in
EUROPE
http://europa.eu/youthonthemove
Je rechten als mobiele student: de rechten van mobiele studenten in de Europese Unie – een handleiding
Europe Direct helpt u antwoord te vinden op uw vragen over de Europese Unie Gratis nummer (*): 00 800 6 7 8 9 10 11 (*) Als u mobiel of in een telefooncel of hotel belt, hebt u misschien geen toegang tot gratis nummers of kunnen kosten worden aangerekend.
Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu). Catalografische gegevens bevinden zich aan het einde van deze publicatie. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2011 ISBN 978-92-79-17771-2 doi:10.2766/83499 © Europese Unie, 2011 Overneming met bronvermelding toegestaan. Image on the cover © Europese Unie, 2011/ Photographer: Carl Cordonnier Graphic design by Stefano Mattei Printed in Belgium Gedrukt op elementair chloorvrij gebleekt papier (ECF)
De rechten van mobiele studenten in de Europese Unie – een handleiding
INHOUD 1. 1.1.
1.2. 2. 2.1. 2.2. 2.3.
2.4. 2.5. 2.6. 3. 3.1. 3.2.
3.3. 3.4. 3.5.
Inleiding Context en doelstellingen Een EU-beleid ter bevordering van leermobiliteit Het recht van studenten om binnen de EU in het buitenland te studeren Toepassingsgebied
5 5 5 5 6
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Erkenning van kwalificaties Academische erkenning De verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Europese Unie Zachte EU-wetgeving Wettelijke EU-maatregelen
19 19 19 20 20
Toegang tot onderwijs Het recht van vrij verkeer Belemmeringen voor het vrije verkeer – directe en indirecte discriminatie Verblijfsrecht voor studenten EU-studenten Niet-EU-studenten Collegegeld Taalvereisten Afstandsonderwijs
9 9 9 10 10 11 11 11 12
5.
Conclusie
23
De rechten van studenten in het gastland Recht op voordelen Gedifferentieerde toegang tot beurzen en leningen ter dekking van de kosten van levensonderhoud Financiële steun van het thuisland Financiële steun van het gastland Korting op openbaar vervoer Studentenhuisvesting Belastingvoordelen in de lidstaat van herkomst De rechten van niet-EU-studenten (‘onderdanen van derde landen’)
15 15
BIJLAGE I: DE RECHTEN VAN ERASMUS-STUDENTEN
24
BIJLAGE II: FAMILIELEDEN EN NIET-EU-STUDENTEN
24
BIJLAGE III: UITTREKSELS UIT HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE
26
BIJLAGE IV: LIJST VAN DE MEEST RELEVANTE JURISPRUDENTIE OP HET GEBIED VAN MOBILITEIT IN ONDERWIJS EN OPLEIDING
27
Endnotes
28
15 15 16 16 16 16 17
3
4 © Europese Unie / Pictures: 123RF
1. INLEIDING 1.1. Context en doelstellingen Een EU-beleid ter bevordering van leermobiliteit Een van de beste manieren voor jongeren om hun persoonlijke ontwikkeling en hun toekomstige werkgelegenheidskansen te verbeteren, is in een ander EU-land te gaan studeren („leermobiliteit”). Leermobiliteit komt ook de EU als geheel ten goede: zij bevordert een Europees identiteitsgevoel, kennis kan vrijer circuleren en zij draagt bij tot de interne markt omdat de kans groter is dat Europeanen die als jonge lerenden mobiel waren, ook later in hun leven als werknemer mobiel worden.
Aangezien de eerste verantwoordelijkheid voor onderwijs en opleiding bij de lidstaten ligt, is de EU niet bevoegd bindende wetgeving op onderwijsgebied vast te stellen. De regels zijn over het algemeen gebaseerd op Verdragsbepalingen die door de rechter zijn geïnterpreteerd, en dus zijn de rechten van studenten in de loop der jaren geleidelijk tot stand gekomen en uitgebreid. Aangezien dit proces nog gaande is en veel van de rechterlijke uitspraken relatief recent zijn, zijn de rechten van mobiele studenten niet altijd duidelijk. De Commissie ontvangt klachten en vragen van burgers die in onzekerheid verkeren omtrent hun rechten of die problemen ondervinden met het erkend krijgen van hun academische kwalificaties. Dit document geeft een overzicht van de uitlegging van het recht op dit gebied door de Commissie, bij wijze van handleiding voor de lidstaten, universiteiten en andere belanghebbenden, en wil jongeren informeren zodat zij hun rechten kennen en daardoor beter voorbereid zijn op een studieverblijf in het buitenland. De Commissie heeft in haar werkprogramma voor 20101 ook haar voornemen kenbaar gemaakt om een mededeling over burgerschap te publiceren, waarin alle belemmeringen aan bod komen die burgers ervan kunnen weerhouden hun rechten als burger van de Unie ten volle uit te oefenen, en waarin de door de Commissie beoogde oplossingen worden geschetst.
De Commissie werkt al vele tientallen jaren aan de bevordering van leermobiliteit. Het Erasmusprogramma, dat in de jaren tachtig van start ging en nu deel uitmaakt van het EU-programma Een Leven Lang Leren, verleent al meer dan twintig jaar steun voor de uitwisseling van studenten en academici en de kennisoverdracht tussen instellingen, en de reacties van de studenten bevestigen het positieve effect van leermobiliteit. De Commissie is ook een actieve partner in het Bolognaproces, een overeenkomst tussen 47 landen om een Europese hogeronderwijsruimte te creëren.
Het recht van studenten om binnen de EU in het buitenland te studeren
De Europa 2020-strategie van de Commissie, die de koers van de EU voor de komende tien jaar uitzet, geeft ook prioriteit aan leermobiliteit als middel om de vaardigheden van personen en van de Unie als geheel te verbeteren. Dit document maakt deel uit van een van de kerninitiatieven van Europa 2020, Jeugd in beweging. Het doel van Jeugd in beweging is de prestaties en internationale aantrekkelijkheid van de Europese hogeronderwijsinstellingen te verbeteren en de algemene kwaliteit van alle onderwijs- en opleidingsniveaus in de EU te verhogen, onder meer door alle jongeren in Europa in de gelegenheid te stellen een deel van hun opleiding in een andere lidstaat te volgen.
Het Verdrag2 zelf garandeert alle Europese burgers het recht om zich tussen de lidstaten te verplaatsen – behoudens enkele in het Verdrag en in wetgeving neergelegde beperkingen. Oorspronkelijk had de Europese Gemeenschap3 geen specifieke bevoegdheden op onderwijsgebied, behalve dan voor de beroepsopleiding; de rechten op dit gebied bestonden dus slechts in zoverre zij bijdroegen tot de economische doelstellingen van de Europese Gemeenschap. Om die redenen hadden migrerende werknemers en hun gezinsleden in de EU recht op dezelfde sociale voordelen als de onderdanen van het gastland, ook op onderwijsgebied.
5
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de Verdragsbepalingen inzake beroepsopleiding uitgelegd om rechten voor mobiele studenten in de EU te creëren. In zijn arrest-Gravier verklaarde het Hof voor recht dat studenten uit EU-landen toegang hebben tot beroepsopleidingen in een andere lidstaat op dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat omdat mensen hierdoor hun kansen op de plaatselijke arbeidsmarkt vergroten. Het Verdrag van Maastricht (1993) introduceerde twee belangrijke wijzigingen, die de reikwijdte van de door het EU-recht gewaarborgde rechten aanmerkelijk uitbreidden: de invoering van specifieke bevoegdheden voor de Europese Unie op onderwijsgebied en de instelling van het Europees burgerschap. Deze Verdragsbepalingen zijn door het Hof van Justitie zodanig uitgelegd dat zij ook van toepassing zijn op het recht van vrij verkeer en het verbod van discriminatie tussen Europeanen louter op grond van hun hoedanigheid als burger (en bij uitbreiding als student), ongeacht of zij ‘economisch actief’ zijn. De nationale regeringen blijven bevoegd voor de inhoud en inrichting van hun onderwijsstelsels. Maar deze verantwoordelijkheid moet wel worden uitgeoefend in overeenstemming met het EU-recht. Dit betekent dat EU-onderdanen niet gediscrimineerd mogen worden bij de toegang tot onderwijs, ook als dat niet rechtstreeks verband houdt met de latere uitoefening van een beroep.
