Insectenexcursie Hatertse- en Overasseltse vennen op 17 mei 2013 Excursie gegeven door Harm Alberts Deelnemers: Guus Vergeer, Wim van Hoorn, Karin van Toor, Ria van Gaal, Marie-Louise de Kort, Pieta Roeffen, Pieter Thissen, Ineke de Haan en Jos grote Punt, Nick van Moorsel, Lucas de Jong, Toon Verheijen, Rob Remmerde, Wim en Elizabeth Dekkers, Piet Abrahamse, Marianne en Martien van Bergen, Marijke Saedt , Tom Bindels en Frans Nillesen
Inleiding Het is een wat koude dag met een temperatuur van ca. 10-12 graden celcius en nauwelijks wind. In verband met het koude weer was de verwachting voor wat betreft het zien van vliegende vlinders of libellen slecht. Vandaag zou de nadruk komen te liggen op libellen ( Odonata) en vlinders ( Lepidoptera of Schubvleugeligen). We vonden gelukkig wel veel lege larvenhuidjes in de venoevervegetatie van zowel waterjuffers als libellen en ook enkele uitsluipende en verse niet uitgekleurde imago’s (=gedaante van een volwassen insect).
Viervlek – Libellula quadrimaculata;
Uitsluipingsproces Viervlek foto’s Harm Alberts ©
De Viervlek leeft over het algemeen het langst in het larvale stadium. De larven overwinteren twee of drie keer, soms maar een keer. 1
Larvenhuidjes van de Viervlek foto’s © Harm Alberts
Uitsluipen gebeurt van eind april tot half juli. De larven leven voornamelijk tussen grof organisch materiaal op de bodem.
Viervlek - Libellula quadrimaculata net uitgeslopen imago foto © Harm Alberts
Habitat van de Viervlek Allerlei stilstaande, niet te grote en vaak zure wateren. Grootste aantallen in vennen en hoogveen, lagere aantallen in laagveen en (duin)plassen. 2
In de duinen is voortplanting vrijwel beperkt tot (kwel)plasjes, waar de dichtheden hoog kunnen zijn. Hij ontbreekt in stromend water en bij grote en diepe plassen. De viervlek is bij de meeste Nederlandse vennen te vinden, mits niet te voedselrijk. Voortplanting is bijvoorbeeld vastgesteld in alle Overasseltsche en Haterse vennen, behalve in de drie voedselrijkste (Peters 1988).
Begeleidende soorten Het voorkomen van de viervlek is vooral sterk gelieerd aan dat van Lestes sponsa(Gewone Pantserjuffer), Enallagma cyathigerum(Watersnuffel) en Sympetrum danae(Zwarte heidelibel), ook deze soorten kunnen zeer talrijk zijn bij vennen. Coenagrion puella(Azuurwaterjuffer), Pyrrhosoma nymphula(Vuurjuffer) en Anax imperator(Grote Keizerlibel) zijn ook betrekkelijk vaak in de buurt te vinden.
Uiterlijke kenmerken Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje welke niet voorkomt bij andere libellensoorten. De achtervleugels hebben een donkere vlek in de basis en de aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel.
Het achterlijf is bij jonge dieren overwegend oranje met een contrasterende zwarte punt. De segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. Ogen roodbruin, gezicht crème, soms bijna wit.
Smaragdlibel – Cordulia aenea
Links een pas uitgeslopen Smaragdlibel en rechts 2 larven van de Smaragdlibel foto’s © Harm Alberts
3
Larvenhuidjes van de Smaragdlibel;links de bovenkant en rechts de onderkant foto’s © Harm Alberts
De larven overwinteren twee, soms drie keer. De larven zijn volgroeid als ze de laatste winter in gaan. Uitsluipen gebeurt van half april tot in juni, met een piek in mei. Jonge larven leven op de bodem, verscholen tussen bodemmateriaal. Oudere larven leven tussen dichte vegetatie in de oeverzone van het water. De plassen en vennen waar C.aenea in grote aantallen kan worden aangetroffen zijn matig voedselrijk en hebben veelal een vegetatie van zeggen (Carex sp.) en biezen (Scirpus sp.). De eitjes worden solitair door het vrouwtje in vlucht afgezet, waarbij ze meestal goed verscholen gaat tussen de dichte oevervegetatie. Niet zelden gebeurt dit laat op de dag of bij bewolkt of zelfs miezerig weer. Op die manier verkleint ze de kans om door ander mannetjes belaagd te worden.
Uiterlijke kenmerken Het is een compact gebouwde soort met een borststuk dat metaalgroen is met een gouden glans en donzig behaard. Het achterlijf is donkergroen glanzend, vaak met duidelijke bronskleur (bruine indruk makend), zonder vlekkentekening op bovenzijde. Ogen eerst dofbruin, maar later opvallend knalgroen glimmend. Voorhoofd zonder gele tekening. Er zit een kleine oranje vlek in de basis van de vleugels. Bij het mannetje is het achterlijf ingesnoerd ter hoogte van segment 3 en het uiteinde van het achterlijf is knotsvormig verbreed met het breedste punt ter hoogte van segmenten 7 en 8.
4
Bij het vrouwtje oogt het achterlijf dik zonder insnoering en knotsvormige verbreding. Het achterlijf bezit gele en witte vlekken aan de onderzijde van de segmenten, vooral bij de eerste segmenten zichtbaar in zijaanzicht, echter geen geïsoleerde ronde gele vlek op de zijkanten van segment 3. De legschede is in zijaanzicht niet zichtbaar i.t.t. die bij het vrouwtje Metaalglanslibel.
