UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2007
2008
IS DE HOMO ECONOMICUS NU EEN EGOIST OF EEN ALTRUIST? EEN EXPERIMENTELE ANALYSE.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Economische Wetenschappen
Anneleen Fonck onder leiding van Dr. R. I. Luttens
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2007
2008
IS DE HOMO ECONOMICUS NU EEN EGOIST OF EEN ALTRUIST? EEN EXPERIMENTELE ANALYSE.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Economische Wetenschappen
Anneleen Fonck onder leiding van Dr. R. I. Luttens
Vertrouwelijkheidsclausule Permission Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Anneleen Fonck, mei 2008
Woord vooraf Deze masterproef had nooit voltooid kunnen worden zonder de steun van een aantal mensen. Om mijn dank te betonen verdienen zij hier dan ook een speciale vermelding. Allereerst wens ik mijn promotor dr. Roland Iwan Luttens te bedanken voor het bedenken van het boeiende onderwerp. Het hele jaar door stond hij steeds bereidwillig klaar mij te helpen bij cruciale beslissingen. Zijn motiverende begeleiding was onmisbaar om dit afstudeerwerk tot een goed einde te brengen. De extra informatie die ik van mijn promotor kreeg en de kritische blik die hij steeds behield hebben van dit werk iets gemaakt om trots op te zijn. Verder ben ik ook de studenten van de faculteit Economie en Bedrijfskunde dankbaar voor hun bereidwillige medewerking aan de enquête. Zelfs in drukke tijden namen zij toch nog even een moment om hun medestudente te helpen. Ook de directie en de leerlingen van het Onze-Lieve-Vrouwcollege Zottegem, campus Bevegem ben ik dank verschuldigd. Zonder hen was het experiment nooit tot een goed einde gekomen. Zij stonden zonder problemen klaar om een oud-leerlinge opnieuw van dienst te zijn. Ook de mensen die mij verder moreel hebben gesteund ben ik enorm dankbaar. Ik dank in de eerste plaats mijn ouders, die mij de kans hebben gegeven deze studies aan te vangen. Ook zij hebben 4 jaar lang meegeleefd, mee gestudeerd en mee gezwoegd. Ze bleven mij ook in moeilijke periodes steunen en staken mij op de juiste momenten een hart onder de riem. Daarnaast bedank ik ook al mijn vrienden die mij 4 jaar lang steun, raad en vooral ontspanning brachten. Zonder hen zou mijn tijd in Gent absoluut niet hetzelfde geweest zijn. Dit werk vormt de afsluiter van jaren van hard werk, maar ook van jaren vol mooie momenten en jaren waarin ik, zowel op persoonlijk vlak als op studie gebied, enorm ben gegroeid. Ik ben er dan ook van overtuigd dat deze jaren mij hebben klaargestoomd voor de grote stap naar het echte leven.
I
Inhoudsopgave Woord vooraf ................................................................................................................................. I Inhoudsopgave ............................................................................................................................. II Overzicht van de schema s ......................................................................................................... III Overzicht van de tabellen ............................................................................................................IV Overzicht van de bijlagen .............................................................................................................V 1.
Inleiding ................................................................................................................................ 1
2.
Begrippen ............................................................................................................................. 4
3.
4.
2.1.
Vertrouwen.................................................................................................................... 4
2.2.
Positieve en negatieve wederkerigheid ........................................................................ 5
2.3.
Altruïsme....................................................................................................................... 5
2.4.
Egoïsme........................................................................................................................ 5
Spelen................................................................................................................................... 6 3.1.
Moonlightingspel ........................................................................................................... 7
3.2.
Dictatorspel ................................................................................................................. 10
3.3.
Algemeen model ......................................................................................................... 11
3.4.
Conclusie .................................................................................................................... 13
Empirische studie ............................................................................................................... 14 4.1.
5.
Schematisch overzicht ................................................................................................ 14
Experiment.......................................................................................................................... 18 5.1.
Proefpersonen ............................................................................................................ 18
5.2.
Inhoud ......................................................................................................................... 19
5.3.
Resultaten................................................................................................................... 20
5.3.1.
Statistische beschrijving...................................................................................... 20
5.3.2.
Statistische verklaring ......................................................................................... 28
5.4.
Conclusie .................................................................................................................... 36
6.
Besluit ................................................................................................................................. 38
7.
Lijst van de geraadpleegde werken .....................................................................................IV
Bijlage 1.......................................................................................................................................VI
II
Overzicht van de schema s Schema 1: Moonlightingspel ........................................................................................................ 8 Schema 2: Algemeen model....................................................................................................... 12 Schema 3: Empirisch overzicht .................................................................................................. 14
III
Overzicht van de tabellen Tabel 1: Test for Equality of means between series................................................................... 21 Tabel 2: Test for Equality of means between series................................................................... 21 Tabel 3: Test for equality of means between series: samenvattend.......................................... 22 Tabel 4: Test for Equality - vergelijking van 4 gevallen .............................................................. 23 Tabel 5: Test for Equality of means - vergelijking binnen universitaire groep ............................ 23 Tabel 6: Test for Equality of means - vergelijking binnen de groep College............................... 24 Tabel 7: Test for Equality between Series .................................................................................. 25 Tabel 8: Test for Equality of means between series: samenvattend .......................................... 25 Tabel 9: Test for Equality - vergelijking binnen universitaire groep (5)....................................... 26 Tabel 10: Test for Equality - vergelijking binnen universitaire groep (20)................................... 27 Tabel 11: Test for Equality - vergelijking binnen groep College; samenvattend......................... 27 Tabel 12: Regressie met betrekking tot vraag 1A ...................................................................... 29 Tabel 13: Regressie: dictatoriale toepassing van het investeringsspel ...................................... 31 Tabel 14: Regressie met betrekking tot vraag 1B ...................................................................... 31 Tabel 15: Regressie met betrekking tot vraag 2A ...................................................................... 33 Tabel 16: Regressie OLS met betrekking tot vraag 2B, situatie 2 (5)......................................... 34 Tabel 17: Regressie OLS met betrekking tot vraag 2B, situatie 2 (20)....................................... 35
IV
Overzicht van de bijlagen Bijlage 1.......................................................................................................................................VI
V
1. Inleiding Volgens De Clercq (2002, p 133) verstaat men onder de hypothese van de economische mens of Homo Economicus het mensbeeld waarop de economiebeoefening gebaseerd is. Dit menselijk handelen wordt gekenmerkt door: de autonomie van de individuele preferentie: de mens maakt zelf zijn keuzes en kan zelfstandig zijn preferenties ontwikkelen. rationaliteit: de preferenties die hij maakt zijn samenhangend en zonder innerlijke tegenspraak. eigenbelang als drijfveer: de mens wordt gemotiveerd door zijn eigenbelang.
Van Dale omschrijft egoïsme als de levenshouding van iemand die voortdurend het eigenbelang en eigen welzijn op het oog heeft. Altruïsme wordt letterlijk omschreven als de levenshouding van iemand die zijn handelwijze laat bepalen door de belangen van anderen. Zoals
duidelijk
blijkt
staan
beide
levenshoudingen
lijnrecht
tegenover
elkaar.
Altruïsme werd voor het eerst in de mond genomen door de vermaarde bioloog Darwin zelf in The Descent of Man (1871). Hij stelde reeds dat dit gedrag als nadelig kon worden gezien op individueel niveau, doch, het kon wel als voordelig worden beschouwd op groepsniveau. K.R. Monroe (1994, p.862) omschrijft altruïsme als behavior intended to benefit another, even when doing so may risk or entail some sacrifice to the welfare of the actor. Daarnaast stelt de auteur nog vier voorwaarden voorop die moeten voldaan worden voordat van altruïsme sprake kan zijn. Ten eerste moet altruïsme een handeling opleggen. Als tweede voorwaarde wordt gesteld dat het doel van de actie er in moet bestaan om de welvaart van de andere partij te verhogen. Ten derde moet het zo zijn dat de intenties van groter belang zijn dan de uitkomsten. Als laatste stelt de auteur dat de handeling de welvaart van de actor moet verlagen. Een actie die zowel de welvaart van de actor als de tegenpartij verhoogt kan niet gezien worden als altruïsme maar eerder als een collectieve welvaartsverhogende handeling. Egoïsme werd reeds door Hobbes besproken in het bekende werk Leviathan. Hierin stelt hij: No man giveth but with intention of good to himself; because gift is voluntary; and of all voluntary acts the object to every man is his own pleasure." Glasgow (1968) omschrijft egoïsme als The doctrine that the agent has but one duty, viz., to produce for himself the greatest balance of good over evil . De agent wil voor zichzelf de hoogste welvaart bereiken en wordt in grootste mate gemotiveerd door eigenbelang. Het doel van deze thesis is om te onderzoeken of de economische agent in bepaalde omstandigheden een altruïst wordt. Wordt de economische agent werkelijk enkel gedreven door
1
eigenbelang, zoals wordt gesteld door de klassieke hypothese van de Homo Economicus? Zoniet, in welke mate is hij egoïstisch of altruïstisch?
Uit de literatuur blijkt het gedrag van de rationele agent bepaald te worden door verscheidene gedragsmotieven of gedragsdeterminanten. Deze kunnen zijn: vertrouwen positieve wederkerigheid negatieve wederkerigheid altruïsme egoïsme Deze gedragsdeterminanten zullen verder besproken worden in hoofdstuk 2. Het bepalen van de mate waarin deze determinanten het menselijk handelen beïnvloeden is geen eenvoudige taak. Veelal wordt gebruik gemaakt van verschillende spelen waardoor we een notie krijgen van de invloed van deze gedragsdeterminanten op de handelingen die economische agenten stellen. Hoofdstuk 3 gaat dieper in op enkele van deze meest relevante spelen. De spelen worden op een theoretische manier uitgewerkt en aan elk spel wordt vervolgens de Nashvoorspelling gelinkt. Deze kan gezien worden als een voorspelling van het gedrag van de Homo Economicus die uit eigenbelang handelt. Achtereenvolgens worden het moonlightingspel en het dictatorspel uitgediept. Aan de hand van een algemeen model wordt een inzicht verkregen in de werking van deze spelen. Dit vormt een belangrijke basis voor hoofdstuk 4. Het hoofdstuk concludeert kort dat de Nash-voorspellingen wel degelijk aantonen dat de economische agent zich laat leiden door eigenbelang, maar stelt zich daarnaast ook de vraag in welke mate deze voorspelling realistisch is en voorkomt in de praktijk. Hoofdstuk 4 omvat daarom een empirische studie waarin de verschillende spelen worden verduidelijkt aan de hand van opgezette experimenten. Deze experimenten bewezen reeds hun verdienstelijkheid in eerder gevoerde onderzoeken. Uit de empirische toets van de spelen blijkt dan ook dat de Nash-voorspelling in realiteit niet geheel opgaat. De economische agent lijkt zich niet enkel te laten leiden door eigenbelang
maar
ondervindt
invloeden
van
de
in
hoofdstuk
2
uiteengezette
gedragsdeterminanten. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de economische agent geen egoïstisch ingesteld individu is, doch ook geen zuivere altruïst. De eerste vijf hoofdstukken vormen een belangrijke aanloop naar het zelf gevoerde experiment in hoofdstuk 5. Hoewel op theoretisch vlak duidelijk een egoïstische Homo Economicus werd voorspeld, moet dit besluit toch worden gewijzigd indien wordt gekeken naar het empirische hoofdstuk. Een eigen beoordeling van de resultaten aan de hand van een zelf gevoerd experiment is om die reden aangewezen.
In
dit
experiment
worden
aan
de
hand
van
een
enquête
zowel
laatstejaarsleerlingen van de middelbare school Onze-Lieve-Vrouwcollege (OLVC) Zottegem, 2
campus
Bevegem
getest
als
laatstejaarsstudenten
Economische
Wetenschappen
Toegepaste Economische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Op die manier kan worden achterhaald in welke mate de proefpersonen altruïstisch of egoïstisch handelen en welke verschillen op te merken zijn in de gedragingen tussen de beide groepen proefpersonen. Er kan worden verwacht dat de proefpersonen van de Universiteit Gent meer zullen handelen in navolging van het Nash-evenwicht, en dit omdat zij meer getraind zijn te denken als Homo Economicus dan de groep van het OLVC Zottegem. In het laatste hoofdstuk 6 wordt een algemeen besluit gevormd en wordt getracht de onderzoeksvraag te beantwoorden. Een belangrijke opmerking die hier bij het geheel wordt gemaakt is dat de invloed van gedragsdeterminanten op de handelingen die de Homo Economicus stelt in belangrijke mate afhankelijk is van de cultuur en sekse.
3
2. Begrippen In het dagelijkse leven moet iedereen op regelmatige basis keuzes maken omtrent zijn handelingen. Op basis van wat worden die keuzes gemaakt? Door welke determinanten worden deze keuzes gemotiveerd? Stout (2001) merkt op dat reizigers vaak een fooi achterlaten in een restaurant waar ze nooit meer komen. Mensen op straat geven aanwijzingen aan verdwaalde mensen die ze niet kennen. Verkopers wijzen hun klanten er op wanneer ze te veel betalen. Dit zijn maar enkele voorbeelden die ingaan tegen de klassieke theorie van de Homo Economicus die zijn eigenbelang vooropstelt. Ook Abbink et al. (2001) tonen aan de hand van een voorbeeld aan dat mensen steeds maar opnieuw keuzes moeten maken. Ze bespreken het voorbeeld van een illegale klusser, ook wel moonlighter genoemd. De klusser heeft verschillende opties: hij doet zijn werk goed. hij doet zijn werk niet. Ook de opdrachtgever heeft verschillende opties: hij betaalt het afgesproken bedrag. hij betaalt niets. Bij onenigheid kan noch de opdrachtgever, noch de klusser juridische stappen ondernemen aangezien ze zich in het zwarte circuit bevinden. Indien ieder zijn eigen belang nastreeft zouden noch de opdrachtgever, noch de klusser zich aan de job wagen. Door welke motieven worden al bovenstaande handelingen beïnvloed? In dit hoofdstuk bespreken we de belangrijkste. 2.1. Vertrouwen Vertrouwen is het geloof dat de ene persoon heeft in de andere. Het creëert de mogelijkheid van wederzijdse baten indien beide personen meewerken, maar het creëert ook het risico op verlies indien een van beiden afvallig wordt.
