kunde (in het bijzonder Huisartsgeneeskunde en de Vervolgopleiding
jaargang 8 nr 1
tot huisarts) en IQ healthcare van het UMC St Radboud Nijmegen
april 2010
in d e ze u i tg av e
Lijn 1 is een gezamenlijk periodiek van de afdelingen Eerstelijnsgenees-
Nederlandse huisartsen in het land van de rijzende zon
• Koploperschap Eerstelijnsgeneeskunde, een kwestie van gelijkheid, gelijkwaardigheid en gedrevenheid • Doorgaan met praktijkaccreditering is niet voor elke huisartspraktijk vanzelfsprekend! • In memoriam Toon Berns • Health Bridge nu echt van start • De grenzen van het EPD • Marianne Schoevers, huisarts en kinderboekenschrijfster
d o u
Ten geleide
3
Hoofdzaak
4
Koploperschap Eerstelijnsgeneeskunde, een kwestie van gelijkheid, gelijkwaardigheid en gedrevenheid.
n h
Van de praktijkconsulente
6
Doorgaan met praktijkaccreditering is niet voor elke huisartspraktijk vanzelfsprekend!
i
Promotie
9
9
Caroline van de Wayenburg: De rol van de huisarts bij patiënten met ondervoeding en obesitas.
In memoriam Toon Berns
10
Acquisitie
11
‘Voorkom versnippering van zorg’ en meldt u aan voor NUHP-project
Kijk in andere keuken (1)
12
14
An Englishman in Ede.
Nieuws
14
Het gezamenlijk consult van huisarts en specialist, Health Bridge, is nu echt gestart!
De grenzen van het EPD
16
Het ‘effudens beest’
17
De passie van….
18
De mening van Henk van Gerven, oud-huisarts en Tweede Kamerlid voor de SP.
16
Marianne Schoevers, huisarts en kinderboekenschrijfster.
Kijk in andere keuken (2)
20
Mark van der Wel en Tim olde Hartman, twee jonge Nederlandse huisartsen, bezochten het land van de rijzende zon. “Het is in Nederland nog niet zo slecht geregeld!”
Public Health
23
‘Gezond oud worden begint in de baarmoeder’.
Onderzoek
24
23
Eloy van de Lisdonk maakt u deelgenoot van opmerkelijke cijfers uit de CMR. Ditmaal: perinatale perikelen.
Public Health
25
Samenwerking in de zorg is een recht van patiënten.
Onderwijs & Onderzoek
• Waarom kiezen studenten voor het huisartsenvak? • Over samenwerking tussen huisarts en oncoloog.
26 27
Onderzoek
28
Leren registreren. Hoe zit dat bij de opleidingsinstituten?
Column Toine Lagro
30
34
Hoe mannen en vrouwen verschillen in het omgaan met problemen.
Onderzoek Evaluatie van het NTS, het uniforme triagesysteem voor alle ketenpartners.
32
Q-koorts
34
Nijmeegse leestafel
35
Onderzoek
36
Huisartsen, public health-artsen en veterinaire artsen met elkaar in gesprek. ‘Wie helpt mij als ik ziek ben?’. Gezondheidsboek voor migranten.
36
Nieuwe vorm van hulpverlening bij partnergeweld.
Werkgroep Ontwrichtende Vorsing
38
Behoud de begeerte!
Agenda Mertensdag op 20 april 2010: u kunt zich nog aanmelden!
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
40
40
t
e
n
g
e
l
e
i
d
e
Over eerstelijnszorg en eerstelijnsgeneeskunde Gelijkheid, gelijkwaardigheid en gedrevenheid is de titel van de bijdrage van Chris van Weel. De gezondheidszorg in het algemeen, maar ook de eerste lijn, komt steeds sterker onder een publiek-private samenhang en dat ‘schuurt’ nogal eens. Hij zet ons op de volgende pagina’s geen makkelijke kost voor, maar wel met een belangwekkende boodschap: de gedrevenheid van zorgprofessionals bij patiëntenzorg, onderwijs/ opleiding en onderzoek gaat boven het gelijk van protocollen of kwaliteitsindicatoren. In deze Lijn 1 wordt weer ruim over grenzen heen gekeken, in zowel letterlijke als overdrachtelijke zin. Letterlijk in de bijdrage van Wilma van der Weijden over ‘An Englishman in Ede’ en in het verslag van twee jonge huisartsen over hun Japanse ‘primary care’ ervaringen. Figuurlijk in de bijdragen op het terrein van public health. Koos van der Velden deed als voorzitter van de landelijke Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte aanbevelingen over het terugdringen van babysterfte, aanbevelingen waaraan (intussen demissionair) minister Klink zich leek te committeren. Maar nu lijken de plannen toch bevroren te moeten worden: de Tweede Kamer heeft ze controversieel verklaard (pag. 23). Koos van der Velden is ook voorzitter van de commissie die het Nederlands Congres Volksgezondheid organiseert op 8 en 9 april a.s. Het heeft als thema Preventie en zorg, beter in balans, niet toevallig ook één van de belangrijke thema’s binnen onze afdeling Eerstelijnsgeneeskunde. Oók public health is de discussie over de aanpak van zoönosen, waaronder de Q-koorts. Hoe de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde hierbij is betrokken, daarop geeft Alfons olde Loohuis op pag 34 het antwoord. ‘Over grenzen heen’ is zeker het motto van Health Bridge (pag 14), terwijl een tegenovergesteld geluid (‘binnen de grenzen’) komt van Tweede Kamerlid en gastschrijver Henk van Gerven, als hij het op pag 16 heeft over de grenzen van het EPD. Veel aandacht voor (leren) registreren. Netty van Balsfoort deed een inventarisatieronde bij de acht Nederlandse opleidingsinstituten en doet verslag op pagina 28. Een ‘rondje langs de velden’ maakte ook praktijkconsulente Petra Wopereis waarbij ze vroeg naar de positieve en negatieve aspecten van de praktijkaccreditering. Lees haar belangwekkende bevindingen op pag 6. De boeiende onderzoeksbevindingen in deze aflevering hebben onderwerpen als: obesitas en ondervoeding (pagina 9), mogelijk artsentekort in Nederland (pag 26), samenwerking tussen huisarts en oncoloog (pag 27), een evaluatie van het Nederlands Triagesysteem (pag 32) en een nieuwe vorm van hulpverlening bij partnergeweld (pag 36). Vaste rubrieken als De Column van Toine Lagro (pag 30), de Passie van (pag 18) en Opmerkelijke gegevens uit de CMR (pag 24) ontbreken ook nu niet. Speels van karakter is zoals altijd de bijdrage van de Werkgroep Ontwrichtende Vorsing (pag 38), hoewel dat in tegenspraak lijkt met het thema van deze keer. Speels en leuk is zeker het Effudens beest op pagina 17. O ja, als zich nog wilt aanmelden voor de gemeenschappelijke netwerkdag op 20 april 2010: dat kan nog, maar u moet er wel snel bij zijn. U leest er alles over op de achterpagina van deze Lijn 1. Willem van Gerwen hoofdredacteur
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
h
o
o
f
d
z
a
a
k
Gelijkheid, gelijkwaardig In een ideale samenleving worden alle risico’s bij voorbaat goed ingeschat en uitgebannen en bestaat er volledig inzicht in de effectiviteit van alle voorgenomen handelingen. In een ideale samenleving, waarin wens en werkelijkheid één op één op elkaar aansluiten, bestaat alle reden voor een zero tolerance ten opzichte van foute beslissingen.
Professor Chris van Weel, hoofd afdeling Eerstelijnsgeneeskunde
We leven echter niet in een ideale samenleving, en naast menselijk falen lijdt onze samenleving de gezondheidszorg niet uitgezonderd - onder het falen van de goede bedoelingen. Prachtige oplossingen, per ‘protocol’ en ‘richtlijn’ en voorzien van ‘kwaliteitsindicatoren’ worden zo van de tekentafel de praktijk ingeschoven - onder de geruststellende bezwering dat in die oplossingen alle nodige kennis is samengebracht. Maar die bezwering botst met de dagelijkse praktijk, die noopt tot het vinden van oplossingen voor problemen waarvoor de bestaande kennis onvolledig is. De afdeling Eerstelijnsgeneeskunde is hierop samen met de Raad van Bestuur van het UMC St Radboud het project ‘Koploperschap’ begonnen, om oplossingen te zoeken voor de uitdagingen waarvoor de volksgezondheid ons plaatst. Daarbij is leidend de grote collectieve ervaring van professionals in onze afdeling, in de netwerken en in de regio, niet de tekentafel of de beste intenties.
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
Van Albert Einstein is de uitspraak: ‘If we knew what we were doing, we would not call it research’, en dat moge illustreren dat het handelen in onzekerheid inherent is aan de wetenschap. Dit geldt ook voor het handelen van de politicus, de bankpresident of de kleine zelfstandige, het geldt zeker ook voor het handelen van de profes sionals in de eerste lijn. De gezondheidszorg in het algemeen, maar ook de eerste lijn, komt steeds sterker onder een publiekprivate samenhang. Om de complexe problemen van de samenleving het hoofd te kunnen bieden, is het steeds meer nodig om deze in samenhang tegemoet te treden, zie bijvoorbeeld de Q-koorts, of de Mexicaanse griep. Tussen publiek en privaat bestaan intussen interessante verschillen in verantwoordelijkheden en referentiekaders. Het ‘vertrouwen in de politiek’ is van een andere orde dan de vertrouwensrelatie tussen huisarts en patiënt en beide dienen op een eigen wijze te
gheid en gedrevenheid worden gekoesterd. In de publiek-private samenwerking vindt echter een vermenging plaats van de verantwoordelijkheden en referentiekaders. Publiekelijk en op voorhand afleggen van verantwoordelijkheid - bij uitstek de werkwijze in de politiek - wordt één op één aan de private partner
Maar hoe gaat het intussen in de eerstelijnsgenees kunde, in de huisartspraktijk, het verpleeghuis, de ARBO-dienst, de zorg voor mensen met een verstandelijke beperkingen, de GGD, de zorg voor dak- en thuislozen, met de in essentie beperkte kennis die er beschikbaar is? De eerste
Voor de private sector is er intussen geen betere overheid dan een ondernemende overheid, een overheid die in private ogen achterhaalde instituties slagvaardig ontmantelt - zoals de wijkzuster of de wijkagent - en het met ontmanteling behaalde rendement parkeert in lucratieve IJslandse beleggingen… opgelegd. Toetsbaarheid staat dan boven dienstbaarheid, het protocol boven de professional. Voor de private sector is er intussen geen betere overheid dan een ondernemende overheid, een overheid die in private ogen achterhaalde instituties slagvaardig ontmantelt - zoals de wijkzuster of de wijkagent - en het met ontmanteling behaalde rendement parkeert in lucratieve IJslandse beleggingen. Onder het mantra van de ‘transparantie’ ontnemen de publieke en private zaak elkaar hun eigenstandige operationele normen en waarden. En dat wordt steeds meer een probleem: de innige omarming tussen publiek en privaat heft beide, ieder met zijn eigen maatschappelijke missie, op.
Kern van de zaak Maar waar gaat het nu eigenlijk om in de eerstelijnsgeneeskunde, toch het vitale schakelpunt in de gezondheidszorg? Laagdrempelige toegang voor alle gezondheidsproblemen vraagt om het vermogen om te reageren op een diversiteit aan vragen. Essentieel daarbij is dat overal in den lande de eerste lijn even goed is. Een cruciaal beginsel van maatschappelijke gelijkheid, met daaraan verbonden een evidente publieke noodzaak om van overheidswege op dit gelijkheidsbeginsel toe te zien.
lijn ‘geeft antwoorden op vragen van patiënten’, vragen waarop vaak geen antwoord bestaat. Iedere vraag, iedere persoon met een vraag, is daarbij apart: gelijkwaardig, maar niet gelijk. In dit private domein creëert de eerste lijn zichzelf steeds weer opnieuw, en ontwikkelt empirie, die de inspiratie en de drijvende kracht is, achter het dagelijkse werk. Hierin is de eerste lijn essentieel ongelijk. Wat op de ene plaats werkende weg wordt ontwikkeld, is niet zonder meer beschikbaar voor anderen, tenzij de creativiteit als gedrevenheid wordt gekoesterd en geëtaleerd. Die benadering past echter niet in de publiekprivate mantra, in het op voorhand gecontroleerd worden, verantwoordelijkheid afleggen en uniformiteit. De enige uitweg is gewoon te doen waar wij, de universitair verankerde eerstelijnsgeneeskunde, goed in zijn: antwoorden vinden op vragen van patiënten waarop geen antwoord is, deze valideren en uitdragen. De gedrevenheid bij patiëntenzorg, onderwijs, opleiding en onderzoek boven het a priori gelijk van protocollen of kwaliteitsindicatoren. Dat is de koploperrol van de eerstelijnsgeneeskunde!