Smaragdlibel - Cordulia aenea vers uitgeslopen mannetje foto © Harm Alberts
De smaragdlibel lijkt erg op de eveneens groenglanzende metaalglanslibel. Hun biotopen verschillen echter en de smaragdlibel vliegt al in april en mei, wanneer de metaalglanslibel nog ontbreekt. In mei en juni zijn flinke aantallen te vinden in laagveengebieden en bij vennen en plassen op de binnenlandse zandgronden. De soort is beter tegen lage luchttemperaturen bestand dan andere voorjaarsoorten. Mannetjes patrouilleren ook op schaduwrijke plaatsen en zijn zelfs nog actief tijdens regenachtig weer. Na het uitsluipen zoeken de imago’s meestal het bos op om te jagen en geslachtsrijp te worden. Ze zijn vaak te vinden boven bospaden en langs bosranden, heen en weer vliegend op ca. een meter hoogte. Geslachtsrijpe mannetjes maken eindeloze patrouillevluchten, waarbij ze vlak langs de oevervegetatie en op geringe hoogte boven het water vliegen. Ze blijven daarbij vaak stilhangen in de lucht, waarbij de groene ogen en het knotsvormig achterlijf opvallen. Ze kunnen echter ook snelle uitvallen maken. Andere mannetjes worden 5
direct verjaagd en vrouwtjes worden direct gegrepen voor de paring. Ook hebben ze het regelmatig met viervlekken aan de stok.
Smaragdlibel - Cordulia aenea vers uitgeslopen mannetje foto’s Harm Alberts
Hoe oud zijn libellen evolutionair gezien? De oudste vondsten van libelachtige dieren stammen van 320 miljoen jaar geleden uit het Carboon. Deze dieren, Palaeodictyopteren genoemd, ze hadden een spanwijdte van 60 cm en leefden in bosrijk gebied. Het waren nog geen echte libellen maar het zijn waarschijnlijk de voorouders van alle gevleugelde insecten. Uit het Perm(252-299 miljoen jaar geleden) zijn zo'n twintig 'echte' libellen (Protodonata) bekend die zelfs een vleugelspanwijdte van 75 cm hadden(ongeveer zo groot als een Kraai). De eerste vertegenwoordigers van de huidige libellenfamilies dateren uit de late Jura(ca. 150 miljoen jaar geleden). De laatste 150 miljoen jaar is de bouw en waarschijnlijk ook de levenswijze van libellen niet veel meer veranderd.
Libellen zijn vrij gemakkelijk aan de hand van de volgende kenmerken van andere insecten te onderscheiden: -Twee paar vleugels, die stevig, rijk geaderd en niet opvouwbaar zijn. -Kleine antennes, die nauwelijks opvallen. -Een lang en meestal slank achterlijf. -Grote facetogen op een beweeglijke kop. -Het borststuk is schuin gericht. -De poten zijn naar voren geplaatst.
6
Verschillen tussen juffers en libellen
Juffers onderorde Zygoptera, hetgeen 'gelijkvleugeligen' betekent
lang, dun achterlijf de vier vleugels hebben dezelfde vorm de vleugels worden in rust meestal langs of boven het achterlijf samengeklapt ogen gevormd als een halve bol en geplaatst aan de zijkanten van de kop juffers zijn tengerder en gemiddeld kleiner dan (echte) libellen. Ze hebben meestal een zwakke vlucht en zitten het grootste deel van de tijd in de vegetatie.
Libellen onderorde Anisoptera, hetgeen 'ongelijkvleugeligen' betekent
robuuster en meestal breder achterlijf de achtervleugels zijn aan de basis breder dan de voorvleugels de vleugels worden in rust meestal uitgespreid, of zelfs schuin naar beneden gehouden grote ogen, die elkaar boven op de kop (bijna) raken libellen komen forser over dan juffers en zijn behendiger in de lucht. Sommige soorten maken lange vluchten, zonder te gaan zitten.
Hoeveel libellensoorten zijn er in Nederland? In Nederland zijn 71 libellensoorten waargenomen. Dat is een relatief hoog aantal, zeker als je bedenkt dat er in het veel grotere Duitsland zo'n 80 soorten zijn waargenomen. In Noordwest-Europa ligt het aantal ongeveer op 95. 7
Libellen (Odonata) zijn een insectenorde die wereldwijd voorkomt met ongeveer 5858 beschreven soorten, merendeels in warmere gebieden. In Nederland zijn 71 soorten aangetroffen, waarvan er 66 als inheems worden beschouwd, 1 als zwerver en 4 als verdwenen. Waarschijnlijk planten 64 soorten zich momenteel in Nederland voort.
Hebben libellen nut?
Beekjuffers worden veel gegeten door kwikstaarten. De vleugeltjes blijven vaak achter langs het water. Foto: Tim Termaat
Dit is een veelgestelde, maar moeilijk te beantwoorden vraag. Wat wordt immers bedoeld met 'nut'? Meestal wordt bedoeld: het nut voor mensen. In dat opzicht is het nut beperkt. Libellen worden in Europa niet gebruikt als bron van voedsel of medicijnen voor mensen. Veel mensen beleven echter wel plezier aan het bekijken van libellen en het feit dat ze muggen eten wordt meestal ook als positief ervaren. In andere werelddelen staan libellen en hun larven regelmatig op het menu van mensen, net als veel andere insecten. Belangrijker is misschien de vraag: welke rol spelen libellen in de natuur? Libellen staan ergens halverwege de voedselketen: zelf zijn het rovers en dragen dus bij aan het onder controle houden van de aantallen kleine insecten. Anderzijds worden libellen gegeten door vele andere dieren: vogels, vissen, kikkers, salamanders, hagedissen, (spits)muizen, wespen, mieren, andere libellen, spinnen, enzovoorts. Sommige vogels, zoals boomvalken en kwikstaarten, zijn zelfs gespecialiseerd in het vangen van libellen. Dodaars en geoorde fuut eten weer veel libellenlarven die ze vangen o.a. in de vennen. Libellen hebben dus een veelzijdige functie in het ecosysteem, zowel boven als onder water. Tot slot kunnen libellen gebruikt worden als graadmeters voor de kwaliteit van waterrijke natuurgebieden. Het voorkomen van veel verschillende libellensoorten duidt op veel variatie in water- en oevervegetatie, een goede waterkwaliteit en goed beheer. Andersom kan het ontbreken van bepaalde libellensoorten helpen bij het opstellen van doelen voor natuurbeheer.