1.2. Toepassingsgebied In dit document gaat het hoofdzakelijk over mobiliteit in het hoger onderwijs en de hogere beroepsopleiding aangezien mobiliteit daar het meest voorkomt en er zich op dat gebied in de praktijk problemen kunnen voordoen, ofschoon de regels ook op het onderwijs in het algemeen van toepassing zijn. Het document volgt het traject van een student die besluit om in het buitenland te gaan studeren, en behandelt de problemen waarop hij voor, tijdens en na een mobiliteitsperiode kan stuiten, van de aanvraag om toelating tot de gastinstelling tot zijn verblijf in het gastland en ten slotte bij het gebruik van de verworven kwalificaties. Het gaat nader in op de manier waarop het recht op non-discriminatie
6
en van vrij verkeer in het primair en afgeleid recht en in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van invloed zijn op de behandeling van studenten door het land waar zij studeren, en door hun eigen land, wat de toegang tot onderwijs, financiële bijstand en andere voordelen, en de erkenning van diploma’s betreft. De erkenning van kwalificaties voor beroepsdoeleinden komt in dit document niet aan de orde omdat die geregeld is bij een afzonderlijk wettelijk kader4, en hiernaar wordt alleen verwezen als er sprake is van gevolgen voor de erkenning voor academische doeleinden.
7
8
© Europese Unie / Pictures: iStock
beroepsopleiding (volgens het Hof iedere onderwijsvorm die opleidt voor een beroep, vak of betrekking) wel degelijk binnen de werkingssfeer van het Verdrag valt. Dit was het geval, ook al was de student in kwestie louter voor studiedoeleinden naar een ander land verhuisd.
2. TOEGANG TOT ONDERWIJS 2.1. Het recht van vrij verkeer De eerste vraag die een student of stagiair die van plan is om in een ander EUland te gaan studeren, zich stelt is of hij als burger van een andere lidstaat dat recht eigenlijk wel heeft. Het EU-recht is op dat punt duidelijk: EU-studenten hebben recht van vrij verkeer in alle lidstaten: hun mag de toegang tot onderwijs of opleiding in een ander EU-land niet geweigerd worden op grond van hun nationaliteit. De redenen om studenten het recht van vrij verkeer te verlenen, zijn in de loop der jaren geleidelijk veranderd. De bevoegdheden van de Europese Unie op onderwijsgebied – waaronder de rol van de EU in het stimuleren van leermobiliteit – waren in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aanvankelijk beperkt tot de beroepsopleiding5. Toen het Hof van Justitie echter begin jaren tachtig individuele gevallen van discriminatie bij de toegang tot beroepsopleiding en algemeen vormend onderwijs begon te behandelen, werd het recht van een student in het algemeen vormend onderwijs, de beroepsopleiding of het universitair onderwijs om zich voor studiedoeleinden vrij in de hele Unie te verplaatsen, geleidelijk door diverse arresten van het Hof bevestigd. •
•
In zijn arrest-Forcheri6 verklaarde het Hof voor recht dat er sprake is van discriminatie wanneer een lidstaat voor een beroepsopleiding inschrijvingsgeld verlangt van een onderdaan van een andere lidstaat (in casu de echtgenote van een werknemer in de eerste lidstaat) als zijn eigen onderdanen daarvan zijn vrijgesteld. In het historische arrest-Gravier7 was het Hof van oordeel dat de inrichting van het onderwijs en het onderwijsbeleid weliswaar niet tot de onderwerpen behoren die het Verdrag onder de bevoegdheid van de Gemeenschapsinstellingen heeft gebracht, maar dat de toegang tot
•
In het arrest-Blaizot8 bevestigde het Hof dat het hoger en universitair onderwijs onder het overkoepelende begrip beroepsopleiding vallen.
Het Verdrag van Maastricht ging nog een paar stappen verder. Het breidde de bevoegdheden van de EU uit tot onderwijs en gaf de EU tot taak de samenwerking tussen de lidstaten op onderwijsgebied aan te moedigen en de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen9. En het introduceerde het begrip Europees burgerschap – alle onderdanen van de lidstaten zijn EU-burger en hebben het recht vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en te verblijven10.
2.2. Belemmeringen voor het vrije verkeer – directe en indirecte discriminatie Het EU-burgerschap houdt niet alleen het recht in om vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en te verblijven; het betekent ook dat iedereen op dezelfde manier behandeld moet worden, ongeacht zijn nationaliteit. Op deze rechten is in de loop der jaren door het Hof van Justitie gewezen in zaken waarin EUstudenten die in een ander EU-land (wilden gaan) studeren, op belemmeringen zijn gestuit die indruisen tegen het beginsel van gelijke behandeling. •
In het arrest-Grzelczyk11 verklaarde het Hof dat de hoedanigheid van burger van de Unie de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten dient te zijn. Daarom mocht een Franse onderdaan die in België studeerde, niet louter op grond van zijn nationaliteit een bestaansminimum, waarop alle Belgen recht hebben, geweigerd worden.
9
Binnen de werkingssfeer van het Verdrag is elke discriminatie op grond van nationaliteit uitdrukkelijk verboden12. Van directe discriminatie is sprake als mensen op grond van hun nationaliteit of op grond van een kenmerk dat niet los gezien kan worden van hun nationaliteit, verschillend behandeld worden. Dit soort discriminatie is alleen te rechtvaardigen op grond van uitdrukkelijk in het Verdrag vastgestelde uitzonderingsbepalingen. Eventuele afwijkingen worden door het Hof van Justitie zeer strikt uitgelegd, aangezien discriminatie op grond van nationaliteit strijdig is met de grondbeginselen van de EU. Van indirecte discriminatie is sprake als een ander criterium wordt gehanteerd maar met het resultaat dat een aanmerkelijk hoger percentage van één nationaliteit wordt benadeeld. Bijvoorbeeld: een maatregel die onderscheid maakt tussen mensen op grond van het feit dat zij hun woonplaats in een bepaalde lidstaat hebben, heeft waarschijnlijk negatieve gevolgen voor onderdanen van andere lidstaten, aangezien niet-ingezetenen in de meeste gevallen buitenlanders zijn. Mensen om deze redenen anders behandelen is alleen te rechtvaardigen als de lidstaat kan aantonen dat die afwijkende behandeling gebaseerd is op objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit, en dat zulks evenredig is met de legitieme doelstellingen in kwestie – het mag niet verder gaan dan wat voor dat doel strikt noodzakelijk is. •
In het arrest-Bressol13 stelde het Hof dat de vaststelling van een quotum van 30% voor niet-ingezeten studenten bij bepaalde studierichtingen een vorm van indirecte discriminatie van onderdanen van andere lidstaten is. Aangezien een dergelijke beperking van de toegang het grondrecht van vrij verkeer in gevaar brengt, is de uitleg van het Hof zeer strikt. De enige reden die het Hof voor dergelijke discriminatie heeft geaccepteerd, is de noodzaak de volksgezondheid te beschermen; maar de lidstaat moest aan de hand van een objectieve, uitvoerige en met solide, consistente gegevens onderbouwde analyse aantonen dat de volksgezondheid in gevaar was en dat de beperkende maatregelen een noodzakelijke en evenredige manier waren om die te beschermen.
2.3. Verblijfsrecht voor studenten Om hun studie in het buitenland te kunnen aanvatten, moeten studenten ervan op aan kunnen dat zij het recht hebben in het betrokken EU-land te verblijven. Dankzij het duidelijke rechtskader ondervinden EU-studenten in de praktijk weinig problemen op dit gebied. •
Als EU-burgers hebben studenten – en hun familieleden – het recht om zich op het hele grondgebied van de Unie te verplaatsen en er te verblijven. Deze rechten zijn vastgesteld bij Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden15.