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
v a n
d e
p r a k t i j k c o n s u l e n t e n
Doorgaan met praktijkaccreditering: niet voor iedereen vanzelfsprekend! Praktijkaccreditering is een cyclisch proces van telkens drie jaar. Vier maanden voor het aflopen van de eerste cyclus staan praktijken nu voor de keuze wel of niet door te gaan naar de volgende cyclus. De slotevaluaties met de praktijkvertegenwoordiger(s) vindt vaak plaats onder begeleiding van de praktijkconsulent. Uit de cijfers (bron:NHG Praktijk Accreditering) blijkt dat 30% van de praktijken stopt na de eerste cyclus. Dat besluit om te stoppen heeft vooral te maken met tijd, geld en de uiteindelijke opbrengst. Wij vroegen een aantal NUHP-praktijken - stoppers en niet-stoppers om nadere tekst en uitleg. Petra Wopereis, praktijkconsulente
We legden de praktijken drie vragen voor: 1. Welke resultaten (kwaliteitsverbeteringen) heeft de praktijkaccreditering opgeleverd? 2. Wat heeft de praktijkaccreditering gekost aan inspanning, tijd en geld? 3. Hoe verhouden zich de inspanningen ten opzichte van de resultaten? Huisartspraktijk Winssen heeft lang gewikt en gewogen, maar uiteindelijk toch besloten voorlopig te stoppen met de praktijkaccreditatie. Huisarts Tejo Janssen: “We zagen vooral op tegen de hoeveelheid werk, die er met de tweede cyclus weer aan zat te komen. Wij vinden dat dit traject door de hele praktijk - of minstens een meerderheid - dient te worden gedragen. Dat is nu bij ons zeker niet het geval. Wij stoppen dus (voorlopig) met het accreditatietraject. Wij hebben daar verschillende redenen voor, in de eerst plaats van financiële aard. De kosten zullen, zeker dit jaar, waarschijnlijk hoger zijn dan de baten. Wij kunnen ons dat met de nog aankomende bezuinigingen niet permitteren. Wat betreft de verbeterplannen: prima initiatief, maar we zien op tegen dat proces van opnieuw
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
Huisarts Tejo Janssen stopt
data verzamelen en patiëntenquêtes afnemen. Al met al hebben we het gevoel dat het allemaal weinig toetsbaar is, het blijft erg theoretisch.” Praktijk ’t Heelhuis in Helmond heeft andere argumenten om te stoppen. Huisarts Wim van Herpen: “Wij vinden praktijkaccreditatie een goede zaak, het bevordert de kwaliteit van de huisartsenzorg. In 2005 zijn we dan ook enthousiast gestart en hebben de eerste cyclus van drie jaar goed en met succes doorlopen. We hebben wel moeite met de volgens ons irreële kosten die de NHG voor de nieuwe cyclus van drie jaar in rekening brengt. Afgezet tegen de NHG-ondersteuningsuren
Jaap-Jan Rijn (l) en Guus Verzellenebrg, met in het midden POH-er Jacqueline van Haaren, gaan door...
betekent dat een uurtarief dat in geen verhouding staat tot de door hen te leveren prestatie. We hebben (samen met groepspraktijk Leonardus in Helmond) over dit onderwerp een brief gestuurd naar het NHG, maar daar was geen enkel begrip voor onze bezwaren. Accreditatie is zeer tijdrovend en bedrijfsmatig wegen de kosten voor ons niet op tegen de baten. Een gereduceerd tarief voor de tweede cyclus had ons over de streep kunnen trekken, maar helaas is dat niet gelukt.”
70% gaat wel door Maar gelukkig gaat 70% van de NHG-geaccrediteerde praktijken wel door met de tweede cyclus. Zoals Annemarie der Kinderen, huisarts van gezondheidscentrum de Coevering in Geldrop. Zij vindt dat er voldoende winst staat tegenover de inspanningen die met de accreditatie samenhangen: “Hoewel ik vind dat de praktijkaccreditatie de laatste tijd wat ‘pietepeuterig’ wordt, gaan we zeker door! Door de praktijkaccreditatie ben je gedwongen heel bewust om te gaan met veranderingsprocessen in je praktijk. En dat draagt zeker bij tot verbeteringen in de praktijk-
organisatie. Je hoort de meeste huisartsen klagen dat het zoveel geld kost, maar het levert ook een hoop op, hoor!” Ook huisartspraktijk De Pelikaan in Boxmeer gaat door. Huisarts Jaap-Jan Rijn: “Het zou jammer zijn als we nu na drie jaar zouden stoppen. Dan vervallen we weer in ons oude patroon waarin we wel iets opstarten maar het niet altijd goed afronden. Het bezoek van de accrediteur motiveert je om je aan afspraken te houden. De accreditatie houdt de motor van kwaliteitsverbetering gaande.” Guus Verzellenberg vult aan: “Het voegt zeker iets toe. Daarnaast biedt het ons een manier om te kijken naar processen binnen onze praktijk en binnen ons team: spannend maar leerzaam!” Praktijk ’t Ven in Veghel heeft lang gewacht met de beslissing om door te gaan. Huisarts Jeroen Dunk: “Wij hebben getwijfeld omdat het erg veel tijd kost en je kunt je afvragen of dit in verhouding staat tot wat je er voor terug krijgt. Bovendien vinden wij dat de methode die het NHG gebruikt om kwaliteit te stimuleren niet
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
altijd de juiste is. Het schiet soms zijn doel voorbij. Denk aan overmaat aan regels, proto collen of verplichting van bepaalde onderdelen. Dat we toch doorgaan heeft meerdere redenen. We lopen als praktijk graag ‘in de voorhoede van de huisartsgeneeskunde’. Hoge kwaliteit leveren is één van de belangrijkste voorwaarden daarvoor. Door voortdurend te kijken waar je nog kunt verbeteren en door die verbeteringen ook structureel door te voeren, win je aan kwaliteit. Met daarbij de kanttekening dat het belangrijkste deel van je kwaliteit zit in wat er tussen dokter en patiënt in de spreekkamer gebeurt. Op dat vlak dient zorgvuldigheid, kennis en persoonlijke zorg gewaarborgd te zijn. Dit is met de accreditatie
(nog) matig tot slecht te meten, cq. te verbeteren.” Wat betreft de werkdruk ziet Jeroen Dunk een lichtpuntje: “ Doordat we vanaf komend jaar de verbeterplannen samen met een andere praktijk gaan doen, zal hopelijk de werklast per praktijkmedewerker verminderen.” Over de ‘verwachtingen van derden’ stelt hij: “De Voha vindt eigenlijk van opleidingsprakijken dat ze geaccrediteerd dienen te zijn, het zou me niet verbazen als het uiteindelijk een keer verplicht wordt. Ook zorgverzekeraars gaan hier mogelijk consequenties aan verbinden, bijv. door een gedifferentieerd tarief of door patiënten te adviseren zich in te schrijven bij een geaccrediteerde praktijk.”
Accrediteringstraject
• Gegevensverzameling
• Eventueel evaluatie met praktijkconsulent ➔ Besluit om wel/niet door te gaan
• Pre-audit NPA consulente • Maken verbeter-plannen jaar 4
•U itvoering plannen jaar 4 • Maken verbeterplannen jaar 5
Fase 2.3 12 maanden
Bezoek accrediteur NHG
•Uitvoering plannen jaar 3
Fase 2.2 12 maanden
Audit 5
Fase 2.1 6-9 maanden
Bezoek accrediteur NHG
• Maken verbeterplannen jaar 3
Fase 1.3 12 maanden
Audit 4
• Uitvoering plannen jaar 2
Bezoek accrediteur NHG
• Maken verbeterplannen jaar 2
Fase 1.2 12 maanden
Audit 3
•U itvoering plannen jaar 1
Bezoek accrediteur NHG
• Pre-audit NHGconsulente
Fase 1.1 12 maanden
Audit 2
• Gegevensverzameling
Maken verbeterplannen jaar 1
Bezoek accrediteur NHG
• Intake door praktijkconsulente
3 maanden
Audit 1
Voorfase 6 maanden
• Uitvoering plannen jaar 5
Toelichting bij tabel Na het derde bezoek van de accrediteur, waarbij de plannen van het tweede jaar zijn geëvalueerd en de plannen voor het derde jaar worden besproken, vindt er geen bezoek van de accrediteur plaats om de plannen voor het derde jaar te bespreken. Dit kunnen praktijken desgewenst doen met de praktijkconsulent. De plannen van het derde jaar worden pas met de accrediteur besproken nadat de tweede cylus is gestart.
Slotopmerking Het blijkt dus dat bij de ‘stoppers’ vooral de kosten van de accreditatie een belemmering vormen om met de tweede cyclus door te gaan. De NUHP-stuurgroep heeft deze signalen opgepikt en zal deze doorspelen naar het NPA en het NHG in de hoop op een handreiking aan de praktijken. De beroepsopleidingen zetten immers sterk in op kwaliteit van de praktijken
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
waarin hun aios het vak van huisarts moeten leren en streven er naar dat alle opleidingspraktijken uiteindelijk NHG-geaccrediteerd zullen zijn. Wat betreft de praktijken hopen we dat inhoudelijke kwaliteitsoverwegingen de doorslag zullen geven bij de keuze om met de accreditatie door te gaan, niet de financiële. Wordt vervolgd!
• Maken verbeterplannen jaar 6 ➔ Besluit om wel/niet door te gaan
o v e r
o n d e r v o e d i n g
e n
o b e s i t a s
Voedingsaspecten in de huisartspraktijk Op 10 maart jl. verdedigde Caroline van Wayenburg haar proefschrift met de titel Nutrition in general
practice. Promotoren waren prof. dr. Jaap van Binsbergen, prof. dr. Chris van Weel (beiden afdeling Eerselijnsgneeskunde) en mw. prof. dr. Wija van Staveren (WUR Wageningen). Van Wayenburg is bij de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde opgeleid tot huisarts en onderzoeker en werkt momenteel als huisarts in praktijk de Linie in Doesburg. Deze praktijk maakt deel uit van het netwerk van Academische Huisarts praktijken Nijmegen (CMR NMP).
Voeding is de basis van een gezond leven. Zo komt ondervoeding onder andere voor bij mensen met kanker, kwetsbare ouderen en chronisch zieken. Caroline van Wayenburg onderzocht hoe vaak huisartsen te maken hebben met ondervoeding. De consequenties van ondervoeding zijn namelijk zeer groot. De kwaliteit van leven neemt sterk af, patiënten sterven eerder en ze hebben meer zorg nodig. Uit dit proefschrift blijkt dat ongeveer 10 tot 40 procent van de hoogrisicopatiënten (waaronder - ouderen en patiënten met hoofd- of halskanker of COPD) in meer of mindere mate een verslechterde voedingstoestand hadden. Naast ondervoeding, komt in dit proefschrift obesitas aan bod. Het is intussen algemeen bekend dat steeds meer mensen veel te zwaar zijn. Uit één van de onderzoeken uit het proefschrift blijkt dat deze patiëntenpopulatie 28 procent vaker bij de huisarts komt met alledaagse kwalen dan patiënten zonder obesitas, onafhankelijk van de aanwezigheid van chronische ziekten.
Kortom, huisartsen worden veelvuldig geconfronteerd met zowel ondervoeding als obesitas. Zij vervullen hierbij een belangrijke preventieve rol!
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
m e m o r i a m i n
IN MEMORIAM Beste Toon, Jouw overlijden heeft velen geraakt, binnen en buiten de faculteit geneeskunde. “De faculteit geneeskunde”, zo ben jij jouw werkplek altijd blijven noemen. Wij hebben na 19 december 2009, de dag van jouw overlijden, verdriet, weemoed en warme herinneringen met elkaar gedeeld. We hebben elkaar opnieuw jouw verhalen verteld. Verhalen die ogenschijnlijk een nuchtere weergave waren van jouw ervaringen tijdens je lange carrière op Heyendael, maar die plots een verrassende wending namen uitmondend in een even praktische als wijze raadgeving. Nuchter, scherp, de rug immer recht, situaties tot op het bot filerend, maar nooit vergoelijkend, gladstrijkend of onwaarachtig. Zo heb ik jou ervaren. Ik weet dat jij geen behoefte hebt aan mooie verhalen en verbale wierook, zoals die, je zei het met afkeer, bij een uitvaart soms ineens worden opgedist. Nog minder hield je van te grote en te mooie woorden tijdens het leven. Juist jij, beste Toon, prikte ze moeiteloos door, de smoesjes, ijdelheid, schone schijn en pluimstrijkerijen. Je noemde het de ‘kleinheden van de grootheden’, doelend op de hooggeplaatsten bij wie je zulks constateerde. Het ontlokte je een glimlach maar je schudde er ook je hoofd bij. Jij besefte als geen
10
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
ander de vergankelijkheid van roem en glorie. Onder dat glanzend vernis zocht jij de persoon zelf en schatte deze op waarde. Dat maakte dat je levenslang trouw was aan personen die je hoogachtte, en blaaskaken, die voorrang vroegen, ter plekke voorzag van een even correct als beknopt antwoord. Zo maakte je niet altijd vrienden maar de vrienden die jij maakte bleven het, zij waardeerden het hout waaruit jij was gesneden, zij genoten van de vaatjes waaruit jij tapte. Een belangrijk contrapunt begon met jouw komst naar huisartsgeneeskunde toen we nog in het Hamerhuis zaten. Tijdens de dagelijkse lunch werd jij niet moe ons te zeggen: “Jullie staan met de rug naar de faculteit, keer om en zorg dat je gezien wordt.” Je persisteerde op het rechtvaardig toepassen van regels: “Hou het speelveld duidelijk afgebakend, het mag niet groter zijn dan de student kan overzien.” Eenmaal verhuisd naar de prekliniek vroeg je me vaak mijn oordeel over je uitgaande brieven. Als ik minder dan drie opmerkingen had, was je teleurgesteld, je was ervan overtuigd dat het altijd beter kon. Na jouw pensionering in 1996 bleef je de afdeling en je collegae van het faculteitsbureau (later Onderwijs en StudentenZaken, OSZ), trouw bezoeken. Niet minder gretig dan dat jij je eigen verhalen vertelde, vroeg je naar ontwikkelingen,
w
e
r v
i
n
g
‘Voorkom versnippering van zorg’
Meldt u aan voor NUHP-project Hoe voorkom je dat de zorg versnippert, hoe kan de huisartspraktijk integrale en persoonlijke zorg bieden bij chronische patiënten? Zit er overlap of tegenstrijdigheid in de diverse protocollen en welk controlebeleid wil de chronische patiënt met meervoudige
TOON BERNS
morbiditeit zelf? Met de toename van ziektegebonden zorgketens en door de invoering van functionele bekostiging vallen steeds meer patiënten met chronische multimorbiditeit onder ‘het regime’ van meerdere standaarden en protocollen. Dit houdt het gevaar in van desintegratie van de zorg bij deze categorie patiënten en mogelijk
mensen en gebeurtenissen. Jij gaf die nieuwe informatie virtuoos zijn plaats in de voortschrijdende historie van jouw faculteit. Vaak zag je de geschiedenis zich herhalen en wist je te voorspellen hoe vruchtbaar dan wel dor de aarde zou blijken voor een ogenschijnlijk nieuw plan. Dat ging altijd gepaard met een kraakhelder advies ontleend aan jouw vaste principes van eenduidigheid, openheid, transparante spelregels en respect voor personen.
