FACULTEIT VOOR PSYCHOLOGIE EN EDUCATIEWETENSCHAPPEN Richting: Agogische Wetenschappen
Jongeren in maatschappelijk situaties over hun sportvereniging.
kwetsbare
Eindwerk voorgelegd voor het behalen van de graad van Master in de Agogische Wetenschappen door
Joris Raskin
Academiejaar 2012-2013 Promotor: Prof. dr. Marc Theeboom Begeleiders: dra. Evi Buelens & Zeno Nols
Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen
Academiejaar 2012/2013
SAMENVATTING MASTERPROEF
Naam en voornaam: Raskin Joris
Rolnr.:
102070
KLIN AO ONKU AGOG
Titel van de Masterproef: JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES OVER HUN SPORTVERENIGING. Promotor: Prof. dr. Marc Theeboom Samenvatting: Dit onderzoek gaat op zoek naar de manier waarop jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties hun sportdeelname ervaren en onder welke voorwaarden ze zich ondersteund voelen. De aanleiding hiertoe is het gegeven dat sportparticipatie allerlei positieve effecten kan teweegbrengen bij deze jongeren, maar dat participatie an sich geen voldoende voorwaarde is om die effecten te bekomen. Dit onderzoek brengt die voorwaarden in kaart vanuit het perspectief van de jongeren zelf. Het is immers noodzakelijk de stem van jonge sporters te betrekken indien het verbeteren van sportverenigingen voor jongeren beoogd wordt. Aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst werden 50 jongeren geïnterviewd in 13 Vlaamse sportplus settings die als ‘good practice’ gelden wat betreft werken met jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties. Dit onderzoek toont aan dat er verschillende drempels tot sportparticipatie ervaren worden. De huidige drempelverlagende technieken volstaan dus niet. Vervolgens geven jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties zelf aan dat ze sporten in hun club een zinvolle vrijetijdsbesteding vinden en verschillende positieve effecten gewaar worden. Er worden echter ook enkele belangrijke nuances aangebracht. Tot slot wordt duidelijk dat de coach een erg centrale rol opneemt en dat veel Vlaamse sportplus verenigingen goed werk leveren, maar dat er nog ruimte is voor verbetering als men wil tegemoet komen aan de noden en behoeften van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties.
Lied van een jonge Brusselse bokser uit theatervoorstelling ‘A Sleeping Elephant’ (KVS, 2012). On vient d'en bas, tu sais, on veut toucher la lune. On vient d'en bas et pour survivre il faut se faire des thunes. Délinquance. Marre de souffrances depuis notre enfance. Toujours ligoté, contrôlé, échec scolarisé.
Moi perso pour me défendre j’ai appris à boxer. Car dans nos quartiers règne trop l’insécurité. Pour être en sécurité il faut toujours être breliqué, Pour un regard ça peut te poignarder. Pour un bout de chite ça peut te plomber, Le sport est une issue ou se trouve la maturité absolue, avec laquelle on devrait enfin arrêter de se marcher dessus. Les cris, les pleures ont remplacé le chant des oiseaux, Ici la verdure a été remplacée par nos ghettos, Ce qu'ils ignorent c'est que le futur est entre nos mains. Et qu'on ne lâchera pas tant qu'ils nous traiterons de moins que rien. En avant la jeunesse de Bruxelles : montrons leurs qui on est. Faisons des étincelles. J’ai écrit ce texte du fond de mon cœur.
Je l’ai écrit du fond de nos cœurs en espérant avoir une vie meilleure. J’ai écrit ce texte du fond de mon cœur, Je l’ai écrit du fond de nos cœurs en espérant avoir une vie meilleure.
Taoufik Aslimani, 2012
Dankwoord In eerste plaats wens ik mijn promotor Prof. dr. Marc Theeboom te bedanken om mij de kans te geven een thesisonderzoek te voeren binnen mijn persoonlijk interessegebied. Ook een groot woord van dank gaat uit naar zijn onderzoekers dr. Reinhard Haudenhuyse, Zeno Nols en Evi Buelens die als begeleiders zijn opgetreden tijdens dit onderzoek. Ik wens elke student een gelijkaardige steun toe. Vervolgens wil ik Prof. dr. Liesbeth De Donder en Dorien Brosens bedanken voor de verschillende thesisseminaries waar ik antwoorden kreeg op de verschillende vragen die kwamen kijken bij het schrijven van deze thesis. Daarnaast wil ik alle personen die aan dit thesisonderzoek hebben deelgenomen niet vergeten in dit dankwoord. Verder een oprecht woord van dank aan mijn vrienden voor het aanbieden van mogelijkheden tot ontspanning als dat eventjes nodig was. Ten slotte wil ik mijn ouders bedanken die me altijd de kansen, de vrijheid en de steun hebben geschonken om te doen wat ik wilde doen, zowel op studiegebied als in het algemeen.
Joris Raskin Mei 2013
Inhoud DEEL 1 : PROBLEEMSTELLING, LITERATUURSTUDIE EN ONDERZOEKSVRAGEN..................................... 1 1. PROBLEEMSTELLING........................................................................................................................ 1 2. LITERATUURSTUDIE ......................................................................................................................... 3 2.1 JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES ....................................................... 3 2.2 ORGANISATIEVORM VAN DE ONDERZOCHTE SPORTCLUBS ..................................................... 4 2.3 POSITIEVE EFFECTEN VAN SPORTPARTICIPATIE OP JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES.................................................................................................................... 4 2.4 DREMPELS TOT SPORTPARTICIPATIE BIJ JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES......................................................................................................................................... 6 2.5 OMKADERING JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES IN REGULIERE SPORTCLUBS.................................................................................................................................... 8 2.5.1 Black Box ................................................................................................................................ 8 2.5.2 Coach+ ................................................................................................................................... 8 3. ONDERZOEKSVRAGEN..................................................................................................................... 9 DEEL 2 : ONDERZOEKSMETHODEN........................................................................................................ 10 1. ALGEMEEN ONDERZOEKSOPZET ................................................................................................... 10 1.1 ONDERZOEKSTYPE ................................................................................................................... 10 1.2 ONDERZOEKSONTWERP.......................................................................................................... 10 1.3 ONDERZOEKSEENHEDEN......................................................................................................... 11 DEEL 3 : RESULTATEN ............................................................................................................................ 15 1. DREMPELS TOT SPORTPARTICIPATIE............................................................................................. 15 2. REDENEN OM TE BLIJVEN SPORTEN IN DE HUIDIGE CLUB............................................................ 19 3. AANGEGEVEN NODEN MAATSCHAPPELIJK KWETSBAREN JONGEREN MET BETREKKING TOT HUN SPORTCLUB........................................................................................................................................ 21 4. DE COACH+.................................................................................................................................... 23 4.1 Sporttechnisch......................................................................................................................... 23 4.2 Persoonskenmerken van de coach+........................................................................................ 24 5. ZELF ERVAREN POSITIEVE GEVOLGEN VAN SPORTPARTICIPATIE ................................................. 26 DEEL 4 : DISCUSSIE EN CONCLUSIE........................................................................................................ 28 1. BESPREKING RESULTATEN............................................................................................................. 28 2. BEPERKINGEN ONDERZOEK........................................................................................................... 34 3. AANBEVELINGEN VERDER ONDERZOEK ........................................................................................ 34 4. PRAKTISCHE - EN BELEIDSAANBEVELINGEN.................................................................................. 35 5. CONCLUSIE .................................................................................................................................... 36
REFERENTIELIJST.................................................................................................................................... 38 BIJLAGEN ............................................................................................................................................... 41 Bijlage 1: Vragenlijst onderzoek ........................................................................................................ 41 Bijlage 2: Begeleidende brief............................................................................................................. 49
DEEL 1 : PROBLEEMSTELLING, LITERATUURSTUDIE EN ONDERZOEKSVRAGEN
1. PROBLEEMSTELLING Recent Vlaams onderzoek toont aan dat bijna 3 op 4 jongeren tussen de leeftijd 10 en 17 betrokken zijn bij minstens één sport (Scheerder et al., 2011). Daarnaast lijken sportpraktijken beter dan andere sociaal-culturele praktijken (bijv. jeugdbewegingen, jeugdhuizen) er in te slagen om jongeren te bereiken ongeacht hun socio-economische positie (Vanhoutte, 2007). Sport lijkt dus een inherente aantrekkingskracht te hebben op jongeren, ongeacht hun maatschappelijke achtergrond. Als sport de kans biedt om jongeren op een actieve manier te betrekken in een vrijetijdscontext (Haudenhuyse, Theeboom & Coalter, 2012), dan is dit een belangrijke bevinding, want de vrijetijd is naast het gezin en de school een derde belangrijk opvoedingsmilieu (Rutten et al., 2004). Het is om die redenen dat onder andere jeugd- en welzijnswerkingen vaak sport als methodiek hanteren, niet enkel om maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren te bereiken, maar ook om ‘iets te bereiken’ met hen. Sport kan namelijk op verschillende manieren een positieve impact hebben op haar deelnemers. Zo kan sport niet alleen een betere algemene gezondheid bevorderen, maar ook een bron zijn van plezier en ontlading. Daarenboven kan sport als mogelijkheid worden gezien tot ontplooiing, zelfkennis en uiteindelijk tot persoonlijke ontwikkeling (Hoyng & De Knop, 1998). Van sport wordt namelijk algemeen aangenomen dat ze het potentieel heeft om een veelheid aan maatschappelijke problemen te verhelpen en om de individuen en de gemeenschap waar ze in leven te kunnen ‘verbeteren’ (Coalter, 2007). Hoewel er duidelijk een vrij groot geloof is in de socialisatiekracht van sport, is de relatie tussen maatschappelijk kwetsbare jeugd en het sportverenigingsleven zelden voorwerp van onderzoek (Haudenhuyse, 2012). Globaal genomen heeft onderzoek naar de relatie tussen sport en de ontwikkeling van jeugd onderzoekers er toe geleid om te concluderen dat die relatie niet vanzelfsprekend is, maar afhankelijk is van de context (Coakley, 2011). Wagnsson et al. (2013) bevestigen dat sportverenigingen het potentieel hebben om een plek te zijn voor positieve ontwikkeling bij jongeren, maar dat die gunstige effecten niet automatisch plaatsvinden. Het ‘sport als integratie’-verhaal in Vlaanderen (maar ook daarbuiten) beperkt zich vaak tot ronkende beleidsverklaringen of abstracte principes, maar wordt onvoldoende gevoed vanuit de concrete realiteit van de kinderen en jongeren zelf (Haudenhuyse, 2012). Die concrete verhalen, noden en behoeften wil dit onderzoek in beeld brengen om zo meer inzicht te krijgen in de voorwaarden die nodig zijn om via sport een sociaalpedagogische meerwaarde te bieden aan de sportdeelname van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties.
1
Dat hier nood aan is moet blijken uit het derde artikel
van het Internationaal Handvest voor
Lichamelijke Opvoeding en Sport van UNESCO. Volgens dit artikel moeten sportprogramma’s namelijk afgestemd zijn op individuele en sociale noden. Ze moeten aangepast zijn aan de persoonskenmerken van de gebruikers, alsook aan de institutionele, culturele, socio-economische en klimatologische condities van elk land. Ze moeten prioriteit geven aan de noden van kansarme groepen in de samenleving (UNESCO, 1978). De discussie over sport voor jongeren in Vlaanderen overstijgt 35 jaar na de publicatie van dit Handvest de toeleidingsvraag niet (Coussée, 2012). Het gevoerde beleid vertrekt niet van de noden en behoeften van de jeugdigen. Een eerste belangrijk probleem dat zich stelt bij de sportdeelname van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties – en waar toekomstig beleid zich op moet focussen - kunnen we plaatsen onder de noemer ‘drempels’. Een eerste, en de belangrijkste drempel is of men al dan niet interesse heeft in sport (De Bosscher & De Knop, 2010). Daarnaast ervaren ze bijvoorbeeld financiële en culturele drempels tot participatie of er zijn mobiliteitsproblemen, gezondheidsproblemen, gender issues, racisme of uitsluiting vanwege seksuele geaardheid (Hoyng & De Knop, 1998). Daarnaast is het ook een uitdaging om deze jongeren, eens ze bereikt zijn, bij de club te houden en ze te bieden wat ze (sociaalpedagogisch) nodig hebben. In dit onderzoek zal daarom het perspectief van de deelnemers in beeld gebracht worden. Het onderzoek
vertrekt
vanuit
sportverenigingen
in
Vlaanderen
die
gelden
als
goede
praktijkvoorbeelden met betrekking tot het werven en begeleiden van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties.
2
2. LITERATUURSTUDIE Deze literatuurstudie bakent de verschillende
begrippen en thema’s af die voor dit onderzoek
belangrijk zijn. In dit deel moet het duidelijk worden wat, in functie van dit onderzoek, juist bedoeld wordt met ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’ en
‘reguliere verenigingen met een
sportplus karakter’. Daarnaast geeft dit deel weer welke drempels tot sportparticipatie bij jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties er in de relevante literatuur besproken worden en welke de eventuele positieve effecten van deelname
zijn. Tot slot beschrijft dit
gedeelte hoe volgens de
bestaande literatuur de omkadering het best georganiseerd kan worden.
2.1 JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES Het is niet gemakkelijk om de jongeren waarover het in dit onderzoek over gaat, te benoemen. Er bestaat voor hen immers geen algemeen aanvaarde benaming (De Knop & Scheerder, 2011). Een eenduidige omschrijving geven van deze groep is volgens Theeboom en De Knop (2002) al evenmin
gemakkelijk.
Dergelijke
jongeren
zijn
immers
moeilijk
als
homogene
groep
te
beschouwen. Net als andere jongeren kunnen zij dan ook op een aantal punten grondig van elkaar verschillen.
Zo
bestaan
er
nogal
wat
individuele
en
groepsverschillen
en
zijn
er
(interesse)verschillen ten aanzien van muziek, kleding, politieke opvattingen en andere vormen van tijdsbesteding. Een ding hebben deze jongeren alvast gemeen: ze bevinden zich in een moeilijke situatie met een diversiteit aan problemen (Theeboom & Verheyden, 2011). Volgens Walgrave (1992) verwijst het begrip ‘maatschappelijke kwetsbaarheid’ naar de kwetsbare positie van sommige personen of groepen ten aanzien van de maatschappelijke organisatie. Deze maatschappelijk kwetsbaren kunnen in het contact met maatschappelijke instellingen weinig of niet profiteren van de aangeboden vorming, hulpverlening, materiële of sociale voordelen. Daarenboven worden ze vaak geconfronteerd met allerlei discriminerende aspecten. Kenmerkend voor de lagere sociale klasse waar jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties deel van uitmaken, is volgens Vettenburg (1989) het gebrek aan gezag om hun eigen cultuur te laten opnemen en valoriseren in de maatschappelijk erkende cultuur. Dit betekent volgens deze auteur dat hun belangen niet verdedigd worden, dat er minder aan hun specifieke noden en behoeften wordt tegemoet gekomen en dat zij zich ook niet kunnen weren tegen de negatieve stereotypen die er over hen bestaan. Het concept ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’ verwijst volgens Vettenburg (1998) dan ook naar de verstoorde relaties van jongeren met instituties van de samenleving zoals familie, school, arbeidsmarkt, gezondheidszorg en justitie. Tot slot is het voor dit onderzoek relevant om mee te geven dat we tot op de dag van vandaag niet beschikken over een instrument dat de graad van maatschappelijke kwetsbaarheid kan meten (Haudenhuyse, 2012).
3
2.2 ORGANISATIEVORM VAN DE ONDERZOCHTE SPORTCLUBS Dit onderzoek belicht sportverenigingen die verankerd zijn in het lokale verenigingsleven - en in een zekere mate gericht zijn op een specifieke doelgroep en specifieke, sportoverstijgende doelstellingen vooropstellen - ongeacht de vraag of ze nu gestart zijn vanuit sociaalpedagogische overwegingen of niet. Dit deel geeft een omschrijving van deze reguliere ‘sportplus’ verenigingen.