EU-studenten Iedere EU-student heeft het recht zich naar een ander EU-land te begeven en daar gedurende maximaal drie maanden te verblijven, mits hij in het bezit is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. Iedere EU-student heeft het recht langer dan drie maanden in een andere lidstaat te verblijven als hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Hij moet: • •
•
10
In het verlengde van de arresten van het Hof inzake het recht van studenten op gelijke behandeling bij de toegang tot onderwijs, oordeelde het Hof in de zaak-Raulin tevens dat het recht van toegang ook het recht inhield om voor studiedoeleinden in een andere lidstaat te verblijven14.
als student ingeschreven zijn aan een particuliere dan wel openbare instelling die door het gastland is erkend of wordt gefinancierd; beschikken over een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt, en de bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig de nationale voorschriften inlichten; over voldoende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat hij ten laste komt van het socialebijstandsstelsel van het gastland.
Afhankelijk van de lidstaat kan van de student worden verlangd dat hij zich bij de autoriteiten inschrijft. Net als iedere andere EU-burger verwerft een student die gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar legaal in het gastland heeft verbleven, het recht zich daar blijvend te vestigen en het recht om precies hetzelfde behandeld te worden als plaatselijke studenten16. In het algemeen hebben de naaste familieleden van de student het recht hem of haar te vergezellen, ofschoon hier verschillende voorwaarden gelden, afhankelijk van de vraag of de familieleden EU-onderdanen zijn of niet. Zie bijlage II voor meer informatie over de rechten van familieleden.
Niet-EU-studenten Niet-EU-studenten hebben onder bepaalde voorwaarden ook het recht in de EU te gaan studeren. Op hun situatie is Richtlijn 2004/114/EG van de Raad17 van toepassing, die ten doel heeft de nationale wetgevingen op dit gebied te harmoniseren. Zie bijlage II voor meer informatie18. Volgens de richtlijn moeten de lidstaten de toelatingsprocedure voor studenten uit derde landen die deelnemen aan mobiliteitsprogramma’s van de EU, vergemakkelijken19. De Commissie maakt zich in bepaalde gevallen echter zorgen over de lengte van de procedures voor de afgifte van een visum om een EUland binnen te komen, waardoor studenten soms niet aan de EU-programma’s konden deelnemen.
verplichtingen als de plaatselijke studenten, d.w.z. dat zij collegegeld moeten betalen en recht hebben op een collegegeldkrediet van de lidstaat waar de student gaat studeren. •
In het arrest-Brown wilde een student met de Franse nationaliteit in Schotland studeren. De Schotse autoriteiten weigerden hem een studietoelage, die ook de betaling door de staat van zijn schoolgeld omvatte. Het Hof was van oordeel dat het beginsel van non-discriminatie van toepassing was aangezien de steun bedoeld was ter dekking van de kosten van toegang tot onderwijs, en dus had de student er recht op dat het collegegeld namens hem werd betaald20.
Dit komt doordat collegegeldkrediet deel uitmaakt van de voorwaarden voor toegang tot onderwijs. Daarom zou er sprake zijn van discriminatie op grond van nationaliteit als studenten die in het buitenland studeren de toegang tot dergelijke financiële steun geweigerd zou worden, wat indruist tegen het discriminatieverbod in het Verdrag. De regels inzake collegegeldkrediet verschillen van die inzake leningen/beurzen ter dekking van de kosten van levensonderhoud, die in hoofdstuk 3 ter sprake komen.
2.5. Taalvereisten
2.4. Collegegeld
Studenten die in het buitenland een studie of beroepsopleiding willen volgen, moeten eventueel aantonen dat zij de taal van het gastland beheersen, en zullen eventueel een test moeten afleggen om aan een universiteit of andere hogeronderwijsinstelling te worden toegelaten.
Of er collegegeld moet worden betaald verschilt per lidstaat. Ook is in sommige lidstaten collegegeldkrediet (al dan niet in de vorm van een beurs) beschikbaar. Hoe dan ook, of er nu collegegeld moet worden betaald dan wel collegegeldkrediet wordt verstrekt, studenten uit een EU-land hebben dezelfde rechten en
Hoewel een lidstaat een zekere talenkennis mag verlangen – voor de uitoefening van een beroep of voor het volgen van een studie –, moeten de eisen wel evenredig zijn. Met andere woorden, de talenkennis die de student moet aantonen, moet voldoende zijn voor het beoogde doel, maar hoeft niet verder te gaan.
11
•
In het arrest-Angonese21 verlangde een bank in de Duitstalige regio Bolzano/Bozen in Italië van alle sollicitanten dat zij moesten beschikken over een getuigschrift waaruit bleek dat zij zowel het Duits als het Italiaans machtig waren. Het Hof oordeelde dat het onevenredig is te verlangen dat de talenkennis uitsluitend bewezen mag worden door middel van één enkel diploma (dat alleen in Bolzano behaald kon worden). De Commissie is van mening dat hetzelfde beginsel geldt voor taaltests voor de toegang tot onderwijs.
2.6. Afstandsonderwijs Afstandsonderwijs is formeel onderwijs waarbij de student en de docent zich op verschillende geografische locaties bevinden en waarbij de communicatie vandaag de dag gewoonlijk via ICT verloopt. De studenten hoeven zich voor afstandsonderwijs niet fysiek naar een ander land te begeven; maar studenten die toegang tot afstandsonderwijs in een andere lidstaat wensen, kunnen bij de toegang tot het afstandsonderwijs of bij de betaling van lesgeld toch gediscrimineerd worden. Er bestaat tot dusverre geen jurisprudentie op het gebied van afstandsonderwijs. Maar de Unie stelt zich specifiek ten doel deze vorm van onderwijs te bevorderen22, zodat afstandsonderwijs binnen de werkingssfeer van het discriminatieverbod valt. Gelijke behandeling wordt door het Verdrag gewaarborgd, ongeacht of het bij de instelling die afstandsonderwijs aanbiedt om een commerciële (die een dienst tegen betaling aanbiedt) dan wel een non-profitinstelling gaat. Een commerciële instelling die grensoverschrijdend afstandsonderwijs aanbiedt, maakt deel uit van de interne markt. Het vrije verkeer van diensten over de nationale grenzen heen is een van de ‘vier vrijheden’ van de interne markt23. Daarom heeft een student die tegen betaling toegang wenst tot afstandsonderwijs in een andere EU-lidstaat, het recht hetzelfde behandeld te worden als
12
een plaatselijke student, aangezien verschil in behandeling zou neerkomen op een verstoring van de interne markt. Grensoverschrijdend afstandsonderwijs dat wordt aangeboden door een onderwijsinstelling zonder winstoogmerk (die hoofdzakelijk uit publieke middelen wordt gefinancierd) is in deze zin geen dienst. Als EU-burgers mogen studenten die toegang wensen tot afstandsonderwijs in een andere lidstaat, echter niet worden gediscrimineerd op grond van nationaliteit24. Dus moet iedere student binnen de EU, ongeacht zijn lidstaat van herkomst, op dezelfde grondslag afstandsonderwijs kunnen volgen.
13
14 © Europese Unie / Pictures: 123RF
3. DE RECHTEN VAN STUDENTEN IN HET GASTLAND 3.1. Recht op voordelen Zodra een student in een ander EU-land gaat studeren, kan hij op grond van zijn hoedanigheid als student in aanmerking komen voor bepaalde voordelen of voor preferentiële toegang tot bepaalde goederen en diensten – bijvoorbeeld korting op openbaar vervoer of studentenhuisvesting. De toegang tot dit soort voordelen was aanvankelijk gebaseerd op de wetgeving voor migrerende werknemers in de EU25, die door het Hof van Justitie ook werd uitgebreid tot de gezinsleden van de werknemer. Met de instelling van het burgerschap van de Unie bij het Verdrag van Maastricht hebben mensen nu echter als burger van de Unie en niet alleen als migrerend werknemer binnen de EU het recht om zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en daar te verblijven26. EU-studenten die in het buitenland studeren hebben dus hetzelfde recht op voordelen als plaatselijke studenten, behalve wanneer een voordeel uitdrukkelijk is uitgesloten van het beginsel van gelijke behandeling27.