onnodige belasting voor zowel de patiënt zelf als de zorgverleners. Om een antwoord te vinden op vragen, zoals in de inleiding gesteld, start zeer binnenkort een nieuw NUHP-project waarbij in tien huisartspraktijken in nauwe samenwerking met de huisartsen en de praktijkondersteuner getracht wordt … deze patiënten met multimorbiditeit goed in beeld te krijgen; welke combinaties komen het meest voor? …. na te gaan wat de inhoud en frequentie van controles is die de (transmurale) standaarden
‘Vijftig jaar Heyendael’, jouw jubileum in september 2008, werd een grandioos feest waarop jij je familie, vrienden en collegae trakteerde. We zongen voor je, onwetend dat we ruim een jaar later in je uitvaartdienst mee zouden neuriën met het In paradisum. Vlak voor je overlijden zei je me: “Ik denk dat het afgelopen is”. Je zag dat heel bewust onder ogen. Ook zei je: “Ik heb een prachtig leven gehad, ik ben intens dankbaar voor wat ik heb mogen doen.” Voor ons die zijn achtergebleven zijn dat troostrijke woorden. Hoe groot is iemand die zo achterblijvers kan troosten. Troost die ik graag doorgeef aan jouw dochters, Toon, en aan allen op jouw faculteit die jou met grote genegenheid gedenken.
aanbevelen. …. tegenstrijdigheden, overlap en belasting voor de zorg en de patiënt te reduceren. …. de individuele patiënt systematisch te betrekken bij de keuzes voor het controlebeleid. …. per praktijk een protocol uit te werken en te testen voor de meest voorkomende groepen chronische multimorbide patiënten (o.a. inpassen in ketenafspraken en DBC’s). Kortom, hoe maken we het controlebeleid voor deze patiënten behalve evidence-based ook efficiënter en patiëntvriendelijker. Praktijken die aan dit actuele en uitdagende project willen meewerken of nadere informatie willen kunnen contact opnemen met projectleider dr. Annelies
Eloy van de Lisdonk
Jacobs (IQ healthcare UMC St Radboud):
[email protected]; tel 024-3615310.
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
11
k i j k
i n
a n d e r e
k e u k e n
Jagadish (Jag) Muthu zag op 9 december 1972 in India het levenslicht, als enig kind van een artsenechtpaar. In 1985 verhuisde het gezin naar Engeland waar Jag opgroeide in de omgeving van Londen. Hij werd uiteindelijk huisarts, eerst in Londen en sinds 2005 in Nederland (Ede). Reden om Jag te vragen naar de verschillen tussen de Engelse en Nederlandse eerstelijnszorg. Wilma van der Weijden
An Englishman in Ede
Huisarts Jag Mathu
12
Een bijzonder verhaal van een bijzondere huisarts
De opleiding in Engeland
Huisarts in Londen
Na zijn middelbare school ging Jag Muhtu medicijnen studeren aan de Universiteit van Londen. Na drie jaar theoretisch onderwijs volgden drie jaar van coschappen, de zogenaamde clinicals, die jaarlijks met een examen werden afgesloten. Muthu: “Dan ben je basisarts en ben je verplicht om nog een jaar als basisarts (house officer) te werken onder supervisie van een specialist, in drie blokken van vier maanden. Daarna ben je officieel als arts geregistreerd en kun je jezelf arts-assistent (senior house officer) noemen.” Jag doorliep de zeven jaar met glans en koos voor huisartsgeneeskunde. Net als in Nederland duurt de opleiding drie jaar, maar is anders opgebouwd: twee jaar in het ziekenhuis (minstens vier verschillende specialismen) en één jaar in de huisartspraktijk. “De opbouw naar zelfstandig werken gaat dat laatste jaar echter vrij vlot, omdat je tegen die tijd natuurlijk al veel ervaring hebt.”
En toen werd Jag Muthu huisarts in Londen: “In Engeland heb je met nog meer regels te maken dan hier in Nederland. Voor een deel komt dit doordat de overheid de volledige gezondheidszorg betaalt en dus ook een stevige vinger in de pap wil hebben. De overheid wil zicht hebben op wat er in de praktijk gebeurt, en wil een minimum kwaliteitsniveau voor de patiënt garanderen. Er is in Engeland hiervoor een gedetailleerd en gemakkelijk te bedienen uniform Huisarts Informatie Systeem (HIS) ontwikkeld, waarbij je als huisarts betaald krijgt voor de handelingen die je verricht en vervolgens noteert in het HIS. Wanneer je als huisarts een verrichting niet nodig vindt terwijl je die handeling volgens de richtlijnen wel moet uitvoeren - je weegt bijvoorbeeld een patiënt niet als hij komt voor een hypertensiecontrole - geeft het systeem meteen aan dat je iets nagelaten hebt. Je wordt daar ook financieel op afgerekend. De zorg is
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april maart2010 2010
weliswaar een taak van de huisarts, maar het systeem leidt tot veel (in Nederlandse ogen misschien onnodige) handelingen en tot minder ‘zorg op maat’. Ik vraag me af hoe lang de gratis Engelse gezondheidszorg nog te betalen is. De kosten rijzen de pan uit!”
De macht van de patiënt in het Engels systeem “Daarnaast is het in Engeland heel gewoon om als patiënt je huisarts aan te klagen. Bijvoorbeeld als je als patiënt vindt dat je niet snel genoeg wordt doorgestuurd, of als je lang in de wachtkamer hebt moeten wachten terwijl je een afspraak had. Hierdoor worden veel patiënten veel sneller doorgestuurd naar de tweede lijn en is er weinig ruimte voor spoedeisende hulp. Wanneer een patiënt tijdens het spreekuur belt met cardiale klachten, wordt er direct een ambulance ingeschakeld en gaat de huisarts door met het spreekuur. Spoedvisites kunnen immers leiden tot langere wachttijden in de spreekkamer… Het salaris van een huisarts is prima, maar niemand zal verbaasd zijn dat de kosten voor een beroepsaansprakelijkheidsverzekering evenredig hoog zijn! Momenteel liggen die rond de 5000 pond per jaar voor een huisarts, en een veelvoud voor de specialisten!”
Rol lokale overheid Doordat gemeenten van de overheid in Engeland geld krijgen om de gezondheidszorg te regelen, gebeurt het steeds meer dat gemeenten privé ondernemingen inhuren om bepaalde zorg goed
koper in te kopen. Dit gebeurt bijvoorbeeld al met de diabeteszorg. Er ontstaan op deze manier steeds meer commerciële bedrijfjes. Muthu: “Vooral rijke Engelsen maken hier gebruik van en zo ontstonden de privéklinieken. Ook kunnen huisartsen ingehuurd worden als privéarts. Ik ben eens door een particuliere patiënt ’s nachts uit bed gebeld die zijn bloeddruk wilde laten meten. In het Ritz-hotel aangekomen - waar anders - bleek de tensie in orde te zijn en mocht ik 180 pond incasseren. En tja, als de butler alleen briefjes van 50 pond heeft, sta je toch mooi met 200 pond weer buiten!” Zo vond Jag zijn weg in huisartsen-Engeland.
En toen… ontmoette hij zijn Nederlandse vrouw en verhuisde hij in het najaar van 2004 naar Nederland. Muthu: ”Sinds 2005 werk ik met mijn collega Wim van Jaarsveld als huisarts in Ede en vanaf begin dit jaar draag ik de verantwoordelijkheid voor de praktijk.” Jag kijkt tevreden bij de vraag hoe het hem hier bevalt: “Prima! Ik heb mijn eigen praktijk, en vind het heerlijk om - meer dan ik in Engeland gewend was - met collega-huisartsen samen te werken. Ik geniet van de vrijheid, de visites en alle echte huisartsgeneeskundige taken! Het is jammer dat het Nederlands computersysteem minder makkelijk en gebruiksvriendelijk is dan in Engeland, maar dat heb ik er graag voor over als ik de zorg kan verlenen zoals volgens mij het vak voor ogen heeft!”
Jag Mathu en zijn praktijkcollega’s
LIJN LIJN1 1 jaargang jaargang88| nr. | nr.1 1| maart | april 2010
13
n i e u w s
Health Bridge nu echt van start Vijf groepspraktijken in de regio Nijmegen (met meer dan 30 huisartsen) en zes UMC-afdelingen zijn sinds kort aangesloten op Health Bridge. Dit is een innovatief eHealth-systeem dat patiënten, huisartsen en specialisten met elkaar verbindt in een gezamenlijk consult. UMCbestuursvoorzitter Emile Lohman noemde onlangs het Health Bridge project een van de parels van het nieuwe Radboud. Op 25 februari vond de eerste gebruikersbijeenkomst plaats. Willem van Gerwen
Initiatiefnemer Wil van den Bosch, huisarts en hoogleraar Zorginnovatie in de Huisartspraktijk: “Health Bridge verbindt en is bijvoorbeeld ook te gebruiken bij de communicatie met andere zorginstellingen, zoals verpleeghuizen, jeugd gezondheidszorg, thuiszorg en geestelijke gezondheidszorg. Denk daarbij aan de videoconsultatie met de ZGG Zorggroep en de palliatieve zorg die inmiddels mogelijk is.” Health Bridge is een initiatief van de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het UMC St Radboud. Deelnemende afdelingen in het UMC zijn Algemeen Interne Geneeskunde (AIG), Endocrinologie, Heelkunde, Geriatrie, Kindergeneeskunde en
14
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
Eerstelijnsgeneeskunde. Bovendien wordt op een aantal plaatsen een Health Bridge systeem geïnstalleerd voor bijzonder doeleinden: • bij het expertisecentrum schildklieraandoeningen van de afdeling Endocriene Ziekten; • bij de afdeling Algemeen Interne Geneeskunde (AIG) voor consultatie voor de eerstelijns DBC’s diabetes en cardiovasculair risico management, en voor overleg over infectieziekten; • bij de afdeling Heelkunde voor face-to-face overleg bij ontslag, de overgang van ziekenhuis naar thuissituatie • bij de afdeling Oncologie voor shared care overleg en bij overdracht van patiënten van
Fotostudio Bart Nijs
Huisarts Wil van de Bosch: “Health Bridge is in de eerste plaats bedoeld voor innovatieve verbetering van zorg in de driehoek huisarts-patiënt-specialist. Daarbij zoeken we voortdurend naar de meerwaarde van Health Bridge in de communicatie tussen en met zorgprofessionals. Maar ook bij onderwijs, opleiding en nascholing kan Health Bridge in de toekomst een belangrijke rol gaan spelen”
curatieve naar eerstelijns palliatieve zorg; • bij afdeling Kinderlongziekten (RAAcK) van het Universitair Centrum voor Chronische Ziekten Dekkerswald • bij de afdeling Geriatrie, voor multidisciplinair overleg over transmurale zorg. Later dit jaar sluiten opnieuw vijf groepspraktijken en een aantal UMC-afdelingen zich aan en wordt Health Bridge bovendien geïntegreerd in Zorg Domein. Daarnaast zal er een tevredenheidsonderzoek plaats vinden onder gebruikers (patiënt, huisarts, specialist) als voorbereiding op een grootschalige landelijke uitrol van Health Bridge in 2011. Internist Cees Tack is als specialist nauw betrokken bij het in praktijk brengen van de Health Bridge intiatieven.
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
15
d e
g r e n z e n
v a n
h e t
e p d
Henk van Gerven (55) was jarenlang huisarts in het door de SP opgerichte Ons Medisch Centrum in Oss. In 2006 werd hij namens de SP gekozen in de Tweede Kamer en is namens die partij woordvoerder eerstelijnszorg. Over het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) heeft hij een uitgesproken mening: “Schaalvergroting zorgt voor onveiligheid, we moeten terug naar de kleinschaligheid”. Lijn 1 vroeg hem naar de grenzen van het EPD.
