoed. Zou mij eens anders leet verblijden? Zou ‘k lagchen in zijn smart? O neen, een edel medelijden Past aan mijn kinderhart. Ik wil dan met bedroefden klagen, Hen troosten in hun pijn. Eens anders last te helpen dragen, Zal mijn genoegen zijn.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
28
De naarstigheid.
Mijn lessen wil ik leeren,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
29
De naarstigheid Des morgens lang te slapen, Te geeuwen en te gapen, Saat lelijk voor een kind. Die altoos veel moet snappen, En zotte taal wil klappen, Ziet zelden zig bemind. Zou ik mijn tijd besteden Aan duizend nietigheden? 'k Heb daar geen voordeel van. Mijn lessen wil ik leeren, Mijn meesters zal ik eeren, Dan worde ik haast een man.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
30
De spiegel.
Wil 'k weeten, wie ik ben, Dan moet Gods woord de spiegel zijn, Waar ik mijn hart uit ken.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
31
De spiegel Die telkens in de spiegel ziet, En zig met schoonheid vleit; Beseft de waare schoonheid niet, Maar jaagt naar ijdelheid. Dit glas maakt trots, of geeft ons pijn; Wil 'k weeten, wie ik ben, Dan moet Gods woord de spiegel zijn, Waar ik mijn hart uit ken.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
32
Klagt van den kleinen Willem.
Ach! mijn zusjen is gestorven
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
33
Klagt van den kleinen Willem op de dood van zijn zusjen Ach! mijn zusjen is gestorven, nog maar veertien maanden oud. 'k Zag haar dood in 't kisje liggen: ach wat was mijn zusje koud! 'k Riep haar toe: mijn lieve Mietje! Mietje! Mietje! maar voor niet. Ach! haar oogjes zijn gesloten; schreien moet ik van verdriet. Altoos wil ik om haar treuren, bloempjes strooien op haar graf: Weenend aan de kusjes denken, die mij 't lieve meisje gaf. Morgen zal ik - maar voor mij ook is 't gevaar van sterven groot. Gistren liep zij met mij speelen; gistren nog! en nu - reeds dood!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
34
Het geschenk.
'k Heb u tog zo lief als hij
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
35
Het geschenk Moeder lief! zie daar een roosjen Van uw Coosjen, Wijl gij heden jarig zijt. 'k Heb van morgen al gezongen, En gesprongen: Zo verlangde ik naar dien tijd. Maar kan ik geen rijmpjes digten, Moet ik zwigten Voor mijn broêr in poëzij. Neem dan, moeder! slegts dit roosjen Van uw Coosjen, 'k Heb u tog zo lief als hij.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
36
Claartje.
Welkom lieve kleine zus! Welkom in dit leven!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
37
Welkomgroet van Claartje voor haar kleine zusje Welkom lieve kleine zus! Welkom in dit leven! Baker! mag ik niet een kus Aan mijn zusje geven. Wilje slapen? o zij krijt! 't Zal haar wis verveelen. Morgen, als gij wakker zijt, Zal ik met u speelen. Slaap gerust, dan wordt gij groot; Leer tog spoedig loopen! Als gij zit op moeders schoot, Zal zij speelgoed koopen. O! Mamatjen is zo goed! Alles wil zij geven, Als haar kindertjes maar zoet En te vrede leven.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
38
De ledigheid.
Bidden, leeren, schrijven, leezen, Spelen, werken heeft zijn tijd.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
39
De ledigheid Nimmer moet ik ledig wezen; Alles doen met lust en vlijt. Bidden, leeren, schrijven, leezen, Spelen, werken heeft zijn tijd. Moeder lief kan 't ook niet veelen, Dat de tijd verwaarloosd wordt. Lui zijn, zegtze, is tijd te stelen, En ons leven is zo kort!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
40
Het hondjen.
_ kan een beest zo dankbaar zijn Wat wagt men niet van mij!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
41
Het hondjen Hoe dankbaar is mijn kleine hond Voor beentjes en wat brood! Hij kwispelstaart, hij loopt in 't rond, En springt op mijnen schoot. Mij geeft men vleesch en brood en wijn, En dikwijls lekkernij: Maar kan een beest zo dankbaar zijn, Wat wagt men niet van mij!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
42
Het gebroken glas.
Kom Keesje lief! hou op met krijten,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
43
Het gebroken glas Eene vertelling Cornelis had een glas gebroken Voor aan de straat. Schoon hij de stukken had verstoken, Hij wist geen raad. Hij had een afschrik van te liegen, Wijl God het ziet: En zou hij nu Mama bedriegen, Dat kon hij niet. Hij stond onthutseld en bewogen, De moeder komt: Zij ziet de tranen in zijn oogen, Hij scheen verstomd. Heeft Keesje, zeize, wat bedreven? Wat scheelt er aan? 'k Heb zei hij, moeder lief! zo even Weer kwaad gedaan. Terwijl ik bezig met paletten Bij 't venster was. Vloog mijn volan, door 't fors raketten, Daar in het glas. Maar als uw Keesje 't van zijn leven Niet weder doet, Dan wilt gij 't immers hem vergeven, Gij zijt zo goed! Kom Keesje lief! hou op met krijten, Zei moeder toen: 'k Wil u die misslag niet verwijten, Hij kreeg een zoen. ‘Die altoos wil de waarheid spreken, Wordt wel beloond. Die leugens zoekt voor zijn gebreken, Wordt nooit verschoond.’
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
44
De godsdienstigheid.
Hoe mooi staat mij dit kransjen!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
45
De godsdienstigheid Als in de lieve lente De bloemen 't veld versieren, Dan pluk ik roozeknopjes, Viooltjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en seringen. Dan zal ik kransjes vlegten, En dragen die ter eere Van God, die mij het leven En bloempjes heeft geschonken. Dan zinge ik: Hemelkoning! Gij doet viooltjes groeien, Met roosjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en seringen, Met duizend duizend bloemen; Om uwe magt en liefde Aan kinderen te toonen. Hoe mooi staat mij dit kransjen! Ach laat mij niet vergeten Dat gij het hebt doen groeien!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
46
De haas.
Kijk Pietje! kijk, een haas,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
47
De haas Kijk Pietje! kijk! een haas, ô die zo gauw kon loopen! Neen, zei de slimme Piet, Wilt gij een haasjen zijn, ik niet: 'k Wil liever langsaam gaan, dan 't met den dood bekoopen. *
*
*
Hij, die altoos wel te vreden Met vermogens die hij heeft Vergenoegd en dankbaar leeft, Kan zijn gaven wel besteden. Maar dat hij, die altoos kniest, En wat andren zijn wil wezen, Zelfs het geen hij heeft verliest, Heb ik meer dan eens gelezen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
48
Vertelling van Dorisje.
Wij dronken chocolade, En deden honderd vragen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
49
Eene vertelling van Dorisje Wij zaten laatst bij Saartje, Onze oude goede baker, Die sprookjes kan vertellen. Wij dronken chocolade, En deden honderd vragen. In 't einde zei ons Saartje: Wel nu, mijn hartediefjes! Gij kent de vier getijden, Wat houdt gij voor het beste? Toen zei mijn zusje Mietje, Die tijd is mij de liefste, Wanneer de boomen bloeien. Dan krijgt men mooie bloempjes, Om tuiltjes van te vlegten. Dan ziet men duizend vogels Op groene takjes zingen. Is dat niet in de lente? De winter, lieve Saartje! Zei Pietjen, is de beste, Dan hooren wij vertellen, En drinken chocolade, Of eeten dikke wafels. Neen ik verkies den zomer Zei Keesje, dan is 't kermis. Dan hoef ik niet te leeren. Maar ik zei, 't is het beste Als meest de vrugten rijp zijn.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
50 Dan valt er braaf te knappen. Dan heeft men abricoozen, En pruimen, en morellen, En perzikken en peeren: En is dat niet in 't najaar? Hoort kinders, zeide Saartje, De winter moet de velden En tuinen vrugtbaar maken. Men moet de boomen snoeien; Den akker moet men mesten; Dat doet men in den winter. De boomen moeten bloeien, Om vrugten ons te geven; Dat doen zij in de lente. De vrugten moeten groeien; Dat doen zij in den zomer. Men moet de vrugten plukken; Dat doet men in 't najaar. Dus moet gij, lieve kinders! In alle jaargetijden Gods wijze goedheid loven, En wel te vrede wezen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
52
Jesus. een Zangstukje.
Jesus is een kindervriend!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
53
Jesus Een zangstukje Claartje en Jantje te samen. Jesus is een kindervriend! Onzer wil hij zig erbarmen. Hij nam kinders in zijn armen: Jesus is een kindervriend! CLAARTJE ALLEEN.
Ach was Jesus nog op aarde! Aanstonds vloog ik naar hem heen.
alleen. Ach was Jesus nog op aarde! 'k Vloog met u naar Jesus heen. JANTJE
te samen. Zoon van God! die eeuwig leeft! Hoor ons smeeken, En vergeeft Onze stoutheid en gebreken! Zoon van God! die eeuwig leeft! Zegent onze jeugd, en geeft, Dat wij dikwijls van U spreken!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
54
De drijftol.
Nooit loopt mijn drijftol zonder slagen;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
55
De drijftol Nooit loopt mijn drijftol zonder slagen; Want hou ik op, dan loopt hij niet. Ik heb in al dat slaan verdriet, En zal om ander speelgoed vragen. Maar is 't ook zo met Flipje niet? Ja; had ik nimmer slaag te vrezen, 'k Zou zelden in mijn boeken lezen, En dat geeft vader ook verdriet. Foei dat ik van een tol moet leeren, Met vlijt te werken zonder dwang. 'k Wil, tot mijn straf, mijn levenlang Geen ander speelgoed gaan begeeren.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
56
De pruimeboom.
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
57
De pruimeboom Eene vertelling Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot. 't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, schoon zijn vader 't hem verbood. Hier is, zei hij, noch mijn vader, noch de tuinman, die het ziet: Aan een boom, zo vol geladen, mist men vijf zes pruimen niet. Maar ik wil gehoorzaam wezen, en niet plukken: ik loop heen. Zou ik, om een hand vol pruimen, ongehoorzaam wezen? Neen. Voord ging Jantje: maar zijn vader, die hem stil beluisterd had, Kwam hem in het loopen tegen voor aan op het middelpad. Kom mijn Jantje, zei de vader, kom mijn kleine hartedief! Nu zal ik u pruimen plukken; nu heeft vader Jantje lief. Daar op ging Papa aan 't schudden, Jantje raapte schielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, en liep heen op een galop.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
58
De bedelaar.
Die met veragting op hem ziet, Doet naar 't bevel van Jesus niet.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
59
De bedelaar Die afgeleefde man, die bijkans nakend zit, En trillend van de kou, mij om een duitje bidt, Is even goed als ik. Gods wijsheid gaf alleen Mij wat meer geld dan hem. Ben ik dan beter?... Neen. Een vroom en eerlijk mensch draagt dikwijls slegte kleeren, Ik wil dan ook de deugd in arme menschen eeren. Die met veragting op hem ziet, Doet naar ‘t bevel van Jesus niet.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
60
De waare vriendschap.
Die zelden prijst, spreekt vriendentaal.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
61
De waare vriendschap Een vriend, die mij mijn feilen toont, Gestreng bestraft, en nooit verschoont, Heeft op mijn hart een groot vermogen: Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit, Verdenk ik van baatzugtigheid, Ik kan zijn bijzijn niet gedogen. Die zelden prijst, spreekt vriendentaal. Die altoos vleit, liegt menigmaal.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
63
Vervolg der Kleine gedigten voor kinderen van Mr. Hieronijmus van Alphen
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
64 Het zaad zal hem dienen. David
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
65
Voorberigt Ik ben veel te gevoelig over het gunstig onthaal, dat mijne kleine gedigten voor kinderen bij mijne Landgenooten gehad hebben, dan dat ik mijne blijdschap en dankbaarheid, deswegens, niet openlijk betuigen zou. De mondelijke en schriftelijke verklaringen van het genoegen, door dezen mijnen geringen arbeid veroorzaakt, hebben mij dikwijls sterk aangedaan; ja dikwijls riep ik bij zulke gelegenheden uit: Tranen vloeien uit mijn oogen, Lieve kinders, als gij mij Vraagt om meerder poëzij. Ach! mijn hart, zo ligt bewogen, Zegent God, die eeuwig leeft, Dat hij mij die blijdschap geeft!
Het is derhalven geen traagheid, geen lusteloosheid geweest, die mij het voordzetten van dezen arbeid zo lang heeft doen verschuiven. Wat dan? - louter onvermogen, mijne waarde Landgenooten! Ik kan, als digter vooral, niet werken wanneer ik wil; en zo dra ik mij zelf dwingen moet, valt alles kwalijk uit. Ik heb dan gewagt, tot dat ik weder in die gesteldheid geraakte, in welke ik mijne eersten vervaardigd heb; en het is de vrugt van die uuren, welke ik nu wederom aan onze kinderen aanbiede; in hoop dat dezelven even zo mogen behagen als de eersten. Ik had lang mijne gedagten laten gaan, en zelfs eenige middelen aangewend, om eenige kunstplaatjes bij deze kinderversjes te voegen, toen mij de Hr. ALLART, Boekhandelaar te Amsterdam, eenen weg aanwees, om daar in tot mijn genoegen te slagen. De plaatjes zullen, onder mijn opzigt, door den Kunstschilder J. BUYS geteekend, en door de Heeren PUNT en VAN DER MEER gegraveerd worden; van welker bekwaamheid men eene proeve zien kan in de fraaie plaatjes voor Gellerts fabelen; welke plaatjes men, zo wel als die fabelen, aan onze Nederlandsche jeugd niet genoeg kan aanbeveelen. Deze plaatjes zullen, zo laag mogelijk, gesteld worden, en de versjes egter afzonderlijk te bekomen zijn. Zij egter, die zig van de eerste en beste afdrukken voorzien willen, gelieven, bij hunne Boekverkopers,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
66 of bij J. ALLART, te Amsterdam, of bij de WED. J. V. TERVEEN EN ZOON alhier, hunne namen optegeven; zullende de eerste afdrukken aan dezulken, zo dra mogelijk, worden afgeleverd. Vaartwel mijne Landgenooten! en weest verzekerd, dat het mij altoos een gevoelig genoegen zal zijn, iets tot nut of vermaak van u of uwe kinderen te kunnen toebrengen. *
*
*
Ik moet hier nog bijvoegen, dat er redenen zijn, die mij noodzaken, om geene exemplaren voor egt te erkennen, dan die door de drukkers dezes eigenhandig dus onderteekend zijn.
de Wed J van Terveen en Zoon
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
68
Lotje en Keesje.
Wat kan 't baten, dat gij eenzaam in een hoekje zit, en klaagt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
69
Lotje en Keesje KEESJE
Zeg me zoete lieve Lotje! wat is de oorzaak, datge schreit: Hebtge uw beugeltas verloren, of gebroken, lieve meid? LOTJE
Zou 'k niet schreien, waarde Keesje! moeder lief was niet voldaan Met mijn naaiwerk o! zij zag mij met verdriet en droefheid aan. Ja zij wilde mij niet kussen, zo als ze anders altijd doet. Foei mij! ach! dat zulk een moeder om mijn stoutheid treuren moet. KEESJE
Wat kan 't baten, dat gij eenzaam in een hoekje zit, en klaagt. Ga, zij zal het u vergeven, als gij om verschoning vraagt. LOTJE
Zult gij dan mijn voorspraak wezen, mij geleiden: KEESJE
ja gewis: Zou ik niet voor Lotje spreken, die mijn liefste zusjen is. Maar gij hebt geen voorspraak noodig, als gij moeder valt te voet, Zal zij 't zeker u vergeven, Moeder, weet gij, is zo goed. Gistren las zij voor ons beide, dat ook God de schuld vergeeft: 'k Weet, zij zal u wis verschoonen, daar zij zulk een voorbeeld heeft.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
70
De gezondheid.
Die nooit genoeg heeft voor zijn mond, Leeft zelden vrolijk en gezond.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
71
De gezondheid Gezondheid is een groote schat Om vergenoegd te leven. Ofschoon ik groten rijkdom had, Wat voordeel zou het geven, Zo ik, doorknaagd van angst en pijn, Mij zelven tot een last moest zijn. Maar zou ik dan mijn Vaders raad Niet ijverig betragten? En gulzigheid en overdaad Niet mijden en veragten? Die nooit genoeg heeft voor zijn mond, Leeft zelden vrolijk en gezond.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
72
Klaartje en Keetje.
Leer nu eerst, dan spelen wij.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
73
Klaartje en Keetje KLAARTJE
Altoos werken, altoos lezen, Dat moet wel verdrietig wezen: Is het daarom dat men leeft? Lustig Keetje! nu aan 't spelen; Ach! de tijd moet u verveelen Dien gij aan uw meesters geeft. KEETJE
Nooit te werken, nooit te lezen, Altoos in den tuin te wezen, Is het daarom dat men leeft? Klaartje lief, hou op met spelen; Ach! de tijd moet u verveelen, Dien gij aan uw poppen geeft. KLAARTJE
Somtijds spelen, somtijds lezen, Dat zal wel het beste wezen, Keetje lief! kom speel met mij. KEETJE
't Zal dan zeker u verveelen. Op te houden van het spelen: Leer nu eerst, dan spelen wij. *
*
*
Ter nauwer nood had Keetje dit gezegd, Of Klaartje had, beschaamd, haar poppen weggelegd.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
74
Het gevonden liedjen.
Welk een lief en aartig liedjen!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
75
Het gevonden liedjen 'k Vond daar even dit papiertjen, 'k Hoop dat ik het lezen kan. Boven staat er op geschreven: Hoe! ...
DE VERGENOEGDE MAN
Kom kinders zet u bij mij neêr. 'k Zal u een liedjen geven. De vergenoegdheid is veel meer Dan schatten in dit leven. Al heb ik weinig, 'k heb genoeg; Zou ik een man benij den, Die altoos mooie kleeren droeg, Maar zwaare pijn moest lijden. Het werken houdt mij steeds gezond En vlug van lijf en leden. 'k Word wakker in den morgenstond Verkwikt en wel te vreden. De honger, dien ik zeiden mis, Doet mij veel grager eeten, Dan of ik aan een konings disch, Was dag aan dag gezeten. 'k Heb dikwijls water uit een bron Met meerder smaak gedronken, Dan ooit de wijn mij geven kon, Bij bekers ingeschonken.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
76 En is de dag voorbijgegaan, Zie ik den avond rijzen, Dan hef ik eens een liedjen aan Om mijnen God te prijzen. Nu lieve kinders, leeft als ik, Verblijdt u in Gods zegen! Zeg dankend ieder oogenblik, Wat heb ik veel gekregen! *
*
*
Welk een lief en aartig liedjen! Hoe behaagt en treft het mij. Mogt ik leeren zo te leeven, Vergenoegde man! als gij.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
78
De goede eerzugt.
Ik kan het niet vergeten, Maar 't zal niet weer gebeuren.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
79
De goede eerzugt Eene klagt van Daantje Ach mij! ik ben verdrietig, Ik heb den prijs verloren, Dien vader lief beloofd had, Aan hem, die 't beste leerde. Dat boek met mooie prentjes, Met groene zijde lintjes, Waar naar ik zo verlangde, Heeft Jantje nu gekregen; Om dat hij 't best kon schrijven, En 't vlugst was in het lezen. Ja op de kaarten kon hij De landen en rivieren, De zeeën en de steden, Het gauwst van allen vinden. Maar zou ik hem benijden, En nu nog minder leeren? Neen, 'k wil zijn gaven prijzen, En hem te meer beminnen. Maar tevens zal ik tragten, Den eereprijs te winnen, Dien Vader weer beloofd heeft. 'k Wil dan wat minder spelen, Ik wil wat korter slapen, En groter vlijt besteden In 't horen naar de lessen, Die mij mijn meesters geven. Door al te veel te spelen, Door al te lang te slapen, Door telkens rond te kijken, Wanneer ik op moest letten, Heb ik den prijs verloren. Dat boek met mooie prentjes, Met groene zijden lintjes Heeft Jantje dat gekregen! Ik kan het niet vergeten, Maar 't zal niet weer gebeuren.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
80
De klepperman.
Zou ik voor den klepper vreezen,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
81
De klepperman Zou ik voor den klepper vreezen, o! Die lieve brave man Maakt, dat ik gerust kan wezen, En ook veilig slapen kan. Moeder lief! 'k geloof het vast, Dat hij op de dieven past. Schoon hij loopt door wind en regen, 't Zingen wordt hij nimmer moe: Goede God! geef hem uw zegen, Maar mijne oogjens vallen toe. Lieve klepper! hou de wagt Ik ga slapen: goede nagt!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
82
Klaasje en Pietje.
Laat hem komen, als hij kan.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
83
Klaasje en Pietje KLAASJE
Pietje, zo gij niet wilt deugen, Dan verschijnt de zwarte man. PIETJE
Klaasje foei, dat is een leugen! Laat hem komen, als hij kan. Die aan zulk een man gelooft, Is van zijn verstand beroofd.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
84
Winterzang.
Ach! hoe menig duizend menschen hebben zo veel voorraad niet.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
85
Winterzang 'k Zie de geele bladers vallen, met den zomer is 't gedaan: En 't gehuil van sneeuw en regen kondigt ons den winter aan. Ach! hoe trillen mij de leden, 'k Loop naar 't hoekjen van den haart; Vader zegt: in zulk een koude dient er hout noch turf gespaard. o Wij hebben zo veel voorraad voor den schralen wintertijd; Daar men mij met warme kleeren voor den strengen vorst bevrijdt. Winterpeeren, kool, en appels boter, vlees, ja wat niet al, Ligt er reeds in onze kelder, dat ons lekker smaken zal. Mogt ik nu maar dankbaar wezen, over mijn gelukkig lot; Ja ik wil gehoorzaam leven, en u danken, goede God! Ja ik wil gedurig denken, als de koude mij verdriet, Ach! hoe menig duizend menschen hebben zo veel voorraad niet. Ja ik wil dan wat besparen, en wat van mijn overvloed Aan een arrem kindje geven, dat van honger schreien moet.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
86
Gods goedheid.
God is goed, daar valt de regen Op het uitgedroogde land:
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
87
Gods goedheid God is goed, daar valt de regen Op het uitgedroogde land: Vader bad om zulk een zegen, Zonder regen, Zegt hij, groeit geen kruid noch plant. Lieve droppels, valt op de aarde! Valt in grooten overvloed, 't Goud is niet van zulk een waarde Voor onze aarde. God verhoort ons: God is goed!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
88
Gods wijsheid.