8
Levenscyclus Libellen behoren tot een primitieve groep insecten, die een onvolledige gedaanteverwisseling hebben. Dit betekent dat larven van libellen na elke vervelling steeds iets meer op imago's (volwassen libellen) gaan lijken, zonder dat het 'bouwplan' drastisch verandert. Bij libellenlarven is bijvoorbeeld de vleugelaanleg al duidelijk zichtbaar. Dit is een verschil met bijvoorbeeld vlinders en kevers, die een volledige gedaanteverwisseling met popstadium hebben.
Ei Eitjes van libellen worden meestal in of vlakbij het water afgezet. Dit kan in het water zijn, in de waterbodem, in water- of oeverplanten, of op modder op de oever. Libelleneitjes zijn kleiner dan een millimeter en afhankelijk van de soort langgerekt, ovaal, of bijna rond van vorm. Soorten die hun eitjes in planten afzetten (endofytische ei-afzet) hebben langgerekte eitjes, terwijl soorten die hun eitjes in het water of op de oever afzetten (exofytische ei-afzet) meer ronde eitjes hebben. De eitjes van sommige soorten hebben bijzondere aanpassingen. Zo hebben eitjes van rombouten (Libellenfamilie die vooral in stromend water leven) een kleverig laagje dat zich vasthecht aan zand of stenen op de bodem. Hierdoor spoelen de eitjes niet weg. De eitjes van sommige heidelibellen (die als eitje de winter doorbrengen) hebben een ondoordringbaar laagje, wat ze beschermt tegen uitdroging en vorst. De eitjes van de Tweevlek vormen een lang snoer, dat gemakkelijk aan waterplanten blijft hangen. Op die manier wordt voorkomen dat de eitjes naar de bodem zinken. Afhankelijk van de soort en milieuomstandigheden, zetten libellenvrouwtjes enkele honderden tot enkele duizenden eitjes af. De eitjes komen uit na enkele weken tot enkele maanden; ook dat is afhankelijk per soort, de watertemperatuur en van het tijdstip in het seizoen waarop de eitjes worden afgezet.
Larve Wanneer een libelleneitje uitkomt verschijnt eerst de zogenaamde prolarve: een klein wormachtig diertje dat nog omgeven is door de eihuid. Een prolarve verplaatst zich met spartelende bewegingen naar de plek waar de larve moet opgroeien: bijvoorbeeld van de plant waarin het eitje is afgezet naar het open water, of van de oever naar het water. Bij eitjes die los in het water zijn afgezet is deze fase dus al direct bereikt. Eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming vervelt de prolarve en verschijnt het jonge larfje, dat zich vrij kan bewegen, kan eten en kan groeien. Libellenlarven zijn jagers en eten waterdiertjes die kleiner zijn dan zichzelf. Kannibalisme soort en van de ontwikkelingsduur brengt een larve negen tot zeventien larvale stadia door, voordat het volgroeid is. Het totale larvenstadium is het langstdurende ontwikkelingsstadium van een libel. Bij de meeste soorten duurt het larvenstadium iets korter dan een jaar tot bijna twee jaar. Er zijn 9
echter ook soorten die drie tot bijna vijf jaar onder water doorbrengen, alvorens een volwassen libel te worden. In uitzonderlijke gevallen kunnen libellen twee generaties per jaar hebben, wat betekent dat het larvenstadium binnen enkele maanden voltooid kan worden.komt bij de meeste soorten voor. Andersom zijn libellenlarven een belangrijk onderdeel op het menu van vissen, amfibieën, waterkevers, waterwantsen, watervogels, enzovoorts. Net als andere insecten moeten libellenlarven regelmatig vervellen om te kunnen groeien. De periode tussen twee vervellingen wordt een larvaal stadium genoemd. Afhankelijk van de soort en van de ontwikkelingsduur brengt een larve negen tot zeventien larvale stadia door, voordat het volgroeid is. Het totale larvenstadium is het langstdurende ontwikkelingsstadium van een libel. Bij de meeste soorten duurt het larvenstadium iets korter dan een jaar tot bijna twee jaar. Er zijn echter ook soorten die drie tot bijna vijf jaar onder water doorbrengen, alvorens een volwassen libel te worden. In uitzonderlijke gevallen kunnen libellen twee generaties per jaar hebben, wat betekent dat het larvenstadium binnen enkele maanden voltooid kan worden.