Volgens Cox (2000) kan er pas sprake zijn van vertrouwen in een handeling tussen 2 spelers indien de gekozen actie a. voor speler 1 een winst oplevert die kan gedeeld worden met speler 2. b. speler 1 blootstelt aan een risico. Dit risico houdt in dat speler 2 niet meewerkt en zelf te veel van de winst naar zich toetrekt.
In het voorbeeld van de illegale klusser (zie infra) wordt de handeling uitgevoerd op basis van wederzijds vertrouwen. Een ander voorbeeld zal worden besproken in hoofdstuk 3.1 aan de hand van het zogenaamde moonlightingspel. 4
2.2. Positieve en negatieve wederkerigheid Positieve wederkerigheid wordt het best omschreven als de motivatie om genereuze of helpende acties van iemand terug te betalen met andere acties die genereus of helpend zijn. In het algemeen kan wederkerigheid gezien worden als antwoord op acties van anderen. Als persoon A voordeel ondervindt van de actie die tot hem gericht was, dan zal deze vriendelijk reageren en de andere beter maken. Dit is positieve wederkerigheid. Als echter de actie tot persoon A als schadelijk wordt ervaren door deze persoon dan kan deze wraak nemen. Dit is negatieve wederkerigheid. Een voorbeeld van positieve wederkerigheid is een werknemer die beter zal presteren wanneer hij loonsopslag krijgt. Een dienster die veel lacht zal meer fooi krijgen dan een dienster die minder lacht (Tidd and Lochard, 1978). Een voorbeeld van negatieve wederkerigheid is een werknemer die zijn werkgever zal saboteren wanneer hij zich benadeeld voelt. Bij loonsdaling zullen meer werknemers in het bedrijf dingen stelen (Giacalone and Greenberg, 1997).
2.3. Altruïsme Fehr and Gächter (2000) omschrijven altruïsme als een vorm van onvoorwaardelijke goedheid. Gegeven altruïsme is geen antwoord of reactie op ontvangen altruïsme. Merk op dat bij altruïsme in geen enkel geval sprake zal zijn van eigenbelang. Zoals gesteld in hoofdstuk 1 kan een actie die zowel de welvaart van de actor als de welvaart van de tegenpartij verhoogt niet worden gezien als altruïsme.
2.4. Egoïsme Wanneer bij het nemen van beslissingen enkel rekening wordt gehouden met het eigenbelang spreekt men van egoïsme. Het gedrag loopt in dit geval parallel met het gedrag voorspeld in het standaardmodel van de rationele verwachtingen. Egoïsme motiveert de economische agent om voor zichzelf de grootste welvaart te bereiken.
5
3. Spelen Om de invloed van de verschillende gedragsdeterminanten op de economische handelingen weer te geven wordt gebruik gemaakt van spelen. Aan de hand van deze spelen wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende motieven die het gedrag bepalen, met name positieve wederkerigheid, negatieve wederkerigheid, vertrouwen, altruïsme of egoïsme. Meer concreet kan worden gesteld dat vertrouwen te vinden is in het gedrag van de spelers 1: zij tonen vertrouwen in positieve wederkerigheid. Positieve of negatieve wederkerigheid kunnen dan weer worden teruggevonden in het gedrag van de spelers 2: zij reageren op een eerder gestelde actie van spelers 1. Bij beide spelers kunnen verder altruïstische of egoïstische gedragingen worden teruggevonden. Altruïsme of egoïsme wordt teruggevonden in de dictatoriale toepassingen van de spelen, zoals zal worden beschreven in dit hoofdstuk. In wat volgt worden de twee meest relevante spelen theoretisch uitgewerkt. Dit is een belangrijke aanloop naar het zelf gevoerde experiment in hoofdstuk 5. Achtereenvolgens worden het moonlightingspel en het dictatorspel uitgewerkt. Deze twee spelen hebben reeds in de bestaande literatuur hun nut bewezen en kunnen worden beschouwd als erg relevant wanneer het de bedoeling is om te kijken of economische agenten vooral vanuit een egoïstisch of altruïstisch
standpunt
handelen.
Het
moonlightingspel
kan
gezien
worden
als
een
allesomvattend spel. Hieruit kunnen dan ook verschillende varianten worden afgeleid, zoals het investeringsspel of het vertrouwensspel. In dit hoofdstuk wordt hierop dieper ingegaan. Vooraleer de verschillende spelen worden uitgediept, worden eerst enkele algemene opmerkingen gemaakt. Elk spel wordt gespeeld met 2 spelers, tenzij anders vermeld. De spelers 1 en 2 waarover wordt gesproken, hebben geen contact met elkaar, tenzij anders vermeld. Ze handelen totaal anoniem. Er is steeds een experimentator aanwezig die waar dit wordt vermeld- het bedrag dat wordt uitgewisseld vermenigvuldigt met een factor groter dan 1. Door een onderlinge wisselwerking tussen beide spelers kan minstens één speler op die manier zijn initieel bedrag verhogen. De factor waarmee wordt vermenigvuldigd is vooraf geweten door de spelers. Beide spelers zijn zich volledig bewust van de werking van het spel, kennen en begrijpen de spelregels en weten welk bedrag elke speler oorspronkelijk had, tenzij anders vermeld. De Nash-voorspelling die aan elk spel wordt gelinkt is een belangrijke determinant van de speltheorie. Hierbij wordt een situatie voorspeld waarbij niemand door individueel van strategie te veranderen zijn winst kan vergroten. Elke speler speelt in dat geval dus zijn eigen beste 6
strategie, gegeven de strategie van de ander. Als zulke strategieën bestaan, vormen zij een Nash-evenwicht. Opgemerkt moet worden dat Nash aantoonde dat het volgen van eigenbelang niet steeds tot de meest optimale situatie voor de groep leidt. De uitkomst van het Nashevenwicht voorspelt dus de handeling van de Homo Economicus die per definitie eigenbelang als drijfveer vooropstelt.
3.1. Moonlightingspel Definitie: Abbink et al. (2000) omschrijven het moonlightingspel als een eenvoudig spel met 2 spelers, waarin vertrouwen en het bestuderen van zowel positief wederkerig als negatief wederkerig gedrag tot doel wordt gesteld. In de structuur vinden we veel gedragsmotieven terug uit het dagelijks leven zoals afkeer van ongelijkheid, vertrouwen in positieve wederkerigheid, angst voor negatieve wederkerigheid,
De meest belangrijke eigenschap van dit spel is dat
zowel vriendelijke als onvriendelijke acties uitvoerbaar zijn door beide spelers.
De opstelling van het spel kan gezien worden als een investeringsopstelling. Dit betekent dat men iets zal investeren met de hoop een winst te behalen. Men heeft bepaalde verwachtingen omtrent de toekomst, maar toch is men zich ook bewust van de risico s die de investering met zich meebrengt. Vertrouwen en positieve wederkerigheid in dit spel zorgen er altijd voor dat de spelers een Pareto-superieure uitkomst bekomen. Er is sprake van een Pareto-superieure uitkomst wanneer deze uitkomst minstens één persoon beter maakt zonder dat dit ten koste gaat van de andere. Een uitkomst is pas Pareto-optimaal wanneer geen superieure uitkomsten meer kunnen worden gevonden, dus wanneer iemand zijn voordeel niet meer kan vergroten zonder dat dit ten koste gaat van de andere.
Werking: Aan de basis van deze uiteenzetting ligt het voorbeeld van Abbink et al. (2000), aangehaald in hoofdstuk 2. Er zijn 2 spelers die elk z euro krijgen. Speler 1 wordt hier beschouwd als de moonlighter. Speler 2 doet een voorstel aan de eerste speler die dit voorstel op zijn beurt aanvaardt of verwerpt. Indien dit voorstel aanvaard wordt, gaat het spel in twee stadia verder. Stadium 1: Speler 1 beslist of hij een bedrag (A) neemt van speler 2 of geeft aan speler 2. A is maximaal gelijk aan z. Het geld dat hij geeft aan speler 2 wordt vermenigvuldigd door de experimentator met een factor x groter dan 1. Dit vertegenwoordigt het surplus dat voorkomt uit de activiteit van de moonlighter. Wanneer speler 1 geld neemt van speler 2, vertegenwoordigt dit de actie waarbij de moonlighter zich onttrekt aan zijn taak. Stadium 2: Vervolgens kan de tweede speler een bedrag (B>0) geven aan speler 1. Dit vertegenwoordigt de betaling van de moonlighter. Hij kan echter ook speler 1 een 7
bedrag (B<0) ontnemen. Dit vertegenwoordigt de bestraffing van de moonlighter maar houdt voor speler 2 echter ook een kost y in. Indien speler 1 in stadium 1 geld heeft gegeven aan speler 2, kan deze laatste maximaal z+zx teruggeven. Hij kan dan maximaal (z-A) (1-y) nemen.1 Indien speler 1 in stadium 1 geld heeft genomen van speler 2, kan deze laatste maximaal (z-A) teruggeven. Hij kan dan maximaal (z+A)(1-y) terugnemen.2
Schema 1: Moonlightingspel
z: initieel bedrag van elke speler A: bedrag dat speler 1 neemt van of geeft aan speler 2, met z
A
-z
B: bedrag dat speler 2 neemt van of geeft aan speler 1, met 0
B
- (z+A)(1-y)
of
z
B
0
0
B
- (z-A)(1-y)
of
z + zx
B
als A 0
als A
0 0
x, y vastgelegd door experimentator met x > 1 als A > 0 x = 1 als A < 0
1
(z - A)(1 - y) = (z
A)
(z A)y
(z - A) is het deel dat speler 1 overhoudt nadat hij A heeft weggegeven. (z - A)y is de kost die speler 2 op (z - A) moet betalen indien hij dit geld wegneemt. Hij kan dus maximaal (z 2
A)(1
y) wegnemen.
(z + A) is het bedrag dat speler 1 heeft nadat hij A heeft genomen. Speler 2 kan dus maximum (z + A) nemen maar
moet hierop een kost (z + A)y betalen. Hij houdt dus maximaal (z + A) (1
y) = (z + A)
(z + A)y over.
8
y stelt met andere woorden de kost voor die speler 2 moet betalen wanneer hij geld neemt van speler 1. y staat in verhouding tot het bedrag dat speler 2 neemt. Speler 2 moet een deel van het bedrag dat hij neemt van speler 1 afstaan als boete. Hiermee vermindert natuurlijk de welvaart van de maatschappij. Indien een speler 2 dus als doel stelt de welvaart in geldtermen van de maatschappij te maximeren, dan zal hij geen geld nemen maar geld geven.
Nash-voorspelling: Om het Nash-evenwicht te vinden maken we gebruik van achterwaartse inductie. Eerst wordt de maximale pay-off voor speler 2 gezocht. Speler 2 kiest nemen boven geven, omdat dit hem steeds de hoogste winst oplevert: z + Ax + B 2 en z
A + B yB > z
A
B a.s.a. y < 2.
3,4
yB > z + Ax
B a.s.a. y <
Als eerste voorwaarde moet dus worden gesteld:
y < 2. Speler 2 wil zijn eigen resultaat maximeren en kiest ervoor geld te nemen. Speler 1, die ook zijn eigen resultaat wil maximeren, weet dit en zal daarom geen geld geven maar wel een bedrag nemen van speler 2 omdat dit hem de hoogste pay-off oplevert indien speler 2 eerst geld nam: z - A - B < z + A
B. Deze uitkomst is echter Pareto-inferieur. Indien speler 1
namelijk geld geeft aan speler 2, zal het totale bedrag in omloop groter worden waardoor er meer winst zou kunnen worden geboekt. Het Nash-evenwicht is dus (nemen, nemen). Speler 1 wil zijn verwachte nut z + A
B maximeren. Dit doet hij door A maximaal te zetten: hij neemt het
maximale bedrag van speler 2. Speler 2 wil ook zijn verwachte nut z
A + B yB maximeren.
Dit doet hij door B gelijk te stellen aan 0 a.s.a. y > 1. Dit vormt de tweede voorwaarde.
Afgeleide spelen: Zoals eerder vermeld kan het moonlightingspel gezien worden als een allesomvattend spel waarin andere varianten verwerkt zitten. Als eerste variant kunnen we het investeringsspel aanduiden. Dickhaut en Rustichini (2001) omschrijven het investeringsspel als een eenvoudig spel, dat in het bijzonder ontworpen werd voor een laboratoriumsetting. Het doel is om te bestuderen hoe uitgebreid en effectief vertrouwen is in sociale interacties. Ook het motief van positieve wederkerigheid kan aan de hand van dit spel worden bestudeerd. Het grote verschil met het moonlightingspel is dat spelers 1 en 2 niet in staat zijn om geld van elkaar te nemen. Ze kunnen dus enkel geld geven. Op die manier wordt de motivatie van negatieve wederkerigheid uitgesloten. Elke speler start opnieuw met z euro. Het bedrag dat speler 1 wegschenkt wordt door de experimentator vermenigvuldigd met een factor groter dan 1. In dit spel zal het bedrag dat speler 1 geeft gelijk zijn aan A, met z A
0. Het bedrag dat speler 2 wegschenkt is gelijk aan B, met z+zx
B
0. Het resulterende
Nash-evenwicht is in dit geval A = 0 en B = 0: er wordt niets uitgewisseld. Dit is echter opnieuw een Pareto-inferieure oplossing: een oplossing die minder goed is dan optimaal bekomen kan 3
z + Ax + B
4
z
yB > z + Ax
A + B yB > z
A
B a.s.a. B
B a.s.a. B
yB > - B a.s.a. 2B > yB a.s.a. 2 > y
yB > - B a.s.a. 2B > yB a.s.a. 2 > y
9
worden. Zoals wordt beschreven in hoofdstuk 4 blijkt uit de experimentele literatuur dat veel spelers 1 toch geld zullen geven aan spelers 2, wat wijst op motieven van vertrouwen. Vervolgens zullen ook veel spelers 2 geld teruggeven, wat wijst op motieven van positieve wederkerigheid. Een tweede variant die kan worden afgeleid uit het moonlightingspel is het vertrouwensspel. Dit spel kan ook worden gezien als een inkorting van het investeringsspel. Elke speler start opnieuw met z euro. In het geval de eerste speler besluit geen geld over te dragen (A = 0) dan stopt het spel en eindigt elke speler met z. Besluit hij wel geld over te dragen (A > 0) dan komen we in stadium 2. Hierin kan speler 2 enkel een bedrag B overdragen met B
0. Met dit spel
wordt het onderzoek naar positieve wederkerig gedrag beoogd. Indien speler 1 echter besluit geld over te dragen wijst dit op een grote mate van vertrouwen. Dit wordt zo gepercipieerd door speler 2 waardoor deze, zo blijkt uit de empirische resultaten weergegeven in hoofdstuk 4, positief wederkerig zal reageren en geld teruggeven. Het Nash-evenwicht is in dit spel gelijk aan (z,z). Speler 1 weet dat speler 2 geen geld zal terugschenken omdat deze laatste op die manier zijn eigen winst verkleint. Speler 1 besluit daarom om zelf in eerste instantie ook geen geld te schenken, waardoor het spel stopt. Elke speler blijft dus op zijn initiële niveau.