2.2.1 De reguliere vereniging met een sportplus karakter ‘De sportclub’ definiëren is geen eenvoudige zaak volgens De Knop & De Bosscher (2010). In de literatuur vinden deze auteurs tal van kenmerken terug die aan ‘de sportclub’ worden toegeschreven: vrijwillig lidmaatschap, democratische beslissingen, leden kunnen naar eigen competentie en interesse sport beoefenen, medewerking van vrijwilligers, … Volgens het decreet voor het voeren van een Sport voor Allen-beleid (Vlaamse Overheid, 2008) is een sportvereniging “een groepering van mensen die zich structureel en duurzaam heeft georganiseerd met als primaire doelstelling de beoefening van sport”. Volgens Theeboom (2011) spreken we pas over een sportplus vereniging indien de club niet alleen aandacht schenkt aan de beleving en de waarde van sport op zich, maar daarnaast ook aan de instrumentele rol ervan. Die instrumentele rol houdt in dat sport als middel wordt ingezet om bepaalde doelstellingen te realiseren. Hoewel het opvoedkundige potentieel van sport reeds lang wordt erkend, bijvoorbeeld in de context van lichamelijke opvoeding of van de georganiseerde jeugdsport, is volgens deze auteur het gebruik van sport als middel om aan persoons- en sociale ontwikkeling te werken bij kansengroepen van eerder recente datum. Coalter (2007) omschrijft sportplus als het intentioneel hanteren van sport om bredere maatschappelijke doelstellingen te bereiken. De term verwijst naar het doelbewust aanpassen en aanvullen van sportactiviteiten om maatschappelijke doelstellingen te bereiken. Het is dus duidelijk dat een sportplus initiatief de strategische doelstelling heeft om niet enkel over een sportief aanbod te beschikken, maar ook een maatschappelijke meerwaarde creëert (Haudenhuyse, 2012). Naast de sportplus benadering, omschrijft Theeboom (2011) ook ‘plussport’. Dit start dan weer vanuit een sociaal, educatief en gezondheidsgerelateerd perspectief en bekijkt sport als een breder en meer complex geheel van processen. De focus van dit onderzoek ligt echter op sportplus en niet op plussport.
2.3 POSITIEVE EFFECTEN VAN SPORTPARTICIPATIE OP JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES In de literatuur worden verschillende positieve effecten van sportparticipatie bij jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties genoemd. Voor de meeste sporters is de belangrijkste reden om aan sport te doen het beleven van plezier. Dit kan voortkomen uit onder andere eigen vaardigheid, een uitdaging en een ondersteunende omgeving. (Hoyng & De Knop, 1998).
4
Een tweede, voor de hand liggend, effect heeft sport op de gezondheid, fitheid en een algemeen gevoel van lichamelijk welzijn (Coakley, 2011). Omdat jongeren uit huishoudens waarvan de ouders eerder een laag opleidingsniveau hebben, vaker met overgewicht kampen (Scheerder, Van Aken & Vervaet, 2006) is dit voor de maatschappelijk kwetsbare jongeren extra belangrijk. Veel onderzoek naar de gezondheidseffecten van sport treden op onder voorwaarde dat de activiteiten non-competitief zijn en met regelmaat en voldoende voorbereiding worden beoefend (De Knop & De Bosscher, 2010). Echter, zijn de omstandigheden niet zo, dan kan niet gegarandeerd worden dat de conclusies gelijkluidend zijn. Sport is ten derde een uitlaatklep voor vele mensen, een kalmeringsmiddel om spanning(en) vrij te laten en driften uit te leven. Deze ontlading wordt ook wel met de term ‘catharsis’ aangeduid. Sport is dan een afleiding voor agressie, een mogelijkheid om weg te lopen van de werkelijkheid (Hoyng & De Knop, 1998). Sport kan, ten vierde, als een mogelijkheid worden gezien tot persoonlijke ontwikkeling. De internationale Society of Sport Psychology heeft de stelling onderbouwd dat er door fysieke activiteiten onder meer positieve veranderingen optreden in zelfbeeld, zelfvertrouwen en zelfbewustzijn. Bovendien kunnen ze leiden tot een toename in het vermogen om dagelijkse activiteiten aan te kunnen (De Knop & De Bosscher, 2010). Ten vijfde wordt sport geacht een ordescheppende functie te hebben. Sport houdt jonge mensen van straat en helpt ze uit de problemen te blijven. Sport kan worden ingeschakeld voor het inpassen van gedrag van mensen en groepen in de maatschappelijke orde of voor de correctie van afwijkend gedrag. De empirische gegevens met betrekking tot deze functie geven echter geen mogelijkheid om hieruit een eensluidende conclusie te trekken (Hoyng & De Knop 1998). Nauw aansluitend bij het vorige effect, wordt aan sport een opvoedkundige of socialisatiefunctie toegedicht. Sport is volgens Coakley (2011) namelijk karakter vormend omdat er aandacht wordt besteed aan discipline, samenwerking en het nemen van verantwoordelijkheid. Het spreekt verder voor zich dat wie een sport beoefend, hier ook steeds beter in kan worden. Hierdoor kan men zich distingeren en piekervaringen beleven. Zo kan sport (in)direct bijdragen aan een verhoogde kwaliteit van het leven. Er is echter slechts een bescheiden positieve relatie gevonden tussen lichamelijke activiteit en welzijn voor mannen; voor vrouwen bestaat deze relatie niet eens (Hoyng & De Knop 1998). Vervolgens, als men het heeft over plaatsen waar jongeren mentale en sociale vaardigheden kunnen leren, dan denkt men in de eerste plaats aan school en gezin. De sportclub biedt jongeren echter ook heel wat mogelijkheden om zich op dit terrein te ontwikkelen. Dit kan alleen wanneer aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Die slaan vooral op de organisatie van de club en sportactiviteiten, de opleiding en de visie van de jeugdtrainers en op de houding van begeleiders en ouders. De ontwikkeling van mentale en sociale vaardigheden via sportclubs kan een dubbel doel hebben. Enerzijds dienen ze om de jonge sporter te leren zich in allerlei moeilijke situaties beter in zijn vel te voelen (en zo allicht betere prestaties te leveren), anderzijds kunnen ze ook van pas komen in het verdere sociale en professionele leven (Blondeel, 2008).
5
Ten slotte bieden georganiseerde sportclubs een context voor het maken van vrienden. De sportwereld is te beschouwen als een immens kluwen betrekkingen tussen mensen, met talrijke knooppunten van lokaal tot mondiaal niveau. Sportparticipatie biedt daardoor vele mogelijkheden om sociale contacten op te doen. Dat is ook een van de redenen waarom sport door mensen zo hoog wordt gewaardeerd (De Knop & De Bosscher, 2010). Vriendschappen zijn volgens Coakley (2009) echter moeilijk om te bewerkstelligen als kinderen elkaar enkel zien bij door volwassenen gecontroleerde
trainingen
en
wedstrijden.
Daar
komt
bij
kijken
dat
het
creëren
van
vriendschappelijke relaties met tegenstanders zelden als prioriteit wordt beschouwd. Daarom moeten sportclubs voor jongeren in de eerste plaats buurt- en schoolgericht werken. Lang niet alle functies en betekenissen van sport, die in de verschillende theorieën worden gepresenteerd, zijn empirisch onderbouwd. Voor de volgende functies en betekenissen werd reeds een (beperkt) empirisch bewijs geleverd: distinctie, gezondheid, interactie en ontspanning. Voor andere functies en betekenissen van sport ontbreken empirische gegevens die het bestaan ervan kunnen aantonen. Het betreft hier: ontlading, ontwikkeling, ordeschepping en socialisatie (Hoyng & De Knop 1998).
2.4 DREMPELS TOT SPORTPARTICIPATIE BIJ JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES In de gespecialiseerde literatuur zijn veel drempels te vinden die jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties zouden kunnen belemmeren in hun sportparticipatie. De meest voorkomende reden die jongeren aangeven waarom ze niet aan sport doen, is omdat ze geen interesse hebben om te sporten (De Bosscher & De Knop, 2010). Vervolgens spreekt Collins (2004) ook over een financiële drempel. Deelnemen aan de meeste sport- of bewegingsactiviteiten kost geld . Men moet hierbij rekening houden met uitgaven voor kledij
en
sportattributen,
inschrijvingsgelden,
wedstrijdkosten,
verzekering,
coaching,
toegangsgelden tot infrastructuur voor sporter en toeschouwer, reisgelden en voedsel en drank als men ver van huis wedstrijden gaat bekampen. Een derde drempel is te plaatsen onder de noemer mobiliteit. Auto’s zorgen voor een vorm van vrijheid en zijn uitstekend geschikt voor de vrijetijd (Collins, 2004). De kosten die komen kijken bij de aankoop en gebruik van een auto zijn echter voor sommigen te hoog zodat ze afhankelijk zijn van bevriende autobezitters of het openbaar vervoer. Hierdoor kunnen jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties moeilijkheden ondervinden om zich te transporteren in functie van hun sportparticipatie. In Vlaanderen heeft
één huishouden op zes geen auto (Vlaamse Overheid, 2012).
Vervolgens kunnen ook persoonlijke kenmerken of het cultureel kapitaal van een individu een drempel vormen. Zoals Bourdieu (1986) het stelde, verwijst de term cultureel kapitaal naar het bezit van culturele goederen en kwalificaties die mensen helpen om vooruit te geraken in onze samenleving, maar ook naar het bezit van specifieke kennis, taal, levensstijl en smaak die allemaal bepaald zijn door iemands persoonlijke levensverhaal en de geschiedenis van de familie en de sociale klasse waarin men opgroeide. Die persoonlijke kenmerken hebben een grote invloed
6
wanneer men met jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties werkt in een sportcontext (Coalter, 2007). Evenzeer kunnen lichamelijke of gezondheidsproblemen een hindernis zijn. Personen die in armoede leven hebben een slechtere gezondheid (Collins, 2004) dit kan deze personen beperken in hun sportdeelname. Daarnaast hebben kinderen met beperkingen vaak maar twee opties als ze aan sport willen doen: een organisatie vinden met een aangepast programma of informeel aan sport doen waarbij peers bereid zijn - en in de mogelijkheid verkeren -
om aanpassingen te
ontwikkelen. Helaas zijn er zeer weinig gemeenschappen die een aangepast sportprogramma hebben voor jongeren met beperkingen. Informele spelen zijn schaars en betrekken hierbij zelden kinderen die weten op welke manier ze snel of gemakkelijk een kind met beperkingen kunnen insluiten (Coakley, 2009). Hoyng & De Knop (1998) stellen wat gender betreft, dat de seksuele onderdrukking en het rechtvaardigen van de ongelijke positie van de vrouw bewust of onbewust worden gereproduceerd in sportcontexten, bijvoorbeeld door aanmoedigingen van de ouders ten aanzien van hun kinderen. Daarbij komt dat door mannen en vrouwen
verschillend wordt gedacht over sport
en
sportdeelname. Ongelijke genderverhoudingen worden ook gereproduceerd omdat vrouwen vaak zijn ondervertegenwoordigd in de organisatie van sport. Daarbij lijkt het of er meer mediaaandacht wordt besteed aan sport met (overwegend) mannelijke deelnemers. Er zijn echter ook auteurs die aangeven dat sport ook mogelijkheden biedt voor vrouwen. Sport voorziet in een context waar vrouwen een groepsidentiteit kunnen ontwikkelen en naar gezamenlijke doelen kunnen streven (Coakley, 2009). Verder blijkt het dat raciale attitudes en gedragingen van atleten niet significant verschillen van niet-atleten (Hoyng & De Knop, 1998). Toch stelde Dunn (2011) in een onderzoek naar racisme in Australië vast dat dubbel zoveel mensen racisme ervaren tijdens hun sportdeelname of tijdens publieke evenementen dan op de woningmarkt of wanneer ze interageren met de politie. Ten slotte kan ook de seksuele geaardheid een rol spelen bij het al dan niet participeren aan sport. Zich uiten als holebiseksueel is vaak bevrijdend voor sporters, maar sommigen vrezen dat dit aanleiding kan zijn voor anderen om hen uit te sluiten. De meest positieve ervaringen bij de ‘outing’ zijn die waar de sporter gesteund wordt door de club zowel op als naast het veld. Dit kan bijvoorbeeld in de school, of via vrienden en familie die openlijk steun verlenen. Het is ook wenselijk dat iemand uit de club, bijvoorbeeld de coach of een ploegmaat, als pleitbezorger optreedt en anderen toont dat seksualiteit aanvaarding en vriendschap niet moet ondermijnen (Coakley, 2009).
7
2.5 OMKADERING JONGEREN IN MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE SITUATIES IN REGULIERE SPORTCLUBS Uit de literatuur blijkt dat de omkadering in een sportclub erg belangrijk is als positieve ontwikkeling beoogd wordt bij jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties (Coakley, 2011). Daarbij neemt de coach uiteraard een zeer centrale rol op.
2.5.1 Black Box Zoals in de probleemstelling staat te lezen, stelt Coakley (2011) dat onderzoekers geconcludeerd hebben dat de relatie tussen sport en de ontwikkeling van jeugd niet vanzelfsprekend is, maar afhankelijk is van de context. Omdat de voorwaarden waaronder positieve ontwikkeling plaats kan vinden echter nog niet wetenschappelijk verklaard zijn, noemen Haudenhuyse en Theeboom (2012) deze opdracht terecht: ‘opening the black box’. Sport ‘zou’ bijvoorbeeld zorgen voor sociale insluiting, maar het simplisme waarmee dat wordt geponeerd, met vage doelstellingen, zonder al te veel analyses en uitgaande van te veel vooronderstellingen, is geen goede basis voor beleid en toepassingen. Onderzoek moet uitwijzen welke voorwaarden noodzakelijk zijn om de gunstige effecten te verkrijgen (Coalter, 2007). Coakley (2011) maakt het onderscheid tussen noodzakelijke en voldoende voorwaarden om positieve effecten te bekomen door sportdeelname bij jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties. Het is duidelijk dat sportparticipatie een noodzakelijke voorwaarde is. Voldoende voorwaarden zijn echter die waaronder de mogelijke effecten bewerkstelligd kunnen worden.
2.5.2 Coach+ De coach vervult een belangrijke rol voor de jongere in een maatschappelijk kwetsbare situatie omdat hij of zij als rolmodel fungeert. Volgens Bandura (1963) speelt imitatie immers een belangrijke rol in het verwerven van deviant, alsmede van conform gedrag. Nieuwe manieren in de sociale omgang kunnen worden geleerd zelfs zonder dat de waarnemer openlijk of direct hiertoe wordt aangespoord. Het is uit informele observatie duidelijk geworden dat modellen gebruikt worden
in
alle
culturen
ter
bevordering
van
de
verwerving
van
sociaal
goedgekeurde
gedragspatronen. De coach is niet alleen een rolmodel, maar heeft ook een zekere opvoedende taak. De sportpedagogische competenties van een coach zouden dan ook moeten bestaan uit: het kunnen waarnemen van het welzijn en de sociale kwetsbaarheid van jongeren, het creëren van een motiverend klimaat, een emancipatorische gezagsrelatie, kennis van groepsdynamica, het gebruikte sportmodel en de focus op het werken aan competenties. Dit geldt eens te meer bij het werken met jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties (Haudenhuyse, Theeboom & Coalter, 2012).
8
Wetende dat de coach een belangrijke rol speelt bij de participatie van jongeren, dan wordt het duidelijk dat het succes van dit soort sportinitiatieven afhankelijk is van de selectie van een gepaste coach. Dit heeft tot gevolg dat verder onderzoek moet focussen op de aard en de nodige kwaliteit van coaching in succesvolle sportplus verenigingen (Theeboom, Knop & Wylleman, 2008).
3. ONDERZOEKSVRAGEN Uit de literatuurstudie blijkt dat sport verschillende positieve effecten kan hebben op jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties. Er bestaan echter verschillende drempels die de participatie van deze jongeren in de weg staan. Daarnaast zijn verschillende onderzoekers nog op zoek naar welke de ‘voldoende voorwaarden’ (Coalter, 2007) zijn waaronder die positieve effecten
plaats
kunnen vinden. De bijdrage van dit onderzoek moet zijn om te weten te komen welke voorwaarden, noden en drempels jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties zelf voor de dag leggen. De centrale onderzoeksvraag is dan ook: ‘Hoe ervaren jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties hun sportdeelname en onder welke voorwaarden voelen ze zich ondersteund?’. We splitsen deze vraag verder op in volgende onderdelen: drempels en obstakels, het behouden van de jongeren, aangegeven noden, de coach en de zelf ervaren positieve gevolgen: Welke drempels tot sportparticipatie geven jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties zelf aan? Welke redenen geven jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties aan om te blijven sporten in hun huidige vereniging? Welke zijn de noden van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties met betrekking tot hun sportdeelname ? Hoe omschrijven jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties een goede coach? Ervaren jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties een positieve impact op hun leven door te sporten?
