UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2009-2010 Eerste Examenperiode
Information and communication technology @ work: de invloed van technostress en roloverbelasting op jobtevredenheid.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid door Lies Durnez
Promotor: Prof. Dr. Peter Vlerick Begeleiding: Lic. Bart Van de Ven
Ondergetekende, Lies Durnez, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
Lies Durnez
I ABSTRACT
Het gebruik van ICT in de werkcontext wordt meestal geassocieerd met heel wat voordelen voor het bedrijf. De continue vernieuwingen op het vlak van ICT in organisaties hebben echter ook negatieve gevolgen, zoals technostress. Technostress wordt veroorzaakt door de onmogelijkheid om zich aan te passen of op een gezonde manier om te gaan met nieuwe ICT. Door de snelle evolutie in technologie is er nood aan onderzoek omtrent technostress. Deze scriptie speelt hierop in, meer specifiek door het verband tussen technostress, rolstress en jobtevredenheid na te gaan. Technostress wordt hier gemeten door een vertaalde en gevalideerde vragenlijst die uit vijf subschalen bestaat: techno-overbelasting, technoindringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid. De mate van ervaren technostress, roloverbelasting en jobtevredenheid wordt bevraagd in een steekproef van 201 werknemers uit een openbaar bestuur. De eerste onderzoeksvraag gaat na of roloverbelasting opereert als mediator tussen de vijf subschalen van technostress en jobtevredenheid. Een tweede onderzoeksvraag gaat na of roloverbelasting als moderator effect heeft op de relatie tussen de vijf subschalen van technostress en jobtevredenheid. Uit de resultaten komen een aantal duidelijke effecten naar voor. De mediatie en moderatie hypothesen worden echter niet bevestigd. Wel blijkt er een significant positief verband te bestaan tussen de vijf dimensies van technostress en roloverbelasting. Een significant negatief verband wordt gevonden tussen de technostress-dimensies (behalve techno-onzekerheid) en jobtevredenheid. Uit het moderatiemodel blijkt de sterke significante bijdrage van technoindringing. Deze resultaten zijn van belang in de praktijk, waar een beredeneerde implementatie van nieuwe ICT vereist is.
II Inhoudstafel ABSTRACT
I
Inhoudstafel
II
Lijst met Figuren
IV
Lijst met Tabellen
IV
Woord vooraf
V
INLEIDING
1
Technostress
2
Antecedenten van Technostress
3
Vanuit het individu
4
Vanuit de organisatie
4
Gevolgen van Technostress
5
Voor het individu
5
Voor de organisatie
6
Toenemend Belang van Technologie
7
Conceptualisatie van Technostress
8
Roloverbelasting Hypothesen
9 10
Technostress en Roloverbelasting
10
Roloverbelasting en Jobtevredenheid
12
Technostress en Jobtevredenheid
13
Onderzoeksmodel
16
ONDERZOEKSMETHODE
17
Procedure en Steekproef
17
Meetinstrumenten
17
Technostress
17
Jobtevredenheid
18
Roloverbelasting
18
Controlevariabelen en Demografische Variabelen
19
Data-analyse
20
III RESULTATEN
22
Beschrijvende Statistiek
22
De Steekproef
22
Interne Consistentie
24
Factoranalyse
25
Schaalscores
27
Correlatietabel
27
Onderzoeksvragen
28
Mediatie volgens Baron & Kenny (1986)
28
Technostress en Jobtevredenheid
28
Technostress en Roloverbelasting
30
Roloverbelasting en Jobtevredenheid
31
Mediatie volgens de Sobeltest (1982)
32
Moderatie
32
DISCUSSIE
36
Overzicht van de Resultaten
37
Roloverbelasting als Mediator
37
Roloverbelasting als Moderator
38
Interpretatie van de Resultaten
38
Technostress & Jobtevredenheid (c en c’)
38
Technostress & Roloverbelasting (a)
39
Roloverbelasting & Jobtevredenheid (b)
40
Hoofdeffecten uit het moderatiemodel (d)
40
Interactie-effecten uit het moderatiemodel (e)
41
Implicaties van de Resultaten
41
Implicaties voor de Theorie
41
Implicaties voor de Praktijk
42
Sterktes, Zwaktes en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
43
Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
43
Sterktes
44
Conclusie
44
REFERENTIES
46
APPENDIX
51
IV Lijst met Figuren Figuur 1. Technostress en roloverbelasting.
12
Figuur 2. Roloverbelasting en jobtevredenheid.
13
Figuur 3. Technostress en jobtevredenheid.
15
Figuur 4. Roloverbelasting als mediator.
16
Figuur 5. Scree plot met de eigenvalues van de vijf factoren van technostress.
25
Figuur 6. Roloverbelasting als moderator.
33
Figuur 7. Interactie-effect techno-indringing en roloverbelasting op jobtevredenheid.
35
Figuur 8. Resultaten mediatie.
37
Figuur 9. Resultaten moderatie.
38
Lijst met Tabellen Tabel 1. Frequenties en percentages van de demografische en controlevariabelen.
23
Tabel 2. Frequenties en percentages controlevariabele vertrouwdheid met de computer. 24 Tabel 3. Geroteerde factormatrix van de technostress-schaal.
26
Tabel 4. Kenmerken van de gebruikte schalen.
27
Tabel 5. De bivariate Pearson correlaties.
27
Tabel 6. Regressie-analyse: stap 1 mediatie volgens Baron & Kenny.
29
Tabel 7. Regressie-analyse: stap 2 mediatie volgens Baron & Kenny.
30
Tabel 8. Regressie-analyse: stap 3 en 4 mediatie volgens Baron & Kenny.
31
Tabel 9. Mediatie volgens de Sobeltest.
32
Tabel 10. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie.
34
Tabel 11. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie techno-indringing.
35
V Woord vooraf
Aan het eind van de derde bachelor Psychologie werd het onderwerp van onze masterproef vastgelegd. Ik koos toen voor het onderwerp met als titel ‘ICT @ work: hulpbron of bron van stress?’. Twee jaar later en meer dan 16.000 woorden verder, kan ik steevast zeggen dat ik dit nog steeds een interessant en relevant onderwerp vind. Het uitpluizen van boeiend onderzoek en zeker het testen van de eigen onderzoeksvragen zorgde ervoor dat ik in deze twee jaar heel wat kennis rond het onderwerp opdeed.
Het schrijven van de masterproef vormde dan ook een grote uitdaging en een aantal mensen, van wie ik hun hulp ten zeerste geapprecieerd heb, wil ik hierbij graag vermelden.
Allereerst zou ik Prof. Dr. Peter Vlerick, promotor, willen bedanken voor het aanreiken van dit boeiende onderwerp. Zeer veel dank gaat ook uit naar Bart Van de Ven, de begeleider, die telkens weer antwoord kon bieden op vragen en ervaren problemen en die de scriptie verschillende malen doorlas. Verder wil ik ook graag alle participanten bedanken die mijn vragenlijst invulden, zonder hen was de masterproef zeker niet mogelijk geweest. In het bijzonder ook dank aan Julien en Ann voor de kansen die ik kreeg om participanten te contacteren voor het onderzoek. Ten derde, wil ik graag de mensen vermelden die de Engelstalige vragenlijsten heel nauwkeurig vertaalden naar het Nederlands of terug naar het Engels. Dit zijn James Foynes, Nicholas Foynes, Chris Geldof en Saar Deroo. Tevens wil ik Nicholas bedanken voor het maken van de online applicatie van de vragenlijst en collega-student An Dehem voor het kritische doornemen van de masterproef. Tenslotte wil ik ook mijn ouders bedanken, in de eerste plaats om deze studie mogelijk te maken en zeker ook voor de praktische hulp bij het nalezen van de masterproef. Daarnaast wil ik hen en mijn vriend Nicholas ook uitdrukkelijk danken voor hun nooit aflatende steun en interesse.
1 INLEIDING Het gebruik van informatie en communicatietechnologie (ICT) op het werk heeft tegengestelde
gevolgen.
Enerzijds
biedt
het
zeker
voordelen
voor
het
bedrijf
(verwerkingssnelheid, verwerkingshoeveelheid,…). Anderzijds blijkt het vaak een oorzaak te zijn van stress op het werk. Deze stress, die ontstaat als gevolg van het veelvuldig gebruik van ICT, wordt voor het eerst technostress genoemd door Craig Brod in zijn boek ‘Technostress: the Human Cost of the Computer Revolution (1984)’. Uit een studie van de Federale Overheidsdienst Economie die de statistieken over de ICT bij de Belgische bevolking bijhoudt, blijkt dat in 2007, 67% van de Belgische huishoudens één of meerdere PC's bezit. In 2006 was dit slechts 57%. Ook wat de beschikbaarheid van internet betreft, was er in 2007 een stijging. In 2007 hebben 60% van de Belgische huishoudens een internetverbinding, terwijl deze indicator in 2006 en 2005 respectievelijk nog 54% en 50% bedroeg. Mannen zouden de computer nog net iets vaker gebruiken dan vrouwen met 67% tegenover 59% en in de leeftijdscategorie van 16 – 24 jaar wordt de computer het vaakst gebruikt, met 88%. Het percentage computergebruik neemt af met de stijgende leeftijd. Ook het opleidingsniveau blijkt een rol te spelen: hoe hoger de opleiding, hoe hoger het percentage computergebruik. Uit deze Belgische enquête blijkt eveneens dat in 2007 bijna negen op de tien Belgen een mobiele telefoon gebruikte. Er is een duidelijke toename in het gebruik van computers en andere ICT zowel thuis als op school en op de werkvloer (Carayon, 2007). ICT zal blijven bestaan als een integraal deel van de moderne organisatie en dit terwijl het fenomeen van technostress nog maar weinig bestudeerd werd. Het is dus essentieel dit probleem en de gevolgen ervan te onderzoeken (Ragu-Nathan, Tarafdar, Ragu-Nathan, & Tu, 2008).
Deze studie spitst zich toe op het gebruik van ICT op de werkvloer en de gevolgen die technostress voor de werkcontext met zich meebrengt. Eerst wordt op zoek gegaan naar een gepaste definiëring en conceptualisatie voor technostress. De link wordt gelegd met jobtevredenheid en rolstress, meer specifiek met roloverbelasting en zo wordt een conceptueel kader gevormd waaruit de hypothesen afgeleid worden. Daarna volgt de voorstelling van de onderzoeksmethode, de resultaten en de discussie.
2 Technostress Craig Brod definieerde technostress als een moderne aanpassingsziekte veroorzaakt door de onmogelijkheid op een gezonde manier met nieuwe computertechnologieën om te gaan (Brod, 1984). Deze definitie werd later door Weil & Rosen genuanceerd: zij definiëren technostress niet als een ziekte, maar als een negatieve impact op attitudes, gedachten, gedragingen of lichamelijke fysiologie die direct (door rechtstreeks gebruik van ICT) of indirect (door impact op privacy, angst voor toekomst,…) veroorzaakt is door technologie (Weil & Rosen, 1997). Wang, Shu, & Tu (2008) definiëren technostress als de reflectie van iemands ongemak, angst en spanning wanneer die persoon op een directe of indirecte manier computertechnologie aanleert of gebruikt, wat uiteindelijk leidt tot psychische en emotionele gevolgen en die persoon ervan weerhoudt om verder over computertechnologie te leren of het te gebruiken. Tarafdar et al. omschreven technostress als: veroorzaakt door de onmogelijkheid om zich aan te passen of om te gaan met nieuwe ICT op een gezonde manier (Tarafdar, Tu, Ragu-Nathan, & Ragu-Nathan, 2007). Hierbij kan nog opgemerkt worden dat ICT tegenwoordig veel meer inhoudt dan ‘computertechnologieën’, zoals Craig Brod dit formuleerde in 1984. Sinds het nieuwe millennium, is er een enorme toename geweest in de variëteit aan technologisch ondersteunde communicatiehulpmiddelen die het individu de mogelijkheid bieden thuis in verbinding te blijven met het werk: draadloze e-mail en telefoon, bluetooth en WAP-toepassingen (Richardson, 2008). Desondanks deze snelle evolutie in de ICT, blijven huidige formuleringen van technostress nog zeer gelijkend aan de oorspronkelijke definitie van Brod (1984). Andere benamingen die in de literatuur gebruikt worden voor technostress, zijn: computerfobie,
technofobie,
cyberfobie,
computerangst,
computerstress,
negatieve
computerattitudes of erop gelijkende termen (Wang et al., 2008). In de literatuur is er geen consensus over het gebruik van de termen. Zo wordt technofobie vaak als een bredere attitude gezien, die bruikbaar is tegenover technologie in verschillende vormen en die verwijst naar het hebben van negatieve reacties tegenover technologie (Rosen & Weil, 1995). Computerfobie
is
dan
weer
een
vorm
van
technofobie,
specifiek
tegenover
computertechnologie gericht. Deze intuïtieve interpretatie is echter niet consistent met het gebruik van de termen in de literatuur (Korukonda, 2004). Computerfobie wordt
3 geformuleerd als negatieve attitudes hebben tegenover computers; meer specifiek als (1) een afweer vertonen bij het praten over of het denken aan computers, (2) angstig of bevreesd zijn tegenover computers, (3) vijandige of agressieve gedachten hebben tegenover computers (Rosen, Sears, & Weil, 1987). Terwijl computerangst refereert naar stress ten gevolge van cognitieve en psychologische factoren, veroorzaakt door het gebruik van computers. Er is dus heel wat overlap in de termen computerangst, computerfobie en technofobie (Korukonda, 2004). In deze studie wordt geopteerd voor het gebruik van de benaming technostress, analoog met het artikel van Tarafdar et al. (2007). Technostress wordt er beschreven als: veroorzaakt door de onmogelijkheid om zich aan te passen of om te gaan met nieuwe ICT op een gezonde manier. Een slechte aanpassing wordt in voorgaande omschrijving dus gezien als een oorzaak van technostress. Om dit beter te begrijpen, worden de antecedenten van technostress nagegaan, zoals die in de literatuur beschreven staan. Zowel de mogelijke oorzaken vanuit het individu alsook vanuit de organisatie worden beschreven. Huidig onderzoek zal zich echter focussen op technostress als oorzaak van fysische en psychische problemen. Er wordt hier dieper op ingegaan door te kijken naar welke gevolgen technostress met zich mee kan brengen, zowel voor het individu als voor de organisatie. Antecedenten van Technostress Het veelvuldig gebruik van ICT creëert dus technostress, veroorzaakt door de onmogelijkheid zich aan te passen of om te gaan met nieuwe ICT op een gezonde manier. Moderne technologie geeft ons het gevoel van constante connectiviteit: we zijn altijd bereikbaar op onze mobiele telefoon, per e-mail,… We hebben zelf de controle over tijd en ruimte verloren en dit geeft ons een stresserend gevoel. Door de nieuwe technologieën ontvangen we ook veel meer informatie dan we kunnen verwerken en van heel veel verschillende bronnen, ook dit zorgt voor spanningen. De steeds vernieuwende ICT wordt ook steeds complexer, om bij te blijven moeten we dus constant bijleren. Dit is niet voor iedereen even gemakkelijk haalbaar en geeft velen het gevoel niet om te kunnen gaan met technologie. Deze effecten worden de laatste jaren steeds duidelijker door de snelle en grote opkomst van ICT op de werkvloer, maar ook in de thuissituatie (Tarafdar et al., 2007). In wat volgt, worden eerst de antecedenten van technostress die ontstaan vanuit de karakteristieken van het individu besproken en vervolgens de antecedenten vanuit de organisatie.