Uitsluipen Een volgroeide larve heeft nog één vervelling voor de boeg: de vervelling van larve naar imago. Soms wordt dit 'verpoppen' genoemd, maar dit is een onjuiste term, aangezien libellen geen popstadium hebben. Een betere en meer gebruikte term is 'uitsluipen'. Voor het uitsluipen klimt de volgroeide libellenlarve uit het water. Dit gebeurt bijvoorbeeld langs een plantenstengel die in het water of op de oever staat, maar ook allerlei andere objecten op de kant worden gebruikt. Als de larve een geschikte uitsluipplek heeft gevonden, houdt het zich stevig vast en vervelt voor de laatste keer. De huid van kop en borststuk barsten open en heel langzaam komt de volwassen libel eruit. Wanneer kop, borststuk en poten eruit zijn, grijpt de libel zich vast aan het uitsluipsubstraat en trekt zijn achterlijf uit de larvenhuid. Vervolgens blijft het nog verfrommelde en kleurloze dier een tijd lang hangen en pompt zich door middel van lichaamsvloeistof op. Het achterlijf strekt zich langzaam en krijgt steeds meer de langgerekte vorm van een volwassen libel. Ook de vleugels strekken zich langzaam maar zeker uit. Als de libel zijn uiteindelijke vorm bereikt heeft, wordt de overtollige lichaamsvloeistof in druppeltje afgescheiden door het achterlijf. De libel heeft zijn uiteindelijke vorm bereikt, maar is nog vrijwel kleurloos en te zacht om te vliegen. Pas na enige tijd uitharden is de libel klaar voor zijn eerste vlucht en vliegt weg van het water, meestal naar de eerste de beste boom of struik. Het lege larvenhuidje blijft achter langs de waterkant. De jonge imago’s (verse imago’s of juvenielen genoemd) zijn nog enkele dagen herkenbaar aan hun glimmende vleugels.
10
Het hele uitsluipproces duurt meestal langer dan een uur. In die tijd is de libel zeer kwetsbaar voor natuurlijke vijanden (bijvoorbeeld vogels, kikkers en mieren). Rombouten staan erom bekend om zeer snel, vaak binnen een kwartier, uit te sluipen. Veel soorten sluipen bij voorkeur uit in de vroege morgen, of zelfs 's nachts, omdat ze dan minder kans hebben te worden opgegeten.
Imago
Vers imago van vermoedelijk een Watersnuffel foto © Harm Alberts
De bleke kleur en glimmende vleugels wijzen erop dat het dier net is uitgeslopen. Jonge imago's hebben enige tijd nodig om geslachtsrijp te worden. Vervolgens vindt de paring plaats en worden de eitjes afgezet. De levenscyclus is nu rond. Na de voortplanting sterven imago’s doorgaans binnen enkele dagen. Een imago (officiële woord voor volwassen insect) is het laatste ontwikkelingsstadium van een libel en het enige stadium waarin de libel kan vliegen en niet direct gebonden is aan het water. De voornaamste functies van een imago zijn voortplanting en verspreiding naar andere gebieden, waarmee uitwisseling tussen populaties wordt bereikt en nieuwe geschikte gebieden worden gekoloniseerd. Grote soorten kunnen nog wat langer doorvliegen. De totale levensduur van een imago varieert van een tot enkele weken bij juffers en enkele weken tot twee maanden bij grotere libellen. Dit is dus veel korter dan het larvenstadium. De weersomstandigheden hebben een grote invloed op de werkelijke levensduur. De bruine en noordse winterjuffer overwinteren als imago en leven daardoor uitzonderlijk lang, tot wel negen maanden.
11
Anatomie van de libel Bovenaanzicht libel
© De Vlinderstichting
Zijaanzicht libel
© De Vlinderstichting 12
Wij zagen tijdens onze wandeling door het gebied de volgende soorten nachtvlinders:
Gewone heispanner _ Ematurga atomaria Behoort tot de nachtvlinderfamilie van de Spanners ( Geometridae).
Vrouw Gewone heispanner – Ematurga atomaria Foto’s © Harm Alberts
Man
Dit is een heel gewone soort op de zandgronden in het binnenland, maar in de duinen lokaal komt hij erg lokaal voor. Habitat Vooral vochtige heiden; ook brede bospaden, graslanden en wegbermen. Waardplanten Diverse kruidachtige en houtige planten. Vliegtijd en gedrag Begin april-begin augustus in twee generaties; de tweede generatie is partieel. De vlinders zijn vooral bij warm weer overdag actief en laten zich gemakkelijk opjagen uit het gras of uit de hei. Levenscyclus Rups: mei-september. De soort overwintert als pop in een losse cocon op of in de grond.
Melkwitte zomervlinder - Jodis lactearia Behoort tot de nachtvlinderfamilie van de Spanners ( Geometridae). De dwarslijnen van de spaansgroene zomervlinder (J. putata) zijn enigszins gebogen en scherp getand; niet-verse exemplaren echter, waarvan de dwarslijnen vaag geworden zijn, zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Melkwitte zomervlinder foto © Harm Alberts 13
Voorkomen Een gewone soort die vooral voorkomt in de duinen en op de zandgronden in het binnenland. Habitat
Open bossen en struwelen op heiden of graslanden; soms in tuinen ver weg van de gebruikelijke habitat. Waardplanten
Berk, eik en bosbes. Vliegtijd en gedrag Half april-half augustus in één, soms twee generaties; de tweede generatie is partieel. De vlinders vliegen vooral bij het invallen van de schemering rond laag berkenstruweel of langs heggen. Ze komen in kleine aantallen op licht. Levenscyclus Rups: mei-oktober. De soort overwintert als kleine groene pop tussen bladeren.
Kleine wintervlinder - Operophtera brumata
Kleine wintervlinder rups met zijn ontlasting op aangevreten blad Foto’s © Harm Alberts
Behoort tot de nachtvlinderfamilie van de Spanners ( Geometridae). Voorkomen Een heel gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt. Habitat Allerlei gebieden met voldoende bomen of struiken, ook in stedelijke omgeving.
14
Waardplanten Allerlei loofbomen en struiken (soms schadelijk op eik). Vliegtijd en gedrag Begin oktober-half december in één generatie. Het begin en het eind van de vliegtijd hangen af van de weersomstandigheden; tijdens zachte winters vliegen de vlinders soms tot half januari. De vlinders komen goed op licht en zijn vaak op verlichte vensters aan te treffen. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes kunnen in het donker rustend of omhoog kruipend op boomstammen worden waargenomen. Tijdens de paring worden de vrouwtjes soms door de mannetjes meegedragen in de vlucht. Levenscyclus Rups: april-juni. De rupsen laten zich aan een zijden draad op de grond zakken, waarna ze zich in een stevige cocon verpoppen. De soort overwintert als ei op een twijg of in een bastspleet dicht bij een bladknop.