3.2. Gedifferentieerde toegang tot beurzen en leningen ter dekking van de kosten van levensonderhoud Financiële steun van het thuisland Veel lidstaten verstrekken leningen of beurzen om studenten te helpen in hun levensonderhoud te voorzien. In sommige gevallen hebben studenten, wanneer zij in het buitenland studeren, recht op dit soort steun (het beginsel van de ‘meeneembaarheid’ van studiefinanciering). Onder de huidige wetgeving staat het de lidstaten vrij te beslissen of zij dit toestaan. Volgens het Eurydicenetwerk staan in de praktijk maar weinig lidstaten de volledige meeneembaarheid van studiefinanciering toe28. Dit kan onderdanen die in het buitenland willen studeren, behoorlijk afschrikken. Als lidstaten de meeneembaarheid van studiefinanciering echter toestaan, moeten zij ervoor zorgen dat daardoor het recht van een student om zich binnen de EU vrij te verplaatsen, niet overmatig wordt ingeperkt. •
Dit was de uitspraak in het arrest-Morgan29. Volgens de in die zaak betwiste regel hadden studenten alleen recht op een beurs voor een studie in het buitenland als die studie een voortzetting was van een studie van ten minste één jaar in het thuisland. Het Hof oordeelde dat deze voorwaarde burgers er waarschijnlijk van zou weerhouden om in het buitenland te gaan studeren vanwege de daarmee verbonden kosten en ongemakken.
Als een lidstaat zijn onderdanen beurzen verstrekt voor afstandsonderwijs in eigen land, dan moet hij die onder dezelfde voorwaarden ook verstrekken voor afstandsonderwijs aan een instelling in een andere lidstaat.
15
Financiële steun van het gastland •
In het arrest-Bidar30 stelde het Hof dat leningen en beurzen ter dekking van de kosten van levensonderhoud binnen de werkingssfeer van het Verdrag vallen, wat betekent dat een EU-burger in beginsel op dit gebied niet gediscrimineerd mag worden. In het arrest werd echter ook erkend dat een lidstaat ervoor mag zorgen dat de toekenning van steun ter dekking van de kosten van levensonderhoud van studenten uit andere lidstaten die geen andere band met dat land hebben dan hun studie aldaar, geen onredelijke last wordt.
Richtlijn 2004/38/EG sluit beurzen en leningen ter dekking van de kosten van levensonderhoud uitdrukkelijk uit van het beginsel van gelijke behandeling31. Dit betekent dat de lidstaten niet verplicht zijn beurzen of leningen ter dekking van de kosten van levensonderhoud uit te breiden tot studenten uit een andere lidstaat, tenzij zij daar al enige tijd wonen. Zodra een student echter na een verblijf van vijf jaar32 een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven, heeft hij of zij precies dezelfde rechten als een plaatselijke student. Een andere reden achter deze uitzondering is een situatie te vermijden waarin iemand tweemaal voor een studiebeurs of – lening in aanmerking komt wanneer hij de beurs uit zijn thuisland kan meenemen. De ene overheidslening of – beurs kan niet boven op de financiering van een andere staat komen als zij hetzelfde studiedoel dienen. •
In het arrest-Förster33 was het Hof van oordeel dat een voorwaarde van vijf jaar ononderbroken verblijf voor een niet-onderdaan niet als excessief kan worden aangemerkt om in het gastland geïntegreerd te raken34.
3.3. Korting op openbaar vervoer Dit is een vrij gebruikelijk studentenvoordeel in veel lidstaten. De Commissie is echter gecontacteerd door in het buitenland studerende studenten aan wie dit voordeel werd geweigerd omdat zij geen onderdaan van de lidstaat waren of niet voldeden aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf. De Commissie is van mening dat korting op openbaar vervoer kan worden aangemerkt als ‘steun ter dekking van de kosten van levensonderhoud’35. Aangezien het echter geen studielening of – beurs is, kan het studenten niet op grond van hun nationaliteit geweigerd worden.
3.4. Studentenhuisvesting Dit is nog een gebied waarop de Commissie klachten heeft ontvangen. Het antwoord van de Commissie is dat EU-studenten op dezelfde voorwaarden als plaatselijke studenten recht hebben op huisvesting die door de lidstaat of door namens die lidstaat handelende organisaties uitsluitend aan studenten wordt aangeboden.
3.5. Belastingvoordelen in de lidstaat van herkomst De lidstaat van herkomst kan studenten of hun gezinsleden belastingvoordelen toekennen zodat zij de studiekosten van het belastbaar inkomen kunnen aftrekken. Hoewel dit vooral geldt voor studenten die in eigen land studeren, zijn de kosten van een studie in een andere lidstaat binnen redelijke grenzen
16
ook aftrekbaar (de lidstaten kunnen bijvoorbeeld een maximumgrens vaststellen voor het aftrekbare bedrag van het collegegeld teneinde buitensporige financiële lasten te vermijden). •
In het arrest-Schwarz36 oordeelde het Hof dat een lidstaat die belastingaftrek toestaat voor schoolgeld maar alleen als het kind een school in die lidstaat bezoekt, het recht van vrij verkeer van het kind beperkt.
De rechten van niet-EU-studenten (‘onderdanen van derde landen’) Niet-EU-studenten mogen in de Unie studeren mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, die verschillen al naargelang van hun status en de wetgeving van het gastland (zij kunnen bijvoorbeeld door quotaregelingen worden uitgesloten). Het recht om te studeren verleent hun echter niet automatisch andere rechten die EU-studenten genieten (bv. het recht om hetzelfde collegegeld te betalen als plaatselijke studenten of EU-onderdanen; het recht op openbaar vervoer met korting, enz.). Het moet de studenten echter worden toegestaan om vanaf hun tweede jaar van verblijf buiten de studie-uren minimaal 10 uur per week te werken of het equivalent daarvan in dagen of maanden per jaar37. Niet-EU-onderdanen die aan de voorwaarden voor langdurig verblijf voldoen, verwerven het recht om in principe precies hetzelfde behandeld te worden als plaatselijke studenten. Zie bijlage II voor meer informatie.
17
18
© Europese Unie / Pictures: Getty Images
4. ERKENNING VAN KWALIFICATIES 4.1. Academische erkenning Als een student eenmaal zijn studietijdvak in het buitenland met succes heeft afgerond, heeft hij recht op enige vorm van certificering door de universiteit waar hij gestudeerd heeft, hetzij in de vorm van een diploma of graad, hetzij in de vorm van een verklaring over het gevolgde onderwijs. Vervolgens moet hij dit document in zijn eigen land of in een andere lidstaat erkend zien te krijgen. Dit is een belangrijke stap, waarbij echter problemen kunnen rijzen. Elk EU-land heeft zijn eigen, unieke onderwijsstelsel en dus bestaat er een grote verscheidenheid in onderwijs en uitgereikte diploma’s. In de EU bestaat een systeem voor de wederzijdse erkenning van kwalificaties voor de uitoefening van een beroep38. Dit is van toepassing op ‘gereglementeerde’ beroepen die in het gastland niet mogen worden uitgeoefend zonder bepaalde beroepskwalificaties, en op burgers die volledig gekwalificeerd zijn voor de uitoefening van een beroep in de ene lidstaat en die hetzelfde beroep willen uitoefenen in een andere lidstaat. Of een beroep als ‘gereglementeerd’ wordt beschouwd hangt af van de wetgeving van de lidstaat waar de burger zijn beroep wenst uit te oefenen39. In dit document gaat het echter eerder over de meer algemene kwestie van de academische erkenning (erkenning met het oog op een verdere studie) van diploma’s en studietijdvakken in het buitenland. Academische erkenning kan ook nuttig zijn voor mensen die werk zoeken in niet-gereglementeerde beroepen aangezien het potentiële werkgevers kan helpen de buitenlandse kwalificatie van een sollicitant op haar waarde te beoordelen. Door de grote
verscheidenheid aan onderwijsstelsels kan het tijdrovend en mogelijk controversieel zijn vast te stellen of een in het ene land behaald diploma gelijkwaardig is met een in een ander land behaald diploma. Veel van de brieven, klachten en verzoekschriften die de Commissie van studenten ontvangt, hebben betrekking op de academische erkenning (hoewel erop gewezen moet worden dat de erkenning in de meeste gevallen soepel verloopt: deze klachten maken eigenlijk maar een fractie uit van de zeer grote aantallen studenten die in het buitenland gaan studeren).