Een goed regionaal EPD is goud waard Van de grote bravoure waarmee minister Klink het volk ruim een jaar geleden kond deed over het elektronisch patiëntendossier is weinig meer over. De Tweede Kamer heeft de wet weliswaar aangenomen maar deze is nu gestrand in de Eerste Kamer. Bovendien is het EPD controversieel verklaard door de Tweede Kamer. Een nieuw kabinet mag zich waarschijnlijk over dit moerassige dossier buigen. Henk van Gerven, Tweede Kamerlid voor de SP
Het EPD is een speeltje van politici en een zich vergalopperende Nederlandse Patiënten- en Consumenten Federatie NPCF die vanachter de tekentafel hebben bedacht dat het goed zou zijn als medische informatie voor iedereen beschikbaar komt die in de zorg werkt. En de patiënt dient toegang te krijgen. Sommigen spreken zelfs over het beheer van dossiers door de patiënt zelf. Alsof een patiënt daarmee geholpen zou zijn. Als borderliner wil je bezwarende passages graag uit je dossier wissen. En wat moet de hypochonder met een dergelijk dossier? En mijn leverprobleem heeft niks met alcohol te maken hoor, ik drink maar vier glazen per dag. Een dokter moet
16
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
openheid betrachten naar de patiënt, maar een patiënt moet niet worden opgezadeld met het werk dat een arts of andere hulpverlener hoort te doen. Het megalomane EPD heeft ons nog niet veel meer gebracht dan een lachende industrie die aan goedgelovig management gouden mogelijkheden belooft en intussen binnenloopt. De top down benadering van Klink en de zijnen is gedoemd te mislukken. Al was het alleen maar vanwege gebrek aan draagvlak. Wie heeft om het EPD gevraagd? De dokter niet, de patiënt niet. Het zou veel beter zijn uit te gaan van de praktijk en de bestaande behoefte. Huisartsen doen zaken
g e d i g g i e
Soms krijgen we zomaar iets toegestuurd van een trouwe lezer. Zoals onderstaande bijdrage van een huisarts die anoniem wil blijven. “Ik heb
met de apotheker, de huisartsenpost en het ziekenhuis om de hoek. Laten we zorgen dat zij een sluitend EPD hebben. Het is regionaal nog lang niet overal op orde. Laten we dat eerst eens goed regelen.
EPD en marktwerking Achter het EPD schuilt nog een filosofie, die van de marktwerking. Op de vrije markt is vrij verkeer van goederen een vereiste. Het EPD moet een vrij verkeer van medische informatie over patiënten mogelijk maken. Over privacy gesproken! Doordat het EPD is in te zien via een landelijk schakelpunt wordt het monopolie van de individuele behandelaar doorbroken. In potentie kunnen duizenden hulpverleners toegang krijgen tot patiëntengegevens. Dus ook die hulpverlener die de concurrentie wil aangaan met andere hulpverleners. Klink is kampioen als het gaat om ‘eigen verantwoordelijkheid’ en terugtredende overheid. Toch wil juist deze minister het EPD doordrukken. Hij wil in de wet laten opnemen dat elke arts zich verplicht aan moet sluiten bij het landelijk schakelpunt. Een dirigisme gevoed door het blinde geloof in megalomane illusies. Merkwaardig is dat Klink hier doordramt terwijl hij niet thuis geeft bij de invoering van het actieve donorregistratie systeem ADR om het donoren van organen tot maatschappelijke norm te ontwikkelen. De Eerste Kamer moet een wet toetsen op rechtmatigheid en uitvoerbaarheid. Het is te hopen dat zij zich niet laat leiden door politieke motieven. Het landelijk EPD hebben wij niet nodig om de zorg beter te maken. Een goed regionaal EPD gebaseerd op de deskundigheid van artsen in een betrokken kleinschalige omgeving, dát is goud waard.
in de loop der jaren wat gedichtjes geschreven rond en over dokters en dokterszaken. Deels serieus, deels grappig. Misschien leuk om in Lijn 1 er af en toe een op te nemen.” Bij deze!
Het Effudens Beest door: Dr Placebo Voorwaar vrienden leen mij uw oor Huiver en hoor Ooit nog niet zo lang geleden In Doktersland Deed iedereen maar wat hij wilde Met vrije hand Voor allen die iets willen Voor alle kwalen had je wat Duizend soorten pillen Aderlating, kruidenbad Het Effudens Beest zag: ‘dit is niet goed!’ en greep toen de macht! ‘Bewijs wat je doet Voor kwalen en klacht’ Riep het uit luid Totdat de dove doktersoren het wilden horen In doktersland heerst heden het Effudens Beest over harten en rede Bemind en gevreesd Veel dokters die kreunden Waar blijft onze vrijheid? Ze zuchtten en steunden Gekneveld beleid! Tot hen sprak het Beest: Wees niet bevreesd Maar blijf creatief Immers ook Aandacht en zelfs Placebo heb ik lief
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
17
n v a
Marianne Schoevers is huisarts geworden, maar het had zomaar anders kunnen lopen. Lang waren er de twijfels,
e
verhalen schrijven of mensen beter maken? Nu doet ze
s s i
beide. Daarnaast is ze bezig met een promoveren. Ze doet onderzoek naar de gezondheid van en medische
p a
zorg voor vrouwen zonder verblijfsvergunning. Zij wordt bij haar onderzoek begeleid door Toine Lagro en Maria van den Muijsenbergh. Sinds 1 september 2009 is zij ook betrokken bij het medisch onderwijs, met name het onderwijs voor co-assistenten.
Marianne Schoevers
Kinderboeken schrijven en dokter zijn… Al vanaf mijn twaalfde wist ik dat ik dokter wilde worden. Hoewel toch Nederlands mijn lievelingsvak was en ik met mijn opstellen de hoogste punten scoorde. In de zesde klas van de middelbare school begon ik daarom toch te twijfelen. De school voor de journalistiek leek me ook wel aantrekkelijk. Maar mijn lieve wijze, overigens ook hobbyschrijvende vader vond dat een minder geslaagd plan. Als dokter was mijn toekomst toch wat zekerder en ik wilde het toch al zo lang, geneeskunde studeren? En zo werd ik dus toch dokter, later huisarts. Een keuze waar ik gelukkig nooit spijt van heb gehad. Marianne Schoevers
Maar ik bleef schrijven en bleef verhalen verzinnen. Zeker toen ik met mijn gezin naar Malawi verhuisde. Afrika gaf een heleboel inspiratie en ik had tijd: er waren geen sociale verplichtingen en er was minder afleiding. Voor de kinderen en hun vriendjes vertelde ik zelf verzonnen verhalen. En ik las voor, heel erg veel voor. Ik houd van mooie verhalen. Kerstverhalen zoals het meisje met de zwavelstokjes, maar ook de verhalen
18
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
en boeken van Annie MG Schmidt en Roald Dahl. En niet te vergeten de verhalen van mijn opa over Karo de slagershond! Verhalen die hij schreef voor de VARA-kindergids net na de oorlog en die hij mij als klein meisje vertelde. Hij had een CVA gehad en kon niet veel meer, maar op de grond voor zijn rolstoel genoot ik van die verhalen. Ik was een dromer. Ik droomde er stiekem toch van ooit eens zelf een boek te schrijven.
Uiteindelijk toch… Pas op mijn veertigste durfde ik het eindelijk aan. Verhalen verzinnen en af en toe een stukje schrijven is toch wat anders dan een boek schrijven. Alles moet dan kloppen. Het is dus muggenziften. Schrijven en vooral ook weer schrappen. Elke zin en passage kritisch bekijken. Maar het is vooral leuk! En het is geweldig als het dan ook echt lukt om het boek uit te geven. Er zijn nu twee titels van me uitgegeven: ‘Spaanse pepernoten’ en ‘De meeste stemmen gelden’. Spaanse pepernoten is een spannend verhaal over Sinterklaas dat speelt in Spanje en De meeste stemmen gelden is een sprookje over het thema democratie. Een volledig agendaloze dag thuis waarin ik kan gaan schrijven is absolute ontspanning voor mij. Een hele dag alleen maar bezig met een verhaal. Schrijven, even niet meer weten hoe nu verder en dan tijdens het hardlopen of in de Albert Hein plotseling inzien hoe het verder moet. Niet weten hoe snel je weer thuis moet komen om weer verder te kunnen schrijven. Heerlijk! Helaas komen er in een promotietraject steeds minder van die lege dagen voor. Op eenzelfde dag werken aan mijn proefschrift en ook nog creatief schrijven lukt me niet. Vandaar dat boek drie en vier weliswaar bijna af maar nog niet verschenen zijn. Dat komt ook een beetje omdat ik met een opdracht bezig ben voor theatergroep TRAXX. Ik schrijf een boek bij een al bestaand theaterstuk over rouw bij jongeren: ‘Rouw op je dak’, een heel boeiend stuk. Voor de geïnteresseerden: www.theatertraxx.nl Maar na mijn promotie ga ik weer vol voor het afmaken van boek drie en vier. Ik heb er nu al zin in!
De meeste stemmen gelden In dit sprookje wordt prinses Cato met 9.999.321 stemmen tot de nieuwe koningin van Bilgondrië gekozen. Haar vader, koning Hugo, wil van de ene op de andere dag een andere baan: hij wordt brugwachter. Een verkiezing moet uitmaken wie van zijn zeven dochters hem gaat opvolgen. Wordt het kwebbel Stefanie, gameboy-speelster Noor, poepie Sofie, pleisterprinses Floor, Cato met de grote voeten, Emma bubbelbel, of wordt het toch Philine huilebalk? Moet het land bestuurd worden door een koning(in) of door een president? En… waarom worden opeens de nieuwe schoenen (maat 78) van prinses Cato gestolen? Dit sprookje legt de nadruk op hoe personen kunnen verschillen en meer zijn dan de uiterlijke kenmerken waardoor ze opvallen. Voor kinderen vanaf ca. 8 jaar. De meeste stemmen gelden, uitgeverij Solo, ISBN 978-90-76268-75-0
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
19
kijk
in
andere
keuken
Never give up & open your eyes
Over huisartsen in het land van de rijzende zon Wat als twee Nederlandse reuzen gaan rondneuzen in het mystieke land van Zen dwergen en Sake elven? Onze ogen gingen open. Ondanks de soms vreemde capriolen van onze minister van Volksgezondheid hebben we het in Nederland toch best aardig op de rails. Daarom vanuit het land van de rijzende zon een kort verslag over sneeuw, sojabonen, de waarden van de huisartsgeneeskunde en de opleiding tot huisarts en onderzoeker (aiotho). Een wonderlijk avontuur! Mark van der Wel, Tim Olde Hartman, aiothos Mark van der Wel (links) en Tim olde Hartman
20
Een barre tocht
Een land vol ‘huisartsen’
Na een lijdensweg van elf uur business class was nog slechts het eerste stukje van onze reis voltooid. Aangekomen in het mondaine Tokio moest er nog ruim acht uur gereisd worden naar onze eindbestemming in ruraal Japan. Ons verblijf begon in het met ruim twee meter sneeuw bedekte plaatsje Tadami. Daarna volgden Fukushima en Sendai, hoofdstad van de Wagyu, Japanse koesoort waarvan we natuurlijk de tong als delicatesse voorgeschoteld kregen, en tot slot weer Tokio. Op elke plek hielden we een presentatie en discussieerden we met aios huisartsgeneeskunde, beleidsmakers, regeringsambtenaren, medisch specialisten en ‘huisartsen’ over de waarden van de huisartsgeneeskunde, het nut van onderzoek, en ons Aiotho-programma.
Onze gastheer prof. Ryuki Kassai is hoofd van de afdeling Family Medicine van de Fukushima University en hij werkt twee dagen in de week als huisartsopleider in Tadami. Hij is de grondlegger van een vierjarige huisartsenopleiding, gestoeld op zijn ervaringen in het buitenland, waaronder zijn opleiding in Canada en z’n contacten met Ian McWhinney. Daarnaast heeft hij de eerste academische afdeling huisartsgeneeskunde in Japan opgericht. Hij hoopte dat wij, jonge Nederlandse huisartsonderzoekers, zijn aios konden inspireren en de ogen laten openen om trots te zijn op de waarden van de huisartsgeneeskunde en de kracht van opleiding en onderzoek. De huisartsgeneeskunde is in Japan totaal anders georganiseerd dan in Nederland. Medisch
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
specialisten uit het ziekenhuis mogen zich zonder opleiding vestigen als arts in general medicine. Ook is er geen poortwachtersysteem. Al sinds de jaren negentig vecht Kassai voor de waarden van huisartsgeneeskunde in een land waar specialisten de baas zijn en de politieke gezondheidszorg de agenda bepalen. We stellen ons voor dat hij, net als Frans Huygen destijds, tegen de stroom in moet zwemmen. Hij doet dit met verve, en laat zich niet tegenhouden. Zou Frans Huygen gereïncarneerd zijn in Ruyki Kassai?
Een poster waarop het bezoek van Mark en Tim werd aangekondigd
Japanse gastvrijheid De hele trip, de presentaties over de waarden van huisartsgeneeskunde en het belang van onderzoek en opleiding, de discussies met Japanse aios en de bezoeken aan de verschillende opleidingspraktijken waren ingebed in een druk sociaal programma. Ook hierin kent Japan geen gelijke. Als wij al het winnen op het gebied van huisartsgeneeskunde, dan liggen zij mijlen voor op het gebied van gastvrijheid. Zo werden we met buitengewone vriendelijkheid ontvangen in in de lokale Ryokan een traditionele Japanse herberg van het dorpje
Tadami. Dat betekende: slapen op de tatami (verende rieten matten) en eten met stokjes in kleermakerszit - een uitdaging voor onze lange benen - en met WC-slofjes aan plaats nemen op een verwarmde WC-bril om je vervolgens te verbazen over het enorme elektronisch keuzemenu van doorspoel- en billenwaterstraalstanden. We bezochten de kliniek van Ryuki, spraken uitvoerig met zijn aios Hiroshi en gingen mee op huisbezoek bij ver schillende patiënten. Juist tijdens deze huisbezoeken zagen we dat de >>
Zou Frans Huygen gereïncarneerd zijn in Ryuki Kassai? How Zen can you get?