4 Vanuit het individu. Antecedenten van technostress, toe te schrijven aan individuele verschillen, zijn onder meer ervaring en kennis van de computer (Bloom, 1985). Wat betreft de demografische variabelen geslacht en leeftijd is weinig consensus te vinden in de literatuur. Volgens Weil en Rosen hebben zowel jong als oud en zowel man als vrouw evenveel kans om computerfobisch te zijn (Weil & Rosen, 1997). Thomée et al. verwijzen echter wel naar geslachtsverschillen in de impact die ICT heeft op de psychische gezondheid met hogere scores voor vrouwen (Thomée, Eklöf, Gustafsson, Nilsson, & Hagberg, 2007). Morris en Venkatesh (2000) geven dan weer aan dat ook leeftijd een impact heeft op technologiegebruik. Heel wat individuele verschilvariabelen zijn dus onderzocht in de empirische literatuur, waaronder de reeds vermelde variabelen: leeftijd, geslacht en ervaring met computers. Eveneens opleiding, beroep, locus of control en cognitieve stijl zijn al vaak bestudeerd. De meeste van deze studies hebben correlaties aangetoond tussen de individuele karakteristieken en attitudes ten aanzien van computers. Andere belangrijke individuele verschilvariabelen die ook kunnen meespelen zijn: negatief affect en intellectuele flexibiliteit, (Nelson, 1990) alsook persoonlijke innovatie, gepercipieerd gebruiksgemak en gepercipieerde bruikbaarheid (Yi, Wu, & Tung, 2005). Vanuit de organisatie. De impact van technologie is zeer sterk gerelateerd aan het design van deze technologie zelf (bruikbaarheid, functionele karakteristieken en betrouwbaarheid), maar ook aan andere elementen van het werksysteem zoals de organisatiecontext waarin de technologie gebruikt wordt (Carayon, 2007). Onderzoek naar de invloed van verschillende organisatieomgevingen en -structuren op de mate van technostress die de werknemers ondervinden, toonde aan dat centralisatie en innovatie belangrijke variabelen zijn. Werknemers van meer gecentraliseerde bedrijven ondervinden meer technostress. Bedrijven die daarenboven ook nog eens zeer innovatief zijn, kennen de hoogste mate van technostress. Waar innovatie en centralisatie laag zijn, is ook de mate van technostress laag (Wang, Shu, & Tu, 2008). Yaverbaum (1988) stelt dat de gegeven trainingsprogramma’s alsook de ondersteuning en activiteit van het management van invloed zijn op de tevredenheid en productiviteit van de computergebruikers in organisaties. Ook de aard, de omgeving en de complexiteit van de taak spelen hierin een rol.
5 Gevolgen van Technostress In dit onderzoek wordt gefocust op de gevolgen van technostress. Ook hier worden eerst de gevolgen voor het individu en daarna die voor de organisatie nagegaan. Voor het individu. De klein lijkende frustraties die mensen dagelijks ervaren hebben een cumulatief negatieve impact op hun psychische en fysische gezondheid (Weil & Rosen, 1997). Technostress manifesteert zich op verschillende manieren. Het individu kan fysische symptomen vertonen zoals het carpale-tunnelsyndroom, lichamelijke klachten als gevolg van repeterende bewegingen of rugproblemen te wijten aan ergonomie. Daarnaast kan het individu ten gevolge van computergebruik angst ervaren die zich uit op verschillende manieren: tijdelijke verwarring over hoe de technologie te gebruiken of angst om opgejaagd te worden door de computer of de technologie (Burke, 2009). De interactie die het individu heeft met computers kan dus gepaard gaan met nervositeit en angst. Dit kan leiden tot allerlei psychologische effecten zoals onzekerheid tegenover ICT en verminderd vertrouwen en comfort bij het gebruik ervan. Dit alles zorgt voor gevoelens van hulpeloosheid en resulteert in afkeer of fobie ten aanzien van computergebruik (Tarafdar et al., 2007). Rapportage van een hoog aantal uren ICT gebruik (computer, mobiele telefoon, SMS) per week
werd
geassocieerd
met
een
verhoogd
risico
op
langdurige
stress
en
depressiesymptomen na een eenjarige follow-up studie (Thomée et al., 2007). Technologie biedt je de mogelijkheid om na te denken over verschillende taken en meerdere taken tegelijkertijd te ondernemen (multitasking). Dit, gekoppeld aan de enorme blootstelling aan technologische stimulatie, kan leiden tot burnout (Weil & Rosen, 1997). Het toegenomen gebruik van computers en andere ICT zorgt voor een vervaging van de grenzen tussen de werksfeer en de persoonlijke sfeer (Carayon, 2007). Empirisch onderzoek toont aan dat het gebruik van mobiele communicatietechnologie (draadloze e-mail, mobiele telefoons, laptops) om werkgerelateerde taken uit te voeren gedurende de vrije tijd afbreuk kan doen aan de mogelijkheid van de werknemer om zich psychologisch te distantiëren van het werk. Dit kan uiteindelijk het psychologisch welzijn van de organisatieleden beïnvloeden (Richardson, 2008). Het is duidelijk dat technologische verandering bijdraagt tot intensiever werk en daarom negatieve uitkomsten met zich meebrengt zoals spanning, burnout, alsook fysieke gezondheidsproblemen (Carayon, 2007).
6 Voor
de
organisatie.
Wanneer
bedrijven
nieuwe
(computer)technologieën
implementeren, gaan ze ervan uit dat dit een verhoogde productiviteit met zich zal meebrengen. Uit heel wat onderzoek blijkt echter dat deze vernieuwingen bij bepaalde werknemers gepaard gaan met stress, minder werktevredenheid en psychosomatische klachten (Nelson, 1990), die uiteindelijk de verwachte productiviteitsstijgingen tenietdoen. Bedrijven moeten om twee redenen bezorgd zijn over de impact van het introduceren van nieuwe technologie op processen en op productiviteit. Ten eerste, technologie die slecht geïntroduceerd is, kan leiden tot een langer dan voorziene (of betaalbare) payback time of zelfs tot een verlies van investering te wijten aan het nietgebruiken of ineffectief gebruik. Dit wordt de producitiviteitsparadox genoemd. Vele studies beschreven reeds dit probleem van de productivity paradox. Zo blijkt uit een studie van 1999, dat sinds 1980 meer dan 1 biljoen Amerikaanse dollars geïnvesteerd werden in nieuwe technologie door Amerikaanse bedrijven. De impliciete verwachting was dat dit de productiviteit van de bedrijven ten goede zou komen. Maar gedurende dezelfde tijdsperiode is de productiviteit echter teruggevallen met 1 % (Weil & Rosen, 1999). Ten tweede, als de technologie niet tijdig geïntroduceerd wordt, loopt de organisatie het gevaar om in productiviteit achter te blijven tegenover de concurrentie door minder effectief en/of efficiënt te zijn. Deze twee scenario’s kunnen uiteindelijk zelfs leiden tot het ultieme falen van het bedrijf (Fisher & Wesolkowski, 1999). In de literatuur werd reeds de link gemaakt tussen technostress en de rol van het individu in de organisatie. Veranderingen in ICT hebben enerzijds een direct effect op de organisatie door de veranderingen in het technische systeem zoals de taken en processen. Anderzijds zorgen deze veranderingen ook voor een indirect effect door veranderingen in het sociale systeem, dit zijn de rollen, beloningssystemen en autoriteitsstructuur binnen een organisatie. Beide effecten kunnen stress veroorzaken bij de individuen uit de organisatie en kunnen negatieve effecten hebben op productiviteit en prestatie van de individuen. Het probleem van de technostress kennen en weten hoe ermee om te gaan, kan voor bedrijven dus grote positieve gevolgen met zich meedragen (Tarafdar et al., 2007). Hierbij kan wel opgemerkt worden dat in de literatuur tegengestelde rapporteringen over de effecten van technologische innovatie te vinden zijn voor de gebruiker binnen de organisatie
7 (Yaverbaum, 1988). Studies die de invloed van technologische innovaties op jobtevredenheid hebben onderzocht vertonen uiteenlopende resultaten waarbij sommige studies een toename in tevredenheid beschreven (McMurtrey, Grover, Teng, & Lightner, 2002) en anderen een afname (Kraut, Dumais, & Koch, 1989). Nog andere bevindingen vonden geen invloed op jobtevredenheid (Nelson, 1990). Toenemend Belang van Technologie Technostress is een onderwerp dat vooral in recente jaren veel aandacht heeft gekregen. Redenen voor deze groeiende interesse zijn direct toe te schrijven aan de snelle evolutie in de ICT wereld en het steeds toenemende gebruik van het internet alsook aan de snelle opkomst van computers in opleiding en in (werk)organisaties (Korukonda, 2004). Heel wat onderzoek dat verricht werd in de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 wees reeds op de gevaren van de snel veranderende IT processen en de spanningen ten gevolge van breakdowns in het computersysteem (Johansson & Aronsson, 1984). Tegenwoordig hangt het gebruik van de computer onlosmakelijk vast aan het gebruik van ‘het internet’. Internet blijkt steeds meer een noodzakelijkheid te worden in ons leven, dit zowel op het werk als thuis. Onderzoek toont aan dat internet onmisbaar wordt voor vele dagelijkse activiteiten (financiële handelingen, contact met vrienden en familie,…). Steeds meer mensen hebben toegang tot het internet en de informatie en mogelijkheden van het internet breiden steeds uit. Dit zorgt voor veranderende percepties van tijd en ruimte, van menselijke communicatie en interactie, een vervaging van de grenzen tussen het echte en het virtuele, en brengt positieve en negatieve psychische gevolgen met zich mee (Hoffman, Novak, & Venkatesh, 2004). Technologie zal niet verdwijnen, maar zal enkel toenemen (Weil & Rosen, 1997). Er is geen terugkeer mogelijk wat betreft het gebruik van technologie. Het is nu onontkenbaar een deel van onze bedrijfswereld en elke dag zullen nieuwere en meer vooruitstrevende technologieën verschijnen op de werkvloer. De vraag is dus, hoe kunnen bedrijven nieuwe technologieën introduceren, terwijl ze technostress trachten te minimaliseren (Weil & Rosen, 1999). Het introduceren van technologie op een efficiënte manier is dus belangrijk omdat productiviteitsverbeteringen die gelokaliseerd zijn in specifieke departementen of individuen niet overal voor dezelfde verbeteringen zullen zorgen wanneer dit gemeten wordt op organisatieniveau (Fisher & Wesolkowski, 1999).
8 Conceptualisatie van Technostress In deze studie wordt technostress gedefinieerd volgens het artikel van Tarafdar et al. uit 2007, waarin de auteurs het concept technostress theoretisch en empirisch onderzochten. Ze definiëren technostress als de onmogelijkheid zich aan te passen of om te gaan met nieuwe ICT op een gezonde manier. De auteurs kwamen in hun onderzoek uit op een vijffactorenstructuur door een exploratieve factoranalyse uit te voeren op een initiële lijst van items die condities beschrijven die technostress creëren. Deze vijf subfactoren vormen de vijf verschillende dimensies van technostress: techno-overload, techno-invasion, technocomplexity, techno-insecurity, techno-uncertainty en beschrijven typische situaties waar het gebruik van computertechnologie mogelijk technostress kan creëren (Wang, Shu, & Tu, 2008). Via translation-backtranslation werden deze Engelstalige termen vertaald in het Nederlands, de Nederlandse vertalingen worden in het vervolg van deze paper gebruikt. Techno-overbelasting (techno-overload) beschrijft situaties waarin ICT de gebruikers dwingt om sneller en meer te werken of om werkgewoontes aan te passen aan nieuwe technologie (Tu, Wang, & Shu, 2005). Techno-indringing (techno-invasion) verwijst naar het indringende effect van de ICT op het persoonlijke leven (Wang et al., 2008). De ICT creëert situaties waarbij de gebruiker elk moment van de dag bereikbaar is. Dit gevoel van constante connectiviteit zorgt voor een vervaging van de grenzen tussen werk- en persoonlijke context (Tarafdar et al., 2007). Techno-complexiteit (techno-complexity) beschrijft situaties waarin de complexiteit van ICT de gebruikers het gevoel geeft dat hun vaardigheden inadequaat zijn om met deze moderne ICT te werken en hun dwingt om meer tijd en moeite te steken in het leren en verstaan van deze nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008). Techno-werkonzekerheid (Techno-insecurity) verwijst naar die situaties waarin de gebruikers zich bedreigd voelen over het verliezen van hun jobs als rechtstreeks gevolg van het invoeren van nieuwe ICT die hen zal vervangen, of door andere mensen die de moderne ICT beter onder de knie hebben. De werkzekerheid van de werknemers is bedreigd door de snel veranderende ICT (Tu et al., 2005). Techno-onzekerheid (Techno-uncertainty) refereert naar contexten waarin continue veranderingen en updates in ICT zorgen voor een onzeker gevoel bij de gebruikers, zodat die steeds moeten bijleren over de nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008).
9 Roloverbelasting Eerst wordt de inhoud van het concept roloverbelasting beschreven door dit te kaderen binnen het bredere concept rolstress. Vervolgens wordt, bij het voorstellen van de onderzoeksvraag, de relatie met technostress en jobtevredenheid nagegaan. Organisatieleden voeren hun werk uit aan de hand van rollen, deze zijn een set van gedragingen die verwacht worden bij het bekleden van een bepaalde positie. De rol bepaalt dus het individuele gedrag (Graen, 1976). De rol die iemand aanneemt in de organisatie kan echter een bron worden van stressvolle situaties, dit soort stress wordt rolstress genoemd (McGrath, 1976). Deze rolstress wordt grotendeels bepaald door factoren als rolconflict, rolambiguïteit en roloverbelasting (Ho, Chang, Shih, & Liang, 2009). Rolstress wordt vaak beleefd door mensen die een grensrol bekleden, een rol die departementale- en organisatiegrenzen overschrijdt (Stamper & Johlke, 2003). Rolconflict wordt ervaren wanneer iemand te maken heeft met tegengestelde, incompatibele of incongruente rolvereisten. Wanneer de verwachte gedragingen van een individu inconsistent zijn, kan het individu stress ervaren, minder tevreden zijn of slechter presteren (Rizzo, House, & Lirtzman, 1970). Elk lid van een organisatie moet bepaalde informatie tot zijn beschikking hebben als hij zijn job adequaat wil uitvoeren (Kahn, Wolfe, Quinn, Snoek, & Rosenthal, 1964). Rolambiguïteit verschijnt ten gevolge van het missen van informatie die noodzakelijk is voor het uitvoeren van een bepaalde organisatiepositie (Nygaard & Dahlstrom, 2002). Wanneer de werknemer niet weet waarover hijzelf beslissingsautoriteit heeft en wat precies van hem verwacht wordt, zorgt dit voor ontevredenheid met zijn rol, kan hij angst ervaren en minder effectief presteren (Rizzo et al., 1970). Als de vereisten van iemands rol zijn/haar individuele capaciteiten overschrijden, dan spreekt men van roloverbelasting. Hiervan kent men twee vormen: kwantitatieve roloverbelasting beschrijft situaties waarin de hoeveelheid werk te groot is en kwalitatieve roloverbelasting verwijst naar situaties waarbij de inhoud van de job te moeilijk is voor de desbetreffende uitvoerder ervan. Roloverbelasting kan ook voorkomen wanneer iemand teveel verschillende rollen moet vervullen (Tarafdar et al., 2007).