9
DEEL 2 : ONDERZOEKSMETHODEN
1. ALGEMEEN ONDERZOEKSOPZET We bevroegen jongeren face-to-face via semi-gestructureerde vragenlijsten waarbij zowel open als gesloten vragen gesteld werden. De volgorde van de vragen was op voorhand bepaald, maar het opzet van het interview liet toe om van deze volgorde en vooraf geformuleerde vragen af te wijken. In totaal werden 50 jongeren uit 13 sportsettings bevraagd.
1.1 ONDERZOEKSTYPE Er werd gekozen voor kwalitatief onderzoek van het explorerende type met als doel meer inzicht te krijgen in de noden en behoeften van jonge, maatschappelijk kwetsbare sporters.
1.2 ONDERZOEKSONTWERP Het
eerste
deel
van
de
vragenlijst
(zie
bijlage
1)
bracht
enkele
algemene
achtergrondkarakteristieken van de jongeren in kaart, zoals indicatoren met betrekking tot de subjectieve beleving van sociale uitsluiting (Sletten, 2012). In het tweede gedeelte werden vragen gesteld over het sporten in de vereniging. De selectie van de jongeren werd gemaakt door de trainer en/of begeleider. We gingen er namelijk van uit dat trainers veelal een goed zicht hebben op de situatie waarin jongeren opgroeien. Dat blijkt ook uit de data. We gaven aan de geïnterviewde jongeren een brief (zie bijlage 2) mee voor de ouders met een beschrijving van het onderzoek. Ouders konden ons contacteren indien ze niet wensten dat hun zoon/dochter verder aan het onderzoek zou deelnemen of dat de gegevens van het interview opgenomen werden in het verslag. Om jongeren niet te stigmatiseren, bevroegen we per setting ook enkele jongeren die niet meteen een achtergrond van maatschappelijke kwetsbaarheid hadden. Ook dat waren weliswaar jongeren die goed vertrouwd waren met de werking van de vereniging. Een minderheid van de bevraagde jongeren groeit dus niet op in maatschappelijk kwetsbare situaties. De interviews met de jongeren werden opgenomen met een voice recorder en ad verbatim getranscribeerd. In een eerste analysefase hebben we de interviews open gecodeerd om de voornaamste thema’s te identificeren. Vervolgens werd axiaal gecodeerd. In deze fase hebben we gelijkaardige thema’s in grote clusters geplaatst en interessante uitspraken (citaten) van de jongeren weerhouden. Een volgende stap was het selectief coderen. Hierbij keken we in welke mate de ontluikende clusters een antwoord konden geven op de centrale vraag over hoe jongeren hun sport beleven. Onze gesprekken duurden gemiddeld 33 minuten (SD 8,3). Dat biedt op zich niet veel ruimte voor diepgang en toegang tot de leefwereld. We deden
geen gerichte analyses waarbij we de data
indelen en vergelijken naar geslacht, leeftijd, soort sport (bv. individueel, team) en/of andere achtergrondkarakteristieken (bv. etniciteit, gezinskenmerken, arbeidsstatus). De grootte van de sample liet dit niet toe.
10
1.3 ONDERZOEKSEENHEDEN Via semi-gestructureerde vragenlijsten bevroegen we 50 jongeren tussen 9 en 22 jaar face-toface in 13 sportsettings. Gemiddeld bereikten we per sportvereniging 3 à 4 jongeren. De centrale onderzoeksvraag was: ‘Op welke manier ervaren jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties hun sportdeelname en onder welke voorwaarden voelen ze zich ondersteund?’. Met dit onderzoek mikten we op ‘reguliere sportverenigingen’ die een kleinere of grotere groep kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties bereiken en daarvoor ook om de nodige ondersteuning vragen (bvb. bij de stad, de federatie of bij het jeugdwerk/sociaal werk). Het gaat hier dus om vrij specifieke werkingen. Specifiek in die zin dat ze min of meer gericht (de meest) kwetsbare doelgroepen aanspreken. De gemene deler is wel dat deze verenigingen gedragen en gerund worden door vrijwilligers en niet door beroepskrachten. De sportverenigingen zijn geselecteerd op basis van de praktijk- en onderzoekservaringen van het onderzoeksteam Sportbeleid en -management. We kwamen tot een initiële inventaris van 34 voor dit onderzoek relevante praktijken. In onze uiteindelijke selectie hielden we rekening met geografische spreiding en
variatie
in
type
sport.
Omwille
van
de
timing,
de
moeilijke
responsgraad
en
het
onderzoeksopzet betrokken we ook één zogenaamd niet-reguliere sportsetting aangesproken (een vechtsportproject van Buurtsport Aalst) en één niet-sportwerking gericht op jongeren in armoede (4 jongeren van Recht-Op, Antwerpen). Bij die laatste bevroegen we wel jongeren die ervaring hadden/hebben in het sportverenigingsleven. We geven de bevraagde sportverenigingen in de onderstaande tabel (tabel 1) mee. We zien een oververtegenwoordiging van grootstedelijke contexten.
Tabel 1: Bezochte sportverenigingen Naam sportvereniging Buurtsport Aalst Beerschot VAC Recht-Op vzw ATLEMO BC Foyer Molenbeek Brussels Brazilian Jiu Jitsu Dim-Dojang Genk Golden Gloves Gent ZVC Besiktas Gent Long Hu Men Muaythai / MMA Leuven Dansschool Gevada vzw Turnkring Hoger Op
Plaats Aalst Antwerpen Antwerpen Brussel Brussel Brussel Genk Gent Gent Leuven Leuven Oostende Tongeren
Sport Omnisport Atletiek Omnisport Atletiek Basketbal Jiu Jitsu Taekwondo Boksen Zaalvoetbal Wushu Thaiboksen Dans Turnen
11
Respondenten Onderstaande tabel (Tabel 2) geeft een overzicht van de respondenten. De gegeven namen zijn pseudoniemen die rekening houden met de etnische origine van de originele namen.
Tabel 2: Respondenten Naam Abdel Abel Abu Adar Aisha Aleksander Amandine Aouicha Ayur Azara Bart Bashshar Bilal Dianne Dmitri Emma Eric Esra Fadila Farah Ghaliya Greet Hakan Halil Hamit Jalila Kelly Kevin Khalid Kris Lahbib Lisa Maja Marion Nadira Nathalie Radomir Ramona Saïd Selim Serhat Sinan Sofie Wendy Wouter Ye Yusuf Zeki Zemar Zhen
Leeftijd 17 jaar 14 jaar 20 jaar 19 jaar 10 jaar 16 jaar 13 jaar 13 jaar 14 jaar 12 jaar 9 jaar 16 jaar 13 jaar 13 jaar 15 jaar 13 jaar 19 jaar 13 jaar 13 jaar 13 jaar 18 jaar 18 jaar 21 jaar 12 jaar 22 jaar 11 jaar 21 jaar 18 jaar 14 jaar 22 jaar 16 jaar 18 jaar 12 jaar 17 jaar 14 jaar 18 jaar 11 jaar 12 jaar 19 jaar 15 jaar 14 jaar 16 jaar 19 jaar 16 jaar 19 jaar 12 jaar 15 jaar 12 jaar 15 jaar 12 jaar
Sport Jiujitsu Dans Combat sambo Combat sambo Jiujitsu Combat sambo Dans Atletiek Thaiboksen Dans Taekwondo Atletiek Atletiek Basket Thaiboksen Turnen Basket Boksen Basket Turnen Wushu Ex-zwemster en ex-baseballster Zaalvoetbal Taekwondo Zaalvoetbal Atletiek Netbal Wushu Atletiek Taekwondo Thaiboksen Taekwondo Basket Jiujitsu Basket Boksen Combat Sambo Atletiek Atletiek Jiujitsu Thaiboksen Zaalvoetbal Taekwondo Ex-danseres Atletiek Boksen Jiujitsu Boksen Taekwondo Turnen
Plaats Brussel Oostende Aalst Aalst Brussel Aalst Oostende Antwerpen Leuven Oostende Genk Antwerpen Sint-Jans-Molenbeek Sint-Jans-Molenbeek Leuven Tongeren Antwerpen Gent Sint-Jans-Molenbeek Tongeren Leuven Antwerpen Gent Genk Gent Sint-Jans-Molenbeek Antwerpen Leuven Sint-Jans-Molenbeek Genk Leuven Genk Sint-Jans-Molenbeek Brussel Sint-Jans-Molenbeek Gent Aalst Sint-Jans-Molenbeek Antwerpen Brussel Leuven Gent Genk Antwerpen Antwerpen Gent Brussel Gent Genk Tongeren
12
Onder de 50 bevraagde jongeren waren er 29 jongens en 21 meisjes. De gemiddelde leeftijd was 15 jaar ( SD 3,2). We mikten op de leeftijdsgroep tussen 12 en 20 jaar, maar spraken ook met vier jongeren onder de 12 (met ondergrens 9 jaar) en vijf jongeren ouder dan 20 (met bovengrens 22 jaar). De meeste jongeren (47 op 50) waren langer dan zes maanden lid van de vereniging. Respectievelijk 18 jongeren en 14 jongeren zaten al langer dan 1 jaar en 3 jaar in de vereniging. Op basis hiervan kunnen we stellen dat de bevraagde jongeren een goed zicht hebben op de werking van de vereniging. De frequentie van sporten was afhankelijk van de vereniging en de jongere zelf. Bij een kwart van de jongeren was dit 1 maal per week. Daarnaast beoefenden elf jongeren hun sport 2 keer per week en bijna de helft van de respondenten 3 maal. Vijf jongeren waren er meer dan 3 keer per week. Als we de jongeren verdelen naar onderwijsniveau, zien we dat 13 jongeren ASO volgen. Nog een kwart zit in het BSO en 8 jongeren volgen TSO. Verder zitten 7 jongeren nog in het lager onderwijs. Vijf jongeren volgen hoger onderwijs en een ‘restgroep’ van vier jongeren volgt les in andere systemen (nieuwkomers, BUSO, …). Bijna de helft van de jongeren heeft ooit een jaar moeten overdoen. Via de jongeren peilden we ook naar gezinskenmerken zoals de opleidingsgraad, het beroep en de werksituatie van de ouders. We mogen niet vergeten dat jongeren hier niet altijd een goed zicht op hebben. Het tijdskader van het onderzoek liet echter niet toe om ook de ouders te bevragen. Over het algemeen kan de hier gehanteerde methode (via de jongeren) een goede indicatie geven van enkele socio-economische kenmerken van het gezin. Uit de eerste vraag die peilde naar de gezinssamenstelling, bleek dat 32 jongeren bij beide ouders wonen. Daarnaast groeit een derde van de jongeren op in een eenoudergezin (meestal bij de moeder, 12 vaders zijn overleden of onbekend). Twee jongeren wonen niet bij hun ouders. Wat de thuistaal betreft, gaven 21 jongeren aan Nederlands te spreken met de moeder en 13 met de vader. Daarnaast spreken 10 jongeren Frans met de moeder en 7 met de vader. 6 jongeren spreken Arabisch met de vader, 4 met de moeder. Andere thuistalen waren: Turks, Tsjetsjeens, Russisch, Koerdisch, Berbers, Servisch, Perzisch en Engels. Dit onderzoek peilde ook naar de opleidingsgraad van de ouders. 11 jongeren gaven aan dat ze niet weten welke opleiding hun moeder heeft genoten. 9 jongeren zeggen hetzelfde over de opleiding van hun vader. Verder geven 8 jongeren aan dat hun moeder geen diploma secundair onderwijs heeft (6 bij de vader). 30 jongeren geven aan dat moeder en vader over een diploma ‘secundair of hoger onderwijs’ beschikken. Over de werksituatie van de ouders, kwamen we te weten dat van 23 jongeren de moeder werkloos is en 12 jongeren twee werkloze ouders hebben. Bij de werkende ouders zien we een diversiteit van beroepen. De moeders zijn ambtenaar, leerkracht, maatschappelijk assistent, kapster, verzekeringsmakelaar, tandarts, telemarketeer, secretaresse, verzorgster, strijkster, verkoopster,
schoonmaakster en hotelmedewerkster. De
vaders zijn chauffeur,
postbode,
boekhouder, sluiswachter, politieagent, hotelmanager, telemarketeer, uitbater van een restaurant,
13
dakwerker,
schoonmaker,
schipper,
projectingenieur,
juwelier
en
medewerker
van
een
storingsdienst. Hebben we jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties bereikt? Het is niet evident om een sportvereniging binnen te stappen met als doel jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties te bevragen. Voor de selectie van respondenten werden we ondersteund door de coaches. Zij die wekelijks aan de slag gaan met deze jongeren kunnen immers in de meeste gevallen een correcte inschatting maken van hun achtergrond. We hebben uiteindelijk een vrij heterogene groep geïnterviewd, maar wel duidelijk een groep die ‘kwetsbaar’ scoort op verschillende criteria zoals die bijvoorbeeld door Vettenburg (1998) zijn geponeerd. Zo volgen 37 jongeren geen ASO-opleiding. Bijna de helft van de bevraagde jongeren heeft een jaar gedubbeld. Een derde van de jongeren leeft in een eenoudergezin. Een groot deel van de jongeren sprak een andere taal dan het Nederlands met zijn/haar ouder(s). Het ging dan voornamelijk over Frans, Arabisch, Turks en Russisch. Het spreken van een andere taal op zich maakt jongeren niet maatschappelijk kwetsbaar. In combinatie echter met andere factoren is het niet tot minder machtig zijn van de landstaal een versterker van processen van maatschappelijke kwetsbaarheid. Het behoren tot een etnisch diverse minderheidsgroep verhoogt potentieel de kans om geconfronteerd te worden met vormen van stigmatisering, discriminatie en racisme (Vettenburg, 1998). Een vierde van de jongeren gaf aan dat beide ouders werkloos waren. De helft van de jongeren heeft een werkloze moeder. Het hebben van werk wil niet zeggen dat gezinnen zich niet in kwetsbare of precaire situaties kunnen bevinden (Standing, 2012). Over opleiding van de ouders en uitkeringsgerechtigheid hebben we weinig gegevens omdat jongeren dit vaak niet weten. Deze data bevestigen dat we er in geslaagd zijn met jongeren te praten die in maatschappelijk kwetsbare situaties opgroeien. De selectie van de sportverenigingen werkt dat uiteraard ook in de hand.
14
DEEL 3 : RESULTATEN
1. DREMPELS TOT SPORTPARTICIPATIE Als we de jongeren vragen waarom andere jongeren niet in hun club sporten, dan blijkt geen interesse om te sporten de belangrijkste reden. Na ‘geen interesse om te sporten’ en ‘mogen niet van ouders’, halen veel jongeren ook een financiële drempel aan. ‘Lidgeld te duur’ was volgens de bevraagden de derde belangrijkste reden waarom andere jongeren niet in hun club sporten. Sommige jongeren geven aan dat ze die financiële drempel zelf ervaren of bij andere leden van de sportclub. “[Ik zou mezelf beschouwen als iemand die het thuis moeilijker heeft] omdat mijn vader zich vroeger heeft opgehangen toen ik klein was. Mijn moeder kwam dan alleen te staan met drie kinderen. Dus ja, het is niet alleen sporten dat geld kost he. Ge moet ook kunnen eten en drinken. En als ouders tussen een sportclub en dingen van school waar ge punten op krijgt moeten kiezen, dan is de keuze rap gemaakt he. Dan zegt iedereen van ga maar naar school, goed studeren, dan kunt ge later werk gaan zoeken en dan gaat ge het hopelijk beter hebben als wijzelf. Dat is wel knap van de ouders dat die zo reageren, dat ze zoiets hebben van ik heb liever dat ge naar school gaat ook al moet ik er een heel schooljaar over doen om het schoolgeld te hebben. Maar liever dat dan dat ik het geld in een sportclub ga steken en dat ge geen eten meer hebt enzo .” (Kelly, 21 jaar, vereniging waar armen het woord nemen, Antwerpen) “Ik ken mensen die hier gestopt zijn omdat het te duur is.” (Dmitri, bokser, 15 jaar, Leuven) Veel jongeren geven echter aan dat hun specifieke sportclub net niet duur is in vergelijking met andere clubs. Dit gaat zowel over lidgeld als de mogelijkheid om niet te moeten trainen in een passende outfit. “Lidgeld is geen probleem, want hier betaal je veertig euro ofzo, in andere sportclubs betaal je 200 of…” (Nadira, basketbalster, 14 jaar, Sint-Jans-Molenbeek) “Als ge daar ging, moest ge ook de turnpakken van de groep kopen enzo en dan ook nog het lidgeld. En hier moogt ge gewoon uw sportkleren aandoen.” (Farah, turnster, 13 jaar, Tongeren) Een volgende drempel die aangehaald werd, kunnen we samenvatten als mobiliteitsproblemen. Drie van de vijftig bevraagde jongeren gaven
aan ‘sportclub te ver van huis’ de belangrijkste
reden te vinden waarom andere jongeren niet in hun sportclub zaten. ‘Geen vervoer om op verplaatsing wedstrijden te doen’, was echter nooit de belangrijkste reden, maar komt wel bij 20% van de respondenten op de tweede of derde plaats. Transportproblemen waren een vaak terugkomende reden waarom jongeren gestopt zijn met sporten in een andere club.