God is wijs, die malsche regen Houdt nu op:
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
89
Gods wijsheid God is wijs, die malsche regen Houdt nu op: het dorre gras Heeft weer zo veel vogt gekregen, Als voor 't groeien noodig was. Viel er al te zware regen, Zag men nimmer zonneschijn, Dan zou 't langer niet tot zegen, Maar tot schade voor ons zijn. God is wijs, die malsche regen Houdt weer op: de dorre grond Heeft nu zo veel vogt gekregen, Als Gods wijsheid noodig vond.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
90
De edelmoedige wedervergelding.
'k Zal haar van mijn lekkers geven,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
91
De edelmoedige wedervergelding Zou ik dan mijn zusje kwellen Om dat zij me niet bemint? Zou ik kwaad van haar vertellen? Neen ik denk: zij is een kind! 'k Zal haar van mijn lekkers geven, Dan wat druiven, dan een peer, Dan een hazelnoot zes zeven, En wanneer zij wil, nog meer. 'k Zal haar hart door liefde winnen, Ze is tog geen kwaardaartig kind; Zo lang zal ik haar beminnen, Tot ze in 't eind mij ook bemint.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
92
Het zieke kind.
Mijn hoofdjen! ach! het doet zo zeer!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
93
Het zieke kind Mijn hoofdjen! ach! het doet zo zeer! Het schijnt van een gespleten; Geen hobbelpaard vermaakt mij meer; En schoon men vraagt, wat ik begeer Ik walg van 't lekkerste eeten. Al ligt geen kind zo zagt als ik, De rust is mij benomen. En slaap ik eens één oogenblik, Dan worde ik wakker met een schrik Door 't akelige droomen. Nu worde ik eerst, door 't geen ik mis, Tot dankbaarheid gedreven: Nu voel ik, maar met droefenis, Hoe veel men Gode schuldig is, Als men gezond mag leven. Maar o! die God is altoos goed; Ik wil nu dankbaar wezen, En schoon ik pijnen lijden moet, Geduldig zeggen: God is goed! Hij kan mij weer genezen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
94
Het goede voorbeeld.
Komt, mijn liefjes, laat ons leven tot elkanders nut en vreugd!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
95
Het goede voorbeeld Vader leeft met onze moeder altoos vergenoegd en blij, o Hoe lieven zij elkander, nimmer knorren zij als wij. Toont er een iets te verlangen, dan zegt de ander: dat is goed! Moeder is het best te vreden, als zij iets voor vader doet. Vader poogt altoos te weten wat de wensch van moeder is; En het geen haar mogt verveelen, geeft aan vader droefenis. Vader gaf de beste perzik laatst aan moeder met een zoen; Hij wou zelf er niet van eeten: Klaartje, zouden wij dit doen? Liefste zusje, liefste broertjes o het strekt ons tot verwijt, Dat wij dikwijls zo krakkeelen; ach gij weet niet hoe 't mij spijt. Komt, mijn liefjes, laat ons leven tot elkanders nut en vreugd! Laat ons pogen na te volgen vaders liefde en moeders deugd. Daar alleen kan liefde woonen, daar alleen is 't leven zoet, Waar men, blij en ongedwongen, voor elkander alles doet.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
96
Pietje en Keetje.
PIETJE.
Wel: ik heb vier mooie printjes, KEETJE. Ik twee lintjes, Goed voor haar, gelijk ik gis.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
97
Pietje en Keetje PIETJE
Kom mijn lieve zoete zusje, Geef me een kusje, o Ik ben zo in mijn schik! 'k Heb van moeder zo vernomen, Dat Camie van 't school zal komen, Niemand is zo blij als ik. KEETJE
Laat ons dan eens wat bedenken, Om te schenken Aan die allerliefste meid. Als wij haar maar wat vertellen. En geen daden dat verzellen Is 't geen regte vrolijkheid. PIETJE
Wel: ik heb vier mooie printjes, KEETJE
Ik twee lintjes, Goed voor haar, gelijk ik gis. PIETJE
't Zal haar, hoe gering, behagen, Wijl zij dan niet hoeft te vragen, Of 't bij ons maar praaten is.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
98
Het geduld.
Dit zag ik laatst in onze kat,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
99
Het geduld Geduld is zulk een schoone zaak Om in een moeielijke taak Zijn oogwit uittevoeren; Dit zag ik laatst in onze kat, Die uuren lang gedoken zat, Om op een rat te loeren. Zij ging niet heen voor zij de rat, Gevangen, in haar klauwen had.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
100
Een godsdienstige jeugd.
Die God bemint Die wordt zijn kind;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
101
Een godsdienstige jeugd maakt een gelukkigen ouderdom Die in zijn jeugd Het pad der deugd Heeft ingeslagen, En 't goede doet, Wagt welgemoed Zijne oude dagen. Maar die zijn tijd Onnut verslijt, Zijn frissche kragten Der zonde geeft, Moet, afgeleefd, Verdriet verwagten. Laat dan, o jeugd! Het pad der deugd, U vroeg behagen, Dan slijt ge blij, Van wroeging vrij Uwe oude dagen. Al zijtge een spot Van hun, die God Te stout veragten, Gij hebt veel meer Dan geld of eer Van hem te wagten. Die God bemint Die wordt zijn kind; En moet hij sterven, 't Zij vroeg of spaê, Hij zal genaê Bij God verwerven.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
102
De koolmees.
Nu zeg ik bij mij zelf: er zijn geen vogels meer.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
103
De koolmees Mijn knip had in den boom een uurtje pas gehangen, Of deze koolmees zat er in. Toen zei ik bij mij zelf: wat zal ik vogels vangen! Dat heet eerst regt een goed begin! Maar ach! het zijn wel zeven dagen, Ik zag in al dien tijd geen vink of koolmees weer, Nu ben ik heel ter neer geslagen, Nu zeg ik bij mij zelf: er zijn geen vogels meer. *
*
*
Die al te groote dingen wagt, Om dat hem in 't begin zijn pogingen gelukken, Is even dwaas, als die tot wanhoop wordt gebragt, Om dat hij voor een tijd voor tegenspoed moet bukken.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
104
Pietje bij het ziekbed van zijn zusjen.
‘Goede Jesus! hoor mijn klagen, ‘En herstel mijn zusje weer.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
105
Pietje bij het ziekbed van zijn zusjen Ach dat kermen, ach dat klagen, Kan mijn teder hart niet dragen, Mietje lief ik voel uw pijn! 'k Zou gewillig voor u lijden, Kon het u van smart bevrijden, Of maar tot verligting zijn. Doch 't is boven mijn vermogen; Maar ik buig, met weenende oogen, Biddend mijne knietjes neer. ‘Laat mijn bede u niet mishagen Goede Jesus! hoor mijn klagen, En herstel mijn zusje weer. Laat haar 't leven tog niet derven, Ach mijn moeder zou 't besterven, Vader daalde wis in 't graf. Lieve God! waar bleef tog Pietje, Naamt gij met mijn zusje Mietje Ook mijne ouders van mij af.’
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
106
Het verhoorde gebed.
Wat zal mijn dankbaar hart dien goeden God vergelden?
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
107
Het verhoorde gebed Mijn zusjen is gezond. God hoorde mijn gebed! En heeft tot onze vreugd mijn zusje lief gered. Wat zal mijn dankbaar hart dien goeden God vergelden? Zo groot een God wil die gedankt zijn van een kind? Ja! Vader zegt, dat God daar in behagen vindt, Dies zal ik zijnen lof, al ben ik jong, vermelden.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
108
Het tederhartige kind.
Goede God! ach laat haar leven Tot mijn voordeel tot mijn vreugd,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
109
Het tederhartige kind Zou ik niet mijn moeder eeren, Ach wat doetze niet voor mij ? Wat mij nut is, mag ik leeren; Ben ik vrolijk, zij is blij. Ben ik ziek, ik hoor haar klagen; En wanneer zij bij mij zit Met het oog om hoog geslagen, Dan geloof ik, dat zij bidt. Ja dan bidt zij, dat ik spoedig Mag bevrijd zijn van mijn smart: Worde ik beter, hoe blijmoedig En hoe dankbaar is haar hart. Ik zal altoos haar beminnen, Altoos doen, dat haar behaagt. Nimmer wil ik iets beginnen, Daar mijn moeder over klaagt. 'k Zal haar naam met eerbied noemen, Als zij neerdaalt in het graf. En Gods goedheid altoos roemen, Die mij zulk een moeder gaf. Goede God! ach laat haar leven Tot mijn voordeel, tot mijn vreugd, Welk een droefheid zou 't mij geven, Haar te missen in mijn jeugd.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
110
De onbedagtsaamheid.
Eén uur van onbedagtsaamheid Kan maken dat men weeken schreit.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
111
De onbedagtsaamheid Zie Keesje! deze doode mug Vloog nog zo even blij en vlug, Maar 't is door onbedagtsaamheid, Dat hij nu dood op tafel leit. Hij had in 't kaarslicht zulk een zin, En vloog er onvoorzigtig in. Nu ligt hij daar; maar 't is te laat; Er is voor 't mugje nu geen raad. Hij werd bedrogen door den schijn. O! laat ons dit tot leering zijn, Dat, eer men iets gewigtigs doet, Men zig wat lang bedenken moet. Eén uur van onbedagtsaamheid Kan maken dat men weeken schreit.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
112
De vogel op de kruk.
Mijn vogel, ach! veroordeelt mij.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
113
De vogel op de kruk Het zijn pas zes of zeven dagen, Dat ik dit cijsje kogt van Klaas den vogelman; En schoon ik in het eerst mijn moeite moest beklagen, Nu is er nergens geen, die beter vliegen kan. Wat zou ik vorderingen maken, Als ik zo leerzaam was als hij! Maar 'k zou wel haast aan 't schreien raken. Mijn vogel, ach! veroordeelt mij. 'k Wil dan voordaan mij zo gedragen, Dat, eer ik mij tot speelen schik, Ik zonder vrees mij af kan vragen: Wie leert er beter, hij of ik?
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
115
Tweede vervolg der Kleine gedigten voor kinderen, van Mr. Hieronijmus van Alphen
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
116
Aan mijn kleine lezers.
Mooglijk is 't de laatste bundel;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
117
Aan mijn kleine lezers Zegt tog niet, mijn lieve wigtjes, Dat van Alphen u vergeet; 'k Heb, om u nog iets te geven, Eenige uurtjes weêr besteed. Mooglijk is 't de laatste bundel; Hoort! gij hebt er ook genoeg. 't Is in 't aantal niet gelegen; En voor grooter is 't wat vroeg. Weinig, wel, en dikwijls lezen Leert het best, in uwen tijd: Grooter boeken zultge krijgen, Als gij ook wat grooter zijt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
118
Jantje en het konijn.
Ik heb te weinig om dat lieve dier te koopen;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
119
Jantje en het konijn Daar zie ik een konijn! Wat zou 'k gelukkig zijn, Had ik het, om er meê in onzen tuin te loopen, Zei Jan: maar schoon 'k mijn geld Al driemaal heb geteld, Ik heb te weinig om dat lieve dier te koopen; En schoon mij dit aan 't harte gaat, Ik weet geen raad! ... *
*
*
Wel! laat u dit geval dan leeren, Mijn lieve Jan! Dat een verstandig kind geen dingen moet begeeren, Die hij te voren weet, dat hij niet krijgen kan.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
120
De zingende Willem.
God, riep hij, is zo goed, Dat ik hem loven moet!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
121
De zingende Willem Morgenlied Bij 't opgaan van de zon Zat Willem aan een bron, Van goeder hart, te zingen; Hij had den afgelopen nagt Verkwikkend doorgebragt; En kon zig langer niet bedwingen. God, riep hij, is zo goed, Dat ik hem loven moet! Magtige Schepper! u heb ik te danken, Dat ik ontwaakte gezond en verheugd. Wijze Bestierder! 'k heb Jesus te danken, Dat ik u kenne in het eerst van mijn jeugd. Prijst u de morgen, ik zal u ook eeren, Dat gij mij gunstig in 't leven bewaart; Prijst u de morgen, ach mogtze mij leeren, Heilig en dankbaar te leven op aard. Naarstig, gehoorzaam, en vrolijk te wezen, Is me tot voordeel en 't is uw gebod. Vriendlijke Schepper! wie zou u niet vreezen! Wie u niet eeren, almagtige God! Van u alleen moet ik alles verwagten; Wie is als gij algenoegsaam en mild. 'k Wil dan van daag uwe wetten betragten; Daar gij ook kinderen zegenen wilt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
122
De kleine zangster.
Zij paarde lachend stem en snaren;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
123
De kleine zangster Avondlied Het licht der zon Begon Alreê te kwijnen; De maan Ving aan Zo schoon als ooit te schijnen; Toen lieve Cris, Een meid, naar 'k gis, Van agt of negen jaren, Haar kleine citer nam, En hupplend bij mij kwam; Zij paarde lagchend stem en snaren; En zong het vrolijk avondlied, Dat gij hier uitgeschreven ziet. De zon moog haar stralen In 't westen doen dalen, Dit geeft mij geen smart. God heeft ook geschapen Den nagt om te slapen, Dies looft Hem mijn hart. Hoe donker 't mag wezen, 'k Behoef niet te vreezen In 't holst van den nagt. God zal voor mij zorgen, Tot dat mij de morgen Weêr vrolijk verwagt. Geen leed zal mij naken; God wil mij bewaken,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
124 Al ben ik een kind. God toont, door mij 't leven En voedsel te geven, Hoe Hij me bemint. Het starrengeflonker Vervrolijkt het donker; De lichtende maan Begint op de weiden Haar glansen te spreiden, En speelt door de blaên. Al ziet men geen kleuren, Men wordt tog door geuren Verkwikt waar men gaat. 'k Hoor zelfs in seringen Den nagtegaal zingen, En 't kwarteltje slaat. Mag ik u verhoogen, Dan sluit ik mijne oogen Gerust, o mijn God! U eere te geven, En dankbaar te leven, Is 't zaligste lot.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
126
De verkeerde vrees.
Men behoeft slegts bang te weezen, Als men voorneemt kwaad te doen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
127
De verkeerde vrees Keesje zag eens Joden loopen, Om wat ouds! wat ouds! te koopen; Hij werd bang, ja bleek van schrik; Hij kroop weg, en ging aan 't huilen. Pietje spotte met dat schuilen; En zei lagchend: doe als ik! Kees zei: zoudt gij niet ontstellen, Als gij hun eens aan zaagt bellen? Neen ik tog, zei Pietje toen: Waarom zou ik altoos vreezen? Men behoeft slegts bang te weezen, Als men voorneemt kwaad te doen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
128
De liefde tot het vaderland.
En, worde ik eens een man, Zo nuttig zijn voor 't land, als ik maar wezen kan
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
129
De liefde tot het vaderland Al ben ik maar een kind, Tog wordt mijn Vaderland van mij op 't hoogst bemind; Ik werd er in geboren; Ik heb er drank en spijs; Ik mag er 't onderwijs Van wijze meesters hooren. Ik heb er ouders, vrienden in, Die ik met al mijn hart bemin; Ik kan er veilig woonen; Dies zal ik dankbaar mij betoonen; En, worde ik eens een man, Zo nuttig zijn voor 't land, als ik maar wezen kan.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
130
De vegtende jongens.
Ha! geen dwaasheid is zo groot, Dan te vegten zonder nood.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
131
De vegtende jongens GIJSJE
Laat ons dezen twist beslegten, Door eens moedig saam te vegten! KLAASJE
'k Wil niet; 'k heb geen lust in slaan; Maar laat ons naar Vader gaan; 'k Wil u niet verongelijken; Vader mag het vonnis strijken. GIJSJE
Laffe jongen, zonder moed! KLAASJE
O! bedenk eerst watge doet. GIJSJE
'k Vat u aanstonds bij de kleêren: KLAASJE
Wagt u, 'k zou mij dan verweeren; 'k Ben zo min bevreesd als gij. GIJSJE
Is dat waar, kom dan ter zij! KLAASJE
Neen: daar zal ik mij voor wagten; Maar uw dreigen hier veragten. Ha! geen dwaasheid is zo groot, Dan te vegten zonder nood. Hier werden zij gestoord. Papa lief had het juist gehoord. Hij die een krijgsman was, en dikwijls in zijn leven Van zijn beleid en moed veel proeven had gegeven, Zei: 't is de beste held; hij heeft den grootsten moed; Die dapper vegten kan, maar 't nooit onnoodig doet.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
132
Het onweder.
Hoe schoon schiet daar de bliksem neer!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
133
Het onweder Hoe schoon schiet daar de bliksem neêr! Hoe statig rolt de donder! De wolken pakken saam, of drijven heen en weêr; Terwijl ik in dat al, gedugte Hemelheer! Uw Majesteit bewonder. Nu is 't voorbij: een frissche lugt Omringt mij, waar ik ga, en doet de vogels zingen. Ik zie een nieuwen glans op boom en veld en vrugt; Maar, eeuwig God! gij blijft gedugt, Zelfs in uw zegeningen. *
*
*
Wat zie ik, Caatje! hoe, gij beeft? Ach wilt daar nooit voor vreezen! 't Is een geschenk, dat God ons geeft, En daarom, lieve meid, moest Caatje dankbaar wezen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
134
Claartje bij de schilderij van hare overledene moeder.
Dat lief en lagchend wezen,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
135
Claartje bij de schilderij van hare overledene moeder Wanneer ik neêrgezeten Bedaard het beeld aanschouwe Van mijne lieve moeder, Dan rollen mij de tranen Gestadig langs de wangen. Dat lief en lagchend wezen, Waar godvrugt en opregtheid Bevalligheid en blijdschap Zo klaar op is te lezen, Doet mij dan bitter schreien, Om dat ik haar moet missen; Ik - nog geen negen jaren. Wat heb ik niet al uurtjes Met nut bij haar gezeten, Wanneer zij mij, al spelend, Het een en ander leerde. Maar 't zal mij altoos heugen, Hoe zij mij bij haar sterven Voor 't laatst nog eens omhelsde. Ik kan er niet aan denken, En 'k doe het tog zo gaarne. Toen zeize: ‘lieve Claartje! Uw moeder zal haast sterven, En van deze aarde scheiden, Om in de blijden Hemel Bij de engelen te woonen; Hoor dan mijn laatste woorden, En geef mij 't laatste kusje.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
136 Eert God, bemin uw vader! Groei op in deugd en wijsheid! En wiltge vrolijk leven, Leer vroeg de zonden haten. Maar hebt ge eens kwaad bedreven, Dan moetge 't gul belijden; En God om Jesus wille Zal u vergeving schenken. Maar zietge dan, mijn Claartje! Op aarde mij niet weder, Zie dikwijls naar den hemel, En zeg - daar woont mijn moeder. Ach, zag ik na uw sterven Mijn kind ook daar verschijnen, Hoe zou ik mij verblijden. En God eerbiedig danken. Voor u, mijn lieve Claartje! Is ook de hemel open. Maar ach; mijn lieve meisje! Ik voel den dood genaken, En kan niet langer spreken. Vaarwel, vaarwel dan, Claartje! Daar hebtge 't laatste kusje!’ 'k Ging schreiend naar beneden; En 't duurde weinige uuren, Of moeder was gestorven. Wanneer ik nu, gezeten Bij 't beeld van mijne moeder, Aan haren dood gedenke, Dan rollen mij gestadig De tranen langs de wangen. Dan zie ik naar den hemel, De woonplaats mijner moeder; Dan roep ik, bitter schreiend, o God, hebt gij die moeder Aan mij zo vroeg ontnomen, U mag ik niet berispen, Hoe zeer ik haar betreure;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
137 Neen, gij zijt wijs en heilig, Mag ik u maar beminnen, Mijn lieven Vader eeren, En moeders lessen volgen, Dan zal ik bij mijn sterven Bij U en moeder komen. Wat zal dat zalig wezen!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
138
De verwelkte roos.
De Schepper, dien 't ons past te vreezen, Wordt door bedillen nooit geprezen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
139
De verwelkte roos Waarom verwelkt de roos zo ras? Zei Jantjen: och of 't anders was! God wierd ook, dunktme, meer geprezen, Zoo 't roosje langer bleef in wezen. *
*
*
Al denktge, datge 't wel doorziet, Mijn lieve Jan! het is zo niet. De Schepper weet het best van allen, Waarom 't zo schielijk af moet vallen; En wil ook, datge gadeslaat, Hoe ras het aardsche schoon vergaat. De Schepper, dien 't ons past te vreezen, Wordt door bedillen nooit geprezen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
140
Mietje bij het clavecimbaal.
Mogt ik het ook maar leeren, Ik deed mijn best als gij.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
141
Mietje bij het clavecimbaal Die liefelijke toonen Behagen mij alrêe; Al heb ik weinig jaren, Ik zing zo graag eens meê. Wanneer mijn oudste broêrtjen Op 't clavecimbaal speelt, Dan vraagt hij mij, al spottend, Of’t mij niet ras verveelt? Dan zeg ik, lieve jongen! o Speel tog lang voor mij! Mogt ik het ook maar leeren, Ik deed mijn best als gij. Eergistren was ik jarig, En moeder vroeg mij toen, Wat ik van haar begeerde; Ik gaf haar eerst een zoen, En zei: mijn lief mamaatje! Bewijs mij deze gunst, Dat ik mag leeren speelen, En zingen naar de kunst. Zij nam mij in haar armen, En zei: in 't nieuwejaar. Nu brande ik van verlangen, Ach kwam de meester maar. *
*
*
De jeugd spant zig met speelen En zingen nuttig uit, En is men moê van 't leeren, Dan geeft dit lief geluid Weêr nieuwen lust en kragten; Zo leeft men blij en zoet; En schuwt met vreugd gezelschap, Dat dikwijls doolen doet.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
142
Het verstandig antwoord.
Hij heeft aan ons zijn wet uit liefde alleen gegeven,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
143
Het verstandig antwoord Gij vraagt mij, waarom ik aan God gehoorzaam ben; 't Is daarom, dat ik Hem als wijs en goed erken. Hij heeft aan ons zijn wet uit liefde alleen gegeven, Op dat wij vergenoegd en vrolijk zouden leven; En al wat ons die wet verbiedt, Is, hoe 't ook schijnen mag, ten onzen voordeel niet, Wil iemand dan gelukkig wezen, Die leer gehoorzaam God te vreezen.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
144
Het geweten.
Nooit heb ik meer vermaak, dan als ik mijnen pligt Blymoedig heb verrigt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
145
Het geweten Nooit heb ik meer vermaak, dan als ik mijnen pligt Blijmoedig heb verrigt. Dan smaakt het eeten best; dan kan ik vrolijk springen; En blijde liedjes zingen; Maar ben ik traag of stout, dan ben ik niet gerust; Dan heb ik geenen lust In spijs, in drank, of spel; dan wordt mij door 't geweten Geduuriglijk verweten, Dat ik een slegtaart ben, en dat ik nooit een man, Zoo doende, worden kan.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
146
Een brief van Carel aan zijn zusje Caatje.