4.2. De verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Europese Unie Academische erkenning valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten; zij moeten deze bevoegdheid echter uitoefenen in overeenstemming met het EUrecht. Dit betekent dat zij, wanneer zij een diploma weigeren te erkennen, niet mogen discrimineren op grond van nationaliteit of het een burger onmogelijk mogen maken zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen. In een aanbeveling van 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders werd de lidstaten aanbevolen passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de besluiten van de bevoegde autoriteiten inzake academische erkenning binnen een redelijke termijn worden genomen, worden gemotiveerd en er administratief beroep en/ of beroep in rechte tegen kan worden ingesteld40. Evenzo voorziet het Verdrag expliciet in optreden van de Unie, niet alleen om de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, maar ook om de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken aan te moedigen41. Het belang van deze kwestie heeft de Commissie ertoe gebracht haar op een aantal fronten aan te pakken.
19
instellingen sterk aangeraden dat te doen. De ministers die in de landen die deelnemen aan het Bolognaproces (waaronder alle EU-lidstaten) belast zijn met hoger onderwijs, hebben in 2003 besloten dat iedere afgestudeerde vanaf 2005 automatisch en kosteloos het diplomasupplement moet ontvangen, opgesteld in een veelgesproken Europese taal43;
4.3. Zachte EU-wetgeving De Commissie heeft een netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning (NARIC)42 opgezet om informatie te verstrekken over de erkenning van in het buitenland verworven kwalificaties. NARIC streeft ernaar de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken binnen de EU, de landen van de Europese Economische Ruimte (EER) en Turkije te verbeteren. In alle lidstaten kunnen NARIC-centra de studenten, hogeronderwijsinstellingen of werkgevers gezaghebbende adviezen en informatie verstrekken over de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken in andere lidstaten. Hogeronderwijsinstellingen zijn grotendeels autonoom en beslissen zelf over de toelating van buitenlandse studenten en de vrijstelling van onderdelen van studieprogramma’s op grond van het genoten onderwijs in het buitenland. Daarom nemen de meeste NARIC’s zelf geen beslissing, maar bieden zij op verzoek informatie en advies over buitenlandse onderwijsstelsels en kwalificaties. De Commissie heeft ook een aantal instrumenten voor gebruik in de hele EU ontwikkeld die allemaal op de een of andere manier ten doel hebben het onderwijs in een ander Europees land te verduidelijken en erkenning te geven: •
•
20
het Europees kwalificatiekader: een instrument dat de kwalificaties van verschillende landen relateert aan een gemeenschappelijk Europees kader. Wanneer dit volledig geïmplementeerd is, moet het gemakkelijker worden het kwalificatieniveau van verschillende EU-lidstaten te vergelijken; het diplomasupplement: een aan een graad of diploma gehecht document met een beschrijving van de inhoud en het niveau van de gevolgde studie. Het is aan de universiteit of andere instelling die het diploma afgeeft, om al dan niet een diplomasupplement te verstrekken, maar het wordt de
•
het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS): dit stelt studenten in staat studiepunten in het hoger onderwijs te verzamelen, gebaseerd op de leerresultaten en de studielast van een bepaald programma. De meeste lidstaten hebben het ECTS in hun nationale hogeronderwijswetgeving ingevoerd voor de bacheloren masterfase.
Al deze instrumenten kunnen universiteiten of werkgevers in andere EU-landen de kwalificatie van een afgestudeerde helpen beoordelen..
4.4. Wettelijke EU-maatregelen In bepaalde uitzonderlijke gevallen heeft de Commissie een inbreukprocedure tegen lidstaten ingeleid. Deze procedures halen niet noodzakelijkerwijze het Hof, aangezien het probleem dikwijls in overleg met de lidstaat wordt opgelost. In de loop der jaren hadden verscheidene zaken rond de erkenning van beroepskwalificaties44 indirect betrekking op academische erkenning en het beginsel van vrij verkeer van EU-burgers dat daaraan ten grondslag ligt. •
Zo was de Commissie van mening dat een regering buitensporig hoge kosten in rekening bracht voor de erkenning van in een andere lidstaat verworven kwalificaties. Als het in rekening gebrachte bedrag aantoonbaar hoger is dan de feitelijke administratieve kosten, vindt de Commissie dat de student die voor een studie in het buitenland heeft gekozen, door deze hogere kosten wordt afgestraft, zodat de hoogte van deze kosten onverenigbaar is met het EU-recht45.
•
In een zaak-Commissie/Spanje werd aan ingenieurs een bevordering geweigerd op grond van het feit dat hun kwalificaties in een andere lidstaat waren verworven. Het Hof benadrukte dat een bevordering binnen een overheidsdienst, waar een werknemer een gereglementeerd beroep uitoefende krachtens de richtlijn inzake de erkenning van beroepskwalificaties, niet afhankelijk kan worden gesteld van de academische erkenning naast de beroepserkenning46.
•
In een arrest-Commissie/Griekenland47 weigerde een lidstaat consequent diploma’s van vrijgestelde universiteiten te erkennen. Dit zijn instellingen die een overeenkomst hebben gesloten met een buitenlandse universiteit, waarbij de vrijgestelde vestiging dispensatie heeft om de opleiding te geven, maar de opleiding gevalideerd wordt door het opleidingsinstituut in de andere lidstaat. Het afgegeven diploma is van ditzelfde instituut. Diploma’s van deze universiteiten zijn daarom kwalificaties uit een andere lidstaat. Het Hof oordeelde dat de lidstaat die het diploma afgeeft, het recht heeft de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen. Aangezien de kwalificaties van een andere lidstaat afkomstig zijn, kunnen diploma’s van deze instellingen onder bepaalde voorwaarden onder Richtlijn 2005/36/EG vallen48. De Griekse autoriteiten waren daarom verplicht die diploma’s voor de toegang tot een gereglementeerd beroep te erkennen. Hetzelfde beginsel is ook van toepassing op kwalificaties die door middel van afstandsonderwijs zijn verworven.
•
Bovendien zal een algeheel verbod op de erkenning van diploma’s van vrijgestelde universiteiten studenten er waarschijnlijk van weerhouden deze opleidingen te volgen en dus een belemmering vormen voor de vrijheid van vestiging van de universiteit49.
•
Ten slotte werd in het arrest-Kraus beslist dat lidstaten van hun onderdanen een administratieve vergunning kunnen verlangen om een academische titel (zoals ‘dr.’) te voeren. Dit is nodig om het publiek te beschermen tegen misbruik van academische titels die mogelijk niet op regelmatige wijze zijn verleend. Maar de vergunningsprocedure moet eerlijk en evenredig zijn50.
21
22 © Europese Unie / Pictures: 123RF
5. CONCLUSIE Zoals uit dit document blijkt, verleent het Verdrag, zoals uitgelegd in arresten van het Hof, migrerende studenten bepaalde rechten.