15
“De probleem is dat de club zelf, [waar ik aan ‘tricking’ kan doen,] dat die heel ver is van mij. Dat is eigenlijk in Eeklo. Aalst en Eeklo als je die afstand met elkaar vergelijkt, dat is wel een groot afstand.” (Adar, bokser, 19 jaar, Aalst) De gemiddelde afstand van hun woning tot de sportclub is bij de bevraagde jongeren 4 kilometer (SD 4), 75% van de respondenten woont op minder dan 5 kilometer afstand. De meeste jongeren zouden dus met de fiets naar de club kunnen gaan. We bevroegen echter niet of ze dit ook deden. Een aandeel van 14% van de sporters woont verder dan 10 kilometer van de sportclub. Voorts stellen we onder de bevraagde jongeren een grote diversiteit vast naar cultureel kapitaal en origine: Marokkaans, Afghaans, Tsjetsjeens , Russisch, Koerdisch, Servisch, Perzisch, Arabisch, Turks, Engels, Belgisch (zowel Franstalig als Nederlandstalig)
en Berbers.
De overgrote
meerderheid van de respondenten (85%) vindt hun sportclub meer divers dan hun school of andere plaatsen waar ze ooit gesport hebben. De meeste jongeren (89%) vinden zo’n gemengde setting beter dan een club met sporters van een en dezelfde afkomst. “Bij de ballet, als ik eerlijk mag zijn, waren allemaal zo van die Vlaamse kindjes, en hier voelt ge u eigenlijk meer thuis.” (Fadila, basketbalster, 13 jaar, Sint-Jans-Molenbeek) Sommige jongeren geven ook aan dat een diverse club leerrijk kan zijn. “[Ik vind het tof om te sporten in een club met veel diversiteit], ge leert wa nieuwe dingen kennen. Zo andere normen vooral en waarden. Dat ge u toch een beetje moet aanpassen. Dat ge minder kunt lachen met andere dingen en met andere dingen meer, dat ze daar minder een probleem van maken. Dat is aanpassen en ik weet niet, dat is wel tof.” (Wouter, atleet, 19 jaar, Beerschot) Daarnaast is er een groot aandeel (30%) van de jongeren dat zegt dat het niets uitmaakt of hun club divers is of niet. Een kleiner aandeel van de respondenten (11%) noemt de mogelijkheid om te kunnen sporten met jongeren met dezelfde ‘cultuur’, geloofsovertuiging of taal in de top-3 van wat zij het belangrijkst vonden in een sportclub. “Ik vind dat niet zo leuk omdat als ze boos zijn praten die in hun taal misschien en dan kan ik niet verstaan wat die zeggen.” (Bart, taekwondo, 9 jaar, Genk) De aanwezigheid van jongeren met dezelfde afkomst of geloofsovertuiging is voor sommige jongeren een belangrijke reden om zich vlot kunnen integreren in de groep. “Er waren nog moslims waarmee ik onmiddellijk kon praten.” (Zeki, bokser, 12 jaar, Gent) Soms menen jonge sporters dat een bepaalde sportieve instelling te wijten is aan cultureel kapitaal. “Moslims, die willen vechten[,daarom zijn er hier meer jongeren van een andere afkomst].” (Mehmet, bokser, 12 jaar, Gent)
16
“Af en toe twee [personen van een andere origine] ofzo, maar die voelden zich altijd wel aangevallen. De coach vond die niet zo goed want die deden niet goed hun best. De coach vond dat die geen goede match speelden en die voelden zich meteen aangevallen zo wat typisch aan hun afkomst denk ik.” (Kris, ex-basketter, 22 jaar, Genk) Een andere drempel die de jongeren aanhaalden had betrekking tot fitheid. Sommige respondenten halen aan dat het vooral in het begin moeilijk is in een sportclub als het gaat over fysiek of lichaamsbouw. “In het begin was het moeilijk. Ik was meer, ik was dikker dus vond ik moeilijker.” (Khalid, atleet, 14 jaar, Sint-Jans-Molenbeek) “Ja, [ik heb ooit getwijfeld om te stoppen,] omdat het erg zwaar is en je lang moet wachten voor je aan competitie kan doen.” (Ayur, bokser, 14 jaar, Leuven) Voorts kunnen in enkele van de bezochte sportclubs jongeren met een beperking meesporten met de jongeren zonder beperking. Dat samen sporten met aandachtsgroepen is niet voor alle deelnemers evident. “Dat is echt, pffrt, je babbelt een beetje en dan zijn ze dadelijk boos. Er zijn twee gehandicapten bij en die kunnen daar niet tegen he! Het zijn altijd die twee! Maar we mogen toch leven he, alsjeblieft zeg! Maar ik begin er echt boos van te worden he.” (Amandine, danseres, 13 jaar, Oostende) “Maar het is ook G-sport. Daar zijn ook af en toe gehandicapten tussen, dan heb ik zo iets van ja... Daar ga ik mij niet echt aan ergeren, maar dat is gewoon zo…die vragen veel aandacht.” (Kris, taekwondo, 22 jaar, Genk) Vervolgens, als we de respondenten een lijstje (zie vragenlijst in bijlage 1) voorleggen met zaken die ze belangrijk kunnen vinden in hun sportclub, plaatsen vier van de vijftig respondenten het gegeven dat ze in een club enkel met deelnemers van hetzelfde geslacht zouden kunnen sporten bij de drie hoogste plaatsen. Globaal genomen haalt deze reden slechts de tiende plaats op twaalf mogelijke antwoorden. Veel van de bevraagde jongeren gaven dan ook aan dat het niet uit maakt of ze nu gemengd sporten of niet. “Eigenlijk maakt dat niet uit, meestal zijn jongens raar. Haha. Zijn die zo niet open, maar mij maakt het eigenlijk niet zo veel uit of die nu komen of niet.” (Farah, turnster, 13 jaar, Tongeren) De aanwezigheid van het andere geslacht wordt door enkele respondenten als afleidend ervaren, maar het kan ook een stimulans zijn om beter te presteren. “Ik vind dat belangrijk [dat meisjes apart sporten]omdat de jongens afgeleid zouden worden. Langs een kant kan een jongen ook meer motivatie hebben omdat er meisjes kijken om wat aandacht te krijgen, maar ik vind dat je ze beter apart kan houden omdat euh ze afleiden.” (Adar, bokser, 19 jaar, Aalst) Gemengd sporten wordt door sommigen als leerrijk ervaren in functie van hun sportbeoefening.
17
“Bij kungfu is het beter om met jongens te trainen omdat ge dan harder kunt worden.” (Ghaliya, kungfu, 18 jaar, Leuven) Gemengd sporten werd ook bestempeld als een symbool voor gelijkheid tussen man en vrouw. “[In mijn vorige club] boksten de meisjes apart van de jongens wat ik niet eerlijk vond omdat de vrouw dan als het zwakke geslacht wordt gezien. Hier trainen we tezamen.” (Nathalie, boksen, 18 jaar, Gent) Enkele respondenten geven aan dat een bepaalde sport ook een typisch mannelijk of vrouwelijk karakter kan hebben en aanleiding kan zijn voor het uitlachen van deelnemers. “Dat er zo twee jongens zijn die niet kunnen dansen. Dan kunnen we hun uitlachen.” (danseres, 12 jaar, Oostende) Andere jonge sporters geven aan dat verschillende sporten deelnemers aantrekken met verschillende karakters. De ene sport is dan eerder zacht, vrouwelijk en de andere hard en mannelijk. “Hier zijn het meisjes met echt karakter enzo, bij het ballet waren het echt mietjes. Bij het basket als ge iets niet tof vindt, zegt ge dat gewoon. Ze laten hun wel horen.” (Fadila, basketster, SintJans-Molenbeek, 13 jaar) Ten slotte werd ook pestgedrag wegens seksuele geaardheid of origine als een drempel ervaren. Een bevraagde jongere gaf aan dat haar outing als lesbienne door teamgenoten erg negatief onthaald werd. “Het moment dat ik zei in die club dat ik lesbisch was. Dan was het zo van wij willen niet meer met u onder de douche staan en blijft maar ver uit mijn buurt en dit en dat. [Mijn klasgenoten] vonden dat geen probleem, maar die in de sportclub… amai. ” (Greet, ex-baseballster, 18 jaar, Antwerpen) Een jongere stelde tot slot ook duidelijk racistische opmerkingen vast in een voetbalclub waar hij speelde. “De voetbal vond ik wel tof, maar een beetje racistisch. (…) De opmerkingen waren zeker niet subtiel en vaak achter de rug van de trainer. Er was een zwarte en als die uit de douche kwam zeiden ze ge zijt nog niet goed proper en zo van die dingen.” (Kevin, ex-voetballer, 18 jaar, Leuven)
18
2. REDENEN OM TE BLIJVEN SPORTEN IN DE HUIDIGE CLUB Als we de respondenten vragen welke de belangrijke redenen zijn om te blijven sporten in de huidige club, dan is veruit het meest gegeven antwoord ‘vriendschap’, zo getuige deze uitspraak: “Die vriendschappen dat er zijn, de sfeer van de ploeg, dat is niet te beschrijven, dat is echt plezant. (Eric, basket, 19 jaar, Antwerpen) Andere jongeren geven aan dat het goed is om sociale contacten te hebben en niet alleen thuis te zitten. Ook het gegeven om in groepsverband te kunnen sporten werd aangehaald. “In mijn zwemclub had ik elke keer privélessen en ik was dat beu. Ik weet niet maar dat is alleen, zo in groep is dat beter. Allez, je mag lachen, als de coach zich omdraait begin je spelletjes te doen, zo’n beetje iets uitspoken.” (Dianne, basket, 13 jaar, Sint-Jans-Molenbeek) Eén sporter vond het ook erg leuk dat ze vrienden van buiten de sportclub kon meebrengen. Naast die sociale contacten, is voor veel sporters hun club ook een bron van plezier. Ze willen niet vertrekken uit hun club enerzijds omdat ze er hun favoriete sport kunnen beoefenen, anderzijds voor de sfeer en ambiance die er heerst. “En ’t is, ik hou van lopen ook al. Ik was tegen mijn vriendinnen aan het zeggen ook al of je de beste bent of de slechtste, ik doe het om plezier te hebben.” (Ramona, atletiek, 12 jaar, Sint-JansMolenbeek) Voorts vinden veel jongeren het ook belangrijk om te bewegen in functie van hun gezondheid. Meestal gaat het om gezondheid in het algemeen, maar soms zijn er zeer specifieke redenen: “Ik heb ADHD ook dus ik moet mijn energie kwijt geraken.” (Nathalie, boksen, 18 jaar, Gent) Verschillende jongeren geven aan in hun club de gewenste hoeveelheid fysieke inspanning te vinden. Voor de ene jongere kan het er niet hard genoeg aan toe gaan, terwijl de andere het liever rustig aan doet. “Dat heeft iets speciaals vind ik, samen eens goed afzien.” (Kris, ex-basketter, 22 jaar, Genk) Ook geven de bevraagde jongeren aan dat enkele voorwaarden om op de voor hen beste manier hun sport te kunnen beoefenen in hun club vervuld zijn. Het gaat dan over discipline in de groep, de aanmoedigingen die je krijgt en inspraak hebben in de training. Al is er over deze laatste onenigheid. “Ik vind het niet belangrijk dat ik mee kan beslissen over activiteiten die we doen in de club, dat is het werk van de coach.” (Adar, bokser, 19 jaar, Aalst)
19
Een andere belangrijke voorwaarde is de kans om voldoende aan competitie te doen. “Veel wedstrijden is leuk. Ge volgt training, maar ge wilt toch wedstrijden doen, he.” (Ye, bokser, 12 jaar, Gent) Voldoende afwisseling tussen verschillende disciplines (atletiek) of tussen stijlen (dans) is voor meerdere respondenten belangrijk. Maar ook bij sporten zonder verschillende disciplines is variatie belangrijk. “Ik vind het belangrijk dat de variatie er in blijft, bijvoorbeeld een keertje buiten gaan lopen of buiten gaan trainen.” (Lahbib, thaïbokser, 16 jaar, Leuven) Een laatste, maar zeer belangrijke voorwaarde is het hebben van een goede coach. Zowel op sporttechnisch vlak als sociaal. Vervolgens geven veel van de bevraagde jongeren die aan gevechtsport doen aan dat het beter worden in zelfverdediging een belangrijke reden is om te blijven sporten in hun club. “Als ge wordt gepest en ze weten dat ge thaiboks doet zou die wel eens kunnen stoppen met u te pesten.” (Ayur, bokser, 14 jaar, Leuven) Een volgende reden om te blijven sporten is het beter willen worden in een bepaalde sport en daardoor sportieve doelen halen of records breken. “We halen ons plezier uit doelen halen, het kampioenschap dat was.. wow...” (Sinan, zaalvoetballer, 16 jaar, Gent) “De belangrijkste reden voor mij om hier te blijven sporten is om later het record op de 200m sprinten te breken.” (Bilal, atleet, 13 jaar, Sint-Jans-Molenbeek) Sommige jongeren vinden sporten een zinvolle vrijetijdsbesteding: door te sporten ‘doen ze iets in het leven’. Een jongere vermeldde expliciet dat sporten hem van straat houdt. “Ik blijf hier sporten om niet op straat te moeten rondhangen.” (Lahbib, thaibokser, 16 jaar, Leuven) Voor anderen is sporten in hun club eenvoudigweg een gewoonte. “Ik blijf hier sporten uit gewoonte, ik heb geen zin om te vertrekken. Want ik heb zo al meerdere aanvragen gekregen van andere clubs maar ik dacht zo van nee ik blijf gewoon.” (Fadila, basketbalster, 13 jaar, Sint-Jans-Molenbeek)
20
De bevraagde jongeren haalden verder nog allerlei andere redenen aan om te blijven sporten in hun club. Zo ervaren ze hun club bijvoorbeeld als goedkoop in vergelijking met andere clubs of vinden het feit dat de club dicht bij huis een goede reden om niet te stoppen of te veranderen. Daarnaast brachten een paar jongeren naar voren dat de afwezigheid van pestgedrag in de vereniging, of het respect voor holebiseksualiteit goede redenen waren om in hun club verder te blijven sporten. De kans om ook dingen te leren buiten een sport, zoals bijvoorbeeld een training leren geven kan ervoor zorgen dat bepaalde jongeren blijven. Wat de sportcollega’s betreft, kan sporten met mensen van dezelfde origine, enkel met meisjes/jongens of samen sporten met een ouder een goede reden zijn om voort te gaan in de huidige club. Tot slot werden ook volgende redenen vermeld: mijn ouders kunnen komen kijken, de muziek tijdens de opwarming is naar mijn smaak, mijn coach heeft aandacht voor mijn schoolresultaten, de link met de sociale werking en sporten is hier vrijblijvend.