Grote wintervlinder - Erannis defoliaria Behoort tot de nachtvlinderfamilie van de Spanners ( Geometridae).
Grote wintervlinder rups Foto © Harm Alberts
Voorkomen Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt. 15
Habitat Bossen, struwelen, heiden en ruige graslanden; soms ook tuinen. Waardplanten Vooral eik; ook andere loofbomen (soms schadelijk op eik). Vliegtijd en gedrag Begin oktober-eind december in één generatie; vroege waarnemingen vanaf eind augustus kunnen sporadisch voorkomen. De mannetjes worden bij het invallen van de duisternis soms vliegend waargenomen, vaak meerdere exemplaren bij elkaar; ze vliegen daarbij ongeveer twee meter boven de grond tussen steeds dezelfde bomen heen en weer. Vanaf vroeg in de avond tot ruim na middernacht komen de mannetjes op licht, soms in grote aantallen. De vrouwtjes kunnen worden gevonden door in het donker boomstammen af te zoeken.
Perentak - Phigalia pilosaria
Perentak rups lijkt op een takje van de perenboom Foto © Harm Alberts
Voorkomen Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
16
Habitat Vooral loofbossen en struwelen; ook stadsparken. Waardplanten Diverse loofbomen, met een voorkeur voor eik. Vliegtijd en gedrag Begin januari-eind april in één generatie; wordt soms eind november al waargenomen. De vrouwtjes worden geregeld vlak na zonsopkomst onder aan boomstammen gevonden, soms ook iets later. De mannetjes komen goed op licht, vaak in grote aantallen. Levenscyclus Rups: april-juni. De soort brengt een deel van de winter door als pop in een cocon in de grond.
Hagenheld - Lasiocampa quercus Behoort tot de nachtvlinderfamilie van de Spinners (Lasiocampidae).
Hagenheld rups in Struikhei Foto © Harm Alberts
Voorkomen Een gewone soort op veel plaatsen op de zandgronden en in de duinen; ook daarbuiten kan de soort plaatselijk worden waargenomen. 17
Habitat Heiden, bosranden, struwelen, ruige graslanden en duinen. Waardplanten Diverse loofbomen en struiken, waaronder sleedoorn, duindoorn, wilg, struikhei, braam en bosbes. Vliegtijd en gedrag Half juni-half augustus in één generatie. De mannetjes vliegen op zonnige middagen in een grillige vlucht rond. De vrouwtjes vliegen vroeg in de avondschemering en komen aan het begin van de nacht op licht. Levenscyclus Rups: september-mei. De rups, waarvan de haren soms huidirritatie kunnen veroorzaken, is vaak zonnend aan te treffen. De rups verpopt zich tussen dode bladeren in een taaie, stevige bruine cocon.
Donsvlinder – Euproctis( of Sphrageidus) similis Behoort tot de nachtvlinderfamilie van de Spinneruilen (Erebidae) waartoe de onderfamilies van de Spinners (Lymantrinae) en Beervlinder (Arctiinae) behoren. Voorkomen Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt. Habitat Bossen, struwelen, parken en tuinen. Waardplanten Diverse loofbomen en struiken, waaronder sleedoorn, meidoorn en berk. Vliegtijd en gedrag Begin juni-eind september in één generatie; soms een kleine partiële tweede generatie tot half oktober. De vlinders komen op licht en kunnen overdag rustend tussen de bladeren van de waardplant worden gevonden of van de lagere takken worden geklopt. Donsvlinderrups foto © Harm Alberts
Levenscyclus Rups: augustus-juni. De rups zit overdag vaak open en bloot op de bladeren van de waardplant en verpopt zich in een cocon op of onder de waardplant. De soort overwintert als jonge rups in een los spinsel achter losgeraakte schors of tussen dode bladeren. 18
Eikenprocessierups - Thaumetopoea processionea
Thaumetopoea processionea – Eikenprocessierups spinselnesten.
Foto’s © Harm Alberts
De Eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea) is een vlinder uit de familie Tandvlinders (Notodontidae), onderfamilie Processievlinders (Thaumetopoeinae). De vlinder heet eikenprocessierupsvlinder. De larve is een bladvretende rups die zoals de naam al zegt vooral op eiken voorkomt. De eitjes van de rups komen uit in het voorjaar, zodra de eerste jonge eikenbladeren tevoorschijn komen. In Nederland en Vlaanderen ontwikkelt de rups zich af en toe in zulke grote aantallen dat van een plaag gesproken kan worden. De processierups zit vooral aan de zonnige zuidkant van de eikenstammen in eikenlanen. De nesten bestaan uit een dicht spinsel van vervellingshuidjes, met (brand)haren en uitwerpselen. De eitjes komen in april of mei uit, tegelijk met de eerste bladeren van de waardplant, de eik. De rupsen zijn dan oranjeachtig gekleurd. De kleur van de rupsen verandert in een grijsgrauw met lichtgekleurde zijden. Na de derde vervelling krijgen de rupsen de donkere brandharen op de rug. De rupsen zijn tot 3,5 cm lang. De rupsen vervellen zes of zeven keer voordat ze een onopvallende nachtvlinder worden. Begin september zetten de vrouwtjesvlinders hun eitjes af in de toppen van eikenbomen. Natuurlijke vijanden van de rups zijn de sluipwesp en de sluipvlieg. Ook een kever, de grote poppenrover, is een natuurlijke vijand. Deze kever is in Nederland in de jaren 50 van de twintigste eeuw uitgestorven. Rups: mei-juni, soms tot begin juli. De soort overwintert als ei.