Daarom praat ik op 't papier.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
147
Een brief van Carel aan zijn zusje Caatje Zusje lief! ik laat u weten, Dat ik, sedert uw vertrek, In mijn kamer heb gezeten, Meid lief! met een stijve nek. 'k Dagt, ik zal u tog eens schrijven, Want het weder is zo guur, Dat ik steeds in huis moet blijven, En dat smaakt niet op den duur. 'k Heb met u vrij wat te praten; Dikwijls denk ik, wasze hier! Maar dat denken kan niet baten, Daarom praat ik op 't papier. Schrijven, moet men, zegt Papaatje, Even zo, als of men praat; Daarom zal ik, lieve Caatje, U vertellen, hoe 't mij gaat. 'k Was eerst knorrig, dat Clorinde U van huis en met zig nam; 'k Was wel blij, datze u beminde, Maar wat doetze te Amsterdam, Zei ik - wasze hier gebleven; 'k Had haar graag mijn beste prent Voor een nieuwejaar gegeven; O wij zijn zo saam gewend. Maar wat hielp tog al dat klagen, Caatje zus was heen gegaan: 'k Wende dies, in weinig dagen, Schoon uit nood, daar langsaam aan. Daarop, door me in 't zweet te loopen, Heb ik zware kou gevat;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
148 'k Moest dat speelen duur bekopen, Ach, wat heb ik pijn gehad: 'k Mogt dan dit, dan dat niet eeten; 'k Sliep ook somtijds niet van pijn; En ik wou geduurig weeten, Of het haast gedaan zou zijn. 'k Had geen lust in lezen, schrijven, Ja zelfs in mijn prenten niet; En zo lang in 't bed te blijven Gaf mij telkens veel verdriet. Vader wilde mij vermaken; Moeder lief deed, watze kon; Maar zij moesten 't schielijk staken, 'k Was 't al moede eer ik begon. 'k Vreesde dat het nooit zou lukken, En wanneer ik ledig zat, Kreeg ik bijster kwade nukken, Wijl ik geen geduld meer had. 'k Zei in 't eind - dat ledig wezen Kan tog nooit voordeelig zijn. 'k Nam een boek; ik ging wat lezen; En ik voelde minder pijn. Ook begon ik wat te schrijven, En wanneer ik prenten zag, Kon ik op mijn kamer blijven, Met vermaak, den heelen dag. Vader zag mij eens beginnen Aan een kleine teekening, Moeder lief kwam daar op binnen, Om te zien hoe 't met mij ging. 'k Was, zij zagen't, wel te vrede; 'k Was niet knorrig als voorheen; 'k Praatte nu en dan eens mede; 'k Zei niet kort af ja of neen. Zo versleet ik gandsche dagen, Schoon op ver na niet hersteld, Maar dat kniezen en dat klagen, Heeft mij sinds niet meer gekweld. Vader zegt, 't kan meer gebeuren, Dat ik niet welvarend ben;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
149 Maar ik zal te minder treuren, Hoe ik meer daar aan gewen. Die zig naar Gods wil kan voegen, (Zegt hij) met een stil gemoed, Smaakt in ziekte zelfs genoegen; God is altijd wijs en goed. Nu vaarwel, aanminnig meisjen! Ieder in ons huis verlangt, Datge een eind maakt van uw reisjen, Als gij dezen brief ontfangt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
150
De zwaluwen.
..... dat heet eerst regt op zijn vermaak te leven.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
151
De zwaluwen Eene vertelling Kees zou voor't eerst naar school toe gaan, Maar was de stoep pas afgetreden, Of't scheen, hij was niet wel te vreden; En bleef, het hoofd om hoog, een poos verwonderd staan. Hij zag de zwaluwen zo heen en weder zweeven, En zei, dat heet eerst regt op zijn vermaak te leven. Een man die zig op straat bevond, En Keesjes meening ras verstond, Trok hem, al lagchend, wat ter zijden; En zei: wel weetge niet, dat zij dit moeten doen, Zij vangen vliegjes, om hun jongen mee te voen, Die anders honger moesten lijden. Noemt gij dit slegts vermaak, neen Keesje! dat is mis, Maar weet gij wat hier uit voor u te leeren is? Zij kunnen, door dit lustig zweven, Aan u een voorbeeld geven, Hoe men met vlijt en vreugd zijn werk verrigten moet; En dat het lelijk staat, als men 't gedwongen doet. *
*
*
Ik loop naar school, zei Kees: die les is zeker goed!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
152
De zon.
Hoe groot moet God niet weezen!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
153
De zon Als ik de zon zie schijnen, Die met haar lieve stralen Deze aarde vrolijk koestert; Op dat er kruiden groeien, Om vee en mensch te spijzen; Die 't licht ons doet genieten, Om tog verheugd te werken, En vergenoegd te leven; Dan denk ik, met aanbidding, Hoe groot moet God niet weezen! Die zon heeft hij geschapen! En dat uit enkel liefde!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
154
Het lijk.
Mijn lieve kinders, schrikt tog niet, Wanneer gij dode menschen ziet;
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
155
Het lijk Mijn lieve kinders, schrikt tog niet, Wanneer gij dode menschen ziet; Zoudt gij voor lijken beven? Kom hier: deez bleke koude man, Die voelen, zien, noch horen kan, Houdt nu niet op te leven. Hij denkt en werkt - ja meer dan gij; Maar met geen ligchaam zo als wij. De ziel is weg van de aarde. Die God, dien hij hier heeft gevreesd, Is bij hem in zijn dood geweest; En houdt dit lijk in waarde. Al is de ziel van 't ligchaam af, Al daalt het lijk in 't donker graf, Dat moet u niet doen ijzen. Gelooft het tog, de goede God Zal zelfs dit lelijk overschot Veel schooner doen verrijzen. Ach, lieve kinders! zegt dan niet; Wat is dat sterven een verdriet! Mogt ik maar altoos leven! Wanneer ge God bemint en dient, Dan voert de dood u, als een vriend, In 't eeuwig zalig leven. En komt dan eens de jongste dag, Dan zal het ligchaam, dat daar lag, Zig levend weêr vertoonen. Dan voeren de Englen van beneên U zingend naar den Hemel heên, Om eeuwig daar te woonen. Mijn lieve kinders schrikt dan niet, Wanneer gij doode menschen ziet; Zoudt gij voor lijken beven? Zegt liever vrolijk - deze man, Die hier niet zien of hooren kan, Mag in den hemel leven.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
156
Het vogelnestjen.
'k Heb nu, zei ze, mijn verlangen:
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
157
Het vogelnestjen Eene vertelling Mietje had eens, onder 't wandlen, Een verholen vogelnestjen In een dorenhaag gevonden. 'k Heb nu, zeize, mijn verlangen: o Hoe zal ik mij vermaken, Met die lieve kleine diertjes! Aanstonds ga ik thuis wat halen, Om dit nestjen in te bergen. Mietje liep en zag haar moeder, Die zij hijgend dit vertelde: Lieve Mietje, zei de moeder, Stoort tog nimmer vogelnestjes! Denk maar eens, hoe de oude vogels Om dat stooren zouden treuren; Zoudt gij, Mietje lief, niet schreien, Als men u, met Piet en Jetje, Tegen wil en dank vervoerde; Mietje lief, hebt medelijden, Met die oude lieve vogels! Zoek tog nimmer uw genoegen In de droefheid van een ander. Neen, zei Mietje, lieve moeder! Neen dat niet! maar hoorze eens schreeuwen; Ach zij hebben zulken honger! Denk niet meisje, zei de moeder, Dat zij juist van honger schreeuwen. Ach zij zouden zeker sterven,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
158 Als gij hun zo lang woudt spijzen, Totze niet meer konden schreeuwen. Maar wiltge u eens regt vermaken, En eens zien hoe de ouden zorgen Om hen juist zo veel te geven, Als die diertjes noodig hebben, Zet u slegts in stilte neder, En ge zult dan schielijk merken, Dat zij vliegjes, mugjes, wormpjes Vangen en in 't nestje brengen. o De goede wijze Schepper Heeft zo wel aan deze vogels Ouders, als aan u, gegeven: Dezen weten altoos beter, Wat de kinders noodig hebben, Om dat zijze 't meest beminnen. Ja die zullen nooit verzuimen, Hun têerhartig te verzorgen; Daar toe heeft hun God de liefde Voor hun jongen ingeschapen; En gij moet niet wijzer wezen, Dan de goede en wijze Schepper. Mietje hoorde naar haar moeder; Maar ging dikwijls zagtkens kijken Naar het groeien van de jongen, Zonder 't nestjen ooit te stooren.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
160
Flipje, de vader, en de tuinman.
Uw vader heeft graag goede peeren:
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
161
Flipje, de vader, en de tuinman FLIPJE
Wel waarom snoeitge tog de boomen, Zeg trouwe Piet? Daar aan die takjes vrugt zou komen, Gelijkge ziet. DE TUINMAN
Een boom, die al te veel moet dragen, Verliest zijn kragt; Ook zou de vrugt zo niet behagen, Als gij verwagt. Uw vader heeft graag goede peeren: DE VADER
't Is wel gezegd: En 't deel van die te veel begeeren Is doorgaands slegt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
162
De eenzaamheid.
Die vermaak heeft in het lezen, Hoeft geen eenzaamheid te vreezen,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
163
De eenzaamheid Denk niet, lieve speelgenooten! Dat de tijd mij heeft verdroten, Toen ik gistren zat alleen. Die vermaak heeft in het lezen, Hoeft geen eenzaamheid te vreezen, Maar is altoos wel te vreên. Vader zegt, dat brave menschen Dikwijls naar die uurtjes wenschen; Dikwijls naar hun kamer gaan, Om in oude en nieuwe boeken Wijze lessen optezoeken: En dat staat mij wonder aan. 'k Wou zo graag verstandig wezen, En ik worde ook graag geprezen, 'k Zeg, zo als het bij mij leit: Dient er dan, om veel te weten, Menig uurtje nog gesleten, Welkom! welkom! eenzaamheid!
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
165
Aanhangsel
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
167
Zamenspraak tusschen Jakob en Hendrik HENDRIK
Gij kent u lessen niet, en huppelt echter blij. JAKOB
Wat raakt het leeren mij? HENDRIK
Wat raakt het leeren mij? Gij moogt uw Vader vreezen. JAKOB
Dien kan ik wel belezen. HENDRIK
Hij zei u onlangs nog, dat gij een domöor zijt. JAKOB
Ho! Ho! ik heb nog tijd. HENDRIK
Maar als gij grooter zijt, dan zal 't u wis vervelen. JAKOB
Dat kan u weinig schelen. HENDRIK
Zeer veel; ik heb u lief, en vrees er daarom voor. JAKOB
Gij zijt een wijsneus; hoor! HENDRIK
Nu, 't zal mijn schuld niet zijn, krijgt gij van Vader slagen. JAKOB
Gij zult die ook niet dragen. HENDRIK
En echter zie 'k niet graag, dat COOSJE slagen krijgt. JAKOB
Loop, malle Jongen! zwijgt. HENDRIK
Kom, leg uw priktol weg, en krijg in tijds uw boeken.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
168
JAKOB
Ik moet er nog naar zoeken. HENDRIK
Wel haast u dan; zoo niet, dan komt ge wis te laat. JAKOB
Ja, morgen! beste maat! HENDRIK
Vaarwel dan; 't is mijn tijd. Ik wil geen botmuil wezen. JAKOB
Ik wel, 'k heb niets te vreezen. HENDRIK
Speel dan, zoo lang 't u lust: Gij zijt een dwaze zoon. JAKOB
Wat loopt die priktol schoon! *
*
*
Gij kindren, die dit leest, Wien prijst gij wel het meest?
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
169
De snoepende hond Eene vertelling Een kleine jongen zag den hond Die in de gunst zijns meesters stond Aan een gestolen hoentje knappen. Zoo, riep hij, nu is 't eerst mijn tijd; 'k Heb uw geluk reeds lang benijd; Nu zal ik u terdeeg beklappen. Ja, maken dat gij slagen krijgt, Tot gij al jankend nederzijgt. Fluks vliegt hij naar zijn' Vader heen, En zocht, dan boven, dan beneên, Tot hij geen adem schier kon halen. Toen hij in 't eind zijn' Vader zag, Toen riep hij snikkend: ‘Vader! ach! Zult gij Lizet nu niet betalen? Die hond, dien gij zoo zeer bemint, Die steelt maar alles wat hij vindt. Dat hoentjen, dat mijn Moeder kocht, Dewijl zij vrienden had verzocht, Om dezen middag met ons te eten, Daar liep Lizet meê naar den stal; Hij had, hoezeer ik schreeuwde, 't al Tot op de beenen afgevreten. Die leelijkaart bespeurt gewis, Dat hij uw liefste hondjen is.’ De Vader, die de drift vernam, Waarmeê de jongen tot hem kwam, En tot zijn droefheid had vernomen,
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
170 Dat PIETJE wel eens zwol van spijt, En nu uit wraaklust of uit nijd Zoo ijlings tot hem was gekomen, Zei tot hem: ‘Zacht, mijn PIETJE, zacht! Hebt gij uw zaak wel overdacht? Lizet heeft zeker slecht gedaan, En 'k zou hem zonder twijfel slaan, Maar 'k zag u zoo gramstoorig loopen, Zoo driftig, dat uw vader vreest, Of gij niet nijdig zijt geweest; Ik weet het niet; ik wil 't niet hopen: Maar zeg mij eens, of 't u verveelt, Dat soms uw vader met hem speelt?’ Ons PIETJE zweeg: - hij werd onthutst, En 't scheen, hij was zijn schuld bewust; Men zag het antwoord op zijn wangen. ‘Maar, Vader!... ja maar...’ zei hij toen, ‘Wat had hij met gebraad van doen? Hij mogt veel liever hazen vangen. Als ik begon, hetgeen hij deed, Dan was mijn straf gewis gereed.’ ‘Kom,’ zei de Vader, ‘hoor eens, Piet! Nu sla ik hem voorzeker niet; 't Is nijd, dat gij hem aan komt klagen; 't Is wangunst, Piet! omdat dit beest Mij soms is tot vermaak geweest. Kunt gij hem daarom niet verdragen? Heb ik dat dier dan ooit bemind Gelijk als u?.... Foei! nijdig kind!’ keek beschaamd, maar liet een' traan. Dies sprak zijn Vader hem dus aan: ‘Die nijdig is, maakt steeds gebreken Van andren met vermaak bekend, En schept wel vreugd uit hunne ellend, Maar zal nooit tot hun voordeel spreken: Ja, als hij hen geliefkoosd ziet, Gunt hij hun 't licht in de oogen niet. PIET
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
171 Is dat geen fraaije schilderij? Wie heeft gelijk? ik, PIET! of gij? Wilt gij nog langer nijdig wezen?'.... PIET werd bedroefd, droop zachtkens heen; Men hoorde een poos nog zijn geween, En daarop in LA FITE lezen. Men zegt, dat nimmer zulk een klagt Door PIETJE weêr werd voortgebragt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
173
Nawoord Ontstaansgeschiedenis *
Begin 1778 verscheen bij de Utrechtse uitgever Van Terveen een onaanzienlijk bundeltje, getiteld Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen. Het bevatte vierentwintig gedichtjes, die inderdaad doorgaans niet meer ruimte besloegen dan één pagina octavo-druk. Illustraties ontbraken, terwijl het titelblad ook geen auteursnaam vermeldde. Wel was er een kort voorbericht, waarin de onbekende dichter zijn bedoeling uiteenzette. Hij wist dat hij met het gebodene, literair gesproken, weinig roem zou oogsten. Maar hij wilde, zelf vader van jonge kinderen, aan hen en aan andere kinderen in de leeftijd van vijf tot tien jaar iets nuttigs en tegelijk bevattelijks te lezen geven zoals dat in Nederland niet eerder was beproefd. Zou iemand meteen geraden hebben wie die anonieme kinderdichter was? In elk geval vergiste de laatste zich faliekant door te menen dat hij met zulke simpele versjes weinig eer zou inleggen. Ze zijn integendeel de enige gedichten van zijn hand die in het geheugen van het Nederlandse volk zijn blijyen hangen en die zijn naam bij het grote publiek levend hebben gehouden. Lang heeft de onzekerheid over het auteurschap van de Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen overigens niet geduurd. Want nog in hetzelfde jaar 1778 verscheen bij Van Terveen een Vervolg met tweeëntwintig gedichtjes in dezelfde trant, ook nu weer zonder enige illustratie. Ditmaal echter maakte de schrijver zich reeds op het titelblad bekend als mr. Hieronijmus van Alphen. De Utrechtse advocaat Hieronijmus van Alphen was op dat moment een goede † dertiger. Als literator had hij in beperkte kring enige naam gemaakt door een paar bundels met stichtelijke poëzie en enkele geleerde verhandelingen. Maatschappelijk en privé echter had hij tot dusver weinig geluk
*
†
De Koninklijke Bibliotheek Den Haag bezit onder sign. 133 M 43 een in 1943 uit het archief-Terveen verworven collectie van 244 nrs. met ‘Briefwisseling en andere stukken betreffende de uitgave van [Van Alphens] werken, vooral van Kleine gedichten voor kinderen’. Ze beslaat de periode 1793-1872. Uitvoerig over hem en zijn werk: Buijnsters 1973.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
174 gekend. Jurist zonder emplooi, was hem op 13 augustus 1775 zijn jonge vrouw Johanna Maria van Goens in het kraambed ontvallen. Zij had hem als weduwnaar achtergelaten met drie kleine jongens: Jantje (gedoopt 7 februari 1773), Daniël (gedoopt 11 September 1774) en Hieronijmus (gedoopt 20 augustus 1775). Die vormden volgens het voorbericht tot de Proeve van Kleine Gedigten ‘thands zijn eenig en grootst vermaak’. Voor hen ook waren deze kindergedichten in eerste instantie geschreven. Daarnaast brachten studie en poëzie de nodige afleiding, waarbij zijn zwager Rijklof Michaël van Goens (een broer van de overleden ‘Jansje’) hem graag terzijde stond als gids in de moderne Europese literatuur. Hoe onzeker Van Alphen zich omstreeks deze tijd voelde blijkt allerduidelijkst uit zijn schriftelijke vragen om karakteranalyse aan Johann Kaspar Lavater te Zürich, die toen voor half Europa als therapeut optrad. Maar de beroemde man reageerde in 1777 koel-afwijzend; hij had al zoveel correspondentie te voeren. Een jaar later was Van Alphen zélf een beroemdheid: zowel door zijn eveneens in 1778 gepubliceerde Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen (het eerste * Nederlandse handboek op het gebied van de moderne esthetica) als door zijn ‘Vaersjes voor Kinderen’, op grond waarvan Betje Wolff hem ‘een onzer eerste † Genien en beste Dichters’ noemde. Van zijn twee bundeltjes kindergedichten verscheen nu de ene herdruk na de andere, zodat uitgever Van Terveen ten slotte met nummering ophield om zijn debiet voor de concurrentie geheim te houden. Het hielp weinig, want algauw circuleerden er ook allerlei roofdrukken. Dat kon ongestraft omdat er nog geen auteursrecht bestond. Kwalijker was dat Van Alphens stadgenoot, de schoolmeester Pieter 't Hoen (1744-1828), hem onmiddellijk na-aapte met een eveneens anoniem gepubliceerde Nieuwe Proeve Van Klijne Gedichten Voor Kinderen, die in 1778-1779 bij Samuel de Waal en G. van den Brink Jansz. te Utrecht verscheen. Het geheel bestond uit zes ‘stukjes’ met in totaal 126 gedichten. Hypocriet genoeg deed 't Hoen het in zijn voorbericht voorkomen of zijn zoontje niet langer had kunnen wachten op het door Van Alphen beloofde Vervolg van diens Proeve, zodat hij zelf maar aan het kinderdichten was geslagen. Ook deze imitatie kende enig succes: het eerste stukje beleefde vier, het tweede stukje drie en het derde stukje twee drukken. Wel een bewijs dat men als kinderdichter in 1778 op een goudader zat. Van Alphen is overigens van die hele handel geen cent wijzer geworden.
* †
Zie voor dit aspect Jacqueline de Man 1998. E. Bekker, wed. A. Wolff, Proeve over de opvoeding, Amsterdam-'s Gravenhage 1779, p. 59.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
175 Hij wilde voor geen prijs als broodschrijver aangemerkt worden en glorieerde slechts in zijn rol van kindervriend, getuige de lyrische woorden in het voorbericht tot zijn tweede bundel: Tranen vloeien uit mijn oogen, Lieve kinders, als gij mij Vraagt om meerder poëzij.