Mark van der Wel (links) en Tim olde Hartman met hun gastheer Ryuki Kassai
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
21
…en voedsel voor de geest
Gingen mee op huisbezoek bij verschillende patiënten...
We hebben veel opgestoken van onze rondreis door Japan. Never give up was de lijfspreuk van Prof. Ryuki Kassai. Hij roeit gestaag door, ondanks de vele tegenslagen, omdat hij gelooft in zijn idee over huisartsgeneeskunde. Langzaam verzamelt hij jonge mensen om zich heen, met wie hij vecht voor een betere toekomst voor de huisartsgeneeskunde in Japan. De passie en het geloof waarmee hij dit doet werkt aanstekelijk en is een voorbeeld voor ons allemaal. Volgens Prof. Ryuki Kassai is onze opdracht ‘to open the eyes’ van de aios ruimschoots geslaagd. Hij zag de twinkeling en trots in de ogen van zijn aios na onze presentaties en uitvoerige discussies: “Het is voor hen nu nog duidelijker dat wat ze aan het doen zijn, er ook daadwerkelijk toe doet”. Mocht u nog vragen hebben over de huisartsgeneeskunde in Japan, stuur dan gerust een email naar Prof. Ryuki Kassai:
[email protected].
waarden van goede huisartsgeneeskunde gewoon universeel zijn, ondanks de verschillen in cultuur tussen Japan en Nederland.
Een spektakel voor de tong… Na overdag heen en weer geslingerd te zijn tussen werk en sociale activiteiten werden we iedere avond, stapje voor stapje, geïntroduceerd in het rariteitenkabinet van de Japanse keuken: gerookte vis bij het ontbijt, ingelegde lotuswortel, de kunst van plakrijst, het drinken van de fijnste sake, de overgave aan de levensgevaarlijk giftige Fugu vis, onsmakelijk ogende kleefboontjes, zure pruimpjes, eicustard met visresten, rauwe red snapper, rauwe kip (zonder salmonella) en groene theechocolade. Juist op deze momenten van culinaire ontspanning leerden we de verschillende huisartsen in opleiding beter kennen. De ontspannen atmosfeer en de nodige sake maakten het spreken in het Engels voor de Japanse aios langzaamaan gemakkelijker. Bezoek aan een opleidingsinstituut
22
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
p u b l i c
Spoedzorg tegen babysterfte moet in 2012 geregeld zijn
h e a l t h
Zwangere vrouwen moeten in spoedsituaties voortaan altijd binnen een kwartier worden geholpen door een verloskundige of een gynaecoloog. Ziekenhuizen moeten daarom zeven dagen per week, 24 uur per dag, gynaecologen, kinderartsen en operatieteams beschikbaar hebben. Willem van Gerwen
Specialisten en verpleegkundigen moeten op afroep klaarstaan. En niet, zoals nu vaak het geval is, de vaak onwetende arts in opleiding, terwijl de gynaecoloog thuisblijft. Die 24-uurszorg is noodzakelijk om de hoge babysterfte terug te dringen. Deze adviezen staan in een rapport dat de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte begin dit jaar aanbood aan minister Klink van Volksgezondheid. De stuurgroep stond onder leiding van Koos van der Velden, hoogleraar Public Health aan het UMC St. Radboud (afd. Eerstelijnsgeneeskunde): “Binnen vijf jaar moet de vermijdbare babysterfte gehalveerd zijn. Nederland heeft al jarenlang bijna de hoogste babysterfte van Europa.” De stuurgroep wil ook dat barende vrouwen niet meer alleen worden gelaten als de bevalling eenmaal is begonnen, zoals nu wel gebeurt. Binnen 30 minuten moet er continu begeleiding zijn van een kraamverzorgende thuis of een verpleegkundige in
‘Gezond oud worden begint in de baarmoeder’ het ziekenhuis. Vrouwen die weinig risico lopen op complicaties dienen daarnaast elke twee uur te worden gecontroleerd door de verloskundige. Vrouwen die risico lopen, worden moeten continu worden bewaakt door de gynaecoloog of een andere professionele hulpverlener. Iedere zwangere moet volgens de stuurgroep ook een casemanager
Commissievoorzitter Koos van der Velden
krijgen, die alle zorg coördineert. Een op de honderd baby’s in Nederland sterft kort voor, tijdens of vlak na de geboorte. Alleen Frankrijk en Letland scoren slechter. Jaarlijks sterven ook tien tot vijftien moeders na complicaties rond zwangerschap en bevalling. Waarom juist Nederland zo’n hoge babysterfte heeft, blijft onduidelijk. De commissie weet wel wat de belangrijkste veroorzakers van babysterfte zijn: vroeggeboorte, ernstig aangeboren afwijkingen, te laag geboortegewicht en zuurstoftekort bij de bevalling.
Preventieve maatregelen Ook de grootste risico’s voor babysterfte zijn bekend: een ongezonde leefstijl van de moeder, een moeder die in een ‘achterstandssituatie’ leeft en knelpunten in de zorg, zoals slecht overleg. Als op de oorzaken en risico’s wordt ingespeeld, zullen er minder baby’s sterven, verwacht commissievoor zitter Koos van der Velden: ”Zo moeten verloskundigen, gynaecologen, huisartsen en kraamverzorgenden beter samenwerken. Ook preventief valt er veel te winnen, gezond oud worden begint in de baarmoeder”. Er moet ook een speciaal beleid komen voor vrouwen in een ‘achterstandssituatie’. Het gaat onder meer om vrouwen van niet-westerse afkomst, die zich vaak pas laat melden voor controle tijdens de zwangerschap. “Nederland is diverser geworden,’’ zegt Van der Velden, “niet op alle groepen past routinezorg.”
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
23
o
n
d
e
r
z o
e
k
Epidemiologie in de huisartspraktijk
Opmerkelijke gegevens uit de Continue Morbiditeits Registratie Nijmegen De CMR is een registratie in vier huisartspraktijken van alle ziekten en aandoeningen die de patiëntenpopulatie in deze praktijken doormaakt. De registratie loopt sinds 1971 en bevat een schat aan gegevens. Veel van de epidemiologische informatie uit de CMR is verwerkt in het boek ‘Ziekten in de huisartspraktijk’. Geregeld duiken bij de bewerking van de CMR-data bijzondere zaken op. In deze rubriek wordt de lezer van Lijn 1 hiervan deelgenoot.
Hoe zit het met…?
Perinatale perikelen De perinatale sterfte in Nederland bedraagt ongeveer 1%. Daarmee scoort
Huisartsen zijn op allerlei manieren nauw betrokken bij zwangerschap en bevalling. Anders dan vroeger toen zij zwangerschapsbegeleiding, bevalling en kraambed veelal in eigen beheer verzorgden. Nu stellen zij zich goed op de hoogte van de groei en ontwikkeling van gezin en gezinsleden in de diverse contacten die zich rondom en naar aanleiding van zwanger (willen) worden, zwangerschap en geboorte als belangrijke life-events afspelen. De CMR-artsen die als historici met grote accuratesse de puur medische gebeurtenissen in deze periode vastleggen, getuigen daarvan.
Nederland beschamend slecht in vergelijking met andere Europese landen. Een Stuurgroep Modernisering Verloskunde onder leiding van onze eigen Koos van der Velden adviseerde de minister en gaf aanbeveling hoe het tij te keren. U las erover op de vorige pagina.
Eloy van de Lisdonk
24
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
In de vier CMR-praktijken worden zwanger schappen en bijzonderheden tijdens die zwangerschappen vastgelegd. De volgende gegevens (tabel 1) betreffen de vijfjaarperiode 2003-2007. In het rapport van de bovengenoemde stuurgroep wordt de continue bewaking van de barende als één van de belangrijkste verbeterpunten gezien. Natuurlijk, want complicaties kunnen plots optreden en behoeven dan directe actie.
a g
e
n
d
a
NCVGZ op 8 en 9 april a.s. De CMR-artsen leggen zo goed mogelijk vast wat zij te weten komen over problemen rondom de bevalling. Zij zijn daarbij afhankelijk van de rapportage van verloskundige en/of gynaecoloog. De meest geregistreerde stoornis rondom de bevalling is de ‘niet vorderende baring’, zie de cijfers in tabel 2, die net als hiervoor de vijfjaarperiode 2003-2007 betreffen.
Samenwerking in de zorg is een recht van patiënten Op donderdag 8 en vrijdag 9 april wordt in De Doelen in Rotterdam het jaarlijkse Nederlands Congres Volksgezondheid gehouden (NCVGZ). Hét congres voor iedereen die werkzaam is op het brede gebied van volksgezondheid.
Tabel 1 - Enkele stoornissen tijdens de zwangerschap (CMR 2003-2007, ongeveer 6800 vrouwelijke patiënten) Item
Absolute aantallen
Bijzonderheden
aantal zwangerschappen
990
Leeftijd van de zwangere 15-24 jaar: 6% 25-44 jaar: 94%
toxicose
29
Betreft 3% van de zwangerschappen
extra-uteriene graviditeit
3
stuitligging
5
meerling zwangerschap
13
De kapitale uitdaging om de perinatale zorg te verbeteren vraagt ook inspanningen van de huisarts. Ingeburgerd in het leefmilieu van mensen, in de wijk en de buurt waar mensen wonen en leven, met een brede kijk op medische problemen en met gedetailleerd inzicht in de benodigde zorg, dan is wel duidelijk dat de huisarts preventief, pro-actief en curatief bezig kan en moet zijn met de perinatale zorg. Er ligt een uitdaging om dit in praktische zin handen en voeten te geven… Tabel 2 - Enkele stoornissen tijdens de bevalling (CMR 2003-2007, ongeveer 6800 vrouwelijke patiënten) Item
Absolute aantallen
Niet vorderende baring
153
Fluxus post partem
29
Placenta praevia
6
Retentio placentae
4
Overige stoornissen partus
29
Het thema is ‘Preventie en zorg, beter in balans.’ Een moeder zit met haar pasgeboren baby in de wachtkamer bij het consultatiebureau, de kinderarts blijkt niet op de hoogte te zijn van de medische voorgeschiedenis van het kind en bij doorverwijzing naar het ziekenhuis moet de moeder deze hele geschiedenis bij elk consult herhalen. De Nederlandse gezondheidszorg is een eilandenrijk, waarin de oversteek van eiland naar eiland niet zonder gevaar is. Problematische toegang tot de zorg, onnodige diagnostiek, misverstanden over voorlichting en vaak vertraagde behandeling zijn aan de orde van de dag. Redenen waarom patiënten onzeker worden en gefrustreerd raken over de dokter, de verzekeraar, of de overheid. Een goede samenwerking tussen zorgprofessionals is een recht van patiënten. En het is een noodzaak om aan de groeiende zorgvraag te kunnen voldoen in het licht van landelijke bezuinigingen in de zorg. Het NCVGZ biedt ideeën en oplossingen om de samenwerking tussen preventie en zorg te verbeteren en de bezuinigingen het hoofd te bieden. Om de volksgezondheid weer ten dienst te stellen van de patiënt. Aandacht voor de balans tussen preventie en zorg heeft een grote maatschappelijke prioriteit. Demissionair minister Ab Klink van volksgezondheid zal daarom aanwezig zijn om een tip van de sluier op te lichten van zijn nieuwe preventienota. Roel Coutinho van het RIVM zal samen met zijn Amerikaanse collega van het CDC (het Amerikaanse RIVM) ingaan op de lessen die we geleerd hebben over de rol van communicatie bij infectieziekten, zoals de Mexicaanse Griep. In meer dan 80 workshops en deelsessies wordt ingegaan op actuele thema’s als de Q-koorts, vaccinatiecampagnes, perinatale sterfte, alcoholmisbruik, gezondheid in probleemwijken, de rol van scholen en ouderenzorg. Thema’s die ook de huisarts na aan het hart liggen.
Nijmeegse organisatie In 2010 is dat de afdeling Eerstelijnsgeneeskund van het UMC St Radboud in Nijmegen, in het bijzonder het centrum voor Public Health, waar Koos van der Velden de scepter zwaait. Praktische informatie en het complete congresprogramma vindt u op www.ncvgz.nl.