3.2. Dictatorspel Het dictatorspel is een spel opgezet om de invloed van altruïsme en egoïsme te meten in economische beslissingen. Een speler is de dictator en houdt geen rekening met de andere speler wanneer hij zijn optimale strategie bepaalt. De finale allocatie hangt geheel af van zijn beslissing. Er zijn verschillende toepassingen met betrekking tot het dictatorspel. Eerst wordt de dictatoriale toepassing van het moonlightingspel verder uitgewerkt. Vervolgens worden ook kort de dictatortoepassingen op de afgeleide spelen belicht. Elke toepassing bestaat uit 2 varianten. De eerste variant is die waarin speler 2 geen beslissing kan nemen. Speler 1 is hier dus de dictator. In de tweede variant kan speler 1 geen beslissing nemen en wordt speler 2 dus beschouwd als de dictator. Aan de hand van de dictatortoepassingen kan een duidelijker beeld worden bekomen van de gedragsmotivaties. Er kan duidelijk worden gezien of er wordt gehandeld uit egoïsme of altruïsme, aangezien de motivaties van wederkerigheid wegvallen.
Moonlightingspel dictatortoepassing Variant 1 Werking: Elke speler krijgt initieel z euro. Speler 2 kan geen beslissing maken. Speler 1 kan maximaal z euro geven aan speler 2 of maximaal z euro nemen van speler 2. Wat speler 1 geeft aan speler 2 wordt door de experimentator vermenigvuldigd met een factor x groter dan 1. Wat hij neemt van speler 2 wordt niet veranderd door de experimentator. De enige reden 10
waarom speler 1 in dit spel geld zou geven aan speler 2 is altruïsme. Speler 1 weet dat speler 2 niet zal reageren, waardoor het vertrouwen in positieve wederkerigheid als motivatie wegvalt. Nash-voorspelling: De Nash-voorspelling stelt dat speler 1 niets geeft en z euro neemt. Door de dictatoriale invloed in dit spel wordt wederkerigheid uitgesloten. Speler 1 stelt dus geen vertrouwen in positieve wederkerigheid of wordt niet gemotiveerd door angst voor negatieve wederkerigheid. Zijn gedrag wordt gemotiveerd door egoïsme.
Variant 2 Werking: Speler 1 kan niets beslissen. Speler 2 krijgt z euro plus of min het bedrag dat speler 1 zou gegeven of genomen hebben in het originele moonlightingspel: hij start dus met minimaal 0 euro en maximaal z+zx euro. Speler 2 weet niet dat zijn verkregen bedrag voortvloeit uit een eerder gemaakte beslissing van speler 1. Er kan dus geen sprake zijn van wederkerigheid. Wanneer men de dictatoriale toepassing vergelijkt met het originele moonlightingspel, kan men zien in welke mate spelers 2 enerzijds worden gemotiveerd door positieve of negatieve wederkerigheid en anderzijds door altruïsme. Elke euro die speler 2 geeft aan speler 1 blijft onveranderd. Elke euro die speler 2 neemt van speler 1 houdt een kost in voor speler 2, analoog aan het originele moonlightingspel. Nash-voorspelling: Het Nash-evenwicht voorspelt egoïstisch gedrag aangezien speler 2 het maximaal mogelijke bedrag van speler 1 zal nemen.
Afgeleide spelen: Met betrekking tot het investeringsspel valt door de dictatoriale toepassing ook hier het motief van positieve wederkerigheid weg. Indien speler 1 geld schenkt aan speler 2, wordt dit gemotiveerd door altruïsme. Doet hij dit niet, dan ligt egoïsme aan de basis van zijn gedrag. Nash voorspelt dat noch speler 1, noch speler 2 geld geven. Ook in het vertrouwensspel kan tot een dergelijke conclusie worden gekomen. De dictatoriale toepassing zorgt er opnieuw voor dat wederkerigheid als motivatie wegvalt. Hierdoor treedt opnieuw altruïsme of egoïsme als motivatie op de voorgrond. Nash voorspelt opnieuw dat noch speler 1, noch speler 2 geld zal geven.
3.3. Algemeen model Ter verduidelijking en aanvulling worden bovenstaande spelen in 1 model gegoten. Hierdoor wordt duidelijk dat de spelen in se niet ontzettend veel van elkaar verschillen, doch, dat via kleine wijzigingen in de werking tot verscheidene conclusies kan gekomen worden. Het onderstaande Schema 2 zet alle mogelijke varianten op een rij.
11
Schema 2: Algemeen model
Elke speler krijgt initieel z euro, x is factor groter dan 1 en vastgelegd door experimentator. A: bedrag in euro dat speler 1 neemt van/geeft Accent op aan speler 2. B: bedrag dat speler 2 neemt van/geeft aan speler 1. Moonlightingspel
z
A
0
B
z
B
0 als A
0
B
- (z-A)(1-y)
zx
B
-z
Vertrouwen en
- (z+A)(1-y) of
0
0
als A
positieve en negatieve wederkerigheid
of 0
x > 1 als A > 0 x = 1 als A < 0
Vertrouwen en Investeringsspel
z
A
z + zx
0 B
0
positieve wederkerigheid
Deelnemen: A > 0 Niet deelnemen: A = 0
Vertrouwensspel
Bedrag terugschenken: B > 0
Vertrouwen
Geen bedrag terugschenken: B=0
Altruïsme / Egoïsme
Dictatorspel Moonlightingspel dictatortoepassing 1
Speler 2 geen actie x > 1 als A
0
Eigenbelang
x = 1 als A < 0 Speler 1 geen actie
Moonlightingspel dictatortoepassing 2
Speler 2 beloont speler 1: B>0 Speler 2 straft speler 1: B<0
Eigenbelang
en dit houdt voor speler 2 een kost in van yB, met y>0
Investeringsspel
Speler 2 geen actie
dictatortoepassing 1
A
Investeringsspel
Speler 1 geen actie
dictatortoepassing 2
B
0
0
Eigenbelang
Eigenbelang 12
Vertrouwensspel Dictatortoepassing 1
Speler 2 geen actie Deelnemen als A
0
Eigenbelang
Niet deelnemen als A = 0 Speler 1 geen actie
Vertrouwensspel
Bedrag terugschenken: B > 0
Dictatortoepassing 2
Geen bedrag terugschenken:
Eigenbelang
B=0
3.4. Conclusie De Nash-voorspellingen van alle uitgewerkte spelen in hoofdstuk 3 tonen aan hoe de economische agent zich laat leiden door eigenbelang. Hij kan op basis van deze uitkomsten dan ook worden omschreven als een egoïstisch ingesteld individu. Uit de Nash-voorspelling bij het moonlightingspel bleek dat beide spelers egoïstisch handelen en geld nemen. De dictatortoepassingen toonden verder aan dat de spelers egoïstisch optreden en geen geld geven indien de motivatie van positieve wederkerigheid wegvalt. Het algemeen model brengt de verschillende spelen op een overzichtelijke manier in kaart en toont hiermee de verschillen in spelen aan. Echter, de vraag moet worden gesteld of deze theoretische uiteenzetting voor realiteit kan worden aangenomen. In hoofdstuk 4 wordt daarom dieper ingegaan op experimenten die in de literatuur hun verdienste reeds bewezen hebben. Hieruit zal blijken dat de Homo Economicus niet eenduidig kan worden beschouwd als een egoïst. De begrippen die uiteengezet werden in hoofdstuk 2 vormen een accurate ondersteuning bij de vaststelling dat de Homo Economicus er in vele gevallen een eerder altruïstische gedragswijze op nahoudt.
13
4. Empirische studie De testen vermeld in hoofdstuk 3 werden reeds vaak geïmplementeerd in experimentele opstellingen. Hieronder worden schematisch enkele resultaten besproken die werden bekomen na het uitvoeren van de spelen. Hieruit zal blijken dat de theoretische voorspellingen niet overeenkomen met de empirische resultaten. De spelers zullen steeds minder egoïstisch handelen dan voorspeld door het Nash-evenwicht. Verklaringen hiervoor kunnen gevonden worden in begrippen zoals vertrouwen, positieve en negatieve wederkerigheid en altruïsme zoals beschreven in hoofdstuk 2. De spelen verlopen zoals beschreven in hoofdstuk 3.
4.1. Schematisch overzicht
Schema 3: Empirisch overzicht
Spel
Moonlightingspel
Auteurs
Stadia, aantal
Resultaat
Resultaat
Nash-
spelers
stadium 1
stadium 2
voorspelling
Abbink,
Stadium 1: Speler 1
Gedrag spelers
Grootste deel
Niet voldaan
Irlenbush,
geeft geld aan of
1 bepaald door
spelers 2 die
in stadium A,
Renner
neemt geld van
vertrouwen in
geld kregen
gedeeltelijk
(2000)
speler 2.
positieve
geven niets
voldaan in
Stadium 2: Speler 2
wederkerigheid. terug. Alle
geeft geld aan of
spelers 2
neemt geld van
waarvan geld
speler 1.
genomen is
28 paar spelers
nemen geld
stadium B.
terug.
Spel
Investeringsspel
Auteurs
Stadia, aantal
Resultaat
Resultaat
Nash-
spelers
stadium 1
stadium 2
voorspelling
Berg,
Stadium 1: speler 1
Gedrag spelers
Gedrag spelers
Niet voldaan.
Dickhaut,
geeft geld.
1 bepaald door
2 bepaald door
McCabe
Stadium 2: speler 2
vertrouwen in
positieve
(1995)
geeft geld.
positieve
wederkerigheid.
32 paar spelers
wederkerigheid.
14
Spel
Vertrouwensspel
Spel
Auteurs
Varianten, aantal
Resultaat
Resultaat
Nash-
spelers
variant A
variant B
voorspelling
McCabe,
Variant A: speler 1
17 spelers 1
Spelers 2
Niet voldaan
Rigdon,
geeft geen geld of
gemotiveerd
reageren meer
in variant A,
Smith
laat keuze aan speler
door
egoïstisch omdat
wel voldaan in
(2002)
2.
vertrouwen,
geen vertrouwen
variant B.
Variant B: Speler 1
spelers 2
van spelers 1
kan niets beslissen,
reageren
werd
speler 2 maakt
vervolgens
waargenomen.
onmiddellijk de
hoofdzakelijk
keuze.
positief
27 paar spelers
wederkerig.
Procedures, aantal
Vergelijking A
Vergelijking A -
Nash-
spelers
-B
C
voorspelling Niet voldaan.
Auteur
Moonlightingspel
Cox,
A: moonlightingspel
Gedrag spelers
Gedrag spelers
Dictatortoepassing
Sadiraj,
B: dictatortoepassing,
1 bepaald door
2 bepaald door
Sadiraj
speler 1 is dictator.
vertrouwen in
positieve
(2002;
C:
positieve
wederkerigheid.
2004)
dictatortoepassing,
wederkerigheid. Negatieve
Spel
Auteur
speler 2 is dictator.
wederkerigheid
32 paar spelers
kleinere rol.
Procedures, aantal
Vergelijking A
Vergelijking A -
Nash-
spelers
-B
C
voorspelling Niet voldaan.
Investeringsspel
Cox
A: investeringsspel
Gedrag spelers
Gedrag spelers
Dictatortoepassing
(2001)
B: dictatortoepassing,
1 bepaald door
2 bepaald door
speler 1 is dictator.
altruïsme.
altruïsme.
C: dictatortoepassing, speler 2 is dictator. 32 paar spelers.
