8
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" oktober 2013 nr. Jaargang 18 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309357
inhoud aanvullende pensioenen Naar een ‘class action’ of collectieve vordering in pensioenen? 1 wettelijk pensioen Op pensioen en nog bijverdienen 3 levensverzekeringen Polissen met twee verzekeringnemers: quid successierechten? 6
aanvullende pensioenen
Naar een ‘class action’ of collectieve vordering in pensioenen? Er staat een wet in de steigers om een procedure tot collectieve schadeafwikkeling ten bate van consumenten in te richten. Daarmee zou in België een vorm van ‘class action’ worden geïntroduceerd. Het principe van een ‘class action’, zoals vooral gekend in de Verenigde Staten, is vrij eenvoudig: één of meerdere personen die schade hebben geleden stellen een vordering in tegen de vermeende aansprakelijke. Zij doen dit echter niet alleen voor eigen rekening, maar ook voor rekening van alle andere personen die zich in dezelfde feitelijke omstandigheden bevinden. Gekende voorbeelden in de Verenigde Staten zijn collectieve vorderingen van kustbewoners na vervuiling van het strand door een olielek, van luchtvaartpersoneel tegen tabaksfabrikanten wegens ‘passief roken’, of van vrouwelijke werknemers van een supermarktketen wegens beweerde discriminatie op basis van het geslacht. Eigen aan zo’n ‘class action’ is dat de ‘class’ vooraf moet worden gedefinieerd en door de rechtbank als ‘class’ worden erkend (‘certified’). Eens dat is gebeurd, kan elke persoon die beantwoordt aan de gestelde voorwaarden mee genieten van de schadevergoeding die door de rechtbank wordt toegekend, indien de verweerder aansprakelijk wordt gesteld. In België werd vaak verwezen naar de processen rond Lernout & Hauspie en de gasramp in Gellingen om de nood aan een collectieve vordering aan te tonen.
Huidige situatie …
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
… is omslachtig
Aangeslotenen bij een pensioentoezegging die zich te kort gedaan voelen kunnen natuurlijk nu al gezamenlijk een vordering instellen tegen de pensioeninstelling en/of de inrichter. Doen zij dat toch elk afzonderlijk, maar met eenzelfde vordering (bv. een interpretatie van eenzelfde artikel in het pensioenreglement) dan kan er sprake zijn van ‘samenhang’. D.w.z. dat de zaken ‘onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, ten einde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht’. Zij kunnen dan op initiatief van de partijen of de rechtbank worden samengevoegd. Eens een procedure is gestart, biedt het Gerechtelijk Wetboek ook de mogelijkheid om in de procedure tussen te komen en er zich bij aan te sluiten. In al deze gevallen treden de aangeslotenen wel steeds op voor eigen rekening. Dat wil onder meer zeggen dat zij zich kenbaar moet maken. Indien de inrichter de werkgever is, is dit voor een actieve aangeslotene/werknemer geen evidentie. Bovendien betekent dit dat zij door de rechtbank kunnen worden veroordeeld tot een rechtsplegingsvergoeding wanneer zij in het ongelijk worden gesteld. Als er veel betrokken partijen zijn, kan de rechtspleging aanzienlijk zwaarder worden, zeker wanneer zij door verschillende advocaten worden vertegenwoordigd. Zo moet bijvoorbeeld wanneer één van de aangeslotenen komt te overlijden
2 LIFE & BENEFITS
NR 8
OKTOBER 2013
KLUWER
het geding al dan niet worden hervat door diens erfgenamen, wat tot uitstel kan leiden. Bovendien kan alleen al de communicatie van procedurestukken een enorme klus zijn voor de griffie, die kan aanleiding geven tot vertragingen. Alternatief: de ‘test case’
In geschillen rond aanvullende pensioenen bestaat nu in de praktijk al een aantrekkelijk alternatief voor de gezamenlijke vordering, met name de ‘test case’. Een aangeslotene kan een zaak voor de rechtbank brengen tegen de inrichter of de pensioeninstelling, zonder daarbij aan te geven dat hij of zij dit doet in samenspraak of overleg met andere aangeslotenen. Het resultaat van zo’n procedure is dan ook enkel bindend voor de partijen, met name die ene aangeslotene en de inrichter en/of pensioensinstelling. In advocatentaal noemt men dit het relatief karakter van het gezag van gewijsde. Wanneer dit zou gebeuren in de context van bijvoorbeeld een milieuramp zou de verweerder het standpunt kunnen innemen dat hij pas aan andere slachtoffers betaalt wanneer hij op hun initiatief door de rechtbank wordt veroordeeld. Dat ligt in aanvullende pensioenzaken toch net iets moeilijker. Art. 14 van de WAP verbiedt immers elke vorm van discriminatie tussen werknemers, aangeslotenen en begunstigden. Wanneer een pensioeninstelling een eindvonnis van de rechtbank moet uitvoeren voor één aangeslotene, dan zal zij dat in beginsel ook moeten doen voor alle andere aangeslotenen die zich in dezelfde rechtstoestand bevinden. Zoniet kan er sprake zijn van discriminatie. Op die manier kan een vonnis in een ‘test case’ in aanvullende pensioenen meteen een concrete impact hebben op een brede groep van aangeslotenen.
‘Strooischade’
Eén van de redenen die soms wordt aangehaald om een collectieve vordering te organiseren is het begrip ‘strooischade’. Dat is minimale schade die wordt geleden door een heel grote groep slachtoffers. Voor elk van hen individueel zou het niet de moeite lonen om een gerechtelijke procedure in te spannen. Een collectieve vordering kan daaraan verhelpen. Zo’n strooischade zou ook kunnen voorkomen in de pensioencontext, wanneer bijvoorbeeld door een fout van een pensioeninstelling de rechten van de aangeslotenen verkeerd werden berekend, maar de afwijking niet significant is.
Geen Amerikaanse toestanden in België
Een wetsontwerp voorziet nu in een nieuwe procedure voor collectieve schaderegeling. De procedure kan enkel worden ingesteld door erkende consumentenorganisaties. Op die manier wil de regering ‘Amerikaanse toestanden vermijden waarbij advocaten zelf op zoek gaan naar slachtoffers’. Wie daarvan een staaltje wil zien in de pensioencontext, kan een kijkje nemen op www.erisapensionclaims.com waar een Amerikaanse pensioenadvocaat geïnteresseerden op de hoogte houdt van een aantal class actions ingespannen naar aanleiding van pensioenplanwijzigingen die (beweerdelijk) niet volgens het boekje zouden zijn verlopen.
Verloop collectieve vordering
De nieuwe collectieve schaderegelingsprocedures zouden worden geconcentreerd bij de rechtbanken van Brussel. De rechtbank zal zich eerst moeten uitspreken over de ontvankelijkheid van de procedure. Indien de zaak kan doorgaan volgt eerst een verplichte onderhandelings- en/of bemiddelingsfase. Pas indien die faalt, komt het tot een echte rechtszaak. Indien de vordering gegrond is, stelt de rechtbank een schadeafwikkelaar aan, wiens taak het is de collectieve schaderegeling uit te voeren.
Opt-in of opt-out?
Het wetsontwerp voorziet in de mogelijkheid van een ‘opt-out’-procedure, waarbij een consument zich moet uitschrijven indien hij niet mee wil procederen, en in een ‘opt-in’-procedure, waarbij een consument zelf initiatief moet nemen om mee te kunnen genieten van de collectieve schaderegeling. De rechtbank beslist voor een ‘opt-in’ of ‘opt-out’ systeem in haar beslissing over de ontvankelijkheid.
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 8
OKTOBER 2013 3
Niet voor onrechtmatige daad
De regering heeft ervoor gekozen om de nieuwe procedure enkel van toepassing te maken op geschillen aangaande overeenkomsten of de schending van specifieke wetgeving, waaronder ook de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. Schade die volgt uit onrechtmatige daad, zoals bij een milieuramp of treinongeval, komt niet in aanmerking. Daarvoor blijven de gewone procedures gelden.
Ook in pensioenzaken?
Of de nieuwe procedure ook in pensioenzaken zal kunnen worden gevolgd, hangt af van de vraag of de aangeslotene bij een pensioenplan kan worden beschouwd als een ‘consument’ van een financiële dienst. Het lijdt weinig twijfel dat dit het geval is voor VAPZ-verzekeringen, individuele ‘derdepijlerproducten’ en zogeheten ‘beleggingsverzekeringen’. Of dit ook het geval is in de tweede pijler voor groepsverzekeringen, laat staan voor pensioenplannen beheerd door een pensioenfonds, ligt minder voor de hand (zie ook Life & Benefits 2012, nr. 4, p. 3). In de tweede pijler heeft de aangeslotene immers – in tegenstelling tot de doorsnee consument – geen individuele keuze gemaakt om zich een dienst of product aan te schaffen. Het is niet duidelijk of ook een collectieve vordering tegen de werkgever mogelijk zou worden. Dat lijk alvast niet de bedoeling te zijn van de regering.
Enkel via consumentenorganisaties
In ieder geval kunnen aangesloten (of hun advocaten) zelf geen initiatief nemen. Zij moeten daarvoor terecht bij een erkende consumentenorganisatie. Het valt nog af te wachten of de bestaande erkende consumentenverenigingen, zoals Test Aankoop, zich met pensioengeschillen zullen willen inlaten. De ontwerpteksten laten voorlopig nog in het midden of ook de vakbonden consumentenbelangen zullen mogen verdedigen. Zij voorzien wel reeds in de mogelijkheid voor verenigingen zonder winstoogmerk om erkenning aan te vragen teneinde in collectieve vorderingen te kunnen optreden indien er een band is tussen het doel en de activiteiten van de vereniging en het type van collectief belang dat ze wenst te beschermen. Een belangenvereniging van gepensioneerden zou naar onze mening dergelijk erkenning kunnen aanvragen met het oog op vorderingen in verband met aanvullende pensioenen. Tip: De nieuwe procedure voor collectief schadeherstel staat in de steigers. Het valt nog af te wachten in welke pensioenzaken ze kan worden gehanteerd. Jan Van Gysegem, advocaat-vennoot Claeys & Engels
wettelijk pensioen
Op pensioen en nog bijverdienen Een Koninklijk Besluit van 28 mei 2013 legt de nieuwe regels vast met betrekking tot wat men mag bijverdienen wanneer men al een wettelijk pensioen ontvangt. Die nieuwe regels gaan retroactief in vanaf 1 januari 2013. Dit maakt de combinatie wettelijk pensioen – bijverdienen in bepaalde gevallen interessant. Er moeten dan wel nog sociale bijdragen betaald worden. Daarover meer in een volgend artikel. Nieuwe grenzen en sancties
Nieuw is dat wie ouder is dan 65 en een loopbaan van 42 jaar achter de rug heeft, onbeperkt mag bijverdienen (zie Life & Benefits 2012, nr. 2 om te weten hoe de loopbaan berekend wordt). Voor wie niet aan die voorwaarden voldoet, gelden er vanaf dit jaar nieuwe grensbedragen. Die gaan vanaf volgend jaar ook jaarlijks
4 LIFE & BENEFITS
NR 8
KLUWER
OKTOBER 2013
geïndexeerd worden. De grensbedragen verschillen naargelang de aard van het pensioen, als werknemer of als zelfstandige. Toegelaten inkomen als werknemer Zonder kinderlast
Met kinderlast
Jonger dan 65 en rustpensioen of rustpensioen gevolgd door overlevingspensioen
7.570,00 euro
11.355,02 euro
Jonger dan 65 en overlevingspensioen of overlevingspensioen gevolgd door rustpensioen
17.625,60 euro
22.032,00 euro
Ouder dan 65 jaar
21.865,23 euro
26.596,50 euro
Toegelaten inkomen als zelfstandige Zonder kinderlast
Met kinderlast
Jonger dan 65 en rustpensioen of rustpensioen gevolgd door overlevingspensioen
6.056,01 euro
9.048,01 euro
Jonger dan 65 en overlevingspensioen of overlevingspensioen gevolgd door rustpensioen
14.100,48 euro
17.625,60 euro
Ouder dan 65 jaar
17.492,17 euro
21.277,18 euro
Behalve voor de 65-plussers met minstens 42 jaar loopbaan die onbeperkt mogen bijverdienen, bestaat het algemeen principe erin dat men inkomsten mag hebben tot maximum het grensbedrag terwijl men een wettelijk pensioen ontvangt. Zijn de inkomsten hoger, maar bedraagt het teveel niet meer dan 25% van het grensbedrag, dan wordt het pensioen in dezelfde proportie verminderd. Geven we een voorbeeld. Een persoon ontvangt een jaarlijks wettelijk pensioen van 17.677,14 euro, is 67 jaar oud, heeft een loopbaan van minder dan 42 jaar achter de rug en heeft geen kinderen ten laste. De grens van de toegelaten arbeid als werknemer ligt in dat geval op 21.865,23 euro. Die persoon gaat nog werken als loontrekkende, en verdient daarvoor 22.800 euro beroepsinkomen. Dus 4,275% meer dan het toegelaten grensbedrag. Er zal dan 4,275% x 17.677,14 = 755,70 euro van het pensioen afgaan. De RVP zal dit bedrag verrekenen. Liggen de beroepsinkomsten in 2013 hoger dan 125% van het grensbedrag, dan wordt het pensioen van 2013 geschorst. Mocht er in ons voorbeeld een beroepsinkomen van 27.500 euro geweest zijn, dan zou dat 25,77% meer dan het toegelaten grensbedrag geweest zijn. De RVP zal dan voor 2013 geen pensioen betalen. Praktische toepassing
Tot daar de principes, maar hoe moeten we ze nu concreet toepassen? Bijvoorbeeld in het jaar waarin men pensioneert wordt er een prorata toegepast. Stel dat men pensioneert op 1 oktober. Dan mag men in het eerste jaar slechts 3/12 van de volledige toegelaten activiteit bijverdienen, vermits men in dat beginjaar maar 3 maanden pensioen krijgt. De eerste 9 maanden van het jaar was men nog niet gepensioneerd, en mag men onbeperkt verdienen. Wanneer men vervroegd met pensioen ging, en 65 jaar wordt, zal er in dat jaar ook een prorata toegepast worden. Nemen we het voorbeeld van iemand die 65 wordt in de maand mei. Het eerste deel van het jaar mag de betrokkene 5/12den van de lage grens bijverdie-
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 8
OKTOBER 2013 5
nen, het tweede deel van het jaar, wanneer hij 65 jaar is, mag hij 7/12den van de hoge grens bijverdienen. In een kalenderjaar waarin verschillende grensbedragen toe te passen zijn omdat de kinderlast wegvalt, wordt het hoogste grensbedrag genomen voor het hele jaar. Ontvangt de gepensioneerde een gezinspensioen terwijl de echtgenoot een inkomen uit een beroepsactiviteit ontvangt, geldt de 25%-regel niet. Het gezinspensioen wordt dan automatisch teruggebracht tot een pensioen als alleenstaande, en het verschil tussen het bedrag van het pensioen aan gezinstarief en aan tarief van alleenstaande moet worden terugbetaald. Welk inkomen?
Bij een loontrekkende activiteit wordt het brutoberoepsinkomen in aanmerking genomen, dat is dus het bedrag van de bezoldiging vóór aftrek van de socialezekerheidsbijdragen en de bedrijfsvoorheffing. Men houdt hierbij rekening met alle elementen van de bezoldiging, zoals daar zijn het betaalde loon voor de effectief gepresteerde arbeid, de betaalde feestdagen, het gewaarborgd week- of maandloon, de voordelen in natura, de eindejaarspremie. Het enkel vakantiegeld wordt in het jaar van betaling in aanmerking genomen. In het jaar waarin het pensioen ingaat, wordt voor de arbeiders het enkel vakantiegeld geprorateerd in functie van de ingangsdatum. Voor bedienden zit het enkel vakantiegeld vervat in de maandelijkse bezoldiging. Het dubbel vakantiegeld telt dan weer niet mee als inkomen, net zo min als achterstallen van loon of premies. Een aantal tussenkomsten van de werkgever blijven eveneens buiten beschouwing, bijvoorbeeld de werkgeversbijdrage in de maaltijdcheques of de hospitalisatieverzekering, de verplaatsingskosten, en de maaltijdkosten die door de werkgever terugbetaald worden. Vanaf 1 januari 2015 zal een opzegvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding gelijkmatig gespreid worden over de duur van de opzegtermijn. Voorlopig tellen deze vergoedingen nog niet mee voor het beoordelen van de grenzen voor de toegelaten activiteiten. Bij een activiteit als zelfstandige of helper, wordt het netto belastbaar beroepsinkomen in acht genomen, dit is het bruto inkomen verminderd met de beroepsuitgaven en -kosten (inclusief socialezekerheidsbijdragen) en, desgevallend ook het aandeel dat aan de helpende echtgenoot werd toegekend, maar vóór de eventuele toepassing van het huwelijksquotiënt. Let op, een aantal zaken kwalificeren ook als inkomen en tellen dus mee bij de controle van de toegelaten activiteit. Bijvoorbeeld voordelen van alle aard met betrekking tot een bedrijfswagen, huurexcedent, fictieve intrest op de rekening courant, of ook beroepskosten die niet aanvaard worden door de fiscus. Als er twee of meer verschillende beroepsbezigheden gelijktijdig of opeenvolgend uitgeoefend worden tijdens eenzelfde jaar, wordt er vertrokken van het netto inkomen van de zelfstandige of van de helper, en van 80% van het bruto inkomen van de loontrekkende. De som van deze bedragen mag de grens voor een activiteit van zelfstandige of helper niet overschrijden. Voor bepaalde politieke mandaten of mandaten in een openbare instelling bestaan er bijzondere regels.
Cumul met een ander vervangingsinkomen
Een gepensioneerde mag het rustpensioen niet cumuleren met werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, tijdskredietuitkeringen of uitkeringen in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (het vroegere brugpensioen). Als een gepensioneerde bijvoorbeeld ziek wordt terwijl hij een toegelaten beroepsactiviteit uitoefent, heeft hij nog steeds recht op een vervangingsinkomen. Hij moet de uitkeringen van het ziekenfonds aan de RVP (loontrekkende) of de RSVZ (zelfstandige) melden. Hierdoor vervalt het pensioen van die maand, zelfs als het zou gaan om maar één dag uitkering. Wellicht is het in dergelijk geval beter om afstand te doen van de ziekenfondsuitkering. Een gelijkaardige regeling geldt bij een gezinspensioen wanneer de echtgenoot van
6 LIFE & BENEFITS
NR 8
OKTOBER 2013
KLUWER
de gepensioneerde een sociale uitkering ontvangt. Dan wordt het gezinspensioen teruggebracht tot een alleenstaandenpensioen. Bij een overlevingspensioen mag er wel een vervangingsinkomen bestaan gedurende 12 volledige, al dan niet opeenvolgende kalendermaanden, zonder dat ze in aanmerking genomen worden om te bepalen of de loongrenzen overschreden worden. Het gaat daarbij om uitkeringen wegens ziekte of onvrijwillige werkloosheid, wegens invaliditeit of werkloosheid met bedrijfstoeslag. Vanaf 2013 mag men het overlevingspensioen ook gedurende 12 maanden cumuleren met een loopbaanonderbreking wegens tijdskrediet of het verminderen van de arbeidsprestaties. Na 12 maanden is er geen cumul meer mogelijk. Het overlevingspensioen wordt dan geschorst voor de periode waarin de betrokkene de sociale uitkeringen ontvangt, tenzij hij aan die uitkeringen verzaakt. Het overlevingspensioen wordt dan beperkt tot het basisbedrag van de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) van 7.934,87 euro per jaar. Inkomen melden
De aangifteplicht werd ook behoorlijk versoepeld. Er is, tenzij voor het jaar waarin men pensioneert, geen aangifte meer nodig voor wie een pensioen ontvangt, of voor een echtgenoot van een gepensioneerde. Enkel in een aantal speciale gevallen moet de gepensioneerde of de echtgenoot zelf het bestaan van inkomsten melden. Dat is bijvoorbeeld het geval als men inkomsten uit een beroepsactiviteit of sociale uitkeringen uit het buitenland krijgt. Of ook nog bij het uitoefenen van wetenschappelijke of artistieke activiteiten, of het bekleden van een mandaat, ambt of post. Tip: Wie nog inkomsten krijgt als gepensioneerde, doet er goed aan niet alleen naar het directe inkomen te kijken, maar ook naar de bijkomende looncomponenten, want enkele eurocenten te veel ontvangen kan zware gevolgen hebben. Paul Roels
levensverzekeringen
Polissen met twee verzekeringnemers: quid successierechten? Levensverzekeringen met twee verzekeringnemers en twee verzekerden worden al ruim 10 jaar aangeboden. In het begin vooral door Luxemburgse verzekeraars, maar gaandeweg ook door een aantal Belgische verzekeraars. Naast de potentiële vermijding van successierechten, verklaren ook niet fiscale motieven het succes van deze verzekeringsconfiguratie. Een recente beslissing van de belastingadministratie gooit echter zijdelings een beetje roet in het eten. Configuratie ‘eerststervende’
Twee (of meer) personen kunnen er aan denken een geldsom als premie aan te wenden in een levensverzekering waarin bepaald wordt dat de volledige verzekeringsprestatie zal toekomen aan de langstlevende onder hen. Een toepassing hiervan situeert zich in de volgende verzekeringsconfiguratie, waarvan het concept heel wat kenmerken vertoont van een zogeheten ‘tontine’, zij het hier ingebed in een levensverzekering.
LIFE & BENEFITS
KLUWER
• • • •
verzekeringnemers: verzekerden: begunstigde bij overlijden van A: begunstigde bij overlijden van B:
NR 8
OKTOBER 2013 7
A en B A en B B A
Mits A en B niet getrouwd zijn met gemeenschap van goederen, gaat het gros van de vakliteratuur – maar daarom nog niet de fiscus zelf – er van uit dat B, die het overlijdenskapitaal ontvangt als A eerst overlijdt of omgekeerd, A, die het overlijdenskapitaal ontvangt als B eerst overlijdt, geen successierechten verschuldigd is. Voorwaarde is wel dat het gaat om een ‘evenwaardig kanscontract’, zeg maar om ‘evenwichtig tweerichtingsverkeer’. Als een oudere man samen met een jongere vrouw dergelijke levensverzekering onderschrijft, dan kan men moeilijk volhouden dat er een ‘evenwichtig tweerichtingsverkeer’ is, en zal men moeten vaststellen dat die jongere vrouw, die een veel grotere overlevingskans heeft ten op opzichte van de oudere man, toch wel bevoordeeld werd door de samen aangegane levensverzekering. Maar als die jongere vrouw een – in verhouding tot haar hogere overlevingskansen – groter deel van de premie betaalt en zo ‘het onevenwicht herstelt’, dan lijkt het wel realistisch om de niettoepasselijkheid van successierechten te bepleiten. Bij een zwaarzieke en een kerngezonde persoon, zelfs van dezelfde leeftijd, die in zo’n configuratie stappen, zijn er ook ongelijke overlevingskansen. De fiscus zelf heeft nooit echt een duidelijk standpunt ingenomen in deze kwestie en lijkt zich zelfs nogal terughoudend op te stellen, zeker tussen echtgenoten (zie voor meer duiding hierbij, Life & Benefits Cahier 2009/1 inzake ‘Beleggingsverzekeringen’, p. 69-77). Configuratie ‘laatststervende’
Een combinatie die mogelijk nog vaker wordt onderschreven dan de voormelde verzekeringsconfiguratie ‘eerststervende’, is de configuratie ‘laatststervende’. • • • • •
verzekeringnemers: verzekerden: begunstigde bij overlijden van A: begunstigde bij overlijden van B: begunstigde bij overlijden van A en B :
A en B A en B
– – C
In deze configuratie loopt de polis bij het overlijden van één van beide verzekeringnemers-verzekerden gewoon verder. Er is geen uitkering van het overlijdenskapitaal zolang minstens één van beide verzekerden in leven is. In dit geval rijst de belangrijke vraag naar de mogelijkheid van de overlevende verzekeringnemer om de polis eigenhandig af te kopen. In de praktijk wordt dat geregeld door in de polisvoorwaarden te voorzien in een wederzijdse overdracht van alle rechten van de verzekeringnemers, waaronder het afkooprecht, aan de langstlevende verzekeringnemer. Zodoende wordt de langstlevende verzekeringnemer als het ware ‘heer en meester’ van het volledige contract. Let wel: zo’n overdracht houdt absoluut niet in dat bij het eerste overlijden de afkoopwaarde ook daadwerkelijk wordt uitgekeerd aan de langstlevende verzekeringnemer. Ook hier kan men o.i. bepleiten, andermaal indien die wederzijdse overdracht van alle rechten aan de langstlevende verzekeringnemer een ‘evenwichtig kanscontract’ is en weerom tenzij A en B getrouwd waren met gemeenschap van goederen, dat de successierechten achterwege blijven in hoofde van de langstlevende verzekeringnemer. Links en rechts gingen gaandeweg zelfs stemmen op die stellen dat de successierechten in deze configuratie structureel achterwege blijven, zelfs als het niet om een evenwichtig kanscontract zou gaan (denk bvb. aan de eerder geschetste situatie van de oudere man en de jongere vrouw, waarbij de oudere man op de koop toe misschien zelfs meer dan de helft van de premie betaalt, wat het ‘onevenwicht’ zelfs nog vergroot). Die stelling was klaarblijkelijk ingegeven door het
8 LIFE & BENEFITS
NR 8
OKTOBER 2013
KLUWER
feit dat artikel 8 W.Succ. enkel kosteloze derdenbedingen viseert die ‘sommen, renten of waarden’ tot voorwerp hebben. En omdat de polis bij het eerste overlijden van hetzij A, hetzij B in die laatste configuratie (nog) niet tot uitkering komt, zou artikel 8 er niet op van toepassing zijn, zo luidt de redenering. Nieuw standpunt fiscus
Toen de tekst van artikel 8 W.Succ. decennia geleden werd uitgevaardigd, doelde men met het begrip ‘waarden’ klaarblijkelijk op effecten, zoals aandelen en obligaties, maar niet meteen op andere voordelen of objecten ‘die waarde hebben’. Nu heeft de belastingadministratie in haar Beslissing van 4 december 2012 (nr. E.E./104.552 Rep. R.J. S8/33-02, maar pas eind juli gepubliceerd) laten verstaan dat ook de overdracht van rechten – waaronder het afkooprecht en het bijhorend recht op de afkoopwaarde – in het kader van een levensverzekering, als een ‘waarde’ moet bestempeld worden voor de toepassing van artikel 8 W.Succ. Op die manier blijkt de belastingadministratie de term ‘waarde’ toch te willen verruimen tot ‘alles wat waarde heeft’. Hiermee is echter nog niet gezegd dat de voormelde ‘configuratie laatststervende’ voortaan structureel onderworpen zou zijn aan successierechten naar aanleiding van de overdracht van het afkooprecht en de bijhorende afkoopwaarde aan de langstlevende verzekeringnemer. Dit zal o.i. hooguit het geval zijn als er geen sprake is van een evenwichtig kanscontract (zie hoger). Als er wel een evenwaardig kanscontract voorligt, blijven de argumenten o.i. overeind om de afwezigheid van successierechten in hoofde van de langstlevende verzekeringnemer te bepleiten, tenzij het andermaal zou gaan om echtgenoten getrouwd met gemeenschap van goederen. Maar of de fiscus bereid is zomaar in dit verhaal mee te stappen is, zoals al eerder aangegeven, allerminst een uitgemaakte zaak. De potentiële vermijding van successierechten is lang niet het enige argument om een polis met twee verzekeringnemers te overwegen, eerder dan elk afzonderlijk zijn eigen polis te sluiten. Een polis met twee verzekeringnemers biedt ook een betere wederzijdse zelfbescherming aan de ‘deelgenoten’, in die zin dat de wijziging van de begunstigden hun beider handtekening vergt. Als elke partner zijn eigen polis heeft, kan elk van hen normaal eigenhandig aan de begunstigingsclausule sleutelen, zelfs zonder medeweten van de andere partner.
Andere troeven
Er zijn ook goede argumenten om te stellen dat een polis met twee verzekeringnemers en twee verzekerden, mits die een evenwichtig kanscontract vormt (zie hoger) aan de erfreserve van de kinderen ontsnapt. Al is het toch wel opletten geblazen als het gaat om kinderen van in gemeenschap van goederen getrouwde ouders of om kinderen uit een vorige relatie. Zelfs in de sfeer van zuivere overlijdensrisicodekkingen kan een polis met twee verzekeringnemers zijn nut hebben. Denk maar aan een schuldsaldoverzekering met twee verzekeringnemers en twee verzekerden, waarbij de verzekeraar het saldo van de gezamenlijk onderschreven lening integraal terugbetaalt bij het overlijden van één van de mede-verzekerden, tevens mede-ontlener. Tip: Er zijn ook andere dan fiscale motieven om een polis met twee verzekeringnemers en twee verzekerden te overwegen. Paul Van Eesbeeck