Maar succes stimuleert ook de vraag naar meer, zodat Van Alphen zich reeds bij publicatie van dit snelle vervolgbundeltje meende te moeten verontschuldigen. Het was, verzekerde hij, geenszins uit onwil dat zijn lezers zo lang naar een vervolg hadden moeten uitzien. De kwestie was dat poëzie zich niet dwingen liet. Hij moest als dichter eenvoudigweg wachten totdat hij weer in die gesteldheid raakte waarin hij zijn eerste bundeltje geschreven had. Daarna duurde het ruim drie jaar, tot 1782, eer Van Alphen met een Tweede Vervolg der Kleine Gedigten voor Kinderen tevoorschijn kwam. Dit derde bundeltje telde twintig gedichten, waarbij het openingsvers ‘Aan mijn kleine lezers’ min of meer als voorbericht diende. Zij moesten vooral niet denken dat Van Alphen hen vergeten was. Het bewijs was deze, ‘mooglijk’ zijn ‘laatste bundel’. Dat bleek inderdaad het geval.Ter afsluiting werden in 1787 alleen nog de zesenzestig gedichten uit Proeve, (Eerste) en Tweede Vervolg als verzamelbundel verenigd onder de titel Kleine Gedigten voor Kinderen. En sindsdien zijn ze steeds als één boekje verschenen. Uitgever Van Terveen had daarmee eigenlijk al van het begin af rekening gehouden door een doorlopende paginering van de drie afzonderlijke stukjes. Ook aan de volgorde van de zesenzestig gedichtjes werd nooit meer getornd. Na 1782 heeft Van Alphen geen kindergedichten meer geschreven, ook niet voor de kinderen uit zijn tweede huwelijk, in 1781 gesloten met Catharina Geertruyd van Valkenburg. Zijn maatschappelijke positie was door zijn benoeming in juli 1780 tot procureur-generaal te Utrecht geheel veranderd. Het politieke rumoer van de Patriottentijd en later de kerkelijke affaires trokken zijn aandacht steeds meer af van de literatuur. Wei zijn uit zijn nalatenschap in 1836 nog twee kindergedichten (‘Zamenspraak tusschen Jakob en Hendrik’ en ‘De snoepende hond’) tevoorschijn gekomen, die hier als Aanhangsel zijn afgedrukt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
176
Het eerste Nederlandse kinderboek? De literatuur kent geen recht van patent, zoals dat in de wereld van de toegepaste wetenschap en techniek het geval is. Toch presenteerde Hieronijmus van Alphen zijn Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen als een Nederlandse primeur. Terecht of ten onrechte? Dat hangt er maar van af wat men precies onder een kinderboek belieft te verstaan. De kwestie is op dit punt vergelijkbaar met de vraag of Wolff en Dekens Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart uit 1782 onze eerste Nederlandse roman mag heten. Néé, in zoverre er ook ruimschoots voor dat jaar diverse oorspronkelijk-Nederlandse romans verschenen zijn. Já, wanneer men daarmee bedoelt dat Sara Burgerhart in Nederland aan het begin staat van een nieuw type roman, dat wezenlijk verschilt van wat er tevoren op dat gebied te koop was. Terug nu naar Van Alphens Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen. Zeker is dat Van Alphen zowel in de literaire geschiedschrijving als in de publieke opinie * geldt als de vader van het Nederlandse kinderboek. Maar dat kan natuurlijk niet betekenen dat Nederlandse kinderen vóór 1778 nooit boeken hebben gelezen. Er zijn zelfs goede gronden om aan te nemen dat in het achttiende-eeuwse Nederland, waar het Groot A/B/C/ of ‘hanenboek’, de Spreuken van Salomo en de kleine catechismus op het menu van elke volksschool stonden, naar verhouding minder analfabeten rondliepen dan in de overige Europese landen. Voor het protestantse volksdeel hier was bijbellectuur heilige plicht. En leerboekjes voor schoolgebruik of voor particulier huisonderwijs zijn er altijd geweest. Zulk lesmateriaal veranderde na 1778 heus niet op slag. Daarnaast bestond er in de achttiende eeuw ook allerlei ontspanningslectuur voor jong en oud zonder leeftijdsonderscheid: van goedkope, met primitieve houtsneden versierde herdrukken van laat-middeleeuwse volksboeken als Reinaert, Uilenspiegel of De Vier Heemskinderen, nóg oudere fabels van Aesopus en Phaedrus, spannende reisverslagen over de zeventiende-eeuwse schipper Bontekoe, bijbelse en profane prentenboeken, raadsel- en anekdotenbundels tot het meest goedkope ‘stripverhaal’ † van de op straat uitgevente centsprent. Dat alles lag daar in overvloed, misschien niet in de etalage van een deftige grotestadsboekhandel, maar dan toch in de talloze kleine winkeltjes waar de mensen ook hun almanak of schrijfwaren
*
†
Zie voor het volgende: Pomes 1908; Daalder 1950; Buijnsters 1990, 1992, 1995 en de Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800 door P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Zwolle 1997. Zie De Meyer 1962.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
177 konden kopen. Of anders waren er wel de talloze colporteurs die eer de winter aanbrak het platteland afreisden om langs huizen en boerderijen hun populaire lectuur te slijten. En die trage onderstroom van dikwijls eeuwenlang herdrukte populaire lectuur bleef voorlopig ook na 1778 nog rustig voortkabbelen. Er ligt echter één fundamenteel verschil tussen die traditionele ontspanningslectuur, waar klein en groot naar grepen, en de Proeve waarmee Van Alphen in 1778 voor de dag kwam en op grond waarvan hij terecht de schepper van het moderne Nederlandse kinderboek mag heten. Dat verschil zat hem niet in het al dan niet moraliserende. Dat een boek, hoe vermakelijk ook, altijd tevens nuttig en leerzaam moest zijn was voor iedereen een uitgemaakte zaak. Het nieuwe schuilt hierin dat Van Alphen zich als eerste uitdrukkelijk tot jonge kinderen richtte met een voor hen verstaanbare en nooit eerder in Nederland op zo'n attractieve manier gepresenteerde pedagogische boodschap. Hoe zag dit nieuwe opvoedingsideaal eruit en langs welke weg was Van Alphen op dat spoor gekomen?
De nieuwe pedagogie Als vader van drie kleine jongens werd mr. Hieronijmus in de jaren zeventig vanzelf geconfronteerd met het probleem van hun opvoeding. En de verlicht denkende Van Alphen was er de man niet naar om, als mensen van stand toen nog dikwijls deden, zo'n gewichtige taak aan een gouverneur over te laten. Liever oriënteerde hij zich persoonlijk in de actuele literatuur, waarin de nieuwe inzichten over educatie werden uitgedragen. De vraag hoe men zijn eigen of andermans kinderen het best zou kunnen opvoeden lijkt vanaf de jaren zestig razendsnel van een betrekkelijk vanzelfsprekende aangelegenheid tot een hoogst problematische kwestie te zijn uitgegroeid. Pedagogie (het woord alleen al is dan nieuw!) werd plotseling iets waar iedere verlichte burger zich druk over moest maken, omdat er het heil van zowel het individu als de natie van afhing. Wie, als de Verlichtings-ideologen, rotsvast geloofde in de maakbaarheid van een samenleving met redelijke en daardoor vanzelf ook deugdzame burgers had immers de beste kans van slagen met de opvoeding van de jeugd. Waar kwam die verlichte pedagogie zo opeens vandaan? Welke auteurs hebben haar gecodificeerd? En welke gevolgen heeft dat gehad voor het Nederlandse kinderboek? Over het antwoord hoeft ogenschijnlijk niet lang te worden getwijfeld: traditioneel gelden Locke, Rousseau en Basedow (met in een verder verwijderd perspectief Comenius) als de herauten van deze
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
178 nieuwe pedagogie, die het kind in zijn eigenheid ontdekt en die zich ook nadrukkelijk manifesteert in een nieuw type kinderboek. De Engelsman John Locke dankt zijn pioniersrol aan een reeds in 1693 * gepubliceerde verhandeling: Some Thoughts concerning Education. Het werk werd in 1753 door de vertaling van Pieter Adriaen Verwer opnieuw onder de aandacht van het Nederlandse publiek gebracht. Grote nadruk legde Locke op het spelende leren in vrijheid, anders gezegd: op het leerplezier dat een kind moest kunnen hebben. Een echo hiervan klinkt nog door in Van Alphens versregel ‘Mijn spelen is leeren, mijn leeren is spelen’ uit ‘Het vrolijk leeren’. Dat leren bestond voor de prozaïsche Locke overigens vooral uit nuttige-kennisverwerving. Aan muziek of poëzie maakte hij niet veel woorden vuil. Als kinderlectuur beval hij speciaal de fabelen van Aesopus aan, liefst met plaatjes. Terwijl aldus Lockes verhandeling in de jaren zestig het debat over de opvoeding weer activeerde, maakte Jean-Jacques Rousseau in veel bredere kring furore met † zijn Émile, ou de l'Éducation (1762). In meeslepende stijl werd hier de ideale educatie beschreven en gedemonstreerd aan het geval van de jonge Émile, die, ver van de beschaafde (= bedorven) wereld, een natuurlijke opvoeding kreeg. Hoofdles van dit cultboek voor de Nieuwe Mens was de stelregel: laat betijen, dwing niets af. Het kind zal met vallen en opstaan vanzelf wel het stilzwijgend gegeven voorbeeld van zijn opvoeder volgen. Ook bij het onderricht is elke dwang uit den boze. Verkeerd is vooral om kinderen vol te stoppen met feitenkennis, waarvan ze het nut en de reikwijdte nog niet inzien. Alles komt aan op inzicht en daarom vermijde men een kind lastig te vallen met godsdienstige leerstelligheden. Dat laatste was natuurlijk tegen het zere been geschopt van alle christelijke opvoeders. Van staatswege werd Rousseaus Émile onmiddellijk na verschijnen op 11 juli 1762 te Parijs openlijk verbrand. Maar op termijn is de doorwerking van zijn pedagogische ideeën ook in Nederland voelbaar geweest, zij het veelal indirect via ‡ de Duitse filantropijnen. Hun voorman was Johann Bernhard Basedow, de stichter in 1774 van het Philantropinum te Dessau, een modelschool waar onder het toeziend oog van heel Europa de verlichte ideeën over opvoeding met Duitse Gründlichkeit voor het eerst in praktijk werden gebracht. Die principes waren: stimulering tot zelfwerkzaamheid;
* † ‡
Zie ook Samuel F. Pickering, John Locke and Children's Books in Eighteenth Century England, Knoxville (Tenn.) 1981. Zie Walter Gobbers, Jean-Jacques Rousseau in Holland. Een onderzoek naar de invloed van de mens en het werk (ca. 1760-ca. 1810), Gent 1963; speciaal deel IV: onthaal van ‘Émile’. Zie A.W.M. Duijx, De filantropijnen. Bibliografie van in Nederland aanwezige boeken van J.B. Basedow, J.H. Campe en Chr. G. Salzmann, Leiden 1985.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
179 lichamelijke harding; aanschouwelijk onderwijs, afgestemd op nuttig burgerschap; zedelijke vorming in algemeen-christelijke zin door middel van moraliserende vertellingen; kindvriendelijke benadering volgens een uitgekiend systeem van straffen en beloningen. Als ‘leerboek’ diende een door Basedow zelf geschreven Elementarwerk (1774), rijk geïllustreerd met tientallen kopergravures van de beroemde Daniel Chodowiecki. Het Philantropinum te Dessau was noodzakelijkerwijs een peperdure instelling, alleen betaalbaar voor kinderen uit de elite. Maar wat vooral opzien baarde was het daar vertoonde spektakel: de drilmethoden, de openbare examens met veel toeters en bellen en de weldra uitbrekende conflicten tussen de autoritaire Basedow en zijn staf. In Nederland werd dan ook met gemengde gevoelens gereageerd op dit filantropijnse experiment. Alleen in Amsterdam begon zekere Alexandre Des-Londes in 1781 ook een dergelijk ‘Maison d'Éducation’ voor vierentwintig leerlingen volgens * het systeem van Basedow. Aan de hand van de platen uit diens Elementarwerk zouden lessen gegeven worden in Franse en Nederlandse taal, aardrijkskunde, natuurlijke historie, geschiedenis, rekenen, schrijven en tekenen, terwijl een militair elke dag gymnastiekonderwijs kwam geven. De schooldag duurde van 's morgens acht tot 's avonds negen, waarbij voor externe leerlingen ƒ 65,- en voor interne leerlingen zelfs ƒ105,- per kwartaal moest worden betaald. Maar typerend genoeg kennen we deze Basedowse school te Amsterdam enkel uit een toevallig bewaarde circulaire en weten we niets over de praktische uitvoering. Basedows Elementarwerk vond in Nederland ook slechts één intekenaar: de Duitse professor J.D. Hahn in Utrecht. Vertaald is het hier nooit. Meer succes hadden de geschriften van twee andere filantropijnen: Joachim Heinrich Campe, de belangrijkste kinderboekenschrijver uit deze kring, die na Basedows gedwongen vertrek de leiding van het Dessauer Philantropinum overnam, en Christian Gotthilf Salzmann, die in 1783 te Schnepfenthal een eigen opvoedingsinstituut stichtte. Hun zedenkundige verhalen en beschouwingen zijn ook in Nederland volop gelezen, vertaald en bewerkt. Hun invloed op het Nederlandse kinderboek lijkt aanzienlijk, al ontgaan ons van die doorwerking nog † alle finesses.
* †
Zie I.H. van Eeghen, ‘Een moderne Basedowse school in Amsterdam’, in: maandblad Amstelodamum, jrg. 48 (1961), p. 129-132. Zie Erfahrung schrieb's und reicht's der Jugend. Joachim Heinrich Campe als Kinder- und Jugendschriftsteller. Ausstellungskatalog Staatsbibliothek Berlin, 1996; en Visionäre Lebensklugheit. Joachim Heinrich Campe in seiner Zeit (1746-1816),Wiesbaden 1996 (Ausstellungskatalog Herzog August Bibliothek Wolfenbüttel).
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
180 Bij al die begrijpelijke aandacht voor diverse nieuwe pedagogische impulsen van buitenaf mogen we echter niet blind zijn voor twee veel oudere, inheemse opvoedingstradities: een christen-humanistische, waar Cats, Van Effen en andere achttiende-eeuwse spectators toe gerekend kunnen worden, die het kind ziet als een met zachte dwang te formeren plantje. En een streng-gereformeerde, die de volle nadruk legt op de principiële zondigheid van elke mens en de vreze des Heren * als voornaamste tuchtmiddel beschouwt, zoals gebeurt in De Geestelycke Queeckerye van de Jonge Planten des Heeren [...] Ofte Tractaet van de Christelycke Opvoedinghe der Kinderen (1740) door de Middelburgse schoolmeester Joannes De Swaef. In beide benaderingen echter stond de zorg en ook de liefde voor het kind centraal, zodat de dikwijls gepresenteerde voorstelling van een voorheen † bestaande affectloze ouder-kindrelatie absoluut correctie behoeft. Ook het beeld van de zeventiende- of achttiende-eeuwse schoolmeester als een bullebak met ‡ losse handen en immer dorstige keel lijkt niet meer dan een karikatuur die door de verlichte pedagogen bij hun beschavingsoffensief maar al te graag werd gehanteerd. Zo blijkt niet alleen de wereld van het kinderboek maar ook het bredere terrein van de pedagogische vorming een tweestromenland, waar oud en nieuw naast elkaar lopen. Van beide heeft Van Alphen op soevereine wijze gebruikgemaakt. Zijn Kleine Gedigten voor Kinderen herinneren inhoudelijk of in hun beeldgebruik soms aan Locke, Rousseau en de Duitse filantropijnen, dan weer aan de oude Cats, zoals in de aantekeningen hier bij elk afzonderlijk gedicht wordt aangegeven. Maar verder dan een oppervlakkige parallellie gaat die overeenkomst nooit.
*
†
‡
Zie B. Kruithof, ‘Opvoedingsadviezen van Cats tot Beets, continuïteit en verscheidenheid’, in: Onderwijs & Opvoeding 1983, p. 169-178; L.F. Groenendijk, De Nadere Reformatie van het gezin. De visie van Petrus Wittewrongel op de christelijke huishouding, Dordrecht 1984. Over de plaats van, de zorg voor en de visie op het kind in de zeventiende en achttiende eeuw is intussen een hele bibliotheek volgeschreven. Zie onder andere: Linda Pollock, Forgotten Children. Parent-Child Relations from 1500 to 1900, Cambridge 1983; Keith Thomas, ‘Children in Early Modern England’, in: Gillian Avery and Julia Briggs (ed.), Children and their Books. A Celebration of the Work of Iona and Peter Opie, Oxford 1990, p. 45-77; P.J. Buijnsters, ‘De kleine Republiek; het gezin in de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, jrg. 24 (1992), p. 87-105; Sally Kevill-Davies, Yesterday's Children. The antiques and history of childcare, Woodbridge 1994; Rudolf Dekker, Uit de schaduw in 't grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek, Amsterdam 1995. [C.F. van Veen] in: Kinderen lazen / kinderen lezen, tentoonstellingscatalogus nr. 195 van Stedelijk Museum Amsterdam, 1958, p. 6.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
181
Twee Duitse voorgangers: Weisse en Burmann Over twee meer directe inspiratiebronnen heeft Van Alphen nooit geheimzinnig gedaan. In het voorbericht tot zijn Proeve noemt hij als zodanig Weisses Lieder für Kinder [Leipzig 1767/1769] en de Kleine Lieder für kleine Mädchen und Jünglinge [Berlijn 1777] van Gottlob Wilhelm Burmann. De filantropijn Christian Felix Weisse (1726-1804) was in Duitsland een van de * eerste schrijvers die hun pen helemaal ten dienst stelden van de jeugd. Hij verwierf grote populariteit met zijn weekblad Der Kinderfreund (1776-1782), dat ook in het Nederlands werd bewerkt, terwijl zijn Neues ABC-Buch (1772) onze landgenoot Jan Hendrik Swildens inspireerde tot zijn Vaderlandsch A-B Boek voor de Nederlandsche Jeugd (1781). Geen wonder dat Van Alphen met zo'n autoriteit op pedagogisch † gebied graag in correspondentie trad. Want wat mr. Hieronijmus in 1778 voor Nederland met zijn eerste bundel kindergedichten wilde beproeven, dat had Weisse in 1767-1769 al voor Duitsland bereikt met zijn Lieder für Kinder. Weisses bundel moet Van Alphen ook daarom zo hebben aangesproken, omdat de Duitse dichter eveneens recent voor de eerste keer vader was geworden en deze liederen voor zijn eigen kinderen gemaakt had. Daarnaast vond hij in Weisses liederen het hele deugdenscala van de christelijke Verlichting op een voor kinderen aantrekkelijke wijze verwoord. Van Alphen bezat van Weisse zijn Kleine lyrische Gedichte (Leipzig 1772), waarin ook alle vierenvijftig ‘Lieder für Kinder’ waren opgenomen. Hieruit bewerkte Van Alphen zeven gedichten: ‘Der Gehorsam’ (‘Het hondjen’), ‘Der Kräusel’ (‘De drijftol), ‘Die Freundschaft’ (‘De waare vriendschap’), ‘Der Winter’ (‘Winterzang’), ‘Die Mücke’ (‘De onbedagtsaamheid’), ‘Auf das Bildniß einer geliebten Mutter’ (‘Claartje bij de schilderij van hare overledene moeder’) en ‘Das Vogelnest’ (‘Het vogelnestjen’). ‡
De nu geheel vergeten Gottlob Wilhelm Burmann (1737-1805) maakte enige naam met fabels in de trant van Gellert. Zijn kindergedichten waren, net als die van Weisse, voorzien van zelf vervaardigde melodieën. Maar hij miste diens beeldend vermogen, zodat zelfs bij overeenkomst van thema de uitwerking geheel anders wordt. In plaats van zijn kleine helden zelf als kind te doen spreken, legt hij ze steeds allerlei langdradige, abstracte bespie-
* † ‡
Zie over Weisse en zijn Lieder für Kinder: Brüggemann 1982, k. 86-93 en 1250. Deze briefwisseling tussen Van Alphen en Weisse lijkt helaas verloren te zijn gegaan. Zie over G.W. Burmann en zijn kinderliederen: Brüggemann 1982, k. 1298-1299.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
182 geling in de mond. Voorbeeldig is Burmann alleen geweest door de introductie van het nieuw patriottische sentiment in de kinderpoëzie. Uit zijn bundel bewerkte Van Alphen vier gedichten: ‘Allgemeines Gebet’ (‘De waare rijkdom’), ‘Der Spiegel’ (‘De spiegel’), ‘Vaterlandsliebe’ (‘De liefde tot het Vaderland’) en ‘Gedanken eines Knaben beym Gewitter’ (‘Het onweder’). Als men die elf voorbeeldgedichten zo naast elkaar zet, schijnt Van Alphens schatplichtigheid aan Weisse en Burmann niet gering. Maar hij sprak de waarheid, toen hij verklaarde dat ze hem wel ‘menigmaal op den weg geholpen’ hadden, maar dat hij er eigenlijk geen uit ‘vertaald, of overgenomen’ had. Nauwkeurige vergelijking laat aanstonds zien hoe groot de verschillen zijn, waarbij Van Alphen het als dichter * meestal wint van Weisse en zeker van de plechtstatige Burmann. Toch begrijpt men waarom Van Alphens kindergedichten in het naburige Duitsland nooit enige populariteit hebben verworven. Daarvoor leken ze net iets te veel op wat daar al ruimschoots in origineel bestond.
Literaire aspecten: het keurmerk van de verlichting Van Alphens kindergedichten onderscheiden zich naar vorm en inhoud van alles wat in die tijd in Nederland geschreven werd. Bijzonder is allereerst de pregnante vorm: des te opvallender omdat Nederlandse dichters, vooral als ze bedoelden te stichten, toen nauwelijks van ophouden wisten. Verzen van tien, vijftien coupletten met honderden regels vormden dan geen uitzondering. Het taalgebruik is ook zo natuurlijk dat de korte tekst door enkel lezen al in het geheugen geprent werd. Binnen dat beperkte bestek treft verder een verbazingwekkende verscheidenheid in regellengte, strofenbouw, rijmschema, ritmische schakering, motieven en genrevormen. Men vindt er dichterlijke vertellingen (dikwijls ook de beste, althans de bekendste gedichten als ‘De pruimenboom’ en ‘Het gebroken glas’), samenspraken, een rijmbrief (‘Carel aan zijn zusje Caatje’), de hieraan verwante aanspraak (‘Welkomgroet van Claartje voor haar kleine zusje’), lyrische gedichten (‘De zingende Willem’) en ten slotte die grote groep die door de zinnebeeldige toepassing van een tevoren beschreven dier of voorwerp verwant is aan het embleem (bijvoorbeeld ‘Het hondjen’ of ‘De vogel op de kruk’).