15
Het blijkt duidelijk dat de empirische resultaten in sterke mate afwijken van wat werd voorspeld op basis van de theoretische spelen in hoofdstuk 2. De resultaten die bekomen werden in de verschillende experimenten komen in de meeste gevallen niet overeen met de beschreven Nash-voorspellingen. In het moonlightingspel (Abbink, Renner, Irlenbush (2000)) is aan de Nash-voorspelling niet voldaan in het eerste stadium. Twee derden van spelers 1 beslist hier om geld te geven in plaats van te nemen. Ze vertonen vertrouwen in positieve wederkerigheid. In het tweede stadium van het spel is de conclusie minder eenduidig. Hier reageren de spelers 2 op een meer egoïstische manier door het gekregen bedrag volledig te houden. De meeste spelers 2 waarvan geld werd ontnomen zullen speler 1 straffen. De Nash-voorspelling wordt in beperkte mate voldaan. Opgemerkt kan worden dat spelers 2 in grotere mate negatief wederkerig reageren dan positief wederkerig. De proefpersonen gaan in grotere mate over tot bestraffen indien hen geld werd ontnomen, dan dat ze belonen indien hen geld werd geschonken. Dit is een belangrijke empirische vaststelling die ook naar voor zal komen in het eigen onderzoek in hoofdstuk 5. Hoewel de Nash-voorspelling in het investeringsspel (Berg, Dickhaut, McCabe (1995)) stelt dat speler 1 niets zal zenden, zenden 30 van de 32 spelers 1 toch een bedrag. Ze tonen hiermee vertrouwen in positieve wederkerigheid. Onder de 32 spelers 2 zijn er 24 die een bedrag terugzenden. Zij worden gemotiveerd door positieve wederkerigheid. De Nash-voorspelling gaat opnieuw niet op. Uit het vertrouwensspel (McCabe, Rigdon, Smith (2002)) blijkt opnieuw dat de Nash-voorspelling niet opgaat. 17 van de 27 spelers 1 tonen hier vertrouwen in positieve wederkerigheid en geven geld. Hierdoor zullen 11 van de 17 spelers 2 die geld kregen positief wederkerig reageren. Dit is 65% van de spelers 2. Indien echter spelers 1 geen vertrouwen toonden zijn de spelers 2 minder geneigd om positief wederkerig te reageren. In dit geval zullen slechts 9 van de 27 spelers 2 of 33% van de spelers 2 positief wederkerig reageren. Een eerste determinant die we kunnen aanwijzen ter verklaring van deze verschillen in de uitkomst ten opzichte van de Nash-voorspelling, is de aanwezigheid van positief wederkerig gedrag. Ook de aanwezigheid van negatief wederkerig gedrag verklaart waarom de werkelijke uitkomst niet voldoet aan de gemaakte Nash-voorspelling, doch in mindere mate. De derde determinant die verband houdt met de verschillen is vertrouwen. Ook altruïsme ligt aan de basis van de afwijking van het Nash-evenwicht. In de dictatortoepassing van het moonlightingspel (Cox, Sadiraj, Sadiraj (2002;2004)) procedure B kiezen slechts 6,7% spelers 1 ervoor geld te geven. Dit contrasteert met de 46,7% in procedure A. Het is overduidelijk dat spelers 1 in procedure A worden gemotiveerd door vertrouwen in positieve wederkerigheid. Met betrekking tot het gedrag van spelers 2 kan duidelijk worden aangetoond dat dit wordt bepaald door positieve wederkerigheid. Er is een duidelijk verschil in het aantal spelers die geld teruggeven in procedure C ten opzichte van procedure A: slechts 10% in procedure C ten opzichte van 40% in procedure A. Toch moet worden opgemerkt dat het verschil in aantal spelers 2 die geld nemen 16
niet erg groot is tussen de beide procedures, namelijk slechts 3,4%-punten. Hieruit volgt dat negatieve wederkerigheid een minder belangrijke rol kent als gedragsmotief. Uit de dictatoriale toepassingen op het investeringsspel (Cox (2001)) blijkt duidelijk dat beide spelers worden gemotiveerd door altruïsme. In procedure B zal namelijk 63,33% spelers 1 een bepaald bedrag schenken aan spelers 2. In procedure C zal 43,63% spelers 2 een positief bedrag schenken aan spelers 1. Deze gedragsdeterminanten zorgen ervoor dat de Homo Economicus niet louter handelt vanuit een egoïstisch standpunt, maar tot op zekere hoogte rekening houdt met zijn tegenspeler. Het zou echter wel fout zijn uit deze experimenten te concluderen dat de hij steeds een altruïst is. Zoals is gebleken zal hij namelijk in de meeste gevallen geen vorm van onvoorwaardelijke goedheid ten toon spreiden. Zoals Fehr en Gächter (2000) stellen, mag gegeven altruïsme geen antwoord of reactie zijn op ontvangen altruïsme.
17
5. Experiment Om een meer genuanceerd antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag van deze thesis Is de Homo Economicus nu een egoïst of een altruïst? leek het aangewezen een eigen onderzoek hieromtrent te voeren. De theorie stelt dat de Homo Economicus steeds zal handelen vanuit eigenbelang. Doch, uit de empirische resultaten van eerder gevoerde onderzoeken is gebleken dat deze hypothese in de realiteit niet opgaat. De Homo Economicus zal in realistische situaties meer altruïstisch handelen dan voorspeld werd door het Nashevenwicht. Aangezien de onderzoeksvraag specifiek draait rond de Homo Economicus leek het aangewezen een experiment op te stellen waarin het gedrag van de economische agent wordt getoetst. Een manier waarop dit kan worden geïmplementeerd is door het gedrag te vergelijken tussen laatstejaarsstudenten uit een economische richting en laatstejaarsleerlingen van een middelbare school. Op die manier blijven de leeftijdsverschillen tussen de proefpersonen klein maar de manier van denken kan wel verscheiden zijn. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 5.1. Hoofdstuk 5.2 diept vervolgens de werking uit van het experiment dat aan de hand van een enquête zal plaatsvinden. Deze enquête wordt in bijlage 1 integraal weergegeven zodat een goed beeld kan worden bekomen van de manier van ondervragen. In hoofdstuk 5.3 worden de resultaten weergegeven en besproken. In hoofdstuk 5.3.1 worden de resultaten eerst statistisch beschreven. Vervolgens worden de resultaten statistisch verklaard aan de hand van verschillende regressies in hoofdstuk 5.3.2. Hoofdstuk 5.4 besluit ten slotte het eigen onderzoek. In dit onderzoek worden verschillende hypothesen getest. Deze zijn: Neigt het gedrag van de laatstejaarsstudenten uit de economische richting meer richting egoïsme en het gedrag van de leerlingen uit de middelbare school meer richting altruïsme? Tonen leerlingen uit de middelbare school meer vertrouwen in positieve wederkerigheid? Vertonen leerlingen uit de middelbare school meer positieve wederkerigheid? Is de mate van negatieve wederkerigheid bij beide groepen groter dan de mate van positieve wederkerigheid? Zullen de proefpersonen met andere woorden strenger bestraffen dan belonen? Zijn geloof, geluk, liefdadigheid, politieke voorkeur, geslacht, studie, het gedrag in een fictieve situatie omtrent wisselgeld en het hebben van broers of zussen inderdaad in staat om altruïstisch gedrag te verklaren? 5.1. Proefpersonen Het experiment wordt enerzijds uitgevoerd op 30 studenten van de Universiteit Gent, die studeren aan de faculteit Economie en Bedrijfskunde, meer bepaald in het laatste jaar van de richtingen Economische Wetenschappen of Toegepaste Economische Wetenschappen. 18
Anderzijds wordt het experiment ook toegepast op 30 laatstejaarsleerlingen van een middelbare school, meer bepaald het Onze-Lieve-Vrouwcollege Zottegem (OLVC), campus Bevegem. Laatstejaarsstudenten van een universitaire economische richting werden de voorbije jaren opgeleid om te denken als een Homo Economicus. Verwacht kan worden dat hun gedrag meer zal voldoen aan de vooropgestelde Nash-voorspellingen. Laatstejaarsleerlingen uit een middelbare school, niet-economische richting, zijn niet beïnvloed door de Homo Economicustheorie. Zij zullen met andere woorden meer antwoorden vanuit gevoel dan vanuit de idee van nutsmaximalisatie en winstmaximalisatie. Alle proefpersonen krijgen dezelfde uitleg omtrent de in te vullen vragenlijst. De regels zijn door iedereen gekend en worden door iedereen begrepen. Het opzet van het experiment wordt niet meegedeeld, om uit te sluiten dat de proefpersonen antwoorden in functie van het doel van het experiment. Het experiment verloopt volledig anoniem. 5.2. Inhoud Er wordt naar de mate van altruïsme en egoïsme gepeild aan de hand van een vragenlijst met 2 vragen. In de eerste vraag wordt gepeild naar het gedrag van de proefpersonen in een investeringsspel. De opstelling en werking hiervan zijn analoog aan het investeringsspel beschreven in hoofdstuk 3.1. Het tweede luik van deze vraag omvat de dictatoriale toepassing op het investeringsspel, zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3.2. Het doel van deze eerste vraag is: Testen in welke mate de proefpersonen vertrouwen tonen in positief wederkerig gedrag van hun tegenspeler. Testen of de proefpersoon zelf positief wederkerig handelt. Testen in welke mate de proefpersonen altruïstisch of egoïstisch handelen, met behulp van de dictatoriale toepassing.
De tweede vraag peilt naar het gedrag van de proefpersonen indien de opstelling deze voorstelt van een moonlightingspel, zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3.1. In deze vraag kunnen proefpersonen, in tegenstelling tot in vraag 1, ook geld nemen van hun tegenspeler. Het accent komt hiermee te liggen op negatieve wederkerigheid en de angst hiervoor. De proefpersoon zal in vraag 2A zijn gedrag weergeven indien hij zich in de rol van speler 1 bevindt, en in vraag 2B indien hij zich in de rol van speler 2 bevindt. Ook wordt in dit tweede geval de uitsplitsing gemaakt tussen het geval waarin de proefpersoon geld heeft gekregen enerzijds en het geval waarin van de proefpersoon geld werd ontnomen anderzijds. In het tweede luik van deze vraag wordt gepeild naar het gedrag van de proefpersonen in een dictatoriale toepassing van het moonlightingspel zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3.2. Het doel van deze tweede vraag is: Testen in welke mate de proefpersonen vertrouwen tonen in positief wederkerig gedrag of angst vertonen voor negatief wederkerig gedrag. 19
Testen of de proefpersoon zelf positief of negatief wederkerig zal handelen en of hij meer negatief wederkerig handelt dan positief wederkerig. Testen in welke mate de proefpersonen altruïstisch of egoïstisch handelen, aan de hand van de dictatoriale toepassing.
Aan de hand van de vragenlijst wordt ten slotte relevante additionele informatie achterhaald zoals het al dan niet kind alleen zijn, geslacht, leeftijd, studierichting, politieke voorkeur, gevoel van geluk, geloofsovertuiging en of eerder aan een dergelijk experiment werd meegewerkt. Verder wordt ook een foutencontrole uitgevoerd. Deze controle houdt in dat aan de proefpersonen wordt gevraagd om zowel het aantal euro s weer te geven die worden gegeven als ontvangen als gehouden. Op die manier wordt de accuraatheid gecontroleerd. In de vragenlijst worden de vragen gesteld met betrekking tot euro s, een munteenheid waar alle proefpersonen de waarde van kennen. Toch moet worden opgemerkt dat er vertekeningen kunnen optreden, omdat de proefpersonen het geld waarmee ze spelen niet in handen krijgen na het experiment. Er werd bewust gekozen voor een uitwerking van het experiment aan de hand van fictief geld, omdat financiële middelen hiervoor niet voorhanden waren. De proefpersonen weten dat het om een fictieve opstelling gaat en dat ze niet spelen voor eigen winst. Daarom wordt aan het begin van het experiment benadrukt om zo realistisch mogelijk te reageren, net alsof ze zich wel in de situatie bevinden waarin ze spelen met echt geld dat mag worden gehouden. Op die manier zullen vertekeningen kleiner worden, doch worden niet volledig uitgesloten. Hiermee moet dan ook worden rekening gehouden wanneer de resultaten worden verwerkt.
In Bijlage 1 wordt de vragenlijst weergegeven zoals de proefpersonen moesten invullen. 5.3. Resultaten In het volgende hoofdstuk 5.3.1 worden eerst de resultaten statistisch in kaart gebracht. Doel hiervan is om een duidelijk overzicht te bekomen van de verkregen resultaten. Aan de hand van t-testen wordt nagegaan of de resultaten significant zijn. Vervolgens zullen de resultaten verklaard worden aan de hand van een allesomvattende regressie in hoofdstuk 5.3.2. Hierbij wordt gekeken of de verklarende variabelen een significante invloed hebben en of ze in staat zijn de eerder vermelde hypothesen te staven. 5.3.1. Statistische beschrijving Door de resultaten uit de enquête eerst op een statistische manier te beschrijven, kan een duidelijk overzicht bekomen worden van de gevonden resultaten. Hiervoor wordt gebruik
20
gemaakt van het econometrische programma EViews. Om de structuur te behouden wordt hier, zowel als in hoofdstuk 5.3.2, een opdeling gemaakt per vraag.
a) Vraag 1A Vraag 1A in de enquête peilt naar het gedrag van de proefpersoon in een investeringsspel. De proefpersoon kan hier egoïstisch reageren door niets weg te schenken of vertrouwen tonen in positieve wederkerigheid door wel geld weg te schenken. Met behulp van een t-test wordt nagegaan of het gemiddeld resultaat voor de universitaire groep significant verschillend is van het resultaat voor de groep College-studenten. Het resultaat wordt weergegeven in Tabel 1. Tabel 1: Test for Equality of means between series
Methode
df
Waarde
p-waarde
t-test
58
-2,64
0,0106
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Standaardfout van gemiddelde
U: schenken
30
4,33
6,05
1,10
C: schenken
30
8,47
6,06
1,10
Alles
60
6,40
6,36
0,82
Uit de resultaten van Tabel 1 blijkt duidelijk dat er wel degelijk een verschil is in gemiddelde waarden. Dit verschil blijkt significant te zijn op het 5% significantieniveau aangezien de pwaarde slechts 0,0106 bedraagt. De nulhypothese die zegt dat beide testvariabelen gelijk zijn aan elkaar kan worden verworpen. Beginnend kan dus worden opgemerkt dat studenten van het College significant meer wegschenken dan universitaire studenten. Studenten van het College tonen met andere woorden meer vertrouwen in positieve wederkerigheid. Dit ligt in de lijn van de verwachtingen. Op basis van de dictatoriale toepassing bij vraag 1A kan worden nagegaan in welke mate de proefpersonen altruïstisch handelen. Deze vraag plaatst de proefpersonen in een dictatoriale situatie. We gaan opnieuw na of er een significant verschil is tussen beide groepen aan de hand van een t-test. Het resultaat kan worden nagekeken in Tabel 2.