• Bij de inschrijving aan een universiteit of andere onderwijsinstelling in het buitenland moeten EU-burgers op dezelfde voorwaarden toegelaten worden als plaatselijke studenten. • De collegegelden moeten voor alle EU-studenten even hoog zijn en waar dat bestaat moet collegegeldkrediet voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor afstandsonderwijs. • Als een student voor zijn studie in het buitenland financiële steun nodig heeft, dan moet hij een beurs van zijn eigen regering kunnen krijgen, en regeringen die beurzen meeneembaar maken, mogen daarvoor geen onevenredige voorwaarden stellen. Regeringen hoeven studenten die in hun land komen studeren, echter geen leningen ter dekking van de kosten van levensonderhoud te verstrekken, tenzij zij een duurzame verblijfsstatus hebben. • Als een student een opleiding wil volgen in een taal die niet zijn eerste taal is, kan de universiteit van hem verlangen dat hij aantoont over de nodige taalvaardigheid te beschikken of een taaltest af te leggen om er zeker van te zijn dat hij de opleiding kan voltooien. • Eenmaal in het nieuwe land, moeten studenten op dezelfde manier behandeld worden als de plaatselijke studenten. • Wanneer zij naar hun thuisland terugkeren en de in het buitenland verworven kwalificaties willen laten erkennen, moeten de autoriteiten ervoor zorgen dat zij geen nadelen ondervinden van het feit dat zij van hun recht op mobiliteit gebruik hebben gemaakt.
Ondanks het uitgebreide rechtskader, dat de studentenmobiliteit bevordert, doen er zich in individuele gevallen nog steeds problemen voor omdat de regels niet goed worden toegepast. De diensten van de Commissie hopen dat deze handleiding meer duidelijkheid zal verschaffen en het de burgers zo gemakkelijker zal maken hun recht van vrij verkeer voor studiedoeleinden uit te oefenen. Deze eisen zijn minimumnormen. De lidstaten zijn vrij om verder te gaan dan wat op grond van de wetgeving strikt noodzakelijk is en andere maatregelen ter bevordering van mobiliteit te nemen; in sommige landen bijvoorbeeld kan elke EU-student een beurs krijgen, ongeacht hoelang hij daar al woont51. Het doel van de Unie is de leermobiliteit aanzienlijk te vergroten en daarom moedigt de Commissie dat ten sterkste aan. De diensten van de Commissie zullen met de lidstaten blijven werken aan de oplossing van individuele problemen in het licht van de in dit document uiteengezette beginselen. Naast het hierboven beschreven rechtskader blijven een aantal praktische hindernissen een belemmering vormen voor studentenmobiliteit. Een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad uit 200152 riep de lidstaten op om dergelijke belemmeringen voor mobiliteit uit de weg te ruimen, onder andere door het voor studenten gemakkelijker te maken nationale beurzen en toelagen mee te nemen naar het buitenland, te onderzoeken in welke mate mobiele studenten de steunregelingen van het gastland kunnen genieten en de academische erkenning van in het buitenland doorgebrachte studietijdvakken in het land van herkomst te vergemakkelijken. Een aanbeveling uit 2006 beveelt de lidstaten aan een handvest voor de kwaliteit bij mobiliteit goed te keuren53. In het kader van het pakket Jeugd in beweging komt de Commissie met een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van de leermobiliteit van jongeren. Hierin zullen zaken aan de orde komen als het verstrekken van informatie over mogelijkheden voor leermobiliteit, over de taalkundige en culturele voorbereiding van mobiliteit met curricula, de verbetering van de kwaliteit bij mobiliteit en de stimulering van mobiliteitspartnerschappen tussen diverse belanghebbenden.
23
BIJLAGE I: DE RECHTEN VAN ERASMUS-STUDENTEN Naast de in dit document beschreven algemene rechten kunnen studenten die deelnemen aan het Erasmusprogramma van de EU, uit hoofde van het Erasmus-studentenhandvest het volgende verwachten: • Uw thuis- en gastuniversiteit hebben een interinstitutionele overeenkomst.
• U wordt door uw gastuniversiteit op dezelfde manier behandeld als de eigen studenten. • U hebt toegang tot het Erasmus University Charter en de Erasmus Policy Statement van uw eigen en uw gastuniversiteit. • Uw studiebeurs of –lening van uw eigen land moet worden gehandhaafd terwijl u in het buitenland bent.
BIJLAGE II: FAMILIELEDEN EN NIET-EU-STUDENTEN 1. Verblijfsrecht Familieleden die op grond van Richtlijn 2004/38/EG het recht hebben EU-studenten te vergezellen of zich bij hen te voegen54: • de echtgenoot of echtgenote;
• De uitzendende en ontvangende instelling tekenen met u voordat u vertrekt een leer-/opleidingsovereenkomst met de bijzonderheden van uw voorgenomen activiteiten in het buitenland en de te behalen studiepunten. • Tijdens uw Erasmus-studie hoeft u uw gastuniversiteit geen college-, inschrijvings- of examengeld te betalen en evenmin een vergoeding voor het gebruik van laboratoria en bibliotheek. • Volledige academische erkenning door uw universiteit van herkomst van naar tevredenheid afgeronde activiteiten tijdens de Erasmus-mobiliteitsperiode, in overeenstemming met de leer-/ opleidingsovereenkomst. • Aan het eind van uw activiteiten in het buitenland ontvangt u een door uw gastinstelling/-onderneming ondertekend afschrift van het studiedossier met een overzicht van de verrichte studies en werkzaamheden. Hierin staan uw resultaten met de behaalde studiepunten en graden genoteerd. Als de stage geen deel uitmaakte van het normale curriculum, wordt het tijdvak in ieder geval in het diplomasupplement ingeschreven.
24
• de geregistreerde partner (voor zover de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijk stelt met huwelijk); • kinderen jonger dan 21 jaar of personen ten laste, met inbegrip van die van de echtgenoot/ echtgenote of geregistreerde partner. Deze familieleden hebben, ongeacht hun nationaliteit, het recht bij een EU-student in een andere lidstaat te verblijven zolang de student aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van de richtlijn voldoet voor een verblijf van meer dan drie maanden. Andere familieleden ten laste, zoals ouders of grootouders, en partners die door het gastland niet als geregistreerde partners worden erkend, hebben geen automatisch verblijfsrecht, maar de autoriteiten van de lidstaat moeten proberen hun inreis en verblijf te vergemakkelijken55. Voor familieleden die geen EU-burger zijn en niet al in een EU-land wonen, kan het gastland een inreisvisum verlangen, dat kosteloos en zonder buitensporige formaliteiten verstrekt moet worden.
Niet-EU-studenten Niet-EU-studenten die in de EU willen gaan studeren, moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zij moeten: • zijn aangenomen door een instelling voor hoger onderwijs om daar een studieprogramma te volgen; • aantonen dat zij over voldoende middelen beschikken om in de kosten van levensonderhoud, studie en terugreis te voorzien; • over een ziektekostenverzekering beschikken die de risico’s dekt waarvoor ook de onderdanen van de lidstaat normaal gedekt zijn; • (indien de lidstaat dat verlangt) aantonen dat zij de taal waarin wordt onderwezen, voldoende machtig zijn; • (indien de lidstaat dat verlangt) aantonen dat het studiegeld is betaald. Niet-EU-studenten moeten ook in het bezit zijn van een geldig reisdocument; de lidstaten mogen verlangen dat het reisdocument geldig is voor ten minste de duur van het voorgenomen verblijf. De lidstaten moeten proberen de toelating te vergemakkelijken van niet-EU-studenten die deelnemen aan EUprogramma’s die de mobiliteit naar of binnen de Unie bevorderen. De student moet een verblijfsvergunning voor ten minste één jaar krijgen, die kan worden verlengd als de houder aan de gestelde voorwaarden blijft voldoen.
2. Niet-EU-studenten – rechten van langdurig ingezetenen Niet-EU-onderdanen die gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar legaal in een lidstaat verblijven, verwerven de status van langdurig ingezetene56. Er gelden echter speciale voorwaarden voor niet-EU-onderdanen die voor studiedoeleinden in de EU verblijven. Om voor de status van langdurig ingezetene in aanmerking te komen moeten zij een verblijfstitel hebben verworven (bijvoorbeeld een op basis van een vaste baan verleende verblijfsvergunning) waardoor hun deze status kan worden verleend. In dat geval kan slechts de helft van de verblijfsperioden voor studie- of beroepsopleidingsdoeleinden bij de berekening van de periode van vijf jaar in aanmerking worden genomen.
het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat; • een ziekteverzekering hebben die alle risico’s in de tweede lidstaat dekt; • (indien verlangd door de tweede lidstaat) aantonen dat zij aan een geaccrediteerde instelling zijn ingeschreven. Zodra een niet-EU-onderdaan de status van langdurig ingezetene in de tweede lidstaat heeft verworven, moet hij/zij in die lidstaat gelijke behandeling genieten.