10 Hypothesen Aan de hand van de hypothesen wordt een mediatie-model getest. Een mediator is een derde variabele die een mechanisme representeert waardoor de onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele kan beïnvloeden (Baron & Kenny, 1986). Hier wordt roloverbelasting voorgesteld als mediator in de relaties tussen enerzijds de verschillende dimensies van technostress en anderzijds jobtevredenheid. Concreet wordt een partiële mediatie verwacht, waarbij de dimensies van technostress direct invloed hebben op jobtevredenheid alsook indirect, via de mediator roloverbelasting (zie Figuur 4). Technostress en Roloverbelasting We bevinden ons in het netwerktijdperk, dat gekenmerkt wordt door draadloze netwerkinteractie. Zoals reeds vermeld brengt de implementatie van nieuwe ICT vaak technostress met zich mee en zorgt tevens voor continue verandering van structuur en rollen in de organisatie (Bradley, 2000). Een aantal redenen kunnen gegeven worden hoe condities die leiden tot technostress ook de mate van roloverbelasting doen toenemen. Het gebruik van de vernieuwende en steeds complexere ICT zorgt ervoor dat de gebruiker zijn technische vaardigheden steeds moet vernieuwen om bij te blijven met deze nieuwe technologieën (Wang et al., 2008). Al deze tijd gespendeerd aan het leren werken met nieuwe ICT is tijd die niet gebruikt wordt voor het eigenlijke werk, zo wordt roloverbelasting gecreëerd. Moderne ICT zorgt ervoor dat we elk moment van de dag bereikbaar zijn, de professionele bezigheden dringen zo ons privé leven binnen. Roloverbelasting is hiervan een gevolg en dit kan psychische stress met zich meebrengen (Thomée et al., 2007). Het gebruik van ICT biedt je meer informatie dan je effectief kan verwerken, dit wordt informatieoverbelasting genoemd. Vooral het internet speelt hierbij een rol, sinds 1990 zou de omvang van het internet naar schatting ieder jaar verdubbeld zijn. Mensen spenderen hierdoor meer tijd aan het sorteren en doornemen van al deze informatie, zodat minder tijd beschikbaar is voor het eigenlijke werk. Ook dit leidt tot roloverbelasting (Biocca, 2000). ICT voorziet de mogelijkheid om verschillende dingen terzelfder tijd te doen, hoewel onze capaciteit het ons slechts toelaat zich op één taak tegelijk te concentreren. Hoe meer aan multitasking gedaan wordt, hoe langer de tijd nodig om een taak effectief af te werken. Ook
11 dit leidt tot roloverbelasting, doordat we het gevoel hebben dat we teveel dingen moeten doen in te weinig tijd (Brillhart, 2004; Clark & Kalin, 1996). Tot slot ervaart de werknemer heel wat druk doordat er wordt verwacht dat hij/zij sneller kan werken en meer zal doen in minder tijd door het gebruik van ICT. De invoer van nieuwe ICT brengt dus verwachtingen voor grotere productiviteit met zich mee. Tezelfdertijd brengt de introductie van nieuwe technologieën ook vaak het inkrimpen van het aantal werknemers met zich mee. Dit betekent dat minder mensen dezelfde hoeveelheid werk moeten doen. Ook dit kan roloverbelasting tot gevolg hebben (Wang et al., 2008). Onderzoek toonde reeds aan dat er een directe relatie bestaat tussen technostress en rolstress, door de invloed die technostress uitoefent op roloverbelasting en rolconflict (Tarafdar et al., 2007). In de eerste subhypothese (a) wordt nagegaan of we dit direct verband tussen de vijf subschalen van technostress en roloverbelasting in de steekproef kunnen terugvinden. Techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid zouden alle vijf direct en positief gerelateerd zijn met roloverbelasting. Een positieve relatie tussen techno-overbelasting en roloverbelasting wordt verwacht (zie Figuur 1, a1). Techno-overbelasting zorgt ervoor dat gebruikers sneller en meer gaan werken of hun werkgewoontes gaan aanpassen aan nieuwe technologie. Roloverbelasting verwijst naar het feit dat de rolvereisten de capaciteiten van het individu overschrijden, om dit tegen te gaan, kan men sneller of meer gaan werken. Techno-invasie en roloverbelasting zouden ook positief gerelateerd zijn (zie Figuur 1, a2). Roloverbelasting kan voorkomen wanneer men teveel verschillende rollen moet vervullen. Techno-invasie zorgt ervoor dat de grenzen tussen het werk- en het privéleven vervagen, deze verschillende rollen moeten dus gelijktijdig uitgevoerd worden. Ook de relatie tussen techno-complexiteit en roloverbelasting wordt verwacht positief te zijn (zie Figuur 1, a3). De complexiteit van nieuwe ICT zorgt ervoor dat men steeds moet bijleren en maakt de inhoud van de job moeilijker, de rolvereisten overschrijden de mogelijkheden van de persoon en zorgen zo voor roloverbelasting. Techno-werkonzekerheid verwijst naar situaties waarin werknemers bang zijn hun job te verliezen als rechtstreeks gevolg van het invoeren van nieuwe ICT die hen zal vervangen, of door andere mensen die de moderne ICT beter onder de knie hebben. Deze bedreiging
12 waar men mee geconfronteerd wordt, bemoeilijkt het uitvoeren van de job en kan ook roloverbelasting met zich meebrengen (zie Figuur 1, a4). Techno-onzekerheid zou eveneens een positief verband vertonen met roloverbelasting (zie Figuur 1, a5), doordat men steeds moet bijblijven met de nieuwe technologie om de eigen ervaren onzekerheden tegen te gaan. Het aanleren van die nieuwe vaardigheden kost tijd en overlapt met de andere bezigheden op het werk.
Figuur 1. Technostress en roloverbelasting. Roloverbelasting en Jobtevredenheid Bij het ervaren van rolstress kan het individu ongewenst gedrag voor de organisatie vertonen zoals verminderde prestatie, burnout, jobontevredenheid en het verlaten van de werkvloer. In dit onderzoek wordt gekeken naar het effect op jobtevredenheid, dat beschreven wordt als een positieve of een negatieve attitude die een werknemer heeft tegenover zijn job, afgeleid uit de evaluatie van alle aspecten van de job (Ho et al., 2009). Jobtevredenheid is een belangrijke en frequent bestudeerde uitkomstvariabele in stressonderzoek door zijn impact op het functioneren van de werknemer en de mogelijke kosten hiervan voor de organisatie. Jobtevredenheid bij ICT gebruikers is ook een van de gewenste resultaten bij de implementatie en het gebruik van nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008). Gezien hier enkel de dimensie roloverbelasting van het bredere concept rolstress onderzocht wordt, gaat de tweede subhypothese (b) na of er in de steekproef een verband terug te vinden is tussen roloverbelasting en jobtevredenheid. Gebaseerd op de literatuur omtrent rolstress en jobtevredenheid, wordt hier meer specifiek een negatieve relatie met jobtevredenheid
13 verwacht (zie Figuur 2, b). Dus hoe meer roloverbelasting ervaren wordt, hoe minder tevredenheid met de job.
Figuur 1. Roloverbelasting en jobtevredenheid. Technostress en Jobtevredenheid Technostress is een probleem van aanpassing die het individu ervaart, wanneer hij/zij er niet in slaagt om op een goede manier om te gaan met ICT. Zoals reeds vermeld, kan dit verschillende gevolgen met zich meebrengen zowel voor het individu als voor de organisatie. Jobtevredenheid is hierbij een veel onderzocht gevolg maar de literatuur geeft echter tegengestelde resultaten aan (Nelson, 1990). Niettemin kunnen een aantal redenen gegeven worden van hoe condities die technostress creëren, ook jobtevredenheid kunnen beïnvloeden. We zijn door de mobiele en draadloze technologie altijd bereikbaar en krijgen hierdoor een gevoel van constante connectiviteit, een gevoel dat we de controle over tijd en ruimte verloren zijn. Zo dringt ons werkleven binnen in alle andere gebieden van ons leven. Dit creëert stress en leidt zo tot een verminderde jobtevredenheid (Ragu-Nathan et al., 2008). Door het veelvuldige gebruik van e-mails, voicemails, faxmachines, etc., zijn we veel meer bezig met het proberen te communiceren dan het effectieve communiceren zelf, dit leidt de werknemer af van zijn/haar andere werkactiviteiten (Weil & Rosen, 1999). Werknemers worden dus geconfronteerd met veel meer informatie dan ze effectief en efficiënt kunnen verwerken, dit wordt informatieoverbelasting genoemd. Hierdoor voelt die zich geforceerd om sneller te werken om aan de vereisten te voldoen. Een studie van Reuters Business Information uit 1996 over verschillende organisatieniveaus en verschillende landen heen, noemt dit fenomeen informatievermoeidheid syndroom: het volume van data neemt toe, maar de waarheid en de waarde ervan is niet altijd even duidelijk. Die informatieoverbelasting kan stress creëren en gebruikers ontevreden achterlaten (Weil & Rosen, 1997). ICT zorgt ervoor dat we aan multitasking gaan doen: we checken onze e-mails terwijl we onze voicemail op de gsm beluisteren, daarbij lezen we de online krant en zoeken we een vakantiebestemming via het internet. Zo hebben we het gevoel de controle over onze
14 handelingen verloren te hebben. Langdurige multitasking kan uiteindelijk leiden tot het verhogen van stress en uitputting, verminderde gepercipieerde controle en fysische klachten zoals hoofd- of maagpijn (Brillhart, 2004) en vertoont eveneens een negatief verband met productiviteit en jobtevredenheid (Weil & Rosen, 1997). Nieuwe technologieën worden constant geïntroduceerd en worden ook steeds complexer. Deze veranderingen komen ook steeds frequenter voor. In veel bedrijven is het zo dat de software pakketten (e.g. e-mailapplicaties, tekenprogramma’s) meerdere malen per jaar geüpgraded worden (Fisher & Wesolkowski, 1999). Werknemers moeten dus regelmatig leren hoe te werken met nieuwe applicaties, wanneer hun bestaande kennis ontoereikend blijkt. Ook onzekerheid is een factor, we weten nooit wanneer de volgende nieuwe innovatie zal tevoorschijn komen. De nieuwe technologie zou de meerderheid van ons verloren, onaangepast, verward, gefrustreerd, angstig, kwaad en ongelukkig maken. Volgens een in 1995 Associated Press poll zouden ongeveer 50% van de meer dan 1000 bevraagde Amerikaanse volwassenen het gevoel hebben dat de snelle vooruitgang van technologie hen ‘achterlaat’ (Weil & Rosen, 1997). De snelle verandering in technologie zorgt ervoor dat er niet genoeg tijd is om elk detail van elk nieuw product te leren kennen, zo slaagt niet iedereen erin om hetzelfde niveau van expertise te vertonen (Clark & Kalin, 1996). Door de snelheid waarmee de technologie evolueert, is de werkvloer steeds aan het bijleren, dit kan uiteindelijk leiden tot productiviteitsverlies (Seilheimer, 2000) alsook tot stress en frustratie (Johansson & Aronsson, 1984; Nelson, 1990) en jobontevredenheid (Ragu-Nathan et al., 2008). Naast steeds vernieuwende toepassingen, neemt ook de complexiteit hiervan toe. De meeste mensen vinden deze variëteit van applicaties, functies en technisch jargon intimiderend (Weil & Rosen, 1997). Deze complexiteit in taken kan uiteindelijk leiden tot angst, fysieke problemen en ontevredenheid bij de gebruiker en brengt tevens een lagere motivatie en een afgenomen productiviteit met zich mee (Yaverbaum, 1988). We zien dus dat de aanwezigheid van technostress een verminderde jobtevredenheid met zich mee zou kunnen brengen. De derde subhypothese (c) wil nagaan of er in de steekproef een verband te vinden is tussen technostress en jobtevredenheid. Daar technostress bestaat uit vijf subschalen, kunnen we dit verband formuleren voor elk van deze subschalen. Technooverbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en technoonzekerheid zouden alle vijf invers gerelateerd zijn met jobtevredenheid, zie Figuur 3.
15 Techno-overbelasting zou zorgen voor een lagere jobtevredenheid (zie Figuur 3, c1), doordat dit situaties betreft waarin de werknemer gedwongen wordt om zijn werkgewoontes aan te passen en sneller/meer te werken door de invoer van nieuwe ICT. Techno-indringing en jobtevredenheid zouden negatief gerelateerd zijn (zie Figuur 3, c2) door het indringende effect van de ICT op het persoonlijk leven, zodat vervaging van de grenzen tussen werk- en persoonlijke context optreedt. Techno-complexiteit beschrijft situaties waarin de complexiteit van ICT de gebruikers het gevoel geeft dat hun vaardigheden inadequaat zijn en hun dwingt om meer tijd en moeite te steken in het leren van deze nieuwe ICT. Ook dit zou leiden tot een verminderde jobtevredenheid (zie Figuur 3, c3). Bij techno-werkonzekerheid voelen de werknemers zich bedreigd over het verliezen van hun job door de invoer van nieuwe ICT die hen zal vervangen of door anderen die deze nieuwe ICT beter onder de knie hebben. Een gevolg hiervan zou afgenomen jobtevredenheid kunnen zijn (zie Figuur 3, c4). Ook techno-onzekerheid zou een negatief verband vertonen met jobtevredenheid (zie Figuur 3, c5) door het onzeker gevoel dat de gebruikers van ICT ervaren wanneer ze door de continue veranderingen en updates in ICT steeds moeten bijleren.
Figuur 3. Technostress en jobtevredenheid.
16 Onderzoeksmodel Het conceptueel model stelt dus dat er een direct (c) en een indirect (c’, via de mediator) verband is tussen de vijf dimensies van technostress en jobtevredenheid. Hier wordt meer specifiek een partiële mediatie verwacht door roloverbelasting op te nemen als mediator. Deze onderzoekshypothesen kunnen worden afgebeeld als een model, zie Figuur 4. De onafhankelijke variabelen zijn de vijf verschillende dimensies van technostress. De afhankelijke
variabele
is
jobtevredenheid.
De
mediator
is
roloverbelasting.
Als
controlevariabelen worden leeftijd, geslacht, opleiding, huidig beroep en de ervaring in computergebruik bevraagd, daar onderzoek aantoont dat deze variabelen een deel van de variantie kunnen verklaren (Ragu-Nathan et al., 2008).
Figuur 2. Roloverbelasting als mediator. Naar aanleiding van dit model worden volgende vijf hypothesen gevormd: Hypothese 1: De relatie tussen techno-overbelasting en jobtevredenheid wordt (partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c1’). Hypothese 2: De relatie tussen techno-indringing en jobtevredenheid wordt (partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c2’).