*
Zie voor de relatie: Pomes 1908, p. 244-259, en van Eck jr. 1908, p. 225-238, met tegengestelde conclusie. Volgens Pomes stond Van Alphen dichter bij Weisse dan bij Burmann, hetgeen Van Eck bestrijdt.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
183 De grondmaat is de jambe of trochee, maar in drie gevallen treffen we een geheel amfibrachisch vers aan. Opmerkelijk is ‘De zingende Willem’, waar (na een verhalende inleiding in de gewone jambische maat) Willem zijn hooggestemd morgenlied in odevorm aanheft. Even verrassend is dat Van Alphen zelfs in zijn kindergedichten het experiment met rijmloze poëzie niet schuwde. Een zestal gedichtjes, waaronder de bekende ‘Vertelling van Dorisje’, moest het bewijs leveren * dat men onder bepaalde condities ‘de natie daar aan gemaklijk zoude gewennen’. Ondanks die verscheidenheid in vorm maakt het geheel toch een zeer homogene indruk dankzij het ethos van de Verlichting dat overal in doorstraalt. De Kleine Gedigten voor Kinderen zijn ook zo bedrieglijk eenvoudig dat men nauwelijks meer in de gaten heeft wat hun bijzonderste kwaliteit is: Van Alphens fenomenaal vermogen om in zeer pregnante taal en in het kortst mogelijke bestek een compleet normenpatroon, dat van de gevoelige Verlichting, gestalte te geven. De hier opgeroepen kinderwereld kenmerkt zich bovenal door een geest van blijmoedigheid, met ‘vrolijk’ als sleutelwoord. Een vlijtig, oppassend kind heeft immers niets te vrezen: niet van vader die zijn ‘beste vriend’ is; niet van God die ons ‘tot geluk geschapen’ heeft, en al helemaal niet van de boeman. Ook de dood heeft niets akeligs en de natuur is altijd mooi, zelfs wanneer het onweert. Alle reden dus tot vrolijkheid, dankbaarheid en tevredenheid: eigenschappen waar latere geslachten het stempel van huisbakkenheid op gedrukt hebben, maar die voor de verlichte burger uit de achttiende eeuw de hoogste vorm van geluk uitmaakten. Bij vrolijkheid moet men ook zeker niet denken aan enige vorm van luidruchtig vermaak, maar aan die innerlijke en gelijkmatige vreugde die voortkomt uit de wetenschap: alles loopt in deze wereld zoals het door een wijze God is bedoeld zolang ik maar mijn plicht doe. Voor een kind uit het gegoede burgermilieu waartoe Van Alphen zelf behoorde betekende dat laatste vooral: zijn lessen leren. Hoewel er nog geen wettelijke leerplicht bestond en zulke kinderen meestal alleen particulier huisonderwijs kregen, was de noodzaak tot intellectuele vorming minstens zo groot als nu. Volgens de waardeschaal van de Verlichting stond kennis gelijk met deugd. Wie dom bleef miste ook de kans op volwaardig menszijn. Komt bij dat goede studieprestaties de basis leggen voor materiële welstand. Toch benadrukt Van Alphen in zijn kindergedichten nergens dit maatschappelijk perspectief. Voorop staat het leerplezier. Leren moet, elke dag; maar leren is ook leuk (‘Het vrolijk leeren’). En niets leuker dan een lees-
*
Hieronijmus van Alphen, Digtkundige Verhandelingen, Utregt 1782, p. CXIX.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
184 boek met mooie prentjes, waarvoor het gewone speelgoed (hoepel en priktol) graag opzij wordt geschoven. Die keuze krijgt extra reliëf, omdat eerder naast kleding en voedsel ook het speelgoed tot de dingen gerekend werd die ‘Het kinderlijk geluk’ bepalen. Zo verzekert Claartje in haar ‘Welkomgroet’ haar kleine zusje dat moeder ook voor haar, zodra ze eenmaal op schoot kan zitten, speelgoed zal kopen. Is speelgoed dan soms iets dat alleen in de allervroegste fase tolerabel is maar dat zo snel mogelijk voor een leerboek moet worden ingeruild? Klaartje en Keetje spreken daarover het verlossende woord: ‘Somtijds spelen, somtijds lezen,/Dat zal wel het beste wezen’. De belevenissen en reflecties van de kinderen uit Van Alphens Kleine gedigten blijven grotendeels besloten binnen de eigen huiselijke kring van vader, moeder, broertjes en zusjes met hun speelgenoten. Het gezinsverband staat centraal, waarbij de liefdesband tussen de ouders nadrukkelijk wordt geaffirmeerd. Zulke liefde behoeft geen dure cadeaus: ‘Vader gaf de beste perzik/ laatst aan moeder met een' zoen'. Verdere verwanten (grootouders, ooms, tantes, neven of nichten) komen nergens ter sprake, evenmin als buren of vrienden van de familie. Een enkele keer verschijnt een tuinman, een andere gedienstige of een toevallige voorbijganger op het toneel om bij vaders afwezigheid als leermeester op te treden. Opmerkelijk is de ereplaats die Van Alphen gunt aan de oude baker Saartje. Zijn voorganger Weisse had naar eigen zeggen nog gehoopt met zijn ‘moralische’ kindergedichten een einde te maken * aan ‘de smakeloze liedjes van baker en kinderjuffrouw’. Voor kindersprookjes waren de meeste Verlichtingspedagogen bepaald allergisch, Betje Wolff niet uitgezonderd. Van Alphen daarentegen beschrijft met kennelijk plezier een kindervisite bij Saartje, ‘Onze oude goede baker,/ Die sprookjes kan vertellen’, honderd en een vragen beantwoordt en de kinderen op chocolademelk trakteert. Problematischer wordt de omgang met mensen die niet tot de eigen kring behoren. Gelukkig blijkt de stadswacht met zijn ratel per saldo een beschermer van haard en huisgezin, terwijl ook de voddenjood die langs de deur komt er misschien wel angstaanjagend uitziet maar absoluut niet kwaad van zins is. Confronterender lijkt de ontmoeting in de winterkou op straat met een afgeleefde bedelaar, ‘die om een duitje bidt’. Dat wordt zonder aarzeling gegeven, net als in de ‘Winterzang’ gebeurt Maar het versterkt alleen het gevoel van dankbaarheid voor de eigen welstand en brengt het geloof in de standenmaatschappij geen moment aan het wankelen. Waarom ook, wanneer in ‘Het gevonden liedjen’ een arme drommel zijn tevredenheid uitzingt en zelf verklaart niet met een rijkaard te willen ruilen:
*
‘die abgeschmackten Lieder der Amme und Kinderwärterin’ (Christian Felix Weissens Selbstbiographie, 1806, p. 129).
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
185 De honger, dien ik zelden mis, Doet mij veel grager eeten, Dan of ik aan een konings disch Was dag aan dag gezeten.
Tegenover dit maatschappelijk conservatisme, dat enkele jaren later ook in Nederland bij radicale hervormers als Gerrit Paape tot sociaal protest zal leiden, staan denkbeelden en gevoelens die juist van een verlichte geest getuigen. Dat nieuwe zit hem allereerst in de afwezigheid van elke godsdienstige leerstelligheid. Hoewel zelf een belijdend christen, heeft Van Alphen in deze kindergedichten bewust alle leerstellige kwesties over erfzonde, verlossing, hel en hemel buiten beschouwing gelaten. Die horen, wat hem betreft, pas in een latere fase van de opvoeding aan de orde te komen. In plaats daarvan wordt God naar het kinderlijk bevattingsvermogen uitsluitend als een liefhebbende Vader voorgesteld. Zo kon het gebeuren dat Jantje en zijn vrienden hier wel les krijgen in lezen, schrijven, aardrijkskunde (‘De goede eerzucht’) en klavecimbelspel (‘Mietje bij het clavecimbaal’), maar dat hun de gang naar kerk, dominee of catechiseermeester bespaard blijft. Het zijn niet de enige symptomen van een verlichte pedagogie. We bespeuren in Van Alphens kindergedichten ‘De liefde tot het Vaderland’ ook reeds het nieuwe patriottische sentiment, dat hier overigens nog vrij is van de partijpolitieke invulling uit de jaren tachtig, toen Patriotten en Oranjegezinden tegenover elkaar kwamen te staan. In dat nieuwe vaderlands gevoel manifesteert zich een geest van burgerzin die al bij het jonge kind moet worden aangekweekt. Het is een thema dat door Jan Hendrik Swildens in zijn Vaderlandsch A-B Boek voor de Nederlandsche Jeugd * (1781) voorbeeldig zal worden uitgewerkt. Wie echter op grond van het bovenstaande Van Alphens kindergedichten tot de Verlichtingsliteratuur rekent, heeft nog maar de halve waarheid gezegd. Het verlichte denken kent immers in de achttiende eeuw diverse modificaties naar tijd, landaard, godsdienstige inkleuring en werkingsterrein. Zo verschilt de Franse Verlichting met haar libertijnse inslag sterk van de doorgaans christelijke Verlichting in Duitsland en Nederland, terwijl de vroeg-achttiende-eeuwse Verlichting, waarvan Justus van Effen met zijn Hollandsche Spectator (1731-1735) een belangrijk representant was, veel meer het accent legt op verstandelijke redenatie dan de gevoelige Verlichting uit de jaren zeventig.
*
Zie P.J. Buijnsters, ‘Nederlandse ABC-boeken uit de achttiende eeuw; traditie en vernieuwing’, in: Jaap Terlinden e.a., A is een Aapje. Opstellen over ABC-boeken van de vijftiende eeuw tot heden, Amsterdam 1995, p. 55-72.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
186 Hoe staat het nu in dit opzicht met de kinderdichten van Hieronijmus van Alphen? Het antwoord kan niet geheel eensluidend zijn. Op sommige plaatsen vinden we nog het onversneden rationalisme van de beredeneerde deugd, zoals in ‘De naarstigheid’: Zou ik mijn tijd besteden Aan duizend nietigheden? 'k Heb daar geen voordeel van.
In dezelfde lijn ligt ook de nuchtere afwijzing van alle bijgeloof (in ‘Klaasje en Pietje’) waarmee de ene kleine deugdheid de andere poogt af te troeven: Pietje, zo gij niet wilt deugen, Dan verschijnt de zwarte man. Klaasje foei, dat is een leugen! Laat hem komen, als hij kan. Die aan zulk een man gelooft, Is van zijn verstand beroofd.
Tegenover dergelijke staaltjes van kinderlijk rationalisme staan echter ook voorbeelden van een op dat tijdstip in onze literatuur nog zeldzame sensibiliteit. Deze nieuwe gevoeligheid uit zich vooral in de familiale betrekkingen van ouders en kinderen onderling of tot elkaar: bijvoorbeeld wanneer Claartje ‘volschiet’ bij de schilderij van haar overleden moeder of als kleine Willem zijn dode zusje beweent. Dieren fungeren bij Van Alphen voornamelijk als waarschuwende deugdspiegel. Zo zet het dankbare hondje het kind ongeweten aan tot navolging. Hoewel die emblematische functie in ‘Het vogelnestjen’ niet geheel ontbreekt, manifesteert zich hier toch ook een sentimentvolle dierenliefde die de gevoelige Verlichting verraadt. Datzelfde geldt voor enkele natuurtaferelen, waar de natuur niet langer dient als decor voor moralisatie maar waar met fijn gevoel een stemmingsbeeld wordt opgeroepen, zoals in ‘De kleine zangster’: Het starrengeflonker Vervrolijkt het donker; De lichtende maan Begint op de weiden Haar glansen te spreiden En speelt door de blaên.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
187 Een geval apart vormt het laatste gedicht ‘De eenzaamheid’. Hoewel de volgorde waarin Van Alphens kindergedichten gepresenteerd werden op enkele uitzonderingen na willekeurig lijkt, krijgt dit gedicht, dat eindigt met de regel: ‘Welkom! welkom! eenzaamheid!’, door zijn plaatsing aan het eind van de hele bundel toch het karakter van een slotakkoord. Het hier uitgesproken verlangen naar de eenzaamheid van de studeerkamer staat min of meer haaks op het sociabiliteitsideaal van de Verlichting zoals dat door allerlei genootschappen werd gepraktiseerd. De onderliggende gedachte daar was dat burgers het best door ‘gezellig’ (sociaal) verkeer elkaar ‘in het onderzoeken van Waarheden’ scherp konden houden. Maar niet iedereen was gediend van dit collectivisme en juist in de jaren zeventig kwam er vanuit Duitsland een tegenbeweging op gang met Johann Georg Zimmermann als katalysator. Diens Betrachtungen über die Einsamkeit (1773) werd weldra het lijfboek voor alle gevoelige zielen die zich liefst terugtrokken in de eenzaamheid van de natuur. Van een dergelijke sentimentele eenzaamheidscultus is in de kindergedichten van Van Alphen nog geen sprake. Maar zijn positieve waardering van de eenzaamheid en zijn wantrouwen tegen afleidend gezelschap (in ‘Mietje bij het clavecimbaal’) maken duidelijk dat hij reeds andere accenten legt dan verlichte opvoeders doorgaans deden. Ook in dit opzicht profileert Van Alphen zich weer als representant van de gevoelige Verlichting. Voor de kinderen zelf speelden dergelijke ideologische kwesties natuurlijk geen rol. Van belang was enkel dat mr. Hieronijmus zijn jeugdige lezers serieus nam door hun het beste te geven van wat hij als dichter vermocht.
Illustraties Het tot in onze dagen voortdurende verkoopsucces van Van Alphens kindergedichtjes is zeker niet alleen te danken geweest aan de trefzekere tekst en de onderliggende morele boodschap. Van groot belang waren ook de prentjes die er naadloos op aansloten. Het idee daartoe kwam van de dichter zelf, maar Van Terveen heeft er kennelijk op dat moment geen brood in gezien. Zo bleven Van Alphens kindergedichten dus aanvankelijk ongeïllustreerd, totdat de Amsterdamse boekhandelaar J. Allart hem na het verschijnen van de Proeve een oplossing aan de hand deed. Die oplossing bestond hierin dat hij (Allart) voor eigen rekening een complete serie prentjes zou laten maken, welke vervolgens afzonderlijk in sets van zes of acht plaatjes door hem in de handel gebracht zouden worden. Kopers konden ze dan zelf laten inbinden met de door Van Terveen geleverde ‘kale’ tekst. De
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
188 gevolgde procedure verklaart ook waarom complete exemplaren met zowel tekst als platen in vroegste afdruk vrijwel onvindbaar zijn. Dat tekst en platen afzonderlijk verkrijgbaar werden gesteld was in de achttiende eeuw heel gewoon. Ook het feit dat prenten pas gemaakt werden na verschijnen van het boek waarvoor ze bestemd waren, was iets dat vaker voorkwam. Zo bijvoorbeeld bij Wolff en Dekens roman Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart uit 1782. Maar altijd was die illustratie-achteraf een teken van onverwacht verkoopsucces. Pas in zo'n geval durfde een uitgever de veel grotere investering aan om een of meer kopergraveurs aan het werk te zetten. In het voorbericht tot het Vervolg kondigde Van Alphen zelf de te verwachten illustraties reeds aan. De plaatjes zouden onder zijn toezicht door de kunstschilder Jacobus Buijs getekend en vervolgens door de graveurs Jan Punt en Noach van der Meer jr. in koper gegraveerd worden. Dat de keus op Jacobus Buijs (1724-1801) viel was niet verwonderlijk. Deze schilder van origine had zich sinds de jaren zestig steeds nadrukkelijker toegelegd op de tekenkunst, zowel theoretisch (door enkele verhandelingen) en organisatorisch binnen de nieuw opgerichte Amsterdamse Tekenacademie als praktisch. Algauw werd de boekillustratie het hoofdterrein van zijn werkzaamheden, waardoor hij binnen enkele jaren uitgroeide tot de gezichtsbepalende topillustrator van het * Nederlandse boek. Zo illustreerde Buijs (om slechts enkele voorbeelden te noemen) ook Wolff en Dekens roman Sara Burgerhart en de Julia van Rhijnvis Feith. Maar dat gebeurde pas later, in de jaren tachtig. Het werk echter waarmee Buijs zijn naam als boekillustrator vestigde was de Nederlandse editie van Gellerts Fabelen en Vertelsels (1772-1774) met zijn 149 platen, alle in koper gegraveerd door Noach van der Meer jr. De recensent van de Nederlandsche Bibliotheek was vol lof voor ‘de keurige uitvoering deezer plaaten, welke, als geteekend door den Konstschilder † Buis, alle de noodige vereischten hebben om kundige Liefhebbers te voldoen’. En ook Van Alphen verwees met ongewone geestdrift naar ‘de fraaie plaatjes voor Gellerts fabelen [die] men, zo wel als die fabelen [zelf], aan onze Nederlandsche jeugd niet genoeg kan aanbeveelen’. Geen wonder dus dat hij wel oren had naar het voorstel van boekhandelaar Allart. Volgens dit plan werden de zesenzestig illustraties, een bij elk gedicht, alle onder * persoonlijk toezicht van de dichter door Jacobus Buijs in rood krijt getekend. Het graveerwerk kon in het vereiste tempo natuurlijk
* † *
Zie L. Buijnsters-Smets, ‘Jacobus Buijs als boekillustrator’, in: Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw, nr. 63-64 (1984), p. 91-107. Nederlandsche Bibliotheek (Amsterdam 1778), jrg. VI-I, p. 267. Drie daarvan (voor ‘Aan twee lieve kleine jongens’, ‘Het geschenk’ en ‘Eene vertelling van Dorisje’) uit de collectie van Mr. A. Staring (1890-1980) bevinden zich sinds 1969 in het Prentenkabinet der Rijksuniversiteit te Leiden onder inv.nr. PK 69114-69116.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
189 onmogelijk door één man worden gedaan. Daarom kwamen er meer graveurs aan te pas: voor Proeve + Vervolg het duo Jan Punt (1711-1779) en Noach van der Meer jr. (1741-1822); en voor het Tweede Vervolg Matthias Sallieth (1749-1791) en Buijs' zoon Cornelis (1746-1826). Toen hun koperplaten afgesleten waren, kreeg Reinier Vinkeles (1741-1816) opdracht om voor de verzameleditie-1787 alle prenten † opnieuw te graveren. Hoewel Van Alphen beloofde dat de prijs van de zesenzestig plaatjes ‘zo laag mogelijk gesteld’ zou worden, was zo'n complete serie allerminst goedkoop: bijna vijf en een halve gulden tegen twee gulden en acht stuiver voor de tekst alleen. Toch zijn Van Alphens kindergedichten in deze gescheiden combinatie jaar na jaar herdrukt. Pas in maart 1818 slaagde de firma Van Terveen er eindelijk in om van Allart het kopijrecht der prenten met de zesenzestig koperen platen plus de nog aanwezige voorraad afdrukken over te nemen. Toen ook deze snel uitverkocht raakten en de oude koperplaten wegens slijtage onbruikbaar bleken, besloot Van Terveen tot een algehele revisie van de Kleine Gedichten voor Kinderen. In 1821 werd daarom aan Abraham Leon Zeelander (1789-1856) opdracht gegeven om naar eigen ontwerp ‡ een nieuwe serie prenten te graveren ‘met inachtneming van de tegenwoordige kleederdragt, en verdere uiterlijkheden’. Deze uitgave verscheen in genoemd jaar bij J.G. van Terveen te Utrecht. Het is de eerste editie bij Van Terveen van tekst + prenten samen! De oude en nieuwe platen worden sindsdien dikwijls onderscheiden als ‘Van Alphen met de steekjes’ en ‘Van Alphen met de hoedjes’, dit op grond van de niet geheel juiste voorstelling dat alle hoofddeksels een dergelijke metamorfose hebben ondergaan. Het verschil tussen de door Buijs en de door Zeelander ontworpen illustraties is echter vooral een verschil in kwaliteit. Jacobus Buijs was een vaardig, academisch geschoold tekenaar, terwijl de onbeholpen plaatjes van Zeelander op zijn best aan de naïeve kunst van een zondagsschilder doen denken. Gelukkig echter zijn de uitgevers van Van Alphens kindergedichten naderhand, toen ‘modernisering’ niet meer hielp of hoefde, weer teruggekeerd naar de oorspronkelijke beeldvorm, getuige ook alle twintigste-eeuwse facsimile-edities. In die gedaante hebben
† ‡
Proefdrukken van alle zesenzestig Vinkeles-prenten bevinden zich in de collectie Buijnsters-Smets te Nijmegen. Hiervan zijn twintig originele pentekeningen (voor de nrs. 1, 6, 7, 9, 10, 13, 14, 17, 18, 24-27, 31, 35, 45, 48, 49, 52 en 63) in gebundelde vorm bewaard gebleven; zie The Children's World of Learning, 1994, nr. 419.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
190 daarom verreweg de meeste lezers de Kleine Gedichten voor Kinderen leren kennen. In onze uitgave zijn Buijs' illustraties enigszins vergroot. Deze prentjes zijn meer dan een weergave van wat in het bijpassende gedicht te lezen staat. Ze plaatsen het gelezene ook in een bepaalde sociale omgeving. Wie het op grond van de tekst nog niet in de gaten had, ziet meteen aan de kleding van ouders en kinderen, aan de huisinrichting en aan de geometrisch aangelegde tuin met tuinbeelden en hooggeschoren hagen dat we ons hier bevinden in de wereld van de gegoede burgerij. Dat geldt overigens voor verreweg de meeste kinderboeken van verlichte aard uit het laatste kwart van de achttiende eeuw, zelfs wanneer ze door doodarme auteurs als Margareta de Cambon-van der Werken of Petronella Moens geschreven werden. Toch heeft dit de identificatie van minder met rijkdom gezegende lezers blijkbaar niet in de weg gestaan, omdat het accent in die gedichten en verhalen voor de tijdgenoot steeds viel op de morele rijkdom van de deugd. We komen daarmee al op het moeilijke punt van de waardering.