19
Naast de Macronachtvlinders(zie voorgaande voorbeelden) hebben we ook Micronachtvlinders van verschillende families gezien vandaag.
Berkenbladsnijdermot - Incurvaria pectinea
Berkenbladsnijdersmot : Rupsjes zichtbaar in de ronde mijnen! Foto’s © Harm Alberts
De Berkenbladsnijdermot (Incurvaria pectinea), vroeger bladsnijdermot genoemd, is een nachtvlinder uit de familie van de Witvlekmotten (Incurvariidae). De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 12 en 16 millimeter. De eieren worden meestal met meerdere per blad afgezet. De witte rups heeft een geelbruine kop De soort overwintert als volgroeide rups. De Berkenbladsnijdermot heeft veel loofbomen als waardplant, zoals Zachte- en Ruwe Berk, Hazelaar, Witte- en Zwarte Els. De jonge rups mineert, de oudere rups snijdt uit het blad, om de mijn, een rond stukje, laat zich op de grond vallen en eet daar verder van dood blad. In het blad aan de boom zitten dan ronde gaten. Het rupsje leeft en verpopt dan in een van het blad gemaakt zakje.
Purpermot spec. - Eriocrania spec. Dit micronachtvlindertje behoort tot de familie van de Purpermotten (Eriocraniidae). In Nederland komen uit deze familie 6 soorten voor. Elk van deze soorten maakt een blaasmijn met daarin typische spaghetti-achtige frassdraden. Al deze soorten hebben slechts één generatie per jaar. Ze verpoppen in de grond en blijven daar de rest van de zomer en de gehele winter en komen vervolgens in het voorjaar uit. 20
Verlaten mijnen van deze soorten zijn moeilijk op naam te brengen omdat er tussen de mijnen heel wat gelijkenissen bestaan. Mijnen met rupsen daarentegen kunnen meestal wel op naam worden gebracht. De meeste van deze soorten leven op berk op de Eikenpurpermot na die op Zomereik leeft. Vermoedelijk gaat het hier om E.semipurpurella – Variabele purpermot.
Vermoedelijk Variabele purpermot – Eriocrana semipurpurella Foto’s © Harm Alberts
Bij de Variabele purpermot wordt het ei op enkele mm van de bladrand gelegd op de jonge bladeren van een berk. Wanneer de bladeren in de loop van het voorjaar groeien ontstaat een gat op de plaats waar het ei is afgezet. De larven van E. semipurpurella zijn wit/beige geel van kleur, de larven van E. sangii (Grijsrupspurpermot) daarentegen is grijs. Deze laatstgenoemde larve leeft ook op berk en maakt ook een blaasmijn. De blaasmijn begint aan de buitenzijde van het blad en gaat daarna verder naar het centrum van het blad. De volwassen larve is opvallend donkergrijs. Ook de jonge larve is lichtgrijs, de kleur wordt dan vooral bepaald door kleine zwarte wratjes.
Gewone witvlakbladroller - Hedya nubiferana Dit is een micronachtvlinder uit de grote familie van de Bladrollers ( Tortricidae). We vonden veel opgerolde en samengesponnen bladeren van Wilde Lijsterbes. Deze soort gebruikt meerdere loofbomen als waardplant nl. eik (Quercus). Razowski (2003a) noemt lijsterbes (Sorbus), Prunus, meidoorn (Crataegus), berk (Betula), els (Alnus) en wilg (Salix). De soort is zeer algemeen in ons land.
21
Gewone witvlakbladroller (Hedya nubiferana) rupsje Foto’s © Harm Alberts
Coleophora flavipenella – Donkere eikenkokermot
Mogelijk Coleophora flavipenella –larve in koker op onderkant blad van een zomereik
Het bladfragmentje blijft deel uitmaken van de zak. Bij de volgroeide zak zit het middenachter. Het is niet makkelijk terug te vinden omdat het verweerd en verkleurd is, en met spinsel en detritus bedekt kan zijn. Maar áls het te zien is, is dit het enige kenmerk dat de zak onderscheidt van C. lutipennella, die op dezelfde waardplant voorkomt. (De larve levert nog een ander verschilkenmerk.)
Kevers die wij aantroffen tijdens onze wandeling Gerande kniptor - Dalopius marginatus Deze kever behoort tot de familie van de Kniptorren (Elateridae). Kniptorren hebben opvallende en actieve larvend, die ritnaalden worden genoemd en zijn heel erg hard. De meeste ritnaalden zijn vegetariërs, die vooral aan wortels knagen, echter de larve van Dalopius marginatus jaagt ook op andere insecten. 22
Dalopius marginatus is een kniptor die in geheel Europa tot de gewoonste soorten behoort. Deze soort is gebonden aan sparren en dennen. Hoewel de meeste kniptorren langer zijn dan één centimeter, is deze soort klein: slechts 6 tot 8 mm lang. De naam Kniptor dankt deze keversoort aan het vermogen om liggend op de rug omhoog te springen met een knapje of tikje. Bij het neerkomen zal hij dan soms op de buik landen. Het is ook een techniek die gebruikt wordt bij beetpakken waardoor de aanvaller soms zal schrikken en het dier laten vallen. De kever zelf eet ook van planten, met name bloemen, nectar en bladeren maar is niet zo vraatzuchtig als de beruchte larve. Het springen van de kever is te danken aan de randen tussen borststuk en achterlijf: het achterlijf heeft een uitsparing aan de buikzijde en vanaf het borststuk ontspruit een uitstekende pin die hierin past. Deze randen bestaan uit vele kleine tandjes en karteltjes die net niet met het blote oog te zien zijn. Het raakvlak kan op spanning gebracht worden door spieren, bij genoeg spanning knikt het lijf en wordt het omhoog geworpen. Dit wordt net zolang herhaald tot de kever op de buik ligt, en gaat gepaard met een 'klik'-geluid vergelijkbaar met twee knippende vingers. Het wordt ook gebruikt om vijanden af te schrikken.
Twijgafsteker - Rhynchites caeruleus Deze kever behoort tot de familie van de Bladrolkevers (Atelabidae). Bladrolkevers of kortweg bladrollers (niet te verwarren met de gelijknamige motten) onderscheiden zich van de verwante snuitkevers (familie Curculionidae) door het ontbreken van geknikte voelsprieten.
23
Twijgafsteker - Rhynchitis caeruleus op Zomereik.
Foto’s © Harm Alberts
Geel soldaatje – Cantharis livida Kever uit de familie van de Echte weekschildkevers of Soldaatjes( Cantharidae). Weeksschildkevers hebben een zacht schild.
Geel soldaatje - Cantharis livida Foto © Harm Alberts
Ze voeden zich met insecten, wat de insecten geliefd maakt bij tuinders, maar ze eten ook plantendelen zoals nectar en pollen. Soms gaan ze actief op jacht, maar vaak eten ze aas. De meeste larven eten slakken en wormen die ze in de strooisellaag
bejagen. Maar er zijn ook vegetariërs en alleseters.
Hymenoptera - Vliesvleugeligen Galwespen Aardappelgalwesp - Biorhiza pallida De Aardappelgalwesp Biorhiza pallida is een galwesp die op Eiken voorkomt. De gevleugelde vrouwtjes (3,5 tot 6 mm groot) kruipen in de grond en leggen eitjes aan de haarwortels van Eiken. Hier ontstaan wortelgallen die kogelvormig zijn en waaruit zich ongevleugelde vrouwtjes ontwikkelen. Ze verschijnen in de winter van het volgende jaar en kruipen naar een tak. Tussen de nog niet uitgelopen knoppen worden dan eitjes gelegd. Op die plaats ontstaat tevens een gal, namelijk een knopgal van 2 tot 3 cm doorsnede, die op een kleine aardappel lijkt. Men noemt deze gal ook wel aardappelgal. 24
Uit deze gallen ontstaat de geslachtelijke zomergeneratie die gevleugelde mannetjes en vrouwtjes voortbrengt. Na de paring graven de vrouwtjes zich in de grond om hun eieren in de wortels te leggen. De vrouwtjes die uit deze eitjes komen zijn ongevleugeld, begeven zich naar een tak en er begint een nieuwe cyclus. Deze gallen worden veroorzaakt door de sexuele generatie van de Aardappelgalwesp, die de eitjes legt in de knoppen(Knopgal) van de eik. Nieuwe gallen kun je vinden vanaf half april, oude gallen blijven vaak lang hangen en zijn het jaar rond te vinden. Het maken van grote gallen is trouwens een verdedigingsstrategie: hoe groter de afstand tussen de Knopschubben nog zichtbaar! galwand en de larve, hoe kleiner de kans dat bijvoorbeeld een sluipwesp tot bij de larve raakt. Aardappelgalwespen slagen er in om zulke grote gallen te maken door meerdere eitjes in dezelfde knop te leggen. In een aardappelgal zitten dus meerdere larven. Uit DNA-onderzoek is gebleven dat die larven afkomstig kunnen zijn van verschillende volwassen vrouwtjes. De gallen verkleuren in de loop van de lente en de zomer van roomwit naar lichtbruin en worden harder. Oude gallen voelen niet sponsachtig (“spongy”) meer aan, maar eerder “papery”, enigszins zoals kurk of stevig karton. Je kan zo’n gal nog wel openprutsen met je nagels, maar echt eenvoudig is dat niet. De gallen blijven lang aan de boom hangen, waardoor ze ook in de winter kunnen gevonden worden. Dikwijls sterft de buitenwand van de gal af waardoor de vele galkamers worden blootgelegd.
Verse Aardappelgallen op zomereik.
Foto’s © Harm Alberts
25
Lensgalwesp - Neuroterus quercusbaccarum
Lensgalwesp “besgallen” aan de mannelijke bloeiwijze van een zomereik.
Foto © Harm Alberts
De seksuele generatie van de Lensgalwesp veroorzaakt in het voorjaar de zogenaamde "besgallen". Besgallen ofwel gevormd op de jonge bladeren en/of in de mannelijke bloeiwijze. De meeldraadgallen zijn vaak enigszins rood gekleurd. In de zomer veroorzaakt de agame generatie van dezelfde wesp de beter bekende "lensgallen". De bladgallen van deze soort worden wel eens verward met Galappels. De bladgallen van de Galappelwesp (Cynips quercusfolii) lijken echter nooit zo doorschijnend en vochtrijk, ook niet in een vroeg stadium. Het tijdstip van de waarneming is bovendien een handig element bij de determinatie: Galappels verschijnen later, op z’n vroegst vanaf half juni. Op dat moment zijn deze besgallen reeds verdwenen.
26
Echte bladwespen – Tenthredinae
Onb. Bladwesplarve op blad van een zomereik. Foto © Harm Alberts
Periclista is een genus(geslacht) van bladwespen(Tenthredinae) Met in Nederland 5 soorten.
Periclista albida Periclista albipennis Periclista albiventris Periclista lineolata Periclista pubescens
Periclista spec. larve. Foto © Harm Alberts
27
Wantsen Harpocera thoracica Deze wantsen behoren tot de familie van de Blindwantsen ( Miridae). Ze zijn best mooi, maar erg klein, gemiddeld 7 mm groot Als nymf en volwassen dier leeft Harpocera thoracica maar ca. één à twee maanden (april-mei ongeveer). In die laatste maand(mei) paren ze en leggen eieren en vervolgens blijven ze zo'n 10 maanden ei. Waardplant is Sorbus spec. Lijsterbes spec.
Man Harpocera thoracica Foto © Harm Alberts
Deze soort toont geslachtsdimorfisme.
Muggen Idioptera linnei Idioptera linnei is een tweevleugelige uit de familie steltmuggen (Limoniidae). De soort komt voor in het Palearctisch gebied. Steltmuggen (Limoniidae) vormen een familie uit de orde Diptera. Ze lijken op langpootmuggen maar zijn veel kleiner. In totaal zijn er 10.494 soorten beschreven in 150 geslachten, waarvan meer dan 40 geslachten bekend zijn in Nederland en 144 soorten in Nederland voorkomen. Limonia vaak met opvallende tekening op de vleugels; Thaumastoptera; Chionea het enige vleugelloze geslacht; Dicranomya valt op door steeds met vleugels te trillen; Idioptera linnei man Foto © Harm Alberts
Er is weinig bekend over steltmuggen wat voortplanting betreft, eitjes worden afgezet in water, de grond en in plantaardig afval.De vliegtijd is van herfst tot lente.
28
Prionocera turcica of P. pubescens
Prionocera turcica of P.pubescens links man en rechts copula.
Foto’s © Harm Alberts
Prionocera turcica en Prionocera pubescens zijn beide tweevleugeligen uit de familie van de Langpootmuggen (Tipulidae). De soorten komen voor in het Palearctisch en Nearctisch gebied.
Schorpioenvlieg Van het geslacht Panorpa komen er in Nederland 3 vertegenwoordigers voor. Panorpa vulgaris. Panorpa communis – Gewone schorpioenvlieg. Panorpa germanica. Dit is vermoedelijk Bij P.communis is de voorvleugel getekend met dwarsband en een kleine wortelvlek (bij P. vulgaris is de wortelvlek groter). Panorpa spec. - Schorpioenvlieg spec.
Foto © Harm Alberts
Bij P.germanica is de voorvleugel meestal getekend met verspreide zwarte vlekken, maar de voorvleugel kan ook een (vertakte) dwarsband hebben. Bij P. vulgaris is de voorvleugel getekend met dwarsband en grote wortelvlek (bij P. communis is deze wortelvlek kleiner).
29
Spinnen Agroeca spec. – Lantaarnspin spec. In de Struikhei troffen we dit “feeënklokje”aan met mogelijk de bijbehorende spin er naast op het takje waaraan het eicocon bevestigd was.
Lantaarnspin spec. eicocon Foto © Harm Alberts
Mogelijk gaat het hier om Agroeca proxima (Heidelantaarnspin), maar het zou ook A.brunnea (Grote lantaarnspin) kunnen zijn. Beide soorten zijn spinnen uit de familie van de bodemzakspinnen (Liocranidae) die in het West-Palearctische gebied voorkomen.
Rietkruisspin - Larinioides cornutus
Rietkruisspin – Larinioides cornutus
Foto © Harm Alberts
Behoort tot de familie van de Kruisspinachtigen (Araneidae). 30
Bonte springspin - Evarcha falcata De Bonte springspin (Evarcha falcata) is een spin uit de familie der Springspinnen (Salticidae) die voorkomt in het Palearctisch gebied. De vrouwtjes worden 6 tot 8 mm groot, de mannetjes worden 5 mm. De dieren zijn te vinden in bosgebieden op lage takken en in heide. Bonte springspin - Evarcha falcata vrouw. Foto © Harm Alberts
Kraamwebspin – Pisaura mirabilis De grote wolfspin of kraamwebspin (Pisaura mirabilis) is een algemene spin uit de familie Pisauridae. De spin komt voor in grote delen van Europa. Het paringsritueel is bijzonder. Het mannetje neemt een 'geschenk' mee voor het vrouwtje. Terwijl ze het maal verorbert, probeert het mannetje te paren. Als dit niet lukt, zal het vrouwtje ook het mannetje opeten. Kraamwebspinnen leggen hun eitjes in een bolletje dat ze in hun kaken ronddragen.Die bol eitjes is dan zó groot dat ze op de tippen van hun tenen lopen! Net voor de eitjes uitkomen, bouwen ze een kraamweb waarin de kleine spinnetjes tot na hun eerste of tweede vervelling blijven zitten Kraamwebspin - Pisaura mirabilis. Foto © Harm Alberts
31
Flora Vermeldenswaardig was ook het vinden van Kruipbrem ten noord-oosten van het Talingven.
Genista pilosa – Kruipbrem Foto © Harm Alberts
Genista pilosa – Kruipbrem Foto © Harm Alberts 32
De Kruipbrem (Genista pilosa) is een giftige, groenblijvende struik die behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae of Fabaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en zeer sterk afgenomen. De struik komt van nature voor in Europa. De struik wordt 7-30 cm hoog en heeft een liggend-opstijgende, doornloze stengel. De 5-12 mm lange bladeren zijn aan de onderkant aangedrukt behaard. De kruipbrem bloeit van april tot juli met gele bloemen. Ook komt latere bloei voor met alleenstaande bloemen in de bladoksels. De vlag en kiel zijn 8-10 mm lang. De kroonbladen en kelk zijn aangedrukt behaard. De bloeiwijze is een tros. De vrucht is een 1,5-4 cm lange peul met aangedrukte beharing. De struik komt voor op droge, voedselarme zandgrond in heidevelden en bermen. Verder viel op dat veel bomen in volle bloei waren, o.a. de Zomereiken met veel mannelijke en vrouwelijke bloemen, Dennen en Beuken. Tevens troffen we Ronde zonnedauw en Moeraswolfsklauw aan langs de venrand. Al met al was het ondanks het koude weer toch nog een geslaagde dag en hopelijk kunnen we het in de toekomst nogeens overdoen met warmer weer en meer aktieve insecten.
33