17 Hypothese 3: De relatie tussen techno-complexiteit en jobtevredenheid wordt (partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c3’). Hypothese 4: De relatie tussen techno-werkonzekerheid en jobtevredenheid wordt (partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c4’). Hypothese 5: De relatie tussen techno-onzekerheid en jobtevredenheid wordt (partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c5’). ONDERZOEKSMETHODE Procedure en Steekproef De
vragenlijst
werd
online
beschikbaar
gesteld
voor
het
personeel
van
een
overheidsinstelling, waar 889 mensen tewerkgesteld zijn in diverse functies die gebruik maken van computers en andere vormen van ICT. De online vragenlijst stond op een externe server die tijdelijk toegestaan werd door de firewall van de organisatie en werd bekendgemaakt door de organisatie zelf via hun elektronische nieuwsbrief en hun online forum. De vragenlijst werd ingeleid door een begeleidende brief (zie Bijlage 1) en de bevraging liep van halfweg oktober tot begin december 2009. Meetinstrumenten Technostress De operationalisering van het concept Technostress is gebaseerd op de vragenlijst van Tarafdar et al. (2007). Deze Engelstalige vragenlijst werd via de methode van translationbacktranslation vertaald in het Nederlands. Dit onderzoek zal dus eveneens de validiteit nagaan van deze vertaalde vragenlijst in het Nederlands. De vragenlijst bevat 23 items, die onderverdeeld worden in de vijf dimensies van technostress. De vertaalde dimensies zijn: techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid. De interne consistentie (Cronbach’s α) voor de subschalen van technostress en roloverbelasting wordt hieronder weergegeven. De items worden gemeten op een Likertschaal met vijf antwoordmogelijkheden: helemaal niet akkoord, niet akkoord, neutraal, akkoord en helemaal akkoord. Zie Bijlage 2. Techno-overbelasting (α = .82) wordt gemeten door vijf items. Een voorbeelditem is: ‘Ik word gedwongen door deze technologie om veel sneller te werken’. Om de score op
18 techno-overbelasting te bekomen, wordt het gemiddelde genomen van deze vijf items. Hoe hoger de scores op de items afzonderlijk, hoe hoger de mate van techno-overbelasting. Techno-indringing (α = .76) wordt aan de hand van vier items berekend. Een voorbeelditem is: ‘Ik spendeer minder tijd met mijn familie door deze technologie’. Het gemiddelde van deze vier items geeft de score op techno-indringing weer. Ook hier geldt: hoe hoger de score op de vier items, hoe hoger de ervaren hoeveelheid techno-indringing. Techno-complexiteit (α = .86) wordt door vijf items gemeten. Een voorbeelditem is: ‘Ik heb veel tijd nodig om nieuwe technologieën te begrijpen en te gebruiken’. Ook hier moet geen enkel item omgekeerd gescoord worden, wat dus betekent dat hoe hoger men scoort op de afzonderlijke items, hoe hoger de techno-complexiteit. Het gemiddelde van de vijf items wordt genomen om de algemene score van techno-complexiteit te berekenen. Techno-werkonzekerheid (α = .88) wordt gemeten door vijf items. Een voorbeelditem is: ‘Ik moet mijn vaardigheden voortdurend aanpassen om te voorkomen dat ik vervangen word’. Om de algemene score op techno-werkonzekerheid te bekomen, wordt het gemiddelde van deze vijf items genomen. Hoe hoger men scoort op de items afzonderlijk, hoe hoger de mate van techno-werkonzekerheid. Techno-onzekerheid
(α = .81) wordt aan de hand van vier items gemeten. Een
voorbeelditem is: ‘Er zijn voortdurend veranderingen in de computersoftware in onze organisatie’. Het gemiddelde van deze vier items geeft de score op techno-onzekerheid weer. Hoe hoger de score op deze vier items, hoe hoger je mate van ervaren techno-onzekerheid. Jobtevredenheid De afhankelijke variabele wordt gemeten via een single-item die vraagt naar de algemene jobtevredenheid: ‘Alles bij elkaar beschouwd, hoe tevreden ben je met je job?’ De antwoordschaal is een Likertschaal met zeven opties die loopt van 1 (helemaal niet tevreden) tot 7 (helemaal tevreden) (Wanous & Lawler, 1972). Onderzoek toont aan dat een single-item meting een bruikbare weergave van algemene jobtevredenheid vormt (Wanous, Reichers, & Hudy, 1997). Roloverbelasting Roloverbelasting (α = .77) wordt gemeten aan de hand van een korte vragenlijst, bestaande uit vijf items, ontwikkeld en gevalideerd door Imoisili in 1985 (Tarafdar et al., 2007). Een
19 voorbeelditem is: ‘Ik ben vaak met vele problemen of opdrachten tegelijkertijd bezig’. De items omvatten zowel kwantitatieve als kwalitatieve roloverbelasting. De antwoordschaal is een Likertschaal die bestaat uit vijf opties en loopt van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5 (helemaal akkoord). Het gemiddelde van deze vijf items geeft de algemene mate van roloverbelasting weer. Geen enkele van deze items is omgekeerd gescoord, dus hoe hoger de score op elk item afzonderlijk, hoe hoger de ervaren roloverbelasting. Controlevariabelen en Demografische Variabelen Naast bovenstaande variabelen worden ook leeftijd, geslacht, opleiding, ervaring in computergebruik, hiërarchisch niveau, beroeps- en bedrijfsanciënniteit bevraagd. Hierna wordt kort besproken hoe deze gemeten worden. Voor het volledige codeboek, zie Bijlage 3. Leeftijd wordt continu gemeten door de vraag ‘Wat is uw huidige leeftijd?’. Enkel in Tabel 1 (cf. infra) wordt leeftijd, voor de leesbaarheid, categorisch weergegeven.. Geslacht wordt gecodeerd door vrouw = 1 en man = 0. De respondenten moeten via een keuzevak aanduiden wat voor hen van toepassing is. Opleiding wordt gemeten door de vraag: ‘Wat is uw hoogst behaalde diploma?’ Er zijn vier antwoordmogelijkheden waarbij de respondenten moeten aankruisen wat voor hen van toepassing is. De categorieën zijn: secundair diploma, hogeschoolopleiding korte type/professionele bachelor, hogeschoolopleiding lange type en universiteit/academische master. Er was ook een vijfde mogelijkheid om de optie ‘andere’ in te vullen. Dit werd slechts door twee mensen ingevuld en kon uiteindelijk toch herleid worden naar een van de andere vier opties. Vertrouwdheid met de computer wordt gemeten aan de hand van een Likertschaal met tien opties die loopt van helemaal niet vertrouwd tot helemaal vertrouwd (Ragu-Nathan et al., 2008). De score wordt bekomen door de vraag: ‘Hoe vertrouwd bent u met de computer?’ Hiërarchisch niveau wordt bevraagd door vier antwoordmogelijkheden aan te bieden: leidinggevende aan leidinggevenden, leidinggevende aan uitvoerders, uitvoerders en specialisten. Op die manier kunnen leidinggevenden gesplitst worden van uitvoerders en specialisten die geen leidinggevende functie hebben. Beroepsanciënniteit peilt naar het aantal jaar ervaring in het huidige beroep en werd oorspronkelijk bevraagd door categorieën te maken per vijf jaar. Zo werden elf categorieën
20 gevormd van ‘minder dan 1 jaar’, ‘tussen 1 – 5 jaar’, … tot ‘tussen 46 – 50 jaar’. Gezien de spreiding (zo was er niemand met een beroepsanciënniteit tussen 46 – 50 jaar), werden deze uiteindelijk herleid naar vijf categorieën: minder dan 1 jaar, tussen 1 – 10 jaar, tussen 11 – 20 jaar, tussen 21 – 30 jaar en tussen 31 – 40 jaar. Bedrijfsanciënniteit gaat het aantal jaren ervaring binnen het huidige bedrijf na en werd op dezelfde manier als beroepsanciënniteit herleid naar vijf categorieën: minder dan 1 jaar, tussen 1 – 10 jaar, tussen 11 – 20 jaar, tussen 21 – 30 jaar en tussen 31- 40 jaar. Data-analyse De meest gebruikte methode om mediatie te toetsen werd voorgesteld door Baron & Kenny in 1986. Hierbij wordt nagegaan of alle verbanden tussen de variabelen significant zijn door de 4-stappen methode te overlopen: 1. Regresseer de afhankelijke variabele op de onafhankelijke variabele. Is er een verband tussen de dimensies van technostress en jobtevredenheid: c = 0? 2. Regresseer mediator op de onafhankelijke variabele. Is er een verband tussen roloverbelasting en technostress: a = 0? 3. Regresseer de afhankelijke variabele op de mediator. Is er een effect van roloverbelasting op jobtevredenheid na controle voor technostress: b = 0? 4. Regresseer de afhankelijke variabele op de onafhankelijke variabele. Is er een effect van de dimensies van technostress op jobtevredenheid na controle voor roloverbelasting: c’ = 0? De mediatie wordt dus getest door na te gaan of c’, dat is het verband tussen de onafhankelijke variabelen (dimensies van technostress) en de afhankelijke variabele (jobtevredenheid), nog significant is nadat gecontroleerd wordt voor het effect van de mediator (roloverbelasting) op de afhankelijke variabele (jobtevredenheid). Het verband c is het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele zonder controle voor de mediator. Indien c’ = 0 na controle voor de mediator, dan is er sprake van een volledige mediatie. Hier wordt echter een partiële mediatie verwacht, dit betekent dat het verband c’ < c door controle voor de mediator, maar dat c’ niet helemaal zal verdwijnen. Dit is meestal zo bij psychosociale variabelen, omdat het gaat over fenomenen die doorgaans meerdere oorzaken hebben (Baron & Kenny, 1986). We gaan er dus vanuit dat naast roloverbelasting nog andere
21 mogelijke variabelen de relatie tussen technostress en jobtevredenheid mediëren. Bij een gedeeltelijke mediatie is het totaal effect dan c’ + a x b en het direct effect is c’. Er zijn echter enkele problemen met deze methode van Baron en Kenny (1986). Zo is het eigenlijk een indirecte wijze om mediatie na te gaan: er wordt gefocust op de verschillen tussen c en c’, terwijl men eigenlijk meer geïnteresseerd is in het effect van a en b. Ook op statistisch vlak kunnen er enkele bemerkingen gemaakt worden: meerdere toetsen na elkaar zorgen voor een inflatie van type I fout en de test heeft vaak ook weinig power. Daarnaast kunnen inconsistente resultaten over de regressies heen gevonden worden: a en b kunnen beide significant zijn, maar c’ is toch niet kleiner dan c of c’ is veel kleiner dan c, maar a en b zijn niet significant. Als aan alle stappen voldaan is, biedt dit nog geen zekerheid voor mediatie. Het is mogelijk dat andere modellen beter passen en dat variabelen van plaats moeten wisselen, dit geldt echter voor alle statistische methodes, maar zou bij Baron en Kenny (1986) wel vaak voorkomen. Ten slotte is de eerste stap eigenlijk overbodig. Het kan namelijk zijn dat de mediator de relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele onderdrukt. Dan zal er geen verband c gevonden worden, hoewel er toch sprake is van mediatie. Sobel (1982) formuleerde een meer directe test om mediatie te testen, namelijk: a x b = 0? Om dit te testen is de standaardfout voor a x b nodig. Deze formuleert Sobel als volgt: SEab=√b²σ²a+a²σ²b, de Sobeltest resulteert in een z-score. Ook hier zijn echter vaak problemen: de steekproevenverdeling van a x b is doorgaans niet normaalverdeeld, zeker niet bij kleinere steekproeven (N < 200), hierdoor heeft de test een lage power en zijn de confidentie intervallen inaccuraat. Doordat de Sobeltest vaak niet accuraat is bij kleine steekproeven, wordt hier toch geopteerd voor de methode van Baron en Kenny (1986) om mediatie te testen, rekening houdend met de beperkingen die deze methode met zich meebrengt. De gebruikte vragenlijst om technostress te meten, is vertaald naar het Nederlands. Daarom is het ook zeer belangrijk na te gaan of deze vragenlijst valide is. Naast het testen van het conceptueel model wordt hiervoor een exploratieve factoranalyse gedaan om na te gaan of de vijf dimensies van technostress ook in de Nederlandse vragenlijst terug te vinden zijn. De data-analyse gebeurt met behulp van PASW (Predictive Analytics SoftWare) Statistics 18.
22 RESULTATEN Beschrijvende Statistiek De Steekproef De steekproef bestaat uit 201 werknemers van een openbaar bestuur. De data werd ingezameld tussen 13 oktober en 4 december 2009. De vragenlijst werd twee maal rondgestuurd via een elektronische nieuwsbrief die binnen het intranet van dit openbaar bestuur verzonden werd naar de 889 werknemers. De vragenlijst werd ook via een online forum verspreid, waar medewerkers berichten voor elkaar kunnen achterlaten. De responsrate is 22.61%. Deze eerder lage responsrate is een onderschatting, toe te schrijven aan het niet deelnemen van langdurig afwezigen (ziektes, ouderschapsverlof, etc.) en aan mensen die de elektronische nieuwsbrief niet openen. In Tabel 1 worden de frequenties en percentages gegeven van de bevraagde demografische en controlevariabelen, deze zijn: leeftijd, geslacht, hoogst behaalde diploma, hiërarchisch niveau, bedrijfsanciënniteit en beroepsanciënniteit. De sample bestaat uit 135 vrouwen (67.2 %) en 66 mannen (32.8%). De gemiddelde leeftijd van de sample is 39.54 (SD = 10.25). Wat betreft het hoogst behaalde diploma, blijkt dat de meeste respondenten verder gestudeerd hebben na het secundair onderwijs (78.2 %). Net iets meer dan de helft van de bevraagden geven aan een uitvoerder te zijn (51.7 %). De andere helft bestaat vooral uit leidinggevenden aan uitvoerders, specialisten en een klein aantal leidinggevenden aan leidinggevenden. Bedrijfsanciënniteit gaat na hoe lang de werknemer binnen het bedrijf actief is. De grootste groep (85.1 %) heeft een anciënniteit van minder dan 1 jaar tot 20 jaar. Tot slot werd ook gevraagd naar hoelang men reeds hetzelfde beroep uitoefent (beroepsanciënniteit). Van de bevraagden heeft 81.6 % een beroepsanciënniteit van minder dan 1 tot 20 jaar. Desondanks de lage responsrate zijn de gegevens toch karakteristiek voor de gehele populatie en is er dus geen sprake van selectiebias. Als we kijken naar de personeelsgegevens van die periode binnen deze organisatie, dan zien we dat er bijna evenveel mannen (413) als vrouwen (476) werkten op het moment van de bevraging. Er werken meer vrouwen in de lagere hiërarchische niveaus, die het meest respons gaven op de vragenlijst. De personeelsgegevens van het bedrijf tonen een zeer gelijkaardige leeftijdsspreiding als van de vragenlijst. Ook de opleidingsniveaus en de hiërarchische niveaus van de organisatie worden op een evenredige manier gerepresenteerd in de steekproef.