Ontvangst en waardering Hieronijmus van Alphen heeft zich behalve als dichter ook gemanifesteerd als schrijver van literair-theoretische geschriften en als christen-filosoof. Hier echter gaat het enkel om de reacties op zijn kindergedichten, waarbij die andere aspecten nauwelijks een rol spelen. Dat vereenvoudigt de zaak. Maar er blijft een lastig te omzeilen probleem: de kinderen, voor wie deze teksten toch bestemd waren, komen zelf met hun oordeel nergens direct in beeld. Gewoonlijk meet men het succes van een literair werk allereerst af aan het aantal herdrukken of vertalingen en aan de daarmee corresponderende oplagecijfers. Helaas beschikken we op dat punt niet over precieze gegevens als gevolg van het door uitgever Van Terveen gelegde rookgordijn. We weten alleen zeker dat de Kleine Gedigten voor Kinderen tot omstreeks 1850 in allerlei uitvoering geregeld herdrukt zijn, terwijl ze kort na verschijnen ook reeds op muziek gezet werden. Daarna zakte de belangstelling sterk in, zodanig zelfs dat een in 1871 gestarte jubileumuitgave (Feestgeschenk voor de Nederlandsche jeugd) het niet verder bracht dan twee afleveringen. Totdat door publicaties van Pomes en Van Eck in 1908 de ‘ouderwetse’ kindergedichten van Van Alphen weer opnieuw onder de aandacht werden gebracht, waarna deze als het ware een nieuw leven tegemoet gingen: als bijna-echte, fotografische reprint voor kopers die geen pedagogische les maar een aantrekkelijk geschenkboekje met nostalgische waarde zochten.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
191 Hoe hebben nu Van Alphens tijdgenoten en de onmiddellijk daaropvolgende lezersgeneratie zijn Kleine Gedigten voor Kinderen gewaardeerd en vanwaar die * plotselinge ‘knik’ in de belangstelling halverwege de vorige eeuw? De eerste aan wie Van Alphen in 1777 zijn toen nog niet gedrukte Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen voorlegde was zijn zwager Rijklof Michaël van Goens. Deze vond alle gedichten naar vorm en inhoud voor het doel geschikt maar had de verzameling graag nog uitgebreid gezien met ‘enige vertelseltjes’. Als daarvoor twee andere gedichten geschrapt moesten worden, dan misschien ‘De waare vriendschap’ en ‘Alexis’. Het laatste leek hem te ‘prosaïsch of abstract’, terwijl voor het eerste het bezwaar gold dat kinderen niet veel idee hebben van ‘vlijen’ of ‘gevlijd’ worden ‘in den zin waarin wij 't opvatten’. Hieronijmus moest maar eens de proef op de som † nemen met zijn zoon Jantje. Uit het feit dat Van Alphen de twee bekritiseerde gedichten gewoon heeft laten staan, mogen we misschien afleiden dat althans één kind hieraan zijn goedkeuring gegeven heeft. In een latere brief van 21-23 juni 1800 bleek Van Goens nog even geestdriftig als een kwarteeuw tevoren: ‘Die Kinderlieder sind wahre Meisterstücke, in ihre Art: so ‡ gut, als das besste [...] was man in einige Sprache hat.’ Alleen kwam hij nu met een merkwaardig inhoudelijk argument waarom Van Alphens kindergedichten zelfs nog te prefereren zouden zijn boven die van Weisse, namelijk ‘wegen den Christlichen Sinn, der in den Ihrigen herrscht’. Deze zienswijze getuigt echter meer van het tegen de geest van de Verlichting ingaande, religieuze Réveil, waardoor Van Goens toen geïnspireerd werd, dan dat zij recht deed aan Van Alphens Kleine Gedigten voor Kinderen, die juist om hun gemis aan dogmatische belijndheid bij sommige rechtzinnige beoordelaars bezwaar hadden opgeroepen. Clarisse bijvoorbeeld bekende dat (met alle respect voor Van Alphen) diens regel ‘En tot geluk geschapen’ uit ‘Het kinderlijk geluk’ voor hem moeilijk te rijmen viel met de ** calvinistische predestinatieleer. Zulke incidentele kritiek van orthodox-christelijke zijde deed intussen niet de minste afbreuk aan Van Alphens roem als kinderdichter. En wanneer navolging het beste bewijs is voor succes, dan kan men zeggen dat Van Alphens kindergedichten decennialang de toon hebben gezet in onderwerps-
* †
‡ **
Zie ook De Vries 1981. Brief van R.M. van Goens aan Hieronijmus van Alphen, ongedateerd [1777], K.B. 130 D 14. Vergelijk J. Wille, De literator R.M. van Goens en zijn kring. Tweede Deel, bezorgd door P. van der Vliet. Amsterdam 1993, p. 246. Zie P.J. Buijnsters, ‘Brieven van Rijklof Michaël van Goens aan Hieronijmus van Alphen’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw XX/2 (1988), p. 175-176. Clarisse 1831-1832, p. 120.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
192 keuze en dichtvorm. Zodanig zelfs dat alles wat er in die jaren aan Nederlandse kinderpoëzie verscheen een min of meer flauwe echo van Van Alphen leek. Soms werd dat ook door latere kinderdichters als Pieter 't Hoen, Hendrik Riemsnijder, Dirk * Onderwater en J.F.L. Müller openlijk erkend. Halverwege de negentiende eeuw echter kreeg Van Alphens reputatie als kinderdichter een geduchte knauw door de beschuldiging van onkinderlijkheid. Nadat P.A. de Génestet in zijn versvertelling ‘De Sint-Nikolaasavond’ uit 1849 al een † venijnige plaagstoot richting Hieronijmus had uitgedeeld, kwam dezelfde auteur in 1857 voor hetzelfde gehoor nog eens op de zaak terug. Zijn als rehabilitatie ‡ bedoelde voordracht Over kinderpoëzy droeg echter meer het karakter van een uitgewerkt rekwisitoor, pas aan het eind wat getemperd door een vleugje sympathie voor Van Alphens goede bedoelingen. De Génestets bezwaren zijn overbekend, want honderdmaal nagepraat: het is een brave-Hendrikenmoraal die Van Alphen zijn gehoor inprent, even onwaar als ongezond. In plaats van kind met de kinderen te zijn, stelt Van Alphen zich boven zijn jeugdig publiek. ** Dat laatste is zeker waar, zoals een anonieme criticus al in 1798 had vastgesteld. Maar even waar is dat de ‘ferme jongens, stoere knapen’- mentaliteit van waaruit De Génestet die zogenaamd pedante braafheid attaqueert, op een al even tijdsgebonden ideaalbeeld stoelt. Ditmaal niet van de Verlichting maar van de Hollandse Romantiek. De Génestet beriep zich bij zijn aanval op het volgens hem zoveel levensechtere model van de Hollandse jongen dat Hildebrand in zijn Camera Obscura zou hebben geschetst. Maar Beets zelf nam het nu voor Van Alphen op: wat thans stijf leek, was eens, in de achttiende eeuw, fris en oorspronkelijk; men moest de ter discussie staande kindergedichtjes beoordelen in het licht van hun eigen tijd. Hoe waar dat ook mocht zijn, het effect van De Génestets kritiek was
* † ‡ **
Zie voor deze navolgers Wirth 1925, hoofdstuk III: ‘In Van Alphen's voetspoor’. P.A. de Génestet, ‘De Sint-Nikolaasavond. Een Amsterdamse vertelling’, couplet LXVII met bijbehorende aantekening; pas gepubliceerd in de herdruk van zijn Eerste Gedichten (1860). De Génestet 1858. ‘Veelen, die van de opvoeding kennis meenen te hebben, en zelfs boeken daarover schrijven, toonen, dat zij niets daarvan verstaan. Zij spreeken, en redeneeren, met de kinderen, op eenen toon, als of dezen dezelfde begrippen en kennis hadden, die zij zelven hebben. [...] Zij weten zig niet in de plaats der kinderen te stellen, en tot hunne kindsche begrippen neder te daalen. Van daar de kleine pedantjes, in de kinderboeken bij't Hoen, van Alphen, Perponcher en anderen.’ (Tafreel van de zeden, opvoeding, geleerdheid, smaak, en verlichting, in het voormalig gewest van Holland, aan het einde der agttiende eeuw. Eene bijdrage tot de hervorming, van opvoeding en schoolwezen, in de Bataafsche Republiek. Door een' Cosmopoliet, Amsterdam 1798, p. 58-59).
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
193 dat men Van Alphens Kleine Gedigten voor Kinderen voortaan met andere ogen ging bekijken. Ze waren, om zo te zeggen, van de ene dag op de andere ouderwets geworden. En het zou meer dan een halve eeuw duren eer hun prestige tot nieuwe hoogte zou stijgen, zij het nu (in wetenschappelijke kring) als pedagogisch-historisch monument, of (bij het grote publiek) als nostalgische herinnering aan een ver verleden. Een tekst die dat bereikt mag pas recht klassiek heten. *
Bibliografie van de Kleine Gedigten voor Kinderen 1778
Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen. [titelvignet: bloesemtak]. Te Utregt, bij o
de Wed. van Jan van Terveen, MDCCLXXVIII. kl. 8 (123 x 70 mm.); 32 pp.; ongeïllustreerd. titel, verso motto van Salomo; Voorberigt (3-4); tekst van 24 gedichtjes (5-32). = BNK 1406.
1778 Vervolg der Kleine Gedigten voor Kinderen, van Mr. Hieronijmus van Alphen. [titelvignet: bloesemtak]. Te Utregt, bij de Wed. Jan van Terveen en Zoon, MDCCLXXVIII.
o
kl. 8 (123 x 70 mm.); (IV), 33-64 pp.; ongeïllustreerd. titel, verso motto; voorberigt van H. van Alphen, ondertekend in handschrift tegen nadruk door de Wed. J.v.Terveen en Zoon (2 ongen. pp.); tekst van 22 gedichtjes (33-64). = BNK 1421.
1782 Tweede Vervolg der Kleine Gedigten voor Kinderen, van Mr. Hieronijmus van Alphen [titelvignet: bloesemtak]. Te Utregt, Bij de Wed. Jan van Terveen en Zoon. MDCCLXXXII.
*
o
kl. 8 (123 x 70 mm.); (11), 65-104 pp.; ongeïllustreerd.
Dit overzicht geeft enkel de eerste tekstdrukken. Voor een volledige bibliografie van achttiende-eeuwse edities, inclusief prent- en muziekuitgaven, zie: P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800, Zwolle 1997; voor de verdere drukgeschiedenis: Van Dokkum 1917-1918 en Saalmink 1995, 1996, 1996a en 1997.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
194
titel, verso blank; tekst van 20 gedichtjes (65-100); Lijst der Kleine Gedigten(101-104). = BNK 1425.
1787 Kleine Gedigten voor Kinderen, van Mr. Hieronijmus van Alphen. [titelvignet: medaillon met drie kinderfiguurtjes bij tuinvaas in arcadisch landschap door P.H. Jonxis naar Van Geelen]. Te Utregt bij de Wed. Jan van Terveen en Zoon, MDCCLXXXVII.
o
12 (96 x 52 mm.). 104 pp.; ongeïllustreerd. Latere geautoriseerde uitgaven hebben als titelvignet drie kinderfiguurtjes, waarvan een, op de wolken zwevend, een lier in zijn hand houdt. Ook vindt men naderhand op het titelblad de spelvormen ‘Gedichten’ en ‘Utrecht’. titel, verso blank; voorberigt (2 ongen. pp.); tekst van 66 gedichtjes (5-100); Lijst der Kleine Gedigten (101-104). = BNK 1426.
1821 Kleine Gedichten Voor Kinderen. [titelvignet: omkranste harp met hoorn van o
overvloed en zuil]. Te Utrecht, bij J.G. Van Terveen. MDCCCXXI. 12 (96 x 57 mm.). VIII, 5-104 pp.; met portret van Van Alphen in kopergravure door P. Velijn en 66 prentjes door Abraham Leon Zeelander. voortitel, verso waarschuwing tegen nadruk; portret van H. van Alphen, verso blank; titel, verso blank; Voorberigt van de Uitgevers (III-VI); Voorberigt [door Van Alphen], ondertekend in handschrift door J.G. van Terveen en Zoon (VII-VIII); tekst van 66 gedichtjes (5-100); Lijst der Kleine Gedichten (101-104).
Enkele vertalingen Petits poèmes à l'usage de l'enfance, traduits de Jér. van Alphen par Auguste o
Clavareau. Maestricht, F. Bury-Lefèfbre, 1834. 12 (93 x 65 mm.). 118 pp.; ook met adres Utrecht, J.G. van Terveen et fils, 1834. Diverse herdrukken. Kleine Gedichte für Kinder des zarteren Alters von Hieronijmus van Alphen. Nach o
dem Niederländischen bearbeitet. Essen, G.D. Bädeker, z.j. [1830 of 1831]. 12 (50 x 80 mm.). (IV), 112 pp. Poetry for children by Hieronijmus van Alphen; translated into English verse by F.J. Millard, teacher of English language and literature at Amsterdam. London, Partridge o
and Co., 1856. kl. 8 (126 x 83 mm.); vii, 70 pp.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
195 [Maleise vertaling] Babarapa panton bagi'ânakh p. terkârang dâlam bahâsa Wolanda 'awleh Hieronomus van Alphen, dàn tersâlin kapada bahâsa Malâjuw 'awleh G. o
Hejmering. Surôhan 'Indjîl di-Pûla Timor 1838. kl. 8 (82 x 135 mm.). 74 pp. [Friese vertaling] Lîtse rîmkes foar bern, fon Mr. Hieronijmus van Alphen. Forfrîske o
throch H.G. van der Veen. Hîowere, J.H.D. Munnik, 1852. kl. 8 . (118 X 75 mm.); 72 pp.
Wijze van uitgave Manuscripten van Van Alphens kinderdichten zijn niet bekend, terwijl ook geen exemplaren met zowel tekst als platen in vroegste afdruk met absolute zekerheid kunnen worden aangewezen. Wat men aan vroege uitgaven vindt blijken meestal composities van verschillende drukken van Proeve, Vervolg en Tweede Vervolg met overigens minieme tekst- of interpunctieverschillen. Alleen de scherpte van de gravures kan, zelfs binnen één exemplaar, aanmerkelijk variëren. Bovendien zijn bij zulke compositie-exemplaren de afzonderlijke titelbladen gewoonlijk weggesneden en vervangen door een generale titel. Pas sinds de geautoriseerde verzameluitgave van 1787 treedt een zekere uniformisering op, maar deze druk in duodecimoformaat staat al een eind af van de authentieke ‘Van Alphen met de steekjes’. Dat geldt natuurlijk in nog veel sterker mate voor de ‘Van Alphen met de hoedjes’ uit 1821, die uitsluitend curiositeitswaarde heeft. De hieraan voorafgaande teksteditie is, wat de Proeve betreft, gebaseerd op het exemplaar van de eerste druk uit de Koninklijke Bibliotheek (sign. 1090 E 109) en voor Vervolg en Tweede Vervolg op exemplaren van de eerste druk uit mijn bezit met de oudst bekende (wellicht eerste) afdruk van de platen. Om grotere zekerheid te krijgen zijn alle teksten nauwkeurig vergeleken met andere vroege exemplaren, waarbij de recente bibliografische artikelen van L.G. Saalmink een waardevol controlemiddel bleken. Voor de twee postuum door Clarisse gepubliceerde kindergedichten is hier * eveneens de eerste gebundelde druk uit 1836 gevolgd. Onze tekstuitgave is geheel diplomatisch met behoud van de oorspronkelijke spelling en interpunctie. Dat betekent dat ook aaneengeschreven woor-
*
J. Clarisse, ‘Over Hieronijmus van Alphen, als dichter en kinderdichter. Twee voorlezingen’, Rotterdam 1836.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
196 den precies zo zijn weergegeven als ze oorspronkelijk staan afgedrukt. Verbeterd zijn alleen enkele evidente drukfouten, hetgeen dan in de annotatie wordt vermeld. Een tekst met een zo langdurige drukgeschiedenis heeft natuurlijk in de loop van de tijd talloze bedoelde en onbedoelde wijzigingen ondergaan: veranderingen van spelling, interpunctie, woordgebruik en soms ook van inhoud. Omdat ze echter geen van alle door de dichter zelf zijn aangebracht en meestal uit veel later tijd dateren, hebben we ze hier op een enkele uitzondering na buiten beschouwing gelaten. Die uitzondering betreft de verzameleditie-1787, waar Van Alphen vermoedelijk nog wel zijn goedkeuring aan heeft gehecht. Voorzover dat in vergelijking met de drie vroegere afzonderlijk verschenen bundeltjes tot relevante varianten heeft geleid, is ook dat in onze annotatie aangeduid. Hoe vreemd het ook klinken mag: Van Alphens kindergedichten zijn ondanks hun vaste plaats in de canon van de Nederlandse literatuur nooit eerder in geannoteerde vorm verschenen. Hun ogenschijnlijke simpelheid maakte blijkbaar voor velen iedere toelichting overbodig. Intussen is die vanzelfsprekende verstaanbaarheid reeds lang een fictie geworden. Men kan zelfs stellen dat juist bij zo'n eenvoudig idioom het verglijden van de woordbetekenis en daarmee de mentale afstand tussen tekst en lezer het duidelijkst zichtbaar wordt. Dat nu naast een ‘Van Alphen met de steekjes’ en een ‘Van Alphen met de hoedjes’ voor het eerst ook een ‘Van Alphen met nootjes’ het licht ziet, is daarom een noodzakelijke poging om voor een zo breed mogelijk lezerspubliek die afstand te overbruggen. Tegelijk echter markeert deze leeseditie het cultureel belang van onze achttiende-eeuwse kinderliteratuur, waarvoor mr. Hieronijmus in 1778 de weg heeft gebaand. Hoewel deze teksteditie reeds in 1995 nagenoeg persklaar op tafel lag, heeft het om allerlei redenen nog drie jaar geduurd eer ze ook metterdaad gedrukt kon worden. Dit uitstel had als bijkomend voordeel dat diverse recente publicaties over achttiende-eeuwse kinderliteratuur, meer speciaal over de kindergedichten van Hieronijmus van Alphen, nog in nawoord en annotatie verwerkt konden worden. Graag dank ik prof. dr. E.K. Grootes voor zijn hulp bij het gereedmaken van deze uitgave en voor zijn geduld met mijn ongeduld.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
197
Beknopte literatuurlijst Becker 1977: Jochen Becker, ‘Dat boek met mooie prentjes. Traditionele pedagogische motieven in vroege kinderboeken’, in: Jeugd en Samenleving, jrg. 7, nr. 10 (oktober 1977), 641-661. Bibelebontse berg 1990: De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. 2
Eindredactie: Nettie Heimeriks en Willem van Toorn. Amsterdam 1990 . Blöte-Obbes 1968: M.C. Blöte-Obbes, ‘Vogeltje op de kruk, een vergeten kinderspel’, in: Neerlands Volksleven, jrg. 17/nr. 4 (1968), p. 344. De Booy 1977: E.P. de Booy, De Weldaet der Scholen. Het plattelandsonderwijs in de provincie Utrecht van 1580 tot het begin der 19de eeuw. Utrecht 1977. De Booy 1980: E.P. de Booy, Kweekhoven der Wijsheid. Basis- en vervolgonderwijs in de steden van de provincie Utrecht van 1580 tot het begin der 19e eeuw. Zutphen [1980]. Brüggemann 1982: Theodor Brüggemann in Zusammenarbeit mit Hans-Heino Ewers, Handbuch zur Kinder- und Jugendliteratur von 1750 bis 1800. Stuttgart [1982.]. Buijnsters 1973: P.J. Buijnsters, Hieronymus van Alphen (1746-1803). Assen 1973. Buijnsters 1990: P.J. Buijnsters, ‘Nederlandse kinderboeken uit de achttiende eeuw’ in: Bibelebontse berg, p. 168-229. Buijnsters 1992: P.J. Buijnsters, ‘Kinderboeken’ (hfdst. 12), in Het verzamelen 2
van boeken. Een handleiding. Utrecht 1992 , p. 156-171, 284-286. Buijnsters 1995: P.J. Buijnsters, Bibliofilie in de kinderkamer. Over het verzamelen en bestuderen van oude kinderboeken. Nijmegen 1995. Buijnsters en Buijnsters-Smets, BNK 1997: P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800, Zwolle 1997. Bulhof 1993: Francis Bulhof, Ma patrie est au ciel. Leven en werk van Willem Emmery de Perponcher Sedlnitzky (1741-1819). Hilversum 1993. The Children's World of Learning 1994: The Children's World of Learning 1480-1880. Antiquariaat Forum Catalogue 100, part one (Utrecht 1994).
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
198 Clarisse 1831-1832: J. Clarisse, ‘Over Hieronijmus van Alphen, als dichter en kinderdichter. Twee voorlezingen’, in: De Fakkel, jrg. 1831-1832; gebundeld Rotterdam 1836; herdrukt als Aanhangsel tot de Volledige uitgave der Dichtwerken van Hieronijmus van Alphen, Rotterdam 1839. Daalder 1950: D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam 1950; reprint Schiedam 1976. Van Dokkum 1917-1918: J.D.C. van Dokkum, ‘Bibliographische aanteekeningen over Van Alphen's “Kleine Gedigten voor Kinderen”’, in: Het Boek VI (1917), p. 273-282; 353-359; VII (1918), p. 29-34; 197-207; 363-368. Van Dokkum 1919: J.D.C. van Dokkum, ‘Vader Van Alphen en zijn illustratoren’, in: Op de Hoogte XVI (1919), p. 183-190. Van Dokkum 1934: J.D.C. van Dokkum, ‘Van Alphen's “Kleine Gedigten”. De geschiedenis van een Nederlandsch uitgevers-succes’, in: Het Graphisch Museum IV (1934), p. 1-8; overgenomen in Nieuwsblad voor den Boekhandel, maart-april 1934. Donker Curtius 1827: H.H. Donker Curtius, ‘Beschouwing van de Kleine Gedichten voor Kinderen van wijlen Mr. Hieronijmus van Alphen’, in: Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, jrg. 1827, II, p. 772-789. Van Doorn 1943: W. van Doorn, ‘Van Alphen in 't Engels’, in: Levende Talen, jrg. 1943, p. 263-265. Van Eck jr. 1908: P.L. van Eck jr., ‘Van Alphen als kinderdichter’, in: Groot-Nederland, febr. 1908, p. 213-238. Van Eck jr. 1943: P.L. van Eck jr., ‘Nog eens: Van Alphen in 't Frans’, in: Levende Talen jrg. 1943, p. 227-230. Van Eck jr. 1943 a: P.L. van Eck jr., ‘Van Alphen in 't Duits’, in: Levende Talen Jrg. 1943, p. 265-268. Francken 1947: Marie J. Francken, ‘Hieronijmus van Alphen in het Maleis’, in: Levende Talen jrg. 1947, p. 106-111; gedeeltelijk overgenomen uit De Fakkel, september 1941. De Génestet 1858: P.A. de Génestet, ‘Over kinderpoëzy’, in: Nederland I (1858), p. 239-282; apart verschenen Amsterdam [1865]. Man, Jacqueline de, 1998: Jacqueline de Man, Hieronijmus van Alphen. Literair-theoretische geschriften. Studie-uitgave. 's-Gravenhage 1998, 2 dln. (ook dissertatie KU Nijmegen 1997). Marmelstein 1943: J.W. Marmelstein, ‘Een Franse bewerking van Van Alphen's “Kleine Gedichten”’, in: Levende Talen Jrg. 1943, p. 181-184.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
199 Matse 1985: Jan Matse, ‘Zoudt gij voor lijken beven? Over de dood in de wereld van Hieronijmus van Alphen’, in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, jrg. 6, nr. 2 (okt. 1979), p. 227-248; herdrukt in Geschiedenis van opvoeding en onderwijs: inleiding, bronnen, onderzoek. Onder redactie van Bernard Kruithof 3
e.a., Nijmegen 1985 , p. 326-339. De Meyer 1962: Maurits de Meyer, De Volks- en kinderprent in de Nederlanden. Amsterdam-Antwerpen 1962. Noske 1963: F.R. Noske, ‘Het Nederlandse kinderlied in de achttiende eeuw’, in: Tijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, jrg. 19 (1963), nr. 3-4, p. 173-185 (over het op muziek zetten van Van Alphens Proeve). Onderwijs & Opvoeding in de achttiende eeuw 1983: ‘Werkgroep Achttiende Eeuw’: Onderwijs & Opvoeding in de achttiende eeuw. Verslag van het symposium, Doesburg 1982. Amsterdam & Maarssen 1983. Pomes 1908: H. Pomes, Over Van Alphen's kindergedichtjes. Bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de achttiende eeuw. Rotterdam 1908. Saalmink 1995: L.G. Saalmink, ‘Een vriend hunner jeugd en een vriend hunner kinderen. Over de drukgeschiedenis en het kopijrecht van de kindergedichten van Van Alphen’, in: De Boekenwereld XII/2 (december 1995), p. 84-99. Saalmink 1996: L.G. Saalmink, ‘Zeer weinig roem of weinig roem. De drukgeschiedenis van de Proeve van kleine gedigten voor kinderen van Hieronijmus van Alphen’, in: Dokumentaal 25/2 (juni 1996), p. 48-56. Saalmink 1996a: L.G. Saalmink, ‘Meerder poëzij. De drukgeschiedenis van het Vervolg en het Tweede vervolg van Van Alphens Kleine gedigten voor kinderen’, in: Dokumentaal 25/3 (september 1996), p. 90-98. Saalmink 1997: L.G. Saalmink, ‘In een kleinder formaat, zindelijk, op best papier. De drukgeschiedenis van Van Alphens Kleine gedichten voor kinderen met het jaartal 1787’, in: Dokumentaal, 25/4 1996 (januari 1997), p. 151-158. Scheen 1969-1970: Pieter A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950. 's-Gravenhage 1969-1970, 2 dln. E. de la Fontaine Verwey 1934: Eleonore de la Fontaine Verwey, De illustratie van letterkundige werken in de XVIIIe eeuw. Amsterdam 1934. De Vries 1981: Anne de Vries, ‘Hieronijmus van Alphen en de kinderen van zijn tijd’, in: Spektator, jrg. 11, nr. 2 (okt. 1981), p. 142-170. Wilmink 1989: Willem Wilmink, ‘“Altoos vergenoegd en blij”: over onze schandelijk onderschatte, allereerste dichter voor kinderen: Hieronijmus van Alphen’, in: Gij weet toch dat gij niet bestaat, Leiden 1989, p.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
200 27-41; herdrukt als ‘Hieronijmus van Alphen (1746-1803)’, in: Willem Wilmink, Wat ik heb gevonden, je raadt het nooit: Vijftien opstellen over schrijvers in onze taal, Amsterdam 1990, p. 25-36. Wirth 1925: Louise J.Th. Wirth, Een eeuw kinderpoëzie 1778-1878, Groningen-Den Haag 1925. WNT: Woordenboek der Nederlandsche Taal. 's-Gravenhage enz., 1882-heden.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
201
Aantekeningen 10 motto: Psalm 127:3.