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
25
o n d e r z o e k
Voorkeuren voor een specialisme
Waarom huisartsgeneeskunde? De laatste decennia is er een toename van het aantal vrouwelijke geneeskundestudenten en daarmee het aantal vrouwelijke artsen. Hierdoor is in de nabije toekomst een artsentekort in bepaalde medisch specialismen te verwachten. Cijfers laten namelijk zien dat vrouwelijke artsen zich nauwelijks specialiseren in sommige door mannen gedomineerde specialismen. Bovendien werken vrouwen vaker parttime dan hun mannelijke collega’s. Nu al bestaat er een tekort aan artsen in de plastische chirurgie en de anesthesiologie, een maatschappelijk zeer relevant probleem! Tess Pepping, wetenschappelijk stagiaire
In mijn onderzoek heb ik samen met Prof. Toine Lagro-Janssen onderzocht of de voorkeur voor een medisch specialisme seksegerelateerd is, en welke andere factoren mogelijk een rol spelen bij deze seksegerelateerde preferenties. De uitkomsten van het onderzoek zijn voor de geneeskundige vervolgopleidingen een belangrijk hulpmiddel om te kunnen anticiperen op deze sekseverschillen. Voor dit onderzoek hebben 308 zesde jaars geneeskundestudenten van de Radboud Universiteit een uitgebreide enquête ingevuld (78 mannen en 230 vrouwen). De voorkeurspecialismen die het hoogst scoorden onder de mannelijke studenten waren huisartsgeneeskunde en chirurgie. Vrouwelijke studenten kozen het vaakst voor huisartsgeneeskunde en interne geneeskunde. Opvallend: relatief meer vrouwen dan mannen kozen voor huisarts geneeskunde. Zowel mannelijke als vrouwelijke geneeskundestudenten vinden - in vergelijking met andere specialismen - aantrekkelijke werktijden en direct patiëntencontact vaker de belangrijkste redenen om voor huisartsgeneeskunde te kiezen. Het (kunnen) doen van wetenschappelijk onderzoek
26
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
is nauwelijks een reden om voor het vak te kiezen. Zeker dit laatste is een zorgwekkende ontwikkeling en brengt uiteindelijk het academische voortbestaan van het huisartsenvak in gevaar. Juist studenten die er voor kiezen huisarts te worden, zouden zich bewust moeten zijn van de meerwaarde van de combinatie van onderzoek en zorg in het huisartsenvak, met name voor de kwaliteit van de patiëntenzorg…
o n d e r z o e k
Medisch oncologen en huisartsen over samenwerken… ‘Ik wil graag gebeld worden als er bij een van mijn patiënten iets kwaadaardigs wordt gediagnosticeerd’ en ‘Het lukt bijna altijd om de huisarts te bellen als ik bij een patiënt een maligniteit vaststel’. De eerste uitspraak is van een huisarts, de tweede van een medisch oncoloog. Beiden zijn van goede wil, willen een optimale samenwerking, maar in de praktijk is het toch vaak lastig. Klachten over drukte, bereikbaarheid en soms ook wisselend ervaren noodzaak om te overleggen hoor je regelmatig. Eric van Rijswijk, huisarts
Veel onderzoek naar de samenwerking tussen specialisten en huisartsen op het niveau van concrete patiëntenzorg is gedateerd. Tijd voor hernieuwde aandacht dus, ook al omdat de zorg voor patiënten met kanker de afgelopen decennia duidelijk is veranderd. Marloes van Deelen, geneeskunde student, hield semigestructureerde interviews met tien medisch oncologen en tien Marloes van Dalen huisartsen. Ze deed dat in het kader van haar wetenschappelijke onderzoeks stage geneeskunde. Het goede nieuws is dat beide disciplines in het algemeen tevreden zijn over de onderlinge communicatie. Maar huisartsen willen wel graag snel(ler) gebeld worden na het stellen van de diagnose en bij het optreden van metastases. Nu horen ze dat vaak (te) laat waardoor het soms lang duurt voordat de patiënt bezocht wordt. Zowel huisartsen als medisch oncologen willen vaker tussendoor geïnformeerd worden over actuele ontwikkelingen. De huisarts hoort graag van de oncoloog welke behandelingen uitgevoerd worden, de oncoloog wil graag dat de huisarts verslag doet van
de contacten met hun gezamenlijke patiënt. Over de vorm van deze ‘interimrapportages’ verschillen de meningen in dit pilotonderzoek: huisartsen willen het liefst gebeld worden, medisch oncologen sturen liever een elektronisch bericht.
Palliatieve zorg Omdat huisartsen veelal de palliatieve zorg verlenen, verliezen oncologen vaak het contact met patiënt en familie en ze vinden het jammer dat huisartsen soms niet doorgeven dat de patiënt is overleden en hoe de laatste fase is verlopen. Er zijn niet veel huisartsen die regelmatig naar de oncologiebesprekingen gaan; ze geven aan dat het lastig te organiseren is, dat hun rol en bijdrage onduidelijk is en dat er veel verschillende (tumorspecifieke) oncologiebesprekingen zijn. Maar oncologen stellen juist de bijdrage van de huisarts op prijs, met name wat betreft informatie over comorbiditeit en persoonlijke kennis over de patiënt en zijn of haar naasten en omgeving. Wellicht kunnen ICToplossingen bijdragen aan de oplossing van dit knelpunt, denk aan digitale portals en projecten als bijvoorbeeld Health Bridge (zie ook elders in deze Lijn 1- red.). Als vervolg op dit pilotonderzoek zal in het vervolgonderzoek een grotere groep huisartsen en medisch oncologen worden benaderd, en zullen ook andere oncologische specialisten bij het onderzoek worden betrokken.
LIJN 1 jaargang 8 | nr. oktober 1 | april 2009 2010
27
o
n
d
e
r
z o
e
k
Hoe zit dat bij de opleidingsinstituten?
Van registreren kun je leren! In de vorige lijn 1 is door Annelies Jacobs, Irma Maassen en Carla Walk geschetst wat de stand van zaken is ten aanzien van het registratiegedrag van huisartsen. Het project richt zich op de knelpunten die huisartsen ondervinden bij het registreren in het HIS. Onderdeel van het project is dat ook in de vervolgopleiding tot huisarts aandacht besteed gaat worden aan het registreren in de praktijk. Daarbij is niet alleen het goed leren registreren van belang, maar ook wat je met de registraties in het elektronisch patiëntendossier (EPD) kunt doen ten behoeve van het onderwijs. Wij waren benieuwd in hoeverre de onderwijsinstituten op dit moment al gericht zijn op het aanleren van adequate dossiervorming en of ze in hun onderwijs al gebruik maken van de registraties in de patiëntendossiers. Netty van Balsfoort, Annelies Jacobs, Ben Bottema
Netty Balsfoort
Annelies Jacobs
Daartoe is in de acht Nederlandse huisarts opleidingsinstituten het onderwijs in registreren geïnventariseerd. Datavergaring geschiedde door middel van telefonische interviews met contact personen van de opleidingsinstituten en door het opvragen van onderwijsmateriaal, dat betrekking heeft op registratie. Hiermee konden we in kaart brengen op welke wijze de opleidingsinstituten het ‘leren registreren’ in het curriculum hebben opgenomen. De antwoorden op vijf open vragen
28
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
Ben Bottema
die betrekking hebben op het onderwijsaanbod rondom registreren vindt u in de tabel. De tabel laat zien dat de informatie uit de interviews wordt bevestigd door de informatie uit het toegestuurde onderwijsmateriaal. Alle contactpersonen vinden een goede registratie belangrijk; er wordt bij ieder opleidingsinstituut gedurende de opleiding minimaal één keer aandacht besteed aan registreren in het EPD door aios.
Overzicht van onderwijs in registreren in acht huisartsopleidingsinstituten Vraag /Onderwerp
Bron: Interview met contactpersoon
Bron: Dossieranalyse
1. Wijze van aanleren
Vijf opleidingsinstituten geven geen instructie over gebruik HIS, dit wordt aan de opleider overgelaten. Eén instituut heeft een schriftelijke instructie beschikbaar.
Twee opleidingsinstituten geven aios onder wijs in de vaardigheid van het goed regis treren. Bij het nabespreken van opdrachten wordt feedback gegeven op de kwaliteit van het registreren.
2. ICPC-codering
Onderwijs wordt gegeven a.h.v NHG-richtlijnen (ADEPD) en er wordt aandacht besteed aan Episodegericht registreren. SOEP wordt voor aios bekend verondersteld vanuit het basiscurriculum.
Twee opleidingsinstituten geven een presentatie over registratie, ICPC-codering en de NHG–richtlijn ‘kennisoverdracht’. In het overige onderwijsmateriaal wordt alleen verwezen naar de NHG–richtlijn ‘ADEPD’.
3. G ebruik registratie gegevens van aios in het onderwijs
Voornamelijk gebruikt voor medisch inhoude Onderwijs tav registreren richt zich vooral lijke nabespreking. Eén instituut gebruikt op het genereren van spiegelinformatie voor gegevens voor het managementonderwijs. vakinhoudelijke nabespreking. In het opleiderscurriculum is ‘leren regis treren’ geen onderwerp van gesprek.
4. Sturing van leerproces
Bij één instituut wordt gestuurd op de hoeveelheid patiënten die zijn gezien.
5. T oekomstplannen registratieonderwijs
Vijf instituten willen daadwerkelijk onderwijs in registratie steviger in het curriculum verankeren. Zien veel heil in de geplande accreditatie van opleidingspraktijken.
In de klinische praktijk wordt van aios verwacht dat zij zich bekwamen in het registreren en dat dit in de opleidingspraktijk gedaan wordt. Opleidingsinstituten gaan er daarbij vanuit dat opleiders episodegericht registreren, maar realiseren zich tegelijkertijd dat dit nog geen algemeen gebruik is. Registreren in de praktijk is niet alleen belangrijk voor feedback over de patiëntenzorg maar geeft óók veel informatie over het leren. En dat leren gebeurt alleen maar goed als het registreren in de opleidingspraktijk betrouwbaar en goed gebeurt; aan dat proces gaan we in Nijmegen bij de Voha extra aandacht en begeleiding geven.
beïnvloeden is onderwerp van een studie die inmiddels is gestart. Effecten van onderwijs interventies zijn moeilijk aan te tonen, met name omdat er bij het leren zoveel factoren een rol spelen. Dat één van de interventies gericht is op de opleidingspraktijken zal geen verrassing zijn. Als het leren voornamelijk in de opleidingspraktijk plaatsvindt, is het belangrijk om de opleidings praktijk als leeromgeving goed te faciliteren. De eerste metingen zijn in januari 2010 verricht, nog veel te vroeg om resultaten te presenteren, maar u leest er in de toekomst ongetwijfeld meer over, ook in Lijn 1.
Onderzoek van onderwijs Het onderwijsproces is complex en het leren vindt vooral in de praktijksituatie plaats. Op welke wijze het instituut dit leren in positieve zin kan
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | maart 2010
29
c
o
l u
m
n
m
/
v
Ruminators en suppressors
Over herkauwers en onderdrukkers “Nee dok, dat hoef ik allemaal niet te weten. Prachtig, die mooie voorlichtingsklapper, ook hele aardige en betrokken zustertjes, ik heb alles snel in de kast gelegd, dat ga ik echt niet lezen en ik zie wel volgende week wat er komt”. Hij laat me inderdaad zeer fraai uitgevoerd informatiemateriaal zien, dat ook weer gelijk wordt weggestopt.
Jan (‘ je moet me echt Jan noemen’), 69 jaar, joviaal, Nijmegenaar in hart en nieren, levens genieter, weet sinds een aantal weken dat hij longkanker heeft. De komende maanden zullen in het teken staan van chemokuren, mogelijk gevolgd door een operatie. Ja, hij vindt het echt wel mooi dat ik hem nu thuis bezoek, maar eigenlijk hoeft dat niet van hem. Het is meer iets van José, zijn vrouw. Zij vindt het erg belangrijk dat hij zijn emoties uit en zij maakt zich zorgen dat hij dat te weinig doet. Hij vindt dat het prima met hem gaat en hij is erg in zijn nopjes dat hij dit jaar gewoon carnaval in zijn eigen vereniging heeft kunnen vieren. “Doen we volgend jaar weer”.
Mannen en vrouwen kunnen van elkaar verschillen in het omgaan met problemen Vrouwen zijn geneigd om het probleem centraal te stellen en daar actie op te ondernemen: pilletje bij de drogist, dokter bezoeken, steun zoeken in religie of alternatieve genezers, erover praten, veel praten. Mannen stellen het probleem niet centraal maar zoeken afleiding: sporten, werken, alcohol, niet eraan denken, maar dingen doen dus. Deze genderverschillen zijn in diverse onderzoeken aangetoond, ook in onderzoek bij patiënten met kanker en hun verzorgers. Mensen, vaker vrouwen, die het probleem centraal stellen, zich daarin verdiepen en deze delen met
Psychiater Tineke Vos toont in haar onderzoek aan dat longkankerpatiënten, die feiten of gevoelens over hun eigen ziekte ontkennen, zich beter voelen. De ontkenners zijn in hoofdzaak mannen. José zegt niets. Haar lichaamstaal verraadt haar ongenoegen. Haar manier van omgaan met deze calamiteit is om erover te praten, dingen op te zoeken, te communiceren over gevoelens, verdriet met hem te delen en contact te maken met elkaar. Vooral een gemis aan dat laatste ervaren vrouwen vaak als een afwijzing.
30
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
anderen noemt men ook wel herkauwers (‘ruminators’). Mensen, vaker mannen, die doen alsof er niets aan de hand is, die ontkennen of verdringen noemt men ook de onderdrukkers van emoties (‘suppressors’). Vaak wordt ‘niet praten over’ gelijk gesteld aan ontkenning en wordt ontkenning gezien als een inferieure manier van
coping. Vooral mannen worden erop aangekeken, ‘mijn man kan dit soort dingen niet aan, hij is geen prater, hij is een echte binnenvetter’. Wat ik in mijn gendergericht onderwijs en nascholing steeds vertel is dat de ene manier niet beter hoeft te zijn dan de andere. Er is meestal geen goed of slecht. Essentieel is om inzicht te krijgen in processen van verwerking. Die processen verschillen vaak tussen mannen en vrouwen gezien hun verschil in socialisatie. Belangrijk is om elkaar te respecteren in de wijze waarop men met bedreigende situaties omgaat. Een hulpverlener, de huisarts bijvoorbeeld, kan mensen erg helpen om die verschillen duidelijk te maken en te streven naar acceptatie van die
verschillen. Als Jan inderdaad zich beter voelt om er niet over te praten dan is dat zijn manier om overeind te blijven in deze moeilijke situatie. En José heeft haar manier. Deze boodschap wordt ondersteund en genuanceerd in een recent promotieonderzoek door psychiater Tineke Vos naar de relatie tussen ontkenning en welbevinden bij longkankerpatiënten. Zij toont aan dat longkankerpatiënten, die feiten of gevoelens over hun eigen ziekte ontkennen, die er dus niet mee bezig willen zijn of over willen nadenken, zich beter voelen. De ontkenners zijn in hoofdzaak mannen. Ze zijn minder moe, hebben minder pijn, minder last van bijwerkingen en zijn minder angstig en somber dan de groep, die er over praat met familie en vrienden, op internet gaat kijken, en een second opinion zoekt. Ontkennen is dus niet per definitie inferieur gedrag en kan zelfs een betere strategie zijn dan erover praten. Dat is een belangrijke boodschap voor de praktijk. En, zo bedenk ik, naast herkauwen en inslikken bestaat er ook nog gewoon doorslikken en verteren. Toine Lagro
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
31
o
n
d
e
r
z o
e
k
Evaluatie van het Nederlands Triage Systeem In Nederland wordt de spoedzorg buiten kantoortijd geleverd door de huisartsenpost (HAP), de spoedeisende hulp (SEH) en de ambulancedienst (MKA). De laatste jaren ontstaan steeds meer spoedposten waarbij HAP en SEH vanuit één locatie samenwerken. Ook in het professioneel handelen zien we steeds meer afstemming en samenwerking met triage als belangrijk voorbeeld. Triage is het achterhalen van de hulpvraag, het bepalen van het juiste urgentieniveau Linda Huibers en Paul Giesen, onderzoekers bij IQ healthcare
Nederlands Triage Systeem Afhankelijk van de toegang tot de spoedzorg is er telefonische en Linda Huibers fysieke triage mogelijk. De toegang tot de HAP en de MKA is telefonisch met triage door getrainde doktersassistenten en verpleegkundigen. Op de SEH komen patiënten meestal op consult en vindt fysieke triage plaats door verpleegkundigen. De fysieke en telefonische triage wordt met verschillende systemen uitgevoerd. Een triagesysteem kan variëren van een papieren naslagwerk tot een digitaal beslissingsondersteunend systeem waarbij de triagist relevante aspecten dient te beoordelen, passend bij een bepaalde ingangsklacht. Vanwege de behoefte aan meer samenwerking, eenduidigheid en inhoudelijke afstemming in de triage is het Nederlands Triage Systeem (NTS) ontwikkeld, als één uniform triagesysteem voor alle ketenpartners.
Pail Giesen
We zijn daarbij begonnen met de aspecten betrouwbaarheid en validiteit. Bij de betrouw baarheid wordt gekeken of triagisten van de HAP en SEH allen dezelfde urgentie-inschatting maken als zij de triage bij eenzelfde contact doen met het NTS. De betrouwbaarheid van het NTS was voldoende tot goed en vergelijkbaar met andere triagesystemen. Bij validiteit wordt gekeken of een systeem de werkelijkheid meet. Hiervoor werd bekeken of de triagisten tot dezelfde urgentieinschatting kwamen als de vooraf bepaalde urgenties door experts. De meeste triagisten kwamen tot dezelfde uitkomsten als deze experts, al was dit op de HAP wat minder.
Onderzoek Vanaf 2007 is het NTS in vier regio’s op verschillende lokaties ingevoerd. De afdeling IQ healthcare (UMC St Radboud) heeft, samen met onderzoekers van het Erasmus MC in Rotterdam, een evaluatie verricht op verschillende onderdelen.
32
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
Ook hebben we gekeken welke invloed de introductie van het NTS had op de patiënt tevredenheid. We hebben een vragenlijst uitgezet voor en na de invoer van het NTS. Patiënten waren over het algemeen zeer tevreden over de zorg
buiten kantoortijd, zowel voor als na invoer van het NTS, met een 8 als gemiddeld rapportcijfer. In de nameting was dit rapportcijfer overigens niet gerelateerd aan het gebruik van het NTS. Via een internetenquête hebben we professionals (triagisten van HAP, SEH en MKA en huisartsen) en (in een later stadium) leidinggevenden gevraagd om hun mening te geven. De professionals oordeelden wisselend over het NTS. Leidinggevenden hadden grotendeels dezelfde ervaringen als de profes sionals, maar zij hadden, mede door het matige draagvlak en motivatie, de benodigde tijdsinves tering van implementatie onderschat.
met een contact op de HAP of SEH werd de follow-up in kaart gebracht door dossieronderzoek bij de eigen huisarts. Deze eerste meting gaf geen reden tot twijfel over de veiligheid en doelmatig heid van het NTS.
Vervolgonderzoek gewenst De uitkomsten van dit onderzoek in de eerste fase van het NTS wijzen voorzichtig in positieve richting, maar er valt nog wel wat te verbeteren. Het onderzoek heeft veel input geleverd voor een implementatiewijzer en aanpassingen van het NTS. Omdat het NTS in de onderzoeksperiode beperkt
Eerste ervaringen met Nederlands triagesysteem (NTS) zijn bemoedigend, maar nader onderzoek naar doelmatigheid en veiligheid van het NTS is gewenst! In het begin van het onderzoek bleek dat het NTS slechts beperkt werd gebruikt. Om mogelijke oorzaken te achterhalen zijn (onder andere) groepsinterviews afgenomen bij triagisten van de HAP, SEH en MKA. De triagisten maakten weliswaar regelmatig gebruik van het NTS, op meerdere manieren, maar minstens even vaak was er een reden om het NTS niet toe te passen: computertechnische problemen, ontbrekende ingangsklachten en zaken met betrekking tot draagvlak. Ook had men vaak te weinig inzicht in het doel van het NTS en waren de triagisten niet altijd gemotiveerd. Tot slot hebben we ook de veiligheid van het NTS onderzocht. Van patiënten
werd gebruikt en de MKA’s nauwelijks meededen is het belangrijk dat (een deel van) het onderzoek herhaald wordt op het moment dat het NTS beter is geïmplementeerd en vaker wordt gebruikt. Wij willen graag vervolgonderzoek doen naar de verbeterde versie van het NTS, waarbij we ons vooral zullen richten op de doelmatigheid en veiligheid van de triage. Het NTS is te zien als een uitdagende en relevante ontwikkeling in de richting van samenwerking, afstemming en eenduidigheid in de ketenspoedzorg met HAP, SEH en MKA. www.nederlandstriagesysteem.nl
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 2 | april 2010
33
a c
t
u
e
e
l
Q-koorts
Een gedenkwaardige avond In de bijzondere ambiance van klooster Soeterbeek (Ravenstein), in het hart van de Q-koortsregio, werden eind januari de eerste gegevens van het SNEL-Q project gepresenteerd. Een (surveillance)netwerk van huisartsen, waarbij gedurende ruim een half jaar alle lage luchtweginfecties bij volwassenen geregistreerd en gemonitord werden. Een initiatief dat voortkwam uit de onrust over de heersende Q-koorts. Alfons Olde Loohuis
Voor deze gelegenheid en met het toenemende belang van zoönotische infecties waren ook veterinaire artsen uitgenodigd, samen met een aantal GGD-artsen. Dat was een schot in de roos! In een uitpuilende zaal ontstonden heftige, maar vooral leerzame discussies.
Een korte samenvatting 1. Bij lage luchtweginfecties in ons NUHP-netwerk is in meer dan 50 % van de gevallen sprake van de Q- koortsbacterie. 2. Dierenartsen kennen de Q-koorts bacterie al veel langer, al sinds 2005. Maar dierenartsen hadden geen idee van de impact van deze aandoening voor mensen . 3. Een aantal zoönotische aandoeningen kwamen vanuit veterinair en humaan aspect - aan bod zoals koepox en rabiës. Voor alle groepen waren dat eye-openers . Kortom, een bijzonder geslaagd initiatief, waar huisartsen, public health-artsen en veterinaire artsen disciplineoverstijgend met elkaar in gesprek kwamen. Zorgprofessionals die tot dan toe eigenlijk nauwelijks een vorm van onderlinge samenwerking kenden. Tijdens de informele bijeenkomst na het officiële deel herhaalden zich de geluiden en signalen van twee jaar Q-koorts. ‘Opnemen in de huisartsopleiding’ en ‘opnemen in het programma van de basisopleiding’ waren de meest gehoorde opmerkingen.
34
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
Alfons Olde Loohuis
De afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, in het bijzonder de opleiders en ‘onderwijzers in de geneeskunde’ zal deze signalen oppikken!
Voor meer info Jeanine Hautvast, Public Health:
[email protected] Alfons Olde loohuis, huisartsgeneeskunde:
[email protected]
Q-koorts leidt tot Kennisne Ruim 2360 patiënten zijn geregistreerd sinds de Q-koorts uitbrak. Meer dan vierhonderd patiënten moesten in het ziekenhuis worden opgenomen. Tenminste twaalf zieken zijn overleden. Dat is het dubbele van het getal van zes dat het Rijksinstitituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hanteert. De omvangrijke uitbraak van Q-koorts was aanleiding tot de inrichting van een ‘Brabants kennisnetwerk zoönosen’. Hierin werken diverse partijen samen om tot preventief beleid te komen voor zoönosen (infectieziektes van dier op mens). Op 29 januari werd het kennisnetwerk gelanceerd in het Provinciehuis in Den Bosch. Het is een initiatief van de Provinciale raad voor de volksgezondheid in Noord-
n i
Gezondheidsboek voor migranten
j m
Wie helpt mij als ik ziek ben? Wat kan ik zelf doen?
e e g s e e s t a f e l
Brabant (PRVMZ). Deelnemers aan het kennisnetwerk zijn onder meer het UMC St Radboud, huisartsen, dierenartsen, de GGD’s, het Jeroen Bosch-ziekenhuis en de provincie Noord- Brabant. Een van de plannen is om vanuit het kennisnetwerk bijscholing te stimuleren voor huisartsen en bedrijfsartsen op het terrein van infectieziekten. Huisarts Alfons olde Loohuis is een van de initiatiefnemers van het kenniscentrum Zoönosen: “Door de rijksoverheid is al twee miljoen gestoken in onderzoek van de veterinaire tak. Voor de humane kant van de Q-koorts is nog weinig uitgetrokken. Daar zit nauwelijks evenwicht in”, aldus Olde Loohuis.
e
twerk voor Infectieziekten
l
Illegaal in Nederland verblijvende vrouwen weten vaak niet hoe de Nederlandse gezondheidszorg in elkaar zit, zo blijkt uit onderzoek van huisartsen Marianne Schoevers, Maria van den Muijsenbergh en Toine Lagro. Het was voor hen aanleiding een boekje te schrijven voor migranten. Maar ook legale migranten zijn niet goed op de hoogte van de organisatie van de gezondheidszorg, ze weten bijvoorbeeld niet dat iedereen in Nederland een huisarts heeft en dat je alleen via de huisarts naar een ziekenhuis kunt. Daarnaast geven veel migranten aan dat ze graag meer voorlichting zouden willen hebben over ziektes en wat je er zelf aan kan doen. Dit boekje bestaat uit drie delen. Deel 1 beschrijft in zeer eenvoudig Nederlands met veel foto’s de Nederlandse gezondheidszorg in elf hoofdstukken. In deel 2 worden 28 veel voorkomende ziektebeelden beschreven en in het derde deel worden moeilijke woorden als polikliniek en orthopeed uitgelegd.
Dit boekje is bruikbaar voor migranten met een beperkte kennis van het Nederlands. Saida Aoulad Baktit, de allochtone zorgconsulente van UMC St Radboud schreef het voorwoord bij het boekje: “Ik kan dit boekje aan iedereen aanraden die wil begrijpen hoe de Nederlandse gezondheidszorg werkt. Wat de hulpverleners doen, en wat je zelf kunt doen. Het zorgt ervoor dat je optimaal geholpen wordt.” Wilt u het boekje bestellen of wilt u meer informatie:
[email protected] Wie helpt mij als ik ziek ben? Wat kan ik zelf doen? © Vrouwenstudies Medische weten schappen ISBN nr. 978-90-90248882-0
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
35
o
n
d
e
r
z o
e
k
Partnergeweld
Nieuwe vorm van hulpverlening in de eerste lijn! Partnergeweld komt veelvuldig voor in Nederland. Maar de hulp voor vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld – vanuit maatschappelijk werk en GGZ - komt vaak moeizaam tot stand. Slachtoffers van partnergeweld haken vaak af, omdat de fase waarin ze verkeren niet goed aansluit bij de beschikbare hulp. Veel vrouwen weten bovendien niet wat ze kunnen verwachten van die hulp. Het gevolg is dat de bedreigende situatie voor vrouw en kind(eren) blijft voortbestaan. Reden voor de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde/Vrouwenstudies Medische Wetenschappen van het UMC St Radboud om een nieuwe begeleidingsmethode op te zetten en een onderzoek te starten naar de effectiviteit van eerstelijnsinterventies bij partnergeweld: het MEMOSA-project (MEntorMOeders voor Steun en Advies). In dit Rotterdams-Nijmeegse project worden vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld, met kinderen in huis, begeleid door mentormoeders. Gert-Jan Prosman
Als een huisarts partnergeweld signaleert, kan in overleg met de patiënte verwezen worden naar MEMOSA of een andere hulpverleningsinstantie. Binnen een week na de verwijzing wordt contact opgenomen met het slachtoffer door de mentor moeder. Bij voorkeur wordt in de thuissituatie afgesproken, anders in de huisartspraktijk. De vrouw wordt vervolgens zestien weken begeleid en gecoacht met als doel het geweld terug te dringen (vinden van passende hulpverlening; leren omgaan met depressieve klachten; zoeken naar sociaal maatschappelijke mogelijkheden om het sociale isolement te doorbreken; begeleiding bij de opvoeding). Iedere twee weken wordt tijdens een gezamenlijke bijeenkomst onder leiding van een psycholoog de voortgang en de kwaliteit van de interventies geëvalueerd. Aan het begin en einde (na zestien weken) worden vragenlijsten afgenomen om de mate van geweld en depressieve klachten in kaart te brengen en om het effect van de interventies
36
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
te meten. Een diepte-interview drie tot zes 6 maanden na afloop van het begeleidingstraject moet inzicht geven in hoeverre de resultaten beklijven.
Onderzoeksopzet Binnen het onderzoek zijn de volgende fasen te onderscheiden: (1) Werving en selectie van deelnemende huisartsen in Rotterdam; (2) Werving en selectie van de mentormoeders; (3) Literatuur studie en ontwikkeling van een trainings- en begeleidingmethode; (4) Trainen & begeleiden van de mentormoeders; (5) Dataverzameling en -analyse van pilot-onderzoek; (6) Realisatie van vervolgonderzoek (7) Continuering van deze nieuwe zorgvorm in de eerste lijn. Inmiddels zijn de eerst vijf fasen doorlopen en is het vervolgonderzoek in volle gang. Ook zijn er vergevor derde plannen om de begeleiding van de mentor moeders te integreren in het reguliere zorgaanbod aan gezinnen waar (latent) geweld al vroeg gesignaleerd wordt door eerstelijns hulpverleners (huisartsen), politie, medisch specialisten, verpleeg kundigen van het ziekenhuis en maatschappelijk werk. Deze groep ‘eerstelijnszorgers’ vraagt ondersteuning door een mentormoeder aan.
Training- & begeleiding De training van de mentormoeders bestaat uit de volgende modules: (1) Begeleiding van slachtoffers van partnergeweld: een procesbeschrijving van de methodiek; (2) Reductie van geweld; (3) Versterking van het sociaal steunend netwerk; (4) Omgaan met depressieve klachten; (5) Kinderen die getuige zijn van partnergeweld. Elke module is een mix van theorie (literatuurverwijzingen, leerdoelen) en praktijk (begeleidingsinstructies en mogelijke interventies door de mentormoeder).
De begeleiding van de moeder is een indirecte op het hele gezin gerichte aanpak. Doordat de vrouw beter leert omgaan met de dreiging van het geweld, heeft haar gedrag invloed op het gedrag van de dader en de kinderen. Ogenschijnlijk is de interventie individueel, uit de resultaten blijkt echter dat het hele gezin een (positieve) verandering ondergaat. Uit de metingen voor en na de interventie blijkt er een significante afname van de depressieve klachten. 2. Dat de samenwerking binnen de eerste lijn wordt versterkt door de feedback die de huisarts krijgt van de mentormoeder. De laagdrempelige begeleiding vanuit de huisartsenpraktijk verbetert de medische zorg in de eerste lijn. In het vervolgonderzoek worden de mogelijkheden op de lange termijn onderzocht.
Gert-Jan Prosman doet sinds 2007 (promotie) onderzoek naar deze nieuwe vorm van hupverlening bij de afdeling Eerstelijns geneeskunde/ Vrouwenstudies Medische Wetenschappen van het UMC St Radboud in Nijmegen. Promotor en co-promotor zijn resp. Toine Lagro en Sylvie Lo Fo Wong. Van 2004 tot 2009 was Prosman docent bij de afdeling huisartsgeneeskunde van het ErasmusMC. Behalve onderzoeker is hij als eerstelijns psycholoog en cognitief gedragstherapeut werkzaam in zijn psychologenpraktijk.
Voorlopige conclusies & aanbevelingen Het project onderzoekt of de interventie (’support en empowerment door mentormoeders aan vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld’) effectief is. Op basis van dit pilotonderzoek mag worden geconcludeerd : 1. Dat er door de begeleiding van de mentormoeders bij partnergeweld sprake is van een afname van geweld in de thuissituatie.
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 2 | april 2010
37
w e r k g r o e p
o n t w r i c h t e n d e
v o r s i n g
Behoud de begeerte! Behoud de begeerte. En de woede. En de hartstocht. En de passie. Tom Lanoye, schrijver en performer uit het door ons zeer beminde Vlaanderen, en zonder het te weten lid van de ontwrichtende vorsers, verhaalde erover in zijn theatertoernee Woest, naar aanleiding van zijn vijftigste verjaardag. En schreef erover in zijn laatste boek, Sprakeloos. Wat leert hij ons? Peter Lucassen / Eric van Rijswijk
Enkele zinnen uit zijn voordracht: ‘Mij is altijd beloofd dat met het stijgen der jaren de mildheid toe zou slaan. Dat valt dik tegen. Ik blijf met volle teugen haten, praten en schrijven, omdat ik niet anders kan. Ik ben gewoon voor niets goed behalve voor dat. De wereld, Europa, België, Vlaanderen, ze laten zich nog altijd niet door mij dicteren. En nu ik ook nog eens op deze vervloekte leeftijd gekomen ben, vijftig, beginnen mijn vrienden en verwanten te vallen als vliegen. Al die neergang, al dat verlies, waarom? Geen filosoof of pater of artiest die mij dat ooit verklaren kon. En leggen ze niet het loodje, die dierbaren van je, die beminde kameraden, die kompanen sinds je jeugd, dan veranderen ze voor je ogen wel in klootzakken. Idealen overboord, hersens op nul, alle stekels gladgestreken…. dit nu de gezapige verdwazing die men kroont met scheldwoorden als ‘maturiteit’?’ (…) ‘Ik doe verschrikkelijk mijn best. Ik doe altijd mijn best. Ook nu weer in ‘Woest’. Dansen doe ik niet. Moppen tappen dat is voor sukkels, cabaret voor losers, zingen wil ik u niet aandoen. En als u dat allemaal niet bevalt, blijf dan gewoon weg. Maar aan wie wel komt, zal ik mijn ziel blootleggen. Het is een mooie, kwade, praatgrage ziel vol littekens en tatoeages. In de sierlijkste letters staan er woorden in gebrand als ‘opstand’ en ‘woede’ en voor de zoveelste keer waarom? Waarom! Ik doe iets in het moderne theater wat al lang niet meer mag. Ik geef mij. Ik ga ervoor, ik
38
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
Tom Lanoye
smijt mij, al moest ik erbij neervallen. En zelfs indien dat gebeurt, dat neervallen, zo maar ergens in het midden van ‘Woest’, dan zal ik beloofd - nog altijd prachtig, schuimbekkend tegen de bühne slaan.’ Welke dokter heeft nog hetzelfde gevoel als Tom Lanoye - of heeft dat gevoel ooit gehad - als hij schrijft over de beroerte van zijn moeder in zijn meest recente boek ‘Sprakeloos’: ‘En dit is het relaas van een beroerte, vernietigend als een inwendige blikseminslag, en van de tergende aftakeling die zich daarna twee jaar lang voltrok aan een vijfvoudig moederdier en amateuractrice
c
eersteklas. Ze had haar bestaan altijd ten dienste gesteld van het gesproken woord, van werklust en gezonde kost voor heel de familie, van profijtelijk genieten en betaalbare hygiëne van kop tot teen. En toch werd uitgerekend zij, door het leven dat ze altijd had geëerd - met bescheiden middelen en tomeloze ambitie, met trotse koppigheid en koppige trots – beloond met kwade dank en botte wreedheid. Zij verloor eerst haar spraak, dan haar waardigheid, dan haar hartenklop.’
o
l o
f
o
n
Lijn 1 is een gezamenlijk periodiek van de afdelingen Eerstelijsgeneeskunde (in het bijzonder Huisartsgeneeskunde en de Vervolgopleiding tot Huisarts), IQ healthcare van het UMC St Radboud Nijmegen, in samenwerking met het netwerk Nijmeegse Universitaire Huisartspraktijken (NUHP). Het magazine verschijnt 4 keer per jaar, en wordt gratis toegezonden aan alle huisartsen die op enigerlei manier een relatie hebben met voornoemde afdelingen. Hoofd- / eindredactie
Na dit prachtige begin beschrijft Lanoye hoe moeilijk hij het vond het ziek zijn en sterven van zijn moeder te beschrijven. Hij kreeg er pas de ruimte voor na de dood van zijn vader. Het boek is een prachtige beschrijving in barokke Vlaamse taal van de ellende van een beroerte met afasie bij een moeder. Ons zette Lanoye in iedere geval aan het denken over ons dokter zijn. Wat voor dokter zijn we en wat voor dokter willen we zijn. Gereserveerd? Met distantie? Gepassioneerd? Bezield? Heeft ú die passie nog of bent u die kwijtgeraakt? Zeg het maar!
Willem van Gerwen
Redactiecoördinatie Anneke Meijsen, Wilma van der Weijden, Myriam Kassies Redactiecommissie Annelies Jacobs, Alfons OldeLoohuis, Eric van Rijswijk Redactie-adres 117 HAG, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen Tel
024-3613736
Fax
024-3541862
E-mail
[email protected]
Internet Netwerk Universitaire Huisartsenpraktijken Nijmegen (NUHP)
www.umcn.nl/nuhp
Centrum voor Huisartsgeneeskunde (Hag) www.umcn.nl/elg Vervolgopleiding tot huisarts (Voha)
www.voha.nl
IQ healthcare
www.iqhealthcare.nl
Netwerk Academische Huisartspraktijken CMR NMP
www.nmp.net.ms
Vormgeving ter Haar Romeny & Ketel, Nijmegen Druk Drukkerij Efficiënt, Nijmegen Oplage 1350
In het volgend nummer o.a aandacht voor: • Twitterdokter Eric Jansen • Cardiovasculair risicomanagement nieuw stijl! • Onderzoek van onderwijs en opleiding. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? • Huisarts en specialist ouderenzorg werken nauw samen in verpleeghuis. Een Brabants praktijkvoorbeeld. Het volgend nummer van Lijn 1 verschijnt in juni 2010
LIJN 1 jaargang 8 | nr. 1 | april 2010
39
a n d
Mertensdag 2010
a g
e
20 april 2010
Als u snel bent, kunt U er nog bij zijn, bij de eerste gemeenschapplijke netwerkdag van de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde! U bent huisarts, specialist ouderengeneeskunde, sociaal geneeskundige, AVG of anderszins betrokken bij ontwikkelingen in de eerstelijnszorg? Dan nodigen we u graag uit voor Mertensdag, op dinsdag 20 april 2010 vanaf 12.30 uur.
Bij de vorming van de nieuwe afdeling Eerstelijnsgeneeskunde hebben we de krachten gebundeld. Op deze eerste zogeheten Mertensdag kunt u de meerwaarde proeven van deze kennis- en kundebundeling. Een oude traditie blijft daarbij overeind: de Huygenlezing, verzorgd door een internationaal expert op het terrein van de eerstelijnsgeneeskunde. Dit jaar is dat André Knottnerus, de versbenoemde voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De dag is vernoemd naar Toon Mertens, die als oud-huisarts in 1954 de eerste hoogleraar Sociale Geneeskunde in Nijmegen was. Uit deze afdeling kwamen in de loop der jaren achtereenvolgens huisartsgeneeskunde, verpleeghuisgeneeskunde, zorg voor dak- en thuislozen, de epidemiologie en recent ook de geneeskunde voor mensen met verstandelijke beperkingen als onderscheiden vakgebieden voort. De disciplines zijn sinds vorig jaar allemaal verenigd in de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde van het UMC St Radboud.
De Mertensdag zal plaatsvinden in de Holthurnse Hof te Berg en Dal en is geaccrediteerd voor 3 uur. Het thema van de dag is gebaseerd op de doorbraakthema’s van de nieuwe afdeling Eerstelijnsgeneeskunde: Van curatie naar preventie; Van bolwerk naar netwerk; Van systeemgericht naar patiënt gericht. Er zijn een zestal workshops met onderwerpen die aansluiten bij deze doorbraakthema’s: • Dikke kinderen: curatie of preventie? • Luchtwegklachten op de werkvloer: werk voor de bedrijfsarts of de huisarts? • Op weg naar een zorgwelzijnsstandaard (ZWS) voor kwetsbare ouderen. • Mensen met een verstandelijke beperking: gewone zorg voor bijzondere mensen. • Wijkgericht werken, ateliers in de eerstelijn. • Q-koorts; een reconstructie.
Is op de valreep uw nieuwsgierigheid gewekt? Wilt u uw mening over al deze onderwerpen wel eens toetsen aan die van uw collega’s? Wilt u over de grenzen van uw discipline heenkijken? Voor late beslissers geldt: als u zich nog niet hebt ingeschreven voor de Mertensdag op 20 april, kunt u dat nog doen tot 10 april a.s. Voor programma, inhoud workshops en aanmelding gaat u naar www.umcn.nl/elg
De Mertensdag vindt plaats op een prachtige locatie: de Holthurnschehof in Berg en Dal.