23 Tabel 1. Frequenties en percentages van de demografische en controlevariabelen. n
%
Vrouw
135
67.2 %
Man
66
32.8 %
21-30
47
23.4%
31-40
62
30.9 %
41-50
55
27.4 %
51-60
36
17.9 %
61-64
1
0.5 %
Secundair diploma
44
21.9 %
Hogeschool Korte Type
58
28.9 %
Hogeschool Lange Type
16
8.0 %
Universiteit
83
41.3 %
Leidinggevende aan leidinggevenden
10
5.0 %
Leidinggevende aan uitvoerders
51
25.4 %
Uitvoerder
104
51.7 %
Specialist
36
17.9 %
Minder dan 1 jaar
24
11.9 %
Tussen 1 – 10 jaar
92
45.8 %
Tussen 11 – 20 jaar
55
27.4 %
Tussen 21 – 30 jaar
18
9.0 %
Tussen 31 – 40 jaar
12
6.0 %
Minder dan 1 jaar
20
9.8 %
Tussen 1 – 10 jaar
88
43.0 %
Tussen 11 – 20 jaar
59
28.8 %
Tussen 21– 30 jaar
23
11.2 %
Tussen 31 – 40 jaar
15
7.3 %
Geslacht
Leeftijd
Diploma
Hiërarchisch Niveau
Bedrijfsanciënniteit
Beroepsanciënniteit
24 Naast deze demografische en controlevariabelen werd ook de vertrouwdheid met de computer nagegaan. De gemiddelde score over de steekproef heen is 8.11. Hoewel er ook lage scores zijn (de hele range is bedekt), is het opmerkelijk dat 63 deelnemers de maximale score 10 aan vertrouwdheid met de computer weergeven, dit is meteen ook de hoogste frequentie (31.3 %). Tabel 2. Frequenties en percentages controlevariabele vertrouwdheid met de computer. Vertrouwdheid met computer
n
%
1 Helemaal niet vertrouwd
1
0.5 %
2
1
0.5 %
3
3
1.5 %
4 Niet vertrouwd
2
1.0 %
5
13
6.5 %
6
14
7.0 %
7 Vertrouwd
30
14.9 %
8
45
22.4 %
9
29
14.4 %
10 Helemaal vertrouwd
63
31.3 %
Interne Consistentie De interne consistentie of interne betrouwbaarheid wordt weergegeven a.d.h.v. Cronbach’s α. De vijf schalen die gebruikt werden om technostress te meten, werden reeds in de literatuur gebruikt en hebben hun betrouwbaarheid bewezen (Tarafdar et al., 2007). De interne betrouwbaarheid is zeer goed wanneer Cronbach’s α een waarde heeft van .80 of hoger. Een score hoger dan .70 verwijst naar een goede betrouwbaarheid en een score boven .65 is nog aanvaardbaar. Onder methode (cf. supra) alsook in Tabel 4 (cf. infra) zijn de interne consistenties weergegeven voor de gebruikte vragenlijst rond technostress. Vier van de vijf subschalen hebben een interne consistentie die hoger is dan .80 en kunnen dus beschouwd worden als schalen met zeer goede interne consistenties. Techno-indringing heeft de laagste betrouwbaarheid, maar die is nog steeds hoger dan .75 en kan dus tevens als een goede interne consistentie beschouwd worden. De interne consistentie van roloverbelasting is .77, ook dit is dus een goede betrouwbaarheid. De afhankelijke variabele jobtevredenheid werd gemeten met één item, waardoor geen interne consistentie kan berekend worden.
25 Factoranalyse De gebruikte vragenlijst van technostress werd reeds gevalideerd in onderzoek van Tarafdar et al. (2007). Deze Engelstalige vragenlijst werd zorgvuldig vertaald via translationbacktranslation en is dus een gevalideerde vragenlijst die gebruikt kan worden. Toch wordt hier een exploratieve factoranalyse uitgevoerd aan de hand van de verkregen scores. Met een Principal Axis Analysis en een Varimax-rotatie worden uit alle items vijf factoren geëxtraheerd die een eigenvalue van > 1 hebben (zie Figuur 5). De totale verklaarde variantie van de vijf factoren is 56.67 %. Op basis van de factorladingen worden de verschillende factoren geïnterpreteerd door na te gaan welke items hoge correlaties vertonen met bepaalde factoren (zie Tabel 3 voor de geroteerde factormatrix). Deze vijf factoren komen dus overeen met de vijf subschalen van de technostress-schaal. Slechts drie items vertonen kruisladingen op twee verschillende factoren. De items die een kruislading vertonen laden allen ook op de factor techno-overbelasting. Item 2 (Ik word gedwongen door deze technologie om meer werk te doen dan ik aankan), laadt hoog op techno-overbelasting en slechts in veel mindere mate op techno-indringing. Item 4 (Ik word gedwongen om mijn werkgewoonten aan te passen aan nieuwe technologieën) laadt naast techno-overbelasting ook in mindere mate op technoonzekerheid. Ten slotte laadt item 5 (Ik ondervind een hogere werklast door de toegenomen complexiteit van technologie) ook in mindere mate op techno-complexiteit. Gezien de hoge betrouwbaarheid van deze schalen (cf. supra) en het feit dat de kruisladingen zeer klein zijn (< .35), worden deze items toch niet achterwege gelaten.
Figuur 5. Scree plot met de eigenvalues van de vijf factoren van technostress.
26 Tabel 3. Geroteerde factormatrix van de technostress-schaal1. Factor 1
Factor 2
Factor 3
Factor 4
Factor 5
Techno-
Techno-
Techno-
Techno-
Techno-
werkonzekerheid
complexiteit
overbelasting
onzekerheid
indringing
Item 1
.78
Item 2
.70
Item 3
.74
Item 4
.48 .32
Item 5
.32
.34
.56
Item 6
.53
Item 7
.78
Item 8
.66
Item 9
.60
Item 10
.61
Item 11
.85
Item 12
.67
Item 13
.72
Item 14
.82
Item 15
.73
Item 16
.83
Item 17
.80
Item 18
.74
Item 19
.72
Item 20
.67
Item 21
.88
Item 22
.78
Item 23
.50
Wanneer de vijf subschalen van technostress samen aan een factoranalyse worden toegevoegd, wordt een factor geëxtraheerd met een eigenvalue > 1. Deze kan beschouwd worden als de factor ‘technostress’ en bevat 24.60 % van de verklaarde variantie, wat minder is dan de verklaarde variantie door alle vijf de subschalen van technostress (56.67%). 1
Alle ladingen <.30 zijn verwijderd. Kruisladingen zijn item 2: .32, item 4: .34 en item 5: .32.
27 Schaalscores In Tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de kenmerken (gemiddelden, standaarddeviaties, Cronbach’s α, minimum, maximum en range) van de gebruikte schalen in dit onderzoek. Schaalscores werden berekend door het gemiddelde te nemen van de desbetreffende items.
Tabel 4. Kenmerken van de gebruikte schalen M
SD
α
Min.
Max.
Range
Techno-overbelasting
2.93
0.81
0.82
1.00
4.80
3.80
Techno-indringing
2.07
0.78
0.76
1.00
4.25
3.25
Techno-complexiteit
2.54
0.86
0.86
1.00
4.80
3.80
Techno-werkonzekerheid
1.73
0.66
0.88
1.00
5.00
4.00
Techno-onzekerheid
3.22
0.73
0.81
1.25
5.00
3.75
Roloverbelasting
3.25
0.71
0.77
1.00
5.00
4.00
Jobtevredenheid
5.49
1.14
-
2.00
7.00
5.00
Correlatietabel In Tabel 5 worden de bivariate Pearson correlaties voor elke variabele weergegeven. Tabel 5. De bivariate Pearson correlaties2. 1
2
3
4
5
6
(1) Techno-overbelasting (2) Techno-indringing
.34**
(3) Techno-complexiteit
.28**
.22**
(4) Techno-werkonzekerheid .28**
.28**
.28**
(5) Techno-onzekerheid
.28**
.02
.16*
.19**
(6) Roloverbelasting
.55**
.43**
.18**
.13
.15*
(7) Jobtevredenheid
-.21**
-.22**
-.21**
-.18*
-.10
2
* De correlatie is significant op het .05 niveau; ** De correlatie is significant op het .01 niveau
-.06
28
Uit de correlatietabel blijkt dat de subschalen van technostress (op één na) allemaal correleren. Enkel de correlatie tussen techno-onzekerheid en techno-indringing is niet significant. De hoogste significante correlatie tussen de subschalen is deze tussen technooverbelasting en techno-indringing (r = .34, p < .01). Deze sterke correlaties tonen aan dat de subschalen van technostress samen een geheel vormen en verschillende onderdelen van hetzelfde concept (technostress) meten. De vijf subschalen van technostress vertonen veel significante correlaties met roloverbelasting en jobtevredenheid. Roloverbelasting vertoont een significante positieve samenhang met techno-overbelasting (r = .55, p < .01), techno-indringing (r = .43, p < .01), techno-complexiteit (r = .18, p < .01) en techno-onzekerheid (r = .15, p < .05), er is enkel geen correlatie met techno-werkonzekerheid (r = .13). Dus hoe hoger de roloverbelasting, hoe hoger de mate van techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit en techno-onzekerheid die men ervaart. Jobtevredenheid vertoont een significante negatieve correlatie met techno-overbelasting (r = -.21, p < .01), techno-indringing (r = -.22, p < .01), techno-complexiteit (r = -.21, p < .01) en techno-werkonzekerheid (r = -.18, p < .05). Tussen jobtevredenheid en techno-onzekerheid is er geen samenhang (r = -.10). Hoe hoger de jobtevredenheid, hoe lager de techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit en techno-werkonzekerheid die men ervaart. Tussen roloverbelasting en jobtevredenheid is er geen significante correlatie gevonden in deze steekproef (r = -.06).
Onderzoeksvragen Mediatie volgens Baron & Kenny (1986) De rol van de verwachte mediator (roloverbelasting) wordt onderzocht door de methode van Baron & Kenny (1986) te gebruiken. Hiervoor moeten vier stappen gevolgd worden, deze worden hieronder getoetst. Technostress
en
Jobtevredenheid.
Regresseer
de
afhankelijke
variabele
jobtevredenheid op de onafhankelijke variabele technostress. Is er een verband tussen de dimensies van technostress en jobtevredenheid: c = 0? De verschillende verbanden worden voor elke subschaal van technostress nagegaan door enkelvoudige lineaire regressieanalyses, de F-toetsen en bijhorende p-waarden worden
29
vermeld. De controlevariabelen leeftijd, geslacht, opleiding en hiërarchisch niveau worden toegevoegd aan de regressie-analyse na dummy-codering voor geslacht (Man = 0, Vrouw = 1), opleiding (secundair diploma = 0, hogeschool korte type, lange type en universitair diploma = 1) en hiërarchisch niveau (leidinggevenden aan leidinggevenden en aan uitvoerders = 1, uitvoerders en specialisten = 0). Hypothese c1: De relatie tussen techno-overbelasting en jobtevredenheid is significant met F (5, 195) = 3.26 met p = .008 (met α = .01). Hypothese c2: De relatie tussen techno-indringing en jobtevredenheid is significant met F (5, 195) = 3.53 met p = .004 (met α = .005). Hypothese c3: De relatie tussen techno-complexiteit en jobtevredenheid is significant met F (5, 195) = 3.52 met p = .005 (met α = .01). Hypothese c4: De relatie tussen techno-werkonzekerheid en jobtevredenheid is significant met F (5, 195) = 3.83 met p = .002 (met α = .005). Hypothese c5: De relatie tussen techno-onzekerheid en jobtevredenheid is significant met F (5, 195) = 2.48 met p = .034 (met α = .05). Het regressiegewicht B is echter niet significant (zie Tabel 6). Tabel 6 bevat de ongestandaardiseerde regressiegewichten (B), de t-testen en p-waarden van de technostress-predictoren in de vijf enkelvoudige regressies met jobtevredenheid als afhankelijke variabele en na controle voor leeftijd, geslacht, opleiding en hiërarchisch niveau. Alle technostress-subschalen, behalve techno-onzekerheid, vertonen een significant negatief regressiegewicht B. Dit wil zeggen: hoe meer techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit of techno-werkonzekerheid, hoe minder jobtevredenheid. Tabel 6. Regressie-analyse: stap 1 mediatie volgens Baron & Kenny. Predictor
Regressiegewicht (B) -.25
t -2.51
p .013
Techno-indringing
-.28
-2.76
.006
Techno-complexiteit
-.28
-2.75
.006
Techno-werkonzekerheid
-.37
-3.01
.003
Techno-onzekerheid
-.18
-1.61
.109
Techno-overbelasting
30
Technostress en Roloverbelasting. Regresseer de mediator op de onafhankelijke variabele. Is er een verband tussen roloverbelasting en technostress: a = 0? De relaties met roloverbelasting worden voor elke subschaal van technostress apart nagegaan door middel van enkelvoudige lineaire regressie-analyses. De controlevariabelen leeftijd, geslacht, opleiding en hiërarchisch niveau werden toegevoegd aan de regressie-analyse na dummy-codering (cf. supra). Hypothese a1: De relatie tussen techno-overbelasting en roloverbelasting is significant met F (5, 195) = 18.78 met p = .000 (met α = .001). Hypothese a2: De relatie tussen techno-indringing en roloverbelasting is significant met F (5, 195) = 10.63 met p = .000 (met α = .001). Hypothese a3: De relatie tussen techno-complexiteit en roloverbelasting is significant met F (5, 195) = 3.10 met p = .010 (met α = .05). Hypothese a4: De relatie tussen techno-werkonzekerheid en roloverbelasting is significant met F (5, 195) = 3.39 met p = .006 (met α = .01). Hypothese a5: De relatie tussen techno-onzekerheid en roloverbelasting is significant met F (5, 195) = 3.22 met p = .008 (met α = .01). Tabel 7 bevat de ruwe regressiegewichten (B), de t-testen en p-waarden van de technostresspredictoren in de vijf enkelvoudige regressies met roloverbelasting als afhankelijke variabele. Alle technostress-subschalen vertonen een significant positief regressiegewicht B. Dit wil zeggen: hoe meer techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, technowerkonzekerheid of techno-onzekerheid, hoe meer roloverbelasting. Tabel 7. Regressie-analyse: stap 2 mediatie volgens Baron & Kenny. Predictor
Regressiegewicht (B) .47
t 8.90
p .000
Techno-indringing
.37
6.37
.000
Techno-complexiteit
.14
2.19
.030
Techno-werkonzekerheid
.19
2.48
.014
Techno-onzekerheid
.16
2.31
.022
Techno-overbelasting
31
Roloverbelasting en Jobtevredenheid. Regresseer de afhankelijke variabele op de mediator. Is er een effect van roloverbelasting op jobtevredenheid na controle voor technostress: b = 0? Jobtevredenheid wordt als afhankelijke variabele gezien en de schalen van technostress, roloverbelasting en de controlevariabelen als predictoren. Enkel de relatie tussen de verwachte mediator (roloverbelasting) en de uitkomstvariabele (jobtevredenheid) nagaan, is niet genoeg aangezien roloverbelasting en jobtevredenheid zouden kunnen correleren doordat ze beide door technostress zouden kunnen veroorzaakt zijn. Er wordt dus gecontroleerd voor de invloed van de technostress-subschalen. Tegelijk wordt ook het effect van de dimensies van technostress op jobtevredenheid getest (c’), terwijl er gecontroleerd wordt voor roloverbelasting. Om dit te testen worden vijf hiërarchische regressie-analyses gedaan (zie Tabel 8). De afhankelijke variabele is jobtevredenheid en als onafhankelijke variabelen worden eerst de controlevariabelen, vervolgens roloverbelasting en daarna telkens een van de vijf subschalen van technostress toegevoegd. Het eerste model dat enkel de controlevariabelen als predictor opneemt, is significant beter dan het nulmodel met F(4,196) = 2.43 met p = .049. Het tweede model dat ook roloverbelasting als predictor opneemt, is echter niet significant beter dan het nulmodel met F(1,195) = 0.07 met p = .797. De ruwe B-coëfficient voor roloverbelasting is .03 met een t-toets = -0.26 en een p-waarde = .797. De coëfficiënt is dus niet significant. Dit betekent dat in de steekproef de verwachte mediator roloverbelasting geen effect heeft op de afhankelijke variabele jobtevredenheid. Tabel 8. Regressie-analyse: stap 3 en 4 mediatie volgens Baron & Kenny. Predictoren
Regressiegewicht (B) -.03
t -0.26
p .797
Techno-overbelasting
-.33
-2.82
.005
Techno-indringing
-.33
-2.92
.004
Techno-complexiteit
-.28
-2.74
.007
Techno-werkonzekerheid
-.37
-3.00
.003
Techno-onzekerheid
-.18
-1.59
.114
Roloverbelasting
32 Aangezien er dus geen significant verband gevonden wordt tussen de verwachte mediator roloverbelasting en de afhankelijke variabele jobtevredenheid, is er hier geen sprake van mediatie. Geen enkele van de vijf mediatie-hypothesen werd dus bevestigd.