3. AANGEGEVEN NODEN MAATSCHAPPELIJK KWETSBAREN JONGEREN MET BETREKKING TOT HUN SPORTCLUB Op sportief vlak De respondenten geven veruit het vaakst sportieve noden aan, als gevraagd wordt hoe de sportclub kan veranderen in hun voordeel. Een vaak terugkerend antwoord is de wens om vaker of langer te kunnen trainen. Dit kan door de trainingsuren aan te passen, maar vooral door meer activiteiten te organiseren. “Dat is hier lijk een keer in de week (zucht). Ik zou dat echt meer willen.” (Amandine, danseres, 13 jaar Oostende) Daarnaast zouden bepaalde jongeren ook graag oefeningen meekrijgen voor thuis of op sportstage kunnen gaan in weekend of vakanties. Voorts uiten enkele jongeren de wens om zich meer te kunnen toeleggen op een bepaalde discipline. In sommige gevallen is hiervoor ook een gespecialiseerde coach nodig. Andere jongeren geven daarentegen aan meer verschillende disciplines of zelfs meerdere sporten te willen beoefenen in hun club. Er is ook vraag naar meer deelname aan competities of het hebben van meer toonmomenten en hierbij aansluitend de wens om meer kampioenschappen te winnen.
21
Tot slot waren er nog de sportieve wensen om meer trainers te hebben en minder te moeten wachten tijdens de training alsook minder ongemotiveerde deelnemers te hebben in de club. Op sociaal vlak Op sociaal gebied willen jongeren hun club verbeteren door bijvoorbeeld meer deelnemers aan te trekken. Sommigen vinden dan ook dat de club meer reclame moet maken. Eén respondent gaf uitdrukkelijk aan meer deelnemers van verschillende origine te willen: “Nu zijn er teveel van één groep. Dat kan best goed zijn, maar ik persoonlijk… (…) Neen, maar het zijn meestal de mensen van andere origine die worden buitengesmeten. Waar dat toevallig is, ik weet niet, maar ik denk van wel. Ik zou graag meer mix willen.” (Sinan, zaalvoetballer, 16 jaar, Gent) Daarnaast is er de wens om als er problemen zijn, die al pratend op te lossen en te kunnen sporten in een groep die beter samenhangt. Andere sociale wensen hadden vooral betrekking tot de coach. Dit bespreken we in het volgende resultatendeel ‘de coach+’. Wat infrastructuur en materiaal betreft Niet weinig verlangen jongeren om te kunnen sporten in een betere infrastructuur dan ze nu doen. Zo willen ze bijvoorbeeld een mooiere zaal, een grotere zaal, een properdere zaal of andere verlichting. Meer kunnen beslissen over die infrastructuur is vaak een wens, het liefst zouden sommige jongeren beschikken over een eigen zaal met eigen regels. “Ik zou graag een eigen zaal hebben. Dat we daar de hele dag kunnen trainen in de vakanties. Dat we daar een bar hebben met Playstation dat we ons daar kunnen amuseren.” (Ayur, bokser, 14 jaar, Leuven) Beschikken over een overdekte zaal, is ook een pluspunt voor buitensporten zodat er tijdens de winter of als het veel regent ook gesport kan worden. Tot slot zouden meerdere jongeren graag over meer en beter sportmateriaal willen beschikken. “Wij hebben één zak, een bokszak, ik zou er drie meer bijsteken.” (Adar, bokser, 19 jaar, Aalst) Op financieel gebied Nauw aansluitend bij infrastructuur en materiaal, is het financiële verhaal. Verschillende respondenten zouden hun club op dit vlak willen zien verbeteren. Dit kan volgens hen bijvoorbeeld door meer sponsors aan te trekken, of zelf inzamelacties te organiseren. “[Deze club zou beter zijn als] we een beetje meer geld hebben. We zijn niet een van de armste ploegen, maar we zijn niet rijk. Om een betere zaal te hebben en om bijvoorbeeld als we tegen
22
ploegen als we tegen hun winnen, zien we dat zij zo sportzakken hebben. Wij niet, wij krijgen geen sportzakken, gewoon T-shirts. Hun zalen zijn meestal ook beter.” (Dianne, basketbal, 13 jaar, SintJans-Molenbeek) Daarnaast uiten enkele respondenten de wens dat ze het beter zouden vinden als ze in de club goedkoop sportmateriaal konden kopen. Andere dan sportieve activiteiten Onder de bevraagde jongeren was er
een grote vraag naar activiteiten los van hun sport. Ze
noemden bijvoorbeeld eens op kamp of op reis gaan, naar een pretpark gaan, iets gaan drinken, gaan bowlen, gaan zwemmen of het houden van een feestje. Meerdere jongeren geven aan dat ze graag een steentje willen bijdragen aan hun club door aan vrijwilligerswerk te doen of door (later) zelf trainer te worden. Maar vooral Een zeer groot aandeel van de jongeren zegt dat de huidige club niet moet veranderen, dat ze goed is zoals ze nu is. “Het is hier eigenlijk al altijd zeer goed, heel leuk. Per maand hebben we een activiteit, maar een echte activiteit, bijvoorbeeld een hele zaterdag of zondag weg. Dan doen we iets anders dan Jiujitsu, bijvoorbeeld Stadskriebels.” (Selim, jiujitsu, 15 jaar, Brussel)
4. DE COACH+ Een belangrijke en centrale rol in het sportverenigingsleven is weggelegd voor de coach. We vroegen aan de jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties aan welke omschrijving hun ideale coach voldoet. We maakten een opdeling tussen het sporttechnisch aspect en de persoon van de coach en gaan zo na hoe zij hun ideale ‘Coach+’ zien.
4.1 Sporttechnisch Sportieve ontwikkeling van de coach Meerdere jongeren geven aan dat ze liefst een coach hebben die de beoefende sport meester is. Daarnaast prefereren bepaalde respondenten dat hun coach ervaring heeft in hun discipline. De trainer hoeft echter niet voor alle jongeren nog actief deel te nemen aan de sportbeoefening, al varieert dit van sport tot sport. Een taekwondobeoefenaar verwoordde het zo: “Ja, een coach die zelf goed kan sporten daar bedoel ik mee met voetbal hebt ge meestal ne coach met ne pens die wat zwaar is. (…) Die moet niet echt lopen, maar zoals taekwondo als ge uw benen niet omhoog kunt doen en ge moet een spagaat kunnen en die kan dat zelf niet ja dan hebt ge zo iets van dat is niet echt motiverend.” (Kris, taekwondo, 22 jaar, Genk)
23
Coaching skills & hulp bij sportieve ontwikkeling Veel jongeren vertellen dat een coach goed uitleg moet kunnen geven over de oefeningen en deze, indien nodig, goed moeten kunnen voordoen. Een jongere gaf zelfs expliciet aan voorkeur te hebben voor een coach met een trainersdiploma. Vervolgens vinden meerdere respondenten het belangrijk dat hun coach aanmoedigingen geeft tijdens de trainingen of wedstrijden. Wat de sportieve ontwikkeling betreft, zijn er ook respondenten die van hun coach verwachten dat deze zegt wat ze fout doen tijdens een oefening en hun corrigeert. Daarnaast stellen enkele jongeren het op prijs dat hun coach in staat is om bij oefeningen voor een juiste moeilijkheidsgraad te kiezen en om variatie te brengen. “Variatie is belangrijk, anders wordt het saai.” (Wendy, ex-danseres, 16 jaar, Antwerpen) Wanneer we vragen of een coach eerder streng of los moet zijn, zijn de antwoorden erg uiteenlopend. Enerzijds beschrijft een groep jongeren een goede coach als ‘streng’, ‘streng maar rechtvaardig’, ‘iemand die op zijn strepen staat’, ‘iemand die controle heeft over de groep of discipline brengt’, maar anderzijds is er een andere groep die hun ideale coach eerder als volgt omschrijft: ‘niet te autoritair of streng zijn’, ‘iemand die de deelnemers ook een beetje vrij laat, die niet altijd te serieus is’. Twee citaten ter illustratie van dit verschil: “Streng zijn op training, heel streng. Als die bijvoorbeeld zegt ge moet 10x pompen en ge doet dat niet, vind ik dat hij u dan 20x moet laten pompen en dat hij kijkt dat ge dat doet. Zo’n trainer moet ge hebben en zo’n trainer hebben we.” (Serhat, bokser, 14 jaar, Leuven) “Ik vond dat niet leuk [in mijn vorige club], heb er maar een maand gezeten. Dat was veel te streng.” (Azara, danseres, 12 jaar, Oostende)
4.2 Persoonskenmerken van de coach+ Persoonlijkheid Wat de persoonlijkheid betreft van een ideale coach+, vinden veel respondenten ‘vriendelijk zijn’ belangrijk. We kunnen die vriendelijkheid verder invullen met kenmerken als ‘meelevend zijn’, ‘begrip tonen’, ‘sociaal voelend zijn’ en ‘interesse tonen in de jongeren’.
Voorts stellen veel respondenten het op prijs dat de coach hen aan het lachen kan brengen, maar ook zelf eens goed kan lachen. Een zekere vorm van speelsheid noemen anderen deze kwaliteit. Daartegenover staat dat een coach wel ernstig moet kunnen zijn als dat nodig is, bijvoorbeeld tijdens een training. Een bokser uit Leuven vat dit goed samen met woorden van zijn coach: “Onze coach gebruikt altijd een zin: voor en na de training lachen, tijdens training serieus.” (Ayur, bokser, 14 jaar, Leuven)
24
Verder is er een zoektocht naar een balans tussen autoriteit en het verlenen van inspraak die varieert naar gelang de verwachtingen van de verschillende bevraagde sporters. Ten slotte stellen enkele jongeren het op prijs dat een coach zelf stipt is en een goede portie geduld voor de dag legt. Bron van extrasportieve steun: functioneel en emotioneel Verschillende jongeren waarderen de gekregen functionele steun van hun coach. Zo zijn er bijvoorbeeld jongeren die kunnen rekenen op hun coach als ze grotere afstanden moeten afleggen. “Ik vind het tof dat hij ons met de auto brengt naar Diest als we match hebben. Anderen zeggen dan pak de trein ofzo.” (Ayur, bokser, 14 jaar, Leuven) Veel van de bevraagde jongeren ervaren naast functionele steun ook emotionele steun van hun trainer. Enkele onder hen stellen het kunnen praten met hun coach zelfs als voorwaarde. “Die moet ook wel begrip hebben voor mensen die thuis een moeilijk situatie hebben. Daar begrip voor hebben, mee kunnen babbelen en samen naar oplossingen zoeken in plaats van nog meer in de grond te boren.” (Kelly, vereniging waar armen het woord nemen, 21 jaar, Antwerpen) Begripvol zijn en bepaalde dingen in vertrouwen kunnen nemen werd meerdere keren aangehaald. Voor sommigen houdt een goede coach dan ook contact met de deelnemers buiten de sportclub en vertrekt hij of zij niet onmiddellijk na een training. Volgens één respondent kan een coach zelfs meer zijn dan enkel verlener van emotionele steun, een coach kan, volgens hem, ook een opvoeder zijn: “Sommige jongeren krijgen thuis niet de juiste opvoeding, als in een club sporten, dan krijgen ze dat toch een beetje van de juiste waarden en normen mee.” (Wouter, atleet, 19 jaar, Beerschot) Inzicht in leefwereld deelnemers In enkele zeer concrete gevallen, vinden jongeren in erg kwetsbare situaties het noodzakelijk dat de coach inzicht heeft in hun leefwereld. “[Coaches moeten] meer inzicht krijgen in een leefwereld van jongeren in armoede. Die dat niet zo gemakkelijk hebben. Zelfs in Chiro of scouts, dat is niet verkeerd bedoeld. Als ge daar inkomt en ge hebt het thuis wat moeilijker, ge kunt tweedehands kleren krijgen, dat is dan wel goeikoper, maar eens dat die andere mensen dat probleem niet hebben dat door hebben, wordt ge gepest en in de grond geboord en zijt ge het zwarte schaap. Ik vind dat ze daar wat meer inzicht in moeten krijgen dat het niet zo simpel is en meer kennis over moeten hebben.” (Kelly, vereniging waar armen het woord nemen, 21 jaar, Antwerpen) Andere kenmerken Een maal gaf een bevraagde jongere voorkeur voor een vrouwelijk coach, anderen deden dat niet. “Ik vind dat leuker en aangenamer met een juffrouw.” (Azara, danseres, 12 jaar, Oostende)
25
Verder vond één jongere dat een coach gespierd moet zijn en stelden anderen meertaligheid op prijs.
5. ZELF ERVAREN POSITIEVE GEVOLGEN VAN SPORTPARTICIPATIE Op de vraag of ze geloofden dat door te sporten jongeren hun problemen beter kunnen aanpakken, antwoordde de helft van de respondenten met ja, dat kan. Ongeveer 40% antwoordde dat dit misschien kan en 10% denkt dat dit niet kan. We vroegen ook welke positieve gevolgen de jongeren zelf ervaren door hun sportparticipatie, we bespreken ze hier. Veruit het meest genoemde positieve effect is te vatten onder de noemer ‘ontlading’. Door te sporten kunnen jongeren hun problemen of frustraties even vergeten, ‘de druk van de ketel laten’. In enkele gevallen is dit echt een vlucht van thuis of de school, terwijl anderen het meer als ontspanning zien. “Na school ben ik soms heel moe of gestresseerd, alles beu, schoolbeu, de examens komen eraan of… en dan kom ik hier een uur sporten en dan vergeet ik echt alles. Dat ontspant echt, dan komt er alles uit. Maar bij zwaardere problemen weet ik niet of dat zou helpen, of met school ofzo.” (Ghaliya, kungfu, 18 jaar, Leuven) “Uhm, ja, ik vind hier is er zo meer gewoon dat ge u kunt vermaken enzo dat is zo eigenlijk een uurtje dat ge niet moet denken aan huiswerk en taken ofzo iets met school.” (Farah, turnster, 13 jaar, Tongeren) Een tweede, vaak aangehaald, positief effect heeft betrekking tot de fysieke paraatheid van de deelnemers. Sporten is niet alleen goed voor de gezondheid, maar maakt hun lichaam ook sterker, ze worden beter in zelfverdediging. In één geval zorgde de sportdeelname van een jongere met ADHD ervoor dat ze minder driftbuien had. Ten derde zegden meerdere jongeren dat ze door te sporten in hun club van straat blijven en geen slechte invloed van anderen ondergaan. Door niet op straat te zijn, maar in de club kunnen ze werken aan hun zelfontwikkeling. “Ik vind dat [hangjongeren] niet kunnen. Ik passeer dan langs het station en die zijn daar aan het roken, aan het drinken. Ze zouden beter iets nuttig doen met hun leven. Beter komen trainen, hier komen conditie krijgen.” (Ayur, bokser, 14 jaar, Leuven) Vervolgens vonden verschillende jongeren dat hun sociale vaardigheden verbeterd waren in de sportclub. Ze zijn minder verlegen geworden, beter in de omgang met anderen en hebben meer vertrouwen. Hierbij aansluitend geven jongeren aan dat ze in de club de kans hebben gekregen om mensen te leren kennen. Soms waren dat ook mensen waarmee ze over hun problemen kunnen praten.
26
Voorts vertelden enkele jongeren dat ze in hun club leerden wat respect en discipline is. “Veel mensen zeggen dat ik ben veranderd sinds ik hier ben gekomen: meer respect en discipline en van die dinges.” (Serhat, bokser, 14 jaar, Leuven) Andere positieve effecten die de jongeren aanhaalden waren ‘beter worden in de sport’, ‘ik heb hier plezier’ en ‘ik heb een passie gevonden’. Sport heeft dus voor deze jongeren op verschillende manieren een meerwaarde in hun leven. Dit werd mooi verwoord door een 17-jarige Brusselaar: De sport, dat geeft me… dat is een plus. Het is beter te gaan sporten dan buiten te blijven. Ok, dat is met uw vrienden, maar dan nog… dat geeft u niks. Gaan sporten dat is, dat is ook goed voor uw lichaam (…)na het sporten ben je moe, voel je je beter in je lijf, uw lichaam, uhm, ja das, pff. Ik heb niet uhm, (…) ik heb geen spijt dat ik nu sport doe. Dat heeft me iets meer gegeven, dat is een voordeel. (Abdel, jiujitsu, 17 jaar, Brussel) Toch brengen enkele respondenten hier enkele belangrijke nuances. Een eerste wat combinatie sport en school betreft, een tweede rond zelfverdediging en een derde over de thuissituatie: “School is belangrijker. School is het belangrijkste wat je hebt he. Stel dat je je been breekt, wat dan? Je mag school nooit achterlaten, nooit. Als je problemen hebt op school dan zou ik mij meer concentreren op school [in plaats van op sporten]. Je lost je problemen niet op door te blijven sporten.” (Sinan, zaalvoetbal, 16 jaar, Gent) “Als er iemand u langs achter komt aanvallen, dan weet ge niet wat ge moet doen.” (Sofie, taekwondo, 19 jaar, Genk) “Het kan misschien wel goed zijn voor de jongeren om efkes hun stress en frustratie kwijt te geraken, maar dat gaat hun problemen niet oplossen en dat gaat hun zeker niet beter maken. Als ge gaat sporten en vijf minuten later als ge thuiskomt is er een hele hoop zever en ambras, dan heeft u dat ook niets opgeleverd he.” (Kelly, netbal, 21 jaar, Antwerpen)
27
DEEL 4 : DISCUSSIE EN CONCLUSIE Het doel van dit onderzoek was om te weten te komen onder welke voorwaarden jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties zich ondersteund voelen in hun sportdeelname. In dit deel bespreken we de resultaten van dit onderzoek en gaan we na of deze al dan niet overeenkomen met wat te verwachten was uit de literatuur. Daarnaast bespreken we de beperkingen van dit onderzoek en geven we aanbevelingen mee voor verder onderzoek, voor de praktijk en het beleid.
1. BESPREKING RESULTATEN Dit onderdeel van het onderzoek bespreekt de gevonden resultaten aan de hand van de verschillende onderzoeksvragen. Welke
drempels
tot
sportparticipatie
geven
jongeren
in
maatschappelijk
kwetsbare situaties zelf aan? De meest voorkomende reden die jongeren aangeven waarom anderen niet aan sport doen, is omdat ze hier geen interesse in hebben. Dit bevestigt onderzoek van De Bosscher & De Knop (2010). Ten tweede blijft de financiële drempel waar Collins (2004) het over heeft bestaan. Meerdere bevraagde jongeren gaven aan zelf financiële problemen te ondervinden of jongeren met dit probleem te kennen. Collins (2004) heeft het ook over een
mobiliteitsdrempel. Auto’s zorgen voor een vorm van
vrijheid en zijn uitstekend geschikt voor de vrijetijd.
De gezinnen van de bevraagde jongeren scoren
met één op vijf zonder auto lager dan het gemiddelde in het Vlaamse Gewest waar één huishouden op zes geen auto heeft (Vlaamse Overheid, 2012). Hoewel 75% van de jongeren op minder dan 5 kilometer afstand van de sportclub woont, is er ook een aandeel van 14%
dat verder dan 10
kilometer van de sportclub woont. Door die afstand zijn deze laatsten afhankelijk van personen met een auto (bijvoorbeeld de coach) of het openbaar vervoer. Daarnaast noemt 26% van de jongeren ‘sportclub te ver van huis’ als een van de drie belangrijkste redenen waarom andere jongeren niet in hun club sporten. ‘Geen vervoer om op verplaatsing wedstrijden te doen’, werd ook in 20% van de gevallen in de top drie genoemd. Persoonlijke kenmerken, of iemands cultureel kapitaal, hebben een grote invloed wanneer men met jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties werkt in een sportcontext (Coalter, 2007). Onder de respondenten heerste een grote diversiteit naar origine en vroegen we of zij culturele drempels ervoeren. Voor 30% van de jongeren maakt het niets uit of hun club nu divers is of niet. Bij de resterende 70% prefereerde 89% een gemengde setting tegenover 11% een club met sporters van een en dezelfde afkomst. Een gemengde setting kan leerrijk zijn, maar de aanwezigheid van jongeren met dezelfde afkomst of geloofsovertuiging is een voor sommige jongeren een belangrijke reden om zich vlot te kunnen integreren in de groep.
28
Omdat we bijna uitsluitend actieve sporters hebben bevraagd, hebben we ons geen beeld kunnen vormen in welke mate lichamelijke of
gezondheidsproblemen een hindernis zijn tot
sportparticipatie. Personen in armoede hebben volgens Collins (2004) namelijk een slechtere gezondheid. Dit kan deze personen beperken in hun sportdeelname. Wel gaven enkele respondenten aan dat het vooral in het begin moeilijk is in een sportclub omdat ze nog niet fit genoeg zijn, bijvoorbeeld door overgewicht. Het feit dat we in de bezochte sportclub nauwelijks personen met lichamelijke problemen hebben aangetroffen, zou een bevestiging kunnen zijn van de stelling van Coakley (2009) die zegt dat er zeer weinig gemeenschappen zijn die een aangepast sportprogramma hebben voor jongeren met beperkingen. Voorts kunnen in enkele van de bezochte sportclubs jongeren met een beperking meesporten met de jongeren zonder beperking. Dat samen sporten met aandachtsgroepen is niet voor alle deelnemers evident, kinderen weten vaak niet op welke manier ze snel of gemakkelijk een kind met beperkingen kunnen insluiten (Coakley, 2009). Hoyng & De Knop (1998) stellen wat gender betreft, dat de seksuele onderdrukking en het rechtvaardigen van de ongelijke positie van de vrouw bewust of onbewust worden gereproduceerd in sportcontexten. Gemengd sporten werd door een vrouwelijke respondent dan ook bestempeld als ‘een symbool voor gelijkheid tussen man en vrouw’. De jongeren gaven enkele voordelen mee van gemengd sporten. Zo kan de aanwezigheid van het andere geslacht een extra stimulans zijn om beter te presteren of een kans om van elkaar te leren. Negatieve effecten zijn echter dat de aanwezigheid van het andere geslacht kan afleiden of een aanleiding kan zijn om personen uit te lachen indien zij een sport beoefenen die eerder het imago heeft bij het andere geslacht te horen. Globaal genomen vonden de respondenten het niet belangrijk om te kunnen sporten enkel met jongeren van hetzelfde geslacht. Op basis van een sample van 50 jongeren kunnen we hier echter geen algemene uitspraken over doen. Verder zou racisme een rol kunnen spelen bij het al dan niet participeren aan sport. Volgens Hoyng & De Knop (1998) blijkt het dat raciale attitudes en gedragingen van atleten niet significant verschillen van niet-atleten. Toch stelde Dunn (2011) in een onderzoek naar racisme in Australië vast dat dubbel zoveel mensen racisme ervaren tijdens hun sportdeelname of tijdens publieke evenementen dan op de woningmarkt of wanneer ze interageren met de politie. In dit onderzoek gaven enkele jongeren inderdaad mee dat ze zelf racisme hadden ervaren of dit bij andere hadden opgemerkt in een vorige sportclub. Ten slotte kan ook de seksuele geaardheid een rol spelen bij sportparticipatie. Zich uiten als holebiseksueel kan bevrijdend zijn, maar sommigen vrezen dat dit aanleiding kan zijn voor anderen om hen uit te sluiten. Coakley (2009) stelt dan ook dat hierbij begeleiding noodzakelijk is door de club, de school, de coach, een ploegmaat. Een bevraagde jongere gaf aan dat haar outing als lesbienne door teamgenoten erg negatief onthaald werd, maar dat dit verbeterde door een omkadering via haar school. Ze wenste ook dat de coach hier meer aandacht en inzicht in had.
29
Welke redenen geven jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties aan om te blijven sporten in hun huidige vereniging? De respondenten geven aan dat het sociale contact in het algemeen en
‘vriendschap’ in het
bijzonder de belangrijkste reden is om te blijven sporten in de huidige club. Het zou daarom kunnen dat de bevraagde sportverenigingen er beter dan andere verenigingen in slagen om die vriendschappen te realiseren. Een reden hiervoor kan zijn dat ze meer buurt- en schoolgericht werken.
Volgens
Coakley (2009)
zijn die
vriendschappelijke
relaties
immers moeilijk
te
bewerkstelligen als dit niet het geval is. Daarnaast is het maar de vraag hoe duurzaam deze vriendschappen zijn.
Elling (2004) stelt in deze dat, ondanks de intieme en gedenkwaardige
momenten die veel teamsporters met elkaar beleven, het contact vaak vluchtig kan zijn. Het blijkt dat veel van die vriendschappen naderhand verwateren. Naast die sociale contacten, is voor veel sporters hun club ook een bron van plezier. Dit kan zoals Hoyng & De Knop (1998) het stellen voortkomen uit onder andere eigen vaardigheid, een uitdaging en een ondersteunende omgeving. Voorts vinden veel jongeren het ook belangrijk om te bewegen in functie van hun gezondheid. Sport kan inderdaad een effect hebben op
de gezondheid, fitheid en een algemeen gevoel van
lichamelijk welzijn (Coakley, 2011). Een volgende reden waarom jongeren blijven sporten in hun huidige vereniging heeft betrekking tot het sportieve aanbod. Ze vinden de manier waarop gesport wordt in hun club passen bij hun wensen. Er is bijvoorbeeld discipline in de groep, je krijgt de ondersteuning om sportieve doelen te halen, je geraakt er de gewenste dosis energie kwijt, je kan voldoende aan competitie doen, er is voldoende afwisseling of specialisatie, de coach heeft wat te bieden … De clubs van deze jongeren slagen er dus in hun aanbod op de jongeren af te stemmen. Dit is volgens Coakley (2009) dan ook nodig als het verbeteren van georganiseerde jeugdsport beoogd wordt. Ook andere, niet sportieve, voorwaarden zijn belangrijk. We maakten een onderscheid tussen de nodige en voldoende voorwaarden waar onderzoek inzicht in moet krijgen (Coalter, 2007). De eerste zijn de voorwaarden aan dewelke voldaan moet worden om jongeren bij de club te betrekken en betrokken te houden. In dit onderzoek was dat bijvoorbeeld een club die vlot bereikbaar is en waar sporten goedkoop is. De tweede, voldoende voorwaarden, zijn deze waardoor die positieve effecten van sportparticipatie geoptimaliseerd worden. In dit onderzoek kwam onder andere naar voren dat er in de club van de deelnemers niet gepest wordt op basis van origine of seksuele voorkeur, maar dat problemen worden uitgepraat. Verder krijgt men de kans om taken op te nemen zoals het trainerschap of vrijwilligerswerk en er is aandacht voor bijvoorbeeld de schoolresultaten of het leven van de deelnemer buiten de club. Daarnaast geven meerdere jongeren die aan gevechtsport doen aan dat het beter worden in zelfverdediging een belangrijke reden is om te blijven sporten in hun club. Jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties worden overeenkomstig Theeboom, De Knop & Wylleman
30
aangetrokken door het belang van fysieke kracht bij
bijvoorbeeld oosterse gevechtskunsten
(2008). Ten slotte geven enkele jongeren aan dat ze bij hun club blijven omdat ze daar sporten een zinvolle vrijetijdsbesteding vinden of een gewoonte geworden is. In zekere zin heeft sport hier dus een ordescheppende functie door de jongeren van straat te houden en hun tijd nuttig in te vullen (Hoyng & De Knop, 1998). Welke noden geven jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties aan met betrekking tot hun sportdeelname ? Jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties kunnen volgens Walgrave (1992) in het contact met maatschappelijke instellingen weinig of niet profiteren van de aangeboden vorming, hulpverlening, materiële of sociale voordelen. Daarenboven worden ze vaak geconfronteerd met allerlei discriminerende aspecten. Vettenburg (1989) vult aan dat zij een gebrek hebben aan gezag om hun eigen cultuur te laten opnemen en te valoriseren in de maatschappelijk erkende cultuur. Dit betekent volgens deze auteur dat hun belangen niet verdedigd worden, dat er minder aan hun specifieke noden en behoeften wordt tegemoet gekomen. Dit onderzoek bracht die noden en behoeften van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties in kaart wat hun sportdeelname betreft in reguliere sportclubs met een sportplus karakter. Zo kwamen we te weten dat op sportief vlak de bevraagde jongeren nood hadden aan meer of langere trainingen, meer wedstrijden of meer andere sportieve activiteiten zoals een sportstage of oefeningen voor thuis. Daarnaast was er enerzijds de vraag om zich meer op een bepaalde discipline toe te kunnen leggen en anderzijds de vraag naar meer variatie in disciplines of sporttakken. Dit onderscheid vinden ook we terug bij MacPhail & Kirk (2006). Zij spreken van een ‘sampling phase’ waar kinderen veel verschillende sporten voor hun plezier willen beoefenen en een ‘specialising phase’ waar het aanleren van meer sportspecifieke vaardigheden gewenst is en er een reductie plaats vindt in het aantal beoefende sporttakken. Dit onderzoek toont echter aan dat die fases niet per se lineair verlopen. Het is ook mogelijk dat jonge sporters zich in één sport willen toeleggen en dat iets oudere sporters veel variatie willen. Op sociaal gebied wensen de jongeren meer deelnemers
om een grotere club te worden, dit
conflicteert echter met onderzoek (Andrews & Andrews, 2003; Coalter, 2003) dat stelt dat kleinere groepen een betere context zijn om te werken aan sociale objectieven via sport. Verder wilde een respondent uit een voornamelijk Turks-Belgische club een grotere sociale mix. Daarnaast willen de bevraagde jongeren conflicten pratend oplossen en sporten in een groep die goed samenhangt. Wat infrastructuur en materiaal betreft stelden we een grote onvrede vast. De jongeren willen kunnen sporten in een mooiere, grotere en properdere zaal. Ze zouden dan het liefst beschikken over een eigen zaal met eigen regels met meer en beter sportmateriaal. Verder waren er noden op financieel gebied. Een groot deel van de bevraagde jongeren vond dat hun club minder rijk was dan die waar ze tegen moesten strijden. Ze zagen meer sponsors of
31
inzamelacties als oplossing. Daarnaast was er vraag naar goedkoop sportmateriaal dat in de club verkocht wordt. Vervolgens was er een grote vraag naar activiteiten los van hun sport waar ze samen met hun metgezellen van de club kunnen aan deelnemen. Niet alleen uitstapjes, maar ook vrijwilligerswerk in de club vallen hier onder. Deze nood zou Coakley (2009) kunnen bevestigen die stelt dat duurzame vriendschappen niet kunnen ontstaan als kinderen elkaar enkel zien bij door volwassenen gecontroleerde trainingen en wedstrijden. Dit onderzoek bracht zeker ook aan het licht dat enkele sportverenigingen in Vlaanderen reeds goed werk leveren en tegemoet komen aan de noden en verwachtingen van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties. Dit is ook nodig als het verbeteren van een sportvereniging voor jongeren beoogd wordt (Coakley, 2009). Hoe omschrijven jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties een goede coach? De lichamelijke inspanning bij sport is soms minder belangrijk dan het sociale gebeuren eromheen (Hoyng & De Knop, 1998). Toch is het aanbieden van de sport zelf, op een voor de jongeren gewenste manier, een belangrijke en nodige voorwaarde om jongeren te betrekken en betrokken te houden in een sportclub (Coalter, 2007). Als getalenteerde of toegewijde sporters de kans niet krijgen om hun ambities na te streven, dan bestaat de kans dat ze de club verlaten
(Haudenhuyse,
2012). Dit onderzoek bevestigt dat jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties veel van een coach verwachten op sporttechnisch vlak: ze eisen dat deze de sport meester is en op een goede manier de sportspecifieke vaardigheden kan overbrengen en hun bijstaat bij hun sportieve ontwikkeling. Daarnaast zouden de sportpedagogische competenties van een coach volgens Haudenhuyse, Theeboom & Coalter (2012) moeten bestaan uit
het kunnen waarnemen van het welzijn en de
sociale kwetsbaarheid van jongeren. De bevraagde jongeren geven inderdaad aan dat ze emotionele steun van hun coach verwachten. Ze willen in alle vertrouwen met hun coach kunnen praten en verwachten begrip en inzicht in hun leefwereld. Een goede coach maakt hier tijd voor en merkt op wanneer het minder goed met een deelnemer gaat. Vervolgens benoemt Coleman (1988) de functionele steun die iemand ervaart uit sociale relaties functioneel sociaal kapitaal. Respondenten uit dit onderzoek gaven aan dit soort steun van hun coach te krijgen in de vorm van vervoer of sportuitrusting. Verder was er bij de respondenten onenigheid over de autoriteit van de coach. Moet deze net veel inspraak verlenen of eerder zijn of haar eigen regels opleggen en er voor zorgen dat de deelnemers hieraan gehoorzamen? Haudenhuyse, Theemboom en Coalter (2012) stellen in die zin dat een coach autoriteit moet hebben, zonder autoritair te zijn.
32
Ten slotte zien jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties hun coach soms als een opvoeder of iemand om naar op te kijken. Het gedrag dat de coach stelt is dan erg belangrijk omdat hij of zij een voorbeeldfiguur is. Imitatie speelt volgens Bandura (1963) namelijk een belangrijke rol in het verwerven van gedrag. Ervaren jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties een positieve impact op hun leven door te sporten? De helft van de respondenten gelooft dat sporten jongeren helpt om hun problemen beter aan te pakken, 40% zegt dat dit misschien kan en 10% zegt dat dit niet kan. Ten eerste vinden veel van de bevraagde jongeren dat sporten zorgt voor ontlading. Onderzoek van Morgan (1985) zegt dan ook dat er een terugloop is in gevoelens van angst na acute fysieke activiteit en dat deze vermindering 2 tot 5 uur aanhoudt. Chronische fysieke activiteit wordt geassocieerd
met
een
terugval
van
angst
en
depressie
alsook
met
een
toename
van
zelfvertrouwen. Sport lucht dus op voor veel respondenten, ze kunnen er hun frustratie kwijt. Als ze na het sporten echter terug thuiskomen in een frustrerende context, is die ontlading slechts van korte duur. Ook de toename in zelfvertrouwen waar de laatstgenoemde auteur het over heeft, wordt door de respondenten genoemd als een positief effect. Verschillende jongeren geven immers aan dat ze minder verlegen zijn dan voor hun sportparticipatie en dat ze meer vertrouwen hebben gekregen. Ze stelden bij zichzelf dus een toename vast in sociale vaardigheden, dit kan van pas komen in hun verdere sociale en professionele leven (Blondeel, 2008). Verder stelden respondenten vast dat ze in een betere staat van fysieke paraatheid verkeerden. Dit ligt in de lijn van Coakley (2011) die stelt dat sporten een gunstig effect heeft op de gezondheid, fitheid en een algemeen gevoel van lichamelijk welzijn. Vervolgens geven jongeren aan dat sporten in hun club ervoor zorgt dat ze niet op straat rondhangen. Hierdoor worden ze niet blootgesteld aan eventuele negatieve invloeden van anderen. Hoyng & De Knop (1998) omschrijven dit als de ordescheppende functie van sport. Hoewel de empirische gegevens met betrekking tot deze functie geen mogelijkheid geven om hieruit een eensluidende conclusie te trekken is dit voor sommige jongeren wel degelijk een motivatie om te sporten in hun huidige club. Hier dicht bij aanleunend, wordt aan sportparticipatie ook een socialisatiefunctie toegedicht (Coakley, 2011). Jongeren geven namelijk aan dat er in hun club aandacht wordt besteed aan respect en discipline. Verder spreken de respondenten over het sociaal kapitaal dat ze verworven hebben in de club. Ze hebben mensen leren kennen waar ze op allerlei manieren op kunnen terugvallen. In het bijzonder verwierven ze metgezellen die een gedeelde nood hebben om te sporten. Collins (2004) bracht dit aan als een belangrijke voorwaarde van sportparticipatie.
33
Verder kunnen we Hoyng & De Knop (1998) bevestigen dat sporten zorgt voor plezier. Voor sommigen was sporten zelfs een passie geworden. Sport heeft dus voor de respondenten op veel verschillende manieren een positieve invloed op hun leven, maar we mogen de nuances niet vergeten. Er moeten realistische verwachtingen gesteld worden aan sport.
2. BEPERKINGEN ONDERZOEK Omdat er tot op de dag van vandaag geen instrument bestaat dat de graad van maatschappelijke kwetsbaarheid kan meten (Haudenhuyse, 2012), kunnen we niet met absolute zekerheid zeggen in welke mate we jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties hebben bereikt. Toch lijkt dit onderzoek hier vrij goed in geslaagd als we een vergelijking maken tussen de omschrijvingen uit de literatuur en de beschreven achtergrondvariabelen van de respondenten. Verder moet volgens Colley & Hodkinson (2001) het bestuderen van hoe op sport gebaseerde sociale interventies gerelateerd zijn aan bijvoorbeeld vormen van burgerzin en betrokkenheid bij de gemeenschapsontwikkeling, niet beperkt blijven tot jongeren in achtergestelde of kwetsbare situaties. Onderzoek dat zich beperkt door te focussen op jonge mensen in kwetsbare situaties en achtergestelde groepen, loopt het gevaar een klimaat van schuld te creëren wat resulteert in ‘scape-goating’ van de vermeende begunstigden. Door in verschillende sportsettings ook jongeren te bevragen die door de coach als minder kwetsbaar werden beschouwd, vermeden we echter dat bepaalde jongeren gestigmatiseerd werden. Verder, door de keuze van actieve sporters, hebben we geen jongeren bevraagd die ook in reguliere sportplus verenigingen uit de boot vallen. Dit was zeker een meerwaarde geweest. Daarnaast duurden de gesprekken gemiddeld
een halfuur. Daardoor was er weinig tijd voor
diepgang en het in kaart brengen van de leefwereld van de respondenten. Een gesprek met de ouders van de jongeren was een goede aanvulling geweest, dit heeft slechts twee maal plaats gevonden. Ouders spelen namelijk een belangrijke rol in het doorgeven van een ‘smaak’ voor sport (Fitzgerald & Kirk, 2009), maar verbieden soms ook bepaalde sportdeelnames. Ten slotte was er geen ruimte meer voor analyses waarbij we de data indelen en vergelijken naar geslacht, leeftijd, soort sport (bv. individueel, team) en/of andere achtergrondkarakteristieken (bv. etniciteit, gezinskenmerken, arbeidsstatus). De sample van 50 respondenten was hier ook te klein voor.
3. AANBEVELINGEN VERDER ONDERZOEK Als het verbeteren van georganiseerde jeugdsport beoogd wordt, dan moet men de stem van jongeren blijven betrekken (Coakley, 2009). De noden en behoeften van de jongeren moeten steeds centraal staan. We zijn er van overtuigd dat jongeren, indien ze hier de kans toe krijgen,
34
inzichten kunnen aanbrengen die zowel de praktijk als wetenschappelijke kennis kunnen versterken. Verder onderzoek moet op zoek gaan naar eventuele verschillen tussen sporttakken, geslacht, leeftijd, origine of andere achtergrondsvariabelen alsook de visie op sportparticipatie van de familieleden van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties in kaart brengen.
4. PRAKTISCHE - EN BELEIDSAANBEVELINGEN Aanbevelingen voor de praktijk ∑
De selectie van een coach die aan de verwachtingen kan voldoen van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties is essentieel in een sportplus vereniging. Men doet er goed aan om niet te vaak van coach te wisselen zodat er een band kan ontstaan tussen sporter en coach. Men mag hierbij wel niet uit het oog verliezen dat veel jongeren ook willen groeien in hun sportcompetenties en dat hiervoor andere coaches nodig kunnen zijn.
∑
Aansluitend bij de eerste aanbeveling, moeten sportclubs er rekening mee houden dat er binnen dezelfde club enerzijds jongeren kunnen zijn die veel sporten of veel disciplines binnen een sport willen beoefenen voor het plezier, terwijl anderen zich in één zaak willen specialiseren om sportieve doelen te halen.
∑
Coaches en andere volwassenen die in de club omgaan met jonge sporters in maatschappelijk kwetsbare situaties moeten weten wie de jongeren precies zijn. Hoe ziet hun leefwereld en thuissituatie er uit? Wat willen ze met sporten bereiken? Waar dromen zij van? Het is dan ook een aanbeveling om regelmatig en op een gepaste wijze gesprekken te voeren met de jongeren. Eventueel kunnen ook de ouders hierbij betrokken worden.
∑
Indien er gesport wordt in een context waar zowel jongeren met als zonder beperking terecht kunnen, moet men de kinderen zonder beperking daarin begeleiden om eventuele ergernissen te vermijden. Deze jongeren, maar ook coaches of bestuurders beschikken nu vaak over te weinig competenties om op een vlotte manier hiermee om te kunnen gaan.
∑
Aangezien jongeren vragen om vaker te kunnen sporten en ze ook graag niet-sportieve activiteiten zouden willen bijwonen met hun club, ligt de organisatie van sportkampen voor de hand. Deze kampen zouden dan een goede balans moeten zijn tussen sport en andere activiteiten. De organisatie hiervan kan club overstijgend zijn zodat sporters kunnen leren van, en banden kunnen aangaan met jongeren uit andere clubs.
35
Aanbevelingen voor het beleid ∑
Dit onderzoek toont aan dat er nog steeds een financiële drempel bestaat wat sportparticipatie betreft van jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties. De huidige instrumenten die deze drempel zouden moeten weghalen lijken dus niet voor iedereen te werken en moeten herbekeken worden.
∑
Er zijn enkele sportverenigingen in Vlaanderen met een sportplus karakter die goed werk leveren. Deze initiatieven moeten verder ondersteund worden. We denken hierbij niet alleen aan financiële of materiële steun (betere infrastructuur!), maar ook aan het bieden van een luisterend oor en een helpende hand bij de zoektocht naar een optimaal sportaanbod voor alle jongeren.
∑
Er
moet
een
optimaal
omkaderend
beleid
gevoerd
worden
voor
sporters
uit
maatschappelijk kwetsbare situaties die ambitie vertonen om coach te willen worden. Coalter (2007) stelt immers dat de gepercipieerde gelijkenissen tussen deelnemer en coach een grote invloed hebben op ‘bonding’ en socialisatieprocessen. ∑
Opleidingen voor toekomstige trainers moeten niet alleen bestaan uit het aanleren van sporttechnische competenties, maar moeten ook ruime aandacht schenken aan het sociale aspect van het trainerschap.
5. CONCLUSIE Dit onderzoek ging op zoek naar de manier waarop jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties hun sportdeelname ervaren en onder welke voorwaarden ze zich ondersteund voelen. De aanleiding
hiertoe
was
het
gegeven
dat
sportparticipatie
allerlei
positieve
effecten
kan
teweegbrengen, maar dat participatie an sich geen voldoende voorwaarde is om die effecten te bekomen. Door jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties te bevragen in sportplus verenigingen die als good practices gelden, bracht dit onderzoek die voorwaarden vanuit het perspectief van de jongeren in kaart. De interviews gebeurden aan de hand van semigestructureerde vragenlijsten gebaseerd op relevante literatuur. Ten eerste was het een belangrijke bevinding dat veel jongeren nog steeds een financiële drempel ervaren bij hun sportparticipatie. Het is hoogst noodzakelijk dat de huidige systemen die deze drempel
zouden
moeten
verlagen
herbekeken
worden.
Daarnaast
geven
jongeren
in
maatschappelijk kwetsbare situaties de voorkeur voor een club met een grote diversiteit aan deelnemers. Toch kan het vinden van gelijken in de club het integratieproces vergemakkelijken. Verder is het noodzakelijk om deelnemers die samen met jongeren uit aandachtsgroepen sporten te begeleiden om enerzijds ergernissen bij de ene te vermijden en anderzijds om de andere de kans te geven om op een volwaardige manier aan sport te doen. Vervolgens
vinden
jongeren
in
maatschappelijk
kwetsbare
situaties
sporten
een
zinvolle
vrijetijdsbesteding omdat ze er plezier aan beleven en omdat het goed is voor hun gezondheid. De
36
vriendschappen die men in de club vindt, zijn naast het sporten zelf, echter de belangrijkste reden om te blijven. Er is dan ook voldoende aanwijzing om te stellen dat sportplus verenigingen er goed in slagen die duurzame relaties op te bouwen en te behouden omdat ze buurt- of schoolgericht werken en aandacht schenken aan niet-sportieve doeleinden. Hoewel sportplus verenigingen in Vlaanderen al goed werk leveren, is er nog ruimte voor verbetering. In de eerste plaats denken we aan infrastructuur en sportmateriaal. Daarnaast is er veel vraag naar de kans om meer en/of langer te kunnen sporten en ook andere dan sportieve activiteiten te kunnen bijwonen met de club. Er lijkt verder een conflict tussen de wens om in een grote vereniging te kunnen sporten en het gegeven dat positieve ontwikkeling het best plaats vindt in kleine groepen. Voorts verwachten jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties veel van een ‘coach+’. Deze moet niet alleen goede sporttechnische, maar ook sociale competenties voor de dag leggen. Dit heeft belangrijke implicaties voor de opleiding en selectie van jeugdtrainers. We kregen ook inzicht in verschillende positieve effecten die jongeren zelf door hun sportdeelname ervaren. Zo is ontlading belangrijk, maar geen garantie om allerhande problemen buiten de club beter te kunnen aanpakken. Wel verwierven jongeren in hun club sociale vaardigheden en sociaal kapitaal wat hun vooruit kan helpen in het maatschappelijke leven. Dit gebeurde echter niet automatisch. Ten slotte zijn we er van overtuigd dat dit onderzoek bewijst dat jongeren gehoord moeten worden indien het verbeteren van het sportverenigingsleven beoogd wordt.
37
REFERENTIELIJST Andrews, J. & Andrews, G. (2003). Life in a secure unit: the rehabilitation of young people through the use of sport. Social Science & Medicine, Volume 56, Issue 3, Pages 531-550 Bandura, A. & Walters, R H. (1963). Social learning and personality development. New York: Holt, Rinehart & Winston. Blondeel, B.(2008). Mentale en sociale vaardigheden in de jeugdsport. Gent: Academia Press. Bourdieu, P. (1986). The Forms of Capital. In J. Richardson (Ed.) Handbook of Theory and Research for the Sociology of Education (New York, Greenwood), 241-258. Coakley, J. (2009). Sports in Society, Isues and Controversies, tenth edition. New York: Mc GrawHill. Coakley, J. (2011). Youth sports: what counts as "Positive development?", Journal of Sport and Social Issues, 35(3), 306 - 324. Coalter, F. (2003). The social role of sport: opportunities and challenges (Paper 3). In: S. Campbell and B. Simmonds, eds. Sport, active recreation and social inclusion. London: Smith Institute. Coalter, F. (2007). A wider social role for sport: who’s keeping the score?. London: Routledge. Coleman, J. (1988). The American Journal of Sociology, Vol. 94, Supplement: Organizations and Institutions: Sociological and Economic Approaches to the Analysis of Social Structure, S95-S120. Colley, H. & P. Hodkinson (2011). Problems withBridging the Gap:the reversal of structure and agency in addressing social exclusion. Critical Social Policy August 2001 21: 335-359. Collins, M. (2004). Sport, physical activity and social exclusion, Journal of Sport Sciences, 22:8, 727-740. Coussée, F. (2012). Uit de marge van het sportbeleid? Maatschappelijk kwetsbare jeugd en sportverenigingen Onderzoeksopzet. Gent: Uit De Marge. De Bosscher, V. & P. De Knop (2010). ‘De organisatie van de sport in Vlaanderen (Herziene editie)’. Brussel: VUBPRESS. De Knop, P. & V. De Bosscher (2010). De organisatie van de sport in Vlaanderen. Brussel: VUBPRESS. De Knop, P. & J. Scheerder (2011). Sportsociologie Het spel en de spelers. Amsterdam: Reed Business. Dunn, K. et al. (2011). ‘CHALLENGING RACISM: THE ANTI-RACISM RESEARCH PROJECT, National level findings’. Sydney: UWS. Elling, A. (2004). ‘We zijn vrienden in het veld.’ Grenzen aan sociale binden en door sport. Pedagogiek 24e jaargang, 4, 2004, 342-360.
‘verbroedering’
Fitzgerald, H & D. Kirk (2009). Identy work: young disabled people, family and sport, Leisure Studies, 28:4, 469-488 Haudenhuyse, R. & M. Theeboom (2012). Sport plus and socially vulnerable youth: Opening the Black Box. In: Sports, governance, development and corporate responsibility. Eds. B. Segaert, M. Theeboom, B. Vanreusel & C. Timmerman. London: Routledge.
38
Haudenhuyse, R. (2012). The potential of sports for socially vulnerable youth. Brussel: VUBPRESS. Haudenhuyse, R., M. Theeboom & F. Coalter (2012). The potential of sports-based social interventions for vulnerable youth: implications for sport coaches and youth workers, Journal of Youth Studies, 15:4, 437-454. Hoyng, J., P. De Knop & M. Theeboom (1998). ‘Functies en betekenissen van sport’. In: Vrijetijdsstudies 16 (3), pp. 33-55. MacPhail, A. & D. Kirk (2006). Young People’s Socialisation into Sport: Experiencing the Specialising Phase, Leisure Studies, 25:1, 57-74. Morgan, W. (1985). Affective beneficence of vigorous physical activity. Med. Set. Sports Exerc., Vol. 17, No. 1, pp. 94-100, 1985. Rutten, E., Stams, G. J., Schuengel, C., Hoeksma, J., & Biesta, G. (2005). Jeugdsport en morele socialisatie. Pedagogiek, 24(4), 324-341. Scheerder, J., T. Van Aken, A. Vervaet. (2006). Sport in/en de samenleving: maatschappelijke ontwikkelingen in relatie tot de sport- en bewegingscultuur. In: Sportbeleid in Vlaanderen – Volume I: Trends, visies, cases en cijfers, pp. 11-24. Scheerder, J., Vos, S., Pabian, S., De Martelaer, K., Lefevre, J. & Philippaerts, R. (2011). Actieve vrijetijdssport in Vlaanderen. Trends, profielen en settings. In J. Lievens & H. Waege (Eds.). Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyse van de Participatiesurvey 2009 (pp. 43-82). Leuven/Den Haag: Acco. Sletten, M. (2012). Social costs of poverty; leisure time socializing and the subjective experience of social isolation among 13–16-year-old Norwegians, Journal of Youth Studies, 13:3, 291-315. Standing, G. (2011). The precariat: The new dangerous class. Hodder Arnold. Theeboom, M. P. De Knop (2002). Sociale bewegingsagogiek: een kijk op theorie en praktijk. In: W. Elias & T. Vanwing, Vizier op Agogiek. Leuven: Garant. Theeboom, M. (2011), ‘De sociale waarde van sport. Alternatieven voor kansengroepen op lokaal vlak’. In: Momenten (8), pp. 10-15. Theeboom, M. P. De Knop & Paul Wylleman (2008): Martial arts and socially vulnerable youth. An analysis of Flemish initiatives, Sport, Education and Society, 13:3, 301-318. Theeboom, M., & Verheyden, E. (2011). Vechtsporten met een+. Extra kansen voor kwetsbare jongeren. Asp/Vubpress/Upa. UNESCO (1987). Article 3.1. International Chapter of Physical Education and Sport – United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation. Adopted by the General Conference at its 20th session, Paris, November 21th, 1978. Vanhoutte, B. (2007). Doe je mee? Jongeren en participatie aan het verenigingsleven. In N. Vettenburg, M. Elchardus & L. Walgrave (eds.), Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 1. (pp.175-187). Leuven: Lannoo. Vettenburg, N. (1989). Jeugd en maatschappelijke kwetsbaarheid. Leuven: KUL. Vettenburg, N. (1998). Juvenile delinquency and the cultural characteristics of the family. International Journal of Adolescent Medicine and Health 3: 193–209. Cijferboek Lokaal Sportbeleid 2008-2010. Vlaamse Overheid (2008). (http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/cijferboek-lokaal-sportbeleid-2008-2010).
39
Vlaamse Overheid (2012). Zesde Onderzoek Verplaatsingsgedrag (http://mobielvlaanderen.be/persberichten/artikel.php?id=490).
Vlaanderen.
Wagnsson, S. et al. (2013). Associations Between Sport Involvement and Youth Psychosocial Development in Sweden: A Longitudinal Study. In: Journal of Sport for Development. Walgrave, L. (1992), ‘Maatschappelijke kwetsbaarheid van jongeren als opdracht’. In: P. De Knop & L. Walgrave (red.), Sport als integratie. Kansen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Brussel, Koning Boudewijnstichting, pp. 19-36.
40
BIJLAGEN Bijlage 1: Vragenlijst onderzoek Intro: een sportonderzoek Hallo, mijn naam is XXX. Voor de Vrije Universiteit Brussel voer ik een onderzoek naar de ervaringen van jongeren binnen sportclubs. In dit onderzoek willen we daarom graag enkele jongeren interviewen die ons meer kunnen vertellen over hun sport en de club waar ze hun sport(en) beoefenen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat we via al die interviews, zo’n 50 interviews in totaal, met jongeren een onderzoeksrapport schrijven. Dat is dus de reden waarom ik graag met jou een gesprek wil doen. Het interview duurt ongeveer 30 minuten. Indien je niet wil worden geïnterviewd of tijdens het gesprek liever niet op een vraag wil antwoorden, dan mag je dit gerust zeggen (herhaal dit tijdens interview!). Of indien je tijdens of na het interview nog verdere vragen of opmerkingen hebt, dan mag je deze ook steeds kwijt. Niemand behalve ik zelf, zal weten welke antwoorden jij gegeven hebt op de vragen die gesteld zullen worden tijdens het interview. Indien je het goed vindt, maak ik gebruik van een dictafoon zodat ik nu niet alles moet opschrijven wat je zegt. Graag geef ik je ook een brief mee over dit onderzoek die je aan jouw moeder/vader/voogd mag geven zodat zij ook weten dat we je hebben geïnterviewd en waarom. Daar kan je ook mijn contactgegevens vinden als je nog verdere vragen hebt? Metadata: duur interview (op basis van dictafoon): Sportclub + stad:
+
A. Algemeen DICTAFOON AAN (!) 1. Voor we het interview beginnen, had ik graag wat algemene informatie over jou willen weten zodat ik weet wie je bent. Voornaam:
jongen / meisje
Leeftijd: Geboortedatum:
Studierichting:
( ASO / TSO / BSO / BUSO )
Studiejaar:
Naam school:
Ooit een jaar moeten overdoen? JA / NEEN 2. Ik had graag de volgende gegevens zodat we kunnen weten hoe ver je van de sportclub woont. Wij gaan deze gegevens niet delen met anderen.
41
Straatnaam: Wijk:
Postcode:
3. Ik had ook graag wat informatie over jouw gezinssituatie gehad. Leef je thuis met beide ouders? £ Beide ouders £ Alleenstaand £ Niet bij ouders Werk mama:
Taal met mama:
Werk papa:
Taal met papa:
B. Sport 1. Kan je eens kort beschrijven hoe het was de eerste keer dat je hier kwam? Wanneer was dat? Hoe wist je van het bestaan van de club af? Hoe wist je waar de club was?Hoe wist je wanneer er trainingen waren? Was je alleen gekomen (vind/vond je het belangrijk dat jouw ouders/voogd meekwamen)? Met wie heb je het eerst gepraat (hoe verliep dit gesprek)? Wat was jouw eerste indruk? Wist je onmiddellijk dat je hier wou sporten (wat waren de belangrijkste redenen?Heb je getwijfeld ) Was het moeilijk om jou zelf te integreren in de groep (wat vond je moeilijk of niet (waarom)?Wat vind jij dat een sport club moet doen om kinderen en jongeren een goed gevoel te geven wanneer ze de eerste keer komen? 2. Hoelang sport je hier al? £ £ £ £
Minder dan 6 maanden Meer dan 6 maanden Meer dan 1 jaar Meer dan 3 jaar
3. Hoeveel keer per week sport je hier gewoonlijk? £ £ £ £
Een keer per week Meer dan 1 keer per week Meer dan 2 keer per week Meer dan 3 keer per week
4. Wat is voor jou de belangrijkste reden waarom je hier blijft sporten? 5. Hoelang denk je dat je dat je hier zal blijven sporten? Heb eventueel je een andere club op oog
42
6. Heb je ooit in een andere club gesport? c Neen c In één andere sportclub i. Welke? ii. Hoelang heb je daar getraind/gesport? iii. Waarom ben je daar gestopt? Wat is er fout gelopen? (welke redenen) c In meer dan één andere sportclub iv. Welke? v. Hoelang heb je daar getraind/gesport? vi. Waarom ben je daar gestopt? Wat is er fout gelopen? (welke redenen) 7. Indien je in een andere club gesport hebt of sport, zijn er verschillen tussen deze sportclub(s) en de club waar je nu sport? c JA i. Wat zijn deze verschillen? c NEEN 8. Indien je broers of zussen hebt, sporten zij in een club? c JA i. Beschrijf (broer/zus +leeftijd, naam sport club, welke sport, waar?, is dat ver vanwaar je woont?, waarom sporten zij daar?) c NEEN ii. Waarom niet? 9. Kan je iets zeggen over de clubs/plaatsen waar jouw vrienden gaan sporten? Waar? Welke club(s)? Ken jij deze clubs? Zou je daar ook willen sporten? Waarom ga jij daar niet?
43
10. Wat zijn volgens jou de belangrijkste redenen waarom jongeren en kinderen niet in deze club sporten? Rangschik naar belangrijkheid Gebruik kaartjes + vraag achteraf naar uitleg: waarom vind je dit belangrijk
MEEST BELANGRIJK a. Lidgeld te duur b. Sportmateriaal en kledij te duur c. Sportclub ver van huis d. Geen vervoer om op verplaatsingen wedstrijden te doen e. Spreken niet voldoende Nederlands f.
Trainingsuren zijn niet goed
g. Geen tijd h. Geen interesse om te sporten i. j.
Niet goed genoeg om aan competitie te doen Mogen niet van de ouders MINDER BELANGRIJK
Zijn er nog andere redenen die niet op de lijst staan die jij belangrijk vindt?Vraag naar lidgeld en kosten materiaal (!)
12. Voel jij jou hier altijd goed? £ £ £ £
Altijd Meestal wel Soms niet Vaak niet
Indien je jou soms of vaak niet goed voelt, kan je een hier dan een voorbeeld van geven? 13. Hoe zou deze sportclub nog beter en leuker kunnen worden voor jou?
44
14. Wat is voor jou een goede coach? Vind je dat er goede begeleiding is in jouw club, waarom wel/niet?Wat doet een goede coach? 15. Kan jij iets zeggen over de andere deelnemers hier? a. Vind je het een toffe groep? JA / NEEN. Waarom? b. Kan je met iedereen goed opschieten? JA / NEEN. Vertel? c. Zijn deze jongeren allemaal vanuit de buurt? JA /NEEN Vertel
d. Vind jij dat hier meer jongeren zijn van verschillende landen, met verschillende religies, die thuis andere taal spreken in vergelijking met andere plaatsen waar je sport (indien geen andere plaats vergelijk met school)? JA / NEEN i. Wat vind je hiervan?
ii. Vind je dit beter dan een club waar jongeren zijn van een zelfde afkomst? JA / NEEN. Waarom?
iii. Hoe komt het dat hier meer/minder ‘verschillende’ jongeren zijn? (indien minder, waarom was dit k zo op de andere plaatsen waar je gesport hebt)
45
16. Wat vind jij het belangrijkst in een sportclub? Rangschik naar belangrijkheid Gebruik kaartjes + vraag achteraf naar uitleg: waarom vind je dit belangrijk
MEEST BELANGRIJK a. Veel wedstrijden doen b. Een coach die zelf heel goed kan sporten c. Een coach waarmee ik goed kan praten d. Af en toe een andere sport of activiteit doen tijdens de trainingen e. Vooral de sport beoefenen die de coach geeft zonder al te veel andere activiteiten f. Zelf eens les te geven of assisteren tijdens de sportles g. Dat de sportclub nog andere activiteiten zou aanbieden zoals huiswerk en studiebegeleiding, of helpen in het vinden van werk h. Meisjes apart kunnen sporten i. Mijn ouders regelmatig naar de sportclub komen j. Ik met jongeren/vrienden kan sporten uit dezelfde wijk k. Ik met andere jongeren kan sporten die dezelfde cultuur/geloofsovertuiging hebben/ taal spreken dan mij l. Ik kan mee beslissen over activiteiten die we doen in de club. MINDER BELANGRIJK
Zijn er nog andere zaken die niet op de lijst staan die jij belangrijk vindt?
46
17. Welke andere activiteiten had je nog graag in deze sportclub willen doen? Doe je vrijwilligers werk/neem je bepaalde taken op in de club? Waarom wel/niet? Vind jij dit belangrijk? Hoe ben je daar ingerold? 18. Sommige mensen zeggen dat door te sporten jongeren die het thuis of op school moeilijk hebben, beter kunnen worden. Dat door te sporten, jongeren hun problemen beter kunnen aanpakken. Geloof jij dat? c Neen, ik denk niet dat dit kan. c Dit zou misschien kunnen, maar ik weet het niet zeker c Ja, ik geloof dat dit kan Indien je gelooft dat dit kan, kan je me eens kort uitleggen hoe dit dan in elkaar zit? Kan je een voorbeeld geven? 19. Zou jij jou zelf beschouwen als een jongere die het thuis moeilijker of minder goed heeft? c JA i. Kan je mij vertellen waarom?
ii. Heeft sporten in deze club een positieve impact gehad op jouw situatie of leven? 1. JA / NEEN a. Indien JA, hoe? c NEEN
iii. Kan je mij zeggen welke positieve impact sporten in deze club op jouw leven gehad heeft? iv. Hoe is dat juist gegaan? Heeft iemand jou daarmee geholpen?
20. Als laatste had ik graag enkele vragen willen stellen over je algemene thuissituatie (laat jongeren zelf vraag 4 invullen). De informatie die je hier invult, wordt met niemand gedeeld, en niemand behalve ikzelf zal weten wat jij ingevuld hebt. - Heb jij of leden van jouw gezin één van de volgende zaken thuis?
DVD speler: JA / NEEN
Internet verbinding: JA / NEEN
Computer/Laptop: JA / NEEN
Kabel/Digitale/Satelliet TV: JA / NEEN
Spelconsole: JA / NEEN
Wasmachine: JA / NEEN
(Playstation, Nintendo, X-Box, andere) 47
Auto: JA / NEEN
Huis (gekocht): JA/ NEEN
- Heb jij een gsm? JA / NEEN - Krijgen jouw ouder(s) (of voogd) een uitkering (sociaal/OCMW, werkloosheid/RVA, invaliditeit?) £ Geen enkele ouder £ Eén van mijn ouders £ Geen idee - Konden jouw ouder(s) (of voogd) de laatste twee jaar financieel goed rondkomen? £ £ £ £ £ £
Goed gedurende de hele periode Meestal goed Niet goed, maar ook niet slecht Meestal minder goed Minder goed gedurende de hele periode Geen idee
- Opleiding van jouw ouder(s) (of voogd) £ Lager dan secundair onderwijs £ Secundair of hoger onderwijs £ Weet ik niet - In vergelijking met andere jongeren van mijn leeftijd heb ik het thuis minder goed £ Ja £ Nee
48
Bijlage 2: Begeleidende brief BETREFT | Jeugdsport onderzoek Vrije Universiteit Brussel Beste, De Vrije Universiteit Brussel voert een onderzoek naar de ervaringen van jongeren binnen sportclubs in Vlaanderen. Meer bepaald willen wij meer inzicht creëren in hoe sportclubs erin slagen een brede groep van jongeren te bereiken. Ook gaan we na hoe sportclubs jongeren in hun algemene ontwikkeling het best kunnen ondersteunen. Hierbij gaan onderzoekers verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel, jongeren tussen de 12-20 jaar bevragen aan de hand van interviews (duur ±30 minuten). De momenten waarop wij hiervoor zullen langskomen, zullen in samenspraak met de trainer(s) en vertegenwoordigers van de respectievelijke clubs vastgelegd worden. De resultaten uit dit onderzoek zullen neergeschreven worden in een onderzoeksrapport. In het onderzoek wordt de anonimiteit van de jongeren gegarandeerd en zullen geen gegevens uit de interviews gedeeld worden met derden. Indien jezelf of één van je ouders een bezwaar zou hebben dat je deelneemt aan dit onderzoek, gelieve dit dan vóór de eerst volgende les mee te delen aan de trainer. Wenst u meer informatie? U kan steeds contact opnemen met Zeno Nols of Rein Haudenhuyse via onderstaande contactgegevens. Alvast bedankt, Met vriendelijke groeten, Zeno Nols (0472/34.48.64) –
[email protected] Rein Haudenhuyse –
[email protected] Vakgroep Sportbeleid en Management van de Vrije Universiteit Brussel
49