Tabel 2: Test for Equality of means between series
Methode
df
Waarde
p-waarde
t-test
58
-0,55
0,5804 21
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Standaardfout van gemiddelde
U: schenken dictator
30
1,70
4,41
0,80
C: schenken dictator
30
2,33
4,41
0,80
Alles
60
2,01
4,39
0,57
Uit de resultaten van Tabel 2 blijkt dat er geen significant verschil is tussen de resultaten van beide groepen proefpersonen. Uit de resultaten blijkt dan ook dat de universitaire studenten gemiddeld 1,7 euro schenken in de dictatoriale toepassing. Voor de studenten van het College is dit bedrag slechts iets hoger, namelijk 2,3 euro. Beide groepen schenken dus wel degelijk geld weg in de dictatoriale toepassing. Hieruit mag besloten worden dat de individuen in zekere mate altruïstisch handelen, tegengesteld aan de voorspelling in het Nash-evenwicht. Vervolgens worden Tabel 1 en Tabel 2 vergeleken om na te gaan of in de dictatoriale toepassing gemiddeld significant minder wordt geschonken dan in het gewone investeringsspel. De resultaten worden opgesomd in Tabel 3. Tabel 3: Test for equality of means between series: samenvattend
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaard
Standaardfout
p-
afwijking
van het
waarde
gemiddelde U: schenken
30
4,33
6,05
1,10
U: schenken dictator
30
1,70
4,41
0,80
Alles
60
3,02
5,42
0,70
C: schenken
30
8,47
6,06
1,11
C: schenken dictator
30
2,33
4,41
0,80
Alles
60
5,40
6,10
0,79
U + C: schenken
60
6,40
6,36
0,82
60
2,02
4,39
0,57
120
4,21
5,87
0,53
U + C: schenken dictator Alles
0,0591
0,0000
0,0000
Uit Tabel 3 blijkt dat in alle gevallen in de dictatoriale toepassing significant minder wordt geschonken. Voor de groep van de Universiteit gaat deze stelling op het 10% significantieniveau op. b) Vraag 1B 22
Vraag 1B in de afgenomen enquête stelt de proefpersonen in de positie van speler 2 in het investeringsspel. Met deze vraag wordt gepeild naar de mate van positieve wederkerigheid. In eerste instantie wordt nagegaan of er een verschil is in gemiddeld teruggeschonken bedrag tussen beide groepen. De resultaten kunnen samengevat worden teruggevonden in Tabel 4. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 4 verschillende gevallen: persoon A gaf initieel 5 euro, 10 euro, 15 euro of 20 euro. In elk geval worden beide groepen aan een vergelijkende test onderworpen. Tabel 4: Test for Equality - vergelijking van 4 gevallen
A gaf Variabele Gemiddelde p-waarde 5
10
15
20
U
5,82
C
4,58
U
8,40
C
11,33
U
12,17
C
16,17
U
15,83
C
21,67
0,2406
0,1138
0,1310
0,0965
Uit Tabel 4 kan worden afgeleid dat slechts wanneer A initieel 20 euro gaf, er een significant verschil is op het 10% significantieniveau tussen wat de proefpersonen gemiddeld schenken in beide groepen. In dit geval schenkt de universitaire groep gemiddeld ongeveer 16 euro terug en de studenten van het College gemiddeld ongeveer 22 euro. Er kan worden gesteld dat de groep van het College meer positief wederkerig optreedt dan de universitaire groep. Deze conclusie ligt in de lijn van eerder gestelde verwachtingen. In tweede instantie kan uit deze vraag worden afgeleid of de proefpersonen gemiddeld gezien relatief meer terugschenken indien persoon A hen initieel 20 euro gaf in tegenstelling tot het geval waarin persoon A hen initieel 5 euro gaf. Hiervoor wordt eerst het verschil berekend tussen het bedrag dat de proefpersoon terugschonk en het bedrag dat persoon A initieel gaf. Enkel de gevallen waarin persoon A initieel 5 euro en 20 euro gaf worden gebruikt aangezien dit de twee extremen zijn. De resultaten worden weergegeven in Tabel 5 voor de universitaire groep en in Tabel 6 voor de groep van het College. Tabel 5: Test for Equality of means - vergelijking binnen universitaire groep
Methode
df
Waarde
p-waarde
t-test
58
0,32
0,7482 23
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Standaardfout van gemiddelde
U: verschil van 20
30
1,67
13,85
2,53
U: verschil van 5
30
0,82
4,06
0,74
Alles
60
1,24
10,13
1,31
Uit Tabel 5 blijkt dat het gemiddelde verschil niet significant is. Dit betekent dat de proefpersonen binnen de universitaire groep niet relatief meer zullen wegschenken indien hen initieel meer geld werd geboden. De mate van positieve wederkerigheid lijkt dus niet gerelateerd aan het getoonde vertrouwen in positieve wederkerigheid. Tabel 6: Test for Equality of means - vergelijking binnen de groep College
Methode
df
Waarde
p-waarde
t-test
58
-1,52
0,1329
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Standaardfout van gemiddelde
C: verschil van 20
30
-4,17
12,98
2,35
C: verschil van 5
30
-0,42
4,00
0,73
Alles
60
-2,29
9,64
1,24
Uit Tabel 6 komt naar voor dat het verschil binnen de groep studenten van College ook niet significant is. Hieruit kan worden besloten dat de proefpersonen relatief gezien niet meer zullen wegschenken indien hen initieel meer werd geboden.
c) Vraag 2A Aan de hand van vraag 2A wordt gepeild naar de mate van egoïsme en altruïsme. Dit gebeurt op basis van de dictatoriale toepassing van het moonlightingspel, zoals beschreven in hoofdstuk 3.2. In de enquête werd gevraagd wat de proefpersoon zou schenken of nemen indien hij wist dat de andere persoon B vervolgens niets kon ondernemen. Indien een proefpersoon beslist om geld te schenken, wordt dit aanzien als altruïsme. De resultaten worden vergeleken tussen de studenten van de Universiteit en de studenten van het College. Dit gebeurt op basis van een t-test. De output is af te lezen in Tabel 7.
24
Tabel 7: Test for Equality between Series
Methode
df
Waarde
p-waarde
t-test
58
2,34
0,0227
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Standaardfout van gemiddelde
U: dictator
30
-3,00
10,95
2,00
C: dictator
30
-9,33
9,97
1,82
Alles
60
-6,17
10,87
1,40
Uit Tabel 7 kan worden afgeleid dat er wel degelijk een significant verschil is tussen de resultaten voor de groep van de Universiteit en van het College. Gemiddeld gezien wordt in de groep van de Universiteit 3 euro genomen. Voor het College is dit 9,33 euro. In het College wordt dus gemiddeld gezien meer genomen, wat indruist tegen de verwachtingen. Deze mate van geld nemen wijst op egoïsme. Verder wordt duidelijk dat, wanneer proefpersonen de kans krijgen om zowel geld te schenken als te nemen in een dictatoriale toepassing, zij geld zullen nemen. Hierbij kan verwezen worden naar Tabel 2 waaruit blijkt dat, indien proefpersonen enkel geld kunnen schenken, zij dit ook zullen doen. Uit Tabel 8 blijkt dat er voor proefpersonen uit het College een significant verschil is tussen het gedrag in het moonlightingspel en in de dictatoriale toepassing. Leerlingen van het College nemen in het moonlightingspel gemiddeld slechts 0,10 euro terwijl ze in de dictatoriale toepassing gemiddeld 9,33 euro nemen. Ook wanneer we beide groepen proefpersonen samen beschouwen valt een significant verschil op te merken. Voor de groep van de Universiteit zijn de verschillen niet significant. Het nemen van een groter bedrag in de dictatoriale toepassingen wijst er op dat angst voor negatieve wederkerigheid wel degelijk de beslissing beïnvloed. Verder blijkt dat de groep van de Universiteit in het moonlightingspel gemiddeld gezien een positief bedrag schenkt. Dit druist in tegen het Homo Economicus-principe. Hiermee wordt duidelijk dat zij minder egoïstisch handelen dan de groep van het College.
Tabel 8: Test for Equality of means between series: samenvattend
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaard
Standaardfout
p-
afwijking
van het
waarde
gemiddelde U: moonlighting
30
0,93
11,31
2,06
U: moonlighting
30
-3,00
10,95
2,00
0,1765
25
dictator Alles
60
-1,03
11,21
1,45
C: moonlighting
30
-0,10
10,84
1,80
C: moonlighting
30
-9,33
9,98
1,82
Alles
60
-4,72
11,33
1,46
U + C: moonlighting
60
0,41
10,99
1,42
60
-6,17
10,87
1,40
120
-2,87
11,38
1,04
0,0011
dictator
U + C: moonlighting dictator Alles
0,0013
d) Vraag 2B Aan de hand van vraag 2B afgenomen in de enquête wordt beoogd te achterhalen of proefpersonen strenger negatief wederkerig reageren dan positief wederkerig. In de empirische studie, uitgewerkt in hoofdstuk 4 kwam reeds naar voor dat proefpersonen over het algemeen strenger straffen dan belonen. Dit wordt getest aan de hand van een Test for Equality toegepast op vraag 2B. In de eerste situatie kreeg de proefpersoon in kwestie initieel 0, 15, 30, 45 of 60 euro. In de tweede situatie werd van hem initieel 0, 5, 10, 15 of 20 euro afgenomen. In situatie 1 reageren de proefpersonen positief wederkerig indien ze geld teruggeven. In situatie 2 reageren de proefpersonen negatief wederkerig indien ze geld terugnemen. Het doel is te testen of er een significant verschil is tussen de mate waarin de proefpersonen positief wederkerig reageren en negatief wederkerig reageren. Verwacht wordt dat de proefpersonen strenger negatief wederkerig reageren dan positief wederkerig. Eerst wordt de situatie bekeken waarin persoon A initieel 5 euro gaf of nam. Vervolgens wordt de situatie uitgediept waarin persoon A initieel 20 euro gaf of nam. Het resultaat voor de universitaire groep wordt weergegeven in Tabel 9.
Tabel 9: Test for Equality - vergelijking binnen universitaire groep (5)
Methode
df
Waarde
p-waarde
t-test
58
-2,95
0,0045
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Standaardfout van gemiddelde
U: schenken, situatie 1
30
3,82
4,23
0,77
U: nemen, situatie 2
30
8,94
8,50
1,55 26
Uit Tabel 9 kan worden afgeleid dat er wel degelijk een significant verschil bestaat tussen de mate van positieve en negatieve wederkerigheid. De p-waarde bedraagt 0,045 waardoor de nulhypothese kan worden verworpen op het 5% significantieniveau. Uit de tabel blijkt vervolgens dat in de eerste situatie gemiddeld ongeveer 4 euro wordt teruggeven terwijl in de tweede situatie gemiddeld ongeveer 9 euro wordt teruggenomen. Deze resultaten liggen in de lijn van de verwachtingen. Uit het onderzoek blijkt dat negatieve wederkerigheid een grotere rol speelt dan positieve wederkerigheid. De proefpersonen zijn geneigd sterker negatief wederkerig te reageren dan positief wederkerig. Proefpersonen in de universitaire groep bestraffen in grotere mate iemand die 5 euro van hen heeft genomen dan dat ze iemand belonen die 5 euro aan hen heeft gegeven. Om te kijken of dit resultaat veralgemeend kan worden doen we dezelfde test voor het geval persoon A initieel 20 euro nam of 20 euro gaf. Het resultaat hiervan wordt weergegeven in Tabel 10. Tabel 10: Test for Equality - vergelijking binnen universitaire groep (20)
Methode
df
Waarde
p-waarde
t-test
58
-1,16
0,2522
Variabele
Aantal
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Standaardfout van gemiddelde
U: schenken, situatie 1
30
17,67
16,33
2,98
U: nemen, situatie 2
30
22,22
14,07
2,57
Uit Tabel 10 kan worden afgeleid dat er geen significant verschil meer bestaat tussen de mate van negatieve en positieve wederkerigheid indien het geschonken of het genomen bedrag het maximum van 20 euro bedraagt. De p-waarde is in dit geval 0,2522. Proefpersonen in de universitaire groep bestraffen iemand in ongeveer dezelfde mate als ze deze belonen in het geval hij 20 euro nam of gaf, respectievelijk. We passen bovenstaande werkwijze ook toe op de groep proefpersonen van het College. De resultaten met betrekking tot de 5 euro en 20 euro worden samengevat weergegeven in Tabel 11. Tabel 11: Test for Equality - vergelijking binnen groep College; samenvattend
Variabele
Gemiddelde p-waarde
C: schenken, situatie 1 (5)
3,42
C: nemen, situatie 2 (5)
4,93
0,2512
27
C: schenken, situatie 1 (20)
12,00
C: nemen, situatie 2 (20)
15,67
0,3706
Uit Tabel 11 blijkt dat voor de groep van het College de resultaten niet significant verschillend zijn van elkaar. De p-waarde kent een waarde van 0,2512 en 0,3706 voor het geval waarin 5 euro initieel werd genomen/gegeven en voor het geval waarin 20 euro werd genomen/gegeven respectievelijk. Deze grote p-waarden laten niet toe de nulhypothese te verwerpen. Hieruit kan worden besloten dat studenten van het College in dezelfde mate iemand bestraffen als belonen. Dit gaat op in beide gevallen.
Concluderend worden alle resultaten nog even op een rijtje geplaatst. Uit de testen kwam naar voor dat studenten van het College meer vertrouwen tonen in positieve wederkerigheid dan studenten van de Universiteit. Beiden handelen in dezelfde mate altruïstisch. Verder bleek dat studenten van het College meer positief wederkerig handelen dan studenten van de Universiteit indien ze initieel 20 euro kregen. Dit verschil tussen beide groepen werd significant bevonden op het 10% significantieniveau. Voor beide groepen proefpersonen bleek ook dat de mate van positieve wederkerigheid niet gerelateerd is aan de mate van gepercipieerd vertrouwen in positieve wederkerigheid. Studenten van het College nemen in het moonlightingspel wel meer geld dan studenten van de Universiteit. Dit wijst er op dat in de groep van het College meer egoïsme heerst dan in de groep van de Universiteit. Dit wordt later ook bevestigd doordat de groep van de Universiteit in het moonlightingspel gemiddeld een bedrag schenkt, in tegenstelling tot de groep van het College, die gemiddeld een bedrag neemt. Ten slotte kwam aan het licht dat studenten van de Universiteit in grotere mate bestraffen dan belonen, indien persoon A initieel 5 euro van hen nam of aan hen schonk. Deze bevinding ging niet meer op indien hen initieel 20 euro werd genomen of geschonken. Ook voor studenten van het College ging deze bevinding niet op.
5.3.2. Statistische verklaring De beschrijving van de resultaten werd reeds gevoerd in deel 5.3.1. Doch, in huidig hoofdstuk wordt getracht een verklaring te geven voor de verschillende resultaten. In de enquête werd met het oog op deze verklaring getoetst naar verschillende factoren die het gedrag van de proefpersonen zouden kunnen verklaren. Als afhankelijke variabele wordt y genomen. Y staat voor het gedrag van de proefpersoon. Volgende verklarende variabelen kunnen onderscheiden worden:
28
Verklarende variabele
Waarde 1
Waarde 0
Broers of zussen
Ja
Nee
Geloof
Gelovig
Niet gelovig
Geluk
Gelukkig
Noch gelukkig, noch ongelukkig
Liefdadigheid
Doet aan liefdadigheid
Doet niet aan liefdadigheid
Politieke voorkeur
Eerder rechts georiënteerd
Eerder links georiënteerd
Geslacht
Vrouw
Man
Studie
Universitaire student
Student College
Teveel aan wisselgeld
Ja
Nee
teruggeven in fictieve situatie
a) Vraag 1A Met betrekking tot vraag 1a wordt nagaan in welke mate het al dan niet geld geven afhankelijk is van bovenstaande factoren. Hiervoor wordt de afhankelijke variabele y gedefinieerd met een bereik van 60 waarden. De waarden van beide groepen worden hiervoor gebruikt. Aan y wordt een waarde 0 toegekend indien de proefpersoon beslist om niets te doen. Aan y wordt een waarde 1 toegekend indien de proefpersoon beslist om geld weg te schenken. Verder definiëren we de verklarende variabelen zoals aangegeven (zie infra). Alvorens de regressie wordt uitgevoerd, worden eerst de verwachtingen voorop gesteld. Tussen haakjes staat steeds het te verwachten teken. Mensen met broers of zussen zouden meer geven dan mensen die kind alleen zijn (+). Gelovigen geven meer dan niet-gelovigen (+). Gelukkige personen geven meer dan personen die aangeven noch gelukkig, noch ongelukkig te zijn (+). Wie aan liefdadigheid doet geeft meer dan wie dit niet doet (+). Eerder
links
georiënteerde
personen
geven
meer
dan
eerder
rechts
georiënteerde personen (-). Vrouwen geven meer dan mannen (+). Studenten van het College geven meer dan studenten van de Universiteit (-). Mensen die wisselgeld zouden teruggeven in een fictieve situatie geven meer dan mensen die geen wisselgeld zouden teruggeven (+).
In Tabel 12 wordt de regressie weergegeven.
Tabel 12: Regressie met betrekking tot vraag 1A
29
Dependent Variable: Y Method: ML - Binary Probit (Quadratic hill climbing) Date: 05/03/08 Time: 13:38 Sample: 1 60 Included observations: 60 Convergence achieved after 5 iterations Covariance matrix computed using second derivatives
Coefficient
Std. Error
z-Statistic
Prob.
C
-1.522130
1.198339
-1.270201
0.2040
BROERZUS
0.552246
0.625587
0.882764
0.3774
GELOOF
0.132076
0.624231
0.211582
0.8324
GELUK
2.300887
0.918916
2.503916
0.0123
GESLACHT
0.779430
0.490902
1.587752
0.1123
LIEFDADIG
-0.489749
0.531235
-0.921905
0.3566
POLITIEK
-0.272832
0.574075
-0.475255
0.6346
STUDIE
-1.658342
0.546502
-3.034468
0.0024
WISSEL
1.552326
0.593706
2.614640
0.0089
McFadden R-squared
0.424611
Mean dependent var
0.633333
S.D. dependent var
0.485961
S.E. of regression
0.387830
Akaike info criterion
1.056243
Sum squared resid
Schwarz criterion
1.370395
Log likelihood
-22.68728
Hannan-Quinn criter.
1.179125
Restr. log likelihood
-39.42947
LR statistic
33.48436
Avg. log likelihood
-0.378121
Prob(LR statistic)
0.000050
Obs with Dep=0
22
Obs with Dep=1
38
Total obs
7.671019
60
Uit Tabel 12 kunnen verschillende punten worden afgeleid. Eerst en vooral wordt duidelijk dat slechts 3 verklarende variabelen significant verschillend zijn van nul op het 5% significantieniveau. Het gaat om geluk, studie en wissel. De overige variabelen hebben een dermate hoge p-waarde dat de nulhypothese niet kan verworpen worden. Vervolgens kan worden opgemerkt dat de drie significante variabelen een teken hebben in de lijn van de vooropgestelde verwachtingen. Geluk en het teruggeven van wisselgeld zijn inderdaad positief gerelateerd aan het geven van geld. Een economische universitaire studie is zoals verwacht negatief gerelateerd aan het geven van geld. De vijf overige variabelen
broer/zus, geloof,
geslacht, liefdadigheid en politieke voorkeur- zijn weliswaar niet significant, doch het teken van de variabelen geloof, broer/zus, geslacht en politieke voorkeur ligt in de lijn van de verwachtingen. Op basis van het gevoerde investeringsspel in vraag 1A kan worden besloten dat de mate van geluk, de gevolgde opleiding en het al dan niet teruggeven van wisselgeld in
30
de fictieve situatie een invloed hebben op het al dan niet geven van geld. Dit zijn dan ook significant verklarende factoren. Wanneer proefpersonen in de dictatoriale toepassing van het investeringsspel beslissen om geld weg te schenken, wijst dit op altruïstische motieven. In Tabel 13 wordt hiervoor een verklaring gezocht. Enkel de politieke voorkeur is significant op het 10% significantieniveau. Eerder rechts georiënteerde personen zullen zich minder altruïstisch gedragen dan eerder links georiënteerde personen. Tabel 13: Regressie: dictatoriale toepassing van het investeringsspel Dependent Variable: Y_1A_DICT Method: Least Squares Date: 05/03/08 Time: 19:41 Sample: 1 60 Included observations: 60
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C
3.213805
2.822287
1.138723
0.2601
BROERZUS
1.034139
1.651355
0.626237
0.5340
GELOOF
0.603584
1.732316
0.348426
0.7290
GELUK
1.148607
1.859541
0.617683
0.5395
GESLACHT
-1.250733
1.376440
-0.908673
0.3678
LIEFDADIG
-0.863244
1.374230
-0.628166
0.5327
POLITIEK
-2.760229
1.453090
-1.899558
0.0632
STUDIE
-0.981193
1.237888
-0.792634
0.4317
WISSEL
-0.267475
1.325422
-0.201803
0.8409
R-squared
0.082188
Mean dependent var
2.016667
-0.061783
S.D. dependent var
4.386001
S.E. of regression
4.519460
Akaike info criterion
5.992143
Sum squared resid
1041.702
Schwarz criterion
6.306295
Hannan-Quinn criter.
6.115025
Durbin-Watson stat
1.966307
Adjusted R-squared
Log likelihood
-170.7643
F-statistic
0.570866
Prob(F-statistic)
0.796764
b) Vraag 1B Met behulp van vraag 1B uit de enquête kan achterhaald worden wat de verklarende factoren achter positieve wederkerigheid zijn. De afhankelijke variabele Y krijgt de waarde 0 indien de proefpersoon niets terugschenkt. Y krijgt de waarde 1 indien de proefpersoon een deel van het verkregen bedrag terugschenkt aan persoon A en positief wederkerig reageert. Er wordt uitgegaan van dezelfde verwachtingen als in hoofdstuk 5.3.2 a). Tabel 14 geeft de regressieoutput weer. Tabel 14: Regressie met betrekking tot vraag 1B
31
Dependent Variable: Y_1B Method: ML - Binary Probit (Quadratic hill climbing) Date: 05/03/08 Time: 13:47 Sample: 1 60 Included observations: 60 Convergence achieved after 4 iterations Covariance matrix computed using second derivatives
Coefficient
Std. Error
z-Statistic
Prob.
C
-0.313891
0.945994
-0.331811
0.7400
BROERZUS
0.310382
0.532651
0.582711
0.5601
GELOOF
-0.468052
0.564246
-0.829518
0.4068
GELUK
0.885413
0.588970
1.503324
0.1328
GESLACHT
1.023988
0.473770
2.161362
0.0307
LIEFDADIG
-0.393809
0.494898
-0.795739
0.4262
POLITIEK
-0.002431
0.506063
-0.004804
0.9962
STUDIE
0.238098
0.415044
0.573670
0.5662
WISSEL
0.483953
0.458665
1.055134
0.2914
McFadden R-squared
0.196448
Mean dependent var
0.733333
S.D. dependent var
0.445948
S.E. of regression
0.427669
Akaike info criterion
1.231984
Sum squared resid
9.327935
Schwarz criterion
1.546135
Log likelihood
-27.95951
Hannan-Quinn criter.
1.354866
Restr. log likelihood
-34.79491
LR statistic
13.67080
Avg. log likelihood
-0.465992
Prob(LR statistic)
0.090760
Obs with Dep=0
16
Obs with Dep=1
44
Total obs
60
Zoals uit Tabel 14 blijkt, is enkel de verklarende variabele geslacht significant op het 5% significantieniveau. Opnieuw ligt het gevonden resultaat in de lijn van de verwachtingen. De regressie bepaalt een positief teken voor de coëfficiënt. Dit betekent dat vrouwen meer positief wederkerig reageren dan mannen. De overige variabelen zijn niet significant doch, de variabelen boer/zus, geluk, politiek en wissel bekomen het verwachte teken. Besluitend kan worden gesteld dat vrouwen over het algemeen meer positief wederkerig reageren dan mannen.
c) Vraag 2A Aan de hand van vraag 2A wordt getracht een verklaring te bieden waarom de proefpersonen zich al dan niet altruïstisch gedragen. Hiervoor wordt de data gebruikt die in de dictatoriale toepassing van vraag 2A werd bekomen. Y krijgt als afhankelijke variabele de waarde van het bedrag dat de proefpersoon schenkt of neemt. De schatting gebeurt op basis van OLS. De regressie-output is terug te vinden in Tabel 15. 32
Tabel 15: Regressie met betrekking tot vraag 2A
Dependent Variable: Y_DICT_2A Method: Least Squares Date: 05/03/08 Time: 13:50 Sample: 1 60 Included observations: 60
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C
-1.988517
2.503590
-0.794266
0.4307
BROERZUS
-1.131756
1.464881
-0.772593
0.4433
GELOOF
1.358658
1.536700
0.884140
0.3808
GELUK
1.471244
1.649559
0.891902
0.3766
GESLACHT
-0.965227
1.221010
-0.790515
0.4329
LIEFDADIG
0.560184
1.219049
0.459525
0.6478
POLITIEK
1.004983
1.289005
0.779658
0.4392
STUDIE
1.789537
1.098104
1.629660
0.1093
WISSEL
0.577757
1.175753
0.491393
0.6253
R-squared
0.107379
Mean dependent var
1.166667
-0.032640
S.D. dependent var
3.945247
S.E. of regression
4.009115
Akaike info criterion
5.752499
Sum squared resid
819.7233
Schwarz criterion
6.066651
Hannan-Quinn criter.
5.875381
Durbin-Watson stat
2.156587
Adjusted R-squared
Log likelihood
-163.5750
F-statistic
0.766892
Prob(F-statistic)
0.633169
Geen enkele variabele in Tabel 15 blijkt significant te zijn. Hierdoor is het moeilijk verklarende factoren aan te duiden voor de mate van altruïsme.
d) Vraag 2B Om te bepalen welke factoren een significante invloed uitoefenen op de keuze tussen niets doen, positief wederkerig reageren of negatief wederkerig reageren, wordt een regressie uitgevoerd met betrekking tot vraag 2B uit de enquête. Eerder bleek reeds dat negatieve wederkerigheid een grotere rol speelt dan positieve wederkerigheid (zie infra). Het doel is nu hiervoor enkele verklarende factoren te vinden. Eerst wordt situatie 1, waarin proefpersonen initieel 5 euro kregen, onder de loep genomen. Er wordt een regressie uitgevoerd waarbij y de waarden aanneemt van de bedragen die de proefpersonen schenken of nemen indien persoon A hen initieel schonk. Vervolgens wordt dezelfde regressie uitgevoerd voor het geval waarin proefpersonen initieel 20 euro kregen. Uit de regressie blijkt dat geen van de verklarende variabelen significant is. Er kunnen dan ook geen geldige conclusies worden getrokken. Dezelfde oefening wordt toegepast op situatie 2, waarin persoon A initieel 5 euro nam van de proefpersoon. De regressie-output kan worden teruggevonden in Tabel 16. Hier blijken 33
liefdadigheid, politieke voorkeur en studie wel een significante invloed uit te oefenen op het resultaat. Deze variabelen hebben een dermate kleine p-waarde zodat de nulhypothese kan worden verworpen op het 5% significantieniveau. De coëfficiënten krijgen in de regressie een negatief teken. Hieruit kan worden besloten dat personen die eerder rechts georiënteerd zijn meer geld nemen dan personen die eerder links georiënteerd zijn. Verder blijkt dat studenten uit de universitaire groep meer nemen dan studenten van het College. Deze twee bevindingen liggen in de lijn van de verwachtingen. Een derde besluit dat uit deze tabel kan worden getrokken is dat mensen die aan liefdadigheid doen meer geld nemen dan mensen die niet aan liefdadigheid doen. Hoewel deze laatste bevinding op het eerste zicht verbazingwekkend lijkt, kan hiervoor een degelijke uitleg worden gegeven. Volgens Fong (2007) is het mogelijk dat proefpersonen die sterk altruïstisch zijn ingesteld toch een lagere mate van liefdadigheid vertonen, van zodra deze personen ongewenst gedrag ervaren bij hun tegenspeler. Het gepercipieerde gedrag is met andere woorden van groot belang. Fong implementeert hiervoor een experiment en komt tot de conclusie dat proefpersonen minder geld schenken indien signalen van luiheid worden waargenomen bij hun tegenspeler. Om deze reden is het niet vanzelfsprekend dat mensen die aan liefdadigheid doen in ieder geval minder geld nemen dan mensen die niet aan liefdadigheid doen.
Tabel 16: Regressie OLS met betrekking tot vraag 2B, situatie 2 (5)
Dependent Variable: Y_2B2_5 Method: Least Squares Date: 05/03/08 Time: 13:53 Sample: 1 60 Included observations: 60
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C
-4.627981
4.380416
-1.056516
0.2957
BROERZUS
1.209381
2.563035
0.471855
0.6390
GELOOF
3.954835
2.688693
1.470914
0.1475
GELUK
4.064815
2.886157
1.408383
0.1651
GESLACHT
0.811362
2.136345
0.379790
0.7057
LIEFDADIG
-5.665645
2.132915
-2.656292
0.0105
POLITIEK
-5.010989
2.255313
-2.221860
0.0308
STUDIE
-5.025416
1.921302
-2.615630
0.0117
WISSEL
-2.154462
2.057162
-1.047298
0.2999
R-squared
0.293016
Mean dependent var
-6.685000
Adjusted R-squared
0.182116
S.D. dependent var
7.756306
S.E. of regression
7.014565
Akaike info criterion
6.871336
Sum squared resid
2509.410
Schwarz criterion
7.185487
Hannan-Quinn criter.
6.994218
Durbin-Watson stat
1.811101
Log likelihood F-statistic
-197.1401 2.642173
34
Prob(F-statistic)
0.016678
Dezelfde oefening wordt gedaan indien persoon A initieel 20 euro nam. De resultaten hiervan worden getoond in Tabel 17. Op het 10% significantieniveau zijn geloof, liefdadigheid, politiek en studie significant. Het teken van de coëfficiënt voor geloof is positief, dat voor liefdadigheid, studie en politieke voorkeur negatief. Concluderend kan dan ook worden gesteld dat mensen die gelovig zijn minder geld nemen en mensen die eerder rechts georiënteerd zijn, aan de Universiteit studeren of aan liefdadigheid doen meer geld nemen. De bevindingen getrokken uit deze tabel met betrekking tot politieke voorkeur, studie en liefdadigheid zijn gelijk aan deze getrokken uit Tabel 16. De bevinding met betrekking tot geloof ligt in de lijn van de verwachtingen. Tabel 17: Regressie OLS met betrekking tot vraag 2B, situatie 2 (20)
Dependent Variable: Y_2B2_20 Method: Least Squares Date: 05/03/08 Time: 13:55 Sample: 1 60 Included observations: 60
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
C
-10.73821
9.073546
-1.183463
0.2421
BROERZUS
1.604998
5.309042
0.302314
0.7636
GELOOF
10.24492
5.569329
1.839526
0.0717
GELUK
-2.933929
5.978354
-0.490759
0.6257
GESLACHT
4.873562
4.425201
1.101320
0.2759
LIEFDADIG
-8.138200
4.418096
-1.842015
0.0713
POLITIEK
-9.835791
4.671630
-2.105430
0.0402
STUDIE
-8.611972
3.979764
-2.163940
0.0352
WISSEL
-4.484742
4.261182
-1.052464
0.2975
R-squared
0.288206
Mean dependent var
-18.94333
Adjusted R-squared
0.176552
S.D. dependent var
16.01195
S.E. of regression
14.52989
Akaike info criterion
8.327774
Sum squared resid
10767.01
Schwarz criterion
8.641926
Hannan-Quinn criter.
8.450656
Durbin-Watson stat
2.112166
Log likelihood
-240.8332
F-statistic
2.581239
Prob(F-statistic)
0.018995
Concluderend kunnen we stellen dat mensen sneller geld geven in het geval ze gelukkig zijn, vrouw zijn en stellen dat ze wisselgeld zouden teruggeven in de fictieve situatie. Studenten van de Universiteit geven gemiddeld minder geld dan studenten van het College. Verder bleek ook 35
dat geslacht een invloed heeft op de mate van positieve wederkerigheid. Vrouwen zijn meer positief wederkerig dan mannen. Een OLS regressie ter verklaring van altruïsme leverde geen significante resultaten op. Uit een volgende OLS regressie bleek verder dat liefdadigheid, studie en politieke voorkeur bepalen hoe mensen reageren indien persoon A initieel 5 euro nam. Indien dit bedrag wordt opgedreven tot 20 euro komt hier als verklarende factor ook nog geloof bij. De resultaten werden niet significant bevonden voor het geval waarin persoon A initieel geld gaf.
5.4. Conclusie In bovenstaand experiment werd onderzocht of de theorie rond de Homo Economicus opgaat. Hiervoor werden de resultaten eerst statistisch omschreven. Er kwam naar voor dat studenten van het College meer vertrouwen hebben in positieve wederkerigheid dan studenten van de Universiteit. De proefpersonen uit beide groepen handelen in dezelfde mate altruïstisch. Aangezien proefpersonen in de dictatoriale toepassing minder geld schonken dan in het investeringsspel, kan worden besloten dat vertrouwen in positieve wederkerigheid wel degelijk een rol speelt bij het nemen van dergelijke beslissingen. Indien de proefpersoon in de rol van speler 2 in het investeringsspel werd gezet bleek dat studenten van het College meer positief wederkerig optraden dan studenten van de Universiteit, in het geval hen initieel 20 euro werd geschonken. Verder bleek ook dat de mate van positieve wederkerigheid niet gerelateerd was aan de mate van gepercipieerd vertrouwen in positieve wederkerigheid, noch voor studenten van het College als voor studenten van de Universiteit. Verder bleek dat studenten van het College meer nemen van hun tegenspelers dan studenten van de Universiteit. Dit wijst er op dat in de groep van het College meer egoïsme aanwezig is. Dit druist in tegen de verwachtingen. Uit eerder empirisch onderzoek bleek reeds dat mensen strenger straffen dan belonen. Deze stelling werd nagegaan en bleek enkel op te gaan in de universitaire groep indien hen initieel 5 euro werd geschonken. In alle andere gevallen bleek de mate van negatieve wederkerigheid gelijk aan de mate van positieve wederkerigheid. In het tweede deel van hoofdstuk 5 werden enkele verklaringen gezocht voor de bekomen resultaten. Hierbij kwam naar voor dat vertrouwen in positieve wederkerigheid werd bepaald door de mate van geluk, de studierichting en de stelling of wisselgeld zou teruggegeven worden in een fictieve situatie. Ook Dickhaut en Rustichini (2001) merken op dat het geslacht inderdaad van belang is. Uit hun voorgaande studies bleek ook dat vrouwen over het algemeen meer geven dan mannen en dat vrouwen over het algemeen meer wederkerig zijn. Positieve wederkerigheid zelf kon in deze studie enkel worden verklaard door geslacht. Voor altruïsme konden geen significante verklarende factoren gegeven worden. De mate van positieve of negatieve wederkerigheid hing dan weer af van liefdadigheid, politieke voorkeur en 36
studierichting. Dit gold voor het geval waarin initieel 5 euro van de proefpersoon werd genomen. Indien initieel 20 euro van de proefpersoon werd genomen, kon geloof hieraan als verklarende factor worden toegevoegd.
37
6. Besluit Dit werk stelde tot doel een antwoord te vinden op de vraag Is de Homo Economicus nu een egoïst of een altruïst? . Zoals op zovele vragen, is ook hier het antwoord niet eenzijdig te geven. Uit de theorie bleek dat de economische mens steeds zijn eigenbelang voorop zet. Hiervoor zou hij steeds handelen volgens het Nash-evenwicht. De Homo Economicus wordt hierdoor een zeer egoïstisch individu. Indien echter dieper werd ingegaan op de reeds bestaande empirie, bleek dat de mens niet volkomen handelt volgens het Nash-prinicpe. Hij is met andere woorden meer altruïstisch ingesteld. Verklaringen die hiervoor gevonden kunnen worden zijn vertrouwen in positieve wederkerigheid of positieve wederkerigheid zelf. Een eigen onderzoek leek aangewezen om deze resultaten na te gaan. Hierbij werden enkele spelen gespeeld met 2 groepen proefpersonen. Een groep bestond uit laatstejaarsstudenten van de Universiteit Gent, faculteit Economie en Bedrijfskunde. Zij worden geacht te denken volgens het Homo Economicus-principe. De tweede groep bestond uit laatstejaarsleerlingen van een middelbare school. Zij worden geacht meer intuïtief te handelen. De resultaten lagen niet steeds in lijn van de vooropgestelde hypothesen. Een belangrijk resultaat is dat studenten van beide groepen in dezelfde mate altruïstisch reageren maar dat studenten van het College meer egoïstisch reageren dan studenten van de Universiteit. Dit gaat in tegen de vooropgestelde hypothese. De overige hypothesen gaan wel op, zij het bij sommigen onder bepaalde voorwaarden. De rol van vertrouwen in positieve wederkerigheid is groot en studenten van het College tonen meer vertrouwen in positieve wederkerigheid dan studenten van de Universiteit. Studenten van het College tonen meer positieve wederkerigheid dan studenten van de Universiteit. Er wordt in de groep van de Universiteit strenger bestraft dan beloond, in een enkel geval. Bij het zoeken naar verklaringen bleek dat vertrouwen in positieve wederkerigheid vooral gerelateerd was aan geluk, studierichting en de stelling of men al dan niet geld teruggeeft in een fictieve situatie. De mate van positieve of negatieve wederkerigheid hangt dan weer af van liefdadigheid, politieke voorkeur, studierichting en in een bepaald geval geloof. Opvallend is dat de verklarende variabele studierichting veel voorkomt. Dit wijst er op dat er wel degelijk een verschil te vinden is in de gedachtegang van universitaire studenten en leerlingen van de middelbare school. Dit verschil in gedachtegang kan te wijten zijn enerzijds aan verschil in leeftijd, of anderzijds aan de opleiding zelf. De verklarende factoren geluk en het hebben van broers of zussen bleken nooit significant. Voor altruïsme op zich konden geen verklarende factoren worden gevonden. Of de Homo Economicus nu een pure egoïst of altruïst is valt niet te 38
beantwoorden. Wel kan worden gesteld dat de Homo Economicus, en de mens in het algemeen, minder egoïstisch is als voorspeld door de theorie. Dit blijkt zowel uit de beschreven empirie als uit het eigen onderzoek. Indien er van uitgegaan wordt dat studenten van de Universiteit meer als Homo Economicus denken dan studenten van de middelbare school, dan kan niet worden gezegd dat de universitaire economiestudenten meer egoïstisch zijn. Deze bevinding leidt er toe te stellen dat egoïsme en altruïsme niet zoals vooropgesteld afhankelijk lijken te zijn van de mate van economische rationaliteit. Wat bepaalt dan wel de mate van geven en nemen of de mate van vertrouwen in positieve wederkerigheid? Een belangrijke opmerking hierbij is dat de verschillende gedragsmotieven en uitkomsten in belangrijke mate worden beïnvloed door cultuur. Dit wordt aangetoond door Henrich (2000). In zijn experiment vertrekt men van een standaard onderhandelingsspel waarin 1 speler een bepaald bedrag krijgt. Speler 1 moet een voorstel doen over de verdeling van het geld, speler 2 kan dit voorstel aanvaarden of verwerpen. Indien hij het voorstel verwerpt eindigt elke speler op nul. Voorbije studies toonden aan dat de uitkomst van dit spel voor vele streken (Europa, Azië, NoordAmerika) ongeveer gelijk liepen. In de literatuur (Camerer and Thaler, 1995) werd reeds aangetoond dat spelers 2 in industriële gemeenschappen voorstellen verwerpen waarin minder dan 20% wordt aangeboden en dat spelers 1 gemiddeld gezien tussen de 40% en 50% wegschenken. De auteur speelt nu echter het spel bij een stam in Peru: de Machiguenga. Deze stam leeft op familiebasis in het Amazone gebied van Peru. Ze zijn economisch totaal onafhankelijk op familieniveau. Er is weinig tot geen sociale hiërarchie of politieke structuur. Er vonden bijna nooit anonieme transacties plaats. Het spel werd aan de Machiguenga aangebracht als een spel voor plezier . Alles werd uitgelegd en de experimentator was er zeker van dat elke deelnemer het spel begreep. Het spel werd gespeeld met zowel mannen als vrouwen van verschillende leeftijden. De resultaten waren de volgende: de spelers 1 boden slechts 26% aan. De spelers 2 aanvaardden altijd aanbiedingen van minder dan 20% en 10 van de 21 aanbiedingen waren wel degelijk onder de 20%. De mensen die speler 2 waren maakten de experimentator duidelijk dat ze elk aanbod zouden aanvaarden. Ze vonden dat ze gewoon minder geluk hadden gehad als speler 2 aangeduid te zijn. De weinige spelers 1 die 50% boden verklaarden dit te doen omdat hen dit eerlijk leek. Op de vraag of hun medemens een aanbod van minder dan 50% zou aanvaarden antwoordden ze: ja natuurlijk . Dit voorbeeld maakt duidelijk dat economisch gedrag wel degelijk cultureel bepaald is. De Machiguenga volgen meer de gedachte van de Homo Economicus: de speler 1 biedt zo weinig mogelijk aan, de speler 2 aanvaardt elk aanbod, omdat dit hoe dan ook zijn winst vergroot. Sociale regels die verschillen van cultuur tot cultuur hebben dus een invloed op het resultaat. In Henrich et al. (2004) wordt nogmaals gesteld dat een economisch weinig ontwikkelde stam meer het gedrag volgt van de Homo Economicus. Dit zou voortvloeien uit het feit dat zulke stammen moeten delen op een dagelijkse basis om te overleven. In de Westerse cultuur ligt die noodzaak om te 39
delen veel lager. Hoe meer iemand in het dagelijkse leven moet delen, hoe meer bewust hij zich hiervan wordt en hoe sneller hij de kans zal aangrijpen om hieraan ontsnappen. Persoonlijk denk ik dat mensen niet eenvoudigweg kunnen gecategoriseerd worden als egoïst of altruïst. In elke mens, hoe rationeel ook, schuilt iets van beiden. Wel kan de mate waarin egoïstisch gedrag wordt vertoond in belangrijke mate worden beïnvloed door de omgeving of andere externe factoren zoals een opleiding of politieke voorkeuren. Toch is het nodig dit te nuanceren aangezien veel afhangt van innerlijke kenmerken en verworven waarden. Verder moet de vraag worden gesteld of het wenselijk zou zijn van mensen complete altruïsten of egoïsten te maken. In beide gevallen zou dit leiden tot een onhoudbare situatie waarin mensen elkaar het licht in de ogen niet meer gunnen, of waarin mensen door hun houding alle economische activiteit afremmen. Het is mijns inziens dan ook belangrijk dat we enkel in de juiste omstandigheden onze egoïstische ik tonen.
40
7. Lijst van de geraadpleegde werken Abbink, K., B. Irlenbusch, and E. Renner, (2000), The moonlighting game. An experimental study on reciprocity and retribution. , Journal of Economic Behavior and Organization, Vol. 42, pp 265-277. Berg, J., J. Dickhaut, and K. McCabe, (2000), Trust, Reciprocity and Social History. , Games and Economic Behavior 10, pp 122-142 Blinder, A. S. and D. H. Choi, (1990), A shred of evidence on theories on wage stickiness. , The Quarterly Journal of Economics, Vol. 105, No. 4, pp. 1003-1015 Camerer, C. F. and R. H. Thaler, (1995), Anomalies: Ultimatums, Dictators and Manners. , Journal of Economic perspectives, 9(2), pp 209-219 Cox, J., (2004), How to identify trust and reciprocity. , Games and Economic Behavior 46, pp 260-281 Cox, J., (2000), Implications of game triads for observations of trust and reciprocity. , University of Arizona manuscript Cox, J., K. Sadiraj, and V. Sadiraj, (2002), Implications of trust, fear, and reciprocity for modelling economic behavior , University of Arizona working paper Cox, J., K. Sadiraj, and V. Sadiraj, (2004), Implications of trust, fear, and reciprocity for modelling economic behavior , University of Arizona working paper Darwin, C., (1871), The descent of man. De Clercq, M., (2002), Economie toegelicht. , Garant, Leuven, Dickhaut, J. and A. Rustichini, (2001), Investment Game , Forthcoming in the encyclopedia ofcognitive sciences, edited by Nature, URL
Fehr, E. and S. Gächter, (2000), Fairness and retaliation. The economics of reciprocity. , Journal of Economic Perspectives, Vol. 14, No. 3, pp 159-181 Fehr, E., G. Kirchsteiger, and A. Riedl, (1993), Does fairness prevent market clearing? An experimental investigation. , The Quarterly Journal of Economics, Vol. 108, No. 2, pp. 437459 Ferraro, P.J., D. Rondeau, and G. L. Poe, (2003), Detecting other-regarding behaviour with virtual partners. , Journal of Economic Behavior and Organization, Vol.51, pp 99-109 Fong, C.M., (2007), Evidence from an experiment on charity to welfare recipients: reciprocity, altruism and the empathic responsiveness hypothesis , Economic Journal 117(522), pp. 1008-1024. Giacalone, R. and J. Greenberg, (1977), Antisocial behavior in organizations. , Thousand Oaks: Sage publication IV
Glasgow, W.D., (1986), The contradiction in ethical egoism. , Phylosophical studies, vol.19, pp. 81-85 Henrich, J., (2000), Does culture matter in economic behavior? Ultimatum game bargaining among the Machiguenga of the Peruvian Amazon. , The American Economic Review, Vol. 90, No. 4, pp. 973-979 Henrich, J., Boyd, R., Bowles, S., Camerer, C., Fehr, E. and H. Gintis, (2004), Foundations of human sociality: economic experiments and ethnographic evidence from fifteen small-scale societies. , Oxford University Press McCabe, K.A., M.L. Rigdon, and V. L. Smith, (2003), Positive reciprocity and intentions in trust games. , Journal of Economic Behavior and Organization, Vol. 52, pp 267-275 Monroe, K.R., (1994), A fat lady in a corset: altruism and social theory. , American Journal of political science, vol 38, no 4, pp. 861-893 Stout, L. A., (2001), Other regarding preferences and social norms. , downloadable at SSRN.com ADD CITE. Tidd, K.L. and J. S. Lochard, (1978), Monetary significance of the affiliative smile: A case for reciprocal altruism. , Bulletin of the Psychonomie Society 11, pp 344-346 Van Dale, online woordenboek,
V
Bijlage 1 Eerst en vooral wil ik u bedanken voor uw deelname aan dit experiment. Gelieve de vragen aandachtig te lezen zodat u de hele opstelling begrijpt. Bij twijfel mag u steeds vragen stellen. Het is erg belangrijk dat u zich een zo realistisch mogelijke voorstelling maakt van de opstelling. Stel u de opstelling voor alsof ze zich WERKELIJK zou afspelen. Hoe zou u in die situaties dan reageren? Een goed of fout antwoord bestaat niet.
VRAAG 1 A) Stel u voor dat u zich in volgende situatie bevindt: u krijgt 20 euro cash in handen. U heeft geen taak of actie moeten ondernemen om dit geld te krijgen. U heeft nu 2 mogelijkheden a) u houdt de volledige 20 euro b) u schenkt een deel of de volledige 20 euro weg aan iemand die u niet kent. Deze persoon bevindt zich in een andere kamer en weet ook niet van wie het geld afkomstig is. Hij heeft op dezelfde manier als uzelf ook 20 euro ontvangen. Indien u beslist om geld weg te schenken aan een anonieme persoon dan wordt wat u aan hem geeft verdrievoudigd. Op zijn beurt heeft deze anonieme persoon dan de kans om een deel van het gekregen geld terug aan u te schenken. Indien hij x euro terugschenkt, dan wordt dit NIET verdrievoudigd en dan ontvangt u dus x euro.
Antwoord: Ik schenk Ik houd
euro aan een anonieme persoon. euro zelf.
Motivatie hiervoor:
Hoeveel verwacht u dat de andere persoon u zal terugzenden?
Welk bedrag zou u schenken indien u wist dat de andere speler u GEEN geld kon terugzenden? Ik schenk Ik houd
euro aan een anonieme persoon. euro zelf.
Motivatie hiervoor: VI
B) Stel u voor dat u zich in de volgende situatie bevindt: U bezit initieel 20 euro. Hier bovenop ontvangt u een bepaald bedrag. U heeft geen actie of taak moeten uitvoeren om dit bedrag te krijgen maar u weet wel dat dit bedrag afkomstig is van een u gunstig gezinde weldoener , genaamd persoon A. U weet dat deze persoon initieel 20 euro heeft gekregen waarvoor hij/zij niets heeft moeten doen. U weet ook dat deze persoon A een bedrag aan u kon schenken en dit bedrag hierbij werd verdrievoudigd. (Voorbeeld: Besliste persoon A om u 5 euro te schenken, dan krijgt u dus 15 euro en blijft hij ook achter met 15 euro). U heeft nu 2 mogelijkheden: Antwoord (omcirkel wat van toepassing is): a) u houdt het volledige verkregen bedrag b) u schenkt een deel van het verkregen bedrag terug aan persoon A. Indien u b) kiest, vul onderstaande tabel in en vermeld hoeveel u teruggeeft, afhankelijk van wat persoon A u heeft gegeven.
Persoon A gaf
Ik ontvang
Ik heb nu
5
15
35
10
30
50
15
45
65
20
60
80
Ik geef terug
Ik houd over
Indien u a) koos, welke motivatie zit hier achter? Indien u b) koos, op welke manier heeft u de bedragen gekozen die u terug schenkt? Welke motivatie of idee zit hierachter?
VRAAG 2 A) Stel u voor dat u zich in volgende situatie bevindt: u krijgt 20 euro cash in handen. Een anonieme andere persoon B krijgt ook 20 euro cash in handen. U en persoon B hebben geen taak of actie moeten ondernemen om dit geld te krijgen. U heeft nu 3 mogelijkheden: a) u houdt de volledige 20 euro b) u schenkt een deel van de 20 euro weg aan persoon B. In dit geval wordt het geschonken bedrag dat persoon B toekomt verdrievoudigd. c) u neemt een bedrag tot 20 euro van persoon B af.
VII
U weet dat persoon B vervolgens ook een actie mag ondernemen. Hij mag u geld terugschenken, of ook geld van u nemen.
Antwoord: Ik schenk
euro aan persoon B en houd zelf
euro over. B heeft dan
euro van persoon B en heb nu zelf
euro. B eindigt dan op
euro
OF Ik neem euro.
Wat verwacht u dat persoon B vervolgens zal doen?
Welke bedragen zou u invullen indien u wist dat persoon B vervolgens NIETS kan doen (hij kan u geen geld terugschenken, noch geld afnemen)
Ik schenk
euro aan persoon B en houd zelf
euro over. B heeft dan
euro van persoon B en heb nu zelf
euro. B eindigt dan op
euro
OF Ik neem euro.
B) Stel u voor dat u zich in een van de twee volgende situaties bevindt: Situatiel 1) U krijgt een bepaald bedrag in handen, bovenop uw initiële 20 euro. U heeft geen actie of taak moeten uitvoeren om dit bedrag te krijgen maar u weet wel dat dit bedrag afkomstig is van een u gunstig gezinde weldoener , genaamd persoon A. U weet dat deze persoon A initieel 20 euro heeft gekregen waarvoor hij/zij niets heeft moeten doen. U weet ook dat deze persoon A een bedrag aan u kon schenken en dit bedrag hierbij werd verdrievoudigd. (Voorbeeld: Besliste de persoon A om u 5 euro te schenken, dan krijgt u dus 15 euro en blijft persoon A ook achter met 15 euro). U heeft nu 3 mogelijkheden:
Antwoord (omcirkel wat van toepassing is): a) u houdt het volledige verkregen bedrag b) u schenkt een deel van het verkregen bedrag terug aan persoon A VIII
c) u neemt een bedrag van persoon A. Hou er rekening mee dat, wanneer u 10 euro neemt van persoon A, u hiervan 3,33 euro
boete
moet betalen aan de
experimentator. U houdt dan van de 10 euro die u wegneemt nog 6,67 euro over. Dit is een boete van 33,3%.
Indien u b) of c) heeft gekozen, vul dan in hoeveel u geeft of neemt, afhankelijk van wat persoon A heeft gegeven:
Persoon Persoon A A gaf
heeft nu
Ik kreeg
Ik heb nu
Ik geef OF ik neem *
0
20
0
20
5
15
15
35
10
10
30
50
15
5
45
65
20
0
60
80
Ik houd over
* Houd er rekening mee dat, in geval u geld neemt, u op het genomen bedrag 1/3 moet teruggeven aan de experimentator. Zie tabel achteraan om te weten hoeveel u verliest indien u geld neemt.
Situatie 2) U krijgt een bepaald bedrag in handen. U heeft geen actie of taak moeten uitvoeren om dit bedrag te krijgen maar u weet wel dat dit bedrag werd beïnvloed door een anonieme persoon A. U weet dat persoon A een bepaald bedrag van u heeft genomen waardoor u momenteel een lager bedrag heeft dan initieel verkregen. U weet dat persoon A ook de kans had om u geld te schenken, doch, persoon A heeft er voor gekozen u geld af te nemen. U heeft nu 3 mogelijkheden:
Antwoord (omcirkel wat van toepassing is): a) u houdt wat u heeft b) u schenkt een deel van uw bedrag aan persoon A c) u neemt een bepaald bedrag van persoon A. Houd er rekening mee dat, wanneer u 10 euro neemt van persoon A, u hierop 3,33 euro boete betaalt aan de experimentator en dus slechts 6,67 euro overhoudt. Dit is een boete van 33,3%.
Indien u b) of c) heeft gekozen, vul dan onderstaande tabel in en geef weer hoeveel u neemt of geeft, afhankelijk van wat persoon A heeft genomen van u. Persoon A Persoon A nam
heeft nu
Ik heb nu
Ik geef OF ik neem *
Ik houd over
IX
0
20
20
5
25
15
10
30
10
15
35
5
20
40
0
* Houd er rekening mee dat, in geval u geld neemt, u op het genomen bedrag 1/3 moet teruggeven aan de experimentator. Zie tabel achteraan om te weten hoeveel u verliest indien u geld neemt.
Alvast bedankt! Neemt u nog even de tijd om de volgende persoonlijke vraagjes in te vullen? Geslacht:
man vrouw
Geboortejaar:
Studierichting:
Hoe zou u uw politieke voorkeur omschrijven?
Uiterst rechts Eerder rechts Eerder links Uiterst links Doet u aan liefdadigheid? Zoja, welke en hoe vaak? (Voorbeelden: broederlijk delen, kindje financieel onderhouden in het buitenland, 11-11-11-acties,
)
Heeft u broers en zussen? Hoeveel?
Hoe zou u uw algemene gemoedstoestand omschrijven? Zeer gelukkig Vrij gelukkig X
Gelukkig noch ongelukkig Vrij ongelukkig Zeer ongelukkig
Welke geloofsovertuiging heeft u? Praktiserend katholiek (ik ga regelmatig naar de kerk, bid geregeld,
)
Katholiek van opvoeding maar niet praktiserend Atheïst Andere
Welke?
U wordt voor het volgende dilemma geplaatst: Aan de kassa in de supermarkt geeft de kassierster u een te grote som geld foutief terug. Wat doet u? U houdt het teveel aan wisselgeld U wijst de kassierster op haar fout en geeft haar het teveel aan wisselgeld terug
Heeft u al eerder aan een dergelijk experiment meegewerkt? Zoja, wat was toen de bedoeling? Hoe was het verloop? JA NEEN
Wat denkt u dat we met dit onderzoek proberen te achterhalen?
XI
TABEL Aanvullend bij vraag 2, B. In geval u geld neemt van de andere persoon dan moet u op dit genomen bedrag een boete betalen. Dit betekent concreet dat u 1/3 van het genomen bedrag moet teruggeven aan de experimentator. In onderstaande tabel ziet u hoeveel u van elk mogelijks te nemen bedrag mag houden en moet afstaan.
Ik neem
Ik moet afstaan
Ik hou zelf over
1
0,33
0,67
2
0,67
1,33
3
1,00
2,00
4
1,33
2,67
5
1,67
3,33
6
2,00
4,00
7
2,33
4,67
8
2,67
5,33
9
3,00
6,00
10
3,33
6,67
11
3,67
7,33
12
4,00
8,00
13
4,33
8,67
14
4,67
9,33
15
5,00
10,00
16
5,33
10,67
17
5,67
11,33
18
6,00
12,00
19
6,33
12,67
20
6,67
13,33
XII
This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com. The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only. This page will not be added after purchasing Win2PDF.