Mediatie volgens de Sobeltest (1982) De Sobeltest (Sobel, 1982) is een meer directe test die gebruikt kan worden om mediatie te testen en een goed alternatief voor de methode van Baron & Kenny (1986). De Sobeltest gaat na of a x b verschillend is van nul. Hiervoor is de standaardfout voor a x b nodig. De Sobeltest resulteert in een z-score. Aan de hand van een online applicatie voor de berekening van de Sobeltest (Preacher & Leonardelli, sd.), waarbij de ruwe scores voor a, b, sa en sb ingevuld moeten worden, wordt de z-score berekend. Het programma berekent of het indirecte effect van technostress op jobtevredenheid via de mediator significant verschillend is van nul, na toevoeging van de controlevariabelen. De uitkomsten van deze verschillende Sobeltesten voor de vijf subschalen van technostress zijn terug te vinden in Tabel 9.
Tabel 9. Mediatie volgens de Sobeltest. Onafhankelijke variabele
z-waarde
sd
p
Techno-overbelasting
1.29
.06
.199
Techno-indringing
0.97
.05
.335
Techno-complexiteit
0.17
.02
.869
Techno-werkonzekerheid
0.27
.02
.789
Techno-onzekerheid
0.01
.02
.993
Geen enkele p-waarde is kleiner dan .05. Ook uit de Sobeltest blijkt dus dat er geen mediatie terug te vinden is. Moderatie Uit de voorgaande regressieanalyses blijkt dat de relaties tussen vier van de vijf technostressdimensies en jobtevredenheid significant zijn. Roloverbelasting blijkt niet de verwachte mediator te zijn. Vervolgens wordt er nagegaan of roloverbelasting een moderator zou kunnen zijn. Een moderator is een kwalitatieve of kwantitatieve variabele die de richting of de grootte van de relatie tussen een onafhankelijke variabele en een afhankelijke variabele, beïnvloedt (Baron & Kenny, 1986). Hierbij worden de vijf subschalen van technostress
33 gezien als onafhankelijke variabelen, jobtevredenheid als afhankelijke variabele en roloverbelasting als moderator. Daarnet werd reeds aangetoond dat de relaties tussen de subschalen van technostress en jobtevredenheid significant negatief zijn, tenzij voor technoonzekerheid waarbij er geen significant verband gevonden werd. Er wordt verwacht dat deze negatieve relaties tussen de subschalen van technostress en jobtevredenheid versterkt worden door roloverbelasting. Het onderzoeksmodel voor deze tweede onderzoeksvraag m.b.t. moderatie is afgebeeld in Figuur 6.
Figuur 6. Roloverbelasting als moderator. De moderatie wordt getest door een hiërarchische regressieanalyse uit te voeren met jobtevredenheid als afhankelijke variabele en met de controlevariabelen (stap 1), de gestandaardiseerde hoofdeffecten van elk van de vijf subschalen en roloverbelasting (stap 2) en de interactie-effecten tussen de subschalen van technostress en roloverbelasting (stap 3) als predictoren. Dezelfde dummy-codering wordt gebruikt voor de controlevariabelen als bij de mediatie: geslacht (Man = 0, Vrouw =1), opleiding (secundair diploma = 0, hogeschool korte type, lange type en universitair diploma = 1) en hiërarchisch niveau (leidinggevenden aan leidinggevenden en aan uitvoerders = 1, uitvoerders en specialisten = 0). Zie Tabel 10; de waarden in de tabel zijn de niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B).
34 Tabel 10. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie3. Jobtevredenheid Stap 1
Stap 2
Stap 3
Leeftijd
-.00
.01
.00
Geslacht
.41*
.41*
.37*
Diploma
-.19
-.21
-.18
Hiërarchisch niveau
-.15
-.14
-.15
Techno-onzekerheid
-
-.15
-.14
Techno-indringing
-
-.18*
-.26**
Techno-complexiteit
-
-.14
-.13
Techno-werkonzekerheid
-
-.12
-.10
Techno-onzekerheid
-
-.08
-.08
Roloverbelasting
-
.19
.23*
-
-
-.08
-
-
.18*
-
-
.01
-
-
-.02
-
-
.10
R²
.05
.15
.17
Adjusted R²
.03
.10
.11
ΔR²
.05*
.10 ***
.03
Controlevariabelen
Hoofdeffecten
Interactie-effecten Techno-onzekerheid x Roloverbelasting Techno-indringing x Roloverbelasting Techno-complexiteit x Roloverbelasting Techno-werkonzekerheid x Roloverbelasting Techno-onzekerheid x Roloverbelasting
* ΔR² is significant op het .05 niveau; ** ΔR² is significant op het .01 niveau; *** ΔR² is significant op het .005 niveau 3
35 Om het effect van elke stap na te gaan, wordt de statistische significantie van de verandering in verklaarde variantie (ΔR²) getest. Om het effect van elke voorspellende variabele apart na te gaan, wordt de statistische significantie van de regressiegewichten (B) getest (Claes & van de Ven, 2008). Uit stap 1 blijkt dat de controlevariabelen significant bijdragen tot de verklaarde variantie van het model (ΔR² = .05, p < .05). Meer bepaald is de variabele geslacht significant (B = .41, p < .05). Ook stap 2 verklaart een significant deel variantie van het model (ΔR² = .10, p < .005). Dit is te wijten aan de significante bijdrage van technoindringing (B = -.18, p < .05). Het toevoegen van de vijf interacties (stap 3) blijkt echter niet significant meer te verklaren (ΔR² = .03). De interactie tussen techno-indringing en roloverbelasting is wel significant (B = .18, p < .05). Tabel 11 geeft de regressiegewichten weer van deze interactie afzonderlijk met jobtevredenheid als afhankelijke variabele. Figuur 7 visualiseert dit interactie-effect. Tabel 11. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie techno-indringing. regressiegewicht (B)
t
p
Techno-indringing
-.32
-3.50
.001
Roloverbelasting
.15
1.65
.101
Techno-indringing x roloverbelasting
.18
2.33
.021
Jobtevredenheid (0 - 7) 6 5,8 5,6 5,4
lage roloverbelasting hoge roloverbelasting
5,2 5 4,8 lage techno-indringing hoge techno-indringing
Figuur 7. Interactie effect techno-indringing en roloverbelasting op jobtevredenheid.
36 DISCUSSIE Het toegenomen gebruik van technologie in alle jobsectoren heeft een zeer groot effect op de efficiëntie van de organisatie en kent veel voordelen voor de flexibiliteit en de werkomgeving. Dit is vaak een positief effect, maar het kan echter ook een negatief effect met zich meebrengen. De ontwikkeling in technologiegebruik op het werk zorgt namelijk ook voor ongewenste effecten die gezondheidsrisico’s en stress veroorzaken (Sandblad et al., 2003). Deze scriptie beschrijft de impact die het toegenomen gebruik van technologie in de werkcontext op ons heeft. Het concept technostress werd voorgesteld als het ervaren van ongemak, angst en spanning wanneer een persoon op een directe of indirecte manier computertechnologie aanleert of gebruikt, wat uiteindelijk leidt tot psychische en emotionele gevolgen en die de persoon ervan weerhoudt om verder over computertechnologie te leren of het te gebruiken (Wang et al., 2008). De antecedenten en de gevolgen van technostress voor zowel het individu als de organisatie werden besproken, waarbij ook de belangrijke variabele jobtevredenheid aangehaald werd. Het verband werd aangetoond met roloverbelasting, dat deel uitmaakt van het bredere concept rolstress. Technostress werd in dit onderzoek gemeten door de technostress-schaal die bestaat uit vijf subschalen:
techno-overbelasting,
techno-indringing,
techno-complexiteit,
techno-
werkonzekerheid en techno-onzekerheid (Tarafdar et al., 2007). Via translationbacktranslation werd deze Engelstalige vragenlijst vertaald naar het Nederlands. Ook roloverbelasting en jobtevredenheid werden bevraagd, naast de controlevariabelen en de demografische variabelen: leeftijd, geslacht, diploma, hiërarchisch niveau, bedrijfs-
en
beroepsanciënniteit en vertrouwdheid met de computer. De vragenlijst werd online afgenomen bij 201 werknemers uit de overheidssector. De eerste onderzoeksvraag bevatte vijf mediatie-hypothesen waarbij roloverbelasting gesuggereerd werd als mediator in de relaties tussen de vijf subschalen van technostress en jobtevredenheid (zie Figuur 4). Dit werd getest door gebruik te maken van de vierstappenmethode van Baron & Kenny (1986) en de Sobeltest (Preacher & Leonardelli, sd.; Sobel, 1982). De tweede onderzoeksvraag ging na of roloverbelasting als moderator opereert in de relatie tussen de vijf subschalen van technostress en jobtevredenheid (zie Figuur 6). Hiervoor werd een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd.
37 Overzicht van de Resultaten De exploratieve factoranalyse van de items gaf aan dat ook in de Nederlandstalige vragenlijst vijf verschillende factoren gevonden werden, de factorladingen toonden aan dat deze overeenkwamen met de vijf technostress-subschalen (techno-overbelasting, technoindringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid). De Nederlandstalige vragenlijst kan dus als valide beschouwd worden. Roloverbelasting als Mediator Wat betreft de mediatie werden significante negatieve relaties gevonden tussen technooverbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit en techno-werkonzekerheid met de afhankelijke variabele jobtevredenheid. Enkel voor wat betreft de subschaal technoonzekerheid werd hier geen significante B-coëfficient gevonden. Er werden significante positieve relaties gevonden tussen techno-overbelasting, techno-indringing, technocomplexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid met de veronderstelde mediator roloverbelasting. Tussen de verwachte mediator roloverbelasting en jobtevredenheid werd er, na controle voor de subschalen van technostress, geen significante relatie gevonden. Er is dus geen sprake van mediatie. Ook de Sobeltest gaf aan dat roloverbelasting hier geen mediator is. Figuur 8 beeldt de significante relaties uit. De relaties in stippellijn werden getoetst, maar bleken niet significant te zijn.
Figuur 8. Resultaten mediatie.
38 Roloverbelasting als Moderator De hiërarchische regressieanalyse toonde aan dat de controlevariabelen en de hoofdeffecten van de technostress-subschalen en roloverbelasting een significant deel van de variantie van het model verklaren. De interactietermen tussen deze subschalen van technostress en roloverbelasting dragen niet bij tot de verklaarde variantie, behalve de interactieterm van roloverbelasting en techno-indringing. Roloverbelasting is dus enkel moderator in de relatie tussen techno-indringing en jobtevredenheid, zie Figuur 9 (de volle lijnen). Ook hier zijn de relaties in stippellijn niet significant.
Figuur 9. Resultaten moderatie. Interpretatie van de Resultaten Technostress & Jobtevredenheid (c en c’) In de steekproef werd een positief significant verband teruggevonden tussen jobtevredenheid en techno-overbelasting (c1), techno-indringing (c2), techno-complexiteit (c3) en technowerkonzekerheid (c4). Deze verbanden bleven bestaan, ook nadat er gecontroleerd werd voor de invloed van roloverbelasting (c1’, c2’, c3' en c4’). De resultaten bevestigen voorgaand onderzoek dat de negatieve impact van technostress op jobtevredenheid beschrijft (Kraut et al., 1989; Ragu-Nathan et al., 2008). Het gevoel van angst en onmacht dat sommige
39 werknemers ervaren bij het gebruik van computertechnologie tijdens het uitvoeren van hun job, brengt technostress met zich mee en heeft nefaste gevolgen voor de tevredenheid. Tegen de verwachtingen in, werd er geen significant verband teruggevonden tussen technoonzekerheid en jobtevredenheid. Techno-onzekerheid refereert naar contexten waarin continue veranderingen en updates in ICT zorgen voor een onzeker gevoel bij de gebruikers, zodat die steeds moeten bijleren over de nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008). Er werd een negatief verband met jobtevredenheid verwacht door dit onzekere gevoel dat de gebruikers van ICT ervaren doordat ze steeds moeten bijleren om mee te kunnen met de continue veranderingen en updates in ICT. Het is mogelijk dat net dit lerende aspect ervoor zorgt dat de jobtevredenheid niet afneemt. Heel wat studies hebben reeds het verband aangetoond tussen leren in de organisatie en een stijgende jobtevredenheid (e.g. Chiva & Alegre, 2009; Rowden, 2002). Geen enkele van de andere vier technostress dimensies bevat zo expliciet dit lerende aspect als technoonzekerheid. Ook in dit onderzoek blijkt dat techno-onzekerheid wel degelijk een dimensie van technostress is en dus stress met zich meebrengt, maar die stress wordt gecompenseerd door het leren, zonder dat de jobtevredenheid hieronder leidt. Daarnaast zien we dat techno-onzekerheid ook in vorig onderzoek een buitenbeentje is tussen de vijf technostress dimensies. In onderzoeksartikels van Ragu-Nathan et al. (2008) en Tarafdar et al. (2007) vertoont techno-onzekerheid de laagste B-coëfficiënt in relatie met technostress. Technostress & Roloverbelasting (a) Verder werd ook een positieve relatie tussen alle technostress-subschalen en roloverbelasting in de steekproef teruggevonden zoals verwacht. Dit betekent hoe meer techno-overbelasting (a1), techno-indringing (a2), techno-complexiteit (a3), techno-werkonzekerheid (a4) of techno-onzekerheid (a5) men ervaart, hoe groter de ervaren roloverbelasting in de steekproef. Een aantal redenen werden gegeven die beschrijven hoe condities die leiden tot technostress ook de mate van roloverbelasting doen toenemen. Deze redenen zijn onder meer de gevolgen van multitasking, informatie-overbelasting,
toegenomen productiviteitsverwachtingen,
tijdsgebrek en het altijd en overal bereikbaar moeten zijn.
40 Roloverbelasting & Jobtevredenheid (b) Tegengesteld aan de verwachting werd er geen significant verband gevonden tussen roloverbelasting en jobtevredenheid (b). Vroeger onderzoek deed nochtans vermoeden dat er hier wel een significant negatief verband zou gevonden worden, daar in de wetenschappelijke literatuur al vaak een negatief verband gevonden werd tussen roloverbelasting en jobtevredenheid (Chou & Robert, 2008; Pearson, 2008; Jones, Chonko, Rangarajan, & Roberts, 2007). Het ervaren van rolstress en dus ook roloverbelasting werd dan ook in verband gebracht met het vertonen van ongewenst gedrag voor de organisatie zoals verminderde prestatie, burnout, verloop en jobontevredenheid (Ho et al., 2009). Het feit dat dit hier niet werd teruggevonden, kan mogelijk te wijten zijn aan methodologische keuzes. Zo werd een 1-itemschaal gebruikt voor het meten van jobtevredenheid en werd ook met een kleine steekproef gewerkt. Hoofdeffecten uit het moderatiemodel (d) Wat betreft de controlevariabelen zagen we dat deze in stap 1 bijdroegen tot de verklaarde variantie van het moderatiemodel (Tabel 10). Dit was toe te schrijven aan de variabele geslacht: in de steekproef ervaren vrouwen (M = 5.64) een hogere jobtevredenheid dan mannen (M = 5.18). In de tweede stap werden de hoofdeffecten van de vijf subschalen van technostress en roloverbelasting toegevoegd, deze stap zorgde voor een significante verandering in de verklaarde variantie van het model. Dit was te wijten aan de significante bijdrage van technoindringing. In de conceptualisatie van technostress werd reeds uitgelegd dat technoindringing verwijst naar het indringende effect van de ICT op het persoonlijke leven (Wang et al., 2008). De ICT creëert situaties waarbij de gebruiker elk moment van de dag bereikbaar is. Dit gevoel van constante connectiviteit zorgt voor een vervaging van de grenzen tussen werk- en persoonlijke context (Tarafdar et al., 2007). Techno-indringing verschilt met de andere vier subschalen van technostress doordat ze eigenlijk het effect van technostress op het persoonlijke leven beschrijft en dus niet in de werksituatie zelf. Het kan net deze component zijn die zorgt voor het grote effect van techno-indringing. Onderzoek toont aan dat het niet kunnen loslaten van het werk tijdens het privéleven een negatieve impact heeft op de jobtevredenheid (e.g. Bruck, Allen, & Spector, 2002; Lourel, Ford, Gamassou, Guéguen, & Hartmann, 2009).