Langdurig ingezetenen hebben recht op dezelfde behandeling als de onderdanen in de lidstaat waar zich hun geregistreerde of gebruikelijke verblijfplaats bevindt, ten aanzien van onder andere onderwijs en opleiding (met inbegrip van de toegang tot studiebeurzen57), sociale bijstand58, werkgelegenheid en sociale zekerheid in overeenstemming met de nationale wetgeving. Net als ingezetenen van andere EU-lidstaten kunnen zij echter moeten aantonen dat zij voor studiedoeleinden de taal voldoende beheersen. Langdurig ingezetenen mogen zich voor studiedoeleinden naar een andere lidstaat begeven. Zij kunnen het recht verkrijgen langer dan drie maanden in de laatste lidstaat te verblijven als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zij moeten: • over vaste en regelmatige inkomsten beschikken die volstaan om zich en hun gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op
25
BIJLAGE III: UITTREKSELS UIT HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE Artikel 18 (oud artikel 12 VEG) Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties. Artikel 20 (oud artikel 17 VEG) 1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan. 2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere, a) het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven; b) het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;
26
c)
het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;
d) het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen. Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Artikel 165 (oud artikel 149 VEG) 1. De Unie draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid. De Unie draagt bij tot de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie. 2. Het optreden van de Unie is erop gericht: –
de Europese dimensie in het onderwijs tot ontwikkeling te brengen, met name door onderricht in en verspreiding van de talen der lidstaten;
–
de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken aan te moedigen;
–
de samenwerking tussen onderwijsinstellingen te bevorderen;
–
de uitwisseling te bevorderen van informatie en ervaring omtrent de gemeenschappelijke vraagstukken waarmee de onderwijsstelsels van de lidstaten worden geconfronteerd;
–
de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma’s voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen, en de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen;
Artikel 21 (oud artikel 18 VEG) 1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. 2. Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om deze doelstelling te verwezenlijken en de Verdragen niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure bepalingen vaststellen die de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten vergemakkelijken. 3. Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen als in lid 1 genoemd en tenzij de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, maatregelen inzake sociale zekerheid en sociale bescherming vaststellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
–
–
de ontwikkeling van het onderwijs op afstand te stimuleren; de Europese dimensie van de sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en de openheid van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen, en door de fysieke en morele integriteit van sportlieden, met name jonge sporters, te beschermen.
3. De Unie en de lidstaten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake onderwijs en sport bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa.
2. Het optreden van de Unie is erop gericht: –
de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven te vergemakkelijken, met name door beroepsopleiding en omscholing;
–
door verbetering van de initiële beroepsopleiding en van bij- en nascholing, de opneming en de wederopneming op de arbeidsmarkt te bevorderen;
–
de toegang tot beroepsopleidingen te vergemakkelijken en de mobiliteit van opleiders en leerlingen, met name jongeren, te bevorderen;
–
de samenwerking inzake opleiding tussen onderwijs- of opleidingsinstellingen en ondernemingen te bevorderen;
–
de uitwisseling te bevorderen van informatie en ervaring omtrent de gemeenschappelijke vraagstukken waarmee de opleidingsstelsels van de lidstaten worden geconfronteerd.
4. Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel: –
–
nemen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, stimuleringsmaatregelen aan, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten; neemt de Raad, op voorstel van de Commissie, aanbevelingen aan.
Artikel 166 (oud artikel 150 VEG) 1. De Unie legt inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.
3. De Unie en de lidstaten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake beroepsopleiding bevoegde internationale organisaties. 4. Het Europees Parlement en de Raad nemen, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, maatregelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijk bepalingen van de lidstaten, en de Raad neemt, op voorstel van de Commissie, aanbevelingen aan.
BIJLAGE IV: LIJST VAN DE MEEST RELEVANTE JURISPRUDENTIE OP HET GEBIED VAN MOBILITEIT IN ONDERWIJS EN OPLEIDING Toegang tot onderwijs Gravier/Gemeente Luik, zaak 293/83 Blaizot/Universiteit van Luik, zaak 24/86 Lair/Universiteit van Hannover, zaak 39/86 Brown/The Secretary of State for Scotland, zaak 197/86 Commissie/België, zaak C-65/03 Commissie/Oostenrijk, zaak C-147/03 Bressol e.a./Regering van de Franse Gemeenschap, zaak C-73/08 Beurzen/leningen ter dekking van de kosten van levensonderhoud Grzelczyk/Centre public d’aide sociale d’Ottignies-Louvainla-Neuve, zaak C-184/99 D’Hoop/Office national de l’emploi, zaak C-224/98 Bidar/London Borough of Ealing & Secretary of State for Education and Skills, zaak C-209/03 Morgan/Bezirksregierung Köln and Bucher v. Landrat des Kreises Düren, gevoegde zaken C-11/06 en C-12/06 Förster/Hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, zaak C-158/07 Erkenning van kwalificaties Kraus/Land Baden-Württemberg, zaak C-19/92 Neri/European School of Economics, zaak C-153/02 Commissie/Griekenland, zaak C-274/05 Commissie/Spanje, zaak C-286/06
27
ENDNOTES 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
12 13 14
28
15 COM(2010) 135. Van toepassing zijnde Verdragsartikelen zijn opgenomen in bijlage III. Per 1 december 2009 omgedoopt tot ‘Europese Unie’ bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad. Oud artikel 128 VEG. Arrest van het Hof van 13 juli 1983, Forcheri, zaak 152/82, Jurispr. 1983, blz. 02323. Arrest van het Hof van 13 februari 1985, Gravier, zaak 293/83, Jurispr. 1985, blz. 00593. Arrest van het Hof van 2 februari 1988, Blaizot, zaak 24/86, Jurispr. 1988, blz. 00379. Oud artikel 126 VEG; thans artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Zie de artikelen 20 en 21 VWEU. Arrest van het Hof van 20 september 2001 Grzelczyk, zaak C-184/99, Jurispr. 2002, blz. I-00663: ‘De hoedanigheid van burger van de Unie dient immers de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten te zijn en verleent degenen onder hen die zich in dezelfde situatie bevinden, ongeacht hun nationaliteit en onverminderd de uitdrukkelijk vastgestelde uitzonderingen, aanspraak op een gelijke behandeling rechtens’ (punt 31). Artikel 18 VWEU. Arrest van het Hof van 13 april 2010, Bressol, zaak C-73/08. Arrest van het Hof van 26 februari 1992, Raulin, zaak C-357/89, Jurispr. 1992, blz. I-01027. Na de jurisprudentie tot vaststelling van het recht op gelijke behandeling ten aanzien van de voorwaarden voor toegang tot beroepsopleiding, hoger onderwijs en universitair onderwijs, was het Hof begin jaren negentig van oordeel dat dit recht niet alleen van toepassing was op de door de onderwijsinstelling vastgestelde voorschriften, zoals inschrijvingsgelden, maar ook op iedere maatregel die de uitoefening van dat recht in de weg kan staan. Het Hof oordeelde dat het uit de artikelen 18 en 166 VWEU (oude artikelen 7 en 128 EEG) voortvloeiende beginsel van non-discriminatie ten aanzien van de voorwaarden voor toegang tot een beroepsopleiding inhield dat een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat tot een beroepsopleiding is toegelaten,