PAGINA
11 voortedragen: voor te houden, te presenteren. iets waar de maker zeer tegen is: vergelijk wat Jean-Jacques Rousseau schrijft in zijn Émile ou de l'Éducation (1762): ‘Émile n'apprendra jamais rien par cœur, pas même des fables’ (Œuvres complètes, dl. IV, Bibliothèque de la Pléiade, Parijs 1969, p. 351). De Duitse filantropijnen dachten al even ongunstig over het van buiten laten leren door kinderen, gelijk ook Betje Wolff deed in haar Proeve over de opvoeding (1779): ‘Pynigt hunne tedere harssentjes niet, en vooral, niet te vroeg! - Spreekt tot hunne reden, niet tot hun geheugen - Een Kind is immers geen Vogel; dat men een Papegaay leer' snappen, maar een Kind als een redelyk schepzeltje behandele!’ (p. 8). dat de maker zelf kinderen heeft: Jan Thomas Willem (1773-1799), Daniël François (1774-1840) en Hieronijmus Johannes Maria van Alphen (1775-1794). Hoogduitsche: Christian Felix Weisse, Lieder für Kinder (Leipzig 1767, vermehrte Auflage ald. 1769); Gottlob Wilhelm Burmann, Kleine Lieder für kleine Mädchen, und Jünglinge, Berlin 1777. een kind van vijf: ‘Jantje’, officieel Jan Thomas Willem van Alphen, gedoopt 7 februari 1773. Van dit leergierige kind koesterde vader Hieronijmus de hoogste verwachtingen. PAGINA
13 Aan twee lieve kleine jongens: voorzover Van Alphen hierbij in eerste instantie aan zijn eigen zoontjes dacht, kunnen alleen de twee oudsten, Jantje en Daniël, bedoeld zijn. De op 13 augustus 1775 geboren Hieronijmus jr. was op het moment van schrijven waarschijnlijk nog te jong voor enige lectuur. PAGINA
15 speelgoed: op het bijbehorende plaatje draagt het meisje een leesbordje (hornbook) aan de gordel, terwijl verder een houten popje, een (prik)tol en een mandje of emmertje zichtbaar zijn. PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
202 17 vrolijk(heid) in de zin van gelijkmatige blijmoedigheid vormt een sleutelbegrip binnen het achttiende-eeuwse normenpatroon; zie P.J. Buijnsters, ‘Vrolijke wetenschap: de semantiek van het woord "vrolijk" in de achttiende eeuw’, in: Maarten Klein (ed.), Nieuwe Eskapades in de Neerlandistiek. Een bundel opstellen voor M.C. van den Toorn. Groningen 1992, p. 16-32. naarstigheid: (studie)ijver, vergelijk het gedicht ‘De naarstigheid’ (p. 29). PAGINA
19 'k Ontzie hem: ik heb ontzag voor hem. kastijdt: slaat. Dat mócht kennelijk volgens de verlichte pedagoog Van Alphen als er aanleiding toe bestond. Zo vreest Flipje in ‘De drijftol’ (p. 55) klappen te krijgen van zijn vader, terwijl ook Hendrik in zijn ‘Zamenspraak’ met Jakob (p. 167) deze stouterik wijst op het risico van een vaderlijke tuchtiging. iet: iets. PAGINA
21 zelf: zelfs. iet: iets. ras: gauw. regte: echte.
PAGINA
23 lieft: liefheeft; vergelijk Spreuken 10:22.: ‘De zegen des Heeren, die maakt rijk’. Die is hier onderwerp, anders had er Dien moeten staan. schat: vergelijk Mattheüs 6:19-20: ‘Vergadert u geene schatten op de aarde [...]. Maar vergadert u schatten in den hemel.’ PAGINA
25 priktol: ‘van een ijzeren punt (prik) voorziene tol, die niet wordt voortgezweept als een drijftol, maar geworpen; vandaar ook: werptol’ (WNT XII, 4187). Hoe dat in zijn werk ging toont ons Joannes Luykens Des Menschen Begin, Midden en Einde; vertoonende het kinderlyk bedryf en aanwasch (Amsterdam 1712) in woord en beeld. De met een snoer omwonden werptol werd uit de hand weggesmeten. Winnaar was wiens tol het langst overeind bleef. mijn prenten: die vormen hier kennelijk wél een acceptabel tijdverdrijf. Het zal dan stellig niet gaan om de vermakelijke centsprent van het type ‘Jan de Wasser’, evenmin om ‘paapse’ heiligenprenten (‘santjes’) maar om didacPAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
203 tische of anderszins leerzame kinderprenten. Zie De Meyer 1962; C.F. van Veen, Centsprenten. Catalogus Rijksprentenkabinet Amsterdam 1976. haak: vurig verlang. 27 Eens anders last: vergelijk Galaten 6:2: ‘Draagt elkanders lasten, en vervult alzoo de wet van Christus.’ PAGINA
29 snappen: babbelen; vergelijk De Snapper (1733-1734) als titel voor de Nederlandse vertaling van het spectatoriale tijdschrift The Tatler (1709-1711) door Richard Steele en Joseph Addison. klappen: uitslaan. haast: weldra. PAGINA
31 Gods woord de spiegel: vergelijk het gedicht ‘De Spiegel’ uit Jan Luikens emblematabundel Het leerzaam Huisraad, Amsterdam 1711, p. 55-56, met volgende aanhef: PAGINA
Die dikmaal voor de Spiegel gaat, En ziet hoe hem het hoofd al staat, Uit zucht van idel welbehaagen, Die zy gewaarschouwd, dat hy 't weet, En boven alles niet vergeet, Gods Woord, zyn Herte voor te draagen: Die held're Spiegel, daar men ziet, Of 't zelve zuiver is, of niet, En waar de misgestalten zitte.
33 veertien maanden oud: hoewel voor de achttiende eeuw geen demografische gegevens ter beschikking staan, was de kindersterfte toen ongetwijfeld bijzonder hoog, vooral onder het lagere volk. Vermoedelijk stierf 20 tot 25% van alle borelingen nog in het eerste levensjaar, terwijl meer dan 30% vóór het vierde levensjaar overleed. Zie Matse 1983, p. 328; vooral de diverse artikelen met betrekking tot de situatie in Utrecht in: Dood en begraven. Sterven en rouwen 1700-1900, catalogus Centraal Museum Utrecht, 1980. voor niet: tevergeefs. PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
204 35 Wijl: omdat. kan ik geen...: paradoxaal genoeg verklaart Coosjen in een gedicht dat hij niet dichten kan. zwigten: onderdoen. PAGINA
37 Baker: oudere vrouw uit de kleine burgerij die als taak heeft pasgeboren kinderen te verzorgen en de kraamvrouw op te passen. Zij bleef meestal enkele weken totdat deze weer op krachten was. Zie J. le Francq van Berkhey, Natuurlyke Historie van Holland, dl. III/2e stuk. Amsterdam 1776, p. 1223 e.v.; G.D.J. Schotel, Het oud-Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw. Tweede, verbeterde en geïllustreerde uitgave door H.C. Rogge. Leiden (1904), p. 27-30. krijt: huilt. wis: vast en zeker. speelgoed kopen: het is niet helemaal duidelijk waar moeder dat speelgoed kopen moest. Eigenlijke speelgoedwinkels waren er in Nederland toen nog niet. Veel werd waarschijnlijk op bestelling door smid of timmerman of, bij wijze van huisvlijt, door de ouders zelf gemaakt. Wel werden poppen en ander speelgoed te koop aangeboden in kermis- en marktkramen, zoals afgebeeld in J. Cats, Spiegel Van den Ouden ende Nieuwen Tijdt, 's Graven-Hage 1632, p. 29. PAGINA
39 ledig: niets doend, werkeloos. veelen: uitstaan.
PAGINA
41 Mij geeft men ... wijn: ‘Tot diep in de achttiende eeuw was bier de meest algemene drank bij de maaltijden; alleen de meer welgestelden dronken ook wijn’ (Jozien Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de 2 dagelijkse maaltijd in Nederland, Nijmegen 1996 . Maar ‘voor Kinderen en Jongelingen’ werd ook het drinken van wijn vaak als ‘niet gunstig’ beschouwd (zie Noël Chomel en J.A. de Chalmot, Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundigen konstwoordenboek, 2e druk. Leyden-Leeuwarden 1778, p. 4239). Van Alphen lijkt hier echter niet zwaar aan te tillen. wagt: verwacht. PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
205 43 Wilmink (1990, p. 32) wijst terecht op de knappe vormgeving van dit gedicht, waarin de even regels steeds tot halve regels gebroken zijn: ‘Het zou te ver gaan om te zeggen dat zulks het gebroken glas symboliseert. Maar de besluiteloosheid en radeloosheid van de jongen vind je er toch heel mooi in terug.’ glas: vensterruit; vergelijk thans nog: glazenwasser; zijn eigen glazen ingooien. verstoken: verborgen (voltooid deelwoord van versteken). Ook hier treft een raak detail: ‘het kind verstopt de scherven, en realiseert zich dan pas dat zoiets bij een ruit niet helpt, anders dan bij een breekbaar voorwerp dat men wellicht niet zou missen’ (Wilmink 1990, p. 33). Wijl: omdat. onthutseld: beduusd. bewogen: ontsteld. paletten: kaatsen met de vederbal als bij het tegenwoordige badminton: ‘Een bal van kurk, met gekleurde veêren vercierd, wordt met een raketje of paletje, dat van draadwerk gevlochten of met een trommelvelletje bespannen is, over en weêr gekaatst. Omdat raketten of paletten de ligtste soort van kaatsen is, [lijkt het] uitgevonden voor de jufferschap en de kinderen’ (J. ter Gouw, De volksvermaken, Haarlem 1871, p. 329). Cats geeft er een afbeelding van in zijn Spiegel Van den Ouden ende Nieuwen Tijdt ('s Graven-Hage 1632, p. 32-33), terwijl G. van Sandwijk in zijn Prenten-Magazijn voor de Jeugd, jrg. 3 (Purmerend 1844) dit ‘zindelijk kinderspel’ uitbeeldt met een duidelijke verwijzing naar Van Alphen: ‘men moet niet digt bij de glazen komen, dewijl men ligt den pluimbal in eene glasruit kan slaan.’ In elk geval mag dit kinderspel niet verward worden met het vroegere tennis dat door volwassenen op de kaatsbaan gespeeld werd, vergelijk Cees de Bondt, ‘Heeft yemant lust met bal, of met reket te spelen...?’ Tennis in Nederland 1500-1800. Hilversum 1993. volan: pluimbal (Frans: volant). raketten = paletten. krijten: huilen. verschoond: verontschuldigd. Aanhalingstekens duiden in de zeventiende en achttiende eeuw soms aan dat de betreffende passage een spreukmatige wijsheid bevat. PAGINA
45 Van Alphen was er trots op door het succes ook van zijn rijmloze kindergedichtjes bewezen te hebben ‘dat men het rijmelooze, onder de bepalinPAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
206 gen die ik straks zal opgeven, invoerende, de natie daar aan vrij gemaklijk zoude gewennen’ (Digtkundige Verhandelingen, Utregt 1782, p. CXIX). duizend duizend: kan zowel duizendmaal duizend betekenen als louter ter versterking dienen, vergelijk WNT III, 3638. 49-50 Bakers (zie ook p. 37) stonden bekend en waren bij hun kinderlijk gehoor geliefd om het vertellen van dikwijls fantastische verhaaltjes (vandaar de spreekwoordelijke aanduiding ‘bakersprookjes’ = kletskoek). De door hen overgeleverde raadsels en ‘nursery rhymes’ vormen niettemin een belangrijke bron voor onze kennis van de oude volkscultuur. Zie J. van Vloten, Nederlandsche baker- en kinderrijmen. Vierde, veel vermeerderde druk. Met melodieën, bijeengebracht door M.A. Brandts Buys. Leiden 1894 (ie druk 1871); G.J. Boekenoogen, Verspreide geschriften, ed. A.A. van Rijnbach, Leiden 1949. getijden: jaargetijden. tuiltjes: kransen, slingers. Als ... zijn: Als de meeste vruchten rijp zijn (en niet: als de vruchten op zijn rijpst zijn). braaf: flink. knappen: knabbelen. morellen: zuur soort kersen. PAGINA
53 Vergelijk Markus 10:14 en Lukas 18:16: ‘Laat de kinderkens tot mij komen.’ Onzer: over ons. in zijn armen: Markus 9:36. onze jeugd: ons in onze prilheid.
PAGINA
55 Navolging van het gedicht ‘Der Kräusel’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. drijftol: tol die met een zweep wordt voortgedreven, in tegenstelling tot prik- of werptol en de modernere bromtol. De drijftol figureert in diverse zeventiende-eeuwse embleemboeken, zoals Roemer Visschers Sinnepoppen (1614, uitgave door L. Brummel, 's-Gravenhage 1949, p. 165), waar het motto luidt: ‘Soo langh de Roe wanckt [zwaait]’ en de bijbehorende tekst volgende uitleg geeft: ‘Veel menschen zijn deughdelijck, soo langh zy onder het kruys en verdruckinghe leven: maer als de Roede van den eers [achterwerk] is, soo worden zy luy in den dienste Goods. Ghelijck een Drijf-tol, die PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
207 niet meer gheslaghen [...] en wort, die valt haest [spoedig] in onmacht ende blijft ligghen.’ Vergelijk verder ‘De Dryftol’ uit Joannes Luykens emblematabundel Des Menschen Begin, Midden en Einde; vertoonende het kinderlyk bedryf en aanwasch (Amsterdam 1712), p. 76-77, waar de prent een tollende jongen laat zien die door twee volwassenen (zijn ouders?) en twee speelmakkertjes wordt gadegeslagen. Hier luidt het motto: ‘Men slaat niet om hem dood te slaan, / Maar houd daar meê het leeven aan’, terwijl het onderschrift weer een godsdienstige toepassing formuleert: De Dryftol, door de zweep gedreeven, Word onderhouden by zyn leven: Zo ook, het menschelyke hert, Door naarstigheid van veele slagen, Die dryven tot Gods welbehagen, Op dat het niet als dood en werd!
Zie over dit emblematisch motief Becker 1977, p. 644-646. 59 nakend: naakt. duitje: koperen geldstuk ter waarde van 1/8 stuiver. bidt: smeekt. slegte: eenvoudige, zonder opsmuk.
PAGINA
61 Vrije navolging van het gedicht ‘Die Freundschaft’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. feilen: fouten; dat hier niet het werkwoord feilen = falen bedoeld is, blijkt uit de schrijfwijze mijn’ (met apostrof) in de verzameleditie-1787. verschoont: verontschuldigt, spaart. een groot vermogen: grote invloed. gedogen: uitstaan. PAGINA
64 motto: Psalm 22:31.
PAGINA
65-66 Johannes Allart (1754-1816): boekverkoper te Amsterdam sinds 1773 en zonder twijfel de meest toonaangevende uitgever in Nederland, vooral op het gebied van de ‘moderne’ literatuur (Rhijnvis Feith, drieëntwintig uitgaven!). Hij woonde vooraan op de Nieuwendijk, twee huizen van de Dam. PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
208 Allart was een ondernemend zakenman die zijn eigen geldelijke belangen nooit uit het oog verloor. Zie Ton Broos, Lijst van boek- en plaatwerken uitgegeven door of in samenwerking met Johannes Allart, Amsterdam 1979; idem ‘Boeken zijn zo goed als geld maar geld is beter: Johannes Allart (1754-1816)’, met vervolg onder de titel ‘Misdruk en mispunt’, in Spektator, jrg. 9, nr. 1 (1979), p. 14-25, en jrg. 11 (1981), p. 212-223. Jacobus Buijs (1724-1801): etser, graveur en tekenaar; befaamd vooral om zijn boekillustraties, onder andere bij Wolff en Dekens roman Sara Burgerhart (1782); sinds 1768 directeur van de Amsterdamse Tekenacademie. Zie E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 83-98; Scheen 1969-1970, dl. 1, p. 193-194; L. Buijnsters-Smets, ‘Jacobus Buijs als boekillustrator’, in: Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw, XVI/2 [nr. 63-64] (1984), p. 91-107. Jan Punt (1711-18 dec. 1779): beroemd Amsterdams toneelspeler, daarnaast tekenaar en vooral graveur van boekprenten; zie E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 65-70; Scheen 1969-1970, dl. 11, p. 202. Noach van der Meer jr. (1741-1822): prentkunstenaar die zich vooral bezighield met boekillustraties; als zodanig medewerker van Reinier Vinkeles; zie E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 124-125; Scheen 1969-1970, dl. 11, p. 28. C.F. Gellert, Fabelen en Vertelsels, in Nederduitsche vaerzen gevolgd. Amsterdam, o
Pieter Meyer, 1772-1774. 3 dln. in 8 ; met titelprent en 149 andere kopergravures door Noach van der Meer jr. naar Jacobus Buijs (= J. Landwehr, Emblem and Fable Books printed in the Low Countries 1542-1813. Utrecht 1988, nr. F 105). Eerste Nederlandse vertaling door Bernardus de Bosch, J. Lutkeman, Pieter Meyer, J.P. Broeckhoff, H.J. Roullaud, Joannes Lublink den Jongen en anderen. Tweede, ongewijzigde druk: Utrecht, J. van Schoonhoven & Comp., 1775. De bijbehorende prenten ‘behooren tot Buys' meest geslaagde en verzorgde boekversieringen’ (E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 89). de eerste en beste afdrukken: de zogenaamde proefdrukken ‘avant la lettre’, dat wil zeggen: nog zonder gedrukt onderschrift; dergelijke vroege afdrukken waren om hun hogere kwaliteit bij de bibliofielen het meest gezocht en moesten soms ook extra betaald worden. De boekverkoper Jan van Terveen (1732-1777) aan de Lijnmarkt te Utrecht was jarenlang Van Alphens vaste uitgever. Hun relatie dateerde reeds uit zijn studententijd en werd ook na de dood van Van Terveen met zijn opvolgers, de weduwe Geertruy van Terveen-Lubberding (overleden 1802) en hun zoon Jan Gerard (1758-1836) gecontinueerd. Uit de vijf bewaarde brieven van mr. Hieronijmus van Alphen aan J.G. van Terveen over de periode 1792-1798 blijkt intussen, dat onze dichter voor zijn uitgever een lastig man kon zijn, juist omdat hij financieel van hem onafhankelijk
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
209 was. Zo heeft de firma Terveen steeds tevergeefs geprobeerd om haar vermeend alleenrecht op de uitgave van Van Alphens kindergedichten contractueel vast te leggen. redenen: de kwade praktijken namelijk van diverse roofdrukkers, vergelijk Van Dokkum 1918, p. 29-33, waarbij men bedenken moet dat er voor 1803 in Nederland nog geen auteursrecht bestond. Zie Th. Wink, Van privilegie tot wet, Assen 1942; P.G. Hoftijzer, De zeis in andermans koren. Over nadruk in Nederland tijdens de Republiek, Amsterdam 1993. dus: als volgt. 69 beugeltas: tas die aan een metalen beugel is bevestigd. verschoning: vergiffenis. (ge)wis: vast en zeker.
PAGINA
71 Ofschoon ... had: indien ik al grote rijkdom bezat.
PAGINA
73 Lustig: vrolijk. van het spelen: de editie-1787 heeft: van te spelen.
PAGINA
75-76 grager: gretiger. of: als. aartig: aardig.
PAGINA
79 den prijs: het boek dat vader zijn kinderen als premie voor leerprestaties voorhoudt is een bijzonder geval, omdat het hier niet gaat om het gewone, van overheidswege uitgeloofde prijsboek: meestal een in perkamenten band gestoken uitgave van een klassieke tekst voor leerlingen van de Latijnse school, op de platten bestempeld met het stadswapen en van binnen voorzien van een geschreven oorkonde. Over zulke prijsbanden bestaat ruime documentatie; zie Chris Coppens en J. Storm van Leeuwen, De prijs is het bewijs: vier eeuwen prijsboeken. Tentoonstellingscatalogus K.U. Leuven 1991/Koninklijke Bibliotheek Den Haag 1992 (met supplement). Maar over die particuliere lokpremies, waarmee vader hier zwaait, is veel minder bekend. En ‘Dat boek met mooie prentjes’ zal (gelet ook op de leeftijd van de kinderen) zeker geen Latijnse ‘klassieker’ zijn geweest, maar bijvoorbeeld een fabelbundel van Gellert (zie ook p. 208). PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
210
leerde: de vraag is wáár Daantje en Jantje het onderwijs volgen: in groepsverband op de publieke Nederduitse school of in kleine kring bij hen thuis? Jantje heet in vs. 14 het gauwst ‘van allen’, hetgeen de aanwezigheid van meer dan twee leerlingen suggereert. Toch moeten we hier wel denken aan een privé-klasje voor kinderen van goed gesitueerden. Daarop wijst zowel de inhoud van het onderwijs (met speciale aandacht voor aardrijkskunde) als het feit dat Daantjes vader zelf een prijsboek uitlooft. En alleen rijke particulieren konden het zich veroorloven om voor hun kinderen diverse meesters (vs. 26) te engageren. groene ... lintjes: zeventiende- en achttiende-eeuwse prijsbanden waren gewoonlijk voorzien van groene sluitlinten tegen het kromtrekken van de platten. de kaarten: de blinde kaarten. Het aardrijkskundeonderwijs stond omstreeks 1780 nog in de kinderschoenen. Op de gewone dorps-, parochie- of stadsscholen werd daaraan geen aandacht besteed. Toch waren er reeds enkele atlasjes en andere geografische hulpmiddelen voor de jeugd, dankzij vooral het zendingswerk van de Duitse filantropijnen. Geografieonderwijs werd nu snel een keurmerk van de verlichte pedagogie. Zo publiceerde Betje Wolff in 1779 haar Aardrykskunde voor kinderen, naar het Duits van Georg Christian Raff. Maar pas in 1784-1785 verscheen W.E. de Perponchers Nieuwe Aardrijksbeschrijving voor de Nederlandsche Jeugd (3 dln., bij elkaar 1547 bladzijden!). Zie I. van der Velde, ‘Bij de oorsprongen van ons aardrijkskunde-onderwijs’, in Pedagogische Studiën, jrg. 48 (1971), p. 278-292; De Booy 1980, p. 56-59; Bulhof 1993, p. 184. weer: in de verzameleditie-1787 is dat geworden: meer. 81 klepper: ‘Nachtwaker die (door kleppen met zijn klep of klap) het uitroepen van het uur inleidt en bij brand of ander onraad alarm slaat’ (WNT VII, 3893); voluit: klepperman; vergelijk D.J. van der Ven, Neerlands volksleven, Zaltbommel 1920, p. 214-215 en afb. 219. Net als bijvoorbeeld de lantaarnaanstekers, de vuilnisophaalders en klokkenluiders werden ook de klepperlieden door de stedelijke overheid aangesteld. Dat het echter ‘geen gewone publieke ambtenaren waren konden ze accentueren in hunne berijmde nieuwjaarswensen waarmede ze zich geslachten lang in de belangstelling der burgerij plachten aan te bevelen’ (S.J. 3 Fockema Andreae, De Nederlandse staat onder de Republiek. Amsterdam 1969 , p. 186-187). Voor de door hen uitgevente nieuwjaarswensen zie Maurits de Meyer, Volksprenten in de Nederlanden 1400-1900. Amsterdam-Antwerpen 1970, p. 176-178. In Utrecht kwamen de kleppers ‘tegen schemering bijeen PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
211 in de klepperswachtkamer in het Waaggebouw, "Het Keizerrijk", waar hun namen opgelezen werden; daarna moesten zij tot in de vroege morgen ieder in zijn eigen wijk de ronde doen, hun klep roeren en duidelijk uitroepen het uur dat de klok zo juist geslagen had. Wanneer de kleppers hun wacht begonnen, daalde de nachtelijke stilte over de stad.’ (A. van Hulzen, Utrecht. Gorinchem 1962, p. 33). 83 de zwarte man: de boeman, eigenlijk (maar niet hier!) de duivel, zoals in dit citaat uit Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van den Heer Willem Leevend, dl. VIII ('s Gravenhage 1785), p. 64: ‘de zwarte Man [...] gaat immers om als een brieschende Leeuw’. In Van Alphens gedichtje echter gaat het om de traditionele ‘kinderschrik’ alias croque-mitaine, die ook bekend is van oude kinderprenten; zie Emile H. van Heurck en G.J. Boekenoogen, Histoire de l'imagerie populaire flamande et de ses rapports avec les imageries étrangères, Bruxelles 1910, afb. p. 19 en passim. PAGINA
85 Vrije navolging van het gedicht ‘Der Winter’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. arrem: arm; de overgangsklank (svarabhakti-vocaal) is hier om metrische redenen in de spelling tot uitdrukking gebracht. PAGINA
87 geen ... plant: de verzameleditie-1787 heeft hier: noch kruid noch plant. De komma na droppels is hier toegevoegd, conform de verzameleditie-1787. PAGINA
93 hobbelpaard: ook te zien op het bijbehorende plaatje; het lijkt overigens het laatste speelgoed waar een kind met hoofdpijn behoefte aan heeft. Gode: (aan) God. PAGINA
95 lieven: beminnen. krakkeelen: ruziën.
PAGINA
97 zo: zo-even. 't school: het meisje komt nu weer thuis; ze zat dus waarschijnlijk op
PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
212 een privé-kostschool voor jonge meisjes van vijf tot twaalf jaar uit de gegoede stand, waar behalve de basisvaardigheden (lezen, schrijven, rekenen, catechese) nog Frans, geschiedenis, aardrijkskunde, tekenen, muziek en fijnere vrouwelijke handwerken onderwezen werden. Vergelijk De Booy 1980, p. 27; Willem Frijhoff, ‘Van onderwijs naar opvoedend onderwijs. Ontwikkelingslijnen van opvoeding en onderwijs in Noord-Nederland in de achttiende eeuw’, in: Onderwijs & Opvoeding in de achttiende eeuw 1983, p. 8. verzellen: deftiger voor vergezellen. regte: echte. Wijl: omdat. Of... is: of de vriendschap bij ons slechts uit woorden bestaat. 99 oogwit: oogmerk, plan.
PAGINA
101 Der zonde: aan de zonde. een spot: een voorwerp van bespotting; aldus enkele malen in de Statenbijbel, bijvoorbeeld Job 12:4: ‘de rechtvaardige en oprechte is een spot.’ Te stout: al te stoutmoedig, vermetel. spaê: laat. PAGINA
103 knip: ‘toestel om dieren, vooral vogels te vangen, dikwijls bestaande in een kooi waarvan het deurtje dichtslaat zodra het dier binnen is’ (WNT VII, 4675). wagt: verwacht. PAGINA
105 wis: vast en zeker. waar ... af: een mooi staaltje van kinderlijke overdrijving dat laat zien hoe raak Van Alphen zich soms kon inleven in zijn sujets; vergelijk Wilmink 1990, p. 30, 33. PAGINA
107 Dies: daarom (tweede naamval onzijdig van die in bijwoordelijk gebruik).
PAGINA
109 Mag: de verzameleditie-1787 heeft hier: Moog'. Worde: de verzameleditie-1787 heeft hier: Wordt.
PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
213 111 Vrije navolging van het gedicht ‘Die Mücke’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. hij: in de verzameleditie-1787 is de mug overal een zij geworden. wat lang: het lijkt niet zonder belang hier op te merken dat Van Alphen zelf een uiterst bedachtzaam man was, die met het klimmen van de jaren steeds meer moeite kreeg om zelfs de meest alledaagse beslissingen te nemen. Zie P.J. Buijnsters, ‘Het geheime dagboek van Hieronijmus van Alphen,’ in: De Nieuwe Taalgids, jrg. 61 (1968), p. 73-83. PAGINA
113 Over dit reeds in de zestiende eeuw bekende maar nu gelukkig vergeten kinderspel geeft Blöte-Obbes 1968 gedetailleerde informatie: ‘Het spel bestond hierin dat eerst de vogel [meestal een vrouwtjes sijsje of pop, omdat die goedkoper was dan het mannetje, het smidje] mak moest worden gemaakt. Daartoe werd zij in een klein kooitje gezet en in dat kooitje hing bij het voerbakje een fel gekleurd lapje stof. Was de vogel gewend, dan trok men het een broekje aan, het haampje, en dat was met een draad bevestigd aan een krukje van hout, dat in dezelfde kleur geverfd was als het lapje stof in het kooitje. Het sijsje kende die kleur dus goed. Het kon wel wat rond vliegen, maar moest steeds naar het krukje terug waar het aan vast zat. Ging het op het krukje zitten, dan kreeg het wat lekkers, Zo werd het vogeltje er langzamerhand aan gewend om, zodra haar het krukje voorgehouden werd, erop te gaan zitten om dat lekkere hapje te krijgen. Nu kwam het spannende moment. De sijs werd zonder draad en zonder haampje losgelaten en moest uit vrije wil op het krukje terug komen. Onder de kinderen werden er wedstrijden gehouden, waarbij de sijsjes tegelijk werden losgelaten. Wiens vogel het eerst op het krukje vloog, had gewonnen.’ Een fraaie afbeelding van het vogeltje op de kruk vindt men in de Prentjes Almanach, voor kinderen voor het jaar 1799 (Amsterdam, Erve W. Houtgraaff). cijsje: zangvogel die vaak in kooien gehouden werd. vogelman: vogelverkoper. nergens geen: men zou verwachten: nergens een of geen. voordaan: voortaan. PAGINA
117 Aan mijn kleine lezers: het bijbehorende prentje toont weer twee jongetjes, conform het allereerste gedicht Aan twee lieve kleine jongens! Mooglijk ... de laatste bundel: dat was inderdaad het geval. grooter betekent hier: omvangrijker én moeilijker en dus meer gericht op grotere kinderen. PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
214
Weinig, wel, en dikwijls lezen: naar het klassieke voorschrift van de Romeinse schrijver Plinius de Jongere (Epistolae 7, 9, 16): ‘Multum legendum esse, non multa’, dat is: ‘Men moet veel, niet velerlei lezen’. Intussen was de laat-achttiende-eeuwse populaire leescultuur dikwijls meer gericht op kwantiteit dan op diepgang. Vooral romanlezers bezondigden zich aan wat toen voor het eerst als ‘leeswoede’ werd aangemerkt. Zie Dominik von König, ‘Lesesucht und Lesewut’, in: Herbert G. Göpfert (Hrsg.), Buch und Leser, Hamburg 1977, p. 89-125. Leert ... tijd: is op uw leeftijd de beste manier van leren. 119 Mijn lieve: wie spreekt hier tot de lieve Jan? Naar het prentje te oordelen zeker niet Jantjes vader (die zou ook deftiger zijn gekleed), maar een bij de tuinpoort staande konijnenverkoper of anders een tuinman. De tekst zelf echter laat een ruimere interpretatie toe. Hier kan het wél de vader zijn die zijn kind de les leert. PAGINA
121 Van goeder hart: oprecht, zonder enige bijbedoeling (WNT V, 318). mogtze: in de verzameleditie-1787 werd dit: mogt hij. vrolijk: zie de aantekening bij p. 7, noot 1. algenoegsaam: buiten zich niets nodig hebbend; vergelijk Betje Wolff en Aagje Deken, Brieven van Abraham Blankaart 1 ('s-Gravenhage 1787), p. 146: ‘De Almagtige God alleen heeft buiten zich [...] niets nodig, om dat hy de algenoegzaame is’. PAGINA
123-124 Dies: daarom. mag: de verzameleditie-1787 heeft hier: moog'. naken: overkomen (eigenlijk: in mijn buurt komen, naderen). verhoogen: prijzen.
PAGINA
127 wat ouds!: de cursivering en het uitroepteken geven al aan dat het om straatroepen gaat van rondtrekkende opkopers. Arme ‘bullenjoden’ zochten op deze manier een schamele boterham te verdienen. Wat ze hier zoeken is geen ‘antiek’ maar tweedehands lijfgoed, afdankertjes van de beter gesitueerden, die vervolgens weer aan de minderbedeelden werden doorverkocht. Men vindt zulke straatleurders met bijpassende werftekst dikwijls afgebeeld op achttiende- en negentiende-eeuwse centsprenten; zie De Meyer 1962, p. 541; C.F. van Veen, Centsprenten. Catalogus Rijksprentenkabinet PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
215 Amsterdam 1976, nr. 157-164; vooral het standaardwerk van Karen F. Beall, Kaufrufe und Strassenhändler/Cries and Itinerant Trades. Hamburg 1975. hun: de verzameleditie-1787 verbetert dit tot: hen. Neen ik: nee. 129 De liefde tot het Vaderland: eind jaren zeventig groeide het besef dat Nederland economisch en daardoor ook mentaal in een crisistoestand verkeerde. Buitenlandse concurrenten (Engeland!) verdreven ‘onze’ koopvaarders van de wereldmarkt, handel en industrie stagneerden, de onderlaag van de bevolking verpauperde met alle gevolgen voor de stabiliteit van de Republiek. Dat vroeg om actie. In 1777 trof een ‘vonk van patriottisch vuur’ de anders zo afwachtende Van Alphen en hij stond daarin niet alleen: juist in Utrecht lag de basis voor een nationaal reveil, waarvan mr. Hendrik Herman van de Heuvel de grote stimulator werd door de oprichting in 1777 van de zogenaamde Oeconomische Tak. Doel was protectie en stimulering van de nationale economie vanuit een uitdrukkelijk vaderlands gevoel. Staatkundige vernieuwing stond niet op het program, al zou het economisch patriottisme in de jaren tachtig een politiek vervolg krijgen in de Patriottenbeweging. Het streven van de Oeconomische Tak wekte alom geestdrift. Op 4 februari 1778 vond reeds te Utrecht de oprichtingsvergadering plaats van een lokaal ‘Departement’, waarbij Van Alphen meteen benoemd werd tot thesaurier (zie Buijnsters 1973, p. 94-99). Ook andere literatoren stelden hun pen graag in dienst van dit economisch patriottisme. Zo publiceerde de jonge dichter Rhijnvis Feith in 1778 een enthousiaste propagandabrochure Aan mijn Vaderland, terwijl Betje Wolff en Aagje Deken in 1781 met hun Economische Liedjes voor de nodige arbeidsvitaminen zorgden. Belangrijk is dat dit nieuwe vaderlands gevoel vrijwel alle kinderboeken uit het laatste kwart van de achttiende eeuw doortrekt met als hoogtepunt het Vaderlandsch A.B.-Boek (1781) van de Patriot Johan Hendrik Swildens (1745-1809); zie Buijnsters 1990, p. 200-203; idem, ‘De Patriot als schoolmeester: Patriotse ideologie in achttiende-eeuwse kinderboeken’, in: Th.S.M. van der Zee e.a., 1787 De Nederlandse Revolutie 1787? [Amsterdam 1988], p. 100-112. Dies: daarom. PAGINA
131 het vonnis strijken: uitspraak doen. Wagt u: pas op! kom dan ter zij: kom dan even (met mij) apart.
PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
216 133 Het onweder: hoewel het beroemde experiment van Benjamin Franklin met het vliegertouw dat zou leiden tot de uitvinding van een bliksemafleider reeds van 1749 dateert, was een dergelijke beveiliging tegen onweer eind achttiende eeuw hier nog niet operationeel. De verlichte Zutphense predikant J.F. Martinet spreekt uitvoerig over onweer in zijn populaire Katechismus der Natuur, dl. 1 (Amsterdam 1777), p. 123-129: ‘Geen Verschynsel toch is er in de gansche Natuur treffender voor het gezigt, ontzaggelyker voor het gehoor, geweldiger voor het gevoel, en nuttiger voor de Waereld.’ Wat dat laatste betreft, moet men volgens ds. Martinet bedenken ‘dat niets onze tuinen en velden beter verlost van schaadelyke Rupsen' dan het onweer. Bovendien zuivert het de lucht van alle onreinheid. In het onweer beluisteren we Gods stem, zoals ook de psalmist getuigt: ‘De God der eere dondert’ (Psalm 29:3). Daarom is alle ‘kinderagtige vrees’ uit den boze: God alleen kan ons bewaren. Intussen memoreert Martinet wel dat men ‘in de Engelsche Americaanse Coloniën, waar het geweldig en veel dondert, metaalen Draaden over de Huizen gespannen [heeft], waar langs de nedervallende Blixem wordt afgeleid in de aarde, 't welk na te volgen niet onraadzaam is' (p. 129). mij: er staat: mj PAGINA
135-137 wezen: gezicht. godvrugt: verzameleditie-1787 heeft: godsvrucht. zal: verzameleditie-1787 heeft hier: gaat. haast: spoedig. vrolijk: zie de aantekening bij p. 17. gul: ronduit. genaken: nabij komen.
PAGINA
139 ras: snel. of ... was: was het maar anders. Mijn lieve: naar het bijpassende plaatje te oordelen is het vader die hier Jantje toespreekt. De roos die verwelkt vormt een geliefd contrabeeld in alle achttiendeen negentiende-eeuwse albumpoëzie. PAGINA
141 alrêe: reeds. ras: gauw.
PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
217
spant zig ... uit: ontspant zich. Dat dikwijls doolen doet: dat ons dikwijls van de rechte weg afhoudt. 143 vergenoegd en vrolijk: twee sleutelbegrippen in het ethos van de Verlichting die beide de fundamentele tevredenheid van een redelijk christen uitdrukken. PAGINA
145 een slegtaart: iemand met een verkeerde aanleg.
PAGINA
147-149 Schrijven ... als of men praat: volgens het stijlvoorschrift van de gemeenzame brief, die in de loop van de achttiende eeuw onder invloed van Gellert en briefromanciers als Samuel Richardson steeds meer de ouderwetse retorische briefstijl verdringt. Zo leert ook de Nieuwe Handleiding tot de manier van brieven 3 schryven, Amsterdam 1779 , p. 8: ‘De beste, en algemeenste Regel dan, die omtrent het Brieven schryven kan gegeeven worden, is, ZOO TE SCHRYVEN GELYK WY SPREEKEN.’ Zie verder W. van den Berg, ‘Briefreflectie in briefinstructie’, in: Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw, nr. 38 (februari 1978), p. 1-22; P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, BNK 221-222. Clorinde: ofwel een oudere zus óf (met meer waarschijnlijkheid) een vriendin van Caatje. datze: ze is hier (en logischerwijs ook in de volgende twee regels) Clorinde. Toch kan haar in de daaropvolgende regel even goed, zo niet beter, op zus Caatje slaan. En bij die verzuchting ‘O wij zijn zo saam gewend’ is zelfs geen twijfel meer mogelijk. Dat heeft enkel betrekking op Carels lievelingszusje. Voor een nieuwejaar: als nieuwjaarsgeschenk, zie WNT IX, 1982. De kinderprent was het geëigende geschenk bij gelegenheden als nieuwjaar, verjaardag, bevordering op school, kermis etc.; zie De Meyer 1962. dies: daarom. ledig: niets doend, werkeloos. Wijl: omdat. welvarend: gezond. aanminnig: lieftallig. PAGINA
151 dat ... leven: dat is pas een plezierig leven leiden. En ... verstond: En Keesjes bedoeling meteen begreep. voen: voeden.
PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
218 153 Die zon: Psalm 74:16: ‘Gij hebt het licht en de zon bereid.’ liefde: 1 Johannes 4:8,16: ‘God is liefde.’
PAGINA
155-156 Het lijk: de ogenschijnlijk klinische wijze waarop in dit gedicht kinderen met de dood worden geconfronteerd stuitte bij lateren (De Génestet!) op bezwaren. Maar ze beantwoordt wel precies aan de achttiende-eeuwse praktijk, waarbij een dode thuis lag opgebaard, omringd door huisgenoten, vrienden en verwanten. Ook kinderen werden geenszins uit de buurt van een sterfbed gehouden. Het werd door een verlichte pedagoog als Allard Hulshof zelfs raadzaam geacht om een kind van tijd tot tijd een lijk te laten zien om het aldus steeds aan zijn eigen dood en opstanding te herinneren. Zie voor de toenmalige vertrouwdheid met dood en begraven de bijdrage van A. Dirkse-Balhan, ‘spelen op het kerkhof. Over de dood in boeken voor kinderen ca. 1780-1880’, in: Dood en begraven. Sterven en rouwen 1700-1900. Tentoonstellingscatalogus Centraal Museum Utrecht 1980, p. 114-123. Is ... geweest: zie Psalm 48:15: ‘Hij zal ons geleiden tot den dood toe’ en Jesaja 53:9: ‘Hij is bij de rijken in Zijnen dood geweest.’ houdt ... in waarde: typische zegswijze uit de Statenbijbel, Markus 6:20; Filippensen 2:29. PAGINA
157-158 verholen: verborgen. Na Zoudt staat abusievelijk een komma, hier geschrapt conform verzameleditie-1787. zulken: de verzameleditie-1787 heeft: zulk een. hun: verzameleditie-1787 heeft hier het grammaticaal juistere hen. regt: echt. hen: de verzameleditie-1787 verbetert dit, grammaticaal correct, weer tot hun. PAGINA
161 de boomen: het snoeien van de bomen wordt in dit gedicht tot een zinnebeeld: ‘op tijd gesnoeid zal de plant goede vruchten voortbrengen’ (Becker 1977, p. 647). In overdrachtelijke zin geldt dat traditioneel ook voor de opvoeding. Ook daar is het zaak om gebreken in de vroegste jeugd te corrigeren. Becker wijst in dit verband op een embleem uit Cats’ Spiegel Van den Ouden ende Nieuwen Tijdt (1632). Toch gaat Van Alphens uitlegging hier in een heel andere richting: die leert dat wie te veel wil meestal aan het kortste eind trekt. PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
219 163 Dat ... verdroten [van het werkwoord verdrieten]: dat de tijd mij onaangenaam is geweest. geen eenzaamheid te vreezen: de cultus van de eenzaamheid vormt paradoxaal genoeg een belangrijk kenmerk van de gevoelige Verlichting. Paradoxaal omdat de verlichte burger van de achttiende eeuw over het algemeen juist graag in groepsverband opereert, getuige de talrijke genootschappen waar men zich bij aansluit. ‘Gezelligheid’ (sociabiliteit) scoort hoog op de maatschappelijke ladder. Maar er manifesteert zich ook een heel andere tendens. Centrale figuur is hier Johann Georg Zimmermann (1728-1795) met zijn [Betrachtungen] Ueber die Einsamkeit (1756, herzien in 1773, sterk uitgebreid in 1784). Het werk werd ook in het Nederlands vertaald: De Eenzaamheid, Amsterdam-Utrecht 1789-1792, 4 dln. o in 8 . Zimmermanns stelling is ‘Die Langweile führe den schwachen Menschen zur Gesellschaft, den starken zur Einsamkeit’, hetgeen vervolgens in zijn boek aan tal van voorbeelden uit heden en verleden wordt gedemonstreerd. dat ... aan: dat bevalt mij wonder wel. 'k Zeg ... leit: Ik zeg precies zoals de zaken bij mij liggen. PAGINA
167-168. belezen: bepraten, ‘inpakken’ (WNT II, 1719). wis: vast en zeker. Coosje: is hier roepnaam voor Jakob. krijg: grijp. in tijds: bijtijds. botmuil: domkop. Wien: eerst stond er: Wien prijst, wien laakt gij 't meest?
PAGINA
169-171 Toeval of niet, maar G. van Sandwijks Prenten-Magazijn voor de Jeugd, jrg. 4 (Purmerend 1845) vertoont een Chinees schimmenspel ‘De snoepende kat’ in de vorm van een samenspraak tussen een moeder en haar ondeugende dochter Lizette. knappen: knabbelen. terdeeg: (eens) goed. beklappen: verklikken. betalen: (het) betaald zetten, zie WNT II, 2199. Dewijl: omdat. Lelijkaart: van inborst kwade. gewis: vast en zeker. vernam: waarnam. spijt: ergernis. PAGINA
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen
220
nijd: afgunst. nijdig: jaloers. Dies: daarom. LA FITE: Marie-Élisabeth Boué (Hamburg 1737-Londen 1794), echtgenote van de Waalse predikant te Den Haag Jean-Daniel de La Fite (1719-1781); schreef diverse pedagogische werken in de trant van Arnaud Berquin, zoals Lettres sur divers sujets. La Haye 1775, en Entretiens, Drames et Contes Moraux, destinés à l'éducation de la jeunesse de l'un et de l'autre sexe, et à la former aux vertus religieuses et sociales. La Haye 1781-1782. Zie Michaud, Biographie Universelle, t. 22, p. 489; J.-M. Quérard, La France Littéraire, t. IV (reprint Mayenne 1964), p. 395.
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen