JURIDISCHE ASPECTEN BIJ OUDERENMIS(BE)HANDELING Prof. Mariette Verrycken Erevrederechter Eredocente Rechtsfaculteit V.U.B. Lector Vakgroep Gerontologie V.U.B.
1. DEFINITIE Om te weten welke juridische bescherming kan geboden worden bij mis(be)handeling van ouderen, is een definitie geboden, want men moet toch eerst weten over welke realiteit men spreekt. De definitie die aanvaard wordt door het Vlaams meldpunt ouderenmis(be)handeling is de volgende: “Onder mishandeling van een oudere persoon (iemand vanaf 55 jaar) verstaan we al het handelen of nalaten van handelen van al degenen die in een persoonlijke en/of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijk en/of psychisch en/of materiële schade lijdt dan wel vermoedelijk zal lijden en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid” (COMIJS, e.a., 1996, p. 18). In feite is er geen universeel aanvaarde definitie en dat is logisch omdat de gevallen zo verscheiden zijn en er in het kader van de interpersoonlijke relaties ook verschillen van perceptie zijn. Bovendien, vanaf welke leeftijd is men trouwens een “oudere”? Een document van de Economische en sociale raad van de Verenigde Naties, opgesteld op 9 januari 2002, gaat ook uit van de vaststelling dat er geen universeel aanvaarde definitie bestaat, maar maakt wel melding van een definitie die wordt gegeven door de Britse vereniging “Action on abuse of older persons”: “Elder abuse is a single or a repeated act, or lack of appropriate action, occuring within any relationship where there is an expectation of trust which causes harm of distress to an older person”. Twee elementen zijn zeer belangrijk in deze definitie: o er moet een professionele of een persoonlijke relatie bestaan tussen het slachtoffer en diegene die de oudere mis(be)handelt. Het in aanmerking nemen van dit element heeft als gevolg dat criminele feiten die gepleegd worden tegenover ouderen door daders die met de ouderen geen vertrouwensrelatie hebben, niet onder ouderenmis(be)handeling vallen. Zelfverwaarlozing valt evenmin onder de definitie. 1
o mis(be)handeling kan het resultaat zijn zowel van het plegen van handelingen als van een passieve houding (het nalaten van handelen). Kwaad opzet is daarbij geen constitutief element.
2. TYPOLOGIE Daar de uiteenlopende vormen van OB moeilijk kunnen ondergebracht worden in één definitie, acht ik het persoonlijk verkieslijker eerder een typologie van deze realiteit te geven. Zijn met name feiten van OB de volgende situaties, met dien verstande dat deze opsomming niet exhaustief is: o Fysieke mis(be)handeling slagen, verwondingen (inclusief brandwonden), breuken ongewenste intimiteiten, seksueel geweld beperking van de bewegingsvrijheid (bv. door niet-verantwoord fixeren), sekwestratie farmaceutisch geweld: niet toedienen van voorgeschreven medicatie, toedienen van neuroleptica op onverantwoorde wijze vergiftiging deshydratatie. o Morele en psychologische mis(be)handeling verbaal geweld, scheldwoorden, kwetsende woorden vernederingen beledigingen infantiliseren bedreigingen, intimidatie bezoek van familie, vrienden en kennissen verbieden kwetsende houding die de identiteit van de ouderen, zijn/haar waardigheid en zijn/haar recht op zelfrespect, negeren, bv. over het hoofd van de oudere over hem/haar spreken en hem/haar er niet bij betrekken, kortom, hem/haar als een object behandelen eerder dan als een subject. o Financiële misbehandeling diefstal misbruik van volmachten onder druk zetten om het pensioen af te geven, om giften te doen erfenisbejaging afpersing oplichting de oudere ertoe verplichten zijn/haar goederen te verkopen.
2
o Schending van grondrechten schending van de privacy niet-eerbiediging van de individuele vrijheid: hinderen in komen en gaan, abusief gebruik van fixatiemiddelen, sekwestratie schending van het briefgeheim woonstschennis de oudere in de onmogelijkheid stellen zelf zijn/haar goederen te beheren niet-eerbiediging van godsdienstige of filosofische overtuiging niet-eerbiediging van politieke rechten: niet het recht op deelname aan de stemming organiseren, maar eerder een attest over beweerde onbekwaamheid uitlokken o Gebrek aan zorgen verwaarlozing een oudere, die niet meer zelfredzaam is, aan zijn/haar lot overlaten; hem/haar geen voedsel bezorgen, noch zorgen verstrekken een oudere, die daar zelf niet meer toe in staat is, niet helpen zijn/haar bril op te zetten, zijn/haar tandprothese in te doen of zijn/haar hoorapparaat te plaatsen niet op tijd de pamper vervangen; niet ingaan op een vraag tot hulp bij het plassen onder voorwendsel dat de oudere mictietraining heeft gevolgd en deze maar moet toepassen, een oproep niet beantwoorden een oudere maar half aankleden om alzo te beletten dat deze zich zou verplaatsen een oudere, die niet alleen kan eten, niet helpen bij het eten; het dienblad met eten wegnemen noch vóór de oudere, die traag eet, zijn/haar maaltijd heeft beëindigd. o enz. …
3. FEITEN VAN OUDERENMIS(BE)HANDELING DIE AANLEIDING KUNNEN GEVEN TOT STRAFRECHTELIJKE VEROORDELINGEN a. Enkele voorbeelden i.
Slagen en verwondingen (art. 398 SW) Er is strafverzwaring als de schuldige heeft gehandeld met voorbedachten rade en ook naargelang de gevolgen. Er is strafverzwaring indien het slachtoffer de vader, de moeder of een bloedverwant in opgaande lijn (bv. de grootouder) van de dader is (art. 410 SW).
3
ii.
Aanranding van de eerbaarheid (art. 373 SW) – verkrachting Art. 375 SW straft de verkrachting gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt maar stelt dat de afwezigheid van toestemming bestaat in de volgende gevallen: als de daad is opgedrongen door middel van geweld, dwang of list, of mogelijk is gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of geestelijk gebrek van het slachtoffer). Zowel voor de aanranding van de eerbaarheid als voor de verkrachting is er strafverzwaring indien de feiten zijn gepleegd op een persoon die ingevolge een ziekte, dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, bijzonder kwetsbaar is (art. 376 SW).
iii.
Vergiftiging Hij die bij een andere een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt door hem, opzettelijk, maar zonder het oogmerk te doden, stoffen toe te dienen, die de dood kunnen teweegbrengen, of stoffen die, al zijn zij niet van die aard dat zij de dood teweegbrengen, de gezondheid zwaar kunnen schaden, wordt gestraft (art. 402 SW). Ook hier is er strafverzwaring naargelang de gevolgen (art. 403 en 404 SW) en ook als het slachtoffer de vader of de moeder of een bloedverwant in opgaande lijn (bv. de grootouder van de dader) is (art. 410 SW). Ook een poging tot vergiftiging is strafbaar.
iv.
Onmenselijke en onterende behandeling Art. 417bis tot en met 417quinquies SW verbiedt foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling. Er is strafverzwaring als het slachtoffer een persoon is die ten gevolge van een ziekte, dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid of wegens een precaire toestand, bijzonder kwetsbaar is.
v.
Dwang of verhindering van geloofsbelijdenis Hij die één of meer personen door geweld of bedreiging dwingt of verhindert een eredienst uit te oefenen, de uitoefening van die eredienst bij te wonen, bepaalde godsdienstige feesten te vieren, bepaalde rustdagen te onderhouden, is strafbaar (art. 142 SW).
4
vi.
Woonstschennis Hij die zonder een bevel van de overheid en buiten de gevallen waarin de wet toelaat in de woning van bijzondere personen tegen hun wil in binnen te treden, in een door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan binnendringt, en met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, hetzij door middel van braak, inklimming of valse sleutels, is strafbaar (art. 439 SW).
vii.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving Wederrechtelijke vrijheidsberoving wordt ook wel sekwestratie genoemd. Hij die iemand gevangen houdt of doet gevangen houden, zonder een bevel van het gestelde gezag en buiten de gevallen, waarin de wet de gevangenhouding van bijzondere personen toelaat of voorschrijft, is strafbaar (art. 434 SW). Als de drijfveer bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens … zijn leeftijd … zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, … geldt dit als een reden tot strafverzwaring (art. 438 SW).
viii.
Het schuldig verzuim (art. 422bis SW) Er is strafverzwaring, wanneer één van de drijfveren bestaat in haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens … leeftijd, … zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, … (art. 422quater SW).
ix.
Onthouden van voedsel of verzorging aan onbekwamen Zij die een persoon, die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet in staat is om in zijn onderhoud te voorzien opzettelijk voedsel of verzorging onthouden, in dusdanige mate dan diens gezondheid in het gedrang wordt gebracht, zijn strafbaar (art. 425 SW). Zij die de bewaring hebben van een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet in staat is om in zijn onderhoud te voorzien, het onderhoud van deze persoon in dusdanige mate hebben nagelaten dat diens gezondheid in het gedrag wordt gebracht, zijn strafbaart (art. 426 SW).
5
x.
Belaging (stalking) De belaging werd ingevoerd door de wet van 30 oktober 1998 en is strafbaar (art. 442bis SW). Er is strafverzwaring mogelijk als één van de drijfveren bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens … leeftijd, … zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, … (art. 442ter SW).
xi.
Diefstal (art. 461 SW) Zijn niet strafbaar (art. 462 SW): diefstal tussen echtgenoten diefstal gepleegd door afstammelingen, ten nadele van hun bloedverwanten in opgaande lijn, dus ten nadele van ouders en grootouders. Deze feiten kunnen alleen aanleiding geven tot een eventuele burgerrechtelijke vergoeding.
xii.
enz. …
b. Is een klacht noodzakelijk? Deze feiten, die in principe strafbaar zijn, zijn het, zelfs als het slachtoffer geen klacht indient. Als het slachtoffer wel een klacht heeft ingediend en deze heeft ingetrokken, dan is zulks zonder invloed op de strafbaarheid van de feiten: tegen de dader kunnen dan toch vervolgingen worden ingespannen. Hij kan worden veroordeeld. Alleen het misdrijf van belaging (stalking) is een klachtmisdrijf. c. Prevalentie Het is onmogelijk mede te delen in hoeveel gevallen feiten van ouderenmis(be)handeling aanleiding hebben gegeven tot aangifte, hoeveel strafdossiers er werden geseponeerd (zonder gevolg gerangschikt ) door de procureur des Konings, in hoeveel gevallen er een buitenvervolging werd beslist en in hoeveel gevallen er een veroordeling is tussengekomen.
6
Inderdaad, in de gerechtelijke statistieken bestaat er geen aparte rubriek “ouderenmis(be)handeling” (wat met name zou veronderstellen dat er een rubriek zou zijn die de leeftijd zou aangeven van de slachtoffers), zodat er in de gerechtelijke statistieken geen gegevens aanwezig zijn die toelaten de prevalentie te kennen van die feiten van ouderenmis(be)handeling die aanleiding geven tot het aanleggen van een strafdossier, al dan niet gevolgd door veroordeling. d. Rol van de parketten Een aangifte gebeurt ofwel bij de politie ofwel rechtstreeks bij het parket, t.t.z. de procureur des Konings. Voorbeeld van het parket van Luik waar er een aparte dienst bestaat voor aangifte en behandeling van feiten van ouderenmis(be)handeling. Als het onderzoek naar de feiten beëindigd is, kan het parket verschillende houdingen aannemen: zonder gevolg rangschikken, in functie van het discretionair karakter van het seponeringsbeleid van de procureur des Konings vervolgingen inspannen strafbemiddeling: de wet van 10 februari 1994 heeft de bemiddeling in strafzaken ingevoerd, wat betekent dat de procureur des Konings het dossier kan overmaken aan de bemiddelaar in strafzaken; deze zal zowel de dader als het slachtoffer horen en dan pogen om een akkoord tussen partijen tot stand te brengen; komt dit er, dan wordt dit vastgelegd in een proces-verbaal. Als de dader in deze bemiddeling een reeks verplichtingen aangaat en deze allemaal heeft vervuld, is de openbare vordering uitgedoofd, wat betekent dat er geen vervolging voor de strafrechtbank zal geschieden. Respecteert de dader de door hem aangegane verplichtingen niet, of is er geen akkoord bereikt tussen dader en slachtoffer, dan kan de procureur des Konings nog beslissen te vervolgen. Het zou kunnen gebeuren dat iemand feiten van ouderenmis(be)handeling aangeeft aan het parket, daar waar deze niet strafbaar zijn (bv. psychologische mis(be)handeling). Nu er in Vlaanderen een centraal meldpunt ouderenmis(be)handeling bestaat, zou kunnen gevraagd worden aan de parket om dat soort zaken aan het meldpunt over te maken, of aan de provinciale meldpunten. Een dergelijke formule zou als voordeel bieden dat in deze zaken misschien toch hulp zou worden geboden, daar waar dat niet het geval is bij gewone seponering.
7
e. Slachtofferhulp In het midden van de jaren ’90 werden diensten voor slachtofferhulp opgericht: personen die menen dat zij schade lijden door een strafbaar feit, kunnen hierop beroep doen voor materiële, morele, juridische en psychosociale bijstand. Een slachtoffer van ouderenmis(be)handeling zou zich dus ook tot deze diensten kunnen wenden. In de praktijk is dit echter niet het geval want de slachtoffers kennen deze diensten niet, tenzij ze ernaar zouden verwezen worden door de politie. Opdat dit zou gebeuren is misschien een sensibilisering van de politiediensten voor de bijzondere sociale problematiek van de ouderenmis(be)handeling opportuun. f. Bestaat er een aangifteplicht voor feiten van ouderenmis(be)handeling die strafbaar zijn?
Principe van art. 30 Wetboek van Strafvordering Eenieder die getuige is van een aanslag op iemands leven of eigendom is verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings hetzij van de plaats van de feiten, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden (art. 30 Sv). Opmerking: een arts zal wel weet hebben van bepaalde strafbare feiten, doch hij zal daar zelden zelf getuige van zijn.
Willekeurige vrijheidsberoving Eenieder die kennis heeft van het feit dat iemand wederrechtelijk gevangen wordt gehouden, moet daarvan bericht geven aan de politierechter, aan de procureur des Konings of aan de onderzoeksrechter of aan de procureur-generaal bij het hof van beroep (art. 615 Sv). Als één van deze magistraten kennis heeft van een willekeurige vrijheidsberoving of daaromtrent een aangifte ontvangt, begeeft hij zich onmiddellijk ter plaatse om de gevangen gehouden persoon in vrijheid te stellen. Als een oudere wordt opgesloten, kan op deze wijze een einde worden gesteld aan zijn willekeurige vrijheidsberoving.
8
4. BEROEPSGEHEIM Heeft de arts de plicht aangifte te doen van strafbare feiten van ouderenmis(be)handeling waarvan hij kennis heeft? Heeft hij het recht zulks te doen? Moet de arts melding maken van feiten van ouderenmis(be)handeling, al dan niet strafrechtelijk vervolgbaar, aan de meldpunten? Mag hij zulks doen? Quid met het beroepsgeheim in de gezondheidszorg? a) Beroepsgeheim van de arts niet absoluut De arts moet de informatie die hij van zijn patiënt krijgt, geheim houden; doet hij zulks niet, dan is hij, in principe, strafbaar (art. 458 SW). De informatie die niet mag bekend gemaakt worden betreft de elementen die de arts heeft vernomen in de uitoefening van zijn beroep of naar aanleiding ervan; deze informatie is dus niet alleen strikt medisch, maar kan ook betrekking hebben op elementen die onrechtstreeks met de gezondheidstoestand van de patiënt te maken hebben zoals daar zijn de financiële toestand, psychologische elementen, informatie over de echtelijke relatie, over familierelaties, enz. … De codex van geneeskundige plichtenleer definieert de inhoud van het beroepsgeheim als volgt: “Het beroepsgeheim van de geneesheer omvat zowel al wat de patiënt hem heeft gezegd of toevertrouwd als wat de arts weet of heeft ontdekt tengevolge van onderzoekingen of van door hem gedane of aangevraagde navorsingen (art. 56). Het beroepsgeheim omvat alles wat de geneesheer heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgemerkt bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep (art. 57)”. De huisarts is de spilfiguur in de detectie van feiten van ouderenmis(be)handeling. Het is dus belangrijk na te gaan of zijn beroepsgeheim hem belet aangifte te doen van strafbare feiten van ouderenmis(be)handeling. Er dient een onderscheid gemaakt al naar gelang de patiënt het slachtoffer is dan wel de dader.
Als de patiënt het slachtoffer is, dan heeft de arts het recht tot aangifte van strafbare feiten over te gaan (Cass., 13 mei 1987, Pas., I, 662; Cass., 9 februari 1988, Pas., 1988, I, 662).
9
Terloops weze vermeld dat het principe vervat in deze cassatierechtspraak door een recente wet werd toegepast inzake kindermishandeling: in het strafwetboek werd art. 458bis ingevoerd bij de wet van 28 november 2000. Deze stelt dat de arts bepaalde misdrijven, die verband houden met de seksuele integriteit en die gepleegd worden op een minderjarige patiënt door de arts mogen gemeld worden aan de procureur des Konings. Als een arts dus geconfronteerd wordt met een patiënt die slachtoffer is van feiten van ouderenmis(be)handeling, kan hij menen dat de aangifte geboden is, wat bv. het geval zal zijn als hij meent dat dit de enige manier is om hulp te verlenen aan zijn patiënt-slachtoffer; in dit geval zal hij een afweging doen en komt hij tot de vaststelling dat hij, door de feiten niet aan te geven, zich blootstelt aan een sanctie voor schuldig verzuim, dan zal hij aangifte doen in het belang van zijn patiënt. Wel dient benadrukt dat de aangifte enkel betrekking kan hebben op het louter feit dat de patiënt slachtoffer is geweest van een misdrijf en dat de arts tot geheimhouding verplicht blijft over wat verder uit hoofde van zijn beroep heeft vastgesteld of vernomen.
Als de patiënt de dader is, dan primeert het beroepsgeheim. Ook dit beroepsgeheim is niet absoluut want als de arts vaststelt dat zijn patiënt een gevaarlijke misdadiger is, dan kan hij terecht menen dat hij moet bijdragen tot diens aanhouding, om de maatschappij te beschermen tegen verder kwaad; als hij dan deze plicht doet primeren op zijn geheimhoudingsplicht, is hij niet strafbaar voor schending van zijn beroepsgeheim (Cass., 13 mei 1987, geciteerd).
Quid als zowel de dader als het slachtoffer patiënten zijn? Deze hypothese kan zich voordoen als een oudere wordt mis(be)handeld door één van zijn kinderen bij wie hij inwoont en de arts zowel arts is als van het kind als van het slachtoffer. In principe is dan de arts tot geheimhouding verplicht. Als de arts echter meent dat zijn hulpverleningsplicht voorrang heeft op zijn beroepsgeheim, bij toepassing van art. 422bis SW, dan kan hij aangifte doen.
10
b) Ouderenmis(be)handeling en de codex van geneeskundige plichtenleer “Als de geneesheer vermoedt dat één door ziekte, handicap of leeftijd weerloze patiënt wordt mishandeld, misbruikt of ernstig wordt verwaarloosd, zal hij, indien de verstandelijke mogelijkheden van de patiënt dit toelaten, zijn bevindingen met de patiënt bespreken. De geneesheer zal de patiënt ertoe aansporen zelf de nodige initiatieven te nemen, zoals onder meer het informeren van zijn naaste verwanten. Indien deze bespreking met de patiënt niet mogelijk is, kan de behandelende geneesheer met een ter zake bevoegde collega overleggen aangaande de diagnostiek en behandeling van de problematiek. Indien de patiënt in ernstig gevaar verkeert en er geen andere middelen zijn om hem te beschermen, kan de geneesheer de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen. De geneesheer zal de naaste verwanten in kennis stellen van zijn bevindingen en de initiatieven die hij wenst te nemen om de patiënt te beschermen indien dit de belangen van deze laatste niet schaadt.” (art. 61, § 2 van de codex van geneeskundige plichtenleer) c) Het beroepsgeheim van de arts en de getuigenis in rechte Iemand die gedagvaard wordt om als getuige te worden gehoord, moet verschijnen op straffe een geldboete op te lopen. Bij niet-vrijwillige verschijning kan de onderzoeksrechter bevelen dat de opgeroepen getuige lichamelijk zal worden gedwongen om zijn getuigenis te komen afleggen (art. 80 Sv). Dit principe geldt ook voor artsen: worden zij opgeroepen als getuige, dan moeten zij gevolg geven aan deze oproeping. Door het beroepsgeheim dat op hen rust, hebben zij wel een bijzonder statuut als getuige; dit is een uitzondering op de strafbaarheid van de schending van het beroepsgeheim geregeld door art. 458 SW. Als de arts opgeroepen wordt als getuige dan kan er voor hem een conflict ontstaan tussen twee plichten: enerzijds moet hij, als burger, het gerecht behulpzaam zijn bij het zoeken naar de waarheid, maar anderzijds heeft hij ook de plicht, in principe, het beroepsgeheim te eerbiedigen. Als de arts optreedt als getuige, opgeroepen in rechte, heeft hij het recht te spreken, doch hij is daartoe niet verplicht, zodat hij zijn zwijgplicht zal mogen inroepen. Het criterium dat hem zal toelaten het conflict op te lossen is het belang van zijn patiënt. Het beroepsgeheim mag uiteraard niet afgewend worden van de bestaansreden, wat betekent dat de arts geen misbruik mag maken van zijn zwijgplicht. 11
Volgens de medische plichtenleer volstaat de toestemming van de patiënt niet om de arts te ontheffen van zijn beroepsgeheim (art. 64 codex van geneeskundige plichtenleer). d) Het beroepsgeheim in de gezondheidszorg Heel wat zorgverstrekkers vallen onder toepassing van art. 458 SW dat de schending van het beroepsgeheim straft. Dit artikel vermeldt echter uitdrukkelijk slechts de geneesheren, de heelkundigen, de apothekers en de vroedvrouwen en verder “alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd”. Om te weten wie al die andere personen zijn, is het onmogelijk een exhaustieve lijst te geven; deze wordt bepaald door de rechtspraak. Wel staat vast dat, om gebonden te zijn door het beroepsgeheim, men noodzakelijk een vertrouwenspersoon moet zijn.
De paramedische beroepsbeoefenaar, die optreedt in een relatie van zorgverstrekking, is gehouden tot het beroepsgeheim (Cass., 9 februari 1988, Pas., 1988, I, 662; Hof van Beroep Bergen, 9 december 1975, Pas., 1976, II, 159). De onthaalbediende op de spoedgevallendienst van een ziekenhuis is niet door beroepsgeheim gebonden (Pol. Luik, 6 januari 1986, Jurisprudence de Liège, 1986, 103). Een gezinsbegeleidster verbonden aan een dienst voor pleegzorg is niet door het beroepsgeheim gebonden (Hof van Beroep Antwerpen, 14 oktober 1997, R.W., 1998-1999, 194); ware deze gezinsbegeleidster echter een sociaal assistente, dan was zij wel door het beroepsgeheim gebonden (VANDEPLAS, A., nota onder voormeld arrest). Ook een klinische psychologe is gehouden tot beroepsgeheim (zelfde arrest). De personeelsleden van het O.C.M.W. zijn tot geheimhouding verplicht krachtens art. 50juncto, art. 36, 2de lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn. Familiale helpsters zijn niet tot het beroepsgeheim gehouden, maar hebben een discretieplicht. ** *
12
In het tweede gedeelte van deze uiteenzetting wil ik nagaan welke middelen en oplossingen het recht aanreikt om slachtoffers van ouderenmis(be)handeling juridisch te beschermen.
1) GEEN SPECIFIEK JURIDISCH STATUUT VOOR OUDEREN Een oudere, welke ook zijn psychische of fysieke evolutie weze, hoe stokoud ook, blijft titularis van al zijn rechten (rechtsbekwaam) en blijft, in theorie, ook bekwaam om zelf die rechten uit te oefenen (handelingsbekwaamheid). Er is geen behoefte aan een specifiek juridisch statuut voor ouderen, dat trouwens discriminerend zou zijn en segregatie zou bevorderen. Wel zijn er twee problemen, die specifiek zijn voor de ouderen: Ouderen hebben dan wel rechten en zijn, in theorie, ook bekwaam om deze zelf uit te oefenen, maar in de praktijk komen zij er niet altijd toe hun rechten te effectueren, hun rechten te doen erkennen, hun rechten te doen eerbiedigen. Vele ouderen zijn niet zelfredzaam meer, maar zijn afhankelijk van familie, van derden, van diensten. De kwetsbare ouderen kunnen beschermd worden door de beschermingsstatuten die niet specifiek gelden voor de ouderen, maar die ook toepasselijk zijn op andere kwetsbare meerderjarigen.
2) KAN EEN OUDERE VERPLICHT GEPLAATST WORDEN, ZONDER ZIJN TOESTEMMING? Als een oudere slachtoffer is van feiten van ouderenmis(be)handeling, ofwel in familiale sfeer, ofwel in een voorziening voor ouderen, dan zou men er kunnen aan denken het slachtoffer te verwijderen uit het milieu waar de feiten hebben plaatsgehad. Twee hypothesen kunnen overwogen worden:
Het slachtoffer is niet wilsdeficiënt. In principe kan een oudere niet tegen zijn wil worden geplaatst in een R.O.B. of in een R.V.T. Een oudere heeft het recht, in volle luciditeit, te verkiezen zijn laatste levensjaren door te brengen in zijn vertrouwde omgeving, zelfs als hij niet echt meer zelfredzaam is of als zijn leefvoorwaarden onhygiënisch zijn. Dit volgt uit het recht op autonomie, het recht op zelfbeschikking.
13
Hetgeen maximaal kan gedaan worden, is het aanbieden van hulp (thuiszorg, poetshulp, enz. …). In principe kan een oudere ook niet verplicht worden naar een R.O.B. of R.V.T. te verhuizen.
De oudere is wilsdeficiënt. Kan een wilsdeficiënte oudere gedwongen psychiatrisch worden opgenomen bij toepassing van de wet van 26 juni 1990 op de bescherming van de persoon van de geesteszieke? Drie voorwaarden zijn vereist: de persoon moet geestesziek zijn. Een dementerende is geestesziek en valt dus, in principe, onder deze toepassingsvoorwaarde. de persoon brengt zijn veiligheid EN gezondheid ernstig in gevaar of vormt een ernstige bedreiging voor andermans leven of integriteit. Zo zal de vermindering van zelfredzaamheid op zich niet volstaan. Het is best mogelijk dat een dementerende nog thuis verblijft zonder dat hij of zij aan deze voorwaarden voldoet. Andere meer geschikte behandelingen moeten onbeschikbaar zijn. Er is een uitgebreide rechtspraak van de vrederechters, die stelt dat de wet op de bescherming van de persoon van de geesteszieke van 26 juni 1990 niet mag dienen als instrument om de oudere tegen zijn zin in in een R.O.B. of R.V.T. te plaatsen. De wet van 26 juni 1990 regelt twee soorten beschermingsmaatregelen: enerzijds de behandeling in een ziekenhuis en anderzijds verpleging in een gezin. Heel uitzonderlijk is ooit de plaatsing van een oudere in een rusthuis, via de verpleging in een gezin, geregeld (Vred. Marchienne-au-Pont, 29 september 1995, J.L.M.B., 1997, p. 1001).
3) TOEPASSING VAN DE BESCHERMINGSSTATUTEN De beschermingsstatuten van onbekwaamverklaring en toevoeging van gerechtelijk raadsman zijn zo goed als in onbruik gevallen en mogen dus buiten beschouwing gelaten worden. De aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder voor het beheer van het patrimonium kan wel een oplossing bieden bij bv. financiële misbehandeling.
14
De aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder heeft met name tot gevolg dat de volmachten die de beschermde persoon ooit had verleend, vervallen in de mate dat de opdracht daarin vervat overeenstemt met de opdracht van de voorlopige bewindvoerder.
4) PROCEDURES BIJ DE VREDERECHTER Zo dader een huwelijkspartner of een wettelijk samenwonende partner is, kunnen eventueel dringende en voorlopige maatregelen bij de vrederechter een oplossing bieden.
Bij huwelijk Er moet aan herinnerd worden dat bij wet van 13 februari 2003 het huwelijk werd opengesteld voor personen van hetzelfde geslacht. Het burgerlijk wetboek bepaalt dat als één echtgenoot grovelijk zijn plicht verzuimt of indien de verstandhouding tussen de echtgenoten ernstig verstoord is, kan de andere echtgenoot de vrederechter kan adiëren en dringende en voorlopige maatregelen vorderen.
Wettelijke samenwoning Als één van de partners wordt mis(be)handeld door de andere partner, dan kan het slachtoffer zich wenden tot de vrederechter en dringende en voorlopige maatregelen vorderen. De partner-slachtoffer zou ook de wettelijke samenwoning eenzijdig kunnen beëindigen en dan beschikt hij over een periode van drie maanden om eventueel de vrederechter te adiëren met de vraag dat deze bv. de partner-slachtoffer zou toelaten alleen de woning te betrekken. De geldigheidsduur die de vrederechter mag verlenen aan een dergelijke maatregel beloopt maximum een jaar.
Specifiek partnergeweld: wet van 28 januari 2003 Deze wet voert een grotere bescherming van het slachtoffer van partnergeweld op burgerrechtelijk gebied in, met name op het gebied van de toewijzing van de gezinswoning. Deze wet is zeer soepel wat betreft het bewijs dat het slachtoffer van partnergeweld moet leveren.
Feitelijk samenwonende partners Als een oudere, die eigenaar is van zijn woning of die deze huurt, aanvaardt dat zijn vriendin bij hem haar intrek neemt, dan is er een feitelijke samenwoning. Deze wordt niet door de wet georganiseerd.
15
Wordt nu de feitelijke partner, titularis van het eigendomsrecht of van het huurrecht over de woning, mis(be)handeld door de andere feitelijke partner, dan heeft hij het recht een einde te stellen aan de samenwoning en hij kan zulks bekomen door de uitdrijving van de partner-dader uit de woning te vragen bij de vrederechter, op basis van bezetting zonder recht noch titel. Als een weduwe haar huis verkoopt aan haar zoon en in de akte een levenslang woonrecht stipuleert, dan kan zij haar zoon, die dit woonrecht niet respecteert, ook laten buitenzetten voor bezetting zonder recht noch titel.
5) RECHTSBESCHERMING BIJ ONVERANTWOORD FIXEREN Er wordt vaak gebruik gemaakt van fixatiemiddelen en in vele gevallen gebeurt dit op onverantwoorde wijze of om redenen die niets te maken hebben met het belang van de oudere. Een beslissing inzake het toepassen van fixatiemiddelen zou pas mogen genomen worden als daarbij twee waarden zouden worden afgewogen, zijnde enerzijds de eerbied voor de individuele vrijheid van de oudere en anderzijds de baten voor de oudere (bv. de valpreventie). Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat krachtens de patiëntenrechtenwet de toestemming van de patiënt voor de fixatie is vereist. Is de patiënt niet bij machte zijn/haar toestemming te verlenen, dan organiseert de wet op de patiëntenrechten een stelsel van vertegenwoordiging. Het toepassen van fixatiemiddelen is niet geregeld door de wet in België behalve dat daarvan sprake is in één enkele wettekst, met name het K.B. van 18 juni 1990 houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige prestaties en de lijst van de handelingen die door een geneesheer aan beoefenaars van de geneeskunde kunnen worden toevertrouwd. Zulks betekent dat verpleegkundigen tot fixatie kunnen overgaan, zonder medisch voorschrift. Er moet geijverd worden voor een fixatie-arm beleid. Tevens zou fixatie altijd het voorwerp moeten uitmaken van een multidisciplinaire beslissing, die beperkt zou moeten zijn in de tijd en die aanleiding zou moeten geven tot regelmatige evaluatie.
16
6) DE PATIENTENRECHTEN De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt organiseert een klachtrecht in hoofde van de patiënt die te klagen heeft over de diensten verstrekt door een beroepsbeoefenaar. In een ziekenhuis kan de patiënt met zijn ombudsfunctiedienst die in elk ziekenhuis bestaat.
klacht
terecht
bij
de
Een resident van een voorziening voor ouderen kan terecht bij de federale commissie “rechten van de patiënt”.
17