16 17
18 19 20
21 22
23
24 25
in dit opzicht voor de duur van de opleiding een verblijfsrecht geniet. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, PB L 229 van 29.6.2004, blz. 35. Zie de artikelen 6 en 7 van de richtlijn. Overeenkomstig artikel 7, lid 4, van deze richtlijn kunnen de lidstaten de familieleden die het recht hebben een EU-burger te vergezellen of zich bij hem te voegen, beperken tot de echtgenoot, de geregistreerde partner en de ten laste komende kinderen. Zie bijlage II voor meer bijzonderheden. Zie artikel 16 van de richtlijn. Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk. Overeenkomstig artikel 21 van de richtlijn zal de Commissie dit jaar met een verslag over de toepassing van de richtlijn komen. Artikel 6, lid 2. Zie de arresten van het Hof van 21 juni 1988, Lair, zaak 39/86, Jurispr. 1988, blz. 03161, punt 16, en Brown, zaak 197/86, Jurispr. 1988, blz. 03205, punt 17. Arrest van het Hof van 6 juni 2000, Angonese, zaak C-281/98, Jurispr. 2000, blz. I-04139. Artikel 165, lid 2, zesde streepje, VWEU: „Het optreden van de Unie is erop gericht: … de ontwikkeling van het onderwijs op afstand te stimuleren;…”. Gegarandeerd bij artikel 56 VWEU (oud artikel 49 VEG). „In het kader van de volgende bepalingen zijn de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing verklaren ten gunste van de onderdanen van een derde staat die diensten verrichten en binnen de Unie zijn gevestigd.” Artikelen 18 en 20 VWEU. Artikel 7 van Verordening nr. 1612/68 bepaalt: „1. Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van
26 27
28
29 30
zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling. 2. Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.” Artikelen 20 en 21 VWEU. Zoals in Richtlijn 2004/38/EG: Artikel 24: „1. Onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland. Dit recht geldt ook voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten. 2. In afwijking van lid 1 is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen, gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, lid 4, onder b), bedoelde langere periode, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.” Van de 27 EU-lidstaten verstrekken er slechts drie studiefinanciering aan studenten die in de Europese hogeronderwijsruimte studeren zonder bijkomende voorwaarden te stellen bij die welke gelden voor een studie in het thuisland. Dat zijn België (Duitstalige Gemeenschap), Luxemburg en Nederland. In vier lidstaten is de studiefinanciering helemaal niet meeneembaar: Italië (met uitzondering van twee autonome regio’s), Letland, Polen en Roemenië. Zie voor meer bijzonderheden het Eurydice-verslag Higher Education in Europe: Developments in the Bologna Process (maart 2009). Arrest van het Hof van 23 oktober 2007, Morgan en Bucher, gevoegde zaken C-11/06 en 12/06, Jurispr. 2007, blz. I-09161. Arrest van het Hof van 15 maart 2005, Bidar, C-209/03, Jurispr. 2005, blz. I-02119. Het arrest in deze zaak werd uitgesproken nadat de richtlijn was opgesteld maar voordat die door het Hof kon worden gehandhaafd.
31 Zie voetnoot 23. 32 Overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG. 33 Arrest van het Hof van 18 november 2008, Förster, C-158/07, Jurispr. 2008, blz. I-08507. 34 Punt 54 van het arrest. 35 Uit hoofde van artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG. 36 Arrest van het Hof van 11 september 2007, Schwarz en GootjesSchwarz, zaak C-76/05, Jurispr. 2007, blz. I-06849. 37 Artikel 17 van Richtlijn 2004/114/EG. 38 Zoals neergelegd in Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad. 39 Om te weten te komen of een beroep in een bepaald land gereglementeerd is, kunt u http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/regprof/index.cfm?fuseaction=home.home raadplegen. 40 Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders (2001/613/EG), PB L 215 van 9.8.2001, blz. 30. 41 Artikel 165: Het optreden van de Unie is erop gericht: – de Europese dimensie in het onderwijs tot ontwikkeling te brengen, met name door onderricht in en verspreiding van de talen der lidstaten; – de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken aan te moedigen… 42 www.enic-naric.net/ 43 Het communiqué van Berlijn, http://www.ond.vlaanderen.be/ hogeronderwijs/bologna/documents/MDC/Berlin_Communique1.pdf 44 Krachtens Richtlijn 89/48/EG (thans 2005/36/EG). 45 De redenering van de Commissie was naar analogie gebaseerd op het arrest-D’Hoop van het Hof van 11 juli 2002, zaak C-224/98, punt 31, Jurispr. 2002, blz. I-06191. 46 Arrest van het Hof van 23 oktober 2008, Commissie/Spanje, zaak C-286/06, Jurispr. 2008, blz. I-08025. Zie het dictum van het arrest. Soortgelijke beslissing in de beschikking van het Hof van 13 november 2008, Maria Kastrinaki, gevoegde zaken C-180/08 en C-186/08, Jurispr. 2008, blz. I-00157. 47 Arrest van het Hof van 23 oktober 2008, Commissie/Griekenland, zaak C-274/05, Jurispr. 2008, blz. I-07969.
48 De richtlijn is alleen van toepassing op een „vrijgesteld” diploma indien de in de vrijgestelde vestiging aangeboden opleiding formeel gevalideerd is door het instituut dat het diploma aflevert. Ook moet het „vrijgestelde” diploma hetzelfde zijn als het diploma dat wordt afgegeven indien de opleiding volledig wordt gevolgd in de lidstaat waar de vestiging die het diploma afgeeft, gevestigd is. Ten slotte moet het „vrijgestelde” diploma dezelfde rechten inzake toegang tot een beroep bieden in de lidstaat waar de vestiging die het diploma afgeeft, gevestigd is. 49 Arrest van het Hof van 13 november 2003, Valentina Neri, zaak C-153/02, Jurispr. 2003, blz. I-13555. 50 Arrest van het Hof van 31 maart 1993, Kraus, zaak C-19/92, Jurispr. 1993, blz. I-01663. 51 Het is aan te bevelen dat studenten bij de nationale autoriteiten navragen wat hun rechten zijn. Nuttige links en andere informatie is de vinden op http://ec.europa.eu/youreurope/ citizens/education/university/fees/index_en.htm?profile=0 52 Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders (2001/613/EG). 53 Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (2006/961/EG). 54 Artikel 7, lid 4. 55 Artikel 3, lid 2. 56 Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. 57 Het begrip studiebeurzen op het gebied van beroepsopleiding omvat echter niet de maatregelen die worden gefinancierd uit socialebijstandsregelingen. Bovendien kunnen de lidstaten rekening houden met het feit dat EU-burgers ditzelfde voordeel in het land van herkomst kunnen genieten. 58 Op dit gebied hebben de lidstaten het recht de uitkeringen voor langdurig ingezeten te beperken tot fundamentele prestaties (minimale inkomenssteun, steun bij ziekte, bij zwangerschap en bij hulpverlening aan ouders, en langdurige zorg).
29
30
Europese Commissie Je rechten als mobiele student: de rechten van mobiele studenten in de Europese Unie – een handleiding Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie 2011 – 29 blz. – 25 x 17,6 cm ISBN 978-92-79-17771-2 doi:10.2766/83499
HOE KOM IK AAN EU-PUBLICATIES? Gratis publicaties: > bij de EU Bookshop (http://bookshop.europa.eu); > bij de vertegenwoordigingen en delegaties van de Europese Unie. Ga voor de contactgegevens naar http://ec.europa.eu of stuur een fax naar +352 2929-42758. Betaalde publicaties: > bij de EU Bookshop (http://bookshop.europa.eu). Betaalde abonnementen (bv. jaarreeksen van het Publicatieblad van de Europese Unie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie): > via een van de verkoopkantoren van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie (http://publications.europa.eu/others/agents/index_nl.htm).
NC-32-10-556-NL-C
© Europese Unie / Fotos: iStock
Youth on the Move: http://europa.eu/youthonthemove Youth Information: http://europa.eu/youth European Job Mobility Portal : http://ec.europa.eu/eures Help and advice on life, work and travel in the EU: http://ec.europa.eu/youreurope European Commission: Education and Training: http://ec.europa.eu/education
doi:10.2766/83499 ISBN 978-92-79-17771-2
European Commission: Employment, Social Affairs and Inclusion: http://ec.europa.eu/social
ISBN 978-92-79-17771-2