41 Interactie-effecten uit het moderatiemodel (e) Wat betreft de interactietermen bleek enkel de interactie tussen techno-indringing en roloverbelasting significant te zijn. Tegengesteld aan de verwachting, was de B-coëfficiënt van deze interactie echter positief. Er werd voorspeld dat roloverbelasting de negatieve relatie tussen techno-indringing en jobtevredenheid zou versterken en dat de interactieterm dus een negatieve B-coëfficiënt zou hebben. Uit Tabel 10 blijkt dat het toevoegen van de interactietermen (stap 3) eigenlijk niet bijdraagt tot de verklaarde variantie van het model, het belang van deze ene significante relatie moet dus gerelativeerd worden. Deze kan het gevolg zijn van het grote effect van techno-indringing. Tegen de verwachting in, zorgde het toevoegen van de interactietermen niet voor extra verklaarde variantie in het moderatiemodel. Dit kan zijn omdat het concept roloverbelasting deels al in de subschalen van technostress bevat zit, vooral dan in het concept technooverbelasting. Uit de correlatietabel (zie Tabel 5) blijkt dat tussen deze twee concepten de hoogste correlatie terug te vinden is (r = .55, p < .01) en ook uit de tweede stap van de mediatie (Tabel 7) blijkt dat de relatie tussen techno-overbelasting en roloverbelasting significant is met de hoogste regressiecoëfficiënt namelijk B= .47 (p < .001).
Implicaties van de Resultaten Implicaties voor de Theorie Onderzoek naar de negatieve gevolgen van technologiegebruik op het werk wordt steeds belangrijker, gezien de snelle evolutie in technologie. Steeds meer mensen maken bij het uitvoeren van hun werk gebruik van ICT (Carayon, 2007). De term technostress en variaties hierop zoals technofobie en computerfobie zijn sinds enkele jaren onderwerp van studies (Wang, Shu, & Tu, 2008). In het licht hiervan, onderzocht deze scriptie het negatieve gevolg van technostress op jobtevredenheid. Hierbij werden sterke negatieve relaties tussen vier van de vijf dimensies van technostress en jobtevredenheid teruggevonden. Daarnaast werden ook de positieve relaties tussen de vijf technostress-dimensies en de organisatierollen (door het concept roloverbelasting te onderzoeken) aangetoond in het onderzoek. Eventuele mediërende en modererende variabelen die deze relaties beïnvloeden, kunnen verder onderzocht worden, zoals reeds gedaan werd in onderzoek van Ragu-Nathan et al. (2008) voor het modererende effect van technostress-inhibitoren in de relatie tussen technostress en
42 jobtevredenheid. Tegen de verwachtingen in was de relatie tussen roloverbelasting en jobtevredenheid niet significant. Verdere verdieping in dit onderwerp kan uitsluitsel geven over deze discrepantie tussen de theoretische verwachting en het onderzoeksresultaat. Het onderzoek toont ook het belang aan van de demografische variabelen (onder meer de significante bijdrage van geslacht). Deze scriptie valideerde de Nederlandse vertaling van de technostress-vragenlijst door aan te tonen dat ook deze uit vijf dimensies bestaat. Een factoranalyse vond dezelfde vijf dimensies terug als bij de Engelstalige technostress-vragenlijst. Op die manier draagt deze scriptie dus bij tot het onderzoeksgebied rond technostress, jobtevredenheid en roloverbelasting en stuurt tevens aan op verder onderzoek. Implicaties voor de Praktijk Wat betreft de praktische implicaties moeten we voorzichtig zijn, gezien dit slechts de resultaten zijn van één studie. De praktische gevolgen zijn er vooral omtrent de sterke positieve relatie tussen technostress en jobtevredenheid. Gezien het grote effect van jobtevredenheid op de outcome van het bedrijf, is deze bevinding zeer belangrijk (Rowden, 2002). Verder blijkt ook de invloed van technostress op roloverbelasting uit deze studie. Gezien roloverbelasting ook tal van negatieve effecten met zich meebrengt (Ho et al., 2009), is dit voor bedrijven nogmaals een reden om nieuwe technologie zeer zorgvuldig in te plannen, om zo technostress te voorkomen. Huidige methodes die door organisaties gebruikt worden om nieuwe technologie te introduceren zijn onder meer technische ondersteuning en training, projectmanagement en veranderingsmanagement. Maar de problemen die geassocieerd zijn met het introduceren van nieuwe technologieën blijven bestaan. Het falen van het effectief introduceren van nieuwe technologieën in organisaties kan toe te schrijven zijn aan diverse tekortkomingen. Zo bestaat er geen achterliggend kader dat deze methodes aan elkaar linkt tot een samenhangend geheel. Noch wordt er stilgestaan bij de impact van een nieuwe technologie op elk van de verschillende deelnemers in de organisatie. Er bestaat dus geen gestructureerde en gedisciplineerde benadering voor het plannen en managen van de dagelijkse introductie van nieuwe technologie. Terwijl nieuwe technologieën voortdurend geïntroduceerd worden, is er geen specifieke discipline ontstaan die voor deze implementatie verantwoordelijkheid opneemt. De bestaande methoden moeten dus verder uitgebouwd en uitgebreid worden om zo
43 twee basisvragen te beantwoorden: ‘Wie wordt beïnvloed?’ en ‘Hoe worden zij beïnvloed?’ (Fisher & Wesolkowski, 1999). Het meten van technostress bij de werknemers en hierop inspelen is belangrijk voor organisaties, gezien de nefaste gevolgen die technostress met zich meebrengt. Organisaties moeten zich dus voorlopig behelpen met het aanbieden van opleidingen, technische ondersteuning, training, etc. Verder onderzoek is vereist om de effectiviteit van deze oplossingen na te gaan en op zoek te gaan naar een achterliggend kader voor een efficiënte implementatie van nieuwe technologie. Sterktes, Zwaktes en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek In huidig onderzoek werd gewerkt met een relatief kleine steekproef (N = 201). Daarbij is het zo dat de deelnemers zelf bewust ervoor kozen om de vragenlijst in te vullen. Het kan dus zijn dat de participanten net al de werknemers waren die meer technostress ervaarden en daarom geïnteresseerd waren in het deelnemen aan dit onderzoek. Daarnaast is de steekproef beperkt tot één organisatie in de publieke sector. Het zou zeker interessant zijn toekomstig onderzoek aan te gaan met een grotere steekproef waarin verschillende organisaties betrokken worden, zowel uit de publieke als de private sector. Op die manier kunnen eventuele verschillen vanuit de sector en organisatiestructuur ontdekt worden (Wang, Shu, & Tu, 2008). Daarnaast zijn er enkele methodologische beperkingen die kunnen vernoemd worden. Zo is de vier stappen methode van Baron & Kenny niet de gepaste test om op zoek te gaan naar mediatie. De Sobeltest is een meer directe test, maar is niet gepast voor kleine steekproeven (N < 200). Gezien deze kleine steekproef zou het gebruik van de bootstrapping-methode een goede optie geweest zijn en is dit dus aan te raden in toekomstig onderzoek. Het gebruik van een single-item vragenlijst voor jobtevredenheid kan mogelijks een invloed op de resultaten gehad hebben. In de toekomst zou het onderzoek herhaald kunnen worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van een jobtevredenheidsvragenlijst die bestaat uit meerdere items, zoals bijvoorbeeld de Job Descriptive Index van Smith, Kendall, & Hulin, (1969) die aan de hand van 72 items jobtevredenheid meet op vijf vlakken: werk, loon, promotie, leidinggevenden en medewerkers (Pearson, 2008).
44 Sterktes Ondanks de kleine steekproef werden in dit onderzoek toch een aantal significante effecten gevonden. Dit wijst op de sterkte van deze relaties, onder meer tussen technostress en jobtevredenheid of tussen technostress en roloverbelasting alsook de bijdrage van de controlevariabelen en techno-indringing in het moderatie-model. Het onderzoek maakte gebruik van een reeds gevalideerde Engelstalige vragenlijst (Tarafdar et al., 2007). Via translation-backtranslation werd op een zorgvuldige manier een correcte vertaling van de oorspronkelijke Engelstalige vragenlijst gemaakt. De resultaten tonen aan dat deze vijf factoren ook teruggevonden worden in de vertaalde vragenlijst, de Nederlandstalige vragenlijst werd in dit onderzoek dus gevalideerd. Technostress werd in dit onderzoek geïntroduceerd en onderzocht in de Vlaamse context, wat van belang is voor de generaliseerbaarheid van dit concept. Deze scriptie speelde zelf in op de aanbeveling van Tarafdar et al. (2007) om onderzoek te doen naar de relatie tussen technostress en jobtevredenheid. In de discussie (cf. supra) werden de implicaties voor de theorie beschreven en werden er aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek, onder meer wat betreft het verder exploreren van de sterke effecten van technostress op jobtevredenheid en roloverbelasting. Conclusie In deze scriptie werd technostress gemeten aan de hand van een vertaling van de Engelstalige Technostress vragenlijst van Tarafdar et al. (2007), die bestaat uit vijf factoren. Door middel van factoranalyse werden in deze Nederlandse vertaling dezelfde vijf factoren gevonden. De vertaalde vragenlijst is dus gevalideerd. In de eerste onderzoeksvraag werd roloverbelasting als mediator tussen de verschillende dimensies van technostress en jobtevredenheid voorgesteld. Aan de hand van de vier stappen methode van Baron & Kenny (1986) werd dit mediatiemodel getest. De richting van de significante relaties technostress-jobtevredenheid en technostress-roloverbelasting waren volgens verwachting en in de lijn van vorig onderzoek. Enkel de relatie tussen technoonzekerheid en jobtevredenheid werd niet teruggevonden. De derde stap die het verband tussen roloverbelasting en jobtevredenheid testte, was echter niet significant. Dat roloverbelasting een mediator is in de relatie tussen technostress en jobtevredenheid werd hier dus niet bevestigd.
45 Als gevolg hiervan werd een tweede onderzoeksvraag gevormd, die naging of roloverbelasting een moderator is in de relaties tussen de subschalen van technostress en jobtevredenheid. Uit dit moderatiemodel bleek de bijdrage van de controlevariabelen (vooral geslacht) en een sterk effect van de subschaal techno-indringing bij het voorspellen van de jobtevredenheid. Roloverbelasting bleek enkel moderator te zijn in de relatie tussen technoindringing en jobtevredenheid, deze relatie was echter niet in de verwachte richting. Technostress is aanwezig in vele organisaties en door de nieuwe vormen van technologie zal dit steeds toenemen. In de studie werd aangetoond dat er een belangrijk verband is met jobtevredenheid en roloverbelasting. Organisaties doen er dus best aan de impact van technostress, zowel voor de werknemer zelf als voor de organisatie, niet te onderschatten en hier zo goed als mogelijk op in te spelen.
46 REFERENTIES Baron, R., & Kenny, D. (1986). The Moderator-Mediator variable distinction in social psychological research: conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology , 51 (6), 1173-1182. Biocca, F. (2000). New media technology and youth: trends in the evolution of new media. Journal of Adolescent Health , 27, 22-29. Bloom, A. (1985). An anxiety management approach to computer-phobia. Training and Development Journal , 39 (1), 90-94. Bradley, G. (2000). The information and communication society: how people will live and work in the new millennium. Ergonomics , 43 (7), 844-857. Brillhart, P. (2004). Technostress in the workplace: managing stress in the electronic workplace. The Journal of American Academy of Business , 5, 302-307. Brod, C. (1984). Technostress: The Human Cost of the Computer Revolution. Reading, MA: Addison-Wesley. Bruck, C., Allen, T., & Spector, P. (2002). The relation between work-family conflict and job satisfaction: a finer-grained analysis. Journal of Vocational Behavior (60), 336 - 353. Burke, M. (2009). The incidence of technological stress among baccalaureate nurse educators using technology during course preparation and delivery. Nurse Education Today , 29, 57-64. Carayon, P. (2007). Healthy and efficient work with computers and information and communications technology - are there limits? Scandinavian Journal of Work Environment & Health , 3, 10-16. Chiva, R., & Alegre, J. (2009). Organizational learning capability and job satisfaction: an emperical assessment in the ceramic tile industry. British Journal of Management , 20, 323 - 340. Chou, R., & Robert, S. (2008). Workplace support, role overload and job satisfaction of direct care workers in assisted living. Journal of Health and Social Behavior , 49 (2), 208 - 222.
47 Claes, R., & van de Ven, B. (2008). Determinants of older and younger workers' job satisfaction and organisational commitment in the contrasting labour markets of Belgium and Sweden. Ageing & Society (28), 1093 - 1112. Clark, K., & Kalin, S. (1996). Technostressed out? How to cope in the digital age. Library Journal , 121 (13), 30-32. Fisher, W., & Wesolkowski, S. (1999). Tempering Technostress. IEEE Technology and Society Magazine , 12 (1), 28-33. Graen, G. (1976). Role making processes within complex organizations. In M. Dunnette, Handbook of Industrial and Organizational Psychology (pp. 1201-1246). Chicago: Rand McNally. Ho, W., Chang, C., Shih, Y., & Liang, R. (2009). Effects of job rotation and role stress among nurses on job satisfaction and organizational commitment. BMC Health Services Research , 9. Hoffman, D., Novak, T., & Venkatesh, A. (2004). Has the internet become indispensable? Communications of the ACM , 47 (7), 37-42. Johansson, G., & Aronsson, G. (1984). Stress reactions in computerized administrative work. Journal of Occupational Behaviour , 5 (3), 159-181. Jones, E., Chonko, L., Rangarajan, D., & Roberts, J. (2007). The role of overload on job attitudes, turnover intentions, and salesperson performance. Journal of Business Research (60), 663 - 671. Kahn, R., Wolfe, D., Quinn, R., Snoek, J., & Rosenthal, R. (1964). Organizational stress: Studies in role conflict and ambiguity. New York: Wiley. Korukonda, A. (2004). Personality, individual characteristics, and predisposition to technophobia: some answers, questions, and points to ponder about. Information Sciences , 170 (2-4), 309-328. Kraut, R., Dumais, S., & Koch, S. (1989). Computerization, productivity, and quality of work life. Communications of the ACM , 32 (2), 220-238.
48 Lourel, M., Ford, M., Gamassou, C., Guéguen, N., & Hartmann, A. (2009). Negative and positive spillover between work and home: relationship to perceived stress and job satisfaction. Journal of Managerial Psychology , 24 (5), 438 - 449. McGrath, J. (1976). Stress and behavior in organizations. In M. Dunnette, Handbook of Industrial and Organizational Psychology (pp. 1351-3195). Chicago: Rand McNally. McMurtrey, M., Grover, V., Teng, J., & Lightner, N. (2002). Job Satisfaction of Information Technology Workers: The Impact of Career Orientation and Task Automation in a CASE Environment. Journal of Management Information Systems , 19 (2), 273-302. Morris, M., & Venkatesh, V. (2000). Age differences in technology adoption decisions: Implications for a changing work force. Personnel Psychology , 53 (2), 375-403. Nelson, D. (1990). Individual adjustment to information-driven technologies: A critical Review. MIS Quarterly , 14 (1), 79-98. NIS. (sd). Statistics Belgium: ICT Enquête. Opgeroepen op 30 maart 2010, van Nationaal Instituut voor de Statistiek: http://statbel.fgov.be/nl/binaries/p760y2007_nl%5B1% 5D_tcm325-33421.pdf Nygaard, A., & Dahlstrom, R. (2002). Role stress and effectiveness in horizontal alliances. Journal of Marketing , 66, 61-82. Pearson, Q. (2008). Role overload, job satisfaction, leisure satisfaction, and psychological health among employed women . Journal of Counseling & Development (86), 57 - 63. Preacher, K., & Leonardelli, G. (sd). Calculation for the Sobel Test: An interactive calculation tool for mediation tests. Opgeroepen op 11 februari 2010, van The University of Kansas: http://www.people.ku.edu/~preacher/sobel/sobel.htm Ragu-Nathan, T., Tarafdar, M., Ragu-Nathan, B., & Tu, Q. (2008). The consequences of technostress for end users in organizations: Conceptual development and empirical validation. Information Systems Research , 19 (4), 417-433. Richardson, K. M. (2008). The effect of mobile communications technology on well-being: A conservation of resources approach. Paper Presented at the 2008 Work, Stress and Health Conference. Washington, DC.
49 Rizzo, J., House, R., & Lirtzman, S. (1970). Role conflict and ambiguity in complex organizations. Administrative Science Quarterly , 15 (2), 150-163. Rosen, L., & Weil, M. (1995). Adult and teenage use of consumer, business, and entertainment technology: potholes on the information super highway? Journal of Consumer Affairs , 29 (1), 55-84. Rosen, L., Sears, D., & Weil, M. (1987). Session VII Computerphobia. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers , 19 (2), 167-179. Rowden, W. (2002). The relation between workplace learning and job satisfaction in U.S. small to midsize businesses. Human Resource Development Quarterly , 13 (4), 407 425. Sandblad, B., Gulliksen, J., Aborg, C., Boivie, I., Persson, J., Goransson, B., et al. (2003). Work environment and computer systems development. Behaviour & Information Technology , 22 (6), 375 - 387. Seilheimer, S. (2000). Information management during systems development: A model for improvement in productivity. International Journal of Information Management , 20 (4), 287-295. Sobel, M. (1982). Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural equation models. In S. Leinhardt, Sociological Methodology (13 ed., pp. 290-312). Washington, DC: American Sociological Association. Stamper, C., & Johlke, M. (2003). The impact of perceived organizational support on the relationship between boundary spanner role stress and work outcomes. Journal of Management , 29 (4), 569-588. Tarafdar, M., Tu, Q., Ragu-Nathan, B., & Ragu-Nathan, T. (2007). The impact of technostress on role stress and productivity. Journal of Management Information Systems , 24 (1), 301-328. Thomée, S., Eklöf, M., Gustafsson, E., Nilsson, R., & Hagberg, M. (2007). Prevalence of perceived stress, symptoms of depression and sleep disturbances in relation to information and communiciation technology (ICT) use among young adults - an explorative prospective study. Computers in Human Behavior , 23, 1300-1321.
50 Tu, Q., Wang, K., & Shu, Q. (2005). Computer-related technostress in China. Communications of the ACM , 48 (4), 77-81. Wang, K., Shu, Q., & Tu, Q. (2008). Technostress under different organizational environments: an empirical investigation. Computers in Human Behavior , 24 (6), 3002-3013. Wanous, J., & Lawler, E. (1972). Measurement and meaning of job satisfaction. Journal of Applied Psychology , 56 (2), 95-105. Wanous, J., Reichers, A., & Hudy, M. (1997). Overall job satisfaction: How good are singleitem measures? Journal of Applied Psychology , 82 (2), 247-252. Weil, M., & Rosen, L. (1999). Don't let technology enslave you: Learn how technostress can affect the work habits of your employees and yourself. Workforce , 2, 56-59. Weil, M., & Rosen, L. (1997). Technostress: Coping with Technology @work @home @play. New York: John Wiley. Yaverbaum, G. J. (1988). Critical factors in the user environment: An experimental study of users, organizations and tasks. MIS Quarterly , 12 (1), 75-88. Yi, Y., Wu, Z., & Tung, L. (2005). How individual differences influence technology usage behavior? Toward an integrated framework. Journal of Computer Information Systems , 46 (2), 52-63.
51 APPENDIX
Bijlage 1. Begeleidende brief
52
Bijlage 2. Vragenlijsten
53
Bijlage 3. Codeboek
55
52 Bijlage 1. Begeleidende brief Gent, (datum)
Geachte Heer, Geachte Mevrouw,
In het kader van mijn thesis voor mijn studie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid aan de Universiteit Gent doe ik momenteel onderzoek naar ‘technostress’, dit is stress die ontstaat door veelvuldig ICT gebruik. Om dit tot een goed eind te brengen, moet ik voldoende gegevens kunnen inzamelen. U kunt hieraan een bijdrage leveren door de vragenlijst in te vullen die u vindt via volgende link (URL). Het invullen van deze vragenlijst neemt ongeveer vijf minuten in beslag. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. Ik zou het ten zeerste appreciëren indien u mij de ingevulde vragenlijst via de link zou doorsturen voor (datum). Uiteraard worden alle bekomen gegevens strikt vertrouwelijk verwerkt en wordt elke vorm van anonimiteit gewaarborgd. Indien u geïnteresseerd bent in eventuele resultaten van dit onderzoek kan u mij bereiken via onderstaand e-mailadres. Bij deze wil ik u alvast danken voor uw medewerking aan dit onderzoek.
Hoogachtend,
Lies Durnez
[email protected]
53 Bijlage 2. Vragenlijsten Technostress Techno-overbelasting 1.1 Ik word gedwongen door deze technologie om veel sneller te werken. 1.2 Ik word gedwongen door deze technologie om meer werk te doen dan ik aankan. 1.3 Ik word gedwongen door deze technologie om volgens zeer strakke tijdschema’s te werken. 1.4 Ik word gedwongen om mijn werkgewoonten aan te passen aan nieuwe technologieën. 1.5 Ik ondervind een hogere werklast door de toegenomen complexiteit van technologie. Techno-indringing 2.1 Ik spendeer minder tijd met mijn familie door deze technologie. 2.2.Ik moet zelfs tijdens de vakantie contact houden met mijn werk door deze technologie. 2.3 Ik moet mijn vakantie en weekend opofferen om op de hoogte te blijven van nieuwe technologieën. 2.4 Ik heb het gevoel dat mijn persoonlijk leven wordt geschonden door deze technologie. Techno-complexiteit 3.1 Ik weet niet genoeg over deze technologie om mijn beroep naar genoegen uit te voeren. 3.2 Ik heb veel tijd nodig om nieuwe technologieën te begrijpen en te gebruiken. 3.3 Ik heb niet voldoende tijd om mijn technologische vaardigheden te ontwikkelen en te verbeteren. 3.4 Ik vind dat nieuw aangeworven werknemers van deze organisatie meer weten over computertechnologie dan ik. 3.5 Ik vind het vaak te ingewikkeld om nieuwe technologieën te begrijpen en te gebruiken. Techno-werkonzekerheid 4.1 Ik voel een constante dreiging voor mijn werkzekerheid te wijten aan deze nieuwe technologieën. 4.2 Ik moet mijn vaardigheden voortdurend aanpassen om te voorkomen dat ik vervangen word. 4.3 Ik word bedreigd door medewerkers met nieuwere technologische vaardigheden. 4.4 Ik deel mijn kennis niet met mijn medewerkers uit angst om vervangen te worden. 4.5 Ik heb het gevoel dat er minder kennis wordt uitgewisseld onder medewerkers uit angst om vervangen te worden.
54 Techno-onzekerheid 5.1 Er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen in de technologieën die we in onze organisatie gebruiken. 5.2 Er zijn voortdurend veranderingen in de computersoftware in onze organisatie. 5.3 Er zijn voortdurend veranderingen in de computer hardware in onze organisatie. 5.4 Er zijn regelmatige aanpassingen aan de computernetwerken in onze organisatie.
Roloverbelasting 6.1 Ik moet vaak meer werk doen dan ik aankan. 6.2 Ik word vaak geacht moeilijke taken uit te voeren. 6.3 Ik werk vaak langer dan de eigenlijke of officiële werkuren. 6.4 Ik ben vaak met vele problemen of opdrachten tegelijkertijd bezig. 6.5 Ik lijk nooit voldoende tijd te hebben om mijn eigenlijke werk te doen.
55
Nr.
Naam Construct/variabele
Afkorting
Vraag
Aantal
Inhoudelijke betekenis
Kwantificering
items Techno-overbelasting
TOV
5
Min TOV = 5
Compute TOV = (TOV1 +
Max TOV = 25
TOV2 + TOV3 + TOV4 +
1.1
-
Sneller werken
TOV1
1
1.2
-
Meer werk
TOV2
1
1.3
-
Strakke tijdschema’s
TOV3
1
1.4
-
Werkgewoonten aanpassen
TOV4
1
Hoge score TOV = meer
1.5
-
Hogere werklast
TOV5
1
Techno-overbelasting
TIN
4
Min TIN = 4
Compute TIN = (TIN1 + TIN2
Max TIN = 20
+ TIN3 + TIN4) / 4
Techno-indringing
TOV5) / 5
2.1
-
Minder tijd familie
TIN1
1
2.2
-
In vakantie contact houden werk
TIN2
1
2.3
-
Vakantie en weekend opofferen
TIN3
1
Hoge score TIN = meer
2.4
-
Persoonlijk leven geschonden
TIN4
1
Techno-indringing
TCO
5
Min TCO = 5
Compute TCO = (TCO1 +
Max TCO = 25
TCO2 + TCO3 + TCO4 +
Techno-complexiteit 3.1
-
Weet niet genoeg
TCO1
1
3.2
-
Veel tijd nodig
TCO2
1
3.3
-
Niet voldoende tijd
TCO3
1
3.4
-
Aangeworven werknemers
TCO4
1
Hoge score TCO = meer
3.5
-
Te ingewikkeld
TCO5
1
Techno-complexiteit
TCO5) / 5
Bijlage 3. Codeboek
Vragenlijst Technostress: 1 = Helemaal niet akkoord, 5 = Helemaal akkoord, Missing value = 99
56 Techno-werkonzekerheid
TWE
5
Min TWE = 5
Compute TWE = (TWE1 +
Max TWE = 25
TWE2 + TWE3 + TWE4 +
4.1
-
Constante dreiging
TWE1
1
4.2
-
Vaardigheden aanpassen
TWE2
1
4.3
-
Bedreigd door medewerkers
TWE3
1
4.4
-
Deel mijn kennis niet
TWE4
1
Hoge score TWE = meer
4.5
-
Minder kennis uitgewisseld
TWE5
1
Techno-werkonzekerheid
TON
4
Min TON = 4
Compute TON = (TON1 +
Max TON = 20
TON2 + TON3 + TON4) / 4
Techno-onzekerheid
TWE5) / 5
5.1
-
Ontwikkelingen technologie
TON1
1
5.2
-
Veranderingen computersoftware
TON2
1
5.3
-
Veranderingen computerhardware
TON3
1
Hoge score TON = meer
5.4
-
Aanpassingen computernetwerken
TON4
1
Techno-onzekerheid
Vragenlijst Roloverbelasting: 1 = Helemaal niet akkoord, 5 = Helemaal akkoord, Missing value = 99 Nr.
Naam Construct/variabele
Afkorting
Vraag
Aantal
Inhoudelijke betekenis
Kwantificering
items Roloverbelasting
ROB
5
Min ROB = 5
Compute ROB = (ROB1 +
Max ROB = 25
ROB2 + ROB3 + ROB4 +
6.1
-
Meer werk doen dan ik aankan
ROB1
1
6.2
-
Moeilijke taken uitvoeren
ROB2
1
6.3
-
Langer dan officiële werkuren
ROB3
1
6.4
-
Vele problemen tegelijkertijd
ROB4
1
Hoge score ROB = meer
6.5
-
Nooit tijd eigenlijke werk
ROB5
1
Roloverbelasting
ROB5) / 5
57 Vragenlijst Jobtevredenheid: 1 = Helemaal niet tevreden, 7 = Helemaal tevreden, Missing value = 99 Nr.
Naam Construct/variabele
Afkorting
Vraag 7.1
Aantal
Inhoudelijke betekenis
Kwantificering
items -
Jobtevredenheid
JOTE
1
Min JOTE = 1
Compute JOTE = JOTE
Max JOTE = 7 Hoge score JOTE = meer Jobtevredenheid Controlevariabelen: Leeftijd, geslacht, opleiding, vertrouwdheid met de computer en huidig beroep. Missing value = 99 Nr.
Naam Construct/variabele
Afkorting
Vraag
Aantal
Inhoudelijke betekenis
Kwantificering
items
8.1
-
Leeftijd
LFTD
1
Hoge score LFTD = hoe ouder
Compute LFTD = LFTD
8.2
-
Geslacht
GESL
1
0 = Man; 1 = Vrouw
Compute GESL = GESL
8.3
-
Hoogst behaalde diploma
DIPL
1
Zie (a)
Compute DIPL = DIPL
8.4
-
Vertrouwdheid met computer
VERT
1
Zie (b) Min VERT = 1
Compute VERT = VERT
Max VERT = 10 Hoge score VERT = meer vertrouwd met computers 8.5
-
Hiërarchisch niveau
HNIV
1
Zie (c)
Compute HNIV = HNIV
8.6
-
Beroepsanciënniteit
ABER
1
Zie (d)
Compute ABER = ABER
8.7.
-
Bedrijfsanciënniteit
ABED
1
Zie (e)
Compute ABER = ABER
58 (a) DIPL: 1 = secundair diploma, 2 = hogeschool korte type, 3 = hogeschool lange type, 4 = universiteit (b) VERT: 1 = Helemaal niet vertrouwd, 10 = Helemaal vertrouwd (c) HNIV: 1 = Leidinggevende aan Leidinggevenden, 2 = Leidinggevende aan Uitvoerders, 3 = Uitvoerder, 4= Specialist (d) ABER: 1 = Minder dan 1 jaar, 2 = Tussen 1 – 10 jaar, 3 = Tussen 11 – 20 jaar, 4 = Tussen 21 – 30 jaar, 5 = Tussen 31 – 40 jaar (e) ABED: 1 = Minder dan 1 jaar, 2 = Tussen 1 – 10 jaar, 3 = Tussen 11 – 20 jaar, 4 = Tussen 21 – 30 jaar, 5 = Tussen 31 